Hoofdstuk 4 De heerlijkste 5 december in vijfhonderdvierenzeventig jaar


Een Sinterklaasverhaal van Annie M.G. Schmidt


'Daar zitten we weer,' zei Sint.
'Zegt u dat wel,' zei Piet.
'Op de stoomboot naar Nederland. Net als ieder jaar. Voor de hoeveelste keer is dat nou, Sinterklaas?' 'Voor de vijfhonderdvierenzeventigste keer,' zei de Sint.
'Bah,' zei Piet.
'Wat nou "bah"...' zei Sinterklaas verontwaardigd.
'Waarom "bah"?' 'Ik heb er zo genoeg van,' zei Piet.
'Maar je houdt toch van de kinderen? En de kinderen houden toch van ons?' 'Welnee,' zei Piet.
'Ze houden alleen van onze cadeautjes, 't Gaat ze enkel om de pakjes. Verder nergens om. En 't gaat nog stormen ook. Bah!' 'Hoor 's Piet, dat mag je volstrekt niet zeggen,' zei Sinterklaas boos.
'Als je nog een keer "bah" zegt, ontsla ik je. De kinderen houden wél van ons. Ze zijn gek op ons...'

Hoeii... voor Sinterklaas verder kon spreken kwam er een windvlaag die bijna z'n mijter meenam... de storm stak op... de lucht werd inktzwart... de golven werden hoger en hoger...
'Daar heb je 't nou...' schreeuwde Piet.
'We vergaan!' 'Onzin,' riep Sinterklaas, "t Is al vierhonderddrieënzeventig keer goed gegaan met die boot, waarom zouden we dan nu ineens... haboeh...' Sinterklaas kreeg een grote zilte golf naar binnen en hij moest met de ene hand z'n mijter en z'n staf vasthouden en met de andere de reling. De storm werd steeds erger en heviger en woester en wilder en vreselijker. Huizenhoge golven, torenhoge golven... de stoomboot leek wel een plastic speelgoedscheepje op de Westeinder Plas.
'Ik ben zo bang...' huilde Piet.
'Onzin!' riep Sinterklaas weer. En toen ineens... een ontzettende schok. Het schip was op een klip gevaren.
'Help... help...' schreeuwde Piet.
'Help, de boot zinkt!' 'Wat zei je zo-even, Piet?' vroeg Sinterklaas, terwijl hij probeerde te zwemmen met zijn mijter op en zijn staf in de hand.
'Ik zei: De boot zinkt...' kreunde Pieter, die naast hem zwom.
'O,' zei Sinterklaas.
'Wel, je had gelijk. De boot is gezonken.' 'O, wat ben ik nat,' zei Piet.
'O, wat ben ik nat en koud en zielig. O, wat heb ik een medelijden met mij!' 'Denk liever aan die arme kindertjes in Nederland,' zei Sinterklaas.
'Als de Sint verdrinkt zullen ze nooit meer lekkers en speelgoed krijgen op 5 december. Daar ga ik, Piet. Ik ben te oud om in de Golf van Biskaje te liggen. Vaarwel dan, Piet.' 'Nee,' riep Piet wanhopig, 'niet zinken, Sinterklaas. Daar drijft een grote balk! Misschien kunnen we erop klimmen.'

Hè hè, voorlopig waren ze gered. De goede Sint was z'n staf kwijtgeraakt. Z'n mooie mijter had hij nog op, maar het water droop eruit en het leek meer op een pudding dan op een mijter.
'En al'm'n cadeautjes naar de haaien...' zuchtte Sinterklaas.
'En de marsepein en de chocoladeletters en de suikerbeesten, allemaal weg, allemaal weg. Wat moet er van ons worden? Hoe lang zullen we nog ronddobberen?' 'Ik zie land!' riep Piet.
'Kijk daar, land! En daar komt al een bootje om ons te redden. Dit moet de kust van Frankrijk zijn. Een Frans bootje!' Gered... Eindelijk gered! Druipend en rillend stonden Sinterklaas en Piet in de kamer van een lieve vishandelaar in een Frans kustplaatsje.
'Nous sommes Saint Nicolas et Pierre,' zei Sinterklaas. Dat is Frans en het betekent: Wij zijn Sinterklaas en Piet. Maar de vrouw van de vishandelaar begreep het niet zo goed. Ze zei enkel: 'Arme arme schipbreukelingen...' (ze zei het in het Frans natuurlijk).
'Doe die natte kleren maar uit. Drink deze warme melk. Ik zal u een pak geven van mijn man. Zijn zondagse pak. En voor de jongen heb ik nog wel een stel kleren van m'n zoontje.' 'Hoe kunnen wij u ooit bedanken,' zei Sinterklaas.
'Hoe kunnen wij u ooit betalen. Al ons geld ligt in de zee.' 'Dat hindert niet,' zei de goede vrouw.
'U kunt ook bij ons logeren vannacht.'

'Dat is erg vriendelijk van u. Maar we hebben geen tijd,' zei de Sint.
'We hebben zelfs vreselijke haast. Hoe komen we ooit op tijd in Nederland. O lieve deugd, we komen nooit op tijd in Nederland. Daar zitten ze nu op ons te wachten en we komen te laat. Trouwens, we hebben niet eens geld om verder te reizen.'

'Mijn man brengt u wel even naar Nederland,' zei de lieve mevrouw.
Sinterklaas en Piet zaten op de open vrachtauto en klampten zich vast, want de visboer reed ontzaglijk woest. Hij reed door alle stoplichten en dwars door alle douaneposten. Hij gierde door de bochten en raasde langs de wegen en denderde door de stadjes. Maar voor Sint reed hij nog niet hard genoeg.
'Als we maar op tijd zijn... als we maar voor 5 december aankomen...' zuchtte hij.
'Harder astublieft, harder.'

En na een hele dag en een hele nacht rijden waren ze in Nederland.
'Naar Amsterdam?' vroeg de visman.
'Jazeker, naar Amsterdam,' zei Sinterklaas.
'De hoofdstad eerst.'
'Ik zet u hier af,' zei de visboer.
'Midden in Amsterdam. En ik ga direct terug; mijn vrouw zit te wachten. Adieu.' En weg was hij.

Daar stonden ze, in Amsterdam, midden op de Dam, voor het Paleis. Tussen de duiven. Tussen de mensen. Sinterklaas keek eens om zich heen en deed wat hij ieder jaar deed als hij in Nederland was: hij knikte en hij wuifde en hij glimlachte. Er kwamen heel wat mensen langs. Maar ze keken niet eens naar Sint en Piet. Niemand keek. Niemand herkende hen. Helemaal niemand.
'Ik ben Sinterklaas,' zei de goede Sint tegen een voorbijganger.
De heer bleef even staan, snoof en zei: 'Brave man, je ruikt naar vis.' Toen liep hij door. Helaas, het was zo, ze roken naar vis. En niemand, niemand, niemand herkende hen. Moedeloos gingen ze op een bank zitten bij het Monument.
'Daar zitten we nou,' zei Sint.
'Zegt u dat wel,' zei Piet.
'Geen cadeautjes. Geen geld. De mensen herkennen ons niet. Heb ik het niet gezegd: alleen om de cadeautjes houden de kinderen van u.'

Op dat moment kwam er een heel klein meisje voorbij aan de hand van haar oma.
'Sinneklaas...' riep het kind.
'Dat is Sinterklaas niet,' zei oma.
'Dat is zomaar een man.'
'Sinneklaas...' zei het kind koppig en probeerde zich los te rukken van oma's hand.

Een ander kind riep ook: 'Sinterklaas.' Een klein jongetje begon te zingen: 'Sinterklaasje bonne bonne bonne.'
En al heel gauw stonden er wel duizend kinderen om de bank die juichten en zongen en schreeuwden.

De vaders en moeders zeiden knorrig: 'Kom toch mee, Rietje, toe dan toch Jantje, dat is Sinterklaas niet, dat kun je toch wel zien. Dat is een man die naar vis ruikt.' Maar de kinderen rukten zich los en gingen toch. Sinterklaas gaf alle kinderen een hand en luisterde naar de liedjes.
'Waar is uw staf, Sinterklaas? En waar is uw mijter? Waar is de zak met cadeautjes?' vroegen de kinderen. Sinterklaas vertelde van de schipbreuk.
'Wat verschrikkelijk!' riepen alle kinderen.
'Arme Sinterklaas. Arme Zwarte Piet. De stoomboot is vergaan en nu zijn ze hier
zonder hun kleren en zonder eten.'

Een paar grotere kinderen zeiden tegen elkaar: 'Weet je wat. Sinterklaas heeft ons zoveel keren cadeautjes gegeven, laten we het nu eens omdraaien. Wij geven hém wat.' Ze renden naar huis en kwamen terug met een heleboel pakjes. Er zaten boterhammen in en worstjes en appels en friten en flesjes melk. De een na de ander gingen de kinderen thuis iets halen. Behalve eten brachten ze echte cadeautjes mee. Ze gaven hun mooiste speelgoed, hun treinen en kraanwagens en speelgoedbeesten. Hun poppen en winkeltjes en keukentjes. De grote mensen stonden in de verte te kijken en schudden het hoofd.
'Wat een gekke boel,' riepen ze.
'Zo'n gewone man die naar vis ruikt...'

Er kwamen nog twee kinderen aan met een heel, heel groot pak.
'Wat zou daarin zitten?' vroeg Sinterklaas nieuwsgierig. Hij genoot zo van al die cadeautjes, hij kon er niet genoeg van krijgen. Voorzichtig maakte hij het grote pak open.

En wat zat erin? Een Sinterklaaspak en een Zwarte-Pietpak.
'We hebben het voor u gehuurd,' zeiden de kinderen.
'Met geld uit onze spaarpot. De pakken moeten wel terug, maar u mag ze een paar dagen houden.' Sinterklaas kreeg tranen in zijn ogen, zo blij was hij. En Piet danste van geluk. Achter de stenen leeuw van het Monument verkleedden zij zich. En toen ze weer tevoorschijn kwamen, barstten alle kinderen in luid gejuich uit en zongen: 'Zie de maan schijnt door de bomen.'
Dit was weer de goede Sint, zoals hij elk jaar in Nederland kwam. Dit was weer de vrolijke Zwarte Piet.

Nu zagen de grote mensen eindelijk ook, dat ze het heus waren. Niemand twijfelde meer. Al roken Sint en Piet nog steeds een beetje vissig... het hinderde niet meer.

Hij werd plechtig ontvangen, de Sint. Hij werd door iedereen toegejuicht, ook door de grote mensen en hij ging rond met Zwarte Piet, langs alle huizen, net of er niets gebeurd was. En cadeautjes om uit te delen had hij ook! Jazeker, al die pakjes die hij van de kinderen had gekregen, kon hij nu uitdelen. Ieder kind kreeg een cadeautje. En geen enkel kind kreeg zijn eigen speelgoed terug, daar zorgde Pieter wel voor. Zo gingen ze door heel het land.

Sinterklaas ging per vliegtuig terug en hij mocht gratis vliegen per KLM omdat hij een Zeer Belangrijk Persoon was.

En toen hij terug was in Spanje, zond hij het Sinterklaaspak en het Zwarte Pietpak aangetekend terug. Met een briefje erbij: Dit was de heerlijkste 5 december in vijfhonderdvierenzeventig jaar. Dank u!