Op mijn zestiende verjaardag, datzelfde voorjaar, kwam behalve tante Jaanne en oom Hans, ook Hansje op bezoek. Zijn moeder had besloten hem in huis terug te laten komen.

- Als er oorlog komt, heb ik hem liever thuis, zei ze. Hij zou verkoper worden in de zaak van een oom.

- Je zegt: als er oorlog komt, alsof er nog niets aan de gang is, zei mijn vader. Op dat ogenblik werd mijn aandacht door het gesprek gespannen. Wel waren Engeland en Frankrijk met Duitsland in oorlog, maar tot mijn ontevredenheid vielen geen gevechtshandelingen van betekenis waar te nemen.

Met de jongste van de broers Willink, Joost, bezocht ik van tijd tot tijd de bioscoop, waar vóór de hoofdfilm schrale frontjournaals gedraaid werden, waarin gecamoufleerde kannonen stonden te wachten of elk kwartier een schot afvuurden. Een gunstige uitzondering op deze eentonigheid was zekere keer een opname van het aan de grond gezette, kleine, Duitse slagschip „Graf von Spee", prachtig uit elkaar gerafeld en gebroken.

- Gruwelen van de oorlog, lekker, zei Joost op een komieke toon, toen een opname uit de lucht nog een algemeen overzicht van het wrak bood.

- Het mooiste zou ik korte, maar hevige straatgevechten hier in de stad vinden, zei ik. Zo van raam tegenover raam, met handgranaten en witte vlaggen, maar niet langer dan twee dagen, want dan verveelt het weer.

Toen ik op een avond in Mei bij de familie Boslowits een electrische broodrooster ter leen kwam vragen, vond ik oom Hans, tante Jaanne en Hansje in de schemer bijeen. Er was een buurman op bezoek. Ze waren zo druk in gesprek, dat ze mijn binnenkomst niet dadelijk merkten.

- Dat wil wat zeggen, zei de buurman, ik zeg dat betekent wat. Dat betekent heel wat meer dan wij weten.

Toen ik wat bedremmeld had staan wachten in de deuropening van de huiskamer, merkte tante Jaanne me op.

- Ach, ben jij het, zei ze. Heb jij ook gehoord, dat de verloven zijn ingetrokken? De zoon van meneer hier moet vanavond al terug, vannacht nog in de kazerne.

- Nee, zei ik, is dat waar?

- Het is op de radio gezegd geworden, zei de buurman.

- Dan is er in ieder geval wat op til, zei ik en voelde een diepe sensatie in mij opstijgen.

In die zelfde week, in de nacht van Donderdag op Vrijdag, begaf bijna ieder in onze buurt zich enkele uren na middernacht op straat. Vliegtuigen trokken brommend over, afweergeschut daverde en zoeklichten schoven hun bundels tussen de dunne plukjes wolken door.

- Ze krijgen daar in Engeland weer wat te verduren, zei een melkboer, want hij stelde vast, dat het Duitse vliegtuigen op weg naar Engelse steden waren, die boven Nederlands grondgebied door onze onpartijdige strijdmacht werden beschoten.

Wat de nationaliteit van de toestellen betrof, werd hij in het gelijk gesteld; de rest van zijn veronderstelling werd weerlegd, toen men begreep, wat de diepe slagen met lichtverschijnselen aan de zuidwestelijke horizon betekenden. Even na zeven uur kwam tante Jaanne boven. Ik was er toen niet, want de beide broers Willink met hun zuster waren mij komen halen. Van het balkon van hun woning kon ik, toen ik was meegegaan, zwarte rookwolken zien hangen boven een plaats, waar niets anders dan het vliegveld Schiphol kon liggen.

- Het is oorlog, zei hun zuster, die Lies heette. Opgetogen over zoveel boeiende gebeurtenissen tegelijkertijd, keerden we gezamenlijk weer terug naar ons huis. Het was kwart voor acht.

- Het is oorlog, zei mijn moeder, het is al op de radio geweest.

- Wat zeiden ze dan precies? vroeg ik.

- Ja, dat kan ik allemaal niet navertellen, dan had je zelf maar moeten luisteren, antwoordde ze.

Tante Jaanne zat, met een zwarte, fluwelen muts op, in de leunstoel te knipperen met de ogen. De radio zweeg op dat ogenblik en ongeduldig wachtten we op het begin van de uitzending, om acht uur. Gebruik was, dat deze aangekondigd werd door gekraai van een haan.

- Ik ben benieuwd, of ze vandaag gewoon kukeleku doen, zei mijn vader, die uit de gang binnenkwam.

Ik hoopte vurig, dat de geruchten, die door de buurt vlogen, alle juist waren.

- Echt in de oorlog, prachtig, zei ik zacht voor mezelf.

De klok van de omroep begon dat lichte geruis te maken, dat de slagen aankondigt. Ze vielen na de zestien tonen voorspel, langzaam en helder. Daarop kraaide de haan.

- Dat is een schandaal, zei mijn vader.

Ik schrok want alles kon nu nog bedorven worden. Wellicht was hier het bewijs, dat in het geheel geen oorlog was uitgebroken. Gerust voelde ik me pas, toen de omroeper de overschrijding van de grenzen van Nederland, België en Luxemburg, door Duitse troepen, bekend maakte. Tevreden ging ik die morgen naar het gymnasium, terwijl tante Jaanne nog steeds, zonder iets te zeggen, voor zich uit zat te kijken.

Op school heerste een plechtige stemming. Het gebouw zou als hospitaal gebruikt worden en de rector deed hiervan mededeling in de grote gehoorzaal. Hierna zongen allen het volkslied. Het feit, dat de school voorlopig gesloten werd, maakte de dag nog lichter, alsof alle dingen nieuw waren.

We zagen tante Jaanne niet voor Dinsdagmiddag terug. Ze kwam alleen op bezoek en zag er bleek uit.

- Wat doen jullie vroeg ze. Wat een lucht, brandt hier iets? Het staat er beroerd voor.

- Beroerd voor, zei mijn moeder, er is juist gecapituleerd.

We waren begonnen boeken en brochures te verbranden in de kachel, die met de aangepropte lading slecht trok en rookte. Mijn broer en mijn vader waren inmiddels bezig twee juten zakken en een koffer te vullen met boeken. Toen het donker werd, wierp ik ze in de gracht.

Overal in de buurt gloeiden die avond vuren, waarop steeds nieuwe ladingen, soms bij kisten vol, werden aangedragen. Velen ook stortten alles in het water. In de haast bleef op de kant soms het een en ander liggen. Ik vond die avond, in de schemering langs de walkant slenterend, een boek in vuurrode band, waarvan ik de titel ben vergeten, maar dat mijn moeder wegnam uit mijn kamer en weigerde terug te geven.

Tante Jaanne was na de mededeling van de capitulatie, die ze zich nog een keer duidelijk had laten herhalen, plotseling vertrokken.

De volgende dag bracht twee belangwekkende gebeurtenissen. Tegen de middag reden de eerste Duitsers de stad binnen. Het waren in groene, gevlekte jassen geklede motorrijders. Enkele burgers bleven langs de weg staan om ze over de brug te zien komen. Tante Jaanne had ze ook gezien en noemde ze, toen ze Woensdagavond bij ons kwam, kikkers.

Ik was niet thuis, want ik had het druk. Door, naar men zeide, het bij misverstand binnenlaten van zout water in de poldervaarten kwamen honderden vissen amechtig aan de oppervlakte zwemmen. Met een groot schepnet ving ik ze vóór ons huis, zonder dat ze enige poging tot ontsnappen deden en bracht er een emmer vol van thuis.

De school begon de volgende dag weer en ik zocht daarvoor de eerste avond al troost in een kleine bioscoop, waar die week nog voor het laatst een Franse film „Hotel van het noorden" draaide. Deze handelde over een gezamenlijke poging tot zelfmoord, waarbij de jongen wel het meisje doorschoot, maar toen de moed miste voor het schot op zichzelf. Het meisje echter genas en een verzoening en vrede met het leven waren het einde, toen ze hem na zijn straftijd afhaalde van de gevangenis. Ik voelde me over deze oplossing voldaan.

Thuis vond ik tante Jaanne op de divan zitten, terwijl mijn moeder koffie inschonk.

Het was schemerig in de kamer, want er was nog geen licht opgestoken. Het neerrollen en dan met punaises vastprikken van de papieren verduistering was een omslachtig werk. Zo vond ik ze, bij een peinzend theelicht.

- Je moet verduisteren, zei ik, dat lichtje straalt uit naar buiten.

- Doe jij het maar even, zei mijn moeder.

Ik herinner me, dat een raam op een kier stond, toen ik de zwarte rollen neerliet.

- Hans heeft een brief gestuurd naar een tante in Berlijn, zei tante Jaanne, als een tijd geleden. Hij is nu teruggekomen, onbestelbaar. Vertrokken met onbekende bestemming, stond er op.

Op dat ogenblik viel een windstoot naar binnen, die het verduisteringspapier samen met een gordijntje enkele tellen oplichtte en een vel papier van de tafel joeg. Ik sloot snel het raam.

Op het eind van een vrije middag ging ik even bij de familie Boslowits langs. Het was volop zomer geworden en oom Hans zat in zijn kantoortje voor het raam in de zon. Bijna onmiddellijk bracht hij het gesprek op zijn ziekte en op de arts, Witvis geheten, die enkele keren eerder al was geweest en iets te zijner genezing wilde ondernemen. - Hij moet me laten lopen, zei hij, als een haas. Je wilt zeker wel een sigaret? vroeg hij en stond op om de doos te zoeken.

- Zeg maar waar ze staan, dan pak ik ze wel, zei ik, maar hij schuifelde naar de hoek van de kamer, waar hij een koperen, lage, vierkante doos van een tafeltje nam.

- Lach je? vroeg hij, de rug naar mij toe gewend.

- Waarachtig niet, zei ik.

Hans kwam binnen en ging op de schrijftafel van zijn vader zitten.

- Hoe gaat het jou? vroeg ik. Dat verkopen, bevalt dat wel?

- Ik heb vandaag voor een kleine duizend gulden omgezet, antwoordde hij.

- Is er nog nieuws ? vroeg tante Jaanne.

- Nieuws, antwoordde ik, dat de Duitsers oprukken naar Brest ze maken geweldig spektakel op de radio. Daarop vertelde ik de bewering, die ik van een dikke jongen uit mijn klas had gehoord. Volgens een voorspelling, door een Franse pater veertig jaar tevoren gedaan, zouden de Duitsers bij Orléans verslagen worden.

- De stad aan de Maas zal verwoest worden, heeft hij ook geschreven, zei ik. Tante Jaanne zei: - Als je mij dat boek brengt, waar dat in staat, dan krijg je wat van me.

Diezelfde middag, kort voor etenstijd, ging ik even naar de familie Willink om de laatste berichten te brengen. Het afweergeschut begon, toen ik maar net in de kamer van Eric zat, rusteloos te ploffen. Twee in het zonlicht blinkende machines vlogen zo hoog, dat men alleen de schittering kon waarnemen, maar de vorm niet kon onderscheiden.

Even later klonk het geratel van mitrailleurs en het schrikwekkend geraas van een op geringe hoogte over ons heen suizend gevechtstoestel. Wij snelden telkens als het geluid te sterk werd, van het balkon naar binnen; ook hoorden we het kloppen van de boordkanonnen.

Toen het een ogenblik stil werd, zagen we een zwarte veeg in de lucht en aan de punt daarvan een snel dalende, vurige ster. Het licht was wit als dat bij het electrisch lassen van metaal. Toen zagen we bij dit vuur een tweede rookkolom: het toestel was in tweeën gebroken.

In een ogenblik verdween alles achter de huizen. Een valscherm was nergens in de lucht te zien.

- God behoede hen, die op zee of in de lucht varen, zei ik plechtig. Er was geen luchtalarm gegeven.

Thuis kwam na het eten Hans Boslowits op bezoek.

- Weet jij wat dat voor een machine was, die naar beneden kwam? vroeg hij.

- Nee, dat weet ik niet, zei ik.

- Het was een Duitser, verklaarde hij.

- Hoe weet je dat, vroeg ik, heb je al gehoord waar hij is neergekomen?

- Kijk, zei Hans, terwijl hij zijn brilleglazen met zijn zakdoek oppoetste, wij hebben onze inlichtingen.

- Ik hoop dat het zo is, zei ik, maar ik geloof niet, dat iemand nu al iets met zekerheid kan weten.

- Wij hebben onze inlichtingen, zei hij en vertrok.

De volgende dag, naar ik overtuigd ben, een weekdag, zag ik 's middags op de terugweg van de bioscoop, voor het kantoor van een krant het bericht van de Franse overgave als bulletin aanplakken.

- Ze vragen dus een wapenstilstand, zei mijn moeder, toen ik de korte inhoud thuis had meegedeeld, dat is niet hetzelfde. Ga het maar precies bij tante Jaanne vertellen.

- Het kan propaganda zijn, zei deze, maar ik merkte, dat ze het bericht geen ogenblik in twijfel trok. Dezelfde avond kwam ze bij ons en vertelde bij die gelegenheid pas, wat haar al vier weken tevoren was overkomen.

Op een middag waren twee Duitsers in uniform met een auto gekomen.

- Handen omhoog, had de ene gezegd bij het binnentreden van de kamer van oom Hans.

- Man, maak geen grappen, had deze in het Duits geantwoord, ik kan niet eens op mijn benen staan.

Ze hadden het huis doorzocht en verklaarden toen, dat hij mee moest. Oom Hans was zich gaan verkleden en de verlamming, die geheel duidelijk werd, toen ze hem zich door het huis zagen slepen, wees hen reeds op de onzinnigheid van gevangenneming.

Toen zagen ze, hoe tante Jaanne hem een fles om in te wateren, van rubber voorbond.

- Ze vroegen of alleen ik dat kon doen, vertelde ze. Ik zei, dat ik dat alleen kon. Toen hebben ze nog wat opgeschreven en zijn weer weggegaan, maar leuk was het niet. Ze knipperde met de ogen en er gingen enkele lichte spiertrekkingen over haar gezicht.

- Hoe is het verder met Hans? vroeg mijn moeder.

- Het gaat niet achteruit, zei tante Jaanne, hij kan op het ogenblik met die hand weer schrijven.

- Kijk eens aan, zei mijn moeder.

De zomer en de herfst verliepen kleurloos. Het was na Nieuwjaar, flauw, vochtig lenteweer. De tweede Zondag in het nieuwe jaar was ik te eten gevraagd bij de ouders van mijn schoolvriend Jim, waar ik onverwachts ook Hansje aantrof. De vader van Jim was een groothandelaar in kalfsvlees en had een verrassend dikke buik, maar hij was vrolijk en nam de dingen licht. Hoewel hij al drie maal een operatie in de maag had ondergaan, ontzag hij zich op geen enkele wijze.

- Ik lust alles, zei hij aan tafel, als er maar geen spelden in zitten. Uit hartelijkheid hadden ze ook mijn ouders, ter kennismaking, uitgenodigd.

- Ik lees geen Duitse boeken meer, zei een kleine, grijsharige man, toen men even over letterkunde sprak. Terstond kwam de oorlog ter sprake, waarvan de duur werd geschat.

- Nou, laat ik zeggen, zei de vader van Jim, op zijn allerlangst, maar zo lang houdt hij het niet uit, een halfjaar.

- Zoals het nu loopt, zei mijn vader glimlachend, kan het wel vijf en twintig jaar duren.

Hansje, die een broer van Jim bleek te kennen, had zijn gitaar bij zich en speelde hierop met veel geweld. „Schaatsenrijdend op de Regenboog", een vermaard nummer. Toen de oorlog ter sprake kwam, zei hij: Dit jaar nog is het afgelopen.

- Waarom denk je dat, Hans' vroeg mijn moeder.

- De kringen, die mij inlichten, tante Jet, antwoordde hij, zijn zeer goed, ik herhaal, zeer goed op de hoogte.

Een week of zes daarna kwam tante Jaanne opgewonden bij ons boven.

- De groenen vangen de jongens overal om het Waterlooplein, zei ze. Wil Simontje niet gaan kijken voor me? Nee, hij kan beter naar Hansjes kantoor gaan, zeggen dat hij niet over straat mag. Of wacht, ik bel hem op, laat Simontje wachten.

- Ga eerst eens zitten, zei mijn moeder. Het was een Woensdagmiddag. Het lukte, tante Jaanne tot kalmte te brengen. Bel Hansje op, zei mijn moeder.

- Dat heb ik al gedaan, zei ze.

- Kijk eens aan, zei mijn moeder.

- Ik ga daarginds wel eens kijken, verklaarde ik.

- Pas je wel op? vroeg mijn moeder.

Ik fietste snel naar de buurt rondom het Waterlooplein en bracht van alles nauwkeurig verslag uit. Oom Hans rookte langzaam zijn korte, zwarte pijp.

- Een mooie trui heb je daar aan, zei hij midden in mijn relaas, is die nieuw?

Tante Jaanne was voortdurend aan het telefoneren met het kantoor, waar Hansje werkte. Hij zou daar die nacht blijven: ik hoorde, hoe ze hem beloofde beddegoed en eten te zullen brengen. Ik nam de hoorn op haar verzoek over.

- Geloof maar niet, dat wat jij zegt, hoge, bijzondere Simontje, dat dat ook maar iets te betekenen heeft, zei de stem aan de andere kant.

- Wel, wel, antwoordde ik, glimlachend, want tante Jaanne hield mij scherp in het oog.

- Dat mens zeurt zo geweldig, ging hij voort, zeg haar maar van mij, dat ze een verschrikkelijke, oude zeurkous is. De hoorn had een zeer helder geluid en daarom trommelde ik met de linker voet op de grond.

- Ja, inderdaad, zei ik luid, ik kan me dat wel indenken, heel aardig.

- Wat bedoel je? vroeg hij.

- Juist, zei ik, dat je in ieder geval voorzichtig bent, maar dat ben je wel, hoor ik. Dag! Tot ziens en ik legde de hoorn op de haak, hoewel Hansje opeens heftig was gaan schreeuwen, waarbij fluitende bijgeluiden optraden.

- Nou, wat zegt hij? vroeg tante Jaanne,

- Hij zegt, betoogde ik, dat we allemaal zenuwachtig zijn en dat we elkaar gekke dingen zeggen. Maar je moet beslist niet ongerust zijn, zegt hij. Het spreekt vanzelf dat hij binnen blijft. Met een dag is alles over, zegt hij.

- Jij mag nog eens telefoneren, zei tante Jaanne voldaan. Daarop keek ze naar buiten en zei: Niet ongerust zijn, niet gek.

Vier dagen daarna kwam tante Jaanne op bezoek voor mijn moeder, die ergens bij kennissen was en elk ogenblik terug kon komen. Toen ze zat te wachten, kwam ook de dikke goochelaar, die om de hoek woonde, boven. Hij floot op de trap altijd de melodie, die aan de uitzending van Londen voorafging.

- Je moet niet zo op de trap fluiten, zei ik, je hebt er niets aan en het is gevaarlijk.

Toen hij de povere berichten had aangehoord, zei hij: - Ik geloof wel dat ze het verliezen, alleen weet ik niet of het voor of na mijn begrafenis zal zijn. Hij trilde van het lachen en vertrok, op de trap luid de melodie fluitend. Nauwelijks was hij weg, toen mijn moeder thuiskwam.

- De dochter van Parkman is dood, zei tante Jaanne toen pas. Ze vertelde, hoe de dochter van een overbuurman met haar echtgenoot samen vergif had ingenomen. De man was in het ziekenhuis bijgebracht en was reeds herstellende. - Hij schreeuwt en ze moeten hem vasthouden, zei tante Jaanne. Wie zou ze bedoelen, de vader of de schoonzoon? dacht ik.

De maand Juni was zeer mild, een stralende voorzomer. Op een van de middagen, dat mijn moeder zat te breien voor het open raam, kwam tante Jaanne met Otto binnen. Ze zag bleek en de huid van haar gezicht, gebarsten, was als gekalkt, hoewel ze geen poeder gebruikte.

- Moeder, moeder! riep Otto ongeduldig.

- Je bent een lieve jongen, houd je even stil, schat, zei tante Jaanne.

Ze kwam een gebeurtenis vertellen, die een neef van haar overkomen was. Hij had, fietsend door de binnenstad, een fout tegen de verkeersregels gemaakt en was door een gedeeltelijk in burger geklede, gedeeltelijk geüniformeerde man met zwarte laarzen, aangehouden, die bij het opschrijven van zijn naam had gegrijnsd.

Enige dagen nadien was op een avond een donker geklede, niet goed te onderscheiden man bij hem thuis aan de deur komen zeggen, dat hij de volgende dag 's middags voor een verkeersovertreding op een kantoor moest komen, ergens in de binnenstad, om, zoals de man zei, het in orde te komen maken.

Hij ging, maar zijn moeder vergezelde hem. Bij de ingang van het opgegeven kantoor werd ze tegengehouden, haar zoon mocht binnentreden. Na twintig minuten trad hij strompelend naar buiten, brakend, met in het gezicht enkele builen en bloedende wonden en met stof aan zijn kleren, alsof ze over de grond hadden geschuurd.

Voor een hoog bedrag namen beiden een rijtuigje op luchtbanden met een ponypaard er voor. Thuis stelde de dokter behalve een lichte hersenschudding, een kneuzing van het linker schouderblad vast, terwijl aan dezelfde zijde het sleutelbeen was gebroken.

Men had hem in een kleine kamer laten wachten. De man, die hem aangehouden had, kwam eerst binnen en haalde toen anderen, van wie sommigen gummistokken droegen.

- Dit is een brutaal jog, dat mij voor ploert heeft uitgescholden, verklaarde hij. Een van de anderen stompte hem onder de kin en allen, zes of zeven in getal, begonnen toen opeens te slaan ofte schoppen.

- Opeens begon het, had hij tante Jaanne verteld. Een man met vet, grijs haar probeerde steeds in zijn buik te schoppen. Hij struikelde bij zijn pogingen om de slagen te ontkomen en kwam op de rug te liggen. Voordat hij een veiliger houding had aangenomen, stompte een van de mannen op zijn borst. Toen hij zich had omgewenteld, stond, naar hij meende, de grijze man op zijn rug.

Toen klonk een schel of fluit, in ieder geval een hoog geluid, dat allen deed ophouden; hij hoorde toen allerlei stemmen, maar van wat verder gebeurde tot hij buiten kwam, kon hij zich niets meer herinneren.

- Je weet, zei tante Jaanne, dat ze bij Jozef thuis het doodsbericht gehad hebben?

- Nee, zei mijn moeder, dat wist ik niet.

- Maar ze hebben ook uit het kamp een brief van hem gehad, vervolgde tante Jaanne, met een veel latere datum. Maar nu horen ze niets meer.

Er werd gezwegen. Tante Jaanne keek naar Otto en zei:

- De dokter heeft poeders gegeven, al twee nachten, hoorde ik van zuster, is hij droog gebleven. Mijn moeder herinnerde zich het verzuim, dat ze Otto geen prentbriefkaarten had gegeven en zocht er twee in de kast uit: één er van was bont gekleurd: een buitenlands stadsgezicht met rose hemel.