-12-

Lucia Gentileschi's evenwichtigheid was volledig verdwenen. Toen ze Sandro binnenliet, zag hij onmiddellijk dat ze geheel van streek was. Dit was iets waartegen ze niet was bestand. Dit was het grote leed.

'Oké, oké,' zei hij zacht terwijl hij haar naar haar eigen huiskamer terugleidde. 'Gaat u zitten.' Hij keek rond en het eerste wat hij zag was het bureau in de hoek. De klep was open, laden waren uitgetrokken, papieren lagen in een hoop op het met leer beklede blad waarop Claudio Gentileschi zijn schrijfwerk had gedaan, zijn brieven ondertekend, zijn rekeningen betaald.

Lucia zag dat hij keek. 'Ja,' zei ze, 'daar was het, daar heb ik het gevonden... ' Ze sprong op.

'Nee,' zei Sandro, 'wacht u even.' Plotseling zag hij het beeld voor zich van de beheerste Lucia Gentileschi die zich op de papieren stortte als een indianenvrouw op een brandstapel, om ze dan te doorweken met haar tranen en ze naar alle hoeken van de kamer te laten vliegen. Zo'n beeld van chaos en wanorde zou hij niet kunnen verdragen. Dit was inderdaad het grote leed.

'Wat heeft u dan gevonden?' vroeg hij zacht. Hij bleef haar hand vasthouden, zowel om haar te troosten als om haar op haar plaats te houden.

Verdwaasd keek ze om zich heen, maar probeerde niet te kijken naar de rommel op het bureau. Toen keek ze naar haar hand in de zijne. Ze zuchtte en liet haar schouders zakken. Haar hand ontspande.

'Rekeningen,' zei ze kortweg. 'Ik keek naar de bankafschriften en daar zag ik betalingsopdrachten voor rekeningen die ik niet... niet kon begrijpen. Iedere maand niet één, maar twee betalingen aan Fiorentinagas, Enel, aan het... het waterbedrijf... aan...'

Ze stond op, pakte iets van het bureau en legde het op zijn schoot. Het waren computerafschriften zoals hij die zelf ook elke maand van de Cassa di Risparmio di Firenze kreeg. Ze zaten altijd vol ergerlijke fouten die hij dan zelf moest uitzoeken. Waarom heb ik dit moeten betalen? Wat betekent dat? Meestal gaf hij ze maar snel door aan Luisa, die het dan verder moest uitpluizen. De cijfertjes zweefden voor zijn ogen. Sandro kneep zijn ogen half dicht om scherper te kunnen zien. Ze had gelijk. Dit was niet alleen maar het bekende gezwendel van de bank, dat geklier van steeds een paar extra euro's voor het opnemen van geld uit de verkeerde pinautomaat. Het was precies zoals ze had gezegd: van alles twee. Gas, water, elektriciteit. Alsof hij er een tweede huishouden op na hield. Een andere verklaring was moeilijk te vinden.

Hij keek Lucia Gentileschi aan. 'Uw man deed altijd de rekeningen?' vroeg hij. 'U had ze nooit... eerder gezien?' Ze knikte zwijgend. Haar gezicht leek vertrokken van pijn. Ze ademde kort en diep in.

'Hij had nog een andere woning,' zei ze. 'Ja, toch?' Ze bleef hem aankijken. 'Nog een ander leven.'

Om niet te hoeven antwoorden richtte Sandro zijn blik weer op de afschriften. Hij bleef er strak naar kijken.

'Er is geen telefoonrekening,' zei hij langzaam. Een laatste strohalm. Maar toen zag hij iets anders. 'Die afschrijvingen zijn heel laag. Nauwelijks meer dan het basisbedrag. Kijkt u maar.' Hij hield het papier voor haar omhoog. Ze deinsde even terug, maar hernam zich en keek. Ze legde een vinger tegen het papier, ging de kolom af en knikte toen kort.

'Laag,' zei ze. 'Lager dan de rekeningen voor onze woning, inderdaad.'

'Een fractie daarvan,' zei Sandro, terwijl hij met zijn vinger de andere bedragen opzocht. Voor hij het besefte, zei hij: 'En jullie waren maar met z'n tweeën.' Hij boog zich naar voren om goed over te brengen wat hij bedoelde. 'Als de gasrekening voor jullie twee ongeveer honderdvijftig euro is, en deze andere rekening is dertig, dan kan dat niet echt genoeg zijn voor een huishouden, lijkt me.' Ze bleef zwijgen. Hij kon niet raden wat er door haar hoofd ging.

'Bent u bang dat hij een andere vrouw had?' vroeg hij zonder omhaal. 'Dat er iets is gebeurd met een andere vrouw, en dat hij daarom heeft besloten een eind aan zijn leven te maken?' Ze keek hem strak aan, zonder te knipperen. 'Heeft u ooit aanleiding gehad te denken dat hij u bedroog?' Dit was de standaardformulering. Het antwoord was bijna altijd onbetrouwbaar. Maar in dit geval geloofde hij het.

'Nooit,' zei ze. 'Juist daarom... nou ja. Ik kan dit gewoon niet begrijpen.'

Sandro was te onrustig om te blijven zitten. Hij liep naar het enorme raam, één groot stuk glas. Het leek niet meer te regenen, zolang het duren zou. Boven de daken in het westen zag hij een goudkleurige baan zonlicht tussen de donkerblauwe wolkenlagen. Het leek een soort zegening, een verlening van gratie. Hij draaide zich van links naar rechts om het uitzicht goed te beleven, en dacht aan Claudio Gentileschi die dit raam moest hebben geplaatst. Je kon de groene koperen koepel van de synagoge zien, de achterkanten van de grote panden aan de Piazza d'Azeglio, de kale bomen in de tuinen. En in de verte het groen en bruinrood van Fiesole. Denk na.

Hij fronste even bij iets wat hij zich herinnerde, iets raars wat de autistische jongen had gezegd. 'U heeft geen hond, hè?'

Lucia Gentileschi keek hem uitdrukkingsloos aan. 'Een hond? Nee, Claudio... was bang voor honden.'

Luister, Lucia,' zei Sandro terwijl hij zich naar haar toe boog om overtuigend te zijn, 'dit heeft niets te maken met een ander leven, een ander... gezin. Ik weet nog niet precies wat er dan wel aan de hand is, maar dat gaan we uitzoeken, goed?'

Opnieuw vouwde Lucia Gentileschi haar handen samen in haar schoot om zichzelf tot rust te brengen. Ze deed haar mond open, maar aarzelde nog. 'Ja,' zei ze toen. Even sloot ze haar ogen.

'Jammer dat er geen telefoonrekening was,' zei Sandro peinzend. Als er een nummer was zouden we dat... wat het dan ook is, kunnen vinden.' Terwijl hij het zei, huiverde hij even. Omdat ze niet wisten wat ze zouden vinden.

Zonder iets te zeggen stond Lucia Gentileschi op en liep naar een breed teakhouten dressoir. Ze zocht in een la en haalde een metalen ring met drie sleutels eraan tevoorschijn. Ze rinkelden toen ze ze omhooghield om aan hem te laten zien.

'Waar het dan ook is,' zei ze, 'wat het dan ook is: ik denk dat dit de sleutels zijn.'

Pas toen ze onder de zware grijze lucht op de plek stonden die ze had gezocht, kwam de gedachte bij Iris op dat dit misschien toch geen goed idee was geweest. Ze onderdrukte die gedachte meteen weer en probeerde zich te concentreren op haar gevoel van triomf over het feit dat het haar gelukt was om hier te komen en de vrouw bij het hek te passeren, die tegen ze had gezegd dat ze maar veertig minuten hadden, omdat ze dan gingen sluiten, en die ze eigenlijk liever helemaal niet binnen had willen laten. Over smalle, claustrofobisch makende paadjes, waarvan een aantal al bijna in duisternis waren gehuld, waren ze hiernaartoe gelopen. Er was nog maar weinig licht aan de hemel, en de heggen waren hoog en dik.

Achter haar had ze voortdurend Jacksons zwoegende ademhaling gehoord. Te veel sigaretten, te vaak laat naar bed. En toen ze halt hadden gehouden, begon zijn ademhaling haar op een andere manier te verontrusten. Opeens besefte ze scherp dat ze hier met hem alleen was. Waarom was hij eigenlijk meegekomen? Ze wist niet eens of hij haar aardig vond of dat hij een hekel aan haar had.

Toen hij naast haar kwam staan, draaide ze zich een beetje weg om in de verte te kijken. Voor hen lag de stad, rood en groen, koepels en loggia's. Daarachter heuvels, en aan de horizon in het westen was onder de wolken een baan zonlicht te zien. Dichterbij zag ze de achtergevels van eenvoudige gebouwen aan de Via Romana, die tegen de zijkant van het park aan stonden. Een balkon hier, een gebroken vensterraam daar. Stapten die bewoners op zomeravonden soms stiekem hier naar binnen om rustig een glas wijn te drinken, alsof het Bobolipark hun achtertuin was? Ze boog zich naar voren om het beter te kunnen zien.

'Iris,' zei Jackson. Er was iets in zijn stem waardoor ze zich liever niet wilde omdraaien om hem aan te kijken.

'Mmm?' zei ze terwijl ze naar het laatste zonlicht bleef kijken.

Plotseling klonk er boven hen een krakend geluid, waarna er een mededeling in het Italiaans volgde. Iris keek waar het vandaan kwam en zag dat er hier en daar hoge palen stonden met luidsprekers erop. Ze luisterde: er werd iets gezegd over zonsondergang. De mededeling werd herhaald, maar was nog steeds niet verstaanbaar. Ze begreep dat het iets moest zijn over de sluiting van het park. Maar wanneer dan precies? Ze keek op haar horloge. Ze waren hier nog maar tien minuten, hooguit vijftien. Geen probleem.

'Wat is er?' vroeg ze terwijl ze zich naar Jackson omdraaide. Doordat ze die stomme angst wilde overstemmen, klonk het feller dan haar bedoeling was.

'Wat doen we hier eigenlijk?' vroeg hij.

'We zoeken... we zoeken Ronnie,' zei ze. 'Spullen van haar, in elk geval. Misschien ligt er nog iets.'

'Was het hier, dan?' vroeg hij. Iris realiseerde zich dat er veel werk voor nodig was om uit te maken of mensen wel of niet de waarheid spraken. En ook ervaring, waarschijnlijk, die zij nauwelijks bezat.

'Ik geloof van wel,' zei ze, maar eigenlijk wist ze zeker dat dit de goede plek was.

Achter hen lag een hoefijzervormig amfitheater van heesters en gras. Elk uiteinde van het hoefijzer liep verder in een donker en nauw pad met hoge heggen ernaast. Zij bevonden zich bij een van deze uiteinden, waar, omgeven door een heesterhaag, drie rijtjes wingerds stonden. Dit kon ze zich herinneren: die wingerds, en de smalle, donkere ruimte tussen de heggen, waar, zich opgerold koesterend in de zon, de katten hadden gelegen. Ze had daar ook plastic schoteltjes met eten gezien, die iemand voor ze had neergezet.

De vrouw die de katten te eten gaf, had de tas gevonden. Nu was de grond niet stoffig, maar doorweekt. En zon was er ook niet.

Aarzelend stapte Iris weg uit het laatste groene avondlicht en ging ze de duisternis tussen de heggen binnen. Ze merkte dat Jackson vlak achter haar liep. Ze hield even halt om haar ogen te laten wennen aan het donker.

Ze hoorde het geluid van kleine druppeltjes die van de bladeren af vielen, en voelde die ook op haar gezicht. Lager hoorde ze nog zachtere geluiden, bladeren die ritselden, iets wat daarbeneden tussen de begroeiing lichtjes leek te bewegen. Ze hield haar adem in, maar kon die van Jackson nog steeds horen. 'Iris,' zei hij. Zijn stem was vlak bij haar oor. Nu ze zijn gezicht niet kon zien hoorde ze, net als vanmorgen aan de telefoon, duidelijk de paniek in zijn stem. Ze stak haar hand op om hem stil te krijgen. Ze waren hier om te zoeken, of hij nou bang was of niet. Of er nou dingen waren die hij haar nog niet verteld had of niet. Of hij nou...

Iris duwde met haar hand een tak weg en voelde weer een serie koude druppels op haar gezicht en arm vallen. Ze slaakte een gilletje. Onder in haar blikveld rende iets weg. Een kat. Ze hurkte neer.

Ze zagen er compact en solide uit, deze heggen, maar op haar hurken gezeten zag Iris dat ze vanbinnen hol waren. In het donker daar groeiden natuurlijk geen bladeren. Net als thuis in Frankrijk, natuurlijk: dat armetierige heggetje op de heuvel voor het huis was iel en dun. Opeens was er die herinnering. Ze had zich verstopt tussen de doornige, sterk geurende mirte. Negen jaar moest ze ongeveer zijn geweest toen, en ze had zich verstopt voor mama. Het was heel heet geweest die dag, en de lucht was vol gezoem van insecten. Opeens had ze een adder gezien. Misschien was het wel een stok geweest, maar ze was toch gillend weggerend, naar de armen van haar moeder.

Jackson stond nu boven haar. Ze probeerde hem te negeren. Ze keek langs de grond. Graag had ze nu haar zaklamp bij zich gehad. Die had ze namelijk wél naar Italië meegebracht. Dat was een van de dingen die mama haar had geleerd: zorg dat je altijd een zaklamp bij je hebt. En een zakmesje. En een stuk touw om dingen vast te binden, of om je koffer bij elkaar te houden als de sluiting kapotgaat. Goeie mama. Ondanks alle rampzalige mannen wist ze toch heel goed voor Iris en zichzelf te zorgen.

Overal lagen prikkelige dode bladeren, die in het halfduister licht bewogen door de druppels die er steeds op vielen. Maar dieper achter de heg lagen die niet. Daar was een droog en leeg stuk grond. Op haar knieën schoof Iris er dichter naartoe. Ze kon net een kattenschoteltje ontwijken, waarin een stinkende klont van opgezwollen brokjes dreef. Ze slikte en kneep haar neus dicht tegen de lucht.

'Wat zoek je?' vroeg Jackson. Zijn stem was scherp van ongeduld. 'Er ligt daar heus niets. Als dat wel zo was, dan had de politie dat toch allang gevonden?'

Met een misprijzend geluid snoof Iris door haar neus. Ze dacht aan de politieman die zomaar met Ronnies computer in de weer ging.

'Had ze jou toegevoegd als vriend op MySpace? Kan jij op haar pagina komen?'

Weer klonk er gekraak uit de luidsprekers.

'Ja, hoor,' zei Jackson onzeker. 'Hé, kom daar nou 's uit!' Op handen en voeten keek Iris naar het stuk grind waarop geen bladeren lagen. Dat was vlak. Lichamen lagen daar niet begraven. Ook waren er geen weekendtassen tegen de begroeide boomstammen gezet. Op handen en voeten kroop ze weer terug.

'Oké,' zei ze. Ze zette weer een hand op de grond en stak de andere op naar Jackson, zodat hij haar omhoog kon helpen. Iets scherps op de grond stak in de muis van haar hand. Ze slaakte een kreet van pijn. Snel trok ze haar hand weg en raakte daarbij bijna haar evenwicht kwijt.

'Hé!' zei Jackson. Hij trok haar overeind. Verrassend sterk was hij. Om te zorgen dat ze niet viel, sloeg hij beide armen om haar heen.

'Oké,' zei ze buiten adem. De pijnlijke hand hield ze bij hem weg. Er was iets raars in zijn blik. Zijn gezicht was heel dicht bij het hare. 'Wat is er?'

'Ik had haar het telefoonnummer van iemand gegeven,' zei Jackson opeens. 'Die ochtend, toen we dus iets hadden gedronken samen, zei ze dat ze met hem had afgesproken. Ik had het idee dat ze van plan was meteen nadat ik was vertrokken naar hem toe te gaan.'

'Iemand? Wat voor iemand?'

'Een soort schilder,' zei Jackson onwillig. 'Die had ik in een of andere bar leren kennen. Nogal oud was-ie.'

Iris keek hem niet-begrijpend en fronsend aan. Ronnie had geen belangstelling voor oude mannen. 'Rijk?' vroeg ze. 'Of bedoel je dat hij beroemd was, misschien?' Dat kon ze zich nog wel voorstellen: dat Ronnie met zo iemand op stap zou gaan. Om dan na afloop te kunnen opscheppen.

Jackson liet haar los. Haar hand deed pijn. Er moest nog een splinter of een doorn in zitten. Iris wreef erover zonder te kijken.

'Ik wist niet zoveel over hem,' zei Jackson. 'Maar hij kon echt goed tekenen. Hij was daar een keer bij de rivier, met een schetsboek. Ik heb hem wat te drinken aangeboden.'

'Bij de rivier? Op de Ponte Vecchio, bedoel je?' Iris kon het zich niet voorstellen. Daar zat altijd een hele rij zeer dubieuze kunstenaars die aan de toeristen verkochten. Ongeveer heel Florence stond vol met tekenende, schilderende of ezels uitklappende figuren.

'Nee, verderop,' zei Jackson. Hij lachte, maar niet erg overtuigend. Ik heb een keer geprobeerd de meer swingende buurten te vinden, San Frediano, Santo Spirito. Een beetje weg van de geijkte routes.'

'Florence heeft geen swingende buurten,' zei ze bokkig. 'Je neemt me in de maling.'

Weinig op zijn gemak zei Jackson: 'Nou ja, ik heb gewoon een beetje rondgekeken. Het is aan deze kant van de stad allemaal zo netjes, en zo.'

'Bedoel je dat je wilde kijken waar je, hoe heet het, stuff kon krijgen? Eh... dope?' Ze kende de woorden niet eens. Jackson keek naar de grond. 'Misschien,' mompelde hij. 'Een klein beetje maar, hoor.'

'Juist, ja,' zei Iris. 'Met Ronnie? Voor Ronnie?'

'Nou, nee,' zei Jackson. 'Zij was... niet echt... dat was niks voor haar, eigenlijk. Misschien was ze alleen een beetje nieuwsgierig.' Hij keek haar aan en zuchtte. 'Zo klinkt het allemaal veel ernstiger dan het is, Iris. Een paar jointjes... Ik heb echt niet...'

'Goed, hoor,' zei Iris ongeduldig. 'Het kan me allemaal niets schelen, als jij Ronnie maar niet in de problemen hebt gebracht...' Hij keek haar aan en ze zag een nieuwe uitdrukking in zijn ogen. Het leek bijna wel ongelukkigheid. Of schuldbesef.

'Wat is er?'

'Ja, dat is het 'm nou juist. Misschien heb ik dat inderdaad gedaan.'

'Dus jij bent gaan zoeken naar... dope, en toen ben je die schilder tegengekomen? Was die ouwe dan ook nog drugsdealer?'

'Welnee,' zei Jackson verontwaardigd, 'hoe kom je erbij? Echt niet, hoor. We raakten aan de praat, daar bij de rivier. Hij was aan het tekenen...' Hij was even stil, alsof hij zich iets probeerde te herinneren. 'Een vogel, een of andere vogel daar bij het water, een grote witte vogel. En voor ik het wist, was hij zeg maar aan één stuk door aan het praten - hij sprak heel goed Engels -, alsof hij al jaren had zitten wachten om zijn levensverhaal te kunnen vertellen.' Hij knipperde met zijn ogen. Iris keek hem aan en wachtte af. Hij ging verder.

Iris luisterde met aandacht. Dat van die oude man leek haar echt waar. Het was een mooi verhaal.

'Het werd koud, begrijp je? Dit was een dag of tien geleden, of zo. Weet je nog, die dag dat het opeens koud werd?' Iris knikte.

'Dus ik zag dat hij het heel koud had, hij werd zelfs een beetje blauw. En toen zijn we een bar in gegaan, vlak bij waar hij had zitten tekenen, en daar heb ik hem wat te drinken aangeboden. En toen heeft hij me zijn telefoonnummer gegeven. Dat is alles.' Hij zag de uitdrukking in Iris' ogen, waarvoor ze zich meteen schaamde. 'Nee, dat was het niet,' zei Jackson koeltjes, alsof iets dergelijks hem misschien ooit wél zou kunnen zijn overkomen. 'Hij was wel een beetje eigenaardig, maar... Nou ja, ik denk dat hij gewoon een beetje wilde praten. Het leek wel of hij nog nooit eerder echt met iemand had gepraat.' Hij keek haar ernstig aan. 'En die tekeningen van hem... nou, zeg. Jij vindt Massi goed? Die is niets vergeleken bij het werk van die ouwe man. Je had het moeten zien. Dat heb ik ook tegen Ronnie gezegd.'

Er viel een stilte. 'En toen heb je haar zijn nummer gegeven.'

'Klopt.' Hij klonk opstandig. 'Luister, hij leek me helemaal in orde. Hoe had ik iets moeten vermoeden? Hij was echt heel goed. Dus zij nam dat nummer aan.'

'Dinsdag, was dat?' Hij knikte. 'Dinsdagochtend, bij jullie thuis.'

Zou Ronnie ervandoor gaan met een schilder? Je had Lucian Freud, die in de tachtig was, en nog steeds de meisjes van zich af moest slaan. Of... Jackson kende die man nauwelijks. Misschien was hij wel... gek. Ze keek Jackson aan. 'Heb je die man sinds die keer nog gezien?'

Langzaam schudde Jackson zijn hoofd. 'Geloof je me niet?'

'Ik weet het niet,' zei ze. 'Heb je zijn nummer bij je?'

'Moet ik hem bellen?' vroeg hij.

Wat dacht je zelf?

Ze keek toe hoe hij op het chique schermpje langs icoontjes en cijfers ging. Hij deed de telefoon tegen zijn oor, en keek verward. Ze kon een mechanische stem horen. Jackson gaf haar de telefoon, zodat ze zelf kon luisteren. De tekst had ze al vaker gehoord, zonder hem ooit helemaal te begrijpen. Er werd gezegd dat het nummer niet beschikbaar was, of inactief, of onbereikbaar. Ze brak af. Ze kon de stem van haar moeder horen zeggen: Wat is dat voor een ongeloofwaardig verhaal?

'Luister,' zei ze nadrukkelijk, 'je moet het aan iemand vertellen. Aan iemand anders, bedoel ik. Vertel het aan de politie.'

'O ja? Aan de Italiaanse politie?' Zijn stem klonk minachtend.

'Wat heb jij toch tegen de politie?' vroeg ze. Tussen de heggen was ook het laatste licht nu aan het wegkwijnen. Ze kon zijn gezicht niet goed meer onderscheiden. Ze zag een bleke ovale schijf, met schaduwplekken waar zijn ogen moesten zitten. 'Heb je problemen gehad, of zo?'

'Weet je wel hoe snel je een strafblad hebt in Amerika?' vroeg hij fel. 'Als je wat drinkt terwijl je nog te jong bent, is het al zover. Nee, ik heb het niet op de politie.'

Ze voelde dat hij zich tegen haar verzette, en dat had een onverwacht effect op haar. De prikkelbare, bozige Jackson maakte op een of andere manier iets in haar wakker, veel meer dan de coole, innemende Jackson. Ze realiseerde zich dat het wel eens gevaarlijk kon zijn dat hij dit effect op haar had, dit primitieve, instabiele gevoel, maar ze kon het niet van zich af zetten.

'Oké,' zei ze zacht, 'maar vertel het toch maar aan iemand. Het eerst misschien aan Massi, oké? Die gaat dan wel met je mee, naar de politie. Hij kan dat soort dingen goed, begrijp je? Hij voert dan het woord voor je.'

'Misschien,' zei Jackson. 'Oké. Ja, ik zal het doen.'

In het schaarse licht probeerde Iris de muis van haar hand te bekijken. Het deed daar nog steeds pijn. Ongeduldig trok ze wat het dan ook was eruit, en hield het voor haar gezicht. Een scherfje dun blauw glas, met een metalen hoekje eraan.

'Wat is dat nou?' zei ze verbouwereerd. 'Het lijkt wel...'

'Het lijkt op een stukje van een scherm,' zei Jackson met achteloze deskundigheid. 'Van iemands telefoon, lijkt me. Hé... die kleur... '

'Blauw... Ronnies mobieltje heeft blauw glas,' zei Iris terwijl ze zich weer op haar knieën liet vallen en probeerde te tasten waar ze eerder ook haar hand had gezet. 'Er liggen nog meer stukjes.' Ze schraapte alles bij elkaar, versplinterd glas en plastic vermengd met bladeren. Omdat ze niet wist wat ze er anders mee moest doen, schoof ze alles in haar tas, bij haar potloden, tekenboek en los geld.

Boven hun hoofden lieten de luidsprekers een boos gekraak horen. 'Shit,' zei Jackson terwijl hij in het rond keek. 'Kom op. Kijk, de zon is onder. Zei ze niet iets over zonsondergang?' Hij probeerde haar omhoog te trekken. 'Kom op, nou! Anders zitten we hier vannacht vast.'

In de nu bijna volslagen duisternis kwam Iris overeind. Ze zag in dat hij gelijk had. 'Volgens mij moeten we rennen,' zei ze.

-13-

Alhoewel ze dezelfde route liepen als op de heenweg, zag alles er in het halfduister volledig anders uit. Ze liepen steeds harder zonder iets te zeggen. Het geknars van het grind onder hun voeten was het enige geluid. Iris had het gevoel dat ze zich in zo'n nachtmerrie bevond waarin je achtervolgd wordt. Haar hart klopte in haar keel. De paden met hoge heggen ernaast en de kromme bomen in het grote park bleken plotseling vol eigenaardige hoeken en bochten en vreemde geluiden te zitten. Er was een vochtige mist aan het optrekken, die naar bedorven water rook.

Ronnie, dacht Iris terwijl ze met brandende longen voortrende, was Ronnie hier geweest? Had iemand die tas hier naar binnen gebracht, een of andere dief? Maar hij had haar handtasje niet meegenomen, en haar geld en telefoon ook niet. Ronnies telefoon was met geweld kapotgeslagen, verbrijzeld. Iemand had hem tegen een boom of rots geslagen tot er weinig meer van over was. Nee, Ronnie lag niet ergens te genieten van een luxe hotelsuite, dat was nu wel duidelijk.

Wat hielden mensen zich voor als hun kinderen of hun vrienden vermist werden? Bleven ze zich dan, net als Iris, krampachtig vasthouden aan elke mogelijke verklaring behalve de meest waarschijnlijke: dat hun dierbare dood was? Iris wilde alleen zijn. Ze wilde in haar tas kijken en de stukjes bestuderen zonder dat Jackson over haar schouder meekeek. Ze dwong zichzelf nog harder te rennen. Achter haar probeerde hij - niet meer dan een vage vorm in het donker - haar hijgend bij te houden. Ik kan wegkomen, dacht Iris, maar kon Ronnie dat ook? Ze was eindelijk eens tevreden met haar grote longen, haar spieren - spieren die ze had leren te gebruiken -, haar pezen, haar pompende hart.

Rechts van hen verscheen het gelige licht van een van de huizen die met hun achtergevels tegen het park aan stonden, en een ogenblik later de brede, door straatlantaarns geel verlichte straat. Iris begreep dat ze door stom geluk, of gewoon door de zwaartekracht, de weg terug naar de poort hadden gevonden. Ze ging langzamer lopen en probeerde op adem te komen.

De toegangshekken waren gesloten. Er was een ketting doorheen gelegd. Tegen het plexiglas van het kleine hokje waar de entreekaartjes werden verkocht, was een bord geplaatst, maar erachter brandde nog licht. In paniek klopte Iris op de deur. Met een gezicht als een onweerswolk verscheen de vrouw. Na een riedel boos Italiaans liet ze hen naar buiten gaan, nóg onwilliger dan ze hen had binnengelaten. Ze roffelde op het bord en de duidelijke waarschuwing die daarop vermeld stond: de hekken sluiten bij zonsondergang. Ze joeg ze het hek door en knalde het meteen achter ze dicht.

In de straat stonden ze even stil. Jackson hijgde nog. 'Goed ben jij, zeg,' zei hij, buiten adem maar vol bewondering. 'Echt snel ben je.'

'En dat voor een dikke meid,' kaatste Iris terug. Ze stond met haar rug tegen een vochtige muur geleund om op adem te komen. Ze keek achterom naar het hek en de donkere bomen daarachter. Er kwam een auto voorbij. Ze waren weer terug in de bewoonde wereld, en het was nog niet eens erg laat. Naast hen straalde licht uit het etalageraam van een galerie.

'Hé,' zei Jackson zacht. Ze verstrakte omdat ze hoorde dat hij na het rennen en de paniek naar een andere versnelling schakelde. Ze wist wat hij ging zeggen.

'Je bent niet dik, schatje.'

Dat had ze toch niet verwacht, dat woord. Het maakte haar kwaad. Ze duwde zich weg van de muur.

'Zeg jij tegen iedereen schatje?' zei ze, plotseling geërgerd. Met haar handen op haar heupen stond ze voor hem. 'Is dat iets Amerikaans, of zo?' Maar hij liet zich niet uit het veld slaan. Met zijn handen in zijn zakken keek hij haar aan. Ze zag dat zijn borst nog op en neer ging.

'Nee, hoor,' zei hij kalm, 'niet tegen iedereen. Wat andere Amerikanen doen, moeten ze zelf weten.'

'Sorry,' zei Iris. Ze hoorde dat ze klonk als een pruilend kind. 'Ik wilde alleen... '

'Geen probleem, schatje,' zei Jackson. Ze keek hem aan, en barstte toen in lachen uit. Het volgende moment lag zijn wang tegen de hare, drukte zijn borst tegen die van haar en had hij zijn hand achterlangs in haar haar geschoven. Ze had geen idee wat ze moest doen.

Achter Jackson kwam een auto aan rijden die snelheid minderde, over de stoeprand wipte en het brede trottoir op reed. Met dat motorgeluid zo dichtbij, trok hij zich snel van haar weg. Van het ene op het andere moment waren hun wangen weer van elkaar gescheiden, alsof ze nooit bij elkaar waren geweest, en was zijn hand weg uit haar haar. Iris stond daar maar, wezenloos en met open mond.

Het bestuurdersportier van de auto ging open en een kleine vrouw met kortgeknipt haar stapte uit. Vlak bij hen deed ze een paraplu open. Iris lachte ongelovig: het was Antonella Scarpa. Antonella die, alsof ze de cavalerie was, met haar bekende afgemeten doelmatigheid was uitgerukt om... om wat te doen, eigenlijk? Haar redden? Haar een taxi naar huis aanbieden? Hoe wist ze eigenlijk dat ze hier waren?

Antonella draaide zich om, zag Iris en maakte een geluid dat bijna lachen genoemd kon worden. Antonella Scarpa lachte nooit. Naast hen deed Jackson, als een behoedzaam mannetjesdier dat in onbekend gebied is terechtgekomen, een stapje naar achteren. Bij deze kleine terugtrekkende beweging kwam er een onverklaarbaar gevoel van triomf in Iris omhoog. Alsof Antonella en zij samen het een of andere gevecht hadden gewonnen, in plaats van elkaar toevallig te zijn tegengekomen.

Maar toen het andere portier openging en Paolo Massi uitstapte, was dat gevoel meteen weer weg, alsof het nooit had bestaan. Iris voelde zich een tiener die veel te vroeg door haar ouders uit de disco wordt opgehaald: gekleineerd, kwaad, gefrustreerd. Natuurlijk wist Massi dat ze hier was, en hij dacht natuurlijk dat ze niet voor zichzelf kon zorgen.

'Hé, Iris,' zei hij ongemakkelijk. Zijn verraste blik was allesbehalve overtuigend. 'Ja, dat is ook zo.' En hij had ook nog een smoes klaar. 'We komen even een paar dingen ophalen,' zei hij, 'uit de galerie.' Hij knikte naar het geelverlichte etalageraam. Even dacht Iris dat hij ook dat ter plaatse verzon, maar toen herinnerde ze zich dat ze hier de tweede dag waren geweest om tijdens eerdere cursussen gemaakt werk te zien. De galerie van de academie. Maar het was wel degelijk een smoes. Massi knikte naar Jackson, die iets mompelde. Hij leek net zo'n schuldbewust kind als Iris zich voelde.

'Jackson ging net naar huis,' loog Iris. Met verbazing hoorde ze hoe helder en overtuigend ze klonk.

'Oké,' zei Massi bedachtzaam. 'Wil je misschien een lift, Jackson? En jij misschien ook, Iris? Ik kan jullie wel even brengen, Antonella redt het hier wel.'

Omdat er natuurlijk helemaal niet echt iets opgehaald moest worden uit die galerie. Massi was hiernaartoe gekomen om Iris te zoeken, misschien had zijn vrouw hem wel gestuurd, misschien moest Iris wel weer terug daarnaartoe en weer dat verschrikkelijke eten naar binnen werken, en... Nee, dacht Iris, dat doen we niet.

'Niet nodig, hoor,' zei ze. 'Ik... moet nog wat dingen doen. Boodschappen en zo.' Ze verzon het ter plekke. 'De koelkast thuis is helemaal leeg.' Ze had er meteen spijt van toen ze dat zei: die halfvolle fles champagne zat haar dwars.

'Ik loop even met Iris mee tot de Arno,' zei Jackson. Met een serieus gezicht ging hij verder. 'Het komt goed, hoor, meneer Massi.' Iris zag dat Paolo Massi even zijn wenkbrauwen fronste. Hij vertrouwde Jackson niet, dacht Iris. Was dat terecht?

Toen ze wegliepen, niet hand in hand, niet gearmd, maar stijfjes naast elkaar voortstappend over het steeds wat nauwer wordende trottoir, moest Iris een nerveus giechellachje onderdrukken bij de gedachte aan Antonella en Massi, die ze ongetwijfeld aan het nakijken waren. Toen ze op het plein voor het Palazzo Pitti waren, en dus uit het zicht, hield ze halt.

'Shit,' zei ze, 'Massi.'

'Wat bedoel je?' vroeg Jackson verontrust.

'Je zou met hem praten. Je zou hem vertellen over die schilder met wie ze had afgesproken, die Claudio van je. Misschien kent Massi hem wel, dan kunnen we... '

Haar stem liet hem ook halt houden. 'Ja,' zei hij langzaam, 'dat zou ik inderdaad wel moeten doen. Maar... '

'Ga terug,' zei ze, 'ga nu meteen terug.' Ze stonden tegenover de bar waar ze die middag champagne hadden gedronken.

'Oké,' zei Jackson. 'Maar... eigenlijk wilde ik graag met jou mee.' Hij boog zijn hoofd naar voren en keek haar van onder zijn pony aan. Niet vrijpostig, niet overdreven cool. Hij stond alleen maar te wachten. En te hopen dat ze ja zou zeggen.

'Ik kom wel thuis,' zei ze. Als ze wilde dat hij zou weggaan, moest ze nu binnen drie seconden van hem vandaan lopen. Dat wist ze. Ze bleef staan waar ze stond.

'Ga het hem snel vertellen,' zei ze. 'Ik wacht hier op je.' Ze keek hem na. Op zijn afgetrapte gympen ging hij - nu wel - als een vuurpijl de Via Romana af. Hij had zijn jack strak om zich heen getrokken. Zijn hoofd was naar beneden gebogen. Iris volgde hem met haar ogen. Ze was doodsbang, en tegelijkertijd stokte haar adem van verlangen.

Haar telefoon piepte: een nieuw sms-bericht. Het was van Hiroko.

'Ik ben hier,' stond er, 'je kan vnncht ook hier slpn. De meisjes willen ff praten.'

Maar het was te laat.

'Vnncht hoeft niet,' toetste ze in. 'Zullen we mrgn praten?'

'Bericht verzonden,' stond er. Plotseling besefte Iris waarin ze misschien had toegestemd en kreeg ze het benauwd. En als om dit gevoel te bekrachtigen, kwam er opeens een windvlaag langs, die alle zonneluifels aan de gevels tegenover het Palazzo Pitti in beweging zette. Er klonk een zacht, onheilspellend geklapper, dat Iris leek te bereiken vanuit de rivier. Toen Jackson weer verscheen, nog steeds rennend, begon het weer te regenen.

De bankafschriften, en de sleutels. En dat was zeker nog niet alles. Maar geen adres.

'Die lagen in de la,' zei ze, 'achter in de la.' Sandro knikte.

'Ik heb er niet eens goed naar gekeken,' zei Lucia Gentileschi. 'Ik heb ze geprobeerd in de deur beneden, maar ze pasten niet. Ik dacht gewoon: oude sleutels. Ik weet niet eens meer wat ik dacht. Ik had er geen idee van dat... '

'Nee,' zei Sandro, 'maar we hebben ze in elk geval. Hieraan hebben we echt iets.' Hij bekeek de sleutels een voor eeen. Een lipssleutel voor een centrale buitendeur, een E-vormige sleutel voor een huisdeur, een klein sleuteltje zoals die vaak worden gebruikt voor brievenbussen. Een standaardsetje sleutels, net als Sandro zelf had. Net als elke Florentijn had.

Terwijl hij ze in zijn hand op en neer bewoog, keek Sandro naar het bureau. Aan de aard van de wanorde daar kon hij zien dat Lucia Gentileschi het zoeken op systematische wijze was begonnen, maar voortijdig de controle was kwijtgeraakt.

'We beginnen opnieuw,' zei hij zacht.

'U,' zei Lucia, 'wilt u het doen?'

In het bureau zat niets van persoonlijke aard, helemaal niets. Verzekeringspolissen - voor het huis, voor hun beider levens - en pensioenregelingen: een voortkomend uit een betrekking in Verona, een andere in Milaan. Kleine pensioentjes. Sandro kon het zich nauwelijks voorstellen. Hoe konden mensen leven van zo'n schijntje?

Lucia kwam terug met thee.

Het had niet veel te maken met zijn gebruikelijke vingerhoedje hartversnellende koffie, maar Sandro nam de kop toch aan: een grote, ondiepe, komvormige kop. Ze trok een klein tafeltje naar de lage bank en zette daarop een andere kop voor zichzelf neer. Hij kon zien dat de aanblik van twee koppen haar pijn deed.

Sandro nam een klein slokje en zette de zijne weer neer. Hij liep terug naar het bureau, keek naar de stapels die hij had gemaakt, keek onder de schuifklep.

'Mooi bureau,' zei hij peinzend.

'Dat heeft Claudio gemaakt,' zei Lucia, 'van iepenhout. Het enige wat hij ooit gemaakt heeft. Een jaar of tien geleden.'

'Echt waar?' zei Sandro vol ontzag. 'Mamma mia...' Hij liet zijn hand langs het gewelfde hout en de verbindingen gaan. Voorovergebogen keek hij naar binnen. Tien jaar geleden, zei hij bij zichzelf. Toen zag hij het, achterin: een ingelegd vierkant van gekleurde stukjes hout. Misschien gewoon bedoeld als versiering. Maar waarom zou je het dan daar aanbrengen? Hij stak zijn hoofd verder onder de klep.

'Hij heeft er een jaar over gedaan,' zei Lucia achter hem. Sandro trok zijn brede schouders op om zijn hand erlangs te kunnen krijgen. Hij liet zijn hand over het stukje inlegwerk gaan. Er waren meerdere kleuren en vormen in verwerkt. Hij duwde erop. Het gaf mee, en veerde weer terug tegen zijn hand. Het paneeltje bewoog, en ging open. Sandro trok zijn hoofd terug.

'Wat was dat?' vroeg Lucia meteen.

'Het is een...' Sandro schraapte zijn keel. 'Er lijkt nog iets anders te zijn, daar. Iets verborgens. Een geheim vakje... dit soort bureaus, misschien... '

Lucia knikte nauwelijks zichtbaar. 'Kijkt u, alstublieft.'

Hij stak zijn hand naar binnen. Het vakje was ongeveer zo groot als een opgevouwen krant, maar slechts een paar centimeter diep. Er zat een bruine envelop in. Sandro keek Lucia aan.

'Gaat uw gang,' zei ze.

In de envelop zat een depositoboekje van een bankrekening. Een rekening op naam van Claudio Gentileschi, die in 1997 was geopend met een eerste storting van 1500 euro in contanten. Sandro bladerde door naar de laatste pagina. De meeste recente storting -1000 euro - had plaatsgevonden eind augustus. Maar wat Sandro volkomen verbijsterde was het totaal, aan het eind van augustus 2006: 800.000 euro. Sandro staarde naar het bedrag. Zonder iets te zeggen hield hij het Lucia voor.

Ze keek ernaar, en schudde haar hoofd. 'Nee,' zei ze, 'nee, nee, nee. Dat is niet van ons. Dat is niet ons geld.'

'Wist u hier niet van?'

'Wij zijn niet rijk,' zei Lucia. 'We leven van Claudio's pensioen. We redden het wel.'

Bij de gedachte aan de lage bedragen die de pensioentjes opleverden, schudde Sandro onwillekeurig zijn hoofd.

'Waar kwam het vandaan?' vroeg ze. 'Hoe kwam hij er aan?' Zonder haar antwoord te geven, schudde Sandro zijn hoofd en bladerde door het boekje. Elke twee, drie maanden een storting, steeds in contanten, steeds min of meer hetzelfde bedrag. Geen opnames, maar het was dan ook een rekening met een hoge rente. Er gold een boete bij voortijdige opnames, en betalingen vanaf de rekening waren niet toegestaan. Daarom had hij voor het betalen van die rekeningen dus hun gewone bankrekening moeten gebruiken.

'Ik weet het niet,' zei hij. Hij sloeg het boekje dicht en keek op de voorkant. Het was niet van dezelfde bank als die van hun gewone rekening, de Cassa di Risparmio di Firenze, maar van de Banca Toscana. Hij sloeg het eerste blad weer op: het ging om een filiaal in San Frediano, en wel op de hoek van de Via del Leone en de Piazza Tasso.

Had Claudio misschien iemand afgeperst?

'Heeft hij nooit... enige financiële compensatie gekregen?' vroeg hij. 'Na de oorlog, bedoel ik. Ik heb wel eens gehoord dat er een soort schadeloosstelling bestond...' Hij wachtte even. 'Misschien iemand uit die tijd? Iemand uit de oorlog die hem heeft willen helpen?'

'Nee,' zei Lucia, 'geen schadeloosstelling voor ons. Maar Claudio zou zoiets ook nooit hebben aangenomen. Hij zou nooit... nooit... nooit... '

Terwijl hij naar haar felle, bleke gezicht keek, zag hij opeens in dat de wilde ideeën die hij zich in zijn hoofd had gehaald - Holocaust, troebele verhalen over chantage en ex-nazi's - belachelijk en melodramatisch waren. Veel te makkelijk. In de stilte die was gevallen hoorde Sandro dat de regen weer aan het opleven was. Eerst nauwelijks merkbaar, maar daarna flink toenemend, met windvlagen. Met een plotselinge heftigheid sloegen de druppels tegen het grote glasoppervlak dat Claudio zich waarschijnlijk vol zonlicht had voorgesteld. Lucia keek hem aan.

'Hij is vermoord,' zei ze kortweg. 'Claudio is vermoord om dit geld.'

Opeens had Sandro het heel koud. Hij had het gevoel dat hij het niet meer warm zou krijgen, dat hij het nooit meer warm zou krijgen. Regelmatige stortingen, een bankrekening. Alsof Claudio, zonder dat zijn vrouw het wist, nog ergens werkte. Maar wat kon het voor werk zijn, als hij het voor zijn vrouw geheim moest houden?

'U rilt,' zei Lucia. Ze voelde aan zijn wang. De kou van haar vingertoppen deed hem terugdeinzen.

'Het gaat prima,' zei hij.

'U heeft koorts,' zei ze. Ze pakte zijn jack vast en kneep in de stof. 'U bent doorweekt,' zei ze. 'Waarom heeft u dat niet gezegd? U had iets... kunnen lenen...'

'Het gaat prima,' zei Sandro weer, alsof hij geen andere woorden meer beschikbaar had. Toch probeerde hij verder te gaan. 'Laat mij dit maar even houden,' zei hij terwijl hij het rekeningboekje ophield. 'Wilt u me misschien ook die sleutels geven?'

Met opeengeperste lippen pakte Lucia de sleutels op en reikte ze hem aan.

'Dat kan best tot morgen wachten, hoor,' zei ze. 'Mijn man is dood, voor hem is het toch te laat. En ik zou er niet graag verantwoordelijk voor zijn als ook uw vrouw straks weduwe is.'

Sandro probeerde te lachen om deze overdrijving. 'U heeft toch een vrouw?' vroeg ze glimlachend. Hij slaagde erin terug te glimlachen.

'Ik neem een taxi terug,' zei hij om haar gerust te stellen. 'Is dat goed?'

Buiten op straat stond Sandro te wachten op een taxi in een geleende regenjas die hem drie maten te groot was. Claudio Gentileschi was een grote vent geweest. Terwijl Sandro de jas strakker om zich heen trok, zag hij het beeld weer voor zich van die brede rug dobberend in het water. Hij voelde een huivering die voor een deel werd veroorzaakt door de koorts, en voor een deel door afgrijzen.

Dat afgrijzen was met volle kracht over hem gekomen toen hij zijn eerste lijk had gezien. Hij was toen vierentwintig en moest hulp verlenen op een plek in de Borgo degli Albizzi waar een verkeersongeluk had plaatsgevonden. Het was niet echt heel gruwelijk om te zien. Een jongen die was aangereden door een motorino en met zijn hoofd tegen de stoeprand was gevallen. Binnen tien minuten was hij overleden. Het leven had hem gewoon verlaten, geruisloos. Sandro, die als eerste op de onheilsplek was verschenen, had die avond verstijfd in bed gelegen, omdat hij wanhopig probeerde het bleke gezicht van de jongen en zijn slappe ledematen niet weer voor zich te zien. En het beeld van zijn moeder die, met een keukenschort voor, angstig aan kwam rennen.

Hij had moeten leren dat er een truc was om met doden om te gaan - met lijken, dan - die je je, naarmate je vaker met ze geconfronteerd werd, gaandeweg eigen maakte. Je moest methodisch blijven, en te allen tijde het lijk blijven zien als een stuk niet langer bezielde materie. Respect was daarbij natuurlijk wel belangrijk. Hij had mensen gezien die spotten met lijken, politiemensen en anderen, en ook een keer een vrouw die tegen het lichaam van haar dode, gewelddadige man aan schopte terwijl ze in de boeien werd geslagen. Als je dat soort dingen deed, kon je volgens Sandro daarna nooit meer volwaardig mens zijn. Bepaalde cellen stierven dan af, en konden niet meer worden vervangen. Sandro had daarentegen een soort gelatenheid ontwikkeld, het masker van de flegmatieke, onverstoorbare politieman, die gewoon doorgaat met zijn werk terwijl de jonkies naar buiten rennen om over te geven.

Lang geleden zei Luisa soms tegen hem: 'Als je gezicht zó staat, kan ik niet met je praten.' Hij had nooit goed begrepen wat ze bedoelde. Volgens hem was dat nou juist precies wat je nodig had. Ze werden niet betaald om gevoelens te hebben.

Maar een echte techniek was het niet. Het was niet meer dan een trucje, een illusie. De dood van het meisje, vijftien jaar geleden, had dat aangetoond. Stug was Sandro doorgegaan met het verstrekken van informatie aan de vader. Hij vergaarde gegevens, fotokopieerde dingen en verstuurde alles zo doelmatig als een machine, en al die tijd lag er binnen in hem sissend een verbinding los. Die gevoelens waren niet verdwenen of uit zicht geraakt. Ze hadden zich getransformeerd tot iets wat nog veel moeilijker onder controle te houden was: afgrijzen. De regen stroomde op hem neer. Sandro trok de jas strakker aan. Hij probeerde zich in te snoeren om het rillen te onderdrukken. Wat hij nu precies ging doen, was hem nog niet duidelijk.

In zijn zak klonk een piepsignaal: een nieuw bericht. Alhoewel Serena Hutton hem nou niet echt de eer bewees van een volwaardig bericht: alleen een naam, Iris March, en een ingewikkeld mobiel nummer met een buitenlands netnummer ervoor. Hij zag ertegen op het Engelse meisje te bellen. Waarschijnlijk nog niet eens twintig, en natuurlijk zou ze geen Italiaans spreken. Onvolwassen, hopeloos en onhandelbaar, zou ze zijn. Hij drukte op 'bellen' en bracht het mobieltje naar zijn oor. Drie, vijf, zeven keer klonk het oproepsignaal. Hij stond op het punt de verbinding te verbreken, toen er iets klikte en hij een Engelse stem hoorde zeggen: 'Pronto?'

Door de smalle straat kwam zijn taxi aanrijden. Sandro hield het telefoontje op zijn plaats met zijn schouder en stak een hand op. Terwijl hij instapte, zei hij in zijn mobieltje wie hij was. Hij hoopte maar dat hij niet te amateuristisch klonk. Een fijn, warm kantoor met een secretaresse die zijn telefoontjes doorverbond zou beter geweest zijn. Maar dat scheen hem niet gegund te zijn.

Hij legde een hand op het mobieltje. 'Piazza Tasso,' zei hij tegen de chauffeur. Hij had Lucia Gentileschi beloofd meteen naar huis te gaan. Sorry, Lucia, dacht hij, en haalde zijn hand weg.

'Zal ik Engels spreken?' zei hij met weerzin. Hij wist niet of hij ertoe in staat zou zijn.

'Dat hoeft niet. Italiaans is goed.'

Iris March klonk ongedurig, geagiteerd. Hij herinnerde zich dat de carabiniere haar hysterisch had genoemd. Sandro hoorde geluiden op de achtergrond, pratende mannenstemmen, verkeer. Liep ze soms met een groep vrienden in de stad rond?

Dit was zinloos, dacht hij. En later zou hij zich met schrik herinneren hoe weinig het had gescheeld of hij had opgehangen en niet gehoord wat Iris March te zeggen had. Maar toen zei ze: 'Ik ben zo blij dat u belt. Ik wist niet meer wat ik moest doen.'

Iets in haar stem sprak hem aan - bescheidenheid, openheid, wanhoop - en zijn eerdere beeld van dit meisje viel weg. Arm kind, dacht hij. Toen kwam het er ineens allemaal uit rollen, half in het Italiaans, half in het Engels: iets over het vriendje van het vermiste meisje, over een plan om de stad uit te gaan. En toen kon hij niet geloven wat hij hoorde. Hij vroeg zich af of hij toch minder helder was dan hij dacht.

Hij liet het haar twee keer zeggen. De naam, twee keer.

'We denken dat hij Claudio heet,' zei ze via de krakende lijn. 'Een oude man die Claudio heet.' Bijna kreeg hij een aanval van rillen, als reactie op de schok. Terwijl ze verderging, perste hij zijn lippen samen. 'We hebben geprobeerd te bellen naar het nummer dat Jackson van hem had, maar er werd niet opgenomen. We hoorden alleen maar dat bericht: in questo momento non è raggiungibile...'

'Een mobiel nummer?' vroeg Sandro. Hij wachtte terwijl zij iets vroeg aan iemand die bij haar was. Op de achtergrond hoorde hij een radio, en begreep onmiddellijk dat zij ook in een taxi zat. Hij dacht aan hun twee taxi's die met veel gespetter door de natte, donkere straten naar hun verschillende bestemmingen reden, en voelde de koorts weer opkomen.

Daar was ze weer. 'Ja,' zei ze, 'een mobiel nummer.' Na weer een korte stilte las ze het nummer voor hem op. Logisch dat er op dat mobieltje van Claudio niet werd opgenomen. Sandro vroeg zich af waar het ding was. Het was niet op zijn lichaam gevonden. Ze ging verder. 'Hij... die man kan toch de laatste zijn geweest die haar heeft gezien?'

'En je hebt geen idee waar ze hadden afgesproken?' Sandro verlangde wanhopig naar getuigen, mensen die iets hadden gezien. Vooral als ze iets hadden gezien vér van het Bobolipark. Als ze hadden gezien dat Claudio haar de hand had geschud en ten afscheid naar het springlevende meisje had gezwaaid.

'Ik weet het niet eens zeker... nee,' zei ze. Ze klonk terneergeslagen. 'Het is meer een soort... voorgevoel, begrijpt u? Denkt u dat we hem kunnen vinden, deze Claudio?'

'Luister,' zei Sandro, 'het lijkt me een goed idee als we elkaar even persoonlijk ontmoeten.'

Van de mensen die hij had gesproken was dit meisje tot nog toe de enige die ongerust leek te zijn over de vermissing van Veronica Hutton. Waarom was zij ook de enige die een verbinding legde tussen Veronica Hutton en Claudio Gentileschi?

'Vanavond heb je misschien al iets?' vroeg hij. Op hetzelfde moment realiseerde hij zich dat het volkomen verkeerd zou zijn om iets anders te doen dan naar huis gaan en in bed duiken. Hij was bijna dankbaar toen ze zei: 'Eh, nou, morgenochtend zou beter uitkomen.'

'Prima,' zei hij. 'Ik bel je. In de ochtend.' De ochtend leek opeens heel ver weg.

Hij gaf haar zijn nummer, en moest er goed op letten dat zijn tanden niet klapperden. Hij zocht in zijn borstzak naar de tachipirina die hij, tegen hoofdpijn, altijd bij zich droeg. Met moeite slikte hij er twee weg. 'Maak je niet ongerust,' zei hij. Hij probeerde zijn stem rustig te houden. 'We vinden haar wel.' Hij hoorde dat ze een snik wegslikte.

Het gesprekje had hem overmatig uitgeput. Hij zakte terug in de versleten leren bank van de taxi. Ze reden door straten die glommen in de stromende regen. Op de hoek van de Piazza Tasso en de Via del Leone, waar Claudio Gentileschi's bank stond, kwamen ze tot stilstand. De regen kwam nu met zo'n meedogenloze kracht naar beneden dat de druppels als hagelkorrels van de stoeptegels omhoogsprongen.

De bank bevond zich op honderd meter van Sandro's kantoor.

Als hij daar een maand eerder was ingetrokken, had hij misschien zelf Claudio Gentileschi in en uit zien gaan. Het filiaal was gesloten. Gelaten keek Sandro op zijn horloge: halfzeven. Natuurlijk was het gesloten, wat had hij dan verwacht? Hij realiseerde zich dat hij halfbewust van plan was geweest om buiten op de stoep te gaan staan en te wachten tot het instinct dat hem altijd goede diensten had bewezen hem zou vertellen welke voorbijganger de verkreukelde foto van Claudio Gentileschi zou herkennen die hij in zijn portefeuille had.

Maar in de regen lagen de straten er uitgestorven bij. In elkaar gezakt en koortsig zat Sandro achter in de taxi. Hij had het gevoel of alle vaardigheden die hij als politieman had geleerd, elk instinct dat hij in de loop der jaren had ontwikkeld, hem voorgoed hadden verlaten.

'Is het hier?' vroeg de taxichauffeur over zijn schouder. Sandro schrok op en kwam weer bij zijn positieven.

'Heeft u misschien' - Sandro worstelde met de situatie - 'nog heel even?' En voegde er toen aan toe: 'Wacht u maar even hier.' De chauffeur haalde zijn schouders op, tikte op de meter. 'Ik vind alles prima,' zei hij. 'Neem gerust de tijd.'

Sandro stond voor de donkere ramen van de bank en probeerde naar binnen te kijken. Daar ergens, in dat armetierig kleine filiaaltje in een zijstraat, bevond zich bijna een miljoen euro van Claudio Gentileschi. In een ijdele poging om uit de nattigheid te blijven, drukte hij zich met zijn rug tegen de gevel. Dit was de plek. Deze nederige straten in San Frediano vormden Claudio's geheime leven. Dit was zijn bank, de Cestello was zijn stamcafé. Zijn andere woning moest ergens hier dichtbij zijn.

Zijn telefonino ging weer. Hij besefte dat hij naar zijn kantoor moest gaan om op te drogen, maar merkte dat hij zich nauwelijks kon bewegen. Met stijve vingers wist hij zijn mobieltje tevoorschijn te halen en hoorde de stem van de bleke carabiniere met wie hij die middag had gesproken op weg naar buiten uit hun bureau.

'Over die ouwe man...' zei de carabiniere zonder enige inleiding. Giacomini heette die baliemedewerker, bedacht Sandro met een hoofd vol watten. Waarom wist hij zich die naam te herinneren, terwijl al het andere een grote warwinkel was? 'U had me toch gevraagd die op te zoeken op de beelden van de beveiligingscamera's?'

'Ja,' zei Sandro. Zijn hart kromp samen. Dit leek op het openscheuren van een envelop waarvan je wist dat die slecht nieuws bevatte.

En hij had gelijk. 'Nou,' zei Giacomini, 'ik heb hem inderdaad gevonden. Uw voorgevoel klopte, dus.'

'En?'

'Naar binnen via de Annalenapoort. 11.20 uur.'

'En weer naar buiten?'

'Nee,' zei Giacomini, 'tot nog toe niet. Maar hij zou ook...'

'Ja, ik weet het,' zei Sandro. 'Hij zal wel door de Porta Romanapoort naar buiten zijn gegaan.' Want dat hij weer naar buiten was gegaan, stond vast. Maar hij wilde graag bewijs dat Claudio het Bobolipark alléén had verlaten.

'Hij zag er nogal apathisch uit, toen hij naar binnen ging,' zei Giacomini met peinzende stem. 'Alsof hij op een andere planeet zat.'

'Ja,' zei Sandro. 'Hij had alzheimer.' Er ging een scheut medeleven door hem heen voor die arme Claudio, die als een grote gewonde olifant door een omgeving moest strompelen die hem vijandig was geworden, door een wereld die steeds onherkenbaarder werd. Zou het zien van dat gezicht hem iets kunnen vertellen? Dat hij een of andere vlaag van verstandsverbijstering had gehad en een jonge vrouw had ontvoerd of verwond of vermoord? En dat hij haar lichaam daarna had verstopt? Hij dacht aan het park, aan al die houtschuren en opslagplaatsen voor gereedschap. Of dat hij haar misschien had meegenomen, naar die andere woning van hem? Naar die schuilplaats waarvan zijn vrouw tot vandaag nooit iets had geweten?

'Kan ik even langskomen om te kijken?'

Giacomini zuchtte. 'Vanavond niet,' zei hij. 'Over twintig minuten ben ik vrij. Maandagochtend?'

Maandagochtend? Maandagochtend zou te laat zijn, dacht Sandro. Het stond voor hem als een paal boven water dat elk uur dat verstreek, elke minuut, de kans kleiner maakte dat Veronica Hutton nog levend zou worden gevonden. Hij wist hoe het ging, met ontvoeringen. Hij had het gezien toen bijna twintig jaar geleden bij dat zwembad de dochter van Lucas Marsh was verdwenen. En net als toen, moest hij ook nu de wanhoop onderdrukken, het gemene stemmetje in zijn hoofd dat zei: het is al te laat, je verspilt je tijd.

Giacomini zuchtte, alsof hij Sandro's gedachten had kunnen horen. 'Zal ik u de stilstaande beelden mailen?' vroeg hij. 'U zal hier toch wel uw e-mailadres hebben achtergelaten? Dat kan, hoor. Zo gebeurd.'

Niet bereid om toe te geven dat computertechnologie hem meestal boven de pet ging, nam Sandro het aanbod aan. 'Oké,' zei hij, 'graag.' Hij had hulp nodig, en hij waardeerde het dat de man hem tegemoet wilde komen. 'Bedankt.'

Toen hij had opgehangen zag Sandro dat de taxichauffeur nieuwsgierig naar hem keek door het raampje dat hij had opengedraaid om te kunnen roken. Hij voelde dat hij weer begon te rillen en probeerde het onder controle te houden zodat de man het niet zou zien. Hij keek van hem weg. Een wonder had hij nodig, een antwoord.

Aan de overkant was in het miezerige gras van de Piazza Tasso nóg een speeltuintje. Dit was nieuwer, maar in de regenvlagen zag het er net zo mistroostig uit. Op een van de schommels bewoog de gestalte van een groot kind met een capuchon op monotoon heen en weer in de stromende regen. Zijn magere moeder stond naar hem toe gebogen, en probeerde hem mee naar huis te krijgen.

Sandro had hulp nodig. Terwijl hij met blinde ogen naar de twee bleef kijken, viel alles opeens tegelijk over hem heen. Het stille verdriet van Lucia, de slopende angst om een vermist meisje, de wrede ongrijpbaarheid van de feiten, van verborgen geld en geheime woningen en verloren tassen; hij leek erin te verdrinken. En de grootste en donkerste golf, die ergens van ver in zee op hem af kwam rollen, was die van maandagochtend, die van dat kleine knobbeltje in Luisa's borst: zïjn borst, zijn hoofdkussen, zijn geliefde.

Ik ben bang, dacht hij, ik ben bang voor de dood.

Even had Sandro het gevoel dat het gewoon te veel voor hem was. Hij had de neiging de taxi weg te sturen om daarna als een dakloze in de regen te blijven staan tot hij zou neervallen en iemand anders het van hem kon overnemen.

Terwijl hij daar voor zich uit stond te staren, kwam de vrouw overeind en liep weg van het onhandelbare kind. Door de regensluiers heen zag Sandro dat het geen kind was, maar een jongeman die een stripboek voor zijn gezicht hield. En hij zag ook dat de vrouw die snel op hem af kwam lopen en een hand opstak om zijn taxi te nemen, helemaal geen moeder was. Het was Giulietta Sarto.

'Sandro?' zei ze, terwijl ze haastig de straat overstak.

'Ken je hem?' zei Sandro. Hij keek naar de jongeman op de schommel en vroeg zich af of hij niet aan het ijlen was.

'Een rare jongen,' zei ze ongeïnteresseerd. 'Altijd met z'n stripboek. Iedereen kent hem. Jezus, Sandro, wat zie je eruit!' Ze pakte hem bij zijn schouders.

'Waar had hij het over tegen jou?' vroeg hij. Hij wist niet zeker of wat hij zei nog begrijpelijk was.

'O, honden. Hij vroeg me over iemand die ik ken... nou ja, ik geloof dat we die allebei kennen... Hij blijft maar vragen of die een hond heeft. Die jongen is geobsedeerd, maar hij doet niemand kwaad. Hij maakt zich zorgen om die rothond. En er is helemaal geen hond, ik weet niet waar hij het over heeft. Maar ik maak me zorgen over jou, Sandro. Wat ben je in godsnaam allemaal aan het doen? Je hebt geen droge draad aan je lijf.' Ze boog zich naar hem toe en keek diep in zijn ogen, zoals ze ook altijd deed toen ze in het afkickcentrum zat. Toen hadden ze hem verteld dat ze dat deed omdat ze het concept van persoonlijke ruimte weer moest aanleren. 'Je bent ziek.'

Sandro was te zwak om het met haar eens te zijn, dan wel zich tegen haar diagnose te verzetten. Zeker was dat hij zich heel vreemd voelde.

'Is dat jouw taxi?' vroeg ze. De taxichauffeur gaf antwoord voor Sandro: 'Schiet 's een beetje op. Ik kan hier niet eeuwig blijven staan.' Hij schoot zijn peuk de goot in.

'Ik breng je naar huis, naar Luisa,' zei ze. Voor hij er iets tegen in kon brengen, had ze het portier geopend en hem naar binnen geduwd.

In de warme schemering van de taxi murmelde de radio. Het ging over de regen, en over een of andere gedenkdag. In Casentino was een gehucht bedolven onder een modderstroom, en boven Lucca had onder de druk van het water een stuwdam het begeven. De president van de republiek zou het getroffen dorp komen bezoeken.

Sandro hoorde de chauffeur misprijzend snuiven. 'Daar zullen ze veel aan hebben, daar,' zei hij. Het gepraat ging door. Een oude contadino, die wilde vertellen over 1966. Een woordvoerder van de overheid overstemde hem en drukte hem weg. De waterwerken zouden het zeker houden, zei hij met zwaarwichtige nadruk. En de regen zou de komende nacht minder worden, alhoewel er voor morgen weer nieuwe buien werden voorspeld. Morgen zou november 1966 zich zeker niet herhalen.

De waterwerken zouden het voorlopig nog wel houden. Nee, wacht even: de regen moest minder worden... De woorden suisden rond door Sandro's hoofd, namen daar alles over.

'Hoe zit het precies met die stripboekenjongen?' mompelde hij tegen Giulietta Sarto. 'Ik wil graag een gedegen briefing.' Aan de uitdrukking op haar gezicht zag hij dat wat hij zei niet begrijpelijk meer was.

Toen het kleine, met leer beklede klokje op haar nachtkastje - het klokje dat mama haar had gegeven toen ze op haar dertiende naar de kostschool was gegaan - drie uur in de nacht aanwees, kwam Iris omhoog op haar ellebogen en boog zich over de bult van Jacksons schouder naast haar in het smalle bed.

'Jackson?' fluisterde ze. En nog een keer, iets harder: 'Jackson?' In zijn slaap maakt hij een geluidje.

'Ik wil graag dat je nu weggaat,' zei ze, nu met normale stem. Met haar rug tegen de muur wachtte ze. Even later kwam Jackson rechtop naast haar zitten. In het maanlicht leek hij wakker, maar hij was er nog niet helemaal bij. In halfslaap gaf hij antwoord.

'Oké,' zei hij, zonder verder iets te vragen. Hij tastte rond naar zijn gympen. 'Hoe laat is het?'

'Laat,' zei ze. Hij knikte alleen maar.

'Oké.' Nu was hij wél wakker.

Naast het bed staand, wankelde hij nog een beetje. Zijn schoenen waren aan, zijn broekriem hing nog los. Hij voelde in zijn zak of hij zijn sleutels nog had. Ze hoorde ze rinkelen. 'Alles goed?'

'Mmm,' zei Iris. Ze bedoelde: natuurlijk is alles goed, maar kon de juiste woorden en de juiste toon niet vinden. Hij boog zich naar haar toe, maar ze draaide haar hoofd opzij, zodat hij bij haar wang terechtkwam. Ze voelde de ruwheid van zijn droge lippen.

Achter hem viel de deur dicht, maar ze kon hem nog horen op de trap. Daarna rammelde en galmde het hek aan de straat even. Toen vulde, als een dichte mist, tot in de donkerste hoeken een diepe stilte het huis.

De bedoeling was dat Iris eindelijk nog wat kon slapen door hem weg te sturen, maar nadat ze het hek had horen dichtvallen, begon haar hoofd weer op volle toeren te draaien. Ze vroeg zich af waar hij naartoe ging, nu, om drie uur 's nachts. Ze wist niet waar hij woonde, of met wie. Ze wist dat hij kwaad kon worden, en dat hij een strafblad had in Amerika, en ze wist dat hij een iPhone had. En dat was het wel zo ongeveer. Maar ze wist nu ook hoe zijn huid rook. Wat heb ik gedaan? vroeg ze zich af.

Die detective had gebeld toen ze net in de taxi naar huis zaten. Sandro Cellini. Ze was zich sterk bewust geweest van Jacksons aanwezigheid naast haar. Terwijl zij haar best deed om alles te zeggen wat van belang was, luisterde hij scherp toe. Ze had zich benauwd gevoeld, alsof ze ondervraagd werd, nog nerveuzer dan toen ze eerder die dag met de carabiniere had moeten praten. Het leek allemaal zo volkomen hopeloos. Het was zoeken naar een speld in een hooiberg. Bejaarde schilders die Claudio heten in een stad vol schilders. Ronnies geheime minnaar, die een van die ontelbare Italiaanse playboys in een mooi colbertje kon zijn, of een Amerikaanse collegestudent, of misschien wel een beeldhouwer met zijn eigen atelier.

En dan zou Jackson het ook nog eens allemaal verzonnen kunnen hebben. Er was niets concreets dat zijn verhaal kon ondersteunen. En Jackson was de laatste die Ronnie had gezien.

Ze probeerde zich ervan te overtuigen dat de detective het serieus zou aanpakken. Ook al waren er aan de telefoon wel lange stiltes gevallen. Misschien schreef hij het dan allemaal op. Ze moest wel in hem geloven: hij was hun laatste kans. Ronnie was uit hun handen aan het glijden, en alleen Sandro Cellini kon haar nog opvangen. Ze hoopte maar dat hij het inderdaad allemaal had opgeschreven. Terwijl ze in de taxi aan het praten was, waren Jacksons lange, koele vingers tussen de hare gegleden.

Aan zijn stem te horen was de detective erg moe geweest. Hij moest haar echt persoonlijk spreken, had hij gezegd. Ze hadden afgesproken dat dat niet eerder dan morgen zou gebeuren. Met tegenzin, maar wat hadden ze anders kunnen doen? Wat hadden ze kunnen doen in het pikkedonker, allebei uitgeput? Nóg een complete, lange nacht, waar Ronnie ook was, binnen of buiten. Iris dwong zichzelf die gedachten uit haar hoofd te zetten. Het was niet koud, verzekerde ze zichzelf. Het was nat, maar nog niet koud. Het was nog geen winter.

Maar als ze dood was, zou ze überhaupt geen kou voelen. Iris zag voor zich hoe de regen viel op een koude wang en Ronnies bruin-en-goudkleurige haar als kreupelhout uitspreidde over haar dode huid. Misschien was het al te laat. Ze had goedenavond gezegd, en misschien had die detective, Sandro Cellini, toen de wanhoop in haar stem gehoord, want hij had gezegd: 'Maak je niet ongerust.' En ook: 'We vinden haar wel.'

De verdere weg naar huis was ze Jacksons hand blijven vasthouden, maar het waren de woorden van Sandro Cellini geweest die ervoor hadden gezorgd dat ze zich niet meer alleen had gevoeld. Dat wil zeggen: totdat ze aankwamen op de Piazza d'Azeglio, Jackson de taxi had betaald, en ze de diepe duisternis van het appartement waren binnengegaan. Toen waren ze samen alleen geweest. Wat zou gaan komen, kneep hun allebei de keel dicht. Daarna had ze niet meer gedacht aan Sandro Cellini, of aan Ronnie, of aan wat dan ook.

Na afloop was het allemaal natuurlijk weer op haar afgekomen. Ze was begonnen te praten. Heel snel, uit schuldbesef.

Tegen elkaar aan geperst hadden ze op het smalle bed gelegen. Zij praatte, in de duisternis, en Jackson lag zwijgend naast haar.

'Je zou Ronnie die Claudio toch niet hebben laten ontmoeten als je... nou ja, als er iets raars met hem was, of zo? Nee toch?' Haar stem klonk ijl, smekend.

Het was even stil. 'Luister, Iris,' zei hij gelaten, 'ik wéét het gewoon niet. Zo zit het. Ik bedoel: natuurlijk zou ik haar niet zomaar op een of andere ouwe engerd afsturen... Ik vond hem geen engerd. Ik vond hem heel aardig. Ik had het idee dat Ronnie hem geweldig zou vinden.' Er zat een holle galm achter zijn stem.

'Maar?'

'Maar je weet het nooit zeker met mensen, hè? Niet echt.' Hij klonk zwaar, moe en wanhopig.

Onder het dunne dekbed pakte Iris zijn hand. Ze wist dat ze eigenlijk niet door moest gaan, dat ze allebei rust nodig hadden, maar ze kón het gewoon niet loslaten. 'En dat vriendje, dan?' vroeg ze. 'Ik begrijp niet waarom we helemaal niets wisten over dat vriendje. Waarom heeft ze daar niemand iets over verteld?'

Weer was er een stilte gevallen. Naast haar voelde ze hoe Jackson moest vechten tegen de slaap.

'Misschien omdat toch geen van ons hem zou kennen,' zei hij uiteindelijk. 'Dan had het dus weinig zin met hem op te scheppen.'

'En waarom is hij dan niet op het feestje gekomen? Dan had ze met hem kunnen showen.'

'Misschien had hij het druk.' Zijn stem zakte weg nu. 'Misschien moest hij ergens anders zijn.'

Hij was een stukje opzij gerold en in slaap gevallen. Haar hand lag onder zijn slappe arm. Iris had wakker gelegen en in de duisternis gestaard. Alles leek steeds minder begrijpelijk te worden. Om drie uur had ze het opgegeven.

Nu was ze alleen en, realiseerde ze zich, was er iets anders om over na te denken. Hoelang had het geduurd? Iris had geen idee. Helemaal niet lang, in elk geval. Ze kon zich niet voorstellen dat ze het ooit nog eens zou doen.

Hij is weg, dus hou nu maar op met denken, beval Iris zichzelf. Het volgende moment was ze in slaap gevallen.

Achter de hoge, met luiken afgesloten ramen trokken, in een hemel die zich gereedmaakte voor de dageraad, de wolken weer samen. Zachtjes begon het te regenen.

-14-

Je ging in één keer rechtop zitten,' zei Luisa terwijl ze het glas water voorzichtig op het nachtkastje zette, 'en je zei: dat is het. Ik heb het, zei je.'

Sandro gromde en kwam op zijn elleboog omhoog om het water te drinken. Hij had hevige dorst. 'Ik zal wel niet hebben gezegd wat ik dan wel had, hè?'

De nacht had heel lang geleken. Onder invloed van de koorts had Sandro het idee gehad dat hij in zijn slaap enorme afstanden had afgelegd. Al zijn energie was hij kwijt, maar de koorts was weg.

Toen ze aankwamen, was het huis leeg. Giulietta Sarto had alles geregeld: de taxi betaald, Sandro's sleutels uit zijn zak gevist, hem naar boven geholpen, de badkamer in geduwd en een of ander drankje voor hem gemaakt met stengels, blaadjes en gember. Terwijl hij onder de douche probeerde warm te worden, had hij gehoord hoe ze in de keukenkastjes scharrelde. Ze vertelde hem dat ze het recept van Luisa had gekregen, en dat het goed was tegen koorts. Toen Giulietta uit het afkickcentrum en het beschermdwonenproject was gekomen, en zes maanden lang zo ongeveer bij hem en Luisa in huis leefde, had ze veel last gehad van koorts. Terwijl hij luisterde naar het suizen van de gasvlam onder het pannetje en het gerinkel van kopjes, had Sandro twee keer zijn mond opengedaan om te zeggen dat Luisa maandag een afspraak in het ziekenhuis had, maar de woorden wilden telkens niet komen.

Terwijl hij het walgelijke bocht dronk dat Giulietta voor hem had gebrouwen, had hij gesputterd dat hij twee opdrachten had lopen, en dat hij niet zomaar thuis kon blijven omdat het een beetje regende. Hij was gestruikeld over zijn woorden. Des te standvastiger hij probeerde te klinken, des te zwakker voelde hij zich. Hij had niet gedacht dat het zo zou zijn, had hij haar geprobeerd te zeggen. Als je in het politiekorps zat, was het allemaal heel anders. Hij dacht aan Falco, die kon delegeren, die een heel team had dat hij ergens heen kon sturen. Om maar niet te spreken van alle gemakken van een politiebureau. Hij moest het zien te rooien in z'n eentje, en in de openlucht.

'Morgen ziet het er allemaal heel anders uit,' had Giulietta gezegd. 'Kop op.'

Er waren ook nog dingen die hij aan Giulietta moest vragen, dat wist hij nog. Alleen wist hij nu even niet te bedenken welke dat waren. Terwijl hij dat zittend aan de tafel toch probeerde, was hij van lieverlede stilgevallen.

Toen hij Luisa's sleutel het slot hoorde omdraaien, had Sandro het inmiddels opgegeven zich zorgen te maken over wat ze ervan zou denken. Hij wilde haar alleen nog maar graag bij zich hebben. Zijn tanden klapperden toen ze zich dicht over hem heen boog en zijn voorhoofd en borst bevoelde. Ze klakte met haar tong van ergernis. Ze had, op zoek naar gezwollen klieren, ook een hand tegen zijn hals gelegd, en hem gevraagd of hij pijn in zijn keel of borst had. Hij had zijn hoofd geschud. 'Ik mankeer niets,' had hij gepiept.

'Je mankeert wel degelijk iets,' had Luisa gezegd terwijl ze de tachipirina uit de la viste. Ze schonk een glas water voor hem in, en toen nog een. Ze had met haar sterke handen over zijn armen gewreven om het rillen te laten stoppen. Giulietta stond in de hoek. Luisa had haar niet gevraagd om weg te gaan, en nadat Sandro in bed was geklommen en voelde hoe de paracetamol langzaam de krampen uit zijn pijnlijke lichaam wegnam, had hij hun stemmen in de keuken gehoord, al spraken ze te zacht om te horen wat ze zeiden. Toen was hij in slaap gevallen.

'Heb je het haar verteld?' vroeg hij nu. Hij zat rechtop in bed en keek naar Luisa in haar zondagochtenddracht: een witte badjas en grote zachte slippers. Haar haar stond rechtovereind.

'Ik heb het haar laten zien,' zei Luisa uitdagend. Ze vouwde haar armen over elkaar op haar witte badstoffen borst.

'Heb je haar... dat laten zien? Het... het...' Het woord bleef vastzitten in zijn keel. 'Hoe reageerde ze?'

Luisa snoof. 'Giulietta? Geen probleem, hoor.' Ze keek hem aan en schudde haar hoofd.

'Mensen maken zich te veel zorgen,' zei ze. 'Ze denken dat ze beter niet naar de dingen kunnen kijken, omdat ze bang zijn. Maar naarmate je meer weet, maak je je juist minder zorgen. Als je genoeg weet, kan je gewoon... doorgaan.'

Sandro zakte terug in de kussens. Haar manier van redeneren vergde veel van zijn krachten.

'Daarom is het ook zwaarder voor jou dan voor mij,' zei Luisa terwijl ze neerzeeg op het bed. Een vleug van haar frisse zoete geur bereikte hem. 'Daarom ben je ook ziek geworden. Jij kan niet zomaar even iets doen, je begint meteen... jezelf vanbinnen op te branden. Ik ken je.

Ik dacht dat dit werk goed voor je zou zijn,' ging ze verder. 'Het spijt me, het is mijn schuld. Ik heb de ene klus op de andere gestapeld. Dat vermiste meisje...' Opeens zag ze er moe uit. 'Ik heb er niet goed bij nagedacht.'

'Welnee,' zei Sandro scherp, 'schei uit, zeg. Natuurlijk is het goed voor me. Het is toch wérk, of niet soms? Alleen...' Hij zweeg en probeerde zijn gedachten te ordenen. De nachtelijke koorts leek alles opgeslurpt te hebben, alle mogelijkheden die hij gisteren had overwogen, de namen, verbanden en aanwijzingen. Als stukken schroot lag alles nu in zijn hoofd slordig door elkaar.

Hij zuchtte. 'Het is anders, in m'n eentje,' zei hij vermoeid, 'zo zonder Pietro.'

'Bél Pietro, dan,' zei Luisa terwijl ze opstond. 'Vraag hulp. Jeetje, anders helpen wïj wel, Giulietta en ik.'

'Gisteren heb ik met haar kamergenote gesproken,' zei hij. Met een doffe klap, alsof hij in zijn maag werd gestompt, kwam het weer terug. 'De kamergenote van dat vermiste meisje.'

'En?' Luisa keek hem vorsend aan.

Sandro perste zijn lippen opeen, ademde krachtig uit, en vertelde het haar.

'Wat?' vroeg Luisa ongelovig terwijl ze weer ging zitten. 'Denkt ze dat dat meisje met Claudio had afgesproken?' Ze schudde haar hoofd. 'Dat is geen goeie zaak.'

'Heb je een theorie, dan?' vroeg hij met doffe berusting.

Luisa zette haar handen in haar zij en keek hem aan. 'Het allerberoerdste scenario? Claudio Gentileschi heeft dat meisje ontmoet, heeft iets met haar geprobeerd, of erger, heeft haar iets aangedaan, of erger, en is toen uit wroeging de rivier in gelopen om een eind aan zijn leven te maken.'

Ze veegde met haar handen tegen elkaar om te zeggen: dat was dat. 'Nou moet je niet naar me kijken als een geslagen hond. Dat is het scenario dat je liever niet onder ogen hebt willen zien, hè? Omdat je de vrouw van Claudio Gentileschi aardig vindt, en in het verlengde daarvan hem ook maar. Je wil niet geloven dat hij tot zoiets in staat zou zijn.'

Sandro keek naar haar met iets wat langzaam op ontzag ging lijken. Hij slikte. 'Ik zou heel zeker moeten zijn over dat scenario voor ik ermee naar de carabinieri ga,' zei hij. 'Of naar Lucia Gentileschi, of zelfs naar die moeder van Veronica Hutton, ook al is het dan een kreng.' Met een vertwijfeld gebaar veegde hij zijn haar achterover. 'Maar je hebt wél gelijk. Vanaf het moment dat ik hoorde dat ze allebei op dezelfde dag zijn verdwenen, ben ik gaan denken: en als...?'

'Het is net als met kanker,' zei Luisa. Deze keer deed het woord hem niet ineenkrimpen. 'Het feit dat je er bang voor bent maakt niet dat je er meer of minder kans op hebt. Je krijgt het of je krijgt het niet. Wat je moet doen is de feiten onder ogen zien, en op basis daarvan handelen.'

Ze stond op. 'Probeer te bewijzen dat hij het heeft gedaan,' zei ze. 'Hou op met proberen te bewijzen dat hij het niet heeft gedaan.'

Gehoorzaam zwaaide Sandro zijn benen uit bed. Ze voelden aan alsof er pap in zat.

Luisa zette haar handen in haar zij. 'Mijn theorie bevalt mij net zomin als jou, en we moeten proberen er een paar gaten in te schieten. Niet dan?'

'Zeker.'

'En over een uurtje komt Giulietta langs om te zien hoe het met je gaat,' zei Luisa terwijl ze wegliep. 'Dus als ik jou was zou ik er maar snel een beetje beter uit gaan zien, want anders... '

Ze zaten tegenover elkaar aan tafel met een klein stapeltje papieren tussen hen in. De politiefoto's, de verklaringen en Claudio's autopsierapport, de dunne kartonnen map over de vermissing van Veronica Hutton die Falco hem had gegeven, het gehavende exemplaar van La Nazione, waarin het artikel stond over de vondst van haar tas.

Aan de keukenbar legde Luisa een stukje cake op een bordje. Ze pakte de pot koffie van de ijzeren onderzetter en schonk Sandro een kopje in. Hij nipte voorzichtig. In zijn nieuwe, gezuiverde toestand kwam het aan als een trap van een paard.

'Ik zou willen dat het allemaal... wat minder vaag was,' zei hij. 'Was ze nog maar een keer ergens gezien door iemand, wisten we maar waar ze naartoe zou gaan. Die kamergenote zei dat ze iets van plan was. Ze had als smoes dat ze ergens buiten de stad bij vrienden zou gaan logeren. Maar die vrienden blijken in Engeland te zijn. Die kamergenote dacht dat het misschien ging om een paar dagjes romantiek in een of ander hotel, ik weet niet... misschien ergens bij de grote meren, of zo...'

'Waar dan ook,' zei Luisa ongeduldig. 'Maar waar is die knul nu dan? Als ze niet verschenen is? Waarom is hij geen navraag komen doen?' Ze schreef weer iets op. 'Vriendje?'

'Het kan natuurlijk zijn,' zei Sandro langzaam, 'dat hij geen navraag is komen doen omdat ze het samen druk hebben met hun dagjes romantiek. Zij is gewoon springlevend en zit ergens op een hotelterras spumante te drinken.'

'Ja,' zei Luisa droogjes, 'dat zou wel aardig zijn. Maar dan zijn wij natuurlijk wel een stelletje idioten die achter hun eigen staart aan zitten. Nee.'

Sandro legde zijn hoofd in zijn handen. 'We moeten van het ergste uitgaan.'

Luisa zuchtte. 'Ja, ik ben bang van wel.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Misschien is dat vriendje in paniek. En houdt hij zich liever gedeisd.'

'Dat is mogelijk,' zei Sandro knikkend.

'Of misschien heeft hij het inderdaad gedaan. Is het niet meestal iemand die je kent? Worden er niet veel vrouwen vermoord door hun vriend? Of door hun man?'

'Ja,' zei Sandro, 'maar het schijnt dat deze relatie, als die al ooit heeft bestaan, zó ontzettend geheim was, dat niemand ooit ook maar een glimp van dat vriendje heeft kunnen opvangen.' Hij blies zijn wangen bol. 'De carabinieri hebben ook nog haar e-mails en zo bekeken.'

'Dan zijn we dus weer terug bij die arme Claudio: verdachte nummer één.'

Over de tafel heen pakte Luisa zijn hand. 'Bel die kamergenote,' zei ze. 'Maak een afspraak om met haar te praten. Dat had je beloofd. Ga kijken in die woning van ze. Misschien vind je wel iets over dat vriendje wat ze over het hoofd hebben gezien.'

Aarzelend toetste Sandro het nummer in. Het was vreemd. Voor het eerst sinds hij weg was bij het korps had hij het gevoel dat hij écht aan het werk ging. Ook al was het dan zondagmorgen. Hij vroeg zich af of het voortaan altijd zo zou gaan: onregelmatige werktijden en Luisa die als zijn chef de zweep eroverheen liet gaan. Heel verschrikkelijk vond hij dat vooruitzicht niet, maar toch voelde hij een zekere opluchting toen een blikken stem hem vertelde dat het nummer van Iris March niet bereikbaar was. Dat was de ellende in Florence: mobieltjes hadden achter al die zware palazzi en torens even bereik, en het volgende moment weer niet. Het zou nooit een echt moderne stad worden.

Luisa keek geërgerd. 'Hé, verdorie,' zei ze. 'Nou, dan gaan we maar naar het volgende punt en laten we haar even zitten. Kom op. Laten we ervan uitgaan dat het meisje met Claudio Gentileschi had afgesproken. Waar, is dan de vraag.'

'In het Bobolipark,' zei Sandro meteen, 'dat is zeker. Op camerabeelden is te zien dat ze om vijf voor halftwaalf binnenkomt door de Annalenapoort. En hij was vijf minuten eerder binnengekomen.'

'Juist,' zei Luisa peinzend, 'een openbare ruimte, maar niet helemaal openbaar. Niet echt een heel veilige plaats voor een meisje om een afspraak te maken met een man die ze niet kent.'

'Haar vriend Jackson kende hem,' zei Sandro, als verzachtende omstandigheid. 'En hij was natuurlijk ook nog eens eenentachtig jaar oud.' Met getuite lippen woog Luisa zijn woorden.

'Maar wel een sterke vent,' zei ze. 'Een grote vent. Dat kon ze niet weten.'

Hij gaf zich over. 'Dat is zo.'

'Ik speel advocaat van de duivel, caro,' zei Luisa. Haar hand lag op zijn onderarm. 'Positief is dat hij zonder iemand bij zich het park is uit gegaan. En er is geen... lichaam gevonden in het Bobolipark.'

'Nee,' zei Sandro. Even flakkerde er wat hoop in hem op, maar die werd meteen weer gedoofd. 'Dat park zit natuurlijk vol mogelijke bergplaatsen.'

'Maar het wemelt daar van mensen met een baantje bij de overheid,' zei Luisa, 'parkwachten, hoveniers, schoolverlaters. En er zijn altijd oude mannen die ergens lekker rustig willen zitten. Ze zouden haar echt hebben gevonden.' Ze zweeg even. 'En dan is jouw theorie dat het een demente man, een doodgewone man, zou zijn gelukt om het lichaam van een meisje zo goed te verstoppen dat niemand het heeft gevonden?'

Sandro hield zich stil. Hij moest zijn lachen inhouden. Ze was zó slim.

Luisa ging verder. 'Ik heb er geen verstand van, maar meestal vinden jullie lijken toch vrij snel, of niet? Jullie, de politie, bedoel ik.'

Sandro knikte. 'Als er geen sprake is van voorbedachten rade. En je hebt gelijk: niet veel mensen hebben de geschikte... instelling. Om een lijk te verbergen.' Dat sprankje hoop diende zich weer aan. Hoop maakte de dingen op een bepaalde manier soms moeilijker.

'Misschien leefde ze toen hij bij haar wegging. Hij - of iemand anders - kan haar ergens hebben achtergelaten. Om tijd te hebben om te bedenken wat er moest worden gedaan.'

Luisa knikte. 'Dat soort dingen gebeuren, hè?' Ze keek hem aan. 'Bedoel je dat er misschien heel iemand anders in het spel is?'

'Of misschien toch dat vriendje,' zei Sandro aarzelend. Hij durfde het bijna niet te hopen. 'Het is het mechanisme van de totale puinhoop, zal ik maar zeggen. De dingen gaan verkeerd... misschien is het slachtoffer getuige geweest van een misdrijf, vaak is zo'n slachtoffer verkracht. En dan komt er een kortetermijnmaatregel: zorgen dat ze niets kunnen zeggen.'

Hij dacht even na. 'Verkrachters hebben een duidelijk motief om ze in leven te houden, maar het is überhaupt zo dat mensen er niet snel toekomen iemand te doden. Er zijn gevallen waarin slachtoffers worden opgesloten. Die worden dan weken tegen hun wil vastgehouden terwijl hun ontvoerders proberen te verzinnen wat ze moeten doen. Verleden maand had je die oude man in Abruzzo. Die had een jong meisje opgesloten in zijn tuinschuur, nadat hij zich voor haar had... ontbloot.'

Beiden zwegen ze, hun gedachten bij een andere oude man. Luisa was de eerste die weer sprak.

'Denk je dat Claudio dat misschien heeft gedaan?' vroeg ze aarzelend. 'Dat hij door het lint is gegaan, haar ergens heeft opgesloten, en toen, ik weet niet, gewoon is vergéten waar dat was?'

Nu hij het hardop hoorde uitspreken, gaf het Sandro een schok. Hij stak zijn hand uit naar de sleutels die op tafel lagen en pakte ze vast. 'Het is mogelijk,' zei hij langzaam. 'Maar Lucia Gentileschi zegt dat er in hun huwelijk nooit problemen zijn geweest met andere vrouwen. Helemaal niets van dien aard. Ze waren alles voor elkaar.' Hij voelde de sleutels in zijn vlees steken.

'En je gelooft haar?'

'Het is een heel bijzondere vrouw,' zei Sandro. 'Ze is net als jij: volkomen oprecht, en niet bereid zichzelf voor de gek te houden. Als er problemen waren geweest, had ze me dat verteld. En het lijkt me niet waarschijnlijk dat ze iets over het hoofd heeft gezien.'

'Oké,' zei Luisa. 'Dan nemen we aan dat hij geen rokkenjager was. Iets proberen met een meisje dat jong genoeg is om zijn kleindochter - achterkleindochter - te zijn, zou dan niet echt in zijn lijn liggen.'

'Alzheimer doet rare dingen met mensen,' zei Sandro aarzelend.

'Maar als ik het goed heb begrepen, was hij nog niet in dat stadium. Hij was alleen een beetje wazig aan het worden. Hij was nog niet zover dat hij zou gaan kunnen denken - en ik weet dat die gedachte door jouw hoofd gaat - dat hij zelf nog negentien was, en Veronica Hutton dus binnen zijn bereik lag.'

'Misschien niet,' zei Sandro voorzichtig. 'Maar... hij had wel de middelen. Hij had die woning. Dat tweede leven.'

'Wat bedoel je?' vroeg Luisa. Hij vertelde haar over de sleutels en de betalingen voor gas, elektriciteit en water.

'Een appartement om... vrouwen mee naartoe te nemen? Zoiets?'

Sandro probeerde de feiten op een rijtje te zetten. Hij dacht aan wat de barman hem had verteld over Claudio's vaste gewoonten. Dat hij vrijwel nooit met iemand sprak, dat hij altijd op precies dezelfde tijd zijn whisky sour kwam drinken, dat hij altijd alleen was. 'Volgens mij niet,' zei hij voorzichtig. 'Hij gaf vrijwel niets uit aan verwarming.'

Even was het enige geluid het tikken van de roestige klok.

'Een... toevluchtsoord, dan, zoiets.'

'Het zou mooi zijn als we het vonden,' zei Luisa. 'Ik heb het idee... dat hij dan verdachte af is.'

'Ja,' zei Sandro, die niet uitsprak wat voor de hand lag. Buiten in de straat vlamde opeens een ruzie op, met veel getoeter van claxons. 'Die woning moeten we inderdaad vinden.'

Luisa schreef het op. 'En dan die laatste keer dat Claudio is gezien,' zei Sandro, 'rond halftwee, na lunchtijd.'

'De barman?' vroeg Luisa fronsend. 'O, nee, een verpleegster. Die autistische jongen had gezien dat hij aan het praten was met een verpleegster.'

Sandro had vergeten dat hij haar had verteld over de verpleegster. Scherp, was ze.

Hij knikte. 'En toen heeft die jongen gezien dat hij de oever afdaalde. Waarschijnlijk heeft die verpleegster geprobeerd te helpen. Misschien laat ze nog wel van zich horen. Het is eigenlijk nog maar een paar dagen geleden. Misschien heeft ze iets tegen hem gezegd.'

'Misschien,' zei Luisa.

Om zich beter te kunnen concentreren had hij zijn hoofd weer in zijn handen gelegd. Het leek ondoenlijk om te proberen te interpreteren wat een autistische jongen gezien of gehoord dacht te hebben. De wereld moest er heel anders uitzien voor die stripboekenjongen. Had niet pas nog ook iemand anders hem zo genoemd?

'Kom op,' zei Luisa met zachte aandrang. 'Giulietta is hier over twintig minuten. Wat is het plan?'

'Vraag haar naar die jongen,' zei hij. 'Giuli kent die autistische jongen. Gisteravond stond ze met hem te praten. Of heb ik dat gedroomd?' Hij ging rechtop zitten. 'Ik weet het weer,' zei hij perplex.

'Wat?'

Hij concentreerde zich. 'Vannacht, toen ik dacht dat ik het opgelost had. Ik zal wel aan het ijlen geweest zijn. Het was iets met de autistische jongen en die tekenacademie. Ik droomde dat hij in die academie was, dat hij daar werkte als assistent. Maar...' - hij stak zijn vinger op - '... het was geen complete onzin. Ik weet nu weer waar ik eerder over die academie had gehoord, over die beroemde familie Massi. Wat had jij ook weer gezegd? Over die vrouw?'

Niet-begrijpend keek Luisa hem aan.

'Dat ze iets met schoenen heeft?' vroeg ze. 'Dat ze altijd van die rare schoenen met hoge hakken wil passen?'

Sandro fronste zijn wenkbrauwen. 'En ze koopt ze dan niet?'

'Nee, juist wel,' zei Luisa. 'Je zou het niet aan haar zeggen, maar volgens mij heeft die vrouw kasten vol met schoenen. Maar waar ze het geld vandaan haalt...?'

'Ja,' zei Sandro langzaam, 'dat is het. Jij had gezegd: die academie moet wel goede zaken doen. Er is een of ander onderzoek geweest, de details kan ik me niet herinneren. Een paar jaar geleden heeft de Guardia di Finanza hun boekhouding gecontroleerd. Die vond dat hun zaken een beetje té goed gingen. Ze zijn tenslotte maar een kleine academie.'

'En?'

'Ik kan het me niet meer herinneren,' zei Sandro geërgerd. 'Het is geen politiezaak geworden. De Guardia schakelt ons pas in als het nodig is, natuurlijk.' Weer fronste hij zijn wenkbrauwen. 'Ik denk dat ze niet genoeg bewijs hadden. De academie draait in elk geval nog steeds.'

Even dacht hij scepsis te zien in Luisa's blik. 'Misschien betekent het niets,' zei hij verontschuldigend. 'Ik bedoel: misschien is het wel de standaardprocedure als er buitenlanders worden kaalgeplukt. Er zit veel geld in die tekenscholen.'

'Zou kunnen, ja,' zei Luisa. Hij zuchtte om haar voorzichtige toon. Ze hoorde het en zei: 'Maar het is in elk geval wel ïéts. Toch? Een vies luchtje: het is altijd verstandig om te kijken waar dat vandaan komt.' Een derde aantekening werd op het papier geschreven: Massi. 'Daar komt bij dat je überhaupt al met hem had moeten praten over het meisje. In loco parentis is hij toch?'

Er viel een stilte. Luisa stond op, spoelde de koffiepot om en vulde die opnieuw. Dat potje hadden ze al zolang ze getrouwd waren, en ze hadden al heel wat keren de rubberen ring moeten vervangen. Hij keek toe hoe ze de tanden van een vork langs de ring haalde, het onderste deel met water vulde tot het gaatje, en een bergje koffie maakte - de Vesuvius, zoals ze in Napels zeiden - met haar hand eromheen om niet te morsen. Vrouwen zouden eigenlijk over de meeste dingen de leiding moeten hebben, bedacht hij. Over haar schouder keek ze hem aan.

'Dus waarom ga je niet praten met iemand daar? Dat is beter dan duimen draaien, lijkt me. Bel Pietro. Of bel die vent zelf, in godsnaam, bel Massi!'

'Het is zondag vandaag,' zei hij. Alle hoop ontviel hem alweer. 'Ik bel die academie morgen wel. Ik neem aan dat hij wel met me wil praten.'

Luisa keek hem scherp aan.

'Natuurlijk wil hij met je praten,' zei ze. 'Hij is verantwoordelijk voor dat meisje. En als je die kamergenote niet te pakken kan krijgen... Ik weet zeker dat ik wel achter zijn telefoonnummer thuis kan komen. Dat heeft Badigliani wel. Maar waarom probeer je toch niet even nu die academie te bellen? Wat heb je te verliezen? En trouwens, als ik met zó'n vrouw getrouwd was, zou ik ook op zóndag naar mijn werk gaan.'

'Eerst bel ik Pietro wel,' zei hij, zich gewonnen gevend. Hij ging de huiskamer binnen die ze bijna nooit gebruikten en belde, gezeten op de stijve, gladde zijde van de bank waar ze nooit op zaten, zijn oude vriend. Wat Pietro zei was interessant. Maar Sandro ging niets overhaasten.

'Ik denk dat ik die academie toch maar even bel,' zei hij tegen Luisa. Vanaf haar plaats bij de gootsteen straalde ze hem aanmoedigend toe. Al dit gedoe maakt haar in elk geval blij, dacht hij.

Maar toen Sandro zijn telefoon weer pakte, ging die over. Het was Iris March, buiten adem.

'Had u me gebeld?'

Voor hij iets kon zeggen, ging ze verder. 'U moet hiernaartoe komen,' zei ze.

-15-

Iris was niet eens aan het zoeken toen ze hem vond. Of misschien was ze aan het zoeken naar een regenjas terwijl ze, haar goede voornemens ten spijt, aan Jackson dacht. Op koude voeten liep ze door het fletse grijze ochtendlicht dat in de woning hing. Toen ze zichzelf tegenkwam in de enorme gevlekte spiegel in de salotto, keek ze even of ze er nu misschien anders uitzag.

Om elf uur was ze wakker geworden. Het regende weer, ononderbroken. Het water stortte zich recht naar beneden en vertroebelde het uitzicht op de groene koepel en de heuvels van Fiesole in de verte. Het leek wel of Florence zijn portie regen voor een heel jaar kreeg geleverd in één week. Ze keek ernaar en rilde. Ze hoorde mama al tegen haar uitvaren. Waar ben je in godsnaam mee bezig? Je bent het enige wat ik heb. Moet je soms zwanger worden nog voordat je leven is begonnen? Je kent hem nauwelijks.

Iris dacht aan hoe Jackson zich gisteren de hele dag had gedragen. Zijn vuist die op de tafel neerkwam, zijn kille houding plotseling, zijn ontwijkende antwoorden. In vergelijking met haar moeder, die met haar pottenbakwerk de galeries in Aix moest aflopen en haar best deed om de eindjes aan elkaar te knopen, waren die drukbezette ouders van hem in Vermont met hun autoleasebedrijf wezens van een andere planeet. En dan was er nog dat strafblad waarover hij haar niets had willen vertellen, en die middag dat hij niet op les was verschenen nadat hij was weggegaan bij Ronnie - tenminste: dat beweerde hij. Daarover had hij haar ook niets willen zeggen.

Ik vind hem leuk, mama. Ze probeerde het zinnetje in haar hoofd uit. Het klonk niet echt overtuigend. Zoiets kon ieder meisje zeggen.

Je kent hem nauwelijks.

Ik ben geen kleuter meer, mama. Iris legde haar hoofd in haar handen.

Ergens in de woning piepte haar telefoon. Ze deed er wel vijf minuten over om hem te vinden. Volkomen buiten adem las ze de woorden: 'Nieuw bericht - Openen.' Ze drukte op het toetsje.

Gemiste oproep,en daaronder een nummer. Verdorie, dacht Iris, dat bereik blijft maar wegvallen hier. Als er een beetje tocht staat, of er komt een bus voorbij, is het al verdwenen. Toen ze het nummer herkende als dat van privé-detective Sandro Cellini, voelde ze zich wat minder op zichzelf aangewezen. Maar ze vroeg zich ook af of dat wel een goede zaak was. Ze moest toch eigenlijk op eigen benen kunnen staan. Ze besloot zich aan te kleden en hem te bellen.

Maar er was nog een bericht. Van Hiroko. 'Vandaag dan misschien?' stond er, een beetje klaaglijk.

Ja hoor, dacht Iris schuldbewust, misschien wel vandaag. Ze moest er even uit, en de gedachte aan de schemerige, zoet geurende woning en het bezorgde gezicht van Hiroko benauwde haar opeens. Ze klapte haar mobieltje dicht.

Weer keek ze naar zichzelf in de grote roestige spiegel. Ze had wallen onder haar ogen, dat was alles. Ze was niet ouder geworden, niet slanker.

Terwijl ze door het raam naar de regen keek, kleedde Iris zich langzaam aan. Haar kleren konden dit weer niet langer verdragen. Haar jas was nog vochtig van gisteren. Het leek wel of die regen op een heel speciale manier nat was, alsof die alles tot in de laatste vezel wist te doorweken. Ze bedacht dat er wel een regenjas zou kunnen hangen in de grote kast in de hal. Dat was een zwaar en ouderwets ding van zwart hout vol ornamenten. Aan elk uiteinde zat een deur en in het midden een paneel. Achter de eerste deur vond ze een huishoudschort en een voorraad kaarsen. Achter de tweede alleen een rijtje rammelende kleerhangers en een mottenballenlucht.

Toen zag ze dat op het middenpaneel een kleine knop van zwart uitgeslagen koper zat. Doordat hij deel leek uit te maken van de roos die eromheen in het hout was uitgesneden, kon je hem bijna niet zien. Het ging moeilijk, maar toen ze hard trok schoot hij naar voren en was het paneel open. En daar was hij opeens: een eenvoudige zwarte reistas. Een weekendtas, volgepakt en klaar om te worden meegenomen.

Hij was zwaar; Ronnie nam altijd veel te veel mee. Iris trok aan de stroeve ritssluiting. Boven op een gloednieuwe en dure aquarelset lag een langwerpig rechthoekje van bedrukte papieren. Iris haalde het voorzichtig uit de tas en bekeek het. Even was het moeilijk om de informatie te verwerken die ze onder ogen kreeg. In haar hand hield ze een businessclass retourticket voor een vlucht naar Taormina op Sicilië. Vertrek: 15.40 uur op dinsdag 1 november.

Tien over halfvier? Dan had ze zich er toen halsoverkop naartoe moeten haasten, dus. Ook voor Ronnie gold dat ze niet veel later dan twee uur had moeten inchecken.

Een retourticket. Ronnie zou op vrijdagmiddag weer naar Florence terugvliegen. Om drie uur had ze moeten landen. In de regen. Ze zou dan in hun woning terug hebben kunnen zijn tegen de tijd dat de politie met haar tas op de academie was verschenen om haar te zoeken. Maar ze had die vlucht naar Sicilië helemaal niet genomen. Of ze nou nog leefde of niet - Iris' maag kromp even samen, alsof die tweede mogelijkheid voor het eerst echt tot haar doordrong -, Ronnie was nog steeds in Florence. Er ging een steek schuldbewuste opluchting door haar heen: Jackson had haar wel degelijk de waarheid verteld. Dat van die tas klopte.

Terwijl ze naar het ticket bleef kijken, begreep Iris dat diï was waarnaar gezocht was. Wie het dan ook was die in hun woning was geweest, hij had deze tas gezocht. Hij had de flat doorzocht en niets gevonden. Hij had geprobeerd iets uit de computer te wissen, en was weer vertrokken. Hij had haar sleutels, zo was hij binnengekomen. Hij wist waar ze woonde.

Zou het misschien bluf kunnen zijn geweest? Zou Jackson misschien in hun woning naar binnen zijn gegaan om de tas te zoeken, maar die niet hebben gevonden? En had hij daarna geprobeerd alles wat naar hem verwees weg te werken? Opeens leek het of diezelfde tochtstroom weer door de sombere woning ging. En of er gefluister klonk in de donkere hoeken.

Ze probeerde haar paniek te onderdrukken. Stokstijf stond ze in de donkere kilte van de hal. Toen bedacht ze dat ze er niet alleen voor stond. Er was iemand voor haar. 'Maak je niet ongerust,' had hij gisteravond gezegd, als de vader die ze nooit had gehad, 'we vinden haar wel.' Ze haalde haar mobieltje tevoorschijn en belde Sandro Cellini.

Luisa stond in de warme, gonzende stilte van haar eigen huis en vroeg zich af wat ze zou doen als dit allemaal voorbij was. De dag van morgen leek nog heel ver: de afspraak bij de mammakliniek in Careggi, de bus die ze zou nemen om ernaartoe te gaan, het gehakketak met Sandro, omdat hij haar zou willen brengen met de auto.

In Careggi was parkeren een ramp. Je zou wel gek zijn om de auto te nemen. Dit was geen spoedgeval.

Luisa liet haar hand nog eens door de papieren op tafel gaan, de foto, het krantenknipsel, deed alles in de bruine map en stouwde die in de grote draagtas die ze altijd meenam naar haar werk. Giulietta zou zo komen, en er waren dingen die gedaan moesten worden. Ze kon, om mee te beginnen, de zaken regelen met die Scuola Massi. Ze pakte het telefoonboek.

Natuurlijk bleek dat Luisa gelijk had gehad: Paolo Massi was heel vaak op zijn werk, of dat nu was om bij zijn vrouw weg te zijn of niet. Hij was vast niet de enige man die zo leefde, veronderstelde ze. Dottor Massi was niet aanwezig toen ze belde. Luisa legde uit wat de bedoeling was aan een vrouw met een strenge stem die haar op argwanende toon vertelde dat ze zijn plaatsvervangster was, Antonella zo-en-zo. Maar later zou hij weer naar het atelier terugkomen.

'Kan ik misschien een afspraak met hem maken voor de heer Cellini?' vroeg Luisa. Met verve speelde ze de rol van de doortastende secretaresse. 'Ja, natuurlijk, ik weet dat het zondag is vandaag, maar het gaat wel om een uiterst belangrijke kwestie.' Ze hoorde de vrouw een krachtige zucht slaken om duidelijk te maken dat ze zich beledigd voelde, dat ze tamelijk kwaad was en de zaak niet vertrouwde. Toch ging ze daarna door de knieën.

'Twaalf uur?' opperde Luisa terwijl ze naar de klok keek. Sandro was om elf uur de deur uit gegaan. Een afspraak om twaalf uur liet hem daarna nog tijd om iets te eten, misschien met haar en Giulietta samen. 'Uitstekend.' Ze hing op en stuurde Sandro een sms'je.

De deurbel ging lang en hard. Giulietta, dus. Alleen Giulietta Sarto belde aan alsof er net oorlog was uitgebroken.

'De vogel is gevlogen,' zei Luisa nadat ze de deur had opengedaan. 'Sorry, Giuli, maar je weet hoe hij is als hij op een zaak zit.' Dat was een prettige gedachte: Sandro die weer op een zaak zat.

Ze glimlachte breed naar het geërgerde gezicht van Giulietta en pakte haar jas van de kapstok. 'Ik had gedacht dat we maar eens een wandelingetje moesten gaan maken.' Druipend van de regen stond Giulietta op de drempel. Ze keek Luisa aan alsof die haar verstand had verloren. 'In het Bobolipark, dacht ik zo.'

De Piazza d'Azeglio kende Sandro natuurlijk al heel lang. De zwart uitgeslagen gevels met daarachter de oude families die hun krimpende vermogens koesterden. Maar Iris March was een complete verrassing.

Er brandde licht achter de deur van Giovanna Badigliani's troosteloze benedenhuis, maar Sandro liep stug door. Hij voelde er niets voor om tijd te verspillen aan die giftige oude tang. Toen de antieke liftkooi hem met een galmende klank op de eerste etage neerzette, deed Iris March haar deur open en stonden ze tegenover elkaar.

Het eerste aan haar wat hem verraste was dat ze mooi bleek te zijn. De stad wemelde van de aantrekkelijke buitenlandse meisjes, daar was hij aan gewend. Knappe tieners met gekleurde lokken in hun haren en blote armen; de bloem der jeugd. Maar echt mooi was iets anders. Haar brede, bleke gezicht, haar sproeten, haar grote lichte ogen die in een opmerkelijke hoek stonden ten opzichte van haar lange rechte neus, de krachtige witte schouders, als van een op de zeebodem gevonden Grieks beeld: het meisje dat voor hem stond was een klasse apart. Hij zag in dat niet iedereen haar mooi zou vinden, maar Sandro was toch blij dat Luisa er niet bij was om met argusogen te volgen hoe hij nu probeerde iets tegen Iris March uit te brengen.

Hij probeerde zo correct mogelijk Engels te spreken. Het klonk misschien nogal opgeschroefd, maar op de een of andere manier wist hij er zijn verlegenheid mee te camoufleren.

'Miss March? Prettig om nu ook op deze manier met u te kunnen kennismaken.'

Haastig leidde ze hem binnen in de grote donkere hal. Sandro maande zichzelf een volwassen vent te zijn en normaal te praten. En toen ze hem het vliegticket aanwees dat boven op de weekendtas lag, was de schoonheid van Iris March in één keer vergeten. Hier speelden belangrijker zaken.

'Dan had ze dus rond twee uur op het vliegveld moeten zijn,' zei hij. Iris March knikte heftig.

'Ja,' zei ze, 'dat had ik ook bedacht. Dat betekent...'

'Dat betekent dat we weten dat wat er met haar is gebeurd zich heeft afgespeeld tussen 11.25 uur en, laten we zeggen, één uur. Tegen die tijd zou ze vanhier moeten hebben vertrekken naar het vliegveld, als we ervan uitgaan dat ze wilde terugkomen om haar tas op te pikken.'

'Halftwee, misschien,' zei Iris March. Ook dat was verrassend: haar precisie. 'Ze deed... doet dingen altijd op het laatste nippertje.' Hij probeerde te begrijpen wat die uitdrukking precies betekende.

'Oké,' zei hij. Hij liep de salotto in, waar het tenminste wat lichter was, en gebaarde haar te gaan zitten. Zijn mobieltje meldde zich: een bericht van Luisa. Zonder het te lezen deed hij de telefoon weer in zijn zak.

'Heb je al gekeken wat erin zit?' vroeg hij. 'In die tas?' Ze knikte.

'Kleren,' zei ze. 'Schilderspullen. Toilettas. Paspoort.' Haar stem stokte.

Uit de verslagenheid op haar gezicht begreep hij dat waar hj de vondst van dat ticket meteen als iets bruikbaars had gezien - als een aanwijzing waarmee de vermissing van Veronica Hutton met een bepaald tijdstip kon worden verbonden -, die voor haar iets heel anders betekende. Die betekende namelijk dat het allemaal echt waar was, en dat Iris' vriendin inderdaad een uitstapje had gepland, van romantische aard of anderszins. En dat er nu bewijs was dat ze haar bestemming niet had bereikt. Ze zat niet op een of ander terras aan de spumante te nippen.

Sandro haalde de kleren voorzichtig uit de tas. In het ijle licht dat in de grote, koude salotto hing, stapelde hij ze op elkaar op een kleine tafel. Er kwam een lichte parfumgeur van af. Hij keek naar de foto in het paspoort en zag een verholen, maar betekenisvol glimlachje. De schilderset was gloednieuw. Hij pakt die uit de tas en hield hem voor zijn gezicht. Een langwerpig, plat blikken doosje met waterverf. Iris March pakte het van hem over en draaide het bewonderend in haar hand rond. Hij keek in de toilettas en zag tandpasta, een tandenborstel, een doordrukstrip met anticonceptiepillen met op elke pil de naam van een weekdag. Hij hoefde niet eens te kijken om te weten dat de laatste keer dat ze er een had ingenomen niet na dinsdag kon zijn geweest. Zorgvuldig deed hij alles weer terug, behalve het paspoort en het vliegticket.

'Dit breng ik naar maresciallo Falco,' zei hij, 'naar de politie.' Iris March perste haar bleke lippen op elkaar.

'Kunt u niet...' Ze beet op haar onderlip.

'Ik moet wel,' zei hij berustend. 'Zij hebben de bevoegdheid om de luchtvaartmaatschappij te benaderen en inlichtingen te vragen over de passagierslijst.' Ze keek naar de grond. 'Zij hebben de middelen om dat soort dingen te doen.'

'Oké,' zei ze, 'als ze er alleen maar niet zo lang voor nodig hebben. Het duurt allemaal zo lang daar. En ze vertellen me nooit iets.' Sandro dacht even na.

Nauwlettend keek ze toe hoe hij, aan de telefoon met Alitalia, de politieman naspeelde die hij ooit was geweest. Hij vroeg naar namen van passagiers die niet waren verschenen voor die vluchten, of hadden geannuleerd. De medewerkster aan de telefoon, die aanvankelijk toeschietelijk was, stelde zich nu stroever op. Geduldig luisterde hij naar haar terwijl ze hem op gewichtige toon een lesje gaf over privacyregels.

'Misschien kunt u me dan terugbellen?' opperde hij beleefd. Hij gaf zijn mobiele nummer en dacht er toen aan haar ook nog Pietro's nummer op het bureau te geven. Hij voelde dat ze nu twijfels begon te krijgen over zijn bevoegdheid. 'Kunt u die gegevens misschien naar hem faxen?' drong hij aan. Als antwoord maakte ze een geluidje door haar neus dat haar nergens toe verplichtte, het geluidje dat laaggeplaatste beambten altijd en overal maken. Veel hoop had hij trouwens niet: misschien had die man wel met een andere vlucht gereisd. Of misschien was er wel helemaal geen man. Of misschien was het een Siciliaan die haar daar zou opwachten. Het was één grote warwinkel.

'Ik geloof het niet,' zei Iris peinzend. Hij had haar gevraagd naar eventuele vriendjes uit het zuiden, iemand met wie ze misschien iets had gehad. Ze deed duidelijk haar best zich alles goed voor de geest te brengen. 'Het waren vooral Amerikaanse jongens,' zei ze, 'maar nooit iets wat echt serieus was.'

'Je moet echt heel goed nadenken,' zei hij. Zonder het te beseffen nam hij haar beide handen in de hare. 'Laat alles goed bezinken in je hoofd. Dan komt er wel iets naar voren. Een aanwijzing, wat dan ook. Je hebt er het hoofd voor. Je ziet details.' Hij meende het echt.

Bleek en ernstig keek ze hem aan en knikte. Zich plotseling ongemakkelijk voelend, liet hij haar handen los.

Sandro bleef naar haar kijken. Hij wilde dat ze begreep hoe belangrijk dit was. Ook één enkel stukje concreet bewijs zou al welkom zijn. Er móést een geheim vriendje zijn. Anders bleef alleen Claudio als verdachte over.

'Ze zou zeker niet alleen op reis zijn gegaan,' zei Iris March terwijl ze haar hoofd schudde. En ze leek nog zekerder van haar zaak toen ze eraan toevoegde: 'Dat soort dingen deed ze gewoon niet. Veel te lui. Ik weet zeker dat er een man in het spel was.'

Hij beet op zijn lip. Het moest onder ogen worden gezien. 'Jij denkt dat Veronica omging met iemand die Claudio heette, toch?'

'Nou, ja,' zei Iris met verwarde blik, 'denkt u dan niet dat hij dat vriendje kan zijn? Ik heb gehoord dat - als hij echt bestaat, natuurlijk -, dat ze hem nog maar kortgeleden had ontmoet. Ze kende hem nauwelijks.'

'Vertel me eens wat je over hem weet,' zei Sandro voorzichtig.

Ze knikte wat onwillig. Met zachte stem zei ze: 'Iemand... een vriend, onze vriend, Jackson... die ging veel met Ronnie om, en hij zegt dat hij die man in een bar heeft ontmoet en Ronnie over hem had verteld, dat het een genie was, en zo...' Ze zweeg weer.

Sandro, die instemmend had zitten knikken, vroeg: 'Wat is er?'

Ze keek hem aan. 'Gelooft u mij? Gelooft u... Jackson? Denkt u dat die man echt bestaat?'

Jackson moest de jongen zijn die de vermoeide, roodharige barman met Claudio had zien praten. Sandro knikte. 'Jazeker,' zei hij treurig, 'hij bestaat echt.'

Het leek alsof er een grote last van haar schouders viel. 'Wél, dus,' zei ze, en ademde hoorbaar uit. Sandro vroeg zich af wat die Jackson voor haar betekende. Volgens hem verdiende hij haar niet.

Hij haalde een fotokopie tevoorschijn van de foto van Claudio die Lucia Gentileschi hem had gegeven - hij had niet langer kunnen aanzien dat de echte foto ezelsoren kreeg - en hield hem haar voor. Maar Iris March schudde haar hoofd.

'Is dit hem niet?' vroeg Sandro. Hij voelde zijn borst zwellen van hoop.

'Ikzelf heb hem nooit gezien,' zei Iris. 'U zal het aan Jackson moeten vragen.' Sandro leunde achterover en probeerde zijn teleurstelling niet te laten blijken.

'Waar is die jongen?' vroeg hij. 'Die Jackson?' In haar marmeren hals zag hij een dieprode blos opkomen.

'Dat weet ik niet,' zei Iris. 'Ik bedoel: ik weet het niet precies, ergens in de stad. Ik heb zijn telefoonnummer... Ik zal u zijn nummer geven.' Ze boog haar hoofd en tastte onhandig naar haar mobieltje. Hij zag de blos zich verder verspreiden.

'Laat maar,' zei Sandro terwijl hij zijn hand uitstak om haar te laten stoppen met zoeken, 'zo belangrijk is het niet. Ik... nou, ja, ik weet bijna zeker dat het dezelfde man is.' Ze werd rustiger en bekeek de foto van dichtbij. Haar gezicht werd langzaam minder rood.

'Is hij soms Joods?' vroeg ze, alsof haar iets te binnen schoot. 'Hij ziet er wel Joods uit.'

'Waarom vraag je dat?' vroeg Sandro vol aandacht.

Iris fronste haar wenkbrauwen. 'Jackson zei geloof ik dat de man die hij had ontmoet, had leren tekenen in concentratiekampen, in de oorlog. Hij zei dat die oude man hem zo ongeveer zijn hele leven had verteld. Dus hij ïs Joods?'

'Was,' zei Sandro.

'Wat?' vroeg Iris March. Opeens was ze bleker dan hij voor mogelijk had gehouden.

'Hij is dood,' zei Sandro. 'Hij lijkt de Arno te zijn in gelopen. Ongeveer een uur nadat jouw vriendin Ronnie het laatst is gezien.'