-23-

Nog steeds zat Sandro in het donker, en verroerde zich niet. Hij bedacht hoe vertrouwd deze situatie hem was. Soms alleen, soms met Pietro. De warme, beschutte ruimte van de patrouillewagen werd dan bijna een kamer in zijn eigen geest. En maar nadenken. Hier was het meisje naar binnen gegaan. Van achter zijn eigen raam had hij haar, toen ze hierheen op weg was, voorbij zien komen. Op Allerheiligen was dat geweest. Hij had daar gestaan en zich afgevraagd of hij geen enorme vergissing had begaan. Wie hij wel dacht dat hij was, om te veronderstellen dat hij zijn leven zomaar weer op de rails kon zetten. Zijn leven was voorbij, en dat kon hij beter onder ogen zien. En toen was ze langsgerend, met haar hele leven nog voor zich. Tenminste, dat dacht ze, die Veronica Hutton.

Was het inderdaad allemaal een vergissing geweest? Sandro verlangde er even hevig naar dat, alsof er niets was gebeurd, Pietro nu het autoportier zou opentrekken, naast hem zou gaan zitten en zijn gebruikelijke vraag zou stellen: 'En waar gaan we nu heen, capo?' Sandro kende dat verlangen maar al te goed. Het was het gevoel dat hij al probeerde te ontwijken vanaf het moment, bijna vijftig jaar geleden, dat zijn vader zijn moeder was gevolgd in het graf. Verdriet, heette dat gevoel, en Sandro moest het helemaal op eigen kracht een plaats geven.

'Waar gaan we nu heen?' Sandro greep het stuur van de stilstaande auto vast, alsof die hem naar eigen inzicht ergens heen zou kunnen brengen. Denk na. Wat was hij de afgelopen achtenveertig uur nou te weten gekomen, alles bijeengenomen? Dat hij bang was voor de dood. Dat Veronica Hutton hier geweest was.

In elk geval daarvan bestond onweerlegbaar bewijs, en niet alleen de beweringen van een zuiplap van een ober: de beelden die de camera boven de Annalenapoort had opgenomen.

Sandro leunde achterover, zijn handen nog steeds aan het stuur. Hij keek door het zijraampje. Had Veronica Hutton het misschien spannend gevonden om zo dicht langs de plek te lopen waar haar minnaar aan het werk was? Dacht ze steeds maar aan de dagen dat ze met z'n tweeën zouden zijn? Of was ze soms aan het bedenken hoe ze die oude schilder het beste zou kunnen inpalmen, om hem zo zijn geheimen te ontfutselen, zijn roddels, zijn levensgeschiedenis, en om daarna Massi te kunnen imponeren met de zogenaamd terloopse opmerkingen van een echte insider?

Weer verscheen er een brandweerauto, die even inhield om langs hem te komen, en toen weer wegspoot. Sandro zat zich inmiddels op te vreten. Waar bleef die Massi? Hij besloot de tijd die hij nog moest wachten te gebruiken om Luisa te vertellen wat er aan de hand was.

Bij het overgaan kraakte de lijn. En niet voor het eerst sinds hij onderzoek deed naar Claudio Gentileschi's laatste uren op deze aarde, had Sandro het overweldigende gevoel dat er iets catastrofaals in de lucht hing. Letterlijk. Overstromingen, chaos, een wereld die uiteenvalt. Claudio Gentileschi een oplichter, een leugenaar, een aanrander van jonge vrouwen, een moordenaar. Maar Luisa klonk welgemoed.

'Dat overleven we wel, hoor,' zei ze alleen maar. 'We kunnen bij Giuli op de grond slapen, we kunnen bij mijn tante Alice in Galluzzo gaan logeren. Of we nemen een hotelkamer, het is nou niet bepaald hoogseizoen... En dan: je weet hoe ze zijn. Waarschijnlijk is het allemaal zwaar overdreven.' Ze maakte een ironisch geluidje. 'Ik bedoel: hoe vaak maken we in godsnaam mee dat alle bruggen worden afgesloten?'

Het leek wel of ze het leuk vond. Sandro vond het prima als dat zo was. 'Massi is er nog niet,' zei hij. 'Misschien zit hij vast aan de andere kant. Ik ben in elk geval hier te vinden.'

'Oké,' zei Luisa. 'Wij zijn bijna bij het adres van het kattenvrouwtje.' Ze haalde diep adem. 'Ik hoop wel dat ze thuis is.'

'Je bent toch niet te moe?' vroeg Sandro bezorgd. 'Gaat het wel? Blijf je een beetje droog?'

'Het gaat prima,' zei Luisa. 'Ik heb laarzen aan, een regenjas... Trouwens, ik kijk er echt naar uit om die Fiamma Di Tommaso te pakken te krijgen. Ik heb je toch verteld dat ze de benen nam toen ik in het park met haar wilde praten?' Ze zweeg. Sandro bromde bevestigend. Het leek inderdaad wel goed te gaan met Luisa. Waarschijnlijk had ze er behoefte aan niet te hoeven denken aan... bepaalde dingen. 'En Giuli zorgt natuurlijk heel goed voor me,' zei ze. 'Jou heb ik niet nodig, hoor.'

'Moet ik jullie daar oppikken?' vroeg Sandro nogal hulpeloos. Luisa schoot in de lach. 'Hoe wil je dat doen?' zei ze. 'Als ze echt alle bruggen afsluiten, is lopen de enige manier om ergens te komen. We komen wel naar jou toe.'

Toen hij de verbinding verbrak, zag hij in zijn ooghoek een grote, goudkleurig verlichte etalage in één keer donker worden. Hij draaide zijn hoofd. Tegenover de Galleria Massi was een winkel die versierde en vergulde verlichtingsarmaturen verkocht. In de etalage stond een bed met een paarszijden sprei erop en boudoirlampjes eromheen. Nu waren ze uit. Er kwam een vrouw met gedrongen postuur naar buiten die de winkel ging sluiten door het ijzeren rolluik voor het raam naar beneden te trekken. Ze zag er nogal moedeloos uit. Als ze op een zondag in november open moest zijn, dacht Sandro, had ze het ongetwijfeld moeilijk. Maar wacht 's even, had Luisa niet iets gezegd over een winkel aan de overkant? Wacht 's even... Hij stapte uit de auto.

'Goedenavond,' zei hij. Ze keek hem aan. Het rolluik was half dicht. Een bos sleutels hing aan haar hand.

'Ja?' zei ze argwanend. Sandro dacht er even over om te zeggen dat hij op zoek was naar een muurlamp, maar hij liet de smoes varen. Hij knikte alleen maar naar de galerie aan de overkant. In zijn zak begon zijn telefoon weer tegen hem te piepen; hij negeerde het vervelende ding. Hoe kon een mens in godsnaam rustig nadenken als je elke vijf minuten werd gestoord door zo'n stom apparaat?

'Die Galleria Massi, daar,' zei hij terwijl hij naar de overkant wees, 'kent u hem, Paolo Massi?'

Ze snoof geërgerd. De vrouw was stevig gebouwd, als een klein werkpaard. Ze had dik, blond geverfd haar en de waakse blik waarvan Sandro hield. 'Ja, die ken ik wel,' zei ze. 'Of tenminste: ik zie hem daar altijd rommelen met van alles en nog wat. Zo kan je iemand wel een beetje leren kennen, toch?'

'U mag hem niet zo?' vroeg Sandro. Ze keek hem nog indringender aan.

'Niet erg, nee,' zei ze. 'Maar wat heeft u daarmee te maken?'

Hij vertelde haar globaal hoe het zat: dat hij als privé-detective onderzoek deed naar een leerlinge van Massi. Ze knikte. Gabriela, heette ze, maar hij mocht wel Gabri zeggen. Zuchtend haalde ze de sleutel weer uit het rolluik, liet het omhoogstaan, duwde de winkeldeur weer open en knipte het licht aan. 'Ach, ik heb toch niets anders te doen, zullen we maar zeggen,' zei ze. 'Na u.'

Hij zag dat je van hieruit wat beter naar binnen kon kijken in die donkere galerieruimte aan de overkant van de straat. Ergens achterin brandde een of ander waaklichtje.

'Ik had hem alleen maar gevraagd of hij een paar van mijn reclamefolders in zijn galerie wilde leggen,' zei Gabri verontwaardigd, 'en dat ik dan hetzelfde voor hem zou doen. Maar hij reageerde alsof ik een bedelaar was die om een aalmoes kwam vragen.'

'Is hij er elke dag?' Ze schudde haar hoofd. 'Als het hem uitkomt. Hij heeft toch ook nog een soort school ergens? Hij komt hier als hij de grote meneer wil uithangen, of als hij een expositie van werk van leerlingen moet inrichten, zoals vorige week.' Ze tuurde door het raam. 'Tenminste, ik denk dat het dat is. Deze tentoonstelling moet wel heel bijzonder zijn. Hij bleef maar komen en gaan, vorige week.' Ze keek bedachtzaam. 'God mag weten waar hij al die troep laat, als die niet wordt verkocht. Waarschijnlijk komt alles op de vuilnisbelt terecht.'

Ze stonden te praten bij haar bureau. Net als dat van Massi stond het voor in de winkel, dicht bij de deur.

'U wilt zeker goed naar buiten kunnen kijken?' vroeg hij.

'Natuurlijk,' zei ze, 'wie wil er nou achterin zitten? En het schrikt ook winkeldieven af. Zelfs hij kijkt graag naar buiten.' Ze knikte naar de overkant.

'Bent u ooit binnen geweest in zijn winkel?' vroeg Sandro.

'Galerie, bedoelt u,' verbeterde ze hem. Ze spitste haar lippen. 'ïk ben een winkelier, hïj is een... een beschermer van de kunsten.' Haar gezicht verstrakte. 'Alleen die ene keer ben ik daar binnen geweest, toen ik die gunst ging vragen. Nou, toen maakte hij meteen duidelijk dat hij geen prijs stelde op een tweede visite. Ik vond het allemaal rotzooi wat daar hing, van die moderne troep, werk van leerlingen. De moeite van het bewaren niet waard. Ik vraag me af waar hij dan wel zijn geld vandaan haalt.' Ze wreef even langs haar neusvleugel.

'Wat vermoedt u?' Hij bedacht dat Gabri wel eens de persoon kon zijn geweest die Massi had aangegeven bij de Guardia. Dan ging het dus niet om een afgewezen liefje, maar om afgunst onder middenstanders. In deze tijd won geld het van seks, iedere keer weer.

Terwijl ze naar de overkant bleef kijken, sprak ze kwaad verder. 'Nou ja, het lijkt me dat die glimmende dure auto's met Duitse nummerborden geen varkenskoppen op sterk water of knutselwerkjes van leerlingen komen halen, hè? Die krijgen hun spullen uit die kamer achterin, in prachtige, met de hand gemaakte mappen.'

Sandro ging wat dichter bij het raam staan. In zijn hoofd was iets aan het ontkiemen. Wat had Antonella Scarpa ook weer gezegd dat ze verkochten? Tekeningen uit de Renaissance, dat soort dingen?

'Dinsdag,' dwong hij zichzelf te beginnen. Hij wilde de zaken op orde brengen, teruggaan naar de feiten. 'Massi zegt dat die dag zijn vrouw is langsgekomen, om met hem te lunchen. Zou dat kunnen?'

'Vrouw?' Gabri snoof weer minachtend door haar neus. 'Welke?' Sandro schrok op van die opmerking. Hij zag de zure, pesterige uitdrukking in haar ogen.

'Geintje,' zei Gabri. 'Dat is zijn vrouw niet, hè, dat bazige kleine Sardijnse vrouwtje, die sarda met dat korte zwarte haar? Dat is zijn vrouw niet, al gedraagt ze zich wel zo.' Antonella Scarpa, dacht Sandro. Gabri ging verder. 'Die is hier maar al te vaak. Als ik zijn vrouw was... Nou ja, ik zou niet graag zijn vrouw zijn, laten we het zo zeggen.'

'Maar zij... zijn échte vrouw, bedoel ik... u zegt dat die hier dinsdag niet geweest is?'

'Nou, wacht even,' zei Gabri. Bij het nadenken trok ze rimpels in haar neus. 'Dinsdag? Op maandag ben ik gesloten, dus ja, dinsdag was ik hier, of het nou Allerheiligen was of niet. Het gekke is: u kon wel eens gelijk hebben. Ik geloof dat ze hier inderdaad was dinsdag, dat vrouwtje nummer één.' Ze deed haar voor haar borst gevouwen armen uit elkaar. Haar gezicht ontspande terwijl ze nadacht. Ze schoot in de lach. 'Ik weet het nu weer, want het zag eruit alsof ze was gekomen om het over te nemen van vrouwtje nummer twee.'

Antonella Scarpa was er 's ochtends een paar uur geweest. Sandro kon zich herinneren dat hij dat had gezegd. Massi leek zich te verschuilen achter zijn vrouwen.

Gabri ging achter het kleine bureau zitten, alsof ze haar werkdag wilde naspelen. Ze leunde met haar kin op beide handen en keek door haar van regenwater druipende raam naar de overkant van de grijze straat.

Sandro had de neiging zijn adem in te houden, al wist hij niet goed waarom. Het kleine, gedrongen vrouwtje was opeens zo geconcentreerd.

'Hïj kwam het eerst,' begon ze, langzaam sprekend, 'nogal vroeg voor zijn doen. Ik weet nog dat ik me afvroeg of misschien die dag de opening zou zijn. Maar die leerlingenexposities beginnen altijd op een zaterdag. Hij had koffie in zo'n meeneembeker bij zich, ging naar binnen. Hij had...' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Even denken... Hij had iets bij zich, iets anders dan hij normaal bij zich heeft... Hij heeft vaak een aktetas bij zich of zoiets. Dinsdag had hij... wat was het ook weer? Hij had moeite om de deur in te komen - ook al door die meeneembeker, natuurlijk -, omdat hij zoveel te dragen had. Het was een soort weekendtas, eentje van een duur merk. Hij liep meteen door naar achteren en heeft hem daar gelaten.'

Sandro volgde haar blik. Ze keek naar het waaklichtje dat achter in de galerie zichtbaar was. Toen zijn ogen zich beter hadden ingesteld op de afstand, zag hij dat het lampje een soort opslagkast en een achterdeur bescheen.

'En toen kwam hij terug naar zijn bureau, ging zitten, en heeft zich eigenlijk nauwelijks meer verroerd.' Ze glimlachte. 'Soms ga ik gewoon een tijdje naar hem staren, weet u, om te zien wanneer hij zich gewonnen geeft en me aankijkt. Maar het lijkt wel of ik niet besta, hè? Hij heeft wat telefoontjes gepleegd, en is ook wat met paperassen in de weer geweest.'

'En Antonella Scarpa, zijn assistente? Wanneer is die verschenen?'

Die Antonella had wel iets bijzonders over zich, dacht Sandro. Een veel sterkere persoonlijkheid dan Massi. Echt een noeste werker, iemand die niet met zich laat spotten. Hoe moet die zich voelen als vrouwtje nummer twee? Of misschien wel nummer drie, na Veronica Hutton.

Gabri spitste haar lippen en zei: 'Zij kwam, nou, rond tienen, denk ik. Ik was zelf ook tegen tienen een stukje verderop in de straat even koffie gaan halen, en ze arriveerde net toen ik weer mijn winkel in ging.'

'Is dat de enige keer geweest dat u de winkel heeft verlaten?' vroeg hij.

Gabri keek hem beledigd aan. 'Ja, natuurlijk,' zei ze waardig. 'Ik neem meestal een broodje mee van huis. Een lunchpauze zit er tegenwoordig niet meer in.'

'En hoe laat kwam zijn vrouw?'

Weer fronste ze haar wenkbrauwen en dacht goed na. 'Een uurtje later, zoiets. Elf uur, halftwaalf, iets dergelijks.'

'Een beetje vroeg om te lunchen,' mompelde Sandro, half tegen zichzelf. En ook nogal toevallig dat zijn vrouw zomaar langskomt op die dag, als ze dat anders nooit doet.

'Lunch? Daar heb ik anders niet veel van gezien,' zei Gabri. Haar kin rustte nog op haar handen. 'Op dat moment in elk geval niet. Te vroeg voor de lunch.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Ik geloof dat ze later weer naar buiten is gegaan. Om een uur of halftwee, toen ik zelf iets zat te eten. Maar eerst, meteen nadat ze was aangekomen, heeft ze vrouwtje nummer twee weggejaagd. Ze nam letterlijk haar plaats over. Stroopte haar mouwen op en ging druk in de weer met die schilderijen, alsof zïj nu zijn assistent was. Nogal fel, allemaal. Maar ze leken niet echt verbaasd te zijn om elkaar te zien.'

'O nee?' vroeg Sandro belangstellend.

Gabri liet een vals lachje horen. 'Wat het dan ook was dat ze tegen elkaar zeiden, ze hebben er wel een klant mee weggejaagd, de eerste klant die ik in maanden daar de deur heb zien opentrekken. Dat arme kind rende weg als een geschrokken kat.'

'En toen ging Scarpa weg? Die Sardijnse vrouw? Tegen...' - hij probeerde zijn stem een terloopse toon te geven - 'halftwaalf?'

'Inderdaad, rond die tijd, ja. Maar ik moet wel zeggen dat ik toen zelf een klant had. Wat dat betreft was het dinsdag een goede dag. Met de zon komen ze tevoorschijn, begrijpt u.' Allebei keken ze naar buiten, waar de zon zich al zo lang niet had vertoond. Een auto kwam langzaam aanrijden en stopte langs de stoeprand aan de overkant. Voorin waren twee gestalten te zien.

'Dus toen keek u niet naar de andere kant van de straat?'

'O jawel, ik hield het wel in de gaten,' zei Gabri. 'Ik was nieuwsgierig geworden, begrijpt u? Ik zit me hier dag in dag uit te vervelen, en opeens krijg je dan zo'n voorstelling. Meestal is het potdicht daar.'

'Nou is het zo,' zei Sandro, beseffend dat hij nu de hamvraag ging stellen, 'dat Massi zegt dat hij daar de hele dag is gebleven. Hij zegt dat zijn vrouw dat kan getuigen, omdat zij verder de hele dag bij hem is geweest.'

Gabri vertrok haar gezicht. 'Nou ja, ik kan niet anders zeggen dan dat hij daar inderdaad de hele dag is geweest. Ik kan hem namelijk zien zitten, begrijpt u, aan dat bureau daar. Maar ze zijn wel een beetje vroeg weggegaan: rond vier uur. Toen zag ik dat ze de zaak gingen afsluiten. Heel grondig, rolluik naar beneden en zo. Je zou bijna zeggen dat ze daar een paar Da Vinci's hebben hangen, in plaats van wat tekeningetjes van leerlingen.'

'En hij kan er niet bijvoorbeeld een halfuurtje tussenuit zijn geweest? Toen u klanten aan het helpen was, bijvoorbeeld?'

Hij was zich ervan bewust dat het niet erg waarschijnlijk was, en het verbaasde hem dan ook niet dat Gabri haar hoofd schudde. 'Nou, nee,' zei ze met spijt in haar stem, 'sorry, caro. Hij zat daar achter dat bureau alsof ze hem had vastgelijmd. Zij was ergens achterin, en is een tijdje weggebleven. En toen ze weer verscheen, is ze met de auto weggereden, en kwam ze terug met een zak broodjes. En hij zat daar maar, de hele tijd. Hij is niet eens even de tuin in gelopen om een sigaretje te roken. Dat heb ik hem, als hij gespannen was, wel zien doen. Een paar minuten kan hij wel zijn weggeweest, eventueel. Maar niet een halfuur. Nog geen tien minuten. Echt niet, hoor.'

Aan de overkant stapten de man en de vrouw uit. In de stilstaande auto hadden ze de indruk gemaakt van een kibbelend paartje, maar Sandro zag dat het helemaal geen paartje was. Het waren Paolo Massi en Antonella Scarpa. Gabri stond op en legde haar armen weer voor haar borst over elkaar.

'Vrouwtje nummer twee lijkt weer terug op haar post, hè?' zei ze.

In de Via dei Bardi, de sombere straat met hoge stenen muren waar Fiamma Di Tommaso moest wonen, was het gewoonlijk zo stil als op een begraafplaats, maar nu heerste er een lawaaiige chaos. Auto's reden in hun achteruit door de regen, en overal op de trottoirs stonden boos uitziende mensen te roken.

De twee vrouwen liepen aan de zijkant van de smalle hoofdweg. Boven hen, hoger dan de weg, lagen de Costa Scarpucciatuinen, die op hun plaats werden gehouden door een oude, uitpuilende muur.

'Ze zijn de bruggen aan het afsluiten,' zei Giulietta behulpzaam tegen een man die onder de druipende takken stond, toen ze langs hem liepen. Hij trok een chagrijnig gezicht, niet zozeer naar Giuli, dacht Luisa, als wel naar de wereld in het algemeen. Zo beroerd is die wereld nog niet, wilde ze zeggen. Zelfs de regen op haar gezicht voelde aan als een soort zegening, zelfs de chaos en de overstromingen waren beter dan helemaal niets meer.

Ze ploeterden door in de richting van hun bestemming. De meeste mensen die in deze straat woonden waren zeer welgesteld en de gevels waren dan ook goed onderhouden. Maar hier en daar nestelden armoede en verwaarlozing in de hoeken. Zwart uitgeslagen pleisterwerk, goedkope, verveloze raamkozijnen, afbrokkelende muren. Overal in de stad zag je dat soort huurhuizen, waar de huisbazen de oude, koppige bewoners probeerden uit te roken door geen reparaties uit te voeren, of te weigeren het pand te renoveren. Soms woonden in die huizen complete families van buitenlandse arbeiders. Die mensen zag je alleen in de zomer, als in de verstikkende hitte de luiken op de begane grond opengingen en je een blik kreeg op een muur vol stapelbedden. Alsof je in het binnenste van een termietenheuvel keek.

Fiamma Di Tommaso bleek, zoals te verwachten viel, in een dergelijk huis te wonen. Het stond dicht tegen de Costa Scarpuccia-tuinen aan en, dacht Luisa, dat kon ook bijna niet anders. Dat verwilderde driehoekige stuk park met die afbrokkelende muur eromheen was ook het domein van een kattenkolonie. Je kon er niet rondlopen zonder te struikelen over een schoteltje met aangekoekt, rottend kattenvoer erop.

In principe had ze niets tegen katten, hield Luisa zichzelf voor, al moest ze soms wel van ze niezen. Ze zag in dat een goed doorvoede poes die in elkaar gerold ligt te soezen op het balkon van een oude dame, een bron van troost kon zijn als je op leeftijd bent of weduwe. Maar die rondzwervende meutes half verwilderde exemplaren die je in het Bobolipark zag rondscharrelen in het schemerige struikgewas en die allerlei schutkleuren hadden? Al die grijze katten, gestreepte katten, lapjeskatten? Die waren gewoonweg eng, en nog onhygiënisch ook.

Maar de vrouw had zelf natuurlijk ook iets van een wild dier, bedacht Luisa, terwijl ze stonden te wachten tot Fiamma Di Tommaso genegen was hen toe te laten tot haar stulpje.

Ze belden aan, en zoals te voorzien was werd er niet opengedaan. Zwijgend stonden ze te wachten terwijl ze naar de gevel van het pand keken. Op de eerste etage waren de raamluiken zo kromgetrokken, dat ze, als een droge boterham, naar buiten krulden. Erachter stond iemand die naar ze keek.

'Luister, signora Di Tommaso,' riep Luisa, 'óf u praat met ons, óf met de politie. Geef ons een kans, alstublieft.' Op de stoep achter haar zat een vrouw in een stilstaande auto. Ze stak haar hoofd door het raampje naar buiten en keek Luisa en Giulietta bevreemd aan. Achter de luiken verdween de schim en even later werd de voordeur opengerukt.

'Naar binnen,' siste Fiamma Di Tommaso. Zelfs in de hal hing een overweldigende kattenlucht. Luisa nieste.

De woning bestond uit twee met elkaar verbonden kamers op de eerste etage. Achterin was, naast een oude elektrische kookplaat, een gootsteen. In een hoek stond een gammele kast waarin zich, concludeerde Luisa, Fiamma Di Tommaso's sanitaire voorzieningen moesten bevinden. Er waren geen katten te zien, maar de deken die over een kleine bank lag, was overdekt met zilverkleurige haartjes.

Fiamma Di Tommaso droeg, ook al was het er niet echt het jaargetijde voor, sandalen met dikke zolen, waarboven een stuk van haar dunne, blote benen vol pigmentvlekken te zien was. Verder bestond haar tenue uit een wijde dikke katoenen broek met een koord in de taille en een versleten trui. Om haar hoofd had ze een dunne sjaal gebonden. Di Tommaso was een naam die zeker zo oud was als Massi of Badigliani, maar deze vrouw had zonder twijfel een heel andere levensweg gekozen. Geen lippenstift, geen bij de schoentjes passend handtasje. Geen materialisme. Naast de afkeer die het resultaat was van vele jaren temidden van elegantie, voelde Luisa ook bewondering voor de vrouw.

Hoe oud Fiamma Di Tommaso was, viel onmogelijk te schatten. Misschien vijftig, misschien tegen de zestig, zoals Luisa zelf.

'Ga zitten,' zei ze terwijl ze naar de harige bank wees. Luisa ging zitten, en zelfs nog voor haar achterste in contact kwam met de deken, voelde ze hoe haar allergie haar neus en keel dichtsnoerde.

Stilletjes kwam Giulietta naast haar zitten. Ze leek nog wel minder op haar gemak dan Luisa. Luisa liet haar blik gaan door de armoedige, sombere woning - een van de muren was niet eens gestuukt, zodat je tegen de kale stenen aankeek - en realiseerde zich dat het er hier waarschijnlijk net zo uitzag als in al die treurige, afgekeurde woningen en peeskamertjes waarin Giuli was opgegroeid. Er waren maar een paar voorwerpen te zien die deden denken aan huiselijkheid: een ingelijste foto boven de gootsteen, een koffiepot, een klein Boeddhabeeldje voor een goedkope spiegel.

Fiamma Di Tommaso hield haar armen strak over elkaar gevouwen voor haar trui. Onder al dat dikke katoen was ze zelf heel mager, zag Luisa. 'Vraag wat jullie te vragen hebben,' zei ze. Haar stem klonk stroef, alsof ze hem niet vaak gebruikte.

Het was donker in de woning, de luiken waren gesloten. De enige verlichting was een zwakke lamp naast de bank. Luisa probeerde haar stem een vriendelijke toon te geven.

'Wij komen voor dat meisje,' zei ze. Ze was zelf verrast dat ze zo begon. Maar het was natuurlijk wel waar. 'Het meisje dat u heeft gezien, het meisje dat haar tas weggooide.'

'Wie zegt dat ik haar heb gezien?'

'Fiamma, wanneer heeft u die tas gevonden?' vroeg Luisa.

'Tegen de avond,' zei Fiamma Di Tommaso, iets te gretig. 'En meteen ingeleverd, hè? Naar de smerissen op het carabinieribureau gebracht. Mooi dat er geen bedankje af kon.'

Smerissen. De vrouw was een oude linkse activist, dat was het. 'Hoe heeft u die tas gevonden?' vroeg Luisa geduldig.

'Lag daar gewoon,' antwoordde ze bokkig.

'Maar het zal wel donker geweest zijn, toch?' vroeg Luisa.

'Om vier uur gaat het dicht, dat park,' kwam Giulietta ertussen. 'Zo laat ben je er toch normaal nooit?' Luisa keek naar haar, en keek toen weer naar Fiamma Di Tommaso. Overeenkomsten waren er zeker tussen die twee. Luisa bedacht dat de vrouw best Giuli's moeder had kunnen zijn, als die niet dood was. Ze liet Giuli verdergaan. Misschien was dit wel de beste methode om de vrouw uit te horen.

'Je hebt die tas vroeg in de middag gevonden, hè?' zei Giulietta. Ze klonk kalm, alsof ze dit allemaal allang had uitgedokterd. En misschien was dat ook wel zo. 'Je hebt hem mee naar huis genomen, om de poen eruit te halen. Want om nou te zeggen dat je bulkt van de centen, nee, toch? En echt stelen was het natuurlijk niet. Wat je vindt, mag je houden, hè?'

Fiamma Di Tommaso keek haar nors aan en zei niets.

'Waarom heeft u de tas later toch teruggebracht?' vroeg Luisa vriendelijk. 'Zeg het maar gerust. Wij zijn toch niet van de politie? En als het aan ons ligt, geven we het ook niet aan ze door. Maar dat meisje... dat meisje wordt vermist. Wist u dat? We weten niet of ze nog leeft of dood is.' Er viel een stilte. 'Waarom heeft u hem toch teruggebracht? Bent u aan het piekeren geslagen? Heeft u iets gezien of gehoord?'

'Je zou ons kunnen helpen om haar te vinden,' zei Giulietta. 'Je zou haar kunnen redden.'

'Ik heb niks gezien,' zei Fiamma Di Tommaso ten slotte. 'Ik heb alleen maar wat gehoord, ik heb ze horen schreeuwen.' Ze trok een verongelijkt gezicht, als een klein kind. 'Ik heb dat geld toch niet gepikt? Ik heb het toch allemaal teruggebracht? En ik wilde het allemaal vertellen, aan die smerissen, maar die deden of ik... of ik oud vuil was.'

Luisa knikte. Ze voelde zich beschaamd. 'Ik begrijp het,' zei ze. 'U bént geen oud vuil. Wilt u het mij dan vertellen?'

Even wist ze niet hoe het nu zou gaan lopen. Maar toen liet Fiamma Di Tommaso zich op de bank zakken en klakte zachtjes met haar tong. Opeens verscheen uit het niets een enorme kater die geluidloos op haar schoot sprong. 'Nou, goed dan,' zei ze kortweg, 'ik zal het vertellen.'

-24-

Sandro wist niet wat hij zou gaan zeggen, maar liet de woorden gewoon komen. Gelukkig had hij nog wel de tegenwoordigheid van geest om nog helemaal niets te zeggen tot ze hem hadden binnengelaten.

Massi had Antonella Scarpa duidelijk meegebracht als steun. Echt iets voor hem, dacht Sandro, terwijl ze nerveus stonden te morrelen aan het deurslot, om zich te verschuilen achter een vrouw. Sandro zag dat het rolluik voor het raam grote mazen had, om doorheen te kunnen kijken. Was dat misschien omdat het hier een soort showroom was, waarin ze reclame wilden maken voor de academie? Dan moest het langskomend publiek alles natuurlijk goed kunnen zien.

Massi klaagde over het verkeer. Wat hij wist over het afsluiten van de bruggen, hield Sandro voor zichzelf. Maar hij was in elk geval komen opdagen, de grote direttore. Sandro's onfeilbare antenne voor angst gaf hem door dat de man heel nerveus was. Wat was er opeens veranderd? Had Sandro hem uit het veilige gebied van de academie verjaagd? Maar dit was toch zijn galerie.

'Heel vriendelijk van u,' zei Sandro alleen maar. 'We zijn waarschijnlijk snel klaar.' Toen hij deze afspraak maakte, bedacht hij, had hij geen idee gehad wat hij hier zou gaan doen. Maar nu hij er was, en de lucht hier kon ruiken, wist hij dat hij iets op het spoor was.

Er sprong een rij lampen aan, die op de bruinige wanden gericht waren. Het was heel koud. Sandro bedacht dat ze zich min of meer onder de grond bevonden, op het laagste punt van een heuvel, met een grote koude massa aarde en steen boven hun hoofden.

Om tijd te winnen liep Sandro langs de rij ingelijste werken. Een paar inkttekeningen van architectonische details, houtskoolschetsen, enkele olieverfschilderijen die hem niet al te best leken. Maar wat wist hij ervan? Een tekening van een meisje dat een boek aan het lezen was. Voor die tekening bleef hij staan.

Hij draaide zich om.

'U kent een man die Claudio Gentileschi heet,' zei hij. Het was geen vraag. In het naargeestige licht stonden ze hem allebei aan te gapen. Hij richtte zijn blik op Paolo Massi.

'U heeft hem iets meer dan tien jaar geleden ontmoet, op een receptie in de synagoge. U was daar uitgenodigd omdat uw vader werd beschouwd als een vriend van de Joodse gemeenschap van Florence.'

'Sorry, maar...' Paolo Massi scheen zijn tong weer teruggevonden te hebben. 'Tien jaar geleden? Ik... ik... ik heb geen idee wat dit te maken heeft met... met uw onderzoek.'

'Claudio Gentileschi is gestorven op dezelfde dag dat Veronica Hutton is verdwenen.'

Daar moest het maar even bij blijven. Sandro's laatste woorden leken Massi iets meer op zijn gemak te stellen, al was het maar weinig. Hij boog zijn hoofd. Sandro bedacht dat Paolo Massi ongetwijfeld heel tevreden was als hij, Sandro, uit dat simpele feit de voor de hand liggende conclusie zou trekken.

'Tien jaar is een lange tijd,' zei hij met een niet goed doorkomend glimlachje, 'maar de naam zegt me wel iets, ja.'

'Gentileschi's weduwe zegt dat uw vrouw bij haar is langs geweest,' zei Sandro, 'om te condoleren. Op vrijdagavond.'

Massi's glimlach werd nog wat krampachtiger. 'Mijn vrouw is erg zorgvuldig in dat soort dingen,' zei hij.

'Dan is er dus kennelijk wel steeds contact geweest tussen uw familie en de hunne,' zei Sandro.

Massi deed zijn mond open en sloot hem weer.

Terwijl ze haar jas aan een haak naast de deur hing, nam Antonella Scarpa het woord. Ze sprak over haar schouder, op terloopse toon.

'Wij hebben wel eens werk van Claudio Gentileschi verkocht, Paolo, weet je dat niet meer? Hij is een goede kunstenaar, mooie tekeningen.'

Langzaam draaide Sandro zijn hoofd in haar richting. Hij geloofde geen woord van wat ze zei. Ze wurmde haar armen in de mouwen van weer een andere witte stofjas: haar uniform. Zo was ze klaar voor de strijd.

'Werk van hemzelf?'

'Wat bedoelt u?' vroeg Antonella Scarpa. En op dat moment doorzag hij haar volledig. Streng stond ze hem aan te kijken, met haar handen in haar zakken, en het was duidelijk dat ze probeerde hem te bedonderen.

Slim ben jij, dacht hij, heel slim. Is het uit liefde of om het geld, dat je zo goed bent in liegen voor hem? Achter haar schouder kon hij, door het raam van de galerie en over de straat heen, het silhouet van Gabri zien, bij het etalageraam van haar eigen winkel. Ze keek naar hen.

'Wat ik bedoel, signorina Scarpa,' zei hij terwijl hij de improvisatiekraan wijd opendraaide, 'is dat ik erachter ben gekomen dat Claudio Gentileschi de laatste tien jaar niet alleen af en toe een mooi werk van zichzelf via uw galerie heeft verkocht, zoals u zegt. Hij was daarnaast een eenmansfabriek van heel kundig vervalste tekeningen, die u verkocht aan uw buitenlandse klanten. Uw Duitsers, uw Amerikanen, uw Russische miljardairs met kapitale villa's aan de Riviera waar iets aan de muur moest hangen, en met veel zwart geld dat moest worden witgewassen - u moet wel heel blij geweest zijn met de val van het communisme, niet?'

'U verkoopt kletspraatjes,' zei Antonella Scarpa rustig. 'Dit is pure fantasie.'

Sandro bleef haar aankijken. 'U dacht zeker dat u die domme Russische boerenpummels wat dan ook in de maag kon splitsen? Nou, ik zal u vertellen dat als ze erachter komen dat u ze bedrogen heeft, dan komt u erachter dat die Russische boerenpummels in bepaalde dingen héél erg goed zijn.' Hij haalde de slappe kartonnen map uit zijn tas en trok er een van de tekeningen uit die hij had meegenomen uit Claudio's atelier.

'Jullie waren niet bang voor de Guardia di Finanza, hè? Wat zullen jullie trots op jezelf geweest zijn toen jullie ze hadden afgeschud. Nu wel een beetje bang, misschien?'

'Ze hebben niets gevonden,' zei Massi flauwtjes. 'Er was geen bewijs voor enige... enige ongerechtigheid.' Antonella Scarpa keek hem even snel aan. Hij ging niet verder.

'Hij was een goed mens,' zei Sandro. Verrast hoorde hij de gloed in zijn eigen stem bij het verdedigen van Claudio. 'Hoe hebben jullie hem hiertoe kunnen overhalen?'

Paolo Massi keek hem aan. Zijn gezicht hing er slap en week bij. Nu was hij niet langer de grote beschermer van de kunsten, onweerstaanbaar voor elke ontvankelijke mooie leerling. Nee, bedacht Sandro, daar zijn we nog niet eens aan toegekomen, aan die meisjes. Niet alles tegelijk. Hij bleef kalm.

'Ik neem aan dat u de reputatie van uw vader daarvoor hebt gebruikt? Die drukpers die tijdens de oorlog bleef draaien, de Joodse connectie. En misschien heeft u wel een zogenaamd terloopse opmerking gemaakt over hoe belangrijk het was dat zijn vrouw, die zoveel jonger was dan hij, na zijn dood niet onverzorgd zou achterblijven.'

Met een hulpeloos gebaar probeerde Massi de tekening over te nemen, maar Sandro trok haar weg. 'We zullen waarschijnlijk niet alle Renaissancetekeningen die jullie in de afgelopen jaren hebben verkocht kunnen terugvinden. Maar een of twee is al genoeg, lijkt u ook niet?'

Sandro ging verder. 'Liggen ze achterin?' Hij had het gevoel of hij 'in tongen' aan het spreken was. Het kwam allemaal zomaar uit hem rollen. Hij was maar wat aan het raden en improviseren. Maar terwijl hij het uitsprak, wist hij dat hij goed zat.

'Hebben jullie ze daar, de tekeningen die jullie uit Claudio's atelier hebben weggehaald voordat iemand anders wist dat hij dood was? Zonde, natuurlijk, om alle investeringen die jullie in de loop der jaren in hem gedaan hebben, verloren te laten gaan. En dan: waar vind je verder werk van die kwaliteit?' Hij hield de vervaagde sepiatekening omhoog, een deel van Claudio's levenswerk. 'Zonde om dat allemaal verloren te laten gaan.'

Maar hoe waren ze binnengekomen in dat atelier van Claudio? Onwaarschijnlijk dat die teruggetrokken, trotse Claudio ze meteen in het begin een sleutel had gegeven. Dat zou hij zich toch hun eigendom hebben gevoeld?

Terwijl die lastige vragen in hem opkwamen, zag hij hoe Antonella Scarpa was gaan staan tussen hem en de deur achter in de galerie. Ze stond nu onder het waaklichtje dat hij had gezien vanuit Gabri's winkel. Snel keek hij even naar de overkant, naar zijn enige bondgenoot, maar het was daar nu donker. Gabri was naar huis.

'Ik wil daar graag even kijken,' zei hij zo terloops mogelijk, 'als u geen bezwaar heeft.'

'En als we dat wel hebben?' zei Antonella Scarpa. Hij kreeg bijna bewondering voor haar. Ze had tenminste lef. De vinnige kleine sarda, met haar witte jas.

'Nou,' zei hij, 'ik denk dat de politie u dan wel op andere gedachten kan brengen, hè?'

'Die hebben het geloof ik nogal druk op dit moment,' zei Massi sarcastisch. Sandro zag dat hij zichzelf als het ware probeerde op te pompen, als een dier dat groter wil lijken wanneer het wordt bedreigd.

Daar stonden ze alle twee tegenover hem, in het halfdonker. Stokstijf blokkeerden ze de doorgang, en Sandro begon zich af te vragen wat hij nu precies moest doen als Luisa en Giuli niet zouden komen opdagen. En zelfs als ze dat wel deden, zouden ze deze twee dan genoeg weerstand kunnen bieden? Toen ging Massi's telefoon - en was alles opeens anders.

'Dat kan niet!' zei Sophia met wijd opengesperde ogen. 'Jezus, dat kan toch niet, Jackson!'

Jackson knikte alleen maar. Hij was te gammel om meer dan een heel klein scheutje voldoening te voelen. Terwijl ze naar de bar liepen, waren Sophia's ogen steeds op hem gericht geweest. De uitdrukking in die ogen ging van stil verwijt naar koppige woede en weer terug. Dat kon hij natuurlijk wel begrijpen. Sorry, Sophia. Hij had het in zijn hoofd uitgeprobeerd, maar het klonk pathetisch. Dus zei hij maar helemaal niets tot ze uit de regen waren. Toen vertelde hij het de twee meisjes.

Ze waren in een bar waar Jackson nog nooit was geweest, ergens in een achterafstraatje. Een lange, smalle ruimte, die leek op een gang. Nergens kon je zitten. Langs de muur liep een lange spiegel waar het condensvocht vanaf droop. Eronder was een plank aangebracht waarop je je koffie kon zetten. Er hing een muffe lucht van vochtige kleren. Toch had Hiroko zich rustig een weg gebaand door het gedrang van lichamen en een plaatsje voor ze gevonden. Jackson haalde koffie. Hij moest zich moeizaam verstaanbaar zien te maken in het Italiaans. Engels werd hier niet gesproken.

'Zo, Jackson,' zei Hiroko, die recht voor hem ging staan, 'jij hebt dus met Iris gepraat?' Eerst werkte hij zich maar even door de excuses heen, en hij struikelde weer net zo over zijn woorden als hij de hele dag al deed. Onbewogen bleven de meisjes hem aanstaren. Toen kwam hij met zijn nieuws.

'Zij denkt dat Massi de man is met wie Ronnie op reis wilde gaan,' zei hij. 'Eigenlijk weet ze het zeker.'

'Dat kan niet,' zei Sophia, met grote ogen.

Hiroko zei niets, maar bleef wachten op zijn bewijs.

'Ik mag hem niet,' zei ze zacht toen hij was uitgesproken, of bijna was uitgesproken. 'Ik heb hem vanaf het begin niet gemogen. Te onecht. En zoveel weet hij nou ook weer niet van schilderkunst. Twee tekeningen van Uccello dateerde hij verkeerd, en van middeleeuwse technieken weet hij helemaal niets. Antonella heeft er meer verstand van dan hij.' Jackson keek haar aan. Had die stille, beleefde, zorgzame Hiroko dit al die tijd al in haar hoofd gehad?

'Maar dit is nog geen bewijs,' zei ze bedachtzaam. 'Die verf van Zecchi, dat reisje naar Sicilië... Oké, het is wel ïéts van bewijs, maar is het genoeg voor een... rechter?'

Paniekerig graaide Jackson in zijn zak. Had hij dat dingetje daar zomaar weggestopt? Was het eruit gevallen?

'Hier,' zei hij, 'kijk dan, kijk dan hier.' De meisjes tuurden naar het kleine plastic vierkantje. 'Wie heeft er een telefoon bij zich?' vroeg hij. Sophia pakte de hare, maar zij bleek opeens ook een iPhone te hebben, net als hij. Hij keek haar aan. Die heeft ze gekocht om mij na te doen, besefte hij, en hier zijn ze twee keer zo duur. Shit.

'Werkt niet,' zei hij verontschuldigend terwijl hij ook zijn eigen exemplaar tevoorschijn haalde. 'Ze hebben een vergrendeling, allebei die dingen. Met een iPhone zit je absoluut vast aan het contract. Stom, hè?' Hij probeerde naar haar te glimlachen, maar boog zijn hoofd weg voor ze zijn blik kon beantwoorden. Hiroko legde haar telefoon neer: een bescheiden apparaatje vol krassen. 'Ja,' zei hij enthousiast, 'ja, hartstikke goed.'

Met rustige bewegingen schoof ze de achterkant los, pakte het simkaartje aan, legde dat op de contactpunten, plaatste de batterij weer terug en schakelde de telefoon in. Het schermpje lichtte op.

'Een bericht,' zei Hiroko terwijl ze een smal icoontje in de hoek aanwees. 'Voicemailbericht?'

'Ja, oké,' zei Jackson. Hij stond te popelen om de telefoon in zijn handen te krijgen, maar wilde die niet zomaar van haar afpakken. Zonder iets te zeggen gaf Hiroko hem het mobieltje aan. Oproepinformatie, gemiste oproepen. Nog verder naar beneden. Ja, daar was het. Hij liet ze het schermpje zien.

'Paolo,' zei Sophia sceptisch. 'ja, ja... Is dat niet zoiets als de op twee na meest voorkomende naam in Italië?'

Hiroko keek haar mild vermanend aan. 'Je hoeft alleen maar dat nummer te bellen,' zei ze, 'dan weten we het.' Jackson reikte haar de telefoon aan. 'Jij,' zei hij, 'doe jij het maar.'

Voor het gebouw bleef Iris staan. Ze had geen droge draad meer aan haar lichaam. De hele weg had ze moeten lopen. Er was een probleem met het verkeer, geen bussen, geen taxi's, niets. Eerst wist ze niet eens of ze de weg nog zou kunnen vinden, maar nu was ze er.

Op het kruispunt was een afvoerleiding gebarsten. Het water kwam als uit een geiser omhoogborrelen en voegde zich bij een stroom die vanuit Fiesole de Via San Domenico af liep. Terwijl ze erdoorheen waadde, bedacht ze dat dit meer was dan een gewone verkeerschaos. Dit was een officiële natuurramp. Misschien zag mama het wel op de televisie. Ik zou wel even kunnen bellen, dacht Iris vol verlangen. Hierna, ik bel hierna wel.

Ze keek omhoog, langs de grimmige gevel van het gebouw, en bedacht dat het binnen in elk geval warm zou zijn. Ze voelde er niet veel voor om te beginnen met te vragen om een paar droge kleren. Maar wat maakte het ook uit. Nu was het toch al te laat. Ze duwde de knop van de bel in. Hard.

-25-

Terwijl ze in het donker terugliepen, en soms renden, door de nauwe straten, bleef Giulietta maar vragen of het wel ging met Luisa. 'Gaat het, lieverd?'

Ze keek ongerust naar haar vriendin. 'Straks gaat het wel weer,' zei Luisa met haar tanden op elkaar, 'als we er eenmaal zijn.'

Het verkeer leek weer op gang te komen, zij het langzaam, maar het was nog wel een chaos. Aan het eind van de Via dei Bardi kwamen ze bij de rivier. Om bij de Via Romana te komen hadden ze vanaf de Costa Scarpuccia de heel steile heuvel op kunnen gaan, en dan door de Via Guicciardini weer naar beneden. Maar Luisa had haar hoofd geschud toen Giulietta naar boven wees: ze had het al benauwd genoeg.

Met dat verdomde knobbeltje had die benauwdheid niets te maken, zei ze bij zichzelf. Die had alleen maar te maken met wat ze net had gehoord.

'We moeten Sandro bellen,' had Giulietta gezegd meteen toen ze weer buiten op straat stonden.

'Nee,' zei ze, 'laten we er meteen naartoe gaan. Het is maar tien minuten lopen. En ik wil het niet door de telefoon vertellen.' Waarna ze een teug van die heerlijke koude en vochtige lucht naar binnen zoog. Haar neus deed nog pijn, en zat nog vol met de afschuwelijke stank van die kater.

Vuil was ze niet, hield ze zichzelf weer voor, Fiamma Di Tommaso was niet vuil. En wat was vuil trouwens anders dan spul dat op een verkeerde plaats lag? Luisa, als trotse huisvrouw, had niet gedacht dat ze er ooit zo tegenaan zou kunnen kijken. Fiamma Di Tommaso was misschien een kwaaiig en excentriek oud mens, maar gek was ze allerminst. En ze had een uitstekend geheugen.

'Ik was gewoon met mijn eigen dingen bezig,' had ze fel gezegd. Over haar kat gebogen, die ze stevig vasthield, zat ze op de bank. 'Schoteltjes neerzetten. Elke dag schone schoteltjes. Ik keek helemaal niet omhoog. Ik zette alleen maar die schoteltjes neer en gooide er dan brokjes op. En toen hoorde ik die voetstappen. Rennen, uitglijden. Ze kwamen vanaf het Kaffeehaus. Het konden kinderen zijn. Die hollen daar altijd rond. Worden de katten bang van. Maar deze voetstappen klonken anders, en het ademen was ook zwaarder. En zij was aan het huilen. En dat was geen kindergehuil, maar ook niet helemaal het gehuil van een volwassene.'

'Negentien,' zei Luisa. Ze wist niet eens of ze het, denkend aan het geluid dat een doodsbange, huilende negentienjarige zou maken, wel echt hardop had uitgesproken. Alle dochters, overal op de wereld, roepen om hun moeder als ze bang zijn. Luisa zelf had ook een paar keer in haar leven om haar moeder geroepen. 'Ze was... ze is negentien.' Ze slikte even. 'En u kon helemaal niets zien?'

Fiamma Di Tommaso schoot in een verdedigende houding. 'Ik lieg heus niet,' zei ze.

'Dat weet ik,' zei Luisa terwijl ze haar diep in de ogen keek. De vrouw bleef haar even argwanend aankijken, en leek zich toen weer te ontspannen.

'Ik probeerde me zo stil mogelijk te houden,' zei ze. 'Ik ben daar namelijk niet altijd even welkom. De mensen begrijpen het niet.'

'Nee,' zei Luisa.

'Tussen de bomen door zag ik silhouetten,' zei Fiamma Di Tommaso. 'Dat meisje had een spijkerbroek aan. Ik zag haar benen in zo'n strakke spijkerbroek. En er was ook een oude man, maar die... Nou, die kon ik niet zo goed zien. Maar ik hoorde wel dat hij aan het heen en weer lopen was, alsof hij niet goed wist of hij nou moest blijven of weggaan. En er was ook een vrouw, in een soort witte jas, een lange jas, tot op de kuit.'

'Oké,' zei Luisa. Ze kon het zich nauwelijks voorstellen: een Italiaanse vrouw die in november een witte jas aanheeft. Beppe Di

Lieto had iets gezegd over een hoofddoek... en een... Had hij niet gezegd: stofjas? Ze móést het zijn.

' "Laat me met rust," zei dat meisje. "Laat me los." En maar snikken, als een kind.'

Fiamma Di Tommaso fronste haar wenkbrauwen en keek naar de grond. 'En toen hoorde ik die vrouw. "Vieze ouwe vent," zei ze, "walgelijke, vieze ouwe vent, wat heb je haar allemaal wijsgemaakt?" En toen riep dat meisje weer: "Laat me met rust." Ze huilde. "Laat me los," steeds maar weer. Doodsbang, klonk het.'

Op dat moment maakte de vrouw haar blik los van haar kat en keek voor zich uit. Haar blauwe ogen stonden wijd open, alsof ze een Cassandra was die even in de toekomst kon kijken. 'En toen zei die oude man: "Je hebt haar gehoord, laat haar los."' Ze zweeg, nog steeds voor zich uit starend. 'Arme oude man. Zijn stem beefde, alsof hijzelf ook bang was. "Laat haar met rust, gemeen kreng," zei hij. "Ze heeft toch niets gedaan?"'

'Ik begrijp het niet...' Giulietta boog zich naar voren. 'Wie viel wie nou aan?' Ze wendde zich tot Luisa. 'Ik dacht dat die ober zei dat Claudio dat meisje had betast?'

'Die vrouw zit erachter,' zei Luisa zacht. Ze wist niet hoe ze het wist, maar ze wist het. 'Die vrouw in de witte jas, zij heeft het allemaal georganiseerd. Claudio zou nooit een vinger naar dat meisje hebben uitgestoken. Beppe heeft het toch ook niet met eigen ogen gezien?'

Fiamma Di Tommaso ging verder alsof ze niets had gehoord. Met regelmatige bewegingen aaide ze de enorme, pluizige kat op haar schoot. Het beest begon luid te spinnen. 'En toen ging iemands telefoon, en riep die vrouw: "Geef hier, geef hier, kleine sl..."' Ze brak haar zin af, beet op haar lippen om het woord binnen te houden en haalde diep adem. 'Er ontstond een soort worsteling, tussen de spijkerbroek en de witte jas, en ik hoorde van die nare, boze geluiden, en ik hoorde iets tegen een boom slaan, boem, boem, boem. En toen kwam die tas eraan vliegen, tussen de bomen door, en die kwam vlak bij me op de grond neer.'

'Dus hij heeft het tóch niet gedaan,' fluisterde Giulietta vol ontzag. 'Sandro had gelijk. Ik wist dat het ouwe Claudio niet geweest kon zijn. Ouwe Claudio deed geen vlieg kwaad.'

Fiamma Di Tommaso draaide haar hoofd langzaam naar Giulietta en keek haar aan. 'Heet hij zo?'

Luisa deed haar mond open om te zeggen: heette, maar deed hem weer dicht. Giuli knikte.

'Ik geloof dat die vrouw dat meisje toen te pakken had,' zei Fiamma Di Tommaso, 'anders was ze wel achter die tas aan gekomen. Ze was woedend toen het meisje die weggooide. Hun benen waren vlak bij elkaar, die van de vrouw in de witte jas en van het meisje in de spijkerbroek. Die vrouw moet wel heel erg sterk geweest zijn.'

'Of heel erg kwaad,' zei Luisa binnensmonds.

'Toen begon ze te schreeuwen tegen die oude man. Hij probeerde weg te gaan, misschien om hulp te halen, want ik denk niet dat hij het meisje anders zou hebben achtergelaten.'

Fiamma Di Tommaso was bleek geworden, alsof ze zich bewust werd van het feit dat ze zelf ook enige schuld droeg voor het gebeuren. Toch ging ze verder. 'Die vrouw riep: "Ik zal ze vertellen dat je aan d'r hebt gezeten, ouwe viespeuk, ik zal ze alles vertellen. Je hebt aan d'r gezeten, hè? Wat zal je vrouw daarvan zeggen?" Toen leek ze iets te bedenken. "O, sorry, je vrouw is dood, natuurlijk. Of was je dat soms vergeten?" '

Ze zweeg en fronste haar wenkbrauwen. 'Dat begreep ik niet. Als je vrouw dood is, dan vergeet je dat toch niet? Dat is niet iets wat je zomaar vergeet.'

Op dat moment was er een loodzware treurigheid over Luisa gekomen, en had ze gezegd: 'Ik weet het niet.'

We zijn er bijna, dacht Luisa toen ze bij de Arno aankwamen. Eén rechte weg nu, langs het Palazzo Pitti. Maar bij de aanblik van de rivier ging er een schok door haar heen.

In de duisternis leek het water zwart, maar ze kon het horen razen. Mijn god, dacht ze, wat staat het hoog. Onder de gelige gloed van de straatverlichting op de andere oever zag ze dat er zeker drie meter schuimend water op het terras van de Roeiclub stond. Hoger, onder de grote bogen van de Uffizi, stond een rij geparkeerde brandweerauto's. Dichterbij zag ze dat de ziedende stroom de bogen onder de Ponte Vecchio bijna volledig vulde. Een boot die onder de brug was afgemeerd, leek een stukje wrakhout geworden, een stuk afval tussen al het andere, tussen de enorme takken uit Casentino, de planken die, verder stroomopwaarts, van steigers en schuurtjes waren losgebroken. Het leek allemaal wel afkomstig van een gigantisch nest, van het nest van een reusachtige, slordige vogel.

'Jézus,' zei Giulietta. Ze pakte Luisa's arm steviger vast. 'Laten we gaan.'

Maar een stukje verder was de weg zo goed als afgesloten door een enorme menigte bij het begin van de Ponte Vecchio, een menigte die voor een deel bestond uit ramptoeristen en voor een deel uit mensen die echt waren vastgelopen. Iedereen stond ingeklemd tussen de stilstaande auto's en ging luid tekeer tegen een stuk of vijftien politieagenten die, met hun armen door elkaar, een afzetting vormden.

'Hoe moeten we daar in godsnaam doorheen komen?' zei Giulietta. Naast haar voelde Luisa zich opeens zo zwak dat ze niets anders meer kon dan gaan zitten, gewoon daar, op de kletsnatte straat.

'Luisa...' zei Giulietta. Luisa hoorde de bezorgdheid in haar stem.

Ze trok haar telefoon tevoorschijn en duwde die Giulietta in handen. 'Stuur een sms,' zei ze, 'stuur een sms naar Sandro.'

Op het moment dat Paolo Massi zijn telefoon aannam, wist Sandro dat hij schuldig was.

Terwijl hij naar het kleine scherm van het apparaatje staarde, verdween alle kleur uit zijn gezicht. De ringtone bleef maar klinken. Hij keek van Antonella Scarpa naar Sandro, bracht de telefoon toen naar zijn oor en zei: 'Veronica?' Zijn stem klonk hol van angst.

Hij leek niet gechoqueerd, niet boos over alle problemen die het meisje hem had bezorgd, niet opgelucht dat ze toch nog in leven bleek te zijn. Nee, bang, leek hij. Alsof hij een spook had gezien.

'Veronica?' zei hij weer, en deze keer probeerde hij, walgelijk genoeg, zijn stem blij verrast te laten klinken, maar de onechtheid was overduidelijk.

Sandro dook op de telefoon af en trok die, voor hij de kans had te protesteren, uit zijn handen. 'Hallo?' zei hij luid in het microfoontje. 'Signorina Hutton? Hallo? Met wie spreek ik?' Maar de verbinding was al verbroken. Sandro klemde de telefoon in zijn hand en borg hem achter zijn rug, buiten het bereik van Massi. Vanuit zijn ooghoek volgde hij wat Antonella Scarpa deed. Die stond nog steeds onder het lichtje achter in de galerie. Als aan de grond genageld, stond ze daar.

'Jij hebt het gedaan,' zei hij terwijl hij Massi aankeek, 'jij hebt het gedaan, hè?'

In het licht van de spotjes leken de ogen van de man hol en zag je dat hij zich slecht had geschoren. Hij liet een gemaakt lachje klinken. Dreigend kwam Sandro wat dichter bij hem staan.

'Ik zou het niet proberen,' zei hij. Massi deed een stap achteruit, zodat hij tegen de muur kwam te staan, naast de tekening van het op haar rug liggende meisje.

'Is ze dat?' vroeg hij. Sandro boog zich dicht naar het glas in de lijst. 'Wie heeft die tekening gekozen? Het lijkt Veronica Hutton.'

Niemand zei iets. Sandro draaide zich zo dat hij ze allebei weer kon aankijken. 'Hoe je het hebt gedaan, weet ik niet,' zei hij tegen Paolo Massi, 'maar je weet dat ze dood is, hè? Je weet waar Veronica Hutton is, omdat je haar zelf daar hebt achtergelaten. En nu ben je bang dat ze is opgestaan, dat ze je als een spook komt kwellen.'

'Nee,' zei Massi, 'nee...' Hij was zo wit als een doek. 'Ze is niet dood, ik heb niets gedaan, ik ben steeds maar hier geweest, steeds maar achter mijn bureau, dat kan iedereen getuigen. Ik heb niets gedaan... Zïj heeft het gedaan, ik heb niets gedaan...'

Sandro hoorde dat in zijn zak zijn telefoon piepte... Alweer? Sms. Hoe kon hij op dit moment in godsnaam berichtjes lezen? Maar misschien was het Luisa. Zijn maag kromp samen. Hij had ze nooit alleen op pad moeten laten gaan. Even was hij ten prooi aan verscheurende besluiteloosheid. Hij besefte dat ze met z'n drieën waren opgesloten in deze bruine spelonk, en dat Massi en Scarpa stonden af te wachten tot hij een kort moment afgeleid zou zijn. Aan de andere kant van het raam leek zowel de regen als het verkeer af te nemen. Hij had de gewaarwording dat hij nooit meer naar die wereld buiten zou terugkeren.

Sandro stopte Massi's telefoon in de binnenzak van zijn colbert en haalde, langzaam en weloverwogen, zijn eigen mobieltje tevoorschijn. Met zijn duim drukte hij een toetsje in. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Twee nieuwe berichten. Eerste bericht, ontvangen, porca miseria, een uur geleden, van Iris March.

'Ik ga naar Massi. Zie ik u daar?'

Naar Massi? Was ze naar de academie gegaan? Wat hadden ze met haar uitgespookt?

Hij keek weer voor zich uit en zag dat ze allebei nog op dezelfde plaats stonden. Op Antonella Scarpa's gezicht leek een uitdrukking van volstrekte ontkenning vastgevroren.

En een bericht van Luisa, twee minuten geleden ontvangen. 'Het was de vrouw in het Kaffeehaus,' stond er. 'De vrouw in de witte jas. We zijn onderweg.'

En daar stond ze, recht voor hem: Antonella Scarpa in haar uniform, in haar witte werkjas.

'Wat zei je?' vroeg hij aan Paolo Massi. 'Zei je dat zïj het heeft gedaan?'

Hij wendde zich tot Antonella Scarpa.

'Jij hebt het voor hem gedaan, hè?'

Ze zag grauw van angst. 'Paolo?' probeerde ze. Maar Paolo Massi keek haar niet aan.

'De vrouw in de witte jas?' Hij wees naar haar kleding. 'Die gezien is bij het Kaffeehaus? En Gabri van de overkant heeft jou zie weggaan. Jij was degene die wegging. Ging je niet weg op ongeveer hetzelfde moment dat hier een of andere mysterieuze vrouwelijke klant naar binnen wilde komen? Gabri zegt dat jullie haar hebben weggejaagd, jij en signora Massi. Wat kwam die eigenlijk hier doen? Kwam ze hem vertellen dat ze erachter was gekomen dat hij er een vriendinnetje op na hield? En hoe was ze daar dan achter gekomen? Had het hotel opgebeld over hun kamer, zoiets? Of misschien wist ze het al veel langer, en kwam ze alleen maar stennis maken.' Hij deed zijn handen in zijn zak. 'Ik heb het vermoeden dat Veronica Hutton niet de enige leerlinge is met wie hij naar bed is geweest. Zou dat kunnen?'

Antonella Scarpa's ogen waren twee donkere poelen geworden. Ze gaf zich nog niet gewonnen.

Sandro ging verder. 'En dan staat ze hier opeens bij de deur, helemaal in het echt: het meisje, Veronica Hutton. En ze ging veel te ver, hè?'

Antonella Scarpa zei niets, maar schudde langzaam haar hoofd.

'Dat was de bekende laatste druppel, hè? Acht jaar heb je al tweede viool moeten spelen naast die vrouw van hem, en dan begint hij direct voor je ogen te rommelen met negentienjarige meisjes. Of misschien moet ik zeggen: direct voor jullie ogen? Je dacht natuurlijk: wat een kleine slet! En ben je toen misschien achter haar aan gerend, en heb je haar gevolgd naar het Kaffeehaus, en heb je daar gezien dat ze zat te praten met Claudio Gentileschi? En die ouwe vent zat daar zomaar even al jullie geheimen prijs te geven! Ging het je om geld, of om seks? Of een beetje om allebei?'

Antonella Scarpa leek haar spraakvermogen te hebben verloren.

'Hé, zeg, neem het 's voor haar op!' zei Sandro, nu tegen Paolo Massi. 'Als je een beetje een kerel was, zou je toch wel iets te zeggen hebben? Je bent toch helemaal nergens zonder die stuwende kracht hier? Ze heeft vanmorgen een gloedvol reclamepraatje over jullie bedrijf voor me gehouden. Ze bewaakt je reputatie als een kleine Sardijnse terriër. Ze was bereid om je in te dekken voor die hele vorige week, toen jij in Sicilië zou zijn, zogenaamd om zaken te doen met kunsthandelaren.' Hij moest even op adem komen. 'Het idee dat alles zomaar bij de vuilnisbak kon worden gezet omdat jij niet van de meisjes af kan blijven, moet aan haar hebben gevreten.'

Massi antwoordde niet, maar stond alleen maar suffig met zijn hoofd te schudden. Sandro wendde zich weer tot Antonella.

'Het is gefilmd,' zei hij rustig. 'Misschien dat het gekke kattenvrouwtje niet geschikt is om je te identificeren, maar dan kan die ober het doen. En je staat dus op video. Ze sturen me een paar foto's van die camerabeelden, waarschijnlijk liggen die nu al in mijn computer op me te wachten. Je hebt op dat terras een hoop herrie gemaakt, voor de obers, voor de klanten. Je deed alsof Claudio aan haar had gezeten. Waarom, eigenlijk? Om te zorgen dat hij niet nog méér kon vertellen? Om dat meisje bij hem weg te krijgen? Ze zal wel bang zijn geweest toen ze zag dat jij het was onder die hoofddoek.'

Hij haalde diep adem. Dit was niet het moment om te stoppen. Hij moest helemaal tot het eind zien te komen.

'Ze moeten gedacht hebben dat je stapelgek was. Logisch dat ze er meteen vandoor wilden. En toen moest je natuurlijk achter ze aan: je moest het afmaken. Je was jezelf een beetje kwijt, hè?' Hij zag dat er een heel lichte blos op haar grauwe wangen verscheen. Was dit een vrouw die haar zelfbeheersing kon verliezen? Je wist het nooit. Hij moest doorgaan.

Op dat moment viel in zijn hoofd het laatste stukje van de legpuzzel op zijn plaats, en wist hij dat hij haar beet had. De vrouw in de witte jas die een hand uitstak naar Claudio Gentileschi.

'En toen ben je Claudio achternagegaan naar de rivier. Hoe wist je waar hij zou zijn? Kwam je daar wel eens, om in zijn favoriete bar met hem over jullie zaken te praten? Je wist dus waar hij te vinden zou zijn, en bent hem achternagegaan. Toen heb je gewacht tot hij uit de bar kwam. De vrouw in een witte jas, die een getuige...' Hij was weer buiten adem, en moest even wachten. '... die een getuige voor een verpleegster heeft aangezien. Die middag, om halftwee, op de Lungarno Santa Rosa. Je stak je hand uit om zijn sleutels te krijgen. Je wilde niet dat al die prachtige kunst verloren zou gaan. En toen heb je... iets tegen hem gezegd. Iets wat hem het laatste duwtje heeft gegeven.'

Sandro deed zijn armen over elkaar voor zijn borst. Hij voelde dat een woedend soort medelijden zijn keel dichtsnoerde: die arme Claudio, verward en voor de gek gehouden, twee glazen whisky op een lege maag, en gezelschap van een mooi meisje. Wat had die Scarpa tegen hem gezegd, toen hij er zo aan toe was? Ze had ongetwijfeld iets weten te bedenken.

En lag een stompzinnige uitdrukkingsloosheid op Paolo Massi's gezicht. Van zijn kant bleef het nog steeds stil, maar Antonella Scarpa leek opeens haar tong weer te hebben gevonden.

'Nee,' schreeuwde ze terwijl ze op Sandro af vloog, 'nee, nee, niet waar, nee!' Hij stak zijn hand uit en greep haar pols voor ze hem kon raken. Hij keek haar aan. Haar gezicht stond niet zo als hij had verwacht. Er was absoluut geen schuldbesef of schaamte in te zien. Had hij haar onderschat? Hij had niet verwacht dat ze zou gaan liegen.

'Waar hebben jullie haar gelaten?' drong hij aan. Maar Antonella Scarpa's weigering om door de knieën te gaan had zijn zelfverzekerdheid een onverwachte knauw gegeven. Zijn geloof was aan het wankelen: was dit wel de vrouw die hij moest hebben? De kamillethee drinkende Florentijnse artistiekeling van Beppe Di Lieto? Echt zo'n kunstenaarstype... in die witte schildersjas van haar. Maar het was nu te laat om te stoppen.

'Daar struikelen uiteindelijk alle moordenaars over,' zei hij. 'Wat doe je met het lijk?' In het gelige licht werd haar gezicht nog een tint bleker.

Nog steeds blokkeerde ze de doorgang. Hij ging recht voor haar staan. 'Ik wil daarachter kijken,' zei hij, en hij knikte naar de onder het waaklichtje vaalrood glanzende deur. 'Doe open.' Ze stapte opzij.

Hiroko verbrak de verbinding. 'Hij is het,' zei ze. 'Paolo Massi is die Paolo van Ronnie.' Ze keek nadenkend voor zich uit. 'Hij klonk, geloof ik, heel bang.'

'Bang?' piepte Sophia. 'Bedoel je... '

'Als hij haar nummer in zijn telefoon heeft...' zei Hiroko. Ze maakte haar zin niet af. 'Hij dacht natuurlijk dat Ronnie belde.'

Jackson kreeg het opeens benauwd. 'Iris zou daarheen gaan,' zei hij.

'Waarheen?' vroeg Sophia.

'Naar Massi. Ze heeft die detective een sms'je gestuurd om haar daar te ontmoeten.'

'Bij Massi thuis?' vroeg Hiroko.

'Dat denk ik wel,' zei Jackson. 'Ja, bij hem thuis. Shit, hé, denk je dat ze... Nou, ik hoop maar dat hij er ook is, die detective. Dat ze daar niet alleen is. Echt iets voor Iris, hè, om er zomaar helemaal in te duiken. Ze wil die Massi echt te pakken nemen.'

'Logisch, toch?' zei Hiroko.

'Tuurlijk, ja,' zei Jackson. Ze zwegen. Boven de bar stond op een standaard een televisietoestel. Ze zagen de voorkant van de Uffizi en een brandweerman die daar water wegpompte. Dat gebeurde dus op nog geen honderd meter afstand vanwaar ze nu zaten. Hiroko keek bedachtzaam naar haar mobieltje. De bar was nog steeds stampvol en het was er zo heet als in een sauna. Sophia stond weeïg naar hem te loeren, alsof ze weer hoop begon te krijgen. Opeens wilde Jackson absoluut weg.

'Haar voicemailberichten zijn binnengekomen,' zei Hiroko. Ze drukte op een toetsje en bracht de telefoon naar haar oor.

'Ja,' zei Jackson. Hij besefte dat hij met Iris mee had moeten gaan. 'Ja, dat zei je al. Dat zijn natuurlijk allemaal berichten van mensen die zeggen: "waar zit je in godsnaam?" '

'Dit niet,' zei Hiroko terwijl ze even haar hand opstak om hem stil te krijgen. Meteen legde ze die hand op haar vrije oor, om beter te kunnen luisteren. 'Ontvangen, dinsdag i november, 12.28 uur 's middags. Dit bericht is van Massi.'

-26-

De woning was nog donkerder dan ze zich herinnerde. Maar de laatste keer dat ze hier was, was het nog middag geweest, zij het dan een heel bewolkte middag, terwijl het nu pikdonker was buiten. Ze stapte de spelonk van een salotto binnen. De overal hangende siervoorwerpen, mobielen en dromenvangers, die Iris nog herkende van haar vorige bezoek, glommen en rinkelden als vliegende mechanische insecten.

Anna Massi's stem had heel opgetogen geklonken toen ze Iris hoorde door de intercom. Ze had een hoog kreetje van plezier laten horen. 'Prego, prego,' had ze gezegd, zich niet aan het Engels wagend. Met kracht had ze op de elektrische deuropener gedrukt.

Pas nadat ze al tien minuten op de bank had gezeten - een bank die haar als drijfzand in zijn sponzige diepten leek te willen trekken -, drong het wanhopige besef zich aan Iris op dat Paolo Massi niet thuis was. Anna Massi had de tijd voorbij laten gaan door de ene na de andere beleefde vraag te stellen. Ze had Iris wijn en cake en thee aangeboden, en had haar hand in de hare genomen. Iris voelde hoe koud die hand was. Omdat het anders wel eens heel moeilijk kon gaan worden om hier op een beleefde manier weg te komen, dacht Iris er even over om het hele verhaal er in één keer uit te gooien tegen Anna Massi. Het was snikheet in de woning. Iris kon niet begrijpen hoe de vrouw koude handen kon hebben. Ze vond de aanraking onprettig.

Slecht op haar gemak, probeerde ze te gaan verzitten. De bank trok haar meteen weer omlaag. Anna Massi vertelde over haar bedevaartsreizen, Santiago di Compostela, Lourdes. 'Weet je, ik heb zoveel wonderen zien gebeuren,' zei ze. En: 'Naar Santiago heb ik honderd kilometer gelopen.' Om zich bescheiden te tonen stak ze haar open handen omhoog. In een ver hoekje van haar geest bedacht Iris dat ze dus niet echt zo breekbaar kon zijn als ze eruitzag. Nu vroeg ze Iris opeens weer iets over Stonehenge, over de mystieke betekenis ervan. Om daarna meteen over te stappen op de piramides, en te vervolgen met buitenaardse wezens. Alles in dezelfde monotone cadans.

'Sorry, hoor,' zei Iris, haar onderbrekend, 'maar wanneer komt uw man thuis?'

Anna Massi maakte haar zin af, alsof Iris niets had gezegd. Maar de uitdrukking op haar gezicht was iets gewijzigd. Daarin was nu ook een licht ongenoegen te zien. Ze glimlachte Iris toe, maar het was een glimlach waaraan haar ogen niet meededen.

'O, wie zal het zeggen?' zei ze terwijl ze een vaag gebaar maakte met haar hand. 'Hij is aan het werk met dat mens van Scarpa. Altijd maar werken. Ze laat hem veel te veel doen. Hij is in de academie, of in de galerie, dat weet ik niet meer.' Haar smalle hoofd was opzij gebogen. Ze glimlachte treurig. 'Hij beult zich af voor zijn leerlingen. Ik hoop wel dat jullie dat inzien. Verleden week is hij daar steeds maar bezig geweest, allemaal om dat leerlingententoonstellinkje van jullie voor te bereiden. Hij had het zo ontzettend druk, dat zelfs ïk hem moest gaan helpen.'

Een vaag glimlachje speelde om haar lippen. 'Hij waardeert mijn bijdrage. Hij heeft me nodig, begrijp je. Hulpeloos is hij, zonder mij. Af en toe zie ik dat heel duidelijk in.'

Iris keek haar aan. Ze voelde weerzin.

'Dat van ons is nou echt een huwelijk zoals het moet zijn,' ging de vrouw door. Met een mistige glimlach op haar gezicht keek ze langs Iris heen naar het druipende raam. 'Het is een kwestie van opofferingsgezindheid, van bereidheid tot compromissen, van zij aan zij staan, van gedeelde belangen.'

Er begon iets in Iris omhoog te komen. Ze dacht aan mama, die ze al een maand niet had gesproken. Ze zou nu wel over haar tekentafel gebogen zitten en al het mogelijke moeten doen om het een beetje warm te krijgen in dat verschrikkelijke huis. En dan maar weer naar Aix sjokken, om te proberen haar aquarelletjes te slijten aan de galeries. Wat in haar omhoog begon te komen was agressie: het verlangen om door dit afschuwelijke spinnenweb van een huis te gaan rondstampen en al die hangende, rinkelende troep naar beneden te rammen. Het verlangen om een enorme steen op het hoofd van die vrouw te laten neerkomen. Of erger.

Voor ze erbij had nagedacht, was het er al uit. 'Uw man had een verhouding met mijn vriendin Ronnie,' zei ze heel duidelijk en weloverwogen in het Engels. 'Die heilige van een man van u. En nu is ze dood. Ze is dood.'

Antonella Scarpa was teruggevallen in een diep stilzwijgen, al bleek later dat ze alleen maar het goede moment wilde afwachten. Ze duwde de deur voor hem open en Sandro stapte naar binnen, al besefte hij dat hij zich achter die deur in een situatie zou bevinden waarvoor leerlingen op de politieacademie werden gewaarschuwd: geen uitweg, geen bereik op je mobieltje, onzichtbaar vanaf de straat. Maar dat was nou juist de reden waarom hij hier naar binnen ging. Hij stapte de valkuil in die voor hem was gegraven.

Ze was hier geweest. Hij wist het al voordat hij er bewijs voor had gezien. Hij kon het ruiken. Het was niet de geur van haar parfum, of van haar zweet, maar iets basalers, iets aardsers en primitievers. Iets als de lucht van een dier dat vastzit in een val, de mistroostige lucht van verlatenheid die hij ook had geroken in dat desolate speeltuintje op de Lungarno Santa Rosa, daar waar Claudio de dood in was gelopen omdat hij dacht dat hij niet meer verder kon leven.

Het zag er allemaal heel gewoon uit. De ruimte werd naar achteren toe smaller, er was nauwelijks genoeg plaats voor hem en Antonella Scarpa samen. Links van hem stond een kast met ondiepe laden, voor papieren of schema's... of tekeningen, zoals het geval bleek te zijn. Antonella Scarpa zei niets toen hij er een uitnam. En toen nog een. 'Werk van Claudio?' vroeg hij. Ze gaf geen antwoord.

Dat recht had ze natuurlijk, of hij nu wel of niet een officiële politieman was. 'Daar zijn we snel genoeg achter, hoor,' zei hij.

Hij draaide zich langzaam om. Achter hem, tegenover de laden, stond een eigenaardige kast tegen de muur, wigvormig, om onder het lage, gewelfde plafond te passen. Uit een klein slot stak een sleutel. Die draaide hij om en trok toen zachtjes aan de deur. Hij ging op zijn knieën zitten om in de kleine ruimte naar binnen te kijken. Toen rook hij het. Zijn meer rationele kant zei hem dat het waarschijnlijk alleen maar vochtige lucht was die van onder de grond kwam. Maar de kant van hem die hem wel eens verleidde tot een binnensmonds gebedje wist dat het ook iets anders was. De betegelde vloer zat vol stoffige voetafdrukken, en overal lagen kleine witte steentjes. Op het metselwerk naast de deur zat een gelige haar vastgeplakt, een donkerblond geverfde, lange haar, die bij de wortel donker was. Hij ging voor Antonella Scarpa staan en hield de haar op de palm van zijn hand vlak voor haar gezicht.

'Nee,' zei ze met onvaste stem.

Ze stonden nu in het verste punt van de kleine ruimte. Achter zijn rug voelde hij kou, die afkomstig was van nog een andere deur. Langs Antonella Scarpa heen kijkend zag hij weer die roodbruine cocon van een galerieruimte, en Paolo Massi die nerveus stond te draaien naast zijn chique bureau. 'Het heeft echt geen zin te proberen weg te vluchten van alles,' riep hij de smalle pijpenla van de doorgang in. 'Waar zou je naartoe moeten vluchten?'

Scarpa keek niet eens achterom. 'Laat hem maar vluchten,' zei ze zacht.

'Dat is niet wat je had verwacht, hè?' zei Sandro.

'Ik had helemaal niets verwacht,' zei ze. 'Ik werk voor hem.' Nog een keer spuwde ze de woorden uit. 'Ik. Werk. Als me gevraagd wordt om spullen te versjouwen, dan versjouw ik ze. Leerlingen breng ik naar een demonstratie pottenbakken. Naaktmodellen nodig? Ik zorg ervoor. Werk, allemaal. Het is niet zo dat ik van hem houd. Ik mag hem niet eens.'

'Dus het was werk,' zei Sandro. Een bouwwerk dat hij voor zichzelf aan het construeren was geweest, begon te wankelen. 'Het ging erom dat Claudio haar alles had verteld over zijn vervalsingstechnieken. Daarvoor heb je haar vermoord.' Maar zijn al te neutrale stem liet zijn twijfel doorschemeren.

'Ik heb het niet gedaan,' zei Antonella.

Hij maakte een vinnige hoofdbeweging in de richting van Paolo Massi. 'Hij zei: zij heeft het gedaan. Mensen hebben je gezien.'

'Als iemand denkt mij bij dat meisje te hebben gezien,' zei ze, onbevreesd nu, en zeker van haar zaak, 'dan vergist hij zich.' Ze stak haar duim omhoog. 'Ten eerste: ik draag mijn witte jas nooit ofte nimmer buiten de galerie of het atelier. Het is mijn werkkleding, ik doe hem uit als ik wegga.' Ze haalde haar schouders op. 'Maar het kan natuurlijk zijn dat iemand wil doen of ze een harde werker is, iemand die anderen wijs wil maken dat ze een echte baan heeft en zich niet de hele dag verstopt in haar woning of schoenen aan het kopen is, het kan natuurlijk zijn dat zó iemand op straat met werkkleding gaat rondlopen.'

Hij keek haar aan. Over wie had ze het? Ze stak nu ook haar wijsvinger op. 'Ten tweede: kijk gerust naar die beelden van de beveiligingscamera's, bekijk ze maar van de hele dag. Ik ben het Bobolipark niet in geweest, de camera's hebben me niet gefilmd. Vraag het aan die getuige, als die tenminste echt bestaat. Ik ben naar het atelier teruggegaan. Ik had de cursisten gezegd dat ik daar vanaf halfeen te vinden zou zijn, als ze me nodig hadden, en dat we om halftwee weer aan het werk zouden gaan.'

'Halftwee,' herhaalde Sandro mat.

'Dus toen die vrouw in de witte jas van u op de Lungarno Santa Rosa was, zat ik in het atelier met zeven, nee, acht cursisten, en waren we bezig met het overtrekken van de verschillende voorstellen die er geweest zijn voor de fa^ade van de Santa Maria del Fiore.'

'Maar hij zei: "Zïj heeft het gedaan,"' herhaalde Sandro.

'Een andere zij, zei Antonella Scarpa. Ze duwde, achter hem, de laatste deur open. Een waaklamp sprong aan en zette een kleine tuin in een verblindend wit licht. Aan het eind van de tuin was een roestig hek, en achter dat hek een steil omhooggaand, met onkruid overgroeid paadje dat het Bobolipark in voerde. 'Niet ik,' zei ze.

Achter hen, in de galerie, was iets gaande.

Jackson duwde de telefoon tegen zijn oor. Hij had zijn hoofd naar voren gebogen om, boven de herrie in de bar uit, goed te kunnen horen wat er werd gezegd. Eerst de ingeblikte stem die zei: 'ontvangen, dinsdag, 1 november, 12.27 uur.' Daarna volgde het geluid van zwaar ademhalen. En toen Paolo Massi. Zijn stijve, correcte Engels klonk gehaast en chaotisch.

'Ronnie, waar zit je in godsnaam? Waar? Ik heb geprobeerd je te bellen, maar ik krijg geen antwoord. Bel me alsjeblieft terug. Sorry, maar ik kon niet met je praten toen je bij de galerie verscheen. Je kon toch zien... Ik weet niet hoe ze erachter is gekomen, maar ze weet het. Mijn vrouw is in het park. Mijn vrouw komt achter je aan. Ronnie? Ronnie? Bel me nou, alsjeblieft... mijn vrouw is... bel me nou!'

-27-

Het scheelde maar weinig of Tommi zou echt bang worden, met al dat water onder hem dat hij kon horen en voelen. Maar hij had zo zijn methoden om de angst weg te houden. Een daarvan bestond uit het in zijn zak hebben van opgerolde Lupo Alberto-albums. Hij voelde ze geruststellend tegen zijn been drukken. En er waren nog andere dingen. Zijn stapeltje visitekaartjes, bijvoorbeeld. Hij bekeek ze graag. Dan las hij de namen hardop, en probeerde vast te stellen wat voor werk die persoon deed. Ecologisch adviseur, bijvoorbeeld, re-integratieconsulent, privé-detective. Daar werd hij rustig van. Zijn portefeuille met de kaartjes zat ook in zijn zak.

Mama dacht dat hij in zijn kamer met zijn computer bezig was. Dat was goed, want dan zou ze hem in elk geval niet bellen en storen bij het nadenken. 'Waar ben je? Het regent weer.' En zou ze hem niet herinneren aan wat er hier allemaal was om bang van te worden.

Hij wilde eerst wel thuisblijven, maar had gemerkt dat hij geen rust kon vinden voor zijn stripboeken, bouwplaten of computerspelletjes. Hij had gewacht tot ze voor de televisie zat en toen héél zachtjes de voordeur opengetrokken. Dat had hij wel vaker gedaan. Je moest twee handen gebruiken, een voor de deurkruk en een voor het slot.

Hij moest die hond redden. Het idee dat het water steeds maar aan het duwen en trekken was aan dat schuurtje waarin het beest zat opgesloten deed iets heel naars met zijn hoofd. Het idee dat het schuurtje kon worden losgescheurd van de oever en dan de rivier zou worden in gespoeld, het idee dat de hond dan voortdurend aan de deur zou krabben, terwijl het schuurtje steeds maar verder de rivier af zou stromen, naar de zee.

Tommi was door het kapotte hek gegaan dat om het terras van de Circolo Rondinella stond. Hij was over het verharde stukje onder de druipende pergola gelopen en bevond zich nu tussen de kleine cabines achteraan. Hij wist niet of hij nog verder kon. Onder hem hoorde hij het water razen en bulderen. Een stuk terug langs de Lungarno Santa Rosa had de politie de doorgang afgezet, zodat de mensen niet te dicht bij de rivier konden komen. Tommi hadden ze niet gezien, want die was er toen al voorbij. Toen was hij al op het terrein van de Circolo Rondinella, want van daaruit kon je naar die groep kleine schuurtjes. Alleen wist hij nu niet hoe hij nog verder moest komen. Tommi had nooit geweten dat de grond hier helemaal niet stevig was. Hij wist niet dat het allemaal bij elkaar moest worden gehouden door een paar stutten en wat beton dat hier en daar in de naar beneden aflopende oever was gestort, en dat de dingen zich hier maar een beetje aan elkaar vasthielden. Hij had nooit overdacht wat er zou gebeuren als er onderaan een klein stukje zou wegvallen. Of een groot stuk. Misschien was het al te laat, dacht hij.

Het water leek wel een reusachtig dier. Tommi kneep zijn ogen dicht en probeerde er niet aan te denken wat voor dier dat dan wel kon zijn: een donker, brullend beest, een enorme, loodzware slak, een paling met heel grote tanden. Daarbeneden scheurde dat beest aan wat het dan ook was dat de boel nog op zijn plaats hield. Op weg hiernaartoe had hij niet over de balustrade durven kijken. Hij deed een stap, en nog een.

Tommi was bij een nauwe doorgang gekomen, een houten gangetje tussen de twee dunne wanden van naast elkaar staande cabines, toen het gebeurde: alles begon te trillen en te kraken. De zijkant van een kleedhokje ging op en neer voor zijn ogen, zoals hij dat ook een keer een hoek van een kamer had zien doen, toen hij met mama was komen vast te zitten in een kleine aardbeving in Calabrië. Tommi greep een paaltje achter zich beet, een of ander onderdeel van de pergola, en klemde zich er wanhopig aan vast.

Zijn mobieltje werd uit zijn zak geperst door Lupo Alberto. Het viel met een klap op de houten plankieren, en hij moest toekijken hoe het van hem weggleed over de niet langer horizontale ondergrond. Hij liet zich langs het paaltje naar beneden glijden om het nog te grijpen, maar op dat moment schoof het hele platform waarop hij zich bevond een stuk naar beneden, in de richting van de rivier.

Toen hij de commotie daarbinnen hoorde, was Sandro de nauwe ruimte uit gesprongen, terug de zwakverlichte galerie in. In de deuropening stonden Luisa en Giulietta, die de weg naar buiten versperden voor Paolo Massi. Massi had één arm tussen ze in gestoken en worstelde om erdoor te komen, maar ze weken geen centimeter van hun plaats.

'Hé, wacht 's even,' zei Sandro rustig, 'ik ben nog lang niet klaar met jou.' Hij liet de dikke, donkerblonde haar zien. 'Herken je deze? Meer hebben we eigenlijk niet nodig. Dit is wat de politie hard bewijs noemt.' Paolo Massi hield op met zijn geworstel. Misschien drong het tot hem door hoe onwaardig zijn gedrag eruitzag.

'Ik weet niet waar u het over heeft,' zei hij hooghartig.

Sandro hoorde achter zich de voetstappen van Antonella Scarpa.

'Signor Massi,' zei ze angstaanjagend kalm over Sandro's schouder heen, 'zeg tegen ze dat u weet dat ik hier niets mee te maken heb.'

Massi probeerde langs zijn grote, rechte neus weg te kijken, maar zijn mond schoot in een idiote trek, een stompzinnige, schuldbewuste grijns. 'Sorry, Antonella,' zei hij zwakjes.

Antonella Scarpa wendde zich tot Sandro. Ze hield zich volkomen onbewogen. 'De vervalsingen... nou ja, u noemt ze vervalsingen. Ze zijn prachtig. Ik wist van die vervalsingen, ik wist van Claudio Gentileschi, ik was degene die hem altijd zijn geld ging brengen, om de paar maanden in zijn atelier. Dat was gewoon business, en als een of ander bedrijf in Stuttgart of Minsk nu een mooie tekening bezit die misschien niet helemaal authentiek is, wie heeft daar dan last van?'

'Is zij de vrouw in de witte jas?' onderbrak Luisa haar bruusk. Ze bekeek Antonella Scarpa scherp. 'Ik had gedacht dat ze groter zou zijn.'

Langzaam maakte Antonella Scarpa een knoop los van haar witte jas, toen nog een. Ze liet hem van haar schouders glijden en hing hem aan de haak bij de deur.

'Vertel het ze maar,' zei ze terwijl ze Paolo Massi aankeek. 'Vertel ze maar wat het eerste was wat die mooie, jaloerse vrouw van jou deed toen ze afgelopen dinsdag hier in de galerie kwam. Vertel ze maar waarom je me de volgende dag kwam zeggen dat ik die avond niet hoefde te helpen in de galerie, zoals we wél hadden afgesproken? Was dat misschien omdat die toegewijde echtgenote Anna zou komen helpen?'

Massi zweeg. 'Toen ze me dinsdagmorgen zag, was het eerste wat ze deed een witte werkjas van de haak pakken,' zei Antonella. '"Paolo heeft je nu niet meer nodig," zei ze, en toen deed ze zelf die jas aan.'

Kaarsrecht stond Antonella Scarpa tegenover Massi, een vinger naar hem uitgestoken alsof ze hem ermee wilde doorsteken. 'Laat je vrouw maar iedereen wijsmaken dat ze geen jaloezie kent, dat ze zich met hogere dingen bezighoudt, haar retraites, haar bedevaarten, haar theorieën over oude godheden. Over die belachelijke schoenenmanie van haar mag niemand iets zeggen, net zo goed als niemand iets mag zeggen over haar belachelijke zelfmoordpogingen of over de laaiende ruzies die jullie, steevast aan het eind van iedere cursus, in het kantoor hebben.'

Pas toen nam ze tijd om adem te halen. Luisa en Giulietta keken naar haar met kennelijk respect.

'Zij is het dus niet, hè?' zei Giulietta. 'Dat had ik jullie meteen kunnen vertellen. Zij is door en door een Sardijnse, bepaald niet iemand die je een echte Florentijnse artistiekeling zou kunnen noemen. Zo noemde die ober van het Kaffeehaus die vrouw toch? Moet je dat accent horen...'

Ze had gelijk. Dat van die jas klopte wel, alleen werd die gedragen door de verkeerde vrouw: niet Antonella Scarpa, maar Anna

Massi. En er was nog iets. Sandro stak zijn hand op en wendde zich tot Paolo Massi.

'Uw vrouw is op vrijdagavond toch bij Lucia Gentileschi langsgegaan? Was dat om te condoleren? Of was het misschien om te weten te komen hoeveel de weduwe wist? Lucia herkende haar nauwelijks. En is de woning van de Gentileschi's niet vlak bij de Piazza d'Azeglio? Is daar op vrijdagavond, toen u Iris March ervan had overtuigd dat ze ergens anders de nacht moest doorbrengen, niet iemand dïé woning binnengegaan, om iets te zoeken? Misschien iemand van wie de oude contessa niet ongerust zou worden, een dame uit een goede familie, die gewoon even op visite kwam?'

Massi leek te verrast om een woord uit te brengen.

'Jammer dat ze er te weinig verstand van had om te weten dat je niet iets uit een computer kan wissen door hem alleen maar uit te zetten. En ook heeft ze Iris March onderschat. Die is slim genoeg om het te zien, als er iemand in haar huis is geweest.'

Iris March, dacht hij. De naam liet in zijn hoofd een klein alarmbelletje rinkelen. Waar ben je naartoe, Iris March?

Maar Antonella Scarpa nam alweer het woord, alsof Sandro niets had gezegd. Ze keek haar werkgever strak aan, daagde hem uit haar tegen te spreken.

'Dus toen deed ze mijn witte jas aan en zei ze iets tegen... tegen hem, met dat bekende zoete glimlachje van haar erbij. Over Alitalia, zei ze iets. Dat er gebeld was om signor Massi's vlucht naar Sicilië te bevestigen, en of hij naast zijn reisgenoot wilde zitten, van wie de vlucht ook betaald was met zijn creditcard.' Ze glimlachte vaag. 'Ik denk dat ze misschien wel net zo kwaad was over dat betalen voor haar vlucht als over de rest. En wat gebeurde er toen? Ik had er genoeg van. Ik stond bij de deur en was klaar om weg te gaan; op de academie had ik nog veel te doen. En toen stond ze opeens voor het raam. Veronica Hutton.' Ze vouwde haar armen voor haar borst. 'Toen ging het echt verkeerd, hè, Paolo?'

Massi had zich inmiddels op de stoel van zijn chique bureau laten neerploffen. Maar niemand sloeg acht op hem. Alle aandacht was voor Antonella Scarpa.

'Waarom heeft u niemand verteld dat u Veronica Hutton die ochtend bij de galerie had gezien?' vroeg Sandro rustig.

Antonella Scarpa haalde nauwelijks zichtbaar haar schouders op. 'Loyaliteit?' Ze vertrok haar gezicht. 'Stom van me.' Ze keek fronsend. 'Maar ik dacht dat het niets betekende, gewoon toeval. Ik wist dat hij niet in staat was om haar te vermoorden, te verbergen. Hij niet.'

'En zij?'

Antonella Scarpa keek Sandro aan. Met haar bleke gezicht en stekelhaar leek ze een opstandig, boos kind. Bedachtzaam kwam haar antwoord.

'Ik heb haar niet naar buiten zien gaan, ik heb niet gezien dat ze via de achterkant het Bobolipark in ging. Maar donderdag, toen ze me weer toestonden om te helpen in de galerie, heb ik wel opgemerkt dat het hek was gebruikt. Dat gebeurt nooit. Ik dacht eigenlijk dat het slot vastgeroest zat. Maar toen ik donderdag even de tuin in ging, omdat het begon te regenen en daar verpakkingsmateriaal lag, zag ik dat het een stukje openstond. Dat vond ik wel vreemd, op dat moment.'

Ze wachtte even. Toen ze weer verderging, was de felheid terug in haar stem. Ondanks alles kon Sandro haar felheid wel waarderen. 'En het zou echt iets voor haar zijn om die witte jas dan aan te houden. Kijk mij 's een serieus mens zijn! Kijk mij 's: echt een harde werker. ïk een geldwolf? ïk jaloers? Nou, als u had gezien hoe ze tegen hem tekeerging toen dat meisje er weer vandoor was gegaan, had u niet gedacht dat ze alleen maar jaloers was, maar ook stapelgek.'

Antonella Scarpa trok een raar gezicht en imiteerde met sissende stem de vrouw van haar baas. Sandro kon zich nu wel voorstellen hoe de vrouw haar al die jaren had behandeld. '"Is zïj dat? Dat is ze, hè?" En toen vloog ze op hem af. Nogal pijnlijk om te zien, eerlijk gezegd. Toen ben ik weggegaan.'

'Waar was Anna Massi, weet u dat nog?' vroeg hij zacht. 'Toen u wegging, bedoel ik. Was ze toen nog in de galerie?'

Antonella Scarpa's smalle, ovale gezicht stond naar hem gericht.

Scherpzinnig en bedachtzaam zag ze er uit. 'Binnen, ja.' Ze knikte. 'Paolo zei: het is goed, ze is het Bobolipark in. Toen draaide Anna zich om en beende weg. Naar het achterste deel van de galerie. In haar witte jas.'

Sandro keek haar aan. Trots én wanhoop, zag hij. Ze sprak de waarheid. Antonella Scarpa had niets meer te verliezen. Hij wilde haar nog één voorzichtige vraag stellen.

'U kent Anna Massi al heel lang.' Ze knikte heel kort. 'En stel nou dat zij had gehoord dat Claudio over het werk dat hij deed voor de familie Massi alles tot in details zat te vertellen aan het meisje met wie haar man naar bed ging... '

Antonella Scarpa liet haar hoofd opzij zakken. 'Ja,' zei ze, 'dan zou ze in staat zijn om ze alle twee te vermoorden. Anna Massi zou tot alles in staat zijn.'

In het donker, in de nattigheid, en met overal om hem heen het gegier van sirenes, stond Jackson voor de deur van Paolo Massi's huizenblok en keek omhoog. Hij kon zich niet herinneren op welke etage de woning was, of aan welke kant van het gebouw. Eerste etage? Op de eerste etage leek wel licht te branden, zij het dan heel zwak.

Iris was verstandig genoeg om hier niet helemaal alleen naartoe te komen. Hij had gezien dat ze dat sms'je verstuurde. Maar als Sandro Cellini dat nou niet had gezien? Als hij nou eens vastzat aan de andere kant van de Arno, of in een verkeersopstopping?

Weer drukte hij hard op de bel met massi erop. Hij hield de knop zo lang ingedrukt, dat het onmogelijk was dat boven niemand het geluid zou horen. En nog een keer.

Hij wist dat ze hiernaartoe was gekomen, hij was ervan overtuigd. Jackson had het gevoel dat zijn brein voor het eerst in jaren op volle toeren draaide. Precies nu. Misschien kwam het door de adrenaline. Maar eigenlijk wist hij wel dat het door Iris kwam. In haar belang moest hij nu helder redeneren. Ze móést hier zijn. Ten eerste omdat hij haar in noordelijke richting had zien weglopen, de Via Calzaiuoli in; en ten tweede omdat het zondag was, en ze ervan uit zou gaan dat Massi thuis was, en niet ergens anders; en ten derde omdat ze met geen mogelijkheid de Arno over gekomen kon zijn.

Maar toen hij aanbelde werd er niet gereageerd.

Toen Iris het zei had Anna Massi meteen weer dat meisjesachtige lachje laten horen. Allebei waren ze opgestaan.

'Och, gekkie, toch,' had ze gezegd, 'dacht je dat ik dat niet wist?'

Ze sprak uitstekend Engels, haar man had gelijk. Ze leek nu wel een ander mens, haar ogen glommen. 'Dacht je dat ze de eerste was?'

Ergens in de woning hoorde Iris de deurbel overgaan, maar ze kon niet van haar plaats weg. 'Ga zitten,' zei Anna Massi. Er was iets in haar stem wat het Iris onmogelijk maakte niet te gehoorzamen. Ze ging zitten. Anna Massi kwam keurig rechtop naast haar zitten.

'Dat was een dom kind. Dacht zeker dat ze de muze van een kunstenaar was!'

Weer lachte ze hardop, maar deze keer hoorde Iris er een andere klank in. Het leek wel of het geluid van die lach in haar koortsachtig werkende brein iets op scherp stelde. Ze is gek, dacht ze. En ze dacht aan Giovanna Badigliani, die op zo'n veelbetekende manier tegen Paolo Massi had gezegd: 'Uw vrouw zag er goed uit.' Daarmee liet ze blijken dat ze wist dat zijn vrouw niet goed bij haar hoofd was. Daarmee liet ze ook blijken dat ze zijn vrouw pas nog had gezien.

'U bent het geweest,' zei Iris, 'u bent in onze woning geweest, u heeft dat snoer uit de computer getrokken.'

Anna Massi liet haar hoofd scheef zakken. Met donkere blik keek ze Iris aan. Een vogel die loert op een worm, leek ze. Als verlamd zat Iris naast haar. Ze voelde die koude hand weer naar de hare toe kruipen, maar durfde er niet naar te kijken.

De lach was holler geworden. 'Een vrouw probeert haar man te beschermen,' zei ze.

Iris sloeg een hand voor haar mond. 'Wat bedoelt u?' fluisterde ze. 'Wat heeft u gedaan?' Ze had het gevoel dat ze zich in zo'n droom bevond waarin je wilt gillen maar geen geluid kunt voortbrengen.

Er kwam een nieuw element in Anna Massi's stem, een soort verongelijktheid. 'Ze had daar niet moeten zijn. Ze had niet naar de galerie moeten komen zodat ik haar stomme kop zag.' Ze lachte. 'Paolo probeerde me tegen te houden toen ik achter haar aan wilde, maar hij begreep het gewoon niet. Ik kan niet... Er zijn bepaalde dingen die ik niet kan toestaan.'

'U bedoelt: zolang u het niet hoefde te weten,' zei Iris hakkelend, 'zolang hij... discreet bleef.'

Anna Massi keek haar lang aan. 'Die vrouw van Alitalia die belde, zelfs zïj wist het. Die lachte, en vroeg of ik dacht dat ze naast elkaar wilden zitten. Natuurlijk móést ik toen met hem praten, ik móést naar de galerie.'

Iris' ogen waren wijd opengesperd, maar ze zei niets. De galerie naast het Bobolipark. 'En toen stond ze daar opeens, zwaaiend door het etalageraam. Paolo rende er snel naartoe om haar kwijt te raken, maar ik had haar al gezien. Hij zei tegen me dat ze weg was, het Bobolipark in. En toen ïk, via de achterzijde van de galerie, in het park kwam - ha! - daar liep ze, vlak voor me, de heuvel op. Toen was het niet moeilijk meer, ik hoefde haar alleen maar te volgen. En toen ze bij dat Kaffeehaus kwam, om die malle ouwe man te ontmoeten, ben ik er gewoon naast gaan zitten. Zij kende me niet... en hij kon zich niet herinneren of hij me nou wel kende of niet!'

Ze lachte akelig en boog zich naar Iris toe. Ze voelde Anna Massi's handen over haar lichaam sluipen. Alleen maar bot, waren die handen, heel licht en koel. Iris bewoog zich niet. Pas nu drong het goed tot haar door dat Anna Massi heel sterk moest zijn. Had ze tijdens die bedevaart niet honderd kilometer gelopen met een rugzak van veertig kilo? En nu sloten de dunne, koude handen van de vrouw zich om Iris' polsen met een kracht die niet menselijk leek, alsof het handen van ijzerdraad waren. Ze wilde schreeuwen. Waar is ze? Waar is Ronnie? Maar ze moest nog wachten.

'Oude man?' Iris begreep het niet. Toen ging haar een licht op. 'Ze had een afspraak met een schilder. Claudio zo-en-zo.'

'Claudio Gentileschi.' Anna Massi trok een pruilmondje. 'Het was gewoon business, jij kan zoiets niet begrijpen. Misschien dacht ze wel dat hij een echte schilder was, en niet een goedkoop Joods vervalsertje.'

Iris kreeg kippenvel van de gemene belediging. 'Wat was u van plan?' fluisterde ze.

Anna Massi's hoofd kwam naar haar toe buigen: weer die vogel en zijn prooi. 'Ik zat te wachten,' zei ze. 'Ik dacht: mijn moment komt nog wel. Ik voelde me oppermachtig. Ik zat naar ze te luisteren, en ze wisten niet dat ik er was. Geloof jij in lotsbeschikking?'

Iris staarde haar aan. Ze kon geen woord uitbrengen. Ze is gek, dacht ze.

'Nou, ïk wel.' Anna Massi had geen antwoorden nodig. 'Toen ik die ouwe seniele geit haar al onze geheimen hoorde vertellen, moest ik natuurlijk wel ingrijpen. Ze was niet belangrijk, ze stelde niks voor, maar als het voorbij zou zijn, dat scharreltje met Paolo, dat kleine beetje Siciliaanse romantiek - want hij stopt er altijd na een tijdje mee -, dan zou ze het aan iemand hebben kunnen vertellen. Dat kon ik niet laten gebeuren, niet opnieuw.' Ze ging rechtop zitten. 'En toen wist ik wat ik moest doen, om dat gesprek te onderbreken.'

Ze keek door het raam naar de avondlucht. Vanuit het donker waren vele sirenes te horen. Toen draaide ze zich weer naar Iris en keek haar recht in de ogen. Haar stem klonk trots en uitbundig, alsof er voor het eerst iemand goed naar haar luisterde.

'Het was zo makkelijk! Ik heb hem er gewoon van beschuldigd dat hij haar had lastiggevallen.' Ze glimlachte verzaligd, een brede, vreugdevolle glimlach.

'Ha, de manier waarop hij naar me keek toen ik riep dat hij zijn handen thuis moest houden: alsof hij écht aan haar had gezeten! Een en al paniek, een en al schuldbewustzijn!' Haar lach klonk bijna blij, nu. 'En in plaats van voor zichzelf op te komen, rende hij weg. Daardoor leek hij nóg schuldiger. En zij erachteraan. O ja, en toen ik zei - dat viel me gewoon in; óók allemaal lotsbeschikking, denk je niet? -, toen ik zei: weet je het niet meer? je vrouw is dood, hoor... nou, toen had je zijn gezicht moeten zien! Ouwe gek, geile viespeuk, je zou zelf ook beter dood kunnen zijn!' Met haar lange vingers maakte ze een wegwerpend gebaar. 'Wat had ik te verliezen? Ook als hij niet had gedaan wat ik wilde dat hij zou doen - verdwijnen en zich van kant maken -, dan was er nog niets aan de hand: wie zou een seniele ouwe vent geloven?'

'Heeft u gezegd dat zijn vrouw dood was?' vroeg Iris fluisterend. De terloopse wreedheid van wat ze hoorde was bijna niet te bevatten. Ze wist dat ze niet mocht gaan huilen.

Anna Massi haalde haar schouders op. 'Waarom zou hij nog verder hebben moeten leven? Iedereen wist dat hij zijn verstand aan het kwijtraken was. Paolo had al tegen me gezegd dat we hem binnenkort waarschijnlijk niet meer konden gebruiken. En natuurlijk had ik voorzien dat als de politie hoorde dat hij dement was, ze zouden aannemen dat hij tot alles in staat was. Dat hij een meisje zou kunnen aanranden, bijvoorbeeld. Ach, met zo'n klein uitdagend sletje zijn alle mannen daartoe in staat, als ze de kans krijgen. Geen enkel huwelijk is perfect, waarom zou dat van hem het dan wel zijn? Ook al dacht dat malle ouwe wijf van hem dan misschien dat ze heel veel voor hem betekende.'

Claudio Gentileschi had echt van zijn vrouw gehouden, dat kon Iris zich herinneren. Anna Massi perste haar lippen samen.

'Toen ik haar telefonino afpakte en die kapotsloeg, werd hij echt bang, en ging hij ervandoor.' Iris dacht aan de kracht waarmee die telefoon aan stukken was geslagen. Ze was zelf ook bang. Als het mogelijk was, zou ze nu meteen wegrennen. Ze keek in de richting van de deur.

Anna Massi leek niet op te merken waar Iris naar keek. Met een zelfvoldaan geluid slaakte ze een diepe zucht. 'En afrekenen met dat kleine hoertje van Paolo was niet moeilijk. Ze was bang van me geworden, begrijp je, toen ik had gezegd wie ik was. Ze huilde, ze was schuldig, en dat wist ze. En ik weet waar je in dat park moet lopen als je niet wil worden gezien. Ik zei tegen haar dat ik haar mee terug zou nemen naar de galerie, en toen ging ze gewoon mee. Geweld hoefde ik nauwelijks te gebruiken. Ik heb haar meegenomen over dezelfde route waarlangs ik gekomen was, terug naar de galerie, waar ze, als een kind, straf zou krijgen. En toen...' Ze liet Iris' hand los en maakte in de lucht het gebaar van een goochelaar. 'Opeens is ze weg. Laat ik haar zomaar verdwijnen...' Ze stond op en deed een paar passen in de richting van een enorme stenen open haard.

'Voor Claudio Gentileschi kom ik later terug. Paolo heeft me verteld dat hij altijd na het werk in een bepaalde bar iets gaat drinken voor hij weer naar zijn vrouw teruggaat. Misschien kan ik hem daar vinden. En ja, hoor: lotsbeschikking, hij was er. Weer zei ik tegen hem dat het geen zin had naar huis te gaan. Aan zijn adem rook ik dat hij whisky had gedronken.' Ze pakte iets van de schoorsteenmantel en liet het zien. 'Hij heeft me zelfs zijn sleutels gegeven.'

Iris had moeite om alle informatie te verwerken. Maar ze gunde zich niet de tijd erover na te denken. Dit ging over Claudio, terwijl ze wilde weten hoe het zat met iemand anders. Haar polsen waren nu vrij en ze wist dat ze eigenlijk moest vluchten. Maar eerst moest ze het weten.

'Waar heeft u haar gelaten?' vroeg ze. Ze hoorde dat ze bijna aan het smeken was, bijna aan het huilen. 'Wat bedoelt u met: straf krijgen als een kind? Ronnie wilde niemand kwaad doen. Op haar hoefde u toch niet jaloers te zijn?'

Toen ze zag wat het effect van haar woorden was, ontsnapte er alsnog een snik uit haar keel. Te laat.

'Dacht jij dat ik jaloers was, dan?' Anna Massi zei het zacht en fluisterend, maar haar razernij was er niet minder duidelijk door. Ze greep Iris vast en dwong haar weer te gaan zitten. Haar gezicht was nu zo dichtbij, dat Iris haar adem kon ruiken. Die was zurig, de chemische lucht van krankzinnigheid, van medicijnen, van iets wat diep vanbinnen helemaal verkeerd zit. 'Hij komt altijd weer terug.'

Boven het hoofd van Anna Massi hing een dromenvanger met spiegeltjes erin te wiegen en te rinkelen. Bij haar elleboog kringelde een grijze, verstikkend zoete wierooksliert omhoog. Iris besefte dat dit absoluut niet de laatste dingen mochten zijn die ze zou zien en ruiken. Ze kneep haar ogen dicht.

'Komt hij altijd weer terug?' Met moeite werkte ze de woorden naar buiten. 'Naar dit verschrikkelijke hol? Wat een idioot, zeg!' Een van Anna Massi's handen ging op weg naar haar keel. Iris voelde dat ze niet meer in staat was om geluid voort te brengen. En dat terwijl ze niets liever wilde dan héél hard roepen. Roepen dat ze in de openlucht wilde zijn, roepen dat ze heuvels en bomen wilde zien, dat ze uit deze grote, donkere, natte, verstikkende, sinistere stad weg wilde, dat ze thuis wilde zijn, bij mama.

Weer klonk snerpend de deurbel, een lang aangehouden, wanhopig geluid. Te laat, dacht Iris. Achter haar gesloten oogleden zag ze het kolken van haar bloed.

Zijn pas verworven doortastendheid was alweer verdampt. Jackson stond op het punt om weg te lopen en naar... ja, waar naartoe te gaan, eigenlijk? Naar het dichtstbijzijnde politiebureau? Hij had geen idee. Op dat moment ging de deur open. Een man van middelbare leeftijd stapte naar buiten. De man keek hem even bevreemd aan. Toch trok hij de deur niet snel achter zich dicht, maar liet die uit zichzelf langzaam dichtvallen.

Jackson stak net op tijd een hand uit en wist de deur open te houden. Hij was binnen.

-28-

'Wat heb je met het lichaam gedaan?'

Terwijl Sandro het vroeg, zat Paolo Massi aan zijn bureau een afschuwelijke imitatie te geven van iemand die alles nog helemaal onder controle heeft. Hij gaf geen antwoord, maar Sandro zag dat hij bezig was te bedenken hoe hij zich eruit kon redden.

Weer liet Sandro de donkerblonde haar zien. 'Ze is hier geweest, en nu is ze weg.'

Ze keken elkaar diep in de ogen. Toen begon Massi te praten. 'Dat is geen bewijs,' zei hij op vreemde, hoge toon. 'Ze was een cursiste en dus is ze, net als alle andere cursisten, in de galerie geweest. Eén haar is geen bewijs. Ik heb niets te maken met haar verdwijning. U moet haar vinden, dan heeft u pas bewijs.' Ratelend ging hij door zijn verdediging heen, en in zijn laatste woorden was alweer iets te horen wat leek op de bekende hooghartigheid. Hij klemde zijn kaken stevig op elkaar.

'Ik zal haar ook vinden,' zei Sandro langzaam, 'reken maar dat ik haar zal vinden.' Hij draaide zich op zijn hakken om en liep weg langs de rij ingelijste kunstwerkjes, waar hij even met vage blik naar keek. Een ingekleurde inkttekening van de Santo Spirito, een vlekkerig olieverfschilderijtje van iets wat hij niet eens kon herkennen. Hij concentreerde zich op wat hij had achterhaald: ze hadden haar hierbinnen gehad.

Hij draaide zich weer om en keek naar zijn publiek in die roodbruine galerieruimte: Giulietta en Luisa, die bij de buitendeur stonden en scherp volgden wat hij deed, Antonella Scarpa, die zich wat had teruggetrokken in de schaduw, en als middelpunt van alles

Paolo Massi, met het licht van een spotje in zijn gezicht: de verdachte die wordt verhoord.

' "Blijf hier," zal ze hebben gezegd, "blijf zitten waar je zit." En jij hebt gedaan wat je gezegd werd. Je bent gehoorzaam achter je mooie bureau blijven zitten - zoals Gabri van de overkant kan getuigen - tot ze terugkwam.'

Niemand bewoog zich. Op de tast zijn weg zoekend in het donker, ging Sandro verder.

'Je zal ze eerst alleen maar gehoord hebben, terwijl je daar zat. Je hebt natuurlijk gehoord hoe ze Veronica uit het Bobolipark door dat hek met zich mee naar binnen sleepte. Nadat Claudio verdwenen was, heeft je vrouw haar de hele weg hiernaartoe in bedwang kunnen houden. Sterk mens, hè? Niet alleen slimmer dan jij, maar ook sterker, misschien?' Sandro zweeg even en dacht aan het magere gezicht dat hij had gezien op de foto in Massi's kantoor. Dat soort knappe, gespannen vrouwen waren vaak oersterk.

'Heeft ze je eigenlijk wel de kans gegeven om dat meisje nog te zien? Of heeft ze haar meteen opgesloten daar, in het donker? Heeft ze haar vastgebonden? Of hebben jullie het samen gedaan? Ja, je zal haar wel hebben moeten helpen. Ben jij bang voor je vrouw?' De trekkingen in het gezicht van Paolo Massi maakten Sandro duidelijk dat hij het bij het juiste eind had.

'Het zou natuurlijk kunnen dat ze toen al dood was,' ging Sandro onverstoorbaar verder, 'maar dat denk ik eigenlijk niet. Er zijn daar alleen maar wat sporen van schuifelende voeten te zien. Als je iemand vermoordt, laat dat meestal wel andere sporen achter.' Hij wachtte even om te zien hoe Paolo Massi zou reageren. Met wijd open ogen zat de man voor zich uit te staren, alsof de gedachte aan moord zich voor het allereerst aan hem had voorgedaan.

Sandro ging door. 'Jullie hebben haar hier vastgehouden... Hoelang, eigenlijk? Hadden jullie ruzie over wat ze had gedaan, over wat jullie nu het beste konden doen?' Hij wachtte even. 'Heeft je vrouw je verteld wat ze had gehoord op dat terras? Zei ze misschien - terwijl Veronica Hutton geboeid en met een doek voor haar mond gebonden daar in dat hok lag, zodat jullie haar niet hoefden te zien -, zei ze misschien: "nu ga ik achter die ouwe vent aan?" Of iets dergelijks. Want ze kon toen natuurlijk niet meer terug, ze móést hem wel het zwijgen opleggen.'

'Ik weet niet wat ze heeft gedaan,' zei Massi. Hij was bleek. 'Ze is naar buiten gegaan. Ze zei dat ze... dat ze wat te eten voor me ging halen. Ik sta erbuiten... Ik wist niet waar ze naartoe ging.'

Sandro bekeek hem met walging. 'Ze heeft Veronica Hutton hier achtergelaten, opgesloten in dat kamertje daar, in die... kast, waar ze had kunnen stikken, en toen is ze in de auto gestapt om Claudio Gentileschi te zoeken en met hem af te rekenen. Hoe heeft ze hem gevonden? Heb jij haar misschien verteld waar ze moest zijn? Had ze de bedoeling hem tot zelfmoord te brengen, of wilde ze hem alleen in de war maken? Het resultaat was gelijk, hè?'

Hij wachtte even en zag Massi's zelfbeheersing verpulveren. 'Huilde ze, die kleine Veronica Hutton? Smeekte ze je om haar eruit te halen? Of was ze al dood?'

Massi's lip trilde. 'Nee, nee, ze...' Zijn stem stokte, zijn ogen schoten vol tranen. Hij liep over van zelfmedelijden.

Sandro zette een stap in zijn richting, maar bleef toen weer staan. 'Jij was veel te bang voor je vrouw, hè? Zei ze misschien tegen je: nu is het te laat om haar te laten lopen, denk 's aan alles wat ze zou kunnen vertellen. Niemand zal ons verdenken, we zijn mensen van standing. Laat die seniele ouwe vent de schuld maar krijgen, of hij nou dood is of niet.'

Massi slikte iets weg. Sandro ging verder. Het eind was in zicht. Voor niets of niemand zou hij nu nog stoppen.

'Gabri van de overkant heeft haar hier zien wegrijden. Daarna is ze door iemand gezien toen ze met Claudio aan het praten was op de Lungarno Santo Rosa, door een getuige...' Even zag hij de jongen voor zich; Massi hoefde niet te weten om wat voor getuige het ging. 'Een getuige heeft ze gezien. Die kan haar identificeren.' Hij nam nauwelijks de tijd om adem te halen. 'Wat zou je vader ervan gevonden hebben, hè? Om je gore zaakjes te beschermen een oude man ertoe brengen een eind aan zijn leven te maken, buitenlanders erin luizen, vervalsingen verkopen, naar bed gaan met meisjes die je dochter hadden kunnen zijn...'

Paolo Massi bleef stil, maar achter zich hoorde Sandro Antonella Scarpa een kort geluidje maken om uiting te geven aan haar walging.

'O, sorry, ik was het even vergeten: het was allemaal de schuld van je vrouw, hè? Zïj heeft het allemaal gedaan.'

'Zij...' In zijn zelfmedelijden verslikte Paolo Massi zich in de woorden. 'Zij mocht mijn vader niet.'

'Dat ligt voor de hand,' zei Sandro. Hij wist dat de man nu gebroken was. Al met al was het niet eens zo moeilijk geweest. 'Maar even weer ter zake, oké? Ik wil weten wat er verder is gebeurd, want ik moet Veronica Hutton vinden, begrijp je? Ik moet haar, dood of levend, teruggeven aan de mensen die van haar houden.' Hij voelde de blik van Luisa, maar hij bleef strak naar Massi kijken.

'Dus toen hebben jullie samen bedacht dat als haar lichaam uiteindelijk zou worden gevonden, Claudio Gentileschi wel een heel handige verdachte zou zijn. Vooral als hij dood was. Niets is duidelijker dan een moordenaar die uit wroeging zelfmoord pleegt. Was ze al dood, kleine Ronnie, toen je Antonella woensdagavond vertelde dat ze niet nodig was in de galerie, omdat je vrouw kwam helpen? Was ze al dood toen jullie haar via de achterkant naar buiten brachten en in de auto propten? Of had je het lef niet? Je vrouw toch wel?'

'Nee, ze...' Massi's mond hing nu half open, alsof hij zwakzinnig was. Maar ook een zwakzinnige weet soms wanneer hij beter kan zwijgen.

'Er zijn mensen die hebben gezien dat Claudio dat meisje lastigviel, nou ja, ze denken dat ze dat hebben gezien. En hij had ze natuurlijk ook niet meer allemaal op een rijtje, hè. Niet zo moeilijk dus om iedereen jullie verhaal te laten geloven. Maar toen kreeg zij nog een beter idee, hè? Hem ervan overtuigen dat hij het beste dood kon zijn, dat al die schande niet te verdragen zou zijn.'

De heldere en vaste stem van Luisa klonk door de ruimte.

'Zij heeft tegen Claudio gezegd dat zijn vrouw dood was,' zei ze. 'Fiamma Di Tommaso heeft het gehoord.' Massi draaide zich om en keek Luisa aan toen ze eraan toevoegde: 'Ze heeft gehoord dat ze riep: "Je vrouw is dood, was je dat soms vergeten?"'

Naast haar stond Giulietta te knikken. Massi keek naar de twee vrouwen. Zo in een hoek gedreven, leek hij opeens heel klein.

Sandro nam het over. 'Moeilijk zal het niet geweest zijn. Vieze ouwe vent, jij kan beter dood zijn. Wat had hij nog over om voor te leven? Ze waren altijd maar met z'n tweeën geweest.'

Terwijl hij de woorden uitsprak, zag hij dat Luisa, om hem niet te hoeven zien, haar hoofd een fractie wegdraaide. Ook hij voelde een plotselinge kilte rond zijn hart. Hij moest zich ertoe dwingen om door te gaan met wat hij nog moest zeggen.

'En toen heeft ze haar hand uitgestoken om zijn sleutels te krijgen.' Uit zijn zak trok Sandro de sleutels tevoorschijn die Lucia Gentileschi uit Claudio's bureau had gepakt. 'Thuis had hij nog een reservesetje, wist je dat? Zijn vrouw heeft dat gevonden en aan mij gegeven.'

'Waarom wilde ze die sleutels hebben, Paolo?' ging Sandro verder. 'Wat heeft ze jou voorgesteld te doen, toen ze hier was teruggekomen van de Lungarno Santa Rosa, nog steeds in die witte jas? Het belastende materiaal - die stapel vervalsingen waar jullie nog een flinke duit aan konden verdienen - weghalen? En daarvoor in de plaats wat ander belastend materiaal achterlaten? Om er zeker van te zijn dat, als het lichaam zou worden gevonden, alles in de richting van Claudio als dader zou wijzen? Daarom hebben jullie natuurlijk dat Post-itbriefje in zijn atelier opgeplakt, nadat jullie daar alles zo zorgvuldig hadden weggeruimd? Heel nuttig. En hebben jullie soms nog meer belastend materiaal achtergelaten?'

Sandro liet de lipssleutel zien. 'Dit is de sleutel van de buitendeur,' zei hij.

De volgende sleutel. 'Dit is de sleutel van het atelier.'

En toen, als laatste, de kleine sleutel, de sleutel van een brievenbus. Alleen was het gebouw waarin Claudio zijn atelier had gehad te armoedig voor brievenbussen. De post lag daar gewoon in de hal op de grond. Tussen duim en wijsvinger liet hij het sleuteltje voor Massi's neus heen en weer schommelen.

'En deze sleutel? Van een hangslot, of zo? Van een opslagplaats, van een berghok, ergens? Een loods, hondenhok, cantina?'

Giulietta sprong naar voren met, als een schoolmeisje in de klas haar vinger in de lucht gestoken. Sandro stak zijn hand op om haar stil te houden. 'Ik weet het,' fluisterde ze. 'De hond, die jongen vertelde me dat Claudio een hond had, hij maakte zich ongerust om die hond. Maar er ïs helemaal geen hond. Claudio heeft nooit een hond gehad.' Sandro knikte. Nog steeds keek hij strak naar Paolo Massi.

Maar het antwoord kwam van Antonella Scarpa.

'Hij had spullen in een schuurtje,' zei ze zacht. Iedereen keerde zich naar haar toe. Haar ogen waren gericht op Massi. 'Brandbare stoffen, terpentijn, dat soort dingen. Ik kan jullie wijzen waar het is.'

Iris was op de rand van bewusteloosheid toen ze opnieuw een geluid hoorde. Ze voelde een sterke neiging om naar dat geluid toe te gaan, in de hoop dat de druk in haar hoofd dan zou verminderen. Maar het geluid was zo hard, dat ze als reactie een krampachtige beweging maakte, precies op het moment dat Anna Massi's aandacht een heel klein beetje was verslapt. Het lukte Iris om een van haar handen los te trekken uit de ijzeren greep van de vrouw. Haar elleboog schoot omhoog en stootte, hard en pijnlijk, tegen Anna Massi's neusbrug.

Anna Massi viel achterover. Ze krijste, een verschrikkelijk geluid. Nu haar luchtpijp bevrijd was van de druk die erop had gestaan, sprong Iris op en brulde het uit. Ze wist niet eens of de geluiden die ze voortbracht wel woorden waren.

'Iris?' De stem klonk gedempt en paniekerig, maar ze herkende hem. Op die stem afgaand, wist ze in het donker de deur te vinden.

O, god, dacht ze, o, dank je, Jackson. Ze struikelde over voetenbankjes en lage tafeltjes. Pas toen ze bij de deur was gekomen, realiseerde ze zich dat Anna Massi niet achter haar aan zat. Ze morrelde aan kettingen en grendels. Ze verwachtte elk moment weer te worden besprongen door die vrouw, maar er gebeurde niets. De deur ging open, en daar stond hij. In haar hele leven was ze nog nooit zó blij geweest om iemand te zien.

Het eerste wat hij deed was achter haar de schakelaar zoeken en het licht aandoen.

-29-

Toen hij uit de auto stapte bedacht Sandro dat hij steeds had geweten dat hij hier weer terug zou komen. Hij had in zijn auto naar het Bobolipark zitten kijken en het zich voorgesteld als een plaats waar zich iets slechts had afgespeeld. Maar nu besefte hij dat de plek waarmee hij onbewust voortdurend bezig was geweest, eigenlijk deze hier was: een smerig en verwaarloosd stuk rivieroever dat overging in moerasland, een plek waar de daklozen kwamen zoeken naar voedsel tussen het vuilnis en het onkruid, en waar de stad zijn nutteloze overblijfsels had weggestopt in een allegaartje van bouwvallige schuurtjes.

Hier had Claudio Gentileschi, op een mooie novemberdag, vóór het zo enorm was gaan regenen, een laatste keer zijn gezicht naar de zon gekeerd, en de vervuilde maar heerlijke stadslucht naar binnen gezogen: de Lungarno Santa Rosa.

Giulietta en Luisa vonden het goed om bij Massi in de auto te blijven. Op de achterbank was, aan de verre kant, Giulietta druk in de weer met het intoetsen van nummers in haar mobieltje. Achter het raampje aan de kant van de auto waar Sandro stond, stak Luisa allebei haar duimen op. Dankbaar dat bij zo'n oude bak zoiets toch mogelijk was, deed Sandro de auto vanaf de buitenkant op slot. Omdat hij plotseling werd bevangen door weerzin tegen wat hem onvermijdelijk te wachten stond, vergat hij te reageren op het gebaar van Luisa. Hij hernam zich en dwong zichzelf eropaf te gaan. In stijve gehoorzaamheid liep Antonella Scarpa naast hem.

'Weet je precies waar het is?' Die vraag had hij gesteld toen ze op een slakkengangetje door het verkeer kropen om de afstand van niet veel meer dan een kilometer van de Via Romana naar de Lungarno Santa Rosa af te leggen. Ze hadden net zo goed kunnen gaan lopen, maar Sandro wilde iedereen dicht bij elkaar hebben. Hij wilde ze allemaal in het vizier houden.

'Min of meer,' zei Antonella Scarpa. Achter die club daar, hoe die ook mag heten.'

'De Circolo Rondinella.'

Hij moest even met zijn ogen knijpen om het beeld van die plek weer kwijt te raken, die pergola in de regen en die cabine vanwaar-uit iemand naar hem had gekeken. Hij kreeg er een heel slecht voorgevoel van.

'Ik zou Tommi kunnen bellen,' had Giulietta met een benauwd stemmetje geopperd, 'die stripboekenjongen.'

'Heb je zijn nummer dan?' Sandro had zich even snel omgedraaid om haar te kunnen zien. Weggedrukt zat ze op de achterbank. Naast haar keek Massi voor zich uit met de glazige blik die Sandro al zo vaak had gezien bij mensen die schuldig waren. In de hoop dat al zijn problemen vanzelf zouden verdwijnen, probeerde de man zich geestelijk te onttrekken aan het hier en nu.

Glashard ontkennen, het probleem was dat het soms nog werkte ook. En dan moest Sandro ook nog zijn vrees onderdrukken dat Massi en zijn vrouw inderdaad sluw genoeg waren geweest om al het bewijsmateriaal te laten verdwijnen, om alles op Claudio af te schuiven. Maar eigenlijk gold zijn grootste vrees het daadwerkelijk vinden van het meisje, want daar ging het natuurlijk allemaal om. Hij was geen politieman meer en kon dus geen steun zoeken bij dat hele apparaat dat hem vroeger beschermde tegen de al te directe confrontatie met doden, tegen de aanblik en geur van doden. Geen rubberen handschoenen, geen plastic zakjes voor bewijsstukken, geen team van maten, geen joviale forensische technici met hun galgenhumor, geen vaderlijke, ongeschoren patholoog-anatoom die in het holst van de nacht uit zijn bed was gebeld. Sandro stond er alleen voor.

'Oké, bel die jongen maar,' had hij gezegd. Maar er werd niet opgenomen.

Met Antonella Scarpa naast zich stond Sandro in de luwte van de San Frediano-muur. Hij realiseerde zich opeens dat er een wonder gebeurd moest zijn: het regende niet meer. De lucht was helder en koud. Het geraas van de rivier beneden, dat nu niet meer werd gedempt door het zachte geluid van de vallende regen, kwam met donderende kracht op ze af.

'Hier,' zei Antonella Scarpa. Ze hield halt. Zelfs zij zag er nu gekweld uit. Ze stonden voor het stalen toegangshek van de Circolo Rondinella. De poster met de aankondiging van de dansavond was nu niet veel meer dan wat flarden papierpulp aan een stukje ijzerdraad.

Sandro trok aan het hek, dat op slot bleek te zitten. Zonder iets te zeggen wees Antonella Scarpa op een gapend gat in de omheining. Ze trok het verder open, zodat Sandro erdoor kon klimmen. Eigenlijk was hij hier te oud voor, bedacht hij zorgelijk. Maar voor hij daarover verder kon nadenken, voelde hij onder zijn voeten iets verschuiven.

'Blijf daar,' riep hij luid over zijn schouder naar Antonella Scarpa. 'Bel de brandweer, bel een ambulance, maar blijf staan waar je staat.' Ze knikte zwijgend.

'Waar is het?' vroeg hij. Ze kon niet veel meer doen dan wijzen naar de puinhoop van gebroken palen en kapotte gipsplaten achter het clubhuis van de Circolo Rondinella. 'Daar ergens,' zei ze.

En opeens, op het moment dat Sandro een stap wilde maken, klonk er, dwars door het gebulder van de rivier beneden, een ander geluid op: het blikkerige, hoge geluid van een ringtone, niet passend bij deze plek en toch bekend. Het was de herkenningsmelodie van een of andere oude tekenfilmserie op de televisie, welke kon Sandro zich niet herinneren.

Hij liep in de richting van het geluid, ging om een cabine heen, en daar zag hij het: in een half ingestorte houten doorgang lichtte in het donker het schermpje van een overgaande mobiele telefoon naar hem op. 'Tijgerman,' zong een iel stemmetje. Sandro probeerde het mobieltje te pakken, en terwijl hij zich bukte sprong er uit het donker iets op hem af dat zijn arm greep en zich wanhopig vastklampte.

Sandro slaakte een kreet en probeerde zich los te worstelen. Toen zag hij naast zich het broodmagere, ontstelde gezicht van Tommi, de stripboekenjongen. Zijn haar hing druipend over zijn voorhoofd. Hij had een zaklamp in zijn hand, waarmee hij zijn eigen gezicht bescheen, en hij maakte geluiden.

'Wat?' vroeg Sandro terwijl hij de jongen stevig vasthield en hem in de ogen probeerde te kijken. 'Wat zeg je?'

'De hond,' zei de jongen nu verstaanbaar. Hij draaide en worstelde om onder het directe oogcontact uit te komen. 'De hond! Ga hem helpen! Claudio's hond!'

'Waar is die hond?' vroeg Sandro. Met de lichtstraal van zijn lantaarn wees de jongen voorbij het verre eind van de uit elkaar vallende houten vloer, waar een gehavend en scheef hangend deurtje te zien was, dat met een hangslot was afgesloten. Op dat moment klonk er een krakend geluid onder hun voeten. Er brak iets los en het hele bouwsel bewoog even. Sandro tilde de jongen van de grond. Hij was zo licht als een veertje, vel over been. Snel droeg Sandro hem over het terras heen en duwde hem door het gat in het hek naar buiten.

'Geef je zaklamp,' zei hij terwijl hij zijn hand uitstak door het gat.

'Mijn telefoon,' riep de jongen, die zich aan het hek had vastgeklampt. Maar Sandro was al weg.

Het komt goed, zei hij tegen zichzelf terwijl hij zijn weg zocht over de kapotte plankieren die ooit een pad hadden gevormd. Er zijn nog schuurtjes die op een lager niveau staan, dichter bij de rivier. Die zijn eerder aan de beurt.

Hij kwam bij het mobieltje, pakte het op en stopte het in zijn zak. Maar toen hij weer rechtop kwam, konden zijn voeten geen houvast krijgen op het versplinterde hout, dat spekglad was van de dagenlange regen, en gleed hij uit. Sandro hoorde zijn longen met een fluitend geluid leegstromen terwijl hij naar beneden zakte. Maar het ging goed. Hij gleed niet meer dan anderhalve meter naar beneden, en was bij het deurtje.

Met de zaklamp tussen zijn tanden geklemd, zocht Sandro in zijn zak naar de sleutels, die rotsleutels. Met zijn andere hand probeerde hij zich vast te houden aan iets wat nog een beetje overeind bleef, wat misschien nog heel even stand zou houden in deze uit elkaar vallende puinhoop. Hij zat op zijn knieën en hing achterover, om tegenwicht te bieden tegen de steile helling. De sleutel gleed in het slot.

Achterin lag ze. Meer als een hoop kleren dan als een mens. Een op de grond gesmakte jutezak met verdronken katten, leek ze. Haar enkels en polsen, vastgebonden met nylondraad om schilderijen aan op te hangen, staken uit. Sandro voelde een verschrikkelijke druk op zijn borst. Hij pakt haar beet en trok haar omhoog. Ze woog wel twee of drie keer zoveel als de jongen. Hij tilde haar van de grond. Het lukte hem niet haar lichaam over zijn schouders te leggen. Als een groot kind hield hij haar in zijn armen. Toen zette hij zich in beweging.

Bij iedere moeizame stap die hij deed in de richting van de in de verte zichtbare gele gloed van de verlichting op de kade, voelde Sandro de hele constellatie onder hem steeds verder uit elkaar vallen door het gewicht van het water. Hij wist dat ze dood was, en dat hijzelf dat ook snel zou zijn. Maar hij zwoegde door, en op een of andere manier hield de grond onder zijn voeten nog even stand. Ze bereikten het hek, gingen door het hek heen, waren op de straat, leunden tegen het lage muurtje. Toen zakte Sandro in elkaar. Het meisje viel over hem heen. Hij hield haar tegen zich aan en snikte het uit.

Er was geen ambulance, geen brandweerauto, maar Antonella Scarpa was er wel. 'Ik krijg nergens gehoor,' zei ze. Uitdrukkingsloos keek ze op hem neer... keek ze op hén meer. 'Haal Luisa,' zei hij en hij boog zijn gezicht over dat van het meisje, zijn ongeschoren wang tegen die van haar, koud en kletsnat.

En daar was Luisa, zijn Luisa. Later zou Sandro zich herinneren dat hij op dat moment de gewaarwording had dat toen zijn vrouw de pols van het meisje vastpakte, zich een mysterieuze uitwisseling voltrok tussen Luisa's warme, kloppende hart en de blauwdooraderde arm van het meisje, die zo koud was als marmer. Zijn Luisa bracht weer leven in haar.

Ze moest het drie keer zeggen voor hij het wanhopige nee schudden kon staken en zich durfde toe te staan haar te geloven. 'Ik voel een polsslag,' zei Luisa. Met het ijskoude meisje tussen hen in bleven ze zitten, Sandro en Luisa, op de natte straatstenen van de Lungarno Santa Rosa. Tot er uiteindelijk dan toch een ambulance verscheen.

'Ze kan toch niet zomaar zijn weggevlogen!' riep Jackson. Maar dat viel nog te bezien.

Onder het harde, felle licht van de kroonluchter in het midden van het plafond toonde de salotto van de Massi's zich in heel zijn wanorde: een wand boeken met een dikke laag stof erop, een warboel van kleedjes met afschuwelijke kleuren die ze tijdens hun worsteling van de bank hadden gegooid, en alle hangende voorwerpen aan het zwaaien en rinkelen. Maar Anna Massi was nergens te zien.

Iris en Jackson renden de woning rond. Overal gooiden ze deuren open en drukten ze op schakelaars. In elke felverlichte kamer keken ze rond. Maar het enige wat ze konden vaststellen was dat Anna Massi zich niet bevond in de kleine nonnencel, niet in de keurige, anonieme tweepersoonsslaapkamer, en ook niet in de kleine, overvolle badkamer.

Pas toen ze weer terug waren in de salotto, realiseerde Iris zich dat het hoge raam eerder niet had opengestaan. Toen het geluid van opgewonden stemmen ze duidelijk maakte dat er buiten op straat iets aan de hand was, renden ze naar het balkon om Anna Massi te zoeken. Ook daar was ze niet. Ze keken naar beneden en zagen een groep mensen bij elkaar staan. Toen begrepen ze dat die mensen niet bij elkaar stonden omdat er nu iets gebeurde, maar omdat er al iets gebeurd was. En dat ze bij elkaar stonden om dat iets heen.

En dat iets was Anna Massi, die op een bepaalde manier wel degelijk was weggevlogen, en niet meer zou terugkomen.

-30-

Op woensdag arriveerde Serena Hutton dan toch nog uit Dubai. Zondag had Iris tot twee uur 's nachts in Sandro Cellini's warme keuken gezeten. Ze had geluisterd toen hij had opgebeld, ze had kamillethee gedronken en gedacht aan Ronnie in het ziekenhuis. Met een traumahelikopter was Ronnie over de stad heen naar Careggi gebracht. Sandro en zijn vrouw waren meegegaan, maar eerst had Sandro Iris nog gebeld om haar het nieuws door te geven. 'Ze leeft, maar het scheelde weinig. Ik heb je vriendin Veronica gevonden, en ze leeft.'

Bleek en stil lag Ronnie naast een zigeunermeisje met maagpijn, een infuus en een stuk of zes familieleden die ongerust om haar heen scharrelden. Verzoeken van de verpleegsters of althans enkelen van hen naar huis wilden gaan, werden in de wind geslagen. Ronnie had alleen Iris bij zich.

Met angst in haar hart was Iris naar het bed gelopen. Er waren bepaalde dingen waaraan ze niet wilde denken. Massi en zijn vrouw die een doek in Ronnies mond propten, haar geboeid in een donker hok gooiden en ruziemaakten over wat ze met haar zouden doen. Vijf dagen in het donker, in de regen en de kou, in de stank van chemicaliën, peut en die vieze rivier.

Eerst leek het of Ronnie nog bewusteloos was. Haar ogen waren dicht en haar handen lagen onbeweeglijk naast haar, met de palmen omhoog. En toch vond Iris dit al een geruststellende aanblik: het was in elk geval nog steeds Ronnie. Haar wimpers krulden nog steeds, en waren zo lang dat ze bijna haar vuile, vlekkerige wangen raakten. Opeens zag Iris een ander beeld voor zich: Ronnie voor de spiegel, geconcentreerd bezig met haar mascara. 'Ronnie?' fluisterde ze. Niets. Ze probeerde het nog een keer. 'Ronnie?'

Ronnies mond bewoog. Ze stak haar tong uit en ze likte haar droge lippen. Toen leek ze het benauwd te krijgen. Iris raakte bijna in paniek en wilde een verpleegster roepen. Ze wilde wegvluchten. Maar de krampen leken over te gaan. Ronnie deed haar ogen open en probeerde rechtop te komen, wat niet lukte. Iris sloeg een arm om haar schouder en deed het rietje van het glas water tussen Ronnies lippen. Na een tijdje stak Ronnie een hand op om duidelijk te maken dat ze genoeg had gedronken. Iris zette het glas weer weg en ruimde nog wat andere dingen op. Ronnies blik bleef even op Iris gevestigd. Daarna slaakte ze een korte zucht en zakte ontspannen weer terug in de kussens.

'Jij bent 't...' zei ze toen. Ze bracht haar hand omhoog en wenkte. Het duurde even voor Iris begreep wat ze bedoelde. Ze pakte Ronnies hand vast. 'Iris.'

Alles is goed, Ronnie,' zei Iris, omdat ze niet wist wat ze anders moest zeggen.

'Ik had nooit... had nooit...' Haar lip trilde, maar ze wist zich in te houden. 'Ik ben zó stom geweest, Iris,' zei ze. Ze zocht Iris' blik.

'Valt wel mee,' zei Iris terwijl ze Ronnies hand steviger vastpakte. 'Het was jouw schuld niet.'

Ronnie zuchtte even, als een vermoeid klein kind, en liet haar ogen dichtvallen. Maar opeens schoten die weer open en keek ze dodelijk ongerust naar Iris. 'Jezus,' zei ze terwijl ze zich weer op haar ellebogen probeerde te worstelen en bijna in haar infuusslang verstrikt raakte, 'mama is toch niet hier, hè?'

Iris lachte breed. 'Ronnie,' zei ze, 'het is allemaal goed.'

En toen Serena Hutton dan echt arriveerde, met haar roodgeverfde haar en pinnige, kleine gezicht, een stapel dure koffers voor zich uit duwend, klagend over de kou, over de inefficiëntie van het vliegveld, over de onbekwaamheid van het ziekenhuis, toen was het allemaal ook min of meer wel goed. Zïj kwam, Iris ging.

'Het lukt wel,' had Ronnie gezegd toen Iris naar het ziekenhuis was gekomen om haar te waarschuwen. Ze had even gezucht. 'Ik ben haar gewend, begrijp je.' Gelatenheid, bedacht Iris, was niet iets wat ze vaak had gehoord in Ronnies stem, net zomin als inschikkelijkheid - en dankbaarheid echt bijna nooit. Ze was veranderd, maar dat gold voor alles. De wereld draaide door.

Op diezelfde dag vertrok Jackson. Eerst had hij een vlucht naar Rome, daarna heel Europa over, en dan naar de andere kant van de oceaan, terug naar de Nieuwe Wereld. Maar daarvoor had hij nog een taak te verrichten. Iris zei dat ze, om hem moreel te steunen, zou meegaan tot het huis, Lucia Gentileschi's huis.

Sandro Cellini had het zo bedacht. Op dinsdag had hij ze alle twee naar zijn kantoor laten komen.

Er heerste een vreemde sfeer in de stad. De grijze wolkenlucht hing nog laag en de rivier was nog geelbruin, maar het waterpeil was heel sterk gedaald. Allerlei stukken afval waren achtergebleven op de modderige oevers - kapotte plankieren, fietswielen, smerige plastic zakken - en winkeliers stonden op de drempel van hun zaak met gedempte stemmen onder elkaar te bespreken hoe erg het had kunnen zijn. Voor de gevel van de Uffizi aan de kant van de Arno lagen nog opgestapelde zandzakken.

Allebei?' vroeg Iris aan de telefoon.

'Si, Iris,' had hij geduldig gezegd, 'tutte due.' Hij sprak nu een mix van Italiaans en Engels tegen haar. Het was bijna niet voorstelbaar dat ze elkaar nog maar één week kenden. Ze hoorde aan zijn stem dat hij heel moe was. Thuis, wist ze, was er iets aan de hand, met zijn vrouw. Iets met haar gezondheid. 'Ik wil graag dat jij met hem meegaat,' zei Sandro. 'Als hij met jou is, wordt hij wat meer een man. Dan is hij niet meer zo'n jongetje.'

Ze had ervan opgekeken. Sandro had hen niet meer dan twee keer samen ontmoet, en hij had maar één keer onder vier ogen met Jackson gesproken. Maar ze had al begrepen dat hij een man was wie weinig ontging.

'Heb je je moeder al gesproken, Iris?' vroeg hij meteen nadat ze waren binnengekomen. Hij keek haar recht aan. Ze stonden met z'n drieën in zijn kleine kantoor in San Frediano. Iris had liever weer in die keuken van hem gezeten, maar hij had duidelijk laten blijken dat hij dat niet wilde. Niet bij hem thuis. Misschien lag zijn vrouw in bed.

'Nee, nog niet,' antwoordde ze, met iets van felheid in haar stem. Zou hij het begrijpen als ze zou proberen uit te leggen hoe het zat met haar en mama? Dat ze op het geld moesten letten, dat ze maar met z'n tweetjes waren, en dat Iris, in hun beider belang, op eigen benen moest staan? Maar misschien begreep hij dat allemaal al. Ze zou er niet van opkijken. Snel voegde ze toe, op mildere toon: 'Nog niet. Ik wil eerst zeker weten wat ik hierna ga doen.'

Hij was er niet op doorgegaan. Jackson had erbij gestaan, maar niets gezegd.

'Jackson,' zei Sandro ernstig maar vriendelijk, 'luister eens.'

Sandro had Jackson een dikke envelop overhandigd waarin zes oude tekenboeken zaten. Ook had hij hem het adres gegeven van Claudio Gentileschi's weduwe en hem gevraagd bij haar langs te gaan. 'Hij heeft met jou gepraat,' had Sandro kortweg gezegd terwijl hij Jackson op zijn schouder klopte, 'je vond hem aardig. Dat zal ze fijn vinden om te horen.'

Toen hij met zijn bagage op de Piazza d'Azeglio was verschenen, klaar om af te reizen, ging Jackson recht voor haar staan, sloeg zijn armen over elkaar voor zijn borst en zei zonder omhaal: 'Ga met me mee. Alsjeblieft. Je zal zien dat je het naar je zin krijgt in de States.'

Ze had haar hoofd geschud, glimlachend, omdat ze opeens wist wat ze zou gaan doen. 'Ik heb het hfér naar mijn zin,' zei ze.

Het was een koude, heldere ochtend. In de Via dei Pilastri stond Iris op het trottoir te wachten bij Jacksons bagage. Tussen de dakranden door van twee grote stenen gebouwen bereikte haar, als een zegening, een dunne straal zonlicht. Straks, als hij was vertrokken, zou ze mama bellen en het haar vertellen. Dat ze van haar hield, en dat Antonella Scarpa nog plaats voor haar had in een andere cursus, en dat ze hier zou blijven.

Sandro stond onder de hoge bomen van de Piazza d'Azeglio en keek toe, zonder dat de twee jonge mensen het wisten, hoe Jackson en Iris het enorme, lelijke huis van contessa Badigliani verlieten. Hij wist niet precies waarom hij hiernaartoe was gekomen, maar Luisa was in de winkel, en op een of andere manier kon hij geen rust vinden. Ze wilde absoluut niet thuis op de bank gaan zitten, had ze gezegd, ook al had de dokter haar aangeraden om het rustig aan te doen.

Dus stond hij hier en keek hij hoe de twee gestalten de hoek van het plein om gingen - naast elkaar lopend, maar zonder enig lichamelijk contact - en uit zicht verdwenen in de Via dei Pilastri. Ervoor zorgend dat hij niet werd gezien, ging hij achter ze aan.

Dit is dus wat privé-detectives de hele dag doen, dacht hij. De ironie was er nog, maar het gevoel van onwerkelijkheid waarmee hij aan zijn nieuwe carrière was begonnen, niet meer. Hij had een klus geklaard, kwam het daardoor? Maar hij was te oud en te gedesillusioneerd om nog te verwachten dat het werk hem echte voldoening zou geven, wat Pietro ook mocht suggereren.

'We halen je zonder problemen weer hier naar binnen, hoor,' had hij vanmorgen nog gezegd. Echt Pietro, om hem ruimte te laten, om hem niets op te dringen.

'Welnee,' had Sandro gezegd, met een ingehouden lachje. 'En dat zou ik trouwens ook niet willen. Ik vind het prettiger zoals het nu is.'

'Oké, dan,' zei Pietro, duidelijk opgelucht. 'Hoe gaat het met Luisa?'

En die vraag was wat moeilijker te beantwoorden.

Maresciallo Falco had Sandro geen ruimte gelaten. De carabiniere had maandagmiddag persoonlijk gebeld en beleefd gevraagd of Sandro tijd zou hebben om even bij hem langs te komen om hem bij te praten over de zaak. Na de ochtend die hij had gehad - opgeteld bij de zesendertig uur zonder slaap -, had hij eigenlijk moeten weigeren. Maar, suf hoofd of niet, hij kuste Luisa, die de wasmachine aan het vullen was en weigerde te praten, en zei dat hij binnen het uur terug zou zijn. Op weg naar het Bobolipark kwam hij over de razende Arno. Het leek of zijn zintuigen door het slaapgebrek gevoeliger waren. Hij keek naar alles wat hij tegenkwam - de bomen in herfsttooi, de smerige trottoirs, de overvolle afvalcontainers - alsof hij het voor het eerst, of voor het laatst, zag.

'U ziet er beroerd uit,' was het eerste wat Falco tegen Sandro had gezegd. De carabiniere leunde achterover in zijn stoel. Hij keek wat schaapachtig uit zijn ogen. Waarschijnlijk was zijn licht beledigende opmerking bij de begroeting bedoeld om zijn ongemak te camoufleren. Hij had op de stoel tegenover zijn bureau gewezen en Sandro was gaan zitten. Hij wist niet wat hij moest verwachten en was op zijn hoede. Allebei, dat was duidelijk, voelden ze zich nogal onbehaaglijk bij deze situatie. Falco had Sandro onderschat, en dat wist hij maar al te goed. Maar op zijn beurt voelde Sandro niets voor de hem weinig vertrouwde positie van morele overwinnaar. Als Falco wat er gebeurd was als een persoonlijke vernedering zou gaan zien, had Sandro echt een probleem.

Maar toen begon de maresciallo te praten. Aanvankelijk nogal haperend, maar al snel met iets wat dicht bij enthousiasme kwam - voor een carabiniere, althans. Falco was de hele zaak doorgelopen en langzaam was het Sandro gaan dagen dat de man echte bewondering had voor wat hij had gedaan. Steeds ging hij verzitten op zijn stoel. Hij had het altijd al lastig gevonden om loftuitingen aan te horen, ook toen hij nog bij het korps was. Maar toen Falco was uitgesproken, opstond en zijn hand uitstak, had Sandro die geschud.

Natuurlijk was de bedoeling van het gesprek ook dat Sandro alles wat hij wist over de vermissing van Veronica Hutton zou rapporteren aan de bevoegde politiedienst, en dat deed hij dan ook. Hij vertelde Falco over de zwendel met vervalsingen van de Scuola Massi, maar toen hij kwam bij de rol die Claudio Gentileschi daarin had gehad, aarzelde hij. Ging dat ze wel iets aan? Claudio's overlijden was in onderzoek bij de Polizia Statale, niet bij de carabinieri. Het waren gevoelens van loyaliteit die hem deden aarzelen, loyaliteit jegens zijn oude korps, maar ook jegens die arme Claudio, die dood was en zich niet meer kon verdedigen, niets meer kon uitleggen. Sandro's belangrijkste plicht was natuurlijk het beschermen van zijn cliënte, Lucia Gentileschi. Maar er waren nu ook andere contacten waarmee hij rekening moest houden. Hij moest ook denken aan die nieuwe carrière van hem.

Uiteindelijk haalde hij toch maar diep adem en legde Falco het problematische van zijn positie uit. Die kwam hem meteen tegemoet door zijn beide handen op te houden ten teken dat het onder hen tweeën zou blijven. Sandro zag in dat deze stilzwijgende deal hem opnieuw tot de zwakste partij maakte, maar vreemd genoeg vond hij dat niet moeilijk te accepteren. Op deze manier bleef Lucia in elk geval buiten schot. Antonella Scarpa zou Claudio er helemaal buiten laten, dat had ze gezegd. Voor het overige werkte ze volledig mee met zowel het onderzoek van de Guardia della Finanza als dat van de carabinieri. Hij hoopte van harte dat ze niet in de gevangenis zou belanden, alhoewel Antonella Scarpa hem een vrouw leek die ongeveer alles in het leven zou aankunnen.

Volmaakt was het allemaal niet geweest. Vaak had hij ernaast gezeten, maar steeds als het er echt toe deed, had hij de juiste conclusies getrokken. Met de hakken over de sloot, zoiets, maar soms was dat de enige manier. In elk geval was de klus geklaard. Hij hoopte dat het de volgende keer om niet meer zou gaan dan het schaduwen van een vreemdgaande echtgenoot. In elk geval nam hij zich voor het die volgende keer beter te doen.

Op het zonnige trottoir stond Iris te wachten tot de jongen weer naar buiten zou komen. Ze had haar brede, knappe gezicht naar de zon gekeerd. Haar ogen waren gesloten. Met blijdschap stelde Sandro vast dat hij zich over Iris March absoluut geen zorgen hoefde te maken.

Hij keek toe hoe de jongen weer naar buiten kwam, hoe ze een taxi belden, hoe ze hem hielp met zijn bagage en hem door het raampje een kus gaf op zijn wang, hoe ze zwaaide naar de wegrijdende auto. Hoe ze daarna haar jas goed om zich heen trok en, met haar mobieltje aan haar oor, in de richting van de Arno wegliep. Pas toen stak Sandro de straat over en belde hij aan bij Lucia Gentileschi.

-31-

In de kleine, kale kamer hield Sandro Luisa's hand in de zijne. Ze lag op haar zij, en op haar bleke onderarm was het eindstuk van een dunne plastic slang vastgetapet. Ze waren geluksvogels, zei hij bij zichzelf. Dit heette nou geluk hebben.

Toen die oncoloog zich met een ernstig gezicht had uitgesproken, daar in dat kleine spreekkamertje, had de andere kant van Sandro alleen maar kunnen denken dat met deze diagnose alle deuren dichtvielen. Hij had weer voor zich gezien hoe weggetrokken en spierwit het gezicht van Luisa was geweest nadat ze Veronica Hutton in de ambulance hadden geholpen. Een leven voor een leven, had hij gedacht, waarna zijn rationele kant die gedachte weer walgend aan flarden scheurde. Een leven voor een leven.

Het eerste waarmee ze geluk hadden gehad, was dat het niet was uitgezaaid. De uitgebreide scans en bloedonderzoeken hadden met zekerheid uitgewezen dat het niet was uitgezaaid naar enig ander deel van haar lichaam. Niet naar de lymfeklieren, niet naar de longen, naar geen enkele plek. Het ging om een... de oncoloog had gezegd wat voor soort kanker het was, die had een naam, maar Sandro wilde die naam zo snel mogelijk vergeten. Het was in elk geval geen agressieve soort, daar ging het om, en het was maar een heel kleine tumor.

'U bent heel dapper geweest,' zei de arts tegen Luisa. 'U heeft uw borst goed onderzocht, dat is al heel dapper, en toen u iets had gevoeld, bent u meteen gekomen.'

Ja, natuurlijk, had Sandro verontwaardigd gedacht terwijl hij Luisa's hand pakte, wat had je dan verwacht met zo'n vrouw?

Een totale borstverwijdering was eigenlijk niet nodig, maar Luisa had die toch willen ondergaan. Chemotherapie gold alleen als voorzorgsmaatregel, maar Luisa had erop gestaan die te krijgen. Dapper.

Op het bed draaide ze haar gezicht naar hem toe en glimlachte.

Geluksvogels.

~~~

Dankbetuigingen

Mijn dank gaat uit naar Angus MacKinnon, zonder wiens rotsvaste geloof in Sandro Cellini dit boek niet zou zijn geschreven, en naar mijn agente Victoria Hobbs, voor haar constante scherpzinnige steun.