-16-

Het bleek nog een flink stuk lopen te zijn.

'Van een paar druppeltjes gaan we niet dood,' zei Luisa. Om Giulietta Sarto's reactie te peilen, keek ze naar haar gezicht en was tevreden toen ze zag dat het sympathieke, verweerde apengezichtje van Giulietta naar haar grijnsde. In de beschutting van de huizen van de Via dei Bardi begaven ze zich op weg. Als je dicht bij de muur bleef, viel het nog wel mee. Bovendien hadden ze zich uitgerust met waterdichte laarzen, regenjassen en twee stevige paraplu's.

Ze werd veertig dit jaar. Een meisje was ze niet meer. 'Onkruid vergaat niet,' zei Giulietta. Haar gezicht was een en al belangstelling. 'Hoe zit het allemaal ook weer in elkaar?'

Ze kwamen langs het Palazzo Pitti, waar de hoofdingang van het Bobolipark was. Daar stond een troosteloze horde oudere dames in wegwerpregenjassen besluiteloos te dralen rond het entreeloge. Luisa en Giulietta liepen door, de smalle, bochtige Via Romana in. Achter de huizen aan hun linkerkant doemde het enorme park op: grijsgroen in een nevel van regen. Terwijl ze voortliepen, reconstrueerde Luisa het verhaal - de twee verhalen - en zag dat Giulietta moeite had om alles op een rijtje te zetten. Ze kwamen langs de verwaarloosde gevel van het natuurhistorisch museum, langs een groentewinkel met neergelaten rolluik, een antiekwinkel, een restaurateur, en een nog overvolle afvalcontainer waar aan alle kanten pizzadozen uit puilden. Alles zag er verlaten en doods uit in de regen.

Ter hoogte van het hek gekomen, hielden ze halt aan de overkant van de straat. Zo goed en zo kwaad als dat ging probeerde ze dicht bij de gevel van een winkel te schuilen. Achter hen was een meisje bezig de etalage in te richten. Ze hing een streng lampjes boven een bed met een fluwelen sprei en hartvormige kussens. Luisa had tot nog toe geen last van de nieuwe trend om op zondag open te zijn. Ze prees zich gelukkig dat Frollini zich daar nog niet in liet meeslepen. Door het glas heen glimlachte ze naar het meisje.

'Ik weet natuurlijk niet hoe Sandro dat ziet,' zei Giulietta monter en pragmatisch, 'maar volgens mij is het altijd half om half als er meisjes worden vermist.'

'Half om half?' vroeg Luisa nieuwsgierig. Prompt verloor ze haar aandacht voor het meisje en haar etalage.

'Ik bedoel: in de helft van de gevallen worden ze gewoon meteen vermoord, en ergens gedumpt.'

Luisa keek haar met een ernstig gezicht aan en Giulietta glimlachte verontschuldigend. 'Dan heb ik het over meisjes van de straat, natuurlijk,' zei ze. 'Niet over jullie studententypetjes. Maar zoveel hoeft dat eigenlijk niet te verschillen. Zo anders zijn we nou ook weer niet.' Ze haalde haar schouders op. 'Behalve als ze geld heeft, dan.'

'En de andere helft?' Luisa had moeite het te vragen. Eigenlijk wilde ze het niet weten. Giulietta pakte Luisa's hand, en Luisa voelde hoe koud Giulietta's dunne vingers waren in de regen. Diabetes had een puinhoop gemaakt van de bloedsomloop van dat arme kind.

'Misschien kan ik je dat beter niet vertellen,' zei Giulietta. Luisa glimlachte flauwtjes. Giulietta ging verder. 'Maar kijk eens naar die vent in, waar was dat, Duitsland geloof ik. Die heeft een meisje jaren gevangengehouden, toch? Natuurlijk gaat het meestal niet om jaren, maar om weken.' Ze aarzelde. 'Het zijn wel altijd mafkezen, hoor, die kerels die de meisjes in leven houden.' Ze vertrok haar gezicht.

Luisa kende dat soort gevallen wel. Meisjes - bijna altijd ging het om meisjes - die werden vastgehouden in schuren en bijgebouwtjes. Ergens waar zo'n man ze kon komen opzoeken, een privé-plekje. Soms werden er zelf ondergrondse kamers gebouwd voor dat doel. Ze herinnerde zich een zaak in de krant over een man die twee jonge meisjes had ontvoerd en ze gevangenhield in een geluiddichte kelder. Maar die was aangehouden voor een of ander klein vergrijp, moest toen een paar maanden de cel in, en de meisjes - kinderen nog - waren gestorven door ondervoeding. In de regen sloeg Luisa haar armen om zich heen. Claudio Gentileschi had ook ergens een, voor zijn vrouw geheimgehouden, schuilplaats. En hij was zijn graf in gegaan zonder iemand te vertellen waar die zich bevond.

'Wat ik eigenlijk bedoelde,' zei Giulietta ernstig terwijl ze Luisa bij haar armen pakte, 'is dat je niet te snel de hoop moet verliezen. Ik geloof dat ik dat bedoelde.'

Allebei lachten ze kort op dezelfde geforceerde manier. Het meisje in de etalage keek naar ze. Giulietta zwaaide even naar haar, waarna ze onder de luifel vandaan stapten en de straat overstaken. Terwijl ze op het hek af liepen, merkte Luisa op dat de galerie tegenover hen, links van de ingang, Galleria Massi heette.

'Ha!' zei Luisa. Ze wees.

'Wat?' vroeg Giuli.

'Dat moet iets met de academie te maken hebben,' zei Luisa, 'het grote Massi-imperium.' Er brandde geen licht achter het raam. Ze fronste haar wenkbrauwen en draaide haar hoofd van de galerie naar de achteringang van het Bobolipark. Bijna direct naast elkaar.

'Sandro zegt dat het meisje het laatst gezien is toen ze hier naar binnen ging,' zei ze langzaam. Achter het raam van de entree zat een jonge vrouw met een bril op, en met meerdere lagen kleding aan, over een boek gebogen.

'Voor uw en onze veiligheid,' zei Giulietta droog. Ze wees naar een plek op de muur waar een camera was aangebracht. Hij zou Luisa niet zijn opgevallen, maar zij had zich dan ook nooit voor iemand hoeven schuil te houden. Ze volgde de richting waarin de lens wees: naar de kassa en, een stukje verder, de Via Romana in.

'Erg groot is het hier,' zei Giulietta. Achter de ijzeren hekken lag het park er verlaten bij. Een breed grindpad liep weg tussen vergelende lindebomen. Daarachter stonden donkerder bomen, steeneiken en cipressen. Aan het eind van de overhuiving die zij vormden, waren de daken van een paar gebouwtjes zichtbaar. De oranjerie, broeikassen, schuren. Vreemdsoortige constructies die achter golfplaten schuttingen stonden. Als je erop ging letten, dacht Luisa mistroostig, was het hier eigenlijk één grote bouwplaats.

Ze toonden hun identiteitskaarten waarop vermeld stond dat ze inwoners van de stad waren. Het meisje keek nauwelijks toen ze langs haar schoven. Ze duwde haar bril hoger op haar neus en dook weer in haar boek.

'Maar iemand kan haar gezien hebben,' zei Giulietta ferm. Ze pakte Luisa bij de arm. 'We kunnen toch even rondvragen? We hebben niets te verliezen.'

Maar er was niemand om aan rond te vragen.

Arm in arm onder hun paraplu's stapten ze koppig door de regen. Ze gingen de vele paadjes en lanen af: langs de met rolluiken afgesloten oranjerie, waarvan de siertuin er onverzorgd bij lag, de fontein rond, waar de sinaasappelbomen voor de winter waren weggehaald, en daarna onder de enorme halve cirkel van platanen door en de laan met cipressen in. Alles was uitgestorven. Zigzaggend gingen ze weer naar boven, achter het allegaartje van net bij elkaar passende achtergevels langs. Ze zagen iele tuintjes, magazijnen van winkels en, toen ze wat hoger liepen, dakterrassen en met rolluiken afgesloten slaapkamers.

Ze kwamen bij de rozentuin en zagen dat zelfs het porseleinmuseum - eens het zomerhuis van een Mediciprinses, en nu een pleisterplaats voor oude vrouwtjes op regenachtige zondagen - de rolluiken neer had, omdat het gerestaureerd werd. Over het groepje olijfbomen heen keek Luisa naar San Miniato, het kleine kerkje dat ze zo mooi vond. Terwijl ze stond te kijken, merkte ze dat de regen minder werd. Maar nog steeds was er niemand te zien.

Ze liepen van de rozentuin weg en stonden op het punt het op te geven toen ze langs een laag, gepleisterd gebouw met een dak van terracotta kwamen, waar licht brandde. Door de deur met raampjes erin keek Giulietta naar binnen. Onder een kaal peertje zat een oudere, in een overall geklede man, aan een tafel naar de muur te staren. Ze klopte aan. Nadat hij een tijdje naar hen had gekeken, stond de man op en kwam met een beker in zijn hand naar de deur.

Weifelend haalde Luisa het gekreukelde krantenknipsel tevoorschijn en liet hem de foto zien. Giulietta draaide zich om en keek de laan in. Ze had er duidelijk geen vertrouwen in. De oude man fronste zijn wenkbrauwen en begon zijn hoofd te schudden. Er leek geen einde te komen aan dat schudden. Toen zei hij: 'Nee. Maar de carabinieri hebben iedereen al naar haar gevraagd. Die hebben het hele park afgestruind.' Hij vertrok zijn gezicht. 'Dinsdag was het aardig weer. Ik was bezig de laurier bij te knippen en de troep op te ruimen die de mensen maken. Ik heb haar niet gezien.' Hij zuchtte weer. 'En ik ben het nu ook wel zat. Die carabinieri kwamen om de vijf minuten van die stomme vragen stellen.' Hij strekte zijn arm uit. 'Kijk eens hoe het er hier uitziet. Als je wil, kan je zo van de ene kant naar de andere sluipen zonder te worden gezien. Ze vreten van alles uit, en worden nooit gepakt.'

Luisa knikte. Hij had natuurlijk gelijk. Als kind had ze zelf heel vaak verstoppertje gespeeld in het Bobolipark, in de stoffige beschutting van de oude heggen. Als je het hier goed kende, en je deed je best, kon je je hier uren schuilhouden. Ze keek langs hem heen, langs het tuinschuurtje dat zijn domein was. Daar zag ze bijvoorbeeld een gat in de heg, met duisternis daarachter: een korte weg of geheime doorgang voor kinderen.

'Troep opruimen?' Ze zei het luchtig. Ze probeerde sympathiek te klinken, gewoon belangstellend. 'Was het zo'n troep die dag?'

De oude tuinman knorde. 'Dat dacht ik wel, ja.' Hij zweeg, en Luisa dacht even dat ze niets meer uit hem zou krijgen dan dit. Maar hij pakte zich vast aan de deurpost en stapte over de drempel. Ze vroeg zich af hoe hij erin slaagde zijn werk te doen. Hij leek ongeveer even gammel als zijn schuurtje. Maar toen hij eenmaal in beweging was, ging het beter. Hij liep een stukje over het grindpad en wees de helling af, naar een leeg voetstuk, dat ongeveer tot heuphoogte reikte. Het stond tegenover de laan die naar de Annalena-poort liep. Half eromheen stond een dikke heg.

'Een prachtige urn van terracotta,' zei hij. 'Een of andere gek heeft hem eraf gegooid. In duizend stukken gebroken. Driehonderd jaar oud, nooit gebarsten bij vorst of zo. Een paar stomme buitenlandse pubers. Die zijn uit die heg komen springen en hebben niet goed uitgekeken.'

'Heeft u ze gezien? Hoe laat was dat?'

'Als ik ze had gezien, had ik ze een pak op hun lazer gegeven,' zei hij met dreigende blik. 'Maar ik heb ze wel degelijk gehoord. Ik was net mijn merenda aan het eten, om een uur of twaalf, halfeen. Een enorme kabaal, en toen een meisje dat ging schreeuwen in het Engels. Of in het Duits.'

Luisa kon niet voorkomen dat ze even haar ogen ten hemel sloeg; zelfs zo'n ouwe knar als deze moest toch wel in staat zijn om het verschil te horen? En als hij nou een beetje sneller was geweest... Helaas merkte de man haar reactie op en was het gesprek voorbij. 'Zo is het welletjes,' zei hij. 'Ik heb genoeg van mensen als jullie.' Met een klap sloeg de deur achter hem dicht.

Giulietta keek naar de gesloten deur. Ze stak een kauwgumpje in haar mond. 'Op de een of andere manier moet ze eruit zijn gekomen,' zei ze peinzend. Ze wees in de richting van het hek. Samen liepen ze tot aan het lege voetstuk. 'Denk jij dat zïj dat ding er misschien heeft af gegooid? Tijdens een soort worsteling, of zo?'

Luisa bukte zich en pakte een stukje terracotta tussen het grind vandaan. Rond het voetstuk was de heg tamelijk dik, maar terwijl ze rechtop kwam zag ze dat er, tamelijk kortgeleden, een opening in was gemaakt die niet meteen opviel. Achter de heg lag, tegen een helling omhoog, een groot stuk donker, nog niet uitgegroeid bos. Iemand zou hier doorheen kunnen zijn gekomen, door deze opening die schuilging achter de urn. Maar ze waren er te haastig doorheen gekomen, en hadden hem eraf geslagen. En daarna hadden ze zich snel uit de voeten moeten maken. Naar de Annalena-poort, bijvoorbeeld.

Luisa zuchtte geërgerd. 'Sandro vertelde dat er geen camerabeelden zijn gevonden van het meisje als ze weer naar buiten gaat.' Ze stak haar arm door die van Giulietta. 'Omhoog,' zei ze, 'laten we het hogerop zoeken.'

Boven aan de brede cipressenlaan draaiden ze zich om en keken naar beneden.

'Genoeg mogelijkheden om eruit te komen,' zei Giulietta. Haar ogen gingen langs de bomenrij, met huizen ernaast, de viale in het zuiden, de rommelige achtergevels van de Via Romana in het westen.

Allebei vouwden ze hun armen over elkaar en zwegen. Onder hen lag de stad onder een deken van wolken en motregen, rondom hen liep een onoverzienbaar aantal paden door een vlechtwerk van groene heggen.

Giulietta trok een vies gezicht naar de regen. 'Wat een rotweer.'

'Ja,' zei Luisa, zonder echt te luisteren. Het uitzicht op de glimmende gevel van het kleine kerkje achter de zachtgroene beregende heuvels leek zich in haar netvlies te hebben gebrand. 'Ik wil niet dood,' zei ze opeens met stelligheid.

Op hetzelfde moment lagen Giulietta's staken van armen om Luisa heen, en even snel lieten die haar weer los toen Giulietta naar achteren stapte om haar aan te kijken. 'Je gaat niet dood,' zei ze terwijl ze boos haar armen over elkaar sloeg. 'Dat moet je niet zeggen.'

'Nou, ja...' zei Luisa.

'Je gaat niet dood,' zei Giulietta weer, met overtuiging. Ze bleven elkaar een tijdje zwijgend aankijken, tot Giulietta weer ging spreken. 'Gaan we nou nog lunchen met Sandro, of hoe zit dat?'

'Honger?' vroeg Luisa, die zich realiseerde dat ze zelf al dagen geen eetlust had.

'Ik rammel,' zei Giulietta vrolijk. 'Is er geen bar in dit shitpark?'

'Jawel,' zei Luisa. Ze probeerde zich de weg erheen te herinneren.

'Hier,' zei Giulietta. Ze wees naar een wegwijzer. Fontein van Neptunus, stond er te lezen, Forte di Belvedere, Wijngaard, Kaffeehaus.

Wijngaard? Het woord viel Luisa op. Iemand had haar iets verteld over de wijngaard.

'Waarom staat het er in het Duits?' klaagde Giulietta. 'Kaffeehaus?'

Luisa haalde haar schouders op. 'Ik geloof dat het een kopie is van iets Oostenrijks,' zei ze. 'Daar zijn ze gek op koffiehuizen, en op taart en zo, met slagroom.'

Giulietta keek wat minder gekweld. 'Dus zo zit dat,' zei ze, toch nog wat zuinigjes. Luisa herinnerde zich wat een strijd ze ooit had moeten leveren om haar gewoon een stuk brood te laten eten.

Toen ze onderweg erheen langs het rijtje jonge wingerds kwamen, zag Luisa opeens iets wat haar met een schok deed halt houden.

'Dat is het,' fluisterde ze wijzend.

'Wat?' vroeg Giulietta ongeduldig.

'Ssst,' deed Luisa.

'Katten?' vroeg Giulietta. Ze weigerde zachter te praten. Onder aan de heg achter de kleine wijngaard hielden zich vier of vijf katten op, allemaal van een verschillende tint grijs, alsof ze een schutkleur hadden voor een bestaan in de schaduw. Ze stonden om een schoteltje eten geschaard. Ze probeerden elkaar weg te duwen en maakten daarbij zachte mauwende en grommende geluidjes. Ze leken zich er niet aan te storen dat er mensen in de buurt waren.

'Hier is de tas van dat meisje gevonden,' zei Luisa. Achter de wijngaard, had Sandro gezegd.

'Het kattenvrouwtje heeft hem gevonden,' ging ze peinzend verder. Giulietta snoof misprijzend,

'Ze zal wel zo gek als een deur zijn,' zei ze. Luisa legde een vinger tegen haar lippen. Giulietta volgde haar blik. Gehurkt achter de heg zat een vrouw in een goedkope, doorzichtige regenjas die bezig was een groot blik kalfsvlees met lever te openen. Ze had de capuchon over haar hoofd getrokken. Haar blote benen staken in Duitse gezondheidssandalen. Ze leek net zo weinig notie te nemen van haar bespieders als de katten.

Vol afkeer van het uiterlijk van de vrouw probeerde Luisa sympathie voor haar op te brengen. Hoe kon het komen dat een vrouw zich zo ging gedragen? Katten voeren in de regen. Gefrustreerde moederlijke gevoelens? De drang om iemand te hebben die je nodig heeft. Oordeel niet te snel over een ander. Sandro heeft mïj nodig, dacht ze. Eigenlijk wilde ze wel dat hij haar wat minder nodig had.

'Hallo?' riep ze. Met een ruk draaide de vrouw haar hoofd om. Het leek wel of ze met die beweging de instinctieve reactie van een van de etende katten imiteerde. Ze trok een boos gezicht.

'Bent u, eh...' Luisa probeerde zich de naam te herinneren en triomfantelijk wist ze die uit haar geheugen te vissen. 'Signora Di Tommaso? Fiamma Di Tommaso?' Het kattenvrouwtje. 'Bent u degene die de tas heeft gevonden?' De vrouw keek even naar ze en draaide ze toen de rug toe. Ze schoof lege blikken, tupperware-doosjes en lepels in een jutezak. En voor ze begrepen wat er gebeurde, rende ze voorovergebogen weg tussen de heggen en was verdwenen.

'Hé,' riep Giulietta te laat, 'waarom opeens zo'n haast?' Geërgerd keek ze Luisa aan. 'Wat een klotezooi.'

'Geeft niet,' zei Luisa nadenkend, 'ik heb haar adres. Ze gaf een tikje op de tas die ze over haar schouder droeg.

Giulietta keek haar bewonderend aan. 'Je pakt het wel grondig aan, zeg,' zei ze.

Luisa keek haar aan. 'Ik wil niet dat Sandro het niet redt omdat hij misschien te weinig steun heeft,' zei ze. 'Dit is zijn eerste klus sinds... nou ja. Zijn hele leven is hij te trots geweest om hulp of advies te vragen. En kijk eens wat hem dat heeft opgeleverd. Eruit gewerkt bij de politie. Ook al had hij dan die keer twee levens gered, als we het jouwe ook meetellen. Zijn hele carrière weggegooid, alleen maar omdat hij iets goeds wilde doen. Maar ja, daar heb je niet altijd iets aan, hè?'

Ze was aan het doordraven. Giulietta keek bijna benauwd. 'Oké, oké,' zei ze. 'Ik bedoelde alleen maar dat je het goed doet, allemaal. Dat is alles.' Maar toen ze de rug van de vrouw in de verte nakeek, voelde Luisa zich plotseling moe worden, en dat was te zien.

'Kom op,' zei Giulietta terwijl ze haar bij de arm pakte. 'Kaffeehaus, deze kant op.'

Het elegante gebouwtje had inderdaad wel hier en daar iets Weens. Er was veel pluche, misschien om tegenwicht te bieden tegen de desolate aanblik van het lege terras, waar de tafeltjes en stoelen waren opgestapeld om te worden opgeborgen voor de winter. Binnen was het een en al knusheid: een kleine houten bar en een ronde erker die uitkeek over de stad. Goudkleurige stoeltjes en ronde tafeltjes. Achter de bar stonden een kloeke vrouw van middelbare leeftijd en een oudere barman met vlinderdasje en gilet naar hen te kijken toen ze waren binnengekomen. Waarschijnlijk waren ze deze hele week hun eerste klanten. Door de geur van hout en verse koffie voelde Luisa zich opknappen. Ze plofte neer aan een tafeltje. En toen Giulietta twee koppen koffie ging halen en in haar versleten handtasje het geld probeerde te vinden, protesteerde Luisa bij uitzondering niet.

Giulietta nam de tijd. Ze stelde een hele serie vragen aan de barman, die met de rug naar haar toe hun cappuccini stond te maken. Terwijl ze zat te wachten, haalde Luisa de map tevoorschijn. Hij was een beetje vochtig, maar niet gescheurd. Ze pakte het krantenknipsel eruit.

Toen ze met twee overvolle koppen bij het tafeltje terugkwam, zei Giulietta: 'Dat kattenvrouwtje heeft ze niet allemaal op een rijtje, zeggen ze. Maar vroeger gaf ze colleges antropologie op de universiteit, dus echt dom kan ze niet zijn, lijkt me. Ze zeggen dat ze hier elke morgen is, daar kan je de klok op gelijk zetten. Dan geeft ze de katten eten en praat met ze. Van elf tot halfeen. Soms komt ze om vijf over halfeen of zo hier even binnen en vraagt dan om een glas kraanwater. En daarna gaat ze weer naar huis, rammelend als een schroothandelaar, met al die blikken en vorken en weet-ikveel.'

Een vrouw met vaste gewoonten, dacht Luisa. Ze zat te mijmeren over de overeenkomsten tussen Fiamma Di Tommaso en Claudio Gentileschi. Voorzichtig nipte ze van haar cappuccino. Ze was kieskeurig wat haar koffie betrof. Als daar houdbare melk aan te pas was gekomen, dronk ze hem niet. Maar deze was goed.

Ze zette het kopje neer. 'Heb je ze nog gevraagd naar dinsdag?'

'Mmm,' deed Giulietta. 'Ze was dinsdag op die tijd de katten weer eten aan het geven, zegt Roberta.' Ze knikte naar de oudere vrouw, die stug naar haar glimlachte. 'Maar ze is niet langsgekomen voor een glas water. En dat was wel vreemd, want dat doet ze bijna altijd. En dinsdag was het een mooie warme dag.'

Iets of iemand moet haar ritueel onderbroken hebben, mijmerde Luisa. Was ze ergens van geschrokken, misschien?

'Werkten ze toen allebei? Heb je gevraagd naar het meisje?'

Giulietta knikte en pakte het krantenknipsel uit Luisa's hand. Luisa liet haar begaan. Er was iets anders wat ze wilde nagaan. Ze haalde het rapport van de carabinieri tevoorschijn. 'Hier staat dat het kattenvrouwtje de tas om vijf uur is komen afgeven,' zei ze peinzend. 'Niet vroeg in de middag, dus.'

'Is ze dat?' vroeg Giulietta nieuwsgierig terwijl ze naar de korrelige foto van Veronica Hutton tuurde. 'Ziet er niet dom uit. Volgens mij kan die wel voor zichzelf opkomen.' Ze keek naar de tas. 'Wat heb je daar nog meer in zitten?'

'Ho, ho,' zei Luisa. Ze stak een vinger op. 'Eén ding tegelijk.' Met een pruillip stond Giulietta op en beende met het knipsel in haar hand naar de bar.

Luisa draaide zich om en keek een andere kant op. Door het grote erkerraam zag ze de rode daken in de motregen, de in de wind opbollende parasols op het terras. Een vage gedachte begon zich te vormen in een hoekje van Luisa's geest. Maar voor die tot volle wasdom kon komen, was Giulietta weer terug, plofte naast haar neer en begon in de tas te rommelen.

'Die foto hadden ze al gezien,' zei ze. Ze hield de gelige map omhoog. 'Wat hebben we hier?' Luisa schudde haar hoofd en stak haar hand uit om de map terug te krijgen. Ze dankte God dat ze de foto's van het stoffelijk overschot van Claudio Gentileschi thuis had gelaten. Giulietta was een pittige tante, maar zó pittig nu ook weer niet.

'Dit is geen spelletje, Giuli,' zei ze.

'Nee,' zei Giulietta schaapachtig, 'sorry.' Ze legde de map neer.

Luisa zuchtte. 'Je mag wel even kijken,' zei ze. Na een korte aarzeling nam Giulietta de map op haar schoot en opende die. Ze keek. En bleef kijken. Luisa volgde haar blik en kwam uit bij de foto met ezelsoren die met een paperclip boven aan de map was gehecht.

Eerbiedig haalde Giulietta de foto los en hield hem omhoog.

'Giuli?' zei Luisa. Op Giulietta's gezicht was verdwazing en angst te zien.

'Dit is hem toch niet, hoop ik?' zei ze. 'Die van de zelfmoord? Onze Claudio?'

'Onze Claudio?' Luisa pakte haar hand. 'Wat bedoel je?'

'Onze Claudio,' zei Giulietta langzaam, 'woont naast het Vrouwenhuis op de Piazza Tasso. Onze Claudio.'

-17-

Toen ze deur achter Sandro Cellini had gesloten, voelde Iris zich opeens volkomen afgemat. Ze had meteen beseft dat ze hem al eerder had gezien. Ze had er even over gedaan om hem te plaatsen, maar toen was ze er uit: de mismoedig uitziende man die bij het hek van het Bobolipark zonder bescherming in de regen had gestaan. En toen ze hem eenmaal had leren kennen, voelde ze zich om meerdere redenen opgelucht: omdat ze niet alleen stond, en omdat Jackson de waarheid bleek te hebben gesproken. En dus had ze, door Jackson te geloven - en door, in het gênante verlengde daarvan, met hem naar bed te gaan -, niet de allergrootste stommiteit van haar leven begaan. Door die opluchting was ze al zo slap als een vaatdoek nog voordat Sandro Cellini haar vertelde dat die oude man dood was. Ze ging zitten.

Als reactie op de gespannen stilte had hij zijn mobieltje gepakt en ernaar gekeken. 'Sorry,' had hij gezegd, 'ik moet gaan.' Peinzend keek hij haar aan. 'Ik ga met je docenten praten.'

'Docenten?' had ze verontrust gevraagd. 'Bedoelt u Paolo Massi?'

'Wie werkt er nog meer, daar?' had hij belangstellend gevraagd. Ze had hem uitgelegd hoe het zat met Antonella Scarpa, met de bezoeken aan het atelier en het modeltekenen. Hij knikte aandachtig en leek alles in zich op te nemen, maar had duidelijk haast nu. Hij excuseerde zich nogmaals en schudde haar de hand. 'Bel me alsjeblieft,' zei hij, 'als je iets te binnen schiet.'

Ze vond hem aardig, die nukkige, argwanende Sandro Cellini. Met zijn aantekeningenboekje en die blik waarmee hij haar van onder zijn wenkbrauwen kon aankijken, tegelijkertijd ongeduldig en betrokken. Het was op een vreemde manier geruststellend geweest toen hij bij haar thuis was. Ze had naar hem gekeken toen hij zijn ogen nieuwsgierig had laten gaan langs de opgezette adelaar in zijn vitrine, de aan de muur hangende geweien en de versleten gordijnen van goudkleurig damast. Daarna had hij weer naar haar gekeken. Met respect, leek het wel. Misschien omdat ze sterk genoeg was om te wonen in dit krankzinnige spookhuis zonder compleet door het lint te gaan? Ze vond hem aardig, maar ook nu hij op de zaak zat, zag die er nog steeds niet goed uit, natuurlijk. En nu hij weg was had Iris het gevoel dat het huis zich weer krakend aan haar opdrong en haar in zich wilde sluiten.

De oude man die Ronnie ging opzoeken was dood aangetroffen. En wat erger was: hij leek zelfmoord te hebben gepleegd. De conclusie leek voor de hand te liggen.

Een hard en schel geluid: de deurbel. Geschrokken sprong Iris overeind.

Op de overloop stond de contessa. Ze droeg een vreemdsoortige peignoir.

'Zo,' zei de oude vrouw vijandig, 'alweer bezoek?'

Iris vouwde haar armen over elkaar. Ze dacht er niet over van de drempel te stappen om haar binnen te laten. 'Signor Cellini,' zei ze met ijskoude beleefdheid. 'Ik geloof dat u hem kent?'

'Zijn vrouw,' zei de contessa met een minachtend gesnuif. 'Ik ken zijn vrouw. Werkt in een winkel. Ik heb haar nummer aan mevrouw Hutton gegeven.'

'Dan weet u ook,' zei Iris, 'dat hij probeert uit te zoeken wat er met Ronnie is gebeurd. Met Veronica.'

De oude vrouw boog haar hoofd. 'Mïj is hij niets komen vragen,' zei ze. Haar mond stond strak.

'Heeft u hem iets te vertellen, dan?' Ouwe tang.

'Daar komt hij alleen maar achter als hij het me komt vragen.' Weer liet ze gesnuif horen.

Er schoot Iris iets te binnen. 'Vrijdagavond,' zei ze, 'heeft u toen iemand gezien? Is er iemand langsgekomen?'

'Iemand, hoe bedoel je: iemand?' vroeg de contessa. Haar ogen leken op die van een klein argwanend diertje.

'Volgens mij is er vrijdagavond iemand in onze woning geweest.'

Contessa Badigliani werd weer een en al zelfverzekerdheid. 'Absoluut niet,' zei ze. 'Denk je dat ik een vreemde in mijn huis toe zou laten? Veiligheid is voor mij het hoogste goed.' Haar krakende, ouderwetse Engels gaf haar woorden een kwade klank.

Iris keek haar aan. Er was iets raars aan de manier waarop ze het had gezegd. 'Niet per se een vreemde,' zei ze. 'Is er iemand geweest hier?'

Hooghartig keek de oude vrouw haar aan. 'Dit is mijn huis,' zei ze, 'ik bepaal wie hier binnenkomt. En nu we het daar toch over hebben: ik wens niet dat hier jongemannen op bezoek komen die in het holst van de nacht weer weggaan.'

Iris stond doodstil. Razend, was ze. Ze verwachtte dat ze zou gaan blozen, maar dat gebeurde niet. Midden in het gemene oude gezicht van contessa Badigliani sloot ze langzaam en doelbewust de deur, draaide zich om en leunde achterover. Achter zich hoorde ze eerst een woedend gestamel, daarna een paar dreigende Italiaanse woorden, stilte, en toen het dichtslaan van de ijzeren liftdeur.

Iris pakte haar tas, haar sleutels, haar telefoon. Ze stuurde een sms'je naar Hiroko: 'ik kom eraan.'

Toen belde ze een taxi.

Sandro zag meteen dat de Scuola Massi goed in de slappe was zat. De ingang bevond zich in een smalle, elegante straat tussen de San Niccolo-kerk en de afbladderende vaaloranje muren van het Palazzo Serristori. Het was een van de duurste buurten van de stad, en ook een van de meest pittoreske, zelfs in deze novemberregen. Zeer geschikt om indruk te maken op buitenlandse bezoekers. Dat gold ook voor de gevel van de academie, die kortgeleden nog van een verse okerkleurige verflaag was voorzien, voor de schoongeborstelde, kraakheldere pietra serena rond de ramen, en het glanzende koperen naambord.

Toen hij die ochtend nog wat slaperig aan de telefoon was gekomen, had Pietro niet veel te zeggen gehad. In elk geval niet over het onderzoek naar de financiële handel en wandel van de academie.

Er was geen duidelijke conclusie uit gekomen. Er waren verdachte onroerendgoedbezittingen buiten de stad opgedoken, maar geen daarvan stond op Massi's eigen naam. De academie deed goede zaken. Elke cursus zat vol, sommige cursisten kwamen zelfs meerdere jaren achter elkaar terug. Drie grote Amerikaanse universiteiten stuurden hun studenten alleen naar de Scuola Massi. De academie had, vanwege de goede naam die de familie in de oorlog had verworven, een streepje voor. Vader Massi had toen in zijn kelder immers pamfletten voor de partizanen gedrukt. Natuurlijk gingen de zaken goed. En als de Guardia di Finanza zo vriendelijk wilde zijn niet al te diep te willen spitten om uit te vinden of al die cursisten ook wel echt bestónden, nou dan waren het harde werkers, daar bij de Scuola Massi. Terwijl het onderzoek liep, was er plotseling ergens anders een enorme corruptiezaak uitgebarsten. De helft van de rechercheurs was toen daarnaar overgeplaatst, en het onderzoek naar de Scuola Massi was doodgebloed.

'En daar kwam nog bij,' had Pietro er terloops aan toegevoegd, 'dat hij bij de Guardia was aangegeven door een vrouw.'

'Nou en?' had Sandro gereageerd.

'Dan weet je het toch wel?' had Pietro geantwoord. 'Ex-vriendin, afgewezen geliefde, wat dan ook. Oneigenlijk motief.'

'Weten ze dat zeker?'

Sandro stelde zich voor hoe Pietro nu wereldwijs zijn schouders ophaalde. 'Ze was begonnen als naaktmodel voor de academie, en is toen allerlei klusjes voor hem gaan doen. Ik geloof dat die twee toen kort iets hebben gehad samen. Hij schijnt het goed te doen bij de vrouwen.'

'Aha,' had Sandro gezegd. Dit stukje informatie stopte hij even weg voor eventueel later gebruik. Roddel kon je nooit als feitelijk bewijs gebruiken, maar soms wees het je toch in een bepaalde richting.

'Hoe was jouw eigen gevoel over die belastingontduikingszaak?' had hij Pietro gevraagd 'Hadden ze reden om die door te zetten?'

'Ik mag die man niet,' had Pietro geantwoord, 'dus ik had zeker doorgezet.'

De vrouw die Sandro binnenliet - Antonella Scarpa, zoals ze zich met een stevige, droge handdruk voorstelde - leek hem precies het soort vrouw dat een wantrouwige echtgenote als secretaresse voor haar man zou uitkiezen als ze zeker van haar zaak wilde zijn. Stekelhaar, niet lelijk. Tenger maar streng, in haar witte stofjas. Ze deed hem aan iets of iemand denken, maar aan wat precies kon hij zich niet te binnen brengen. Aan een technisch rechercheur bij de politie, misschien, met die ernstige blik. Maar misschien herkende hij wel gewoon een klassiek type: intelligent, taai, hardwerkend, een vrouw met ballen. Het archetype van de donna italiana.

'De directeur is er nog niet,' zei Antonella Scarpa. 'Over vijf minuten ongeveer, hoopt hij. Met al die regen zit op de viale het verkeer nogal vast.' Sandro bromde begrijpend.

Terwijl de vrouw hem door een hal met stenen bogen leidde, waarin een serie met spotlights beschenen, zelfs voor het lekenoog van Sandro als uiterst verfijnd te herkennen gravures van Florentijnse monumenten aan de muren hingen, wist hij opeens weer waar hij haar eerder had gezien. Daar was hij goed in: om uiteindelijk altijd in zijn geheugen te vinden wat hij zocht. Antonella Scarpa had hij gisteren nog gezien, toen ze schilderijen aan het ophangen was in een galerie in de Via Romana.

'Jullie hebben toch ook een galerie, als ik me niet vergis?' vroeg hij terloops. Scarpa keek hem over haar schouder aan.

'Inderdaad,' zei ze beleefd, alsof ze tegen een potentiële klant sprak. 'Aan het eind van een cursus exposeren we daar het werk van de leerlingen.'

'Wordt er ook echt verhandeld?' vroeg hij. De galerie zag er veel te luxe uit om alleen maar goedbedoelde pogingen van cursisten in op te hangen.

Ze waren nu in een klein, wat lager gelegen zijvertrek gekomen. Met een gebaar nodigde ze hem uit te gaan zitten.

'Jazeker,' antwoordde ze, 'we verkopen daar. Wilt u misschien een kopje koffie?'

Terwijl ze bezig was met de koffie, probeerde Sandro een manier te bedenken om haar op haar gemak te stellen. Vijf minuten was niet veel om informatie te ontlokken aan een onverzettelijk loyale en uiterst discrete ondergeschikte - zelfs de korte tijd die hij had gehad om Antonella Scarpa te observeren was genoeg geweest om deze eigenschappen op te merken -, maar misschien waren er toch mogelijkheden.

'Werkt u al lang bij de Massi-academie?' vroeg hij als inleiding.

'Acht jaar,' zei ze. Dan was ze dus een jaar na de belastingzaak begonnen. Is ze misschien verliefd op Massi zonder het zelf te weten? vroeg Sandro zich af. Acht jaar als hulpje van een getrouwde man. Hij hoefde niet eens te vragen of ze zelf een gezin had. Ze was immers nu hier? Op zondag. Hij keek rond. Er was een glazen wand waarachter hij een gewelfde atelierruimte zag. Het leek erop alsof ze bezig was geweest schildersezels neer te zetten rond een podium.

'Werkt u wel meer op zondag?' vroeg hij. Ze haalde haar schouders op.

'Af en toe,' zei ze. 'Het is moeilijk om alles te regelen als de cursisten hier zijn.'

En er constant een rommel van maken, dacht Sandro. Misschien voelde ze zich echt betrokken bij de zaak. 'Wat voor kunst verkopen jullie?' vroeg hij. 'In de galerie?'

Hij zat, en zij stond met over elkaar gevouwen armen voor hem. Vorsend keek ze hem aan. 'Weet u iets... neemt u me niet kwalijk, hoor...' zei ze, 'maar weet u iets van kunst?'

Sandro haalde zijn schouders op en glimlachte vriendelijk. 'Niet echt,' zei hij. 'Ontziet u mij dus, alstublieft.'

Scarpa keek hem ernstig aan. 'Wij zoeken oorspronkelijke tekeningen en gravures uit de Renaissance voor internationale kunsthandelaren,' zei ze. 'Voor het grootste deel Amerikanen en Duitsers, maar ook het aantal Russische klanten is groeiende.' Ze zei het alsof ze uit een brochure voorlas. 'En wij voeren de verkoop voor een aantal hedendaagse schilders en conceptuele kunstenaars.' Ze noemde een paar namen, die Sandro noteerde, maar hij had van geen hen ooit gehoord. Voor zover hij wist, was conceptuele kunst iets met varkenskoppen en de Ponte Vecchio in aluminiumfolie verpakken. Was daarmee geld te verdienen?

'Ik wil graag een keer langskomen om een kijkje te nemen,' zei hij. 'Zou dat mogen?' Hij dacht te zien dat Antonella Scarpa even verstrakte.

'Dat lijkt me wel,' zei ze weifelend.

'Misschien vanmiddag,' zei Sandro op mijmerende toon, alsof hij tegen zichzelf sprak. Was het haar positie in de academie die haar voorzichtig deed zijn met wat ze zei, wilde ze iemand beschermen, of lag het nog anders? 'Een leuk uitje voor een regenachtige zondag.' Hij glimlachte naar haar.

'Tja, dat zult u toch echt met de direttore moeten bespreken,' zei ze gealarmeerd. Die verholen paniek in haar stem deed hem onmiddellijk besluiten dat hij dat bezoekje zeker zou gaan afleggen. Of die beslissing voortkwam uit een drang om de boel te ontregelen of uit degelijk speurdersinstinct, wist hij even niet. Op dat moment werden ze, als bij afspraak, onderbroken door het geluid van een ijzeren sleutel in het zware slot.

Paolo Massi was knap zoals Florentijnse patriciërs knap zijn. Sandro wist meteen dat hij hem niet mocht. De hand die de man met een strak gezicht naar hem uitstak, stond hem tegen, net als het gedistingeerde donkere haar met grijze lokken en de diepliggende groene ogen. Sandro raakte de uitgestoken hand zo kort mogelijk aan.

'Als er ook maar iets is wat ik kan doen...' zei Massi ernstig. Hij leidde Sandro zijn kantoor binnen, dat zich op een entresol boven aan een ijzeren trap bevond. Vanaf de stoel die hij kreeg aangeboden kon Sandro het atelier overzien tot in de tuin daarachter. Daar stonden een paar grote gardenia's in potten te druipen in de regen. Sandro stelde zich de ruimte vol gebogen hoofden voor, vol ijverige buitenlandse meisjes die achter hun ezels hard aan het werk waren.

Wat kwamen die meisjes hier zoeken? Romantiek? Wilden ze even wegvluchten van hun ouders of hun opleiding? Was het een spoedcursus volwassen worden?

'Vanzelfsprekend,' zei hij verstrooid tegen Paolo Massi. Hij keerde zich af van het atelier en keek rond in het kantoor. Ook hier hing een rij fraai ingelijste afbeeldingen: bladzijden uit een of ander middeleeuws manuscript. Op het bureau niets anders dan een foto van zijn vrouw in een zilver lijstje. Knap, donker haar en donkere ogen, een mooi gevormde neus. Luisa had gelijk gehad.

'Wat denkt u zelf eigenlijk dat er met haar is gebeurd?' vroeg Sandro impulsief, alsof hij de man in vertrouwen nam. 'De politie en haar moeder lijken tot nu toe niet al te ongerust. Die lijken te denken dat het wel bij dat meisje past om... nou ja, om er even tussenuit te knijpen. Om even op avontuur te gaan.'

Maak jij je niet ongerust? wilde hij vragen. Stel je voor dat een ofandere idioot haar in zijn kelder gevangenhoudt. Massi keek hem niet aan. Sandro wilde hem wel aan zijn kraag door elkaar schudden.

'Ik weet het echt niet,' zei Massi na een tijdje. 'Het lijkt me dat we inmiddels wel de mogelijkheid moeten overwegen dat haar iets ernstigs is overkomen.' Hij keek somber. 'Maar we kunnen toch nog steeds hopen... Ik bedoel: we kunnen toch nog steeds de hoop koesteren dat het om een of andere... man gaat? Dat ze ergens vakantie aan het houden is?'

Sandro knikte neutraal. 'Past zoiets in uw beeld van haar? Heeft u haar een beetje leren kennen?' vroeg hij zo mild mogelijk. 'Is ze naar uw indruk een nogal wild type?'

Massi keek hem aan en zuchtte. 'Ik kan eigenlijk alleen maar iets over haar vertellen als cursiste,' zei hij. 'Ik kan u zeggen dat ze graag vooruit wilde komen, maar niet gewend was hard te werken. Ze wilde graag plezier hebben, ze was impulsief. De ene dag wilde ze een groot schilder worden...' - hij spreidde zijn armen - '... en de volgende wilde ze de hele nacht opblijven om met wildvreemden uit drinken te gaan.' Hij dacht even na. 'Het komt wel meer voor.'

Hij leek zijn best te doen alles helder te krijgen.

'Dus u denkt dat ze impulsief genoeg was om er zomaar vandoor te gaan?'

'Er zijn zoveel cursisten,' zei hij, weer zijn armen spreidend. 'Weet u: ze leek een heel aardig meisje. Er zijn er veel die impulsief of lui zijn. Ze zijn allemaal nog erg jong.' Er was iets bestudeerds in zijn beheerste manier van doen, vond Sandro. Alsof hij, met het oog op negatieve publiciteit, nu al afstand van de zaak probeerde te nemen.

'U zal wel heel wat met ze te stellen hebben,' zei Sandro. Hij probeerde meelevend te klinken. 'Dat ze zomaar niet komen opdagen, en zo.'

'Dat komt voor,' zei Massi afgemeten. 'We doen onze uiterste best om absentie te voorkomen.' Er viel een stilte. Sandro hoorde de regen tikken op de glazen uitbouw van het atelier. Hij hoopte maar dat, wat Luisa dan ook aan het ondernemen was, zij en Giulietta ergens onder dak waren. Opeens dacht hij: wat doe ik eigenlijk hier? Uitzoeken of deze man de overheid aan het oplichten is? Dat is mijn werk niet.

Zijn werk was naar Ronnie te vragen.

'Waar was u zelf op de dag dat ze het laatst is gezien?' vroeg hij. Hij wist niet eens precies waarom hij de vraag stelde. Wel wist hij dat hij Massi niet mocht, en op deze manier misschien een reactie kon loskrijgen. 'U was waarschijnlijk hier? Heeft u niet gevraagd waar ze was?'

'Nee, ik was niet hier,' zei Massi. Hij fronste veelbetekenend zijn wenkbrauwen.

'Was u afwezig?'

'Ik was bezig met een expositie,' zei hij. 'Daar ben ik al bijna de hele week mee bezig. Een serie installaties weghalen die we vóór het begin van de cursusperiode hadden opgesteld, zodat we kunnen beginnen om werk van de leerlingen op te hangen.'

Omdat hij niet wilde laten merken dat hij geen idee had wat installaties waren, ging Sandro er niet op in, en kwam meteen ter zake.

'Was u alleen op die dag?'

Massi keek hem aan en begon toen te lachen. 'Bent u aan het controleren of ik een alibi heb, meneer Cellini? Is dat niet meer een zaak van de politie?'

'Ik vroeg of u alleen was,' zei Sandro rustig. 'Tot kortgeleden was ikzelf nog politieman, als dat voor u van belang is.'

Paolo Massi draaide op zijn stoel en keek door de glazen wand de atelierruimte in. Sandro volgde zijn blik en zag dat Antonella Scarpa naar ze stond te kijken. Ze had haar handen in de zakken van haar lange witte stofjas gestoken. Was het alleen maar omdat hij haar al eerder had gezien, in de galerie, of was er iets anders aan haar dat hem stoorde? Buiten zijn wil om sloeg in zijn hoofd de oude machine van de beroepsmatige argwaan aan. De snelheid ervan kon hij niet regelen. De machine zou in haar eigen tempo doordraaien, tot ze een conclusie had bereikt: betekende dit steekje twijfel iets, of niet?

'Bent u vervroegd uitgetreden?' vroeg Massi koeltjes. Sandro's gedachtegang werd erdoor onderbroken. 'Uit het korps?'

Sandro negeerde hem. 'Dus u was alleen? De hele dag?'

'Nee, dat was ik niet,' zei Massi met opeengeklemde tanden. 'In elk geval niet de hele dag.' Hij ging rechtop zitten. Sandro keek naar zijn fijnzinnige, aristocratische gelaatstrekken. Luisa zou hier moeten zijn om haar mening over deze man te geven, dacht Sandro. Hijzelf was niet meer in staat zijn vooroordelen te onderdrukken.

'Dottoressa Scarpa is 's morgens langsgekomen,' zei hij. 'Om wat te helpen. Er was heel veel te doen. De cursisten waren toen op excursie naar een pottenbakkersatelier, dus kon ze even weg.'

Sandro knikte nauwelijks zichtbaar. 'Van hoe laat tot hoe laat was ze bij u?' vroeg hij.

'Anderhalf uur, zoiets. De exacte tijd weet ik echt niet meer,' zei Massi fronsend. 'Toen kwam mijn vrouw, om me wat lunch te brengen.'

'Dat is aardig,' zei Sandro. Een vrouw komt, een andere vertrekt. 'Doet ze dat vaak?'

'Zo vaak mogelijk,' zei Massi. 'Wij eten graag samen.'

'En u was de hele dag in de galerie?'

'Massi knikte. 'Ja.' Hij glimlachte beleefd en geduldig, alsof hij alle tijd wilde nemen voor dit gesprek. Echt een man die gewend was met klanten om te gaan.

Opeens voelde Sandro een sterke drang om weg te gaan. Wat had het eigenlijk voor zin om die man op zijn huid te zitten als ze niet eens wisten hoe laat dat meisje was verdwenen? En dat terwijl hij eigenlijk het scenario moest onderzoeken dat Veronica Hutton die ochtend op pad was gegaan om Claudio Gentileschi te treffen. Hij was er volkomen zeker van dat deze Paolo Massi in staat was om de belastingdienst op te lichten. Daar was hij slim en arrogant genoeg voor. En wat oneerlijk betreft: wie zou er nou niet de belastingen ontduiken als hij de kans kreeg?

Terwijl Massi hem naar de deur bracht, hield Sandro, om nog een keer goed te kunnen rondkijken, even zijn pas in. Het was een mooi instituut, zeker. De donkere houten werktafels, de crèmekleurig gepleisterde ronde plafonds, de tentoongestelde antieke etswerktuigen, een antieke drukpers, zelfs. Misschien was dat wel het apparaat dat Massi's vader in de oorlog gebruikte. Een oude familie, een familie van aanzien. Maar misschien betekende familie niet altijd alles.

'Ik hoop dat u haar vindt,' zei Massi bij de deur. 'Dit is allemaal heel erg moeilijk.'

De stem van de man leek te zingen van poeslief medeleven. Sandro voelde zich geërgerd en prikkelbaar. Hij wachtte tot ze bij de deur waren en kwam pas toen met zijn verzoek de galerie te mogen bezoeken. Diezelfde middag nog.

Hij moest toegeven dat hij, uit pure dwarsheid, zo lastig mogelijk wilde doen. Maar die galerie was wél vlak naast het Bobolipark. En Massi was een gladde aal. Als hij hem te veel speelruimte zou geven, zou Sandro niet veel meer te zien krijgen dan hij al gezien had.

'Dat wordt moeilijk,' zei Massi. 'Meent u het echt? Op zondagmiddag? Waarom?'

De arrogante toon van de man maakte het Sandro nu absoluut onmogelijk om zijn plannen bij te stellen.

'We moeten grondig te werk gaan,' zei hij zalvend. 'Ik ben bang dat ik echt moet aandringen. U weet natuurlijk dat ik de officiële vertegenwoordiger ben van de moeder van het meisje.' Hij voegde er maar niet aan toe: die ook jóu betaalt. 'Die mevrouw zal het natuurlijk op prijs stellen als u uw volledige medewerking geeft.' Massi's kaken verkrampten even. Sandro voelde voldoening opvlammen: hij had de man weten klem te zetten.

'Vijf uur,' zei Massi afgemeten. 'U weet waar het is?'

Zeker, weet ik dat, dacht Sandro. Zonder plichtplegingen liet Massi hem uit. Hij stond weer op straat.

Sandro bleef even staan. Hij ademde de schone, vochtige lucht in. Het was opgehouden met regenen, maar er hingen lage, donkere wolken in de lucht. In de zondagse stilte kon Sandro aan de andere kant van de afbrokkelende okerkleurige kolos die het Palazzo Serristori vormde, het donderende geraas van de rivier horen. Op het rechterdeel van de gevel, op een hoogte van zes of zeven meter, was een van die vertrouwde stenen rechthoeken aangebracht: een herinneringsplaquette, die je zoveel zag dicht bij de Arno. Sandro's ogen bleven eraan hangen. Er was een horizontale lijn in gegraveerd. Onder en boven die lijn stonden de woorden: 'Op 4 november 1966 kwam het water van de Arno tot deze hoogte.' En veertig jaar later, dacht Sandro terwijl het kabaal van het water dreunde in zijn oren, kwam Lucia Gentileschi mijn kantoor binnenstappen.

Toen hij uit de massieve stenen beschutting van het Serristori stapte en weer in het bereik was van mobiele telefonie, hoorde hij een piepsignaal. Ongeduldig begon hij zichzelf te bekloppen: hij had geen idee waar hij dat stomme ding had gelaten. In zijn achterzak vond hij het. '1 bericht ontvangen,' stond er. Hij stuntelde met het apparaatje en drukte op de verkeerde toets, waardoor het bericht weer naar de inbox werd gestuurd. Het zou wel van Luisa zijn, die hem wilde vragen waar ze zouden gaan lunchen.

Terwijl hij naar het telefoontje in zijn hand keek, kwam het beeld van die oude drukpers hem weer voor ogen. Echt iets voor Claudio, dacht hij. Die mooie oude machine, met zijn partizanenverleden. Er lag hier ergens een verband, maar vooralsnog tastte hij in het duister om het te vinden. In plaats van het berichtje te lezen op de telefoon in zijn hand, belde hij Lucia Gentileschi.

Haar stem had niet meer de helderheid waarmee ze in zijn kantoor tegen hem had gesproken. Sandro vermoedde dat ze slecht had geslapen. Omdat hij wist dat ze niets moest hebben van blijken van medeleven, hield hij het zakelijk.

'Kende... kenden u en Claudio een zekere Paolo Massi?' vroeg hij meteen. 'Iemand met een soort kunstacademie?'

'Ha.' Ze maakte een raar geluid, een soort verrast lachje. 'Nee, eigenlijk niet,' zei ze. 'We kenden ze niet, niet persoonlijk.'

'Maar u weet wie het zijn? Die familie?'

'Zij waren onder de personen die zijn komen condoleren,' zei Lucia. 'Zijn vrouw, in elk geval. Op vrijdagavond. Ik stond op het punt om Claudio's bureau door te nemen. We kenden die mensen nauwelijks. Maar ja, de dood trekt vaak eigenaardige types aan. Lijkenpikkers.'

'Hoe zit het dan?' Sandro kon het niet goed volgen.

'Iedereen kent de verhalen over Massi Editore,' zei Lucia. Er zat een ondertoon van scepsis in haar stem die zijn belangstelling wekte.

'Gaat u door,' zei hij.

Lucia zuchtte. 'Nou ja, die oude man, Matteo, die heeft tijdens de oorlog zijn pers laten draaien om propaganda voor de partizanen te drukken. Dat was in elk geval de mythe.'

'Gelooft u het dan niet?'

'Ach,' zei ze, 'ik weet zeker dat die oude man wel fatsoenlijk was. Maar die jongere... nou ja, laten we zeggen dat Claudio en ik over die zoon van mening verschilden.'

'Kenden jullie hem?'

'Nee,' zei ze geduldig, 'niet echt, eigenlijk helemaal niet.' Ze zweeg even. 'Nou ja, we hebben hem wel eens ontmoet, meer dan tien jaar geleden. Op een receptie in de synagoge.' Ze zuchtte. 'We hadden ons laten overhalen: een receptie voor de vrienden van Israël, voor mensen die Joden hadden geholpen, u kent dat wel. Meestal hielden we afstand van dat soort dingen. Hoe dan ook: hij was daar, Massi junior.'

'En jullie mochten hem niet?' Sandro probeerde zijn stem neutraal te houden.

'Ik niet. Ik vond hem een vals type, een en al eigendunk, iemand die de reputatie van zijn vader gebruikt om vooruit te komen. Erg ambitieus.'

'Maar Claudio zag dat anders?'

'Nou ja,' zei Lucia, 'over dat soort dingen hadden we wel vaker een verschil van mening. Ik was nog een klein kind in de oorlog, begrijpt u. De grote waarde van verzetsdaden kon hij natuurlijk beter begrijpen dan ik.' Ze zuchtte. 'En ik kon hem natuurlijk geen sentimentele ouwe zeur noemen. Niet steeds, in elk geval.'

In Sandro's hoofd waren dingen aan het verschuiven, al kwamen ze nog niet op een nieuwe plaats terecht. Die verschuiving was een goed teken. Die betekende iets. Er moesten verbanden zijn.

'Gaat het een beetje?' vroeg hij kortaf.

'Geen probleem,' zei ze, 'dank u. Ik slaap slecht, dat is alles.'

'Wat vervelend.' Hij zweeg even. 'Ik denk dat het niet meer lang hoeft te duren. Ik heb het idee dat ik dichter bij de waarheid kom.' Het was waar. Maar wat hij niet zei, was dat die waarheid voor haar misschien allesbehalve bevredigend zou zijn.

'Goed,' zei ze vriendelijk doch vermoeid, 'maar komt u de volgende keer met een antwoord, Sandro, en niet weer met een vraag.' Rustig verbrak ze de verbinding.

Als het een verwijt was, was het een mild verwijt, maar toch kwam het aan. Op zijn lip bijtend opende Sandro ongeduldig zijn inbox. Wat hij las, deed hem in ongeloof zijn ogen even dichtknijpen.

'We hebben Claudio gevonden,' stond er. 'Piazza Tasso.'

Het was iets minder dan een uur geleden binnengekomen. Rond het tijdstip dat hij de Scuola Massi had betreden.

-18-

Terwijl de taxi Iris naar Hiroko's huis reed, werden in de hele stad de kerkklokken geluid. En toen ze langs de enorme en eigenaardige groen-en-witte kolos van de Duomo reden, kwam ook daar klokgelui uit de toren: een diep en dreigend gegalm. Italiaanse klokken waren anders. Ze klonken altijd meer als doodsklokken dan als vreugdevol gebeier. Er stond al een rij toeristen te wachten tot de gelovigen naar buiten zouden komen en de ongelovigen naar binnen konden gaan om rond te neuzen. Niets vervelender dan een regenachtige zondag. Iris wist hoe Ronnie hiervan zou balen.

Terwijl ze dat dacht, besefte Iris dat Ronnie in haar hoofd aan het vervagen was. Dat ze zich probeerde voor te stellen wat Ronnie zou vinden van iets, was niet meer dan een wanhopige poging om haar niet helemaal te laten verdwijnen.

Ze stonden haar al op te wachten. Hiroko pakte haar even zachtjes bij haar schouders en liet haar toen weer los. In de warme en donkere, naar jasmijn geurende woning stond Sophia opgewonden van de ene voet op de andere te springen. Iris had het gevoel dat het wel honderd jaar geleden was dat ze hier Hiroko's thee had gedronken, maar het huis verwelkomde haar onmiddellijk. Ze plofte neer op de lage bank en deed haar schoenen uit. Ze had natte voeten want ze had op straat staan wachten op de taxi omdat ze geen seconde langer in haar woning had willen blijven. Ze had niet eens in de tuin willen wachten: contessa Badigliani kon naar buiten komen rennen om haar te grijpen met die beringde klauwen van haar. Maar in de woning op de begane grond was het donker geweest; misschien was dat ouwe loeder naar de kerk.

'Nou?' zei Sophia. 'Is er nieuws, wat dan ook?' Iris voelde zich meteen somber worden.

'Niet echt.' Ze moest haar gedachten ordenen.

Zo zacht mogelijk deed Hiroko de glazen deuren naar het stukje kletsnatte achtertuin open. Het geluid van de regen kwam naar binnen, en frisse lucht. Het was in elk geval niet bitterkoud, dacht Iris onwillekeurig. Maar het zou wel heel snel koud wórden. Het was november.

'Ik hield het bij mij niet uit,' zei Sophia. 'Uren en uren rond de tafel bij dat gastgezin van mij. En maar eten.' Ze sloeg haar ogen ten hemel. 'Er komt geen émd aan die zondagen.' Iris keek naar haar en vroeg zich af wat ze in dat Italiaanse gastgezin zouden denken over Sophia en haar vrienden: losgeslagen buitenlandse pubers, te blasé voor het zondagse middagmaal.

Toen haar ogen wat aan het zwakke licht gewend waren, zag Iris dat overal aan de wanden houtskooltekeningen waren opgehangen. Die moesten van Hiroko zijn, zo onmiskenbaar Japans van stijl: lange lichamen, geschetst met een paar lijnen. Ze deden haar aan iemand denken... Matisse? Ze moest denken aan haar eigen potloodtekening die Antonella Scarpa had opgehangen. Even verlangde ze ernaar ergens in een atelier te zitten, helemaal alleen, en iets te maken dat net zo goed was als dit hier.

Sophia praatte door. 'Ik wilde gisteravond al komen, maar Hiroko zei dat je er niet was.'

'Nee,' zei Iris aarzelend, 'ik was... eh... ik was met... Ik heb met Jackson gesproken, gisteren.'

Sophia ogen verwijdden zich, maar deze keer hield ze haar mond.

'Hij heeft het idee,' zei Iris onwillig, 'dat Ronnie een of andere schilder is gaan opzoeken. Iemand die Jackson in een bar heeft ontmoet.' Als afleidingsmanoeuvre haalde ze haar mobieltje tevoorschijn om te zien of er misschien een bericht van Jackson was. Geen bereik, zag ze. Ze stopte het telefoontje weer weg.

'O ja,' flapte Sophia er uit, 'mij heeft Jackson ook over die man verteld.'

'Echt waar?' vroeg Iris geraakt. Sophia werd rood. Misschien wel door haar sceptische toon, dacht Iris. 'Sorry,' zei ze. Sophia zag eruit of ze elk moment in huilen kon uitbarsten. Iris had zich niet gerealiseerd dat dit alles haar zozeer aangreep.

'En je geloofde hem niet?' kwam Hiroko er tactvol tussen.

'Ik wist niet goed wat ik moest geloven,' zei Iris. 'Maar het lijkt erop dat het toch waar is, hè?' Ze keek even snel naar Sophia. 'Alleen... nou ja... Ik had mijn twijfels over hem zelf. Over Jackson.' Ze voelde al haar twijfels weer terugkomen en schudde haar hoofd. 'Denk goed na,' had Sandro Cellini toch gezegd? 'Je hebt er het hoofd voor. Je ziet details.'

Allebei keken ze naar haar. Ze beet op haar lip en ging verder. 'Jackson is anders dan ik verwachtte. Op de academie vond ik hem altijd zo aanstellerig cool. Gisteren deed hij heel... vreemd. Kwaad.' Ze zweeg, en probeerde niet te denken aan de uren dat hij mét meer kwaad was geweest. Ze ging verder, en gooide alles er nu uit, alles wat steeds maar achter in haar hoofd had rondgemalen. Want ook als die Claudio echt bestond, dan betekende dat nog niet dat alle verdenkingen tegen Jackson wegvielen, toch? Niet alle.

'En hij heeft me verteld dat hij Ronnie dinsdagmorgen nog heeft gesproken. Dat heeft hij toegegeven. Maar hij heeft me niet willen vertellen wat hij de rest van de dag heeft gedaan.' Vragend keek ze van Sophia naar Hiroko, en weer terug. 'Hij was er toch niet bij, in dat pottenbakkersatelier? Is hij 's middags wel gekomen?'

'Ik geloof het niet,' zei Hiroko zorgelijk. Ze keek naar Sophia.

'Ik ben na dat pottenbakkersgedoe weggegaan,' zei Sophia met een zacht stemmetje. Schuldbesef, dus: Sophia was altijd liever lui dan moe, wat de cursus betreft. 'Vóór de lunch.'

'Ik denk niet dat hij er 's middags was,' zei Iris dof.

'Maar waarom?' vroeg Hiroko peinzend. 'Welk motief zou hij kunnen hebben om... om Ronnie iets aan te doen?'

Iris voelde haar ogen branden. 'Ik weet het niet,' zei ze. 'Seks? Daar weet ik allemaal... niks van.' Van seks of jaloezie of hartstocht of woede, bedoelde ze. Het enige waar ze iets van wist, was het misselijke gevoel in haar maag als ze dacht aan afgelopen nacht. Of

van hoe verdwaald ze was in haar eigen leven.

'Ben je met hem naar bed geweest?' vroeg Hiroko. Gesteld met die melodieuze stem van haar klonk de vraag niet indiscreet. Iris verwelkomde hem bijna.

'Ja,' zei Iris. Opeens had ze het koud, alsof ze te weinig kleren aanhad. Hoe had ze het kunnen doen? Ze voelde Hiroko's hand op haar schouder.

'Hé, kom op,' zei Hiroko, 'de wereld is nog niet vergaan, hoor. Zo zeggen jullie dat toch?' Ze zweeg even. 'Dat soort dingen doen mensen nou eenmaal. Wij allemaal.'

Iris hoorde Sophia een verstikt geluid maken in het verborgene van haar bijeengevoegde handen. Ze keek op.

'Maar ik weet niet eens of ik hem wel kan vertrouwen,' zei Iris. Ze hoorde een afschuwelijke dreinende toon in haar eigen stem. 'Hij heeft me toch niet willen vertellen waar hij was geweest?'

'Dinsdagmiddag?' Dat was Sophia. Iris knikte, verbaasd over de heel andere manier waarop het meisje nu sprak: opstandig, bijna agressief.

'Nou, vertrouwen kan je hem dus niet,' zei Sophia. Haar gezicht was rood. 'Maar hij was mét bij Ronnie.'

'Wat bedoel je?' vroeg Hiroko.

'Hij was bij mij,' zei Sophia, en ze barstte in snikken uit.

Iris bewoog niet en zweeg. Ze merkte dat Hiroko naar haar keek. 'Ik zal wat van mijn thee maken,' zei Hiroko. Toen niemand iets zei, liep ze met stille pasjes de kamer uit.

Iris probeerde zich te concentreren op de geluiden die Hiroko in de keuken maakte. Langzaamaan bedaarde Sophia's huilbui. Ongemakkelijk stak Iris een hand naar haar uit. 'Sorry, Sophia,' zei ze voorzichtig, 'ik wist het niet.'

Sophia haalde haar neus op en schudde haar hoofd. 'Jackson zei dat ik er niet zo moeilijk over moest doen.' Met de rug van haar hand wreef ze door haar ogen. 'Ik wou dat ik thuis was,' zei ze treurig. 'Jij niet? Ik wil met mammie praten.'

Iris voelde zich stokoud. 'Kom op,' zei ze. Ze ging wat dichter bij het meisje zitten en klopte op haar bovenarm.

'Mis jij je moeder niet?' vroeg Sophia, nog nasnikkend. Iris zuchtte.

'Die heeft al genoeg kopzorgen,' zei ze. Natuurlijk mis ik haar.

Ze trok haar tas op schoot. Ergens daarin moest een pakje zakdoekjes te vinden zijn. Ze trok er een uit en gaf het aan Sophia, die luid haar neus snoot.

'Heb je haar nog helemaal niet gebeld?' vroeg Sophia nieuwsgierig toen ze klaar was. Het zakdoekje zat als een verfrommeld vodje in haar hand. 'Ook niet na wat er allemaal is gebeurd?' Haar mooie neusje was vuurrood en haar grote ogen met wimpers als van een jong hondje waren bijna onzichtbaar door al het huilen. Toch kon Iris zich wel voorstellen waarom Jackson met Sophia had willen vrijen.

'Nee,' zei Iris.

Dat zou haar maar ongerust maken, toch? En ze had gezegd: bel maar niet.

Hiroko kwam binnen met een blad en zette dat op de tafel.

Sophia slikte en nam met een knikje haar thee aan. Zwijgend namen ze alle drie een eerste slokje. Iris was de eerste die weer iets zei. 'Dus,' zei ze voorzichtig, 'eh, toen... dinsdag, wanneer zijn jij en Jackson toen... waar waren jullie? Hoelang was hij... eh, bij jou?'

Denk goed na, had Sandro Cellini gezegd. En ze wist het weer, van dinsdag. Allemaal waren ze afgevoerd naar dat pottenbakkersatelier, ergens op een heuvel in de richting van Fiesole. Maar Jackson en Ronnie dus niet. Antonella had een beetje gemopperd over Jackson. Over Ronnies afwezigheid had Iris haar leugentje al verteld. Ze hadden een korte rit in een busje moeten maken. De pottenbakker bleek een oudere Amerikaanse vrouw te zijn met een excentriek huis, een zwembad dat was versierd met haar eigen mozaïekwerk en een terras dat vol stond met potten waarop hanen, vissen en gekko's waren geschilderd. Antonella had ze er naartoe gebracht en toen gezegd dat ze na het bezoek mochten doen wat ze wilden, als ze maar om halftwee weer op de academie zouden zijn voor de middaglessen. Zijzelf zou er al eerder zijn. Iris herinnerde zich dat Sophia in haar handen had geklapt toen ze dit hoorde, en dat Antonella haar toen even verstoord had aangekeken.

'We zijn naar zijn woning gegaan,' zei Sophia. Ze keek alsof de tranen elk moment weer naar buiten konden komen rollen. 'Ik... we zijn daar de hele middag geweest.' Ze slikte iets weg.

'Hoe laat zagen jullie elkaar?' Iris probeerde zich alles goed te herinneren. Toen Antonella eenmaal vertrokken was - tegen halfelf? Nog vroeger? - was ieders aandacht voor het bezoek nogal verslapt. De pottenbakster was begonnen met het demonstreren van haar methodes om op terracotta te schilderen en leek niet meer in de gaten te hebben wie nog luisterde en wie niet. Sommige cursisten waren weggelopen, de tuin in.

Sophia zag er schuldbewust uit. 'Ik ben om twaalf uur weggegaan,' zei ze. 'Eigenlijk misschien nog wel iets eerder. Toen ben ik naar zijn huis gegaan.'

'Waar woont hij?' vroeg Iris, meteen beseffend hoe dom de vraag klonk.

'O, hij heeft een heel grote woning,' zei Sophia. Ze leefde op. 'Helemaal voor hem alleen. Op de Piazza della Signoria. Wist je dat niet? Hij kijkt uit op de Uffizi.'

'Was hij thuis toen je aankwam?' Ze probeerde er niet aan te denken hoe rijk de ouders van Jackson wel niet moesten zijn. Een van de beroemdste plekken ter wereld. Ze merkte dat ze toch verkrampte bij het idee.

'Ja,' zei Sophia als een zenuwachtig kind.

'Hoe is het in die woning van hem?' hoorde ze zichzelf vragen. Er klonk een bittere toon in haar stem.

'Rommelig,' zei Sophia. Ze probeerde te glimlachen, maar dat lukte niet echt. 'Pizzadozen onder het bed en zo.'

Bah, dacht Iris. Sophia keek haar smekend aan. Ze kon haar tranen nog net binnenhouden.

'Nee, ik bedoel niet...' Met ongeduldige gebaren begon Iris weer in haar tas te wroeten, maar de zakdoekjes leken verdwenen te zijn. Wat ze wel naar boven haalde was de aquareldoos die in Ronnies weekendtas had gezeten. Hoe kwam die daar?

'Aha!' Het was een zacht geluidje en het kwam van Hiroko. Ze stak haar hand uit naar de verfdoos en zonder erbij na te denken gaf Iris hem aan haar. 'Die is van Ronnie,' zei ze.

Sophia ging rechtop zitten om hem ook te kunnen zien. 'Zecchi,' zei ze. 'Dat zijn die zachte kleuren van Zecchi. Honderdvijftig euro kost zo'n set. Achtenveertig kleuren. Weten jullie niet meer dat we die excursie naar Zecchi hebben gemaakt? Massi zei toen: als jullie het beste spul willen hebben, moet je dit kopen.' Ze trok haar neus op. 'Ik moest zo'n hobbysetje van Windsor en Newman kopen, omdat mammie zei dat het anders geldsmijterij was.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Ik kan me niet herinneren dat Ronnie toen iets heeft gekocht. Ze leek het maar saai te vinden daar.'

'Dat was op onze eerste dag, toch?' zei Iris. 'Toen was ze nog niet verliefd.' Op dat moment schoot, als vanzelf, de verklaring omhoog in haar hoofd. Die - hij - had haar al die tijd al recht in de ogen gekeken.

'Ik heb zo'n klein doosje,' zei Hiroko, langzaam knikkend. 'Vijfenveertig euro. Dat zijn de beste.'

Iris hield haar hand op en kreeg de verfdoos weer terug. 'Ik ga nu naar Jackson,' zei ze.

Het Vrouwenhuis op de hoek van de Piazza Tasso had een vuilgele, afbladderende gevel en een rookglazen deur. Toen ze erdoorheen keek, zag Luisa posters die in verschillende talen waarschuwden tegen hiv, hepatitis en onbeschermde seks, een rij plastic stoelen en een aftandse receptiebalie. Dit was de werkplek waar Giulietta zo trots op was. Ze had gestraald toen ze hem Luisa aanwees. En Luisa had ook echt bewondering voor haar, al ging het haar nu even moeilijk af die te laten blijken. 'Geweldig,' had ze gezegd.

Maar ze waren niet hier om Giulietta's werkomgeving te bekijken. Voor het huis ernaast waren ze gekomen, voor dat andere leven van Claudio, voor die schuilplaats van hem. Opeens voelde Luisa aarzeling. Ze keken naar de armoedige voorgevel. Er was geen enkel teken van leven te zien, alle rolluiken waren dicht. Naast de gehavende voordeur zaten zes belknopjes. Hier geen fraaie koperen naamplaatjes, maar een verzameling van stukjes ponsband en vervaagde, door vergeeld plakband vastgehouden strookjes papier, het ene vlak boven het andere. Waarschijnlijk hoorden de meeste van die namen al niet eens meer bij de huidige bewoners. Gentileschi stond er niet bij. Dat zou al te mooi zijn geweest.

'We moeten op Sandro wachten,' zei Luisa. Ze haalde haar telefoon tevoorschijn en keek er even vergeefs naar. Ze waren het Kaffeehaus uit gerend. Via de brede cipressenlaan waren ze bij de Porta Romana gekomen, waar ze het park hadden verlaten. Terwijl ze naar buiten stapten had Luisa in haar hoofd snel geprobeerd een routekaart te maken. Als Claudio deze weg had gebruikt om het meisje zo snel mogelijk in zijn schuilplaats te krijgen, was hij niet echt dicht bij die kapotgevallen urn gekomen. Ze kwamen uit bij de drukke ringweg en liepen door naar de Piazza Tasso. Het was misschien al veertig minuten geleden dat ze hem een sms'je had gestuurd. Maar Sandro en zij sms'ten eigenlijk nooit. Misschien wist hij wel helemaal niet hoe het werkte, bedacht ze.

In de hoop op instemming keek ze Giulietta aan. 'Vind jij ook niet? Hij moet hierbij zijn.'

In elkaar gedoken stond Giulietta in de regen. Ze haalde haar schouders op en verzette ongeduldig haar voeten. Ze draaiden hun rug naar de deur en keken voor zich uit, de regen in.

Niet echt een plek waar je een gerespecteerd architect zou verwachten, dacht Luisa. Het was een lelijk pleintje en de huizen leken allemaal op elkaar. Twee of drie verdiepingen en alles grauw door de uitlaatgassen van de viale die aan de zuidkant liep. In het midden was een verwaarloosd en met graffiti volgeklad speeltuintje waar wat onvolgroeide boompjes omheen stonden. Het was leeg, op een hond met een dikke nek na. Terwijl hij Luisa en Giulietta onheilspellend aankeek, liet het beest zijn onderlijf naar het armetierige gras zakken.

'Ik voel me hier goed,' zei Giulietta, alsof ze Luisa's gedachten had geraden, 'geen kouwe kak.'

Luisa knikte, al had ze zelf een heel andere mening over deze buurt. Giulietta had haar kindertijd doorgebracht in een peeskamertje in de Via Senese, meer dan een kilometer naar het zuiden.

Dus zelfs dit kon er voor haar nog aardig uitzien. En ook toen Luisa wist dat Sandro hier zijn kantoor zou gaan vestigen - dat had ze tenslotte zelf voor hem gevonden - had ze altijd haar twijfels gehouden. Alles kwam hier vijandig, haveloos en chagrijnig op haar af. En achter hen was die geheime woning van Claudio Gentileschi, met uitzicht op deze grimmigheid. Haar bange voorgevoelens leken steeds sterker te worden. Ze draaide zich weer om naar de deur.

'Oké,' zei ze.

'Misschien moeten we op al die bellen drukken,' zei Giulietta meteen. Ze stond duidelijk te popelen om erop af te gaan. 'Dat doe ik ook altijd als ik mijn sleutels niet kan vinden. Dat vinden de mensen niet erg. Nou ja, sommigen wel... maar...'

'Dat is niet nodig,' zei Luisa met een kalmte die ze niet voelde. 'Ik heb de sleutels.' Uit haar tas haalde ze de envelop met de knipsels en rapporten. Onderin lagen de sleutels. Die had ze er op het laatste moment nog in laten vallen, omdat het beter was alles bij elkaar te hebben.

Giulietta keek ernaar en schudde ongelovig haar hoofd. 'Dus al die tijd had je gewoon de sleutels bij je.'

'Ik wilde op Sandro wachten,' zei Luisa. Ze ontweek Giulietta's blik, omdat ze niet wilde laten zien dat ze bang was. En opeens was ze heel erg bang.

Eerst wilde de lipssleutel niet in het slot, maar ze wist dat ze goed zat, dat het alleen maar haar onhandigheid was. Giulietta hielp haar, en toen stonden ze in de hal, een krappe, smoezelige en kale ruimte. In een hoek had zich een berg gevormd van reclamefolders en huis-aan-huisbladen. Er hing de lucht van niet-geleegde vuilnisemmers.

'Welke etage, denk je?' fluisterde Giulietta.

'Laten we de eerste maar proberen,' zei Luisa. Niemand zou hier op de begane grond kunnen wonen, met die getraliede ramen en nauwelijks licht. Het moest wel op de piano nobile zijn - alhoewel die benaming hier natuurlijk volledig misstond - en dan waarschijnlijk aan de achterkant, dacht Luisa, omdat het daar rustiger was en je misschien op iets anders uitkeek dan op lelijke, poepende honden. Ze bleek gelijk te hebben. De brede platte sleutel gleed in het slot. Luisa duwde de deurkruk naar beneden en de deur week open.

In gespannen afwachting van eventuele geluiden, van gesmeek, geworstel, geschreeuw, van de naargeestige tekenen van geweld, misbruik of gijzeling, hield Luisa haar adem in. Maar ze hoorde niets. De woning was leeg. Er waren geen mensen, in elk geval.

Giulietta kwam naast Luisa staan en samen keken ze rond. Luisa had de gewaarwording dat ze hier stond als een plaatsvervanger van Claudio Gentileschi's weduwe, dat ze naar deze woning keek, naar dit geheime leven van haar overleden man, door de ogen van die vrouw. Was zij hier door hem bedrogen?

Als dat zo was, dan ging het niet om het soort bedrog dat Luisa meteen zou herkennen. Dit was geen liefdesnestje of het gezellige tweede huiselijke stulpje van een echtbreker.

Het was een ruim eenkamerappartement, en tegen alle verwachting in was het er heel mooi. Zelfs op deze grijze, nare dag hing er een zacht noordelijk licht in de ruimte. En wat dat meest voor de hand liggende bedrog betreft: er stond om te beginnen helemaal geen bed. Naast het enige, zeer grote raam was er in een hoek een kleine wastafel. Die zag er erg vies uit, alsof hij met iets was bespat. Erboven hing een goedkoop wit kastje aan de muur. Er zat een in het oog springend fluorescerend roze Post-itblaadje tegenaan geplakt. Een groot houten ding, dat Luisa niet meteen kon thuisbrengen, stond in elkaar gevouwen tegen een oud en vuil dressoir. De versleten, rode vloerbedekking was net zo bespat als de wastafel. Overal lagen papieren, alsof de wind ze dooreen had geblazen. Maar het raam was gesloten. In de hoek tegenover de wastafel stond iets wat leek op een enorme dode boomtak, met de zilverkleurige dorre blaadjes er nog aan. Wat was dit voor een huis?

Giulietta schoot in een korte lach en wees naar de tak. 'Ik heb het gezien toen hij dat ding hiernaartoe aan het slepen was,' zei ze. 'Dat had hij bij de rivier gevonden. Daar liep hij altijd te struinen. Dat was zo'n beetje zijn wereld.' Ze zweeg.

'Maar waarom?' zei Luisa, die nog steeds bezig was om iets te begrijpen van die combinatie van wanorde en verlatenheid om haar heen. Had hier soms iemand illegaal gewoond, als kraker? Haar telefoon ging.

'Ik sta op de Piazza Tasso,' zei Sandro, 'waar zijn jullie? Wat gebeurt er in godsnaam allemaal?'

-19-

Sandro liet zijn blik door de vuile kamer gaan en begon toen te lachen. Maar een blijde lach was het niet.

'God, wat stom van me,' zei hij. Luisa keek hem fronsend aan. 'Het is een atelier,' ging hij geduldig verder. 'Deze kamer was zijn atelier, waar hij kwam om te schilderen.' Hij ging op zijn hurken zitten en schraapte met een nagel over de spetters op de vloer. 'Dit is verf. Wat dachten jullie dat het was?' Luisa schudde haar hoofd. Ze was nog steeds bleek.

'Ik wist niet wat ik ervan moest denken,' zei ze schaapachtig.

Omdat er geen andere zitplaatsen waren, ging Sandro op de gehavende vloer zitten. Achter het hoge raam was de lucht van een zo donkere tint grijs dat het wel zwart leek. Hij realiseerde zich dat hij inmiddels nauwelijks nog merkte dat het regende. Het zou wel eens nooit meer kunnen ophouden.

'Sleutels,' zei hij terwijl hij zijn hand uitstak. Luisa liet Claudio's sleutels in zijn hand vallen. Iets in die handeling zette die machine achter in zijn hoofd weer in gang. Hij keek naar de sleutels en probeerde vast te stellen waarom dat was. Uitgestoken hand, sleutels die erin vallen.

Voordeursleutel, lipssleutel, sleuteltje van de brievenbus. Hij fronste zijn wenkbrauwen en zag de ongeordende hoop reclame-post in de hal voor zich. Geen brievenbus.

'Dit is een... hoe heet zo'n ding ook weer?' zei Giulietta. Voorzichtig probeerde ze de ezel uit te vouwen, het voorwerp dat Sandro bij het binnenkomen als eerste was opgevallen.

'Ezel,' zei Sandro. 'Dit is dus alles? Eén kamer maar?'

'Voor zover ik weet wel,' zei Luisa. 'Er zijn in elk geval geen deuren die ergens naartoe leiden.'

Peinzend bewoog Sandro de sleutels even in zijn hand op en neer, en deed ze toen in zijn zak.

Langzaam draaide hij zich 360 graden in de rondte. Sleutelgaten of hangsloten waren nergens te zien. Hij boog zich en pakte een van de stoffige bladen papier op die door de hele kamer verspreid lagen. Hij had gedacht dat ze leeg zouden zijn, kladpapier dat door de tocht in het rond geblazen was, maar op het blad dat hij in zijn hand hield stond iets wat leek op het beginstadium van een getekend vrouwenportret. Niet meer dan een paar dunne lijnen in roodachtig krijt. Een vrouw met opgestoken haar. De afbeelding had iets bekends of ouds. De houding, misschien.

'Hij was echt goed,' zei hij zonder er bij na te denken. Want als hij had nagedacht, had hij gezegd: hoe zou ïk in godsnaam moeten weten of hij goed was? Ik ben een politieman. Ex-politieman. Maar hij vond het wel degelijk mooi. Hij had het graag thuis aan de muur gehangen, ook al was het dan niet voltooid.

'Ik begrijp het niet,' zei Luisa. 'Waarom zou hij dit voor zijn vrouw verborgen willen houden?'

Sandro leunde tegen de muur en keek haar aan. Zoals zo vaak, sloeg Luisa de spijker op de kop. 'Nee,' zei hij, 'dat is inderdaad niet erg logisch. Behalve dan... nou ja, sommige mannen hebben behoefte aan een afgesloten domein in hun leven, iets helemaal alleen voor henzelf...' Door de manier waarop ze naar hem keek verstrikte hij zich in zijn woorden. Waarom zou je een schildersatelier verborgen houden voor je vrouw, die ook nog eens bewondering heeft voor je werk?

'Au!' Giulietta's vinger zat klem in de ezel. Moeizaam hees Sandro zich overeind. Luisa was er al naartoe gelopen en hield het apparaat vast terwijl Giulietta huiverend haar hand vrij trok. Ze zag eruit als een verzopen hond, in die drie maten te grote regenjas. Maar eronder kon Sandro zien dat ze haar best had gedaan zich netjes te kleden voor dat zondagse uitje met hem en Luisa. Wat een vreemd en oneigenlijk gezinnetje vormden ze, zo met zijn drieën. Arme Giuli.

Hij zuchtte. 'Nee,' zei hij, 'ik begrijp niet waarom dit hier tien jaar lang zo'n groot geheim heeft moeten zijn. Lucia is nou niet bepaald het soort vrouw dat kunst als tijdverspilling ziet.' Het klopte gewoon niet.

'Dus je denkt niet dat hij hier vrouwen mee naartoe nam?' vroeg Luisa twijfelend.

'Modellen?' zei Sandro. 'Misschien.' Maar eigenlijk kon hij zich dat niet voorstellen. De kamer ademde eenzaamheid, de stille aanwezigheid van een man alleen.

'Als hij hier vrouwen naartoe bracht, hadden we het wel geweten, dachten jullie niet?' kwam Giulietta ertussen. Ze wreef over haar vinger. 'Bij het Vrouwenhuis zouden ze niets met hem te maken willen hebben als hij dat soort dingen deed. Zo'n man was het niet.'

Sandro knikte. Hij keek naar het deurtje van het smerige oude dressoir dat was opengevallen nu de ezel daar niet meer stond. Hij knielde om naar binnen te kijken. Eerst leek het leeg te zijn. Toen zag hij iets in een hoek, uit het zicht weggeduwd. Het was een kleine stapel tekenboeken, vier of vijf. Ze hadden groene omslagen, van linnen op karton, die donker en vettig waren van ouderdom.

Voorzichtig deed hij er een open en zag dat elke bladzij volgetekend was. En het waren niet zomaar tekeningen. Zo compact en gedetailleerd was er gewerkt, dat elke centimeter witte ruimte was opgevuld met het ene lijntje na het andere, met arceringen en schaduwen, en hier en daar wat kleine veegjes kleur. Op een of andere manier deed het hem denken aan een tatoeage. Een rij stapelbedden en een gezicht als van een magere gargouille dat onder een dunne deken uit stak. Een uitgeteerde man met naakt bovenlichaam en haveloze broek die zich stond te wassen boven een emmer. Als een tatoeage van scènes uit Dantes Inferno, bladzij na bladzij na bladzij vol miserabele mensen, vol duivels en kobolds in mensengedaante, in kamgaren uniformen of armoedige vodden. Toen hij het boek weer sloot, voelde hij in zijn hand hoe vettig het omslag was. Hij duwde het weer in de stapel.

'Tekeningen uit de oorlog,' zei hij terwijl hij diep ademhaalde. Hij had het gevoel of hij vanaf het moment dat hij het boekje had opengeslagen zijn adem had ingehouden. Hier had Iris March het over gehad. Hij had die Amerikaanse jongen in de bar verteld over zijn leven, over dat tekenen in de kampen. God mocht weten hoe deze tekenboeken de oorlog hadden overleefd en hier, in dit geheime compartiment van Claudio Gentileschi's leven, waren beland.

In de zak van zijn overjas vond hij een plastic tasje. Voorzichtig deed hij de boeken erin.

Luisa keek hem verschrikt aan. 'Kan je dat wel doen?' vroeg ze.

Hij had geen zin zich er druk over te maken en haalde zijn schouders op. 'Die geef ik aan zijn vrouw,' zei hij kortweg.

Er zat niets anders in het dressoir. 'Als hij zich hier tien jaar heeft verscholen om te schilderen en tekenen,' zei Giulietta opeens, 'waar is dan alles wat hij heeft gemaakt? We hebben tot nog toe alleen die tekenboeken gezien, en die zijn vijfenzestig jaar oud.'

Daar had ze gelijk in. Sandro keek rond, maar er was behalve het dressoir geen andere plek om iets in op te bergen. Boven het deurtje van het dressoir zaten nog twee brede laden. In de eerste die hij opentrok vond hij twee verfdozen, een houten kistje met tubes olieverf, een blikken doosje met verschillende kleuren waterverf, een doosje houtskool en een bundeltje scherp geslepen potloden in een elastiekje. Hij zag dat de verf van dezelfde winkel afkomstig was als Veronica Huttons ongebruikte waterverfdoos. Wat kon dat betekenen? Misschien alleen maar dat Zecchi de beste zaak was om verf te kopen.

In de tweede la lag een stapeltje schetsboekjes van Zecchi, zo te zien nog geen van alle gebruikt, sommige zelfs met nog aan elkaar gehechte bladen. Maar toen Sandro de laatste uit de la haalde, zag hij dat daaronder een kleine stapel losse bladen lag. Het waren allemaal verschillende versies van de tekening die hij los op de grond had gevonden, maar deze waren anders: ze leken oud. Héél oud, zelfs, misschien wel ouder dan de tekenboeken uit de oorlog van Claudio. Het papier was zacht en bruinig van ouderdom. Hij liet ze zien.

'Maar dan nog,' zei Luisa, die de tekeningen aanpakte en bekeek, 'alleen dit, in tien jaar? En deze zien er trouwens niet uit alsof ze van hem kunnen zijn. Ze zien er meer uit als iets van, ik weet niet, Michelangelo, of zo. Zou er iemand zijn langsgekomen om de boel hier uit te ruimen? Een of andere huisbaas?'

Wat ze zei, drong niet meteen tot Sandro door, omdat hij werd afgeleid door Giulietta, die naar het raam was gelopen om in het goedkope plastic kastje te kijken dat scheefgezakt boven de wastafel hing.

'Wat zei je?' vroeg hij verstrooid.

Precies op het verkeerde moment kwam Giulietta ertussen. 'Wat mag dit dan betekenen?' zei ze. Ze had het felgekleurde Post-it-blaadje van het kastje af getrokken en hield het voor zich. 'Er staat op: KH, 11.30, 1 nov.'

'KH?' zei Luisa. 'Haar achternaam begint met een H, toch? En die K moet iets buitenlands zijn. Wij gebruiken de K niet.'

'Hutton,' zei Sandro peinzend. 'Maar zij is geen K, zij is een V: Veronica. Ronnie, werd ze ook wel genoemd.'

Luisa keek naar Giulietta. 'Hij moest naar het Bobolipark om haar te ontmoeten,' zei ze opeens. 'KH: Kaffeehaus, het Kaffeehaus op de heuvel waar wij net nog waren. Dat briefje zal hij daar hebben opgeplakt om hem eraan te helpen herinneren. Hij was toch wat vergeetachtig aan het worden? Waarschijnlijk is hij hier gekomen om tien uur, net als elke ochtend, en heeft hij wat gekliederd. Toen heeft ze hem gebeld en heeft hij dat briefje opgeplakt om de afspraak niet te vergeten.' Ze wees naar beneden. Op de grond zag Sandro een ouderwetse bakelieten telefoon staan. Claudio had inderdaad geen mobieltje. Was hij maar niet hier geweest toen ze belde.

Giulietta ging zich er nu ook mee bemoeien. 'Maar waarom hebben ze hem dan niet gezien? En ook dat meisje niet? Bij dat Kaffeehaus, bedoel ik.'

Luisa dacht na. Ze vertrok haar gezicht, zoals ze altijd deed als ze zich iets probeerde te herinneren. Sandro keek naar dat peinzende gezicht, en dacht niet meer aan wat hij haar had willen vragen.

'Misschien is ze wel helemaal niet komen opdagen,' zei ze weifelend. 'Of misschien... nou ja, ik heb wel gedacht... ' Ze aarzelde. 'Toen we daar waren heb ik wel aan iets zitten denken... ' Ze zweeg. Een plotselinge openbaring straalde uit haar gezicht. 'De parasols,' zei ze triomfantelijk, 'het terras. Dinsdag was het mooi weer. Toen hadden ze natuurlijk klanten op het terras. Waarschijnlijk hadden ze toen extra personeel voor het terras, dat weer naar huis is gestuurd toen die regen begon. Natuurlijk kunnen ze die twee dan niet hebben gezien.'

'Oké,' zei Sandro. Hij stak zijn hand op. 'Dat is goed, dat is iets. We wisten dat ze elkaar ergens moesten treffen en ze hebben elkaar ontmoet op dat terras. We kunnen die ober gaan zoeken... Weet je wat? Als jullie twee die ober nu eens gaan zoeken. Maar voor je ook maar iets anders zegt: kan je alsjeblieft nog even herhalen wat je zojuist zei?'

Hij had nu in elk geval Luisa's aandacht, al keek ze hem aan alsof hij niet goed wijs was.

'Kan je nog even herhalen,' zei Sandro zo rustig als hij kon, 'wat je net hebt gezegd? Over die tekeningen.'

'Dat ze te... dat ze te oud lijken om door hem te kunnen zijn gemaakt? Dat de huisbaas het hier misschien heeft leeggehaald? Die indruk maakt het hier op mij.'

Sandro hield de bundel bladen in het vale, grijze licht. 'Te oud,' mompelde hij voor zichzelf. Hij liet zijn vinger langs de vergeelde rand van het velijnpapier gaan.

'Je denkt toch niet... dat ze gestolen zijn? Zouden ze veel waard zijn, misschien?' Over zijn schouder keek Luisa naar de tekeningen. Tegen de achterkant van zijn arm voelde hij de warmte van haar borst.

Sandro dacht aan het geld, aan de regelmatige stortingen op die bankrekening. Langzaam schudde hij zijn hoofd. 'Niet gestolen, dat is het niet helemaal,' zei hij.

'Wat dan?'

'Je zou ze aan een deskundige moeten laten zien om het zeker te weten,' zei hij voorzichtig, 'maar...' Hij streek met zijn vlakke hand over het verweerde oppervlak van het papier en bracht het toen dicht bij zijn ogen. Het roodbruin van de vervaagde inkt, de verweerde randen. 'Ik denk dat het vervalsingen zijn. Ik denk dat het heel mooie vervalsingen zijn, vervalsingen van hoge kwaliteit, bijna niet als zodanig te herkennen.' Sorry, Claudio, dacht hij er in stilte bij. Maar nog steeds voelde hij bewondering voor het grote vakmanschap. De tekeningen waren prachtig.

'En zijn vrouw wist er niets van,' zei Luisa.

'Hij kon het haar onmogelijk vertellen,' zei hij terwijl hij dacht aan Lucia Gentileschi's kleine, kaarsrechte gestalte, zittend, met haar handen bijeen in haar schoot. 'Misschien wilde hij er zeker van zijn dat ze genoeg zou hebben als hij er niet meer was.'

Wat zou ze zeggen, als hij haar dit zou vertellen? Hij boog zijn hoofd om Luisa's scherpe, kwade blik te ontwijken. Ze keek naar hem alsof hijzelf de op leugens betrapte Claudio was, en zij Lucia.

Maar voor ze iets kon zeggen, ging zijn telefoon. Sandro haalde hem tevoorschijn en probeerde Luisa met zijn blik te beloven dat, wie het ook was, hij het gesprek snel zou afkappen. Maar het was Pietro, met een tirade.

'Waarom krijg ik in godsnaam op zondagmiddag van Alitalia passagierslijsten doorgefaxt? Breng je zaken op orde, Sandro, neem verdomme een secretaresse, en zorg voor een badge of iets dergelijks.'

Sandro liet hem even uitrazen. Er waren zes of zeven passagiers niet komen opdagen voor hun vlucht naar Sicilië, en een van hen had ook zijn vlucht van vrijdag, terug naar Florence, gecanceld.

'Mijn god,' zei Sandro toen hij de naam hoorde, 'dus hij was het.'

Hij had ze het huis zien binnengaan, Claudio's huis. Hij zat op de schommel. De schommel op de Piazza Tasso was beter dan die bij de Lungarno Santa Rosa. Die van de Piazza Tasso was namelijk nieuw en breed, en had een rubberen zitting gemaakt van een oude autoband. Bij Santa Rosa waren ze smal en hard. En de meeste waren nog kapot ook.

Hoe nat hij ook werd, Tommi voelde zich prettig op zijn schommel, en zijn moeder liet hem ook naar buiten gaan als het regende, omdat alles dan een beetje makkelijker ging thuis. Zo zei ze dat altijd. Dat had hij gisteravond ook uitgelegd aan die aardige magere vrouw, toen ze had geprobeerd hem naar huis te krijgen.

Hij heette Tommi - van Tommaso -, al wist hij wel dat iedereen hem 'die stripboekenjongen' noemde. Zelf kon hij ook niet goed namen onthouden, dus stripboekenjongen vond hij prima.

Natuurlijk vond Tommi het fijner als het niet regende, al kon hij zich bijna niet meer herinneren wanneer het ooit niet had geregend. Maar toen hij Claudio het water had zien in gaan, was het wél mooi weer geweest.

Op het onderwaterhorloge dat hij met kerst vorig jaar van zijn moeder had gekregen, zag hij dat ze al achtentwintig minuten daar binnen waren. Claudio was dood, dat wist Tommi wel. Hij was niet stom, maar hij wilde er gewoon niet over nadenken. Eerst wilde Tommi wachten tot ze naar buiten zouden komen, maar hij besloot om toch naar Santa Rosa te gaan. Zijn moeder had gezegd dat als hij zijn lange regenjas met de capuchon aandeed, hij buiten mocht blijven tot halfvijf, wanneer zijn nonna zou langskomen. En hij wilde kijken hoe het met de hond ging. Als het een hond was: hij had hem nog niet eens gezien.

Hij stapte van de schommel af. Lupo Alberto moest opgerold in een plastic tasje in zijn jaszak. Tommi bezat honderdvijfendertig albums met de avonturen van Lupo Alberto, die pechvogel van een waakhond, die hij allemaal in een plastic kist naast zijn bed had liggen. Zelfs Lupo Alberto leek zijn moeder soms kwaad te kunnen maken. Ze werd in elk geval kwaad als hij met haar in de bus zat en te hard lachte als hij Lupo Alberto aan het lezen was.

Het was zondag, de bar was dus gesloten. Door de week ging Tommi daar vaak naar binnen om kleine blikjes met snoepjes te kopen bij de kassa, en de barman was dan bijna altijd aardig tegen hem. Het was ooit gebeurd dat hij dacht een euro in zijn hand te hebben, terwijl het een buitenlandse munt bleek te zijn. Toch had de barman die toen aangenomen. Omdat er veel verkeer was vandaag, deed Tommi er lang over om de weg over te steken. Er kwam een brandweerauto met loeiende sirene langs die het stuk van zijn broek onder zijn regenjas nat spatte. Hij reed in de richting van de Viadotto dell'Indiano. Vanaf de plek op de kade naast de Circolo Rondinella waar hij stond, keek Tommi de auto na. Hij zocht naar rook in de verte. Maar misschien was er wel geen brand, misschien bleef niets branden in deze regen. Thuis had zijn moeder zitten kijken naar brandweerauto's op de televisie, die mensen probeerden te redden uit modderstromen.

De hond liet zich niet meer horen. Had iemand die misschien weggehaald? Voor zover Tommi wist had Claudio zelf nooit een hond gehad. Tommi vroeg zich af of Claudio het erg zou hebben gevonden dat deze hond hier werd vastgehouden op die speciale plek van hem. Als Claudio wel een hond had gehad, zou Tommi hem zeker hebben gevraagd of hij hem af en toe mocht uitlaten. De hond die hij gisteren had gehoord, en de dag daarvoor, werd niet uitgelaten. Tommi bedacht dat het ook wel een ander soort dier zou kunnen zijn. Het was donker geweest toen het daar was weggestopt, woensdagavond laat. In het donker was het uit een auto gesleept, en de geluiden die het had gemaakt, had hij nooit eerder gehoord. Toto en Patak hadden zoveel gedronken dat ze in slaap waren gevallen, ieder op zijn eigen bank. Dus was hij maar naar de schommel onder de bomen gegaan, en had hij gekeken naar de takken die in het donker door het snelstromende water van de rivier werden meegesleurd. Hij had een auto zien aankomen, en had zich heel stil gehouden.

Het was ook nu al donker aan het worden, al was het nog geen halfvijf. Op de kade langs de hele rivier sprong, gelig knipperend, de straatverlichting aan. Gisteren waren de lichten al iets na tweeën aangegaan, zo donker was het met al die regen geweest. Gisteren had hij de hond, of welk dier het dan ook was, tegen de zijkant van het schuurtje horen bonken. Je hoorde het niet als je gewoon langs de rivier wandelde, je moest het echt weten.

Om beter te kunnen kijken boog Tommi zich over het muurtje langs de kade achter de Circolo Rondinella en schrok. Het water was nu zo hoog, dat al het gras waarover Claudio naar beneden was gelopen, verdwenen was. In zijn portefeuille had Tommi nog steeds het visitekaartje dat die man hem had gegeven, Cellini Sandro. Hij vroeg zich af of Cellini Sandro geïnteresseerd zou zijn in die hond. Als hij mensen iets wilde vertellen, gebeurde het vaak dat ze wegliepen. Zijn moeder zei dan dat hij te lang was doorgegaan, dat ze geen belangstelling hadden.

De lagergelegen schuurtjes waren helemaal ondergestroomd. Hij zag een dikke plastic zak die, door een gat dat was ontstaan waar de druk van het water het hout had versplinterd, half naar buiten kwam. Tommi dacht aan het dier daar binnen en wierp zijn hoofd naar achteren. Nu wil ik naar huis, zei hij steeds tegen zichzelf. Zijn moeder had hem geleerd dat te zeggen als hij problemen had. Nu wil ik graag naar huis.

-20-

Die starende gezichten van ze, die duidelijk iets van haar verwachtten, hadden Iris daar weggedreven. De rustige, symmetrische gelaatstrekken van Hiroko, waarin Iris nooit ook maar een schaduw van emotie kon ontdekken, en het knappe gezichtje van Sophia dat helemaal vertrokken was van het huilen en een monumentale chagrijnigheid leek aan te kondigen.

'Waar ga je naartoe?' had ze gevraagd. 'Ga je naar hém?'

Buiten leek de volumeknop van de regen nog verder te zijn opengedraaid. Je hoorde wel tien verschillende slaginstrumenten. Met een gepingel, geklater en geruis van jewelste stroomde het water neer. In die grote, schaars verlichte kamer van Hiroko's woning had Iris het gevoel gehad dat ze aan het verdrinken was, alsof ze onder water werd gehouden. En ze moest absoluut met Jackson praten.

'Ik moet hem iets vragen,' had ze gezegd.

En ze had ook echt een vraag voor Jackson. Maar de beschamende waarheid was dat toen ze daar bij elkaar hadden gezeten en over die verfdoos van Ronnie hadden gepraat, en Iris dat korte, verhelderende moment van inzicht over Ronnie had gehad, iets in haar meteen had geweten dat ze dat inzicht zou kunnen gebruiken om eens goed te kijken wat voor vlees ze met Jackson in de kuip had. Met hem alleen in een kamer zijn, tegen hem schreeuwen, hem beschuldigen, hem diep in zijn ogen kijken: het zou haar de kans geven eens en voor altijd vast te stellen of ze iets kon geloven van wat Jackson allemaal beweerde.

Ze wilde hem weer zien, zo simpel was het. Was dit het dan misschien, dat vriendje-vriendinnetjegedoe? Het voelde meer als een enorme stalen klem, een groot en zwaar ding dat Iris, als ze haar eigen been er niet wilde afknagen om los te komen, voortdurend met zich mee moest zeulen. Net als Ronnies tas die, loodzwaar van alle nutteloze troep die erin zat, in het kreupelhout was gesmeten.

'Aan de noordkant van de piazza,' zei Sophia onwillig, 'zeventiende eeuw. Dat zegt Jackson tenminste.' Geringschattend klonk het. 'Zijn woning is op de eerste verdieping. Hij heeft een groot balkon dat uitkijkt op het beeld van Neptunus. Op de begane grond zit een restaurant dat Medusa of zoiets heet.'

Zelfs nu het hoosde van de regen en het water over de straattegels stroomde was het plein nog vol toeristen, die stonden weggedoken onder een zee van zwarte paraplu's. Naar de massieve stenen vesting van het Palazzo Vecchio liep een lange rij. Een kleine kudde van die wachtenden bekeek de plaquette die eraan herinnerde dat op deze plek Savonarola was gestorven op de brandstapel. Op een dag als vandaag zou het een hele klus zijn om iemand te verbranden, dacht Iris. De lucht was zo donker als houtskool en het wolkendek hing als een enorm metalen deksel laag boven de stad. In de verte waren sirenes te horen.

Toen ze met Hiroko naar de keuken was gelopen om gedag te zeggen, had Iris zich vagelijk schuldig gevoeld over het feit dat ze haar gastvrijheid had aanvaard toen ze die nodig had, terwijl ze nu, op een moment dat ze alleen wilde zijn, het meisje de rug toe keerde. In een hoek van de keuken stond zacht een kleine televisie aan op een nieuwszender. Door een cameralens vol druppels waren beelden te zien van een modderstroom ergens in de Alpen. Hiroko had zich van Iris afgewend om het toestel harder te zetten. Even dacht Iris dat ze dat deed omdat ze boos op haar was, maar toen begreep ze dat Hiroko echt wilde horen wat er werd gezegd.

'Ze zeggen dat het bijna een tweede 1966 is,' zei Hiroko 'Dat weet je toch? Die overstroming, toen alle kelders blank stonden en alle archieven zijn verwoest. Kunstacademiestudenten uit de hele wereld zijn toen gekomen om te helpen opruimen.'

Nu ze hier tegenover de lange grijze zuilengalerij van de Uffizi stond, dacht Iris boven het verre geluid van de sirenes uit het geraas van de rivier te kunnen horen. Die enorme hoeveelheid water had iets Bijbels. Wat had Anna Massi ook weer gezegd? Iets over het einde van de wereld? 'O dio,' had ze gezegd, 'net de Apocalyps.'

Het had zelfs op Sicilië geregend, had ze gezegd. Maar op Sicilië zou het toch ook wel eens regenen in november? Wat had ze bedoeld?

Iris was nu bij het restaurant dat Medusa heette. Ze begreep dat het was genoemd naar het standbeeld van Perseus dat ertegenover stond, aan de andere kant van het plein onder de Loggiata dei Lanzi. Een verfijnde kleine gestalte op één voet, die het hoofd van een heks aan het haar omhooghield.

Boven haar hoorde ze het geluid van een raam dat werd opengedaan. Ze stapte achteruit om omhoog te kunnen kijken. Onderarmen verschenen op een stenen balustrade, handen. Ze hoorde hem zijn keel schrapen. De onderkant van een kin; als ze nog een stapje achteruit deed, zou ze zijn gezicht kunnen zien.

Maar Iris liep meteen naar de deur. Er waren maar twee bellen, en ze drukte op allebei. Uit de intercom klonk, vervormd en onzeker, Jacksons stem. De deur sprong open.

'Ik weet wie het is,' zei ze terwijl ze langs hem heen een grote, elegante kamer met geornamenteerd plafond in liep. Er hing een waterig licht. De ramen stonden allemaal open en het was koud, maar je kon langs de rijkbewerkte zijkant van het oude stadspaleis kijken, helemaal tot aan de enorme boogramen aan het eind van de Uffizi, de ramen die uitkeken op de Arno. Terwijl ze hem provocerend stond toe te spreken, probeerde Iris zich niet af te vragen wat die uitdrukking op Jacksons gezicht, toen hij haar net op zijn drempel had zien verschijnen, te betekenen had. Ze had toen nog geen woord gezegd.

Verbazing? Paniek? Kater? Ze hadden wijn en wat grappa gedronken gisteravond. En dan nog die champagne 's middags. Inderdaad genoeg voor een kater.

'Ik weet met wie Ronnie weg zou gaan.' Iris wilde een reactie uit hem loskrijgen. 'Ik weet wie die man was.'

'Echt waar?' zei hij, met zijn ogen knipperend. 'Hoe weet je dat dan?' Iris kreeg bijna medelijden met hem. Hij leek zo naïef, op een of andere manier. Wat was dat voor een wereld, die van hem? Een wereld waarin je met iemand naar bed ging, en dan weer met iemand anders, zonder dat het ook maar de geringste indruk op je maakte?

'Zelf ontdekt,' zei ze terwijl ze haar tas op een dikke en lange plaat hout gooide, die als een middeleeuwse kloostertafel langs de achterwand van de kamer liep. Er stond een borstbeeld op van een Romeinse edelman zonder ogen die naar het Palazzo Vecchio staarde, en ook een lege pizzadoos. Ze wroette in het tasje en gooide er dingen uit.

'Wil je koffie?' vroeg hij terwijl hij in zijn ogen wreef. Krachtig schudde ze haar hoofd. Jackson pakte een fles water van de kloostertafel en zeeg neer op een stoel bij het raam.

Ze pakte de verfdoos, stapte met lange passen naar het raam en hield hem voor zijn gezicht. 'Kijk,' zei ze, 'dit had Ronnie gekocht voor dat reisje van haar.'

'Oké,' zei Jackson, op zijn hoede, 'dat is goeie verf.'

'De allerbeste, volgens Sophia.' Verbeeldde ze zich het, of ging hij even verzitten toen hij die naam hoorde?

Iris ging verder. 'Oké, maar honderdvijfenveertig euro? Zo rijk was ze niet. Op wie wilde ze indruk maken, door de grootste en duurste verfdoos van Zecchi te kopen?'

Jackson haalde zijn schouders op. Er stond nog een hoge stoel tegenover hem. Bozig ging ze erop zitten, vooroverleunend met haar ellebogen op haar knieën. Hij keek naar haar.

'En dat contact zoeken met schilders? Voor privé-les, of zo?'

Voor het eerst realiseerde Iris zich dat ze hem moest vertellen dat Claudio dood was. Snel wendde ze haar blik van hem af en keek het raam uit. Er was iets gaande op het lange rechthoekige plein voor de Uffizi. Een groepje carabinieri dreef de mensen achteruit, naar de grote piazza. Ze hadden met een cordon iets afgesloten. Iris schrok ervan op. Ze dacht aan de sirenes die ze de hele dag al had gehoord. Dat waren er wel heel erg veel. En dan nog die steeds groter wordende chaos in de straten waarin ze had gelopen. Wat was de politie daar aan het doen? Het moet allemaal met de regen te maken hebben, dacht ze, en één onwerkelijk en vreselijk moment stelde Iris zich voor dat midden in al deze ontwrichting Ronnie opeens tevoorschijn zou komen, dat een of andere modderstroom of vloedgolf haar natte, koude lichaam in één keer naar boven zou stuwen. Had ze dan al het idee aanvaard dat Ronnie dood was? Zonder te knipperen staarde ze uit het raam.

'Ja,' zei Jackson ongeduldig, 'en ze had ook Massi aangesproken, toch? Voor extra werk.' Hij fronste zijn wenkbrauwen.

'Wie zou nou iemand kunnen zijn die zich te belangrijk voelt om naar haar halloweenfeestje te komen?' Jackson keek ongemakkelijk. 'Behalve jij dan, bedoel ik,' zei Iris. Lusteloos keek ze hem aan, doordrongen van het hopeloze van de situatie. 'Na het feestje vertelde ze me dat ze genoeg had van jongens. Die waren allemaal waardeloos. Dus heeft ze een echte man genomen.'

'Een man...' Hij slikte. Of hij zichzelf zag als een jongen of een man, wist ze niet. Dus ging ze maar verder, haar hoofd omhoog om zijn gezicht te kunnen zien.

'Met wie zou ze die middag naar Sicilië vliegen?'

'Sicilië?' zei Jackson langzaam. 'Er ging inderdaad iemand naar Sicilië, dat weet ik nog... '

'Ik heb die weekendtas gevonden,' zei Iris. 'Daar zat haar ticket in. Ze zou op vrijdagavond terugkomen, maar ze heeft die vlucht helemaal niet genomen.'

'Sicilië...' zei Jackson weer. 'Ik hoorde dat... Antonella...'

Bruusk onderbrak Iris hem. 'En wie kan er onze woning zijn binnengekomen om naar die weekendtas te zoeken, naar dingen die via haar naar hem zouden leiden? Wie is met Ronnies computer in de weer geweest? Wie wist dat ik er vrijdagavond niet zou zijn? Wie kon er zonder problemen langs die ouwe Badigliani komen, met haar adelaarsogen? Jóu is dat in elk geval niet gelukt, toen je om drie uur 's nachts bent weggegaan.'

Jackson keek naar de grond en mompelde iets.

'Wat?' vroeg Iris geërgerd.

'Je had me kunnen laten blijven,' zei hij. Toen hij haar aankeek, zag ze een bijna gepijnigde blik in zijn ogen. Wat ze tegen hem had willen zeggen, slikte ze weer in. Dat kon wel even wachten.

'Wie, dus?' zei Iris. In haar zak ging haar telefoon over. Het was Sandro Cellini.

'Het was die Massi van jullie,' zei Sandro voor ze zelf ook maar iets had kunnen zeggen. 'Jullie leraar. Ze had een verhouding met jullie directeur. Paolo Massi's naam stond geboekt voor de heenvlucht, maar hij is niet komen opdagen. En dezelfde dag, op dinsdag nog, heeft hij de retourvlucht gecanceld. Maar hij was dus ook geboekt voor dïé vlucht, van vrijdagavond.'

'Ja,' zei Iris, 'dat had ik ook al bedacht.' Ze besefte dat hij haar misschien niet zou geloven. Terwijl ze tegen Sandro sprak, keek ze naar Jackson. 'Kan ik u straks terugbellen?' Ze vouwde het mobieltje dicht.

'Weet je hoe ik weet dat jij het niet was?' zei ze zacht tegen Jackson. Nog maar een paar maanden geleden, een paar dagen geleden, zou ze dat felle blozen te verduren hebben gehad, zou ze tranen hebben moeten wegslikken. Maar nu was haar gezicht zo koel als marmer.

'Ik dacht eerst dat jij het zou kunnen zijn, omdat je me niet wilde vertellen wat je dinsdagmiddag hebt gedaan. En gisteren deed je zo raar, zo kwaad. Maar nu weet ik hoe het zit.'

'Echt waar?' zei Jackson. Nu was het zijn beurt om vuurrode, gloeiende wangen te krijgen.

Goed zo, dacht Iris. Ze voelde tegelijkertijd triomf en treurigheid. Schaam je maar. 'Ik heb met Sophia gepraat.'

'O,' zei Jackson. Hij leek nauwelijks geïnteresseerd. Op hetzelfde moment ontviel Iris alle lust om nog door te zetten.

'Het is niet belangrijk,' zei ze. En dat was ook zo. Ronnie was belangrijk. Wijs worden uit deze hele warboel, dat was belangrijk.

'Nou,' zei ze, 'weet je het al? Ben je er uit?'

Jackson sprak bedachtzaam. Zijn blos verdween even snel als die verschenen was. 'Massi had vorige week een reis naar Sicilië gepland. Daar hoorde ik hem over praten tegen Antonella,' zei hij.

'Hij vertelde haar dat hij daarnaartoe moest om met een kunsthandelaar te praten.'

Ergens in een ver hoekje van al haar geredeneer was er natuurlijk ook nog een plaatsje voor Antonella, bedacht Iris. Maar ze had geen tijd om daar nu over na te denken.

'Hij was het,' zei ze. 'Sandro - de detective - heeft de vliegmaatschappij gebeld. Massi was geboekt voor dezelfde vluchten.'

'Wow,' zei Jackson vol ontzag. 'Dus je had gelijk. Wow.' Hij stond op en haalde een hand door zijn haar. 'Dat is echt... wow. Ik bedoel, hoe zit dat dan? Ik bedoel, waarom heeft Massi dan niet...?' Hij zweeg even. 'Nou ja, hij zal het wel niet hebben willen zeggen, natuurlijk. Als ze gewoon niet is komen opdagen voor die vlucht. Hij zal wel gedacht hebben: shit!'

Iris zei niets. Ze keek naar Jackson. Eindelijk was hij een keer echt betrokken en probeerde hij zich te verplaatsen in Massi.

Hij knikte. 'Hij zal wel gedacht hebben: niemand hoeft het te weten. Dat betekent nog niet... Jezus, zeg!'

'Dus hij heeft zich al die tijd stilgehouden,' zei Iris, 'ook al had hij wat ze noemen cruciale informatie over haar vermissing?'

Jackson keek benauwd. 'Ik... nou ja, ik kan me wel voorstellen hoe zoiets gaat. Het wordt steeds moeilijker naarmate je langer niets zegt... Ik bedoel, het gaat natuurlijk wel om zijn baan, om zijn vrouw... Toch?'

Hij zweeg en keek haar aan. 'Denk jij dat hij het heeft gedaan? Dat hij Ronnie... iets heeft aangedaan?' Hij keek ongelovig en schudde zijn hoofd. 'Massi en geweld? Lijkt me niet.'

Ze fronste haar wenkbrauwen. Alhoewel ze nu echt een hekel had aan Paolo Massi, zag ze wel in dat wat Jackson zei redelijk was. 'Ik weet het niet.' En dan was er ook nog Claudio, natuurlijk, die oude schilder.

'Wil je dan nu koffie?' vroeg Jackson. 'Sorry, hoor, maar anders werkt mijn hoofd gewoon niet.'

Iris wist dat ze het alleen maar aan het uitstellen was, maar stemde in. 'Oké.' En ze kon ook wel een kop koffie gebruiken. Hoe laat was het eigenlijk? Wanneer had ze het laatst iets gegeten? Ze wist het niet meer.

De keuken was smal en donker. Er stond een rij dure houten kasten. Dit was duidelijk geen woning waar de bewoners vaak kookten. Ze bleef op de drempel staan. Hij gaf haar een kop Amerikaanse koffie, uit een koffiezetapparaat. Het spul smaakte bitter en waterig.

'Jackson,' zei ze toen, 'die oude schilder van jou...'

'Ja, precies,' zei Jackson meteen, 'Claudio. Ik bedoel, hoe zit het met hem?'

'Sandro denkt dat ze hem inderdaad heeft ontmoet, op die ochtend.'

Aha,' zei Jackson weifelend.

'Jij vond hem aardig, hè?' vroeg Iris.

'Vond?' zei Jackson.

'Hij is dood,' zei Iris.

-21-

Maar wat schieten we hier nou eigenlijk mee op?' vroeg Sandro wanhopig. Hij legde zijn hoofd in zijn handen op het helder witte tafelkleed. Luisa probeerde hem tot de orde te roepen.

'Eet eerst maar eens wat,' zei ze. 'Het is bijna drie uur, en geen van ons beiden heeft iets gegeten sinds het ontbijt. Logisch dat je niet goed kan denken.'

Ze waren bij Nello, waar wanhopige verzuchtingen eigenlijk niet thuishoorden. Sandro kon niet begrijpen dat hij Nello vergeten was, dit piepkleine hokje van een trattoria. Hier kwamen Luisa en hij altijd toen ze pas verkering hadden. Lang had hij gedacht dat de zaak gesloten was. Hij had beter moeten weten: dit soort goede restaurants werd nooit gesloten.

Luisa had Sandro nog het meisje laten bellen, Iris March, om haar het bericht te geven - dit moet ze absoluut weten, had hij gezegd - maar meteen toen hij had opgehangen, had ze, daar in dat bleke, heldere licht van Claudio Gentileschi's opgedoekte atelier, de leiding genomen.

'Je bent zo wit als een doek,' zei ze. 'Stoppen met denken, nu, ophouden met detective zijn. Ik beveel het je. Je moet eten.'

En Luisa was Nello duidelijk niet in het minst vergeten, want nadat ze de treurige lege kamer zorgvuldig achter zich hadden afgesloten, had Luisa hen de hoek om gesleept - de hoek om, bij zijn eigen kantoor! - en daar was het gewoon nog, na al die jaren. Bijna drie uur, zondagmiddag, en twintig jaar nadat ze er voor het laatst waren geweest, maar de oude padrone - hij had er, met nu iets woestere wenkbrauwen en een iets grijzere snor, nog steeds de

leiding - had Luisa begroet alsof het gisteren was geweest.

Bij Nello bestelde je niet, het eten kwam gewoon. Terwijl ze zaten te wachten, belde Luisa het Kaffeehaus. En natuurlijk bleek dat ze, ja hoor, gelijk had gehad: op dinsdag was het prachtig weer geweest en hadden ze nog tafeltjes onder parasols buiten staan. Sandro hoorde hoe ze iemand ompraatte om haar de naam en het telefoonnummer te geven van de ober die toen op het terras had gewerkt. Hij keek toe hoe ze een klein goudkleurig vulpotloodje uit haar handtas pakte, en ook zo'n donkerrode agenda als ze elk jaar kocht zolang hij haar kende, en alles opschreef.

In één moeite door belde Luisa het nummer. Sandro hoorde dat ze precies wist wat ze moest zeggen om de ober ertoe te bewegen zich straks even bij hen te voegen voor een kopje koffie. Hij was vandaag vrij.

Toen ze haar taak had volbracht, stopte Luisa potlood en agenda weg. Ze keek hem stralend aan. Sandro voelde zich nuttelozer dan hij zich ooit had gevoeld.

'Je hebt gewoon honger,' zei Luisa. En alsof de kok de gebeurtenissen aan hun tafeltje had kunnen volgen, werd er opeens risotto met pompoen voor ze neergezet, een mandje brood, wijn en water. De wereld kreeg weer kleur.

Sandro schranste zijn bord in één keer bijna helemaal leeg. Giulietta had alles al op. Luisa deed het rustiger aan.

Uit zijn zak viste hij zijn notitieboekje en een potloodje op. 'Dus wat hebben we nu? Zij had een verhouding met haar leraar, en was van plan die middag met hem naar Sicilië te gaan, maar hij zegt dat hij de hele dag in de galerie was. En nog steeds weten we niet beter of de laatste die haar heeft gezien, is Claudio.'

'Hij zou haar ontmoeten in het Kaffeehaus, om 11.30 uur,' zei Luisa. IJverig schreef hij het op. 'Dus moeten we praten met de ober die op het terras werkte' - ze keek even in haar agenda -, 'met Beppe. En die zou hier zo moeten zijn.' Ze prikte in haar risotto. 'En we moeten praten met het kattenvrouwtje. Dat leek zelf wel een geschrokken kat, zoals ze wegrende. En er klopt ook iets niet met die tijden, als je het mij vraagt.'

'Wat bedoel je?' vroeg Sandro.

Luisa schonk zich een glas wijn in en nipte eraan.

'Ze heeft die tas om vijf uur afgegeven, maar ze komt daar altijd alleen rond lunchtijd. Tegen één uur, halftwee, was Veronica Hutton al vermist, toch? Ze was niet verschenen voor haar vlucht. Ik houd het erop dat die tas in de bosjes is gegooid op het moment dat Veronica Hutton is... ja, wat? Aangevallen? Ontvoerd? En dat kattenvrouwtje kon daarvan wel eens getuige zijn geweest.'

'Dat kattenvrouwtje en de carabinieri waren in elk geval geen dikke vriendjes,' zei Sandro terwijl hij doorschreef.

Ontvoerd? Ze zou daar nog moeten zijn, volgens hem. Dat zat hem nou juist zo dwars. Die carabinieri kunnen niet overal hebben gezocht. Veronica Hutton moet nog ergens in dat park zijn. Want hoe zou je zo'n schoppend en gillend meisje in godsnaam naar buiten krijgen? Met een gericht pistool onder je regenjas, zoals ze in de film deden? Zou Claudio haar rustig hebben gekregen en haar gewoon met hem mee hebben laten lopen door het Porta Romanahek? Alles in hem verzette zich tegen het idee dat Claudio iets met haar vermissing te maken had.

Maar als ze nog in het Bobolipark was, moest ze dood zijn. Daaraan had hij niet willen denken, en dat zei hij nu.

Alsof ze zijn gedachten kon lezen, ging Luisa verder. 'Laten we dan eens aannemen dat hij, wie dan ook, haar uit het Bobolipark heeft kunnen krijgen. Je hebt ook nog die andere poort, die zonder camera. En als je daar de weg een beetje kent... nou ja, er zullen wel heel veel paadjes naar buiten zijn. Ik heb ooit een oud dametje gekend van wie de tuin achter een heg van het Porta Romana-deel lag. Als die zin had in een wandelingetje in het park, stapte ze daar gewoon doorheen.'

Om alle informatie goed te verwerken, keek Sandro even op van het blaadje waarop hij aan het schrijven was. Hij zag dat Luisa zich weer wijn inschonk. Verbeeldde hij het zich, of was ze aan het treuzelen met haar eten? 'Eet eens op,' gebood hij. Ze keek hem geërgerd aan.

'En hoe zit het met Claudio, dan?' vroeg ze. 'Ik ken jou: jij wil niet met het kattenvrouwtje praten, omdat zij wel eens alles gezien zou kunnen hebben, omdat zij wel eens jouw dierbare Claudio zou kunnen aanwijzen als de schuldige.'

Sandro keek van haar weg, hij wist dat ze gelijk had. 'Als ik nog bij het korps zat,' zei hij langzaam, 'zouden we aannemen dat het vriendje het had gedaan.'

'Die heeft alleen zijn vrouw als alibi,' zei Luisa. 'Die galerie is vlak bij het Bobolipark.'

'Die assistente van de academie was daar ook,' zei hij onwillig, 'Antonella Scarpa.'

Bedachtzaam wreef Luisa over haar wangen. 'Wij hebben die galerie gezien, vanmorgen,' zei ze, 'Galleria Massi. Hij zou in tien minuten het park in en uit kunnen zijn geweest, zonder dat er een haan naar had gekraaid. Je hebt nog niet eens met zijn vrouw gesproken.' Ze wendde zich tot Giulietta. 'Was er geen winkel daar recht tegenover? Zouden ze van daaruit misschien iets hebben gezien?'

'Hij kwam wel heel snel met dat alibi op de proppen,' zei Sandro. 'En ik geloofde er niets van, dat zijn vrouw altijd langskomt met een hapje eten voor hem.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Vooral niet als hij om twee uur op het vliegveld moest zijn.'

'Ja,' zei Luisa, die rechtop ging zitten, 'dat is ook zo. Wedden dat ze daar helemaal niet is geweest?'

'Ik heb daar een afspraak met Massi straks,' zei Sandro peinzend. 'Ik wil er heel graag even rondkijken, in zijn galerie.'

De oude padrone stond bij hun tafeltje, met de rekening.

'Caffè?' vroeg hij. Net toen Sandro nadrukkelijk bevestigend wilde antwoorden, klonk er een zacht krakend geluid en ging de deur van het restaurant open. Een tengere, wat slonzig uitziende persoon schoof naar binnen en wierp een schaapachtige blik op de donkere keuken en op de padrone, die duidelijk geïrriteerd was door dit binnenvallen na sluitingstijd.

'Beppe?' zei Luisa snel. De ober uit het Kaffeehaus.

'Vier koffie,' zei Sandro met tegenzin. Want hij had een voorgevoel dat deze verwijfde, magere, schuchtere man hier was gekomen om hem slecht nieuws te brengen.

Iris had wel gedacht dat hij van streek zou zijn, maar dit had ze niet verwacht.

'Ik weet niet waarom ik moet huilen,' zei hij wanhopig terwijl hij een mouw langs zijn ogen haalde. 'Belachelijk, is het. Ik kende die man nauwelijks.' Iris wist niet wat ze moest zeggen. Het leek wel of hij om zichzelf huilde.

'Ik kan niet geloven dat hij zoiets heeft gedaan,' ging Jackson verder, 'zomaar de rivier in lopen. Het was zo'n... zo'n geweldige vent... Hij zat vol verhalen, weet je wel. Hij vertelde over zijn vrouw, en... van alles...' Hij slikte iets weg, zweeg even, schraapte zijn keel. 'Sorry. Ik bedoel, ik vond hem echt aardig. Hoe kan je je zo vergissen in iemand? Hij had zo'n verschrikkelijk leven gehad.'

'Jackson,' zei Iris zacht, 'je hebt hem maar één keer ontmoet.' Hij keek haar aan.

'Ja, dat is wel zo,' zei hij mat. 'Toch had ik het gevoel dat ik hem kende.'

Was dit niet écht Jackson? dacht Iris, dat overstappen van de ene interessante persoon op de andere? Gisteren Sophia, vandaag Iris. Ze werd er niet eens kwaad om.

Hij zag er nu zo terneergeslagen uit, dat Iris er bijna niet over durfde te beginnen, maar ze voelde dat het moest. 'Wat nou als hij Ronnie... ik weet niet, misschien per ongeluk, iets heeft aangedaan? Of als die ziekte van hem... hij had alzheimer, heeft Sandro verteld.'

'O,' zei Jackson. Hij snoot zijn neus in het zakdoekje dat ze voor hem had gezocht. Haar laatste, Sophia had het andere gebruikt.

'Alzheimer,' zei Jackson. Hij ging rechtop zitten. Ze zaten weer bij het raam. Onder hen leek de piazza er nu geheel verlaten bij te liggen. 'Met alzheimer is alles mogelijk, hè?' Hij fronste zijn wenkbrauwen.

'Ik heb er geen verstand van,' zei Iris naar waarheid, 'maar het schijnt niet bepaald een pretje te zijn.'

'Verdronken was hij toch?' vroeg Jackson. 'Denk je dat zij misschien... dat hij haar misschien met zich mee heeft genomen?'

'De rivier in...' zei Iris. Ze zag het beeld weer voor zich van Ronnie die heen en weer werd geslingerd door de rivier, met allerlei takken aan haar lichaam en haar gezicht in de regen, doordat ze door een of andere vloedgolf op haar rug was gedraaid. 'Ik weet het niet.' Ze dwong zichzelf erover na te denken. 'Zouden ze haar dan inmiddels niet gevonden hebben?'

'Massi kende hem,' zei Jackson opeens, 'kende Claudio, bedoel ik.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Of misschien kende Massi's vrouw hem. Zoiets zei hij. Toen ik terugging om het aan hem te vragen, weet je nog? Eh... gisteravond, toch?'

'Gisteravond?' Ze voelde de dreiging van een blos. Dat stukje was ze eigenlijk vergeten: dat ze, terwijl het weer was begonnen te regenen, op de Piazza Pitti had staan wachten tot Jackson naar haar zou komen terugrennen. Ze had hem gezegd naar Massi terug te gaan en iets tegen hem te zeggen.

'Heeft hij gezegd dat hij het zou doorgeven aan de politie?'

'Hij zei dat ik zelf een verklaring bij ze moest gaan afleggen,' zei Jackson. 'Hij zei dat het belangrijke informatie was, maar hij drong er nogal op aan dat ik die zelf zou melden.' Hij vertrok zijn gezicht. 'Hij zal ook wel gelijk hebben. Ik zal toch echt een keer met ze moeten gaan praten.'

'Wist hij dat die man dood was?' vroeg Iris belangstellend.

'Als hij dat wist, heeft hij er in elk geval niets over gezegd,' zei Jackson. Weer fronste hij zijn wenkbrauwen.

'Waren ze nog in de galerie toen je weer bij ze kwam?'

Jackson knikte. 'Daarbinnen was het donker, maar de auto stond nog steeds op de stoep geparkeerd. Dus toen heb ik geklopt, en door het etalageraam gekeken. Helemaal achterin was een lichtje aan. Waarschijnlijk waren ze druk in gesprek, want de eerste keer hoorden ze me niet. Dus heb ik nog een keer geklopt. Massi kwam toen naar voren en heeft me binnengelaten. Antonella bleef achterin, die was dingen in dozen aan het doen. Er is daar een soort magazijn, en een tuin. Het zit daar heel gek in elkaar, in die galerie. Het loopt heel ver door naar achteren, als een tunnel. Wij hebben alleen maar de expositieruimte gezien, toch?'

Het leek wel een eeuw geleden, die eerste week, toen Massi ze de galerie had laten zien en ze had verteld dat ze hier het beste werk van de cursus zouden exposeren. Een grote zaal, met spotlampjes en donkerrode wanden. Bij het raam stond Massi's zware, zeventiende-eeuwse bureau, waarop gravures en kunstboeken wanordelijk door elkaar lagen. Ze herinnerde zich dat ze had gedacht: hij vindt het vast heel fijn om daar te zitten, als een edelman uit de Renaissance, een beschermer van de kunsten.

Jackson ging verder. 'Toen hij me zag, deed hij het licht aan. Ze hebben al wat werk opgehangen, wist je dat? Voor de expositie.'

'Ik vraag me af of Antonella op de hoogte was,' zei Iris. Ze dacht niet aan de expositie aan het eind van de cursus, maar zag voor zich hoe Antonella daar in die galerie helemaal achterin stond, in de schaduw. 'Een paar dagen geleden heb ik me wel even afgevraagd of er misschien iets was tussen haar en Massi.'

'Antonella?' Jackson leek het zich niet te kunnen voorstellen. 'Welnee. Die leeft alleen maar voor haar werk.'

'Ze zijn heel veel samen,' zei Iris. 'Ze moet het wel geweten hebben. Zei je niet dat hij haar vertelde dat hij naar Sicilië ging?'

Jackson schudde zijn hoofd. 'Volgens mij kon het haar helemaal niets schelen. Het enige wat haar kan schelen is de kunst, volgens mij, en misschien de academie. Ze poetst die stomme oude drukpers om de vijf minuten. En ze blijft na om zijn boekhouding te doen. Ik heb het zelf gezien.'

De laatdunkende manier waarop Jackson sprak, stoorde Iris. Ze realiseerde zich dat ze Antonella wel mocht. Of dat ze haar had gemogen, in elk geval. Wat was er mis mee als je kunst belangrijk vond?

'Wat zou hij tegen haar gezegd hebben toen hij dus toch niet naar Sicilië is gegaan?' vroeg Iris zich hardop af. 'Tegen ons heeft ze Sicilië helemaal niet genoemd.' Eigenlijk had ze vrijwel niets tegen de cursisten gezegd over Massi's afwezigheid. Het was hun zaak niet waarom hij een week weg zou zijn. Of waarom hij eerder dan verwacht terug was. 'Ze heeft alleen maar gezegd dat hij met die expositie bezig was.'

'Ze doet wat haar wordt opgedragen,' zei Jackson. Het klonk minachtend.

'Niet altijd,' zei Iris gepikeerd. Ze dacht aan haar tekening van Ronnie, die Antonella aan de muur van het atelier had gehangen. En in een flits ging de voor de hand liggende verklaring van die daad door haar hoofd. Die tekening was natuurlijk helemaal niet zo goed. Als Antonella die nou alleen maar had opgehangen om iets duidelijk te maken? Om Paolo te laten zien dat ze wel degelijk een vrouw was, en geen werkpaard, en dat ze heel goed doorhad wat er speelde?

'Hé, schatje,' zei Jackson op paaiende toon. Hij stak zijn hand naar haar uit.

'Nee,' zei Iris. Ze duwde zijn hand weg en stond op. Ze werd opeens zo overmand door woede en teleurstelling dat ze hem niet kon aankijken. Met stijve benen stapte ze weg van het raam, in de richting van de deur. Ze wist niet eens op wïé allemaal ze zo kwaad was: op Antonella, omdat ze toch een stom mens bleek te zijn, op Massi, Jackson, Sophia. Op Ronnie, ook. Op zichzelf.

'Waarom ga je niet iets nuttigs doen? Ga met de carabinieri praten, zoals Massi tegen je heeft gezegd,' zei ze. Met afhangende schouders stond ze daar. Ze besefte dat ze heel onvriendelijk deed, maar hij nam in haar hoofd te veel ruimte in. En ze wilde alleen zijn. Ze moest een aantal dingen doen - eigenlijk vooral één bepaald ding - en ze wilde de vrijheid hebben om die te gaan doen.

'Waar ga je naartoe?' vroeg Jackson. 'Heb ik iets verkeerds gezegd?'

'Het is heel belangrijk,' zei Iris met een boos gezicht. 'Als jouw vriend Claudio iets... Ronnie iets heeft aangedaan, dan kunnen ze haar misschien nog vinden. Die carabinieri moeten ook eens aan de slag gaan, we kunnen dit toch niet allemaal zelf doen. Het is belachelijk.'

'Kan je niet met me meekomen?' vroeg Jackson.

Dat smekende toontje in zijn stem: ze kon hem wel slaan. Met een bruusk gebaar wilde ze haar tas pakken, waardoor die op de grond viel en leegstroomde. Snoeppapiertjes, bonnetjes en tampons lagen op een hoopje door elkaar. Terwijl ze knielde om het op te rapen voelde Iris, als een oude vijand die haar gezicht deed schroeien, de blos weer terugkomen. 'Verdomme, verdomme, verdomme,' zei ze binnensmonds.

Hij kwam op zijn knieën naast haar zitten om haar te helpen. 'Het lukt wel, hoor,' zei ze. Ze graaide de spullen bij elkaar en stortte alles in de tas, plukken stof en oude enveloppen en haar portemonnee en... Wat waren dat voor stukjes glas en andere rommel? Iris ging van haar knieën op haar hurken zitten.

'Hé,' zei Jackson. Aandachtig keek hij in de kom van zijn handen. 'Hé, wat is dit nou?'

'Geef hier,' zei Iris, die dacht dat het wel een tampon zou zijn, of iets anders waarmee hij haar kon plagen. Ze greep naar zijn handen.

'Hé, hé,' zei Jackson. Zijn stem had nu een andere klank, belangstellend, opgewonden. Hij pakte iets tussen zijn duim en wijsvinger. 'Kijk.'

Het was een klein rechthoekig stukje plastic, verfomfaaid en vuil, één bij anderhalve centimeter groot, met een goudkleurig vierkantje in het midden en een minuscuul netwerkje van verbindinkjes erin.

'Dat is een... een...' Nu wist ze het weer: het blauwe glas van Ronnies telefoon, de stukjes plastic die ze gisteren in haar tas had gegooid.

'Dat is een simkaart,' maakte Jackson het voor haar af.

Ze keek hem aan. 'Is dat Ronnies simkaart?' zei ze ongelovig.

Terwijl ze er zwijgend naar keken, leek de koude, natte lucht buiten zich geheel te vullen met sirenes. Toen klonk er een ander geluid, dichterbij, indringender. Beneden bonkte iemand op de deur. Ze liepen terug naar het raam en bogen zich naar buiten om te kijken.

Een man met een fluorescerend plastic vest aan keek omhoog en schreeuwde iets naar Jackson in het Italiaans. Niet-begrijpend zocht deze met zijn blik hulp bij Iris.

'Pardon?' zei ze in het Italiaans. 'Wat zei u?'

''Alluvione,, zei de man, 'er dreigt overstroming.'

'De Arno?' vroeg Iris. 'De rivier?'

De man haalde zijn schouders op. Zijn gezicht glom van het water. 'Misschien,' zei hij, 'misschien heel gauw.' Hij wees naar beneden. Onder aan het gebouw borrelde grauw water omhoog langs een putdeksel. 'Jullie kunnen beter vertrekken,' zei hij. 'Het is tijdelijk.'

Jackson stak zijn hand op. 'Natuurlijk,' zei hij, heel beleefd knikkend. 'Vijf minuten, oké?' De man haalde zijn schouders op en draaide zich alweer om. Op andere delen van het plein zag Iris nog meer fluorescerende vesten langs de deuren gaan. Bij Rivoire, het grote, luxe café op de hoek, waren de tafels en stoelen weggehaald, en werden plankieren over de sierlijke drempel gelegd.

Jackson wendde zich weer tot Iris. Alle klaaglijkheid was nu van hem af gevallen. Hij leek zo opgewonden als een klein kind. 'Als we haar simkaart hebben, dan hebben we dus eigenlijk gewoon haar telefoon gevonden.'

Iris keek hem niet-begrijpend aan.

'Je kan hem in een andere telefoon doen,' zei hij. 'Nou ja, niet in die van mij dan, want zo'n iPhone... eh, laat maar.' Hij ging er niet verder op door, omdat hij zag dat ze geen geduld kon opbrengen voor het technologisch wondertje waardoor hij ooit zo behendig had geleken. 'Geef die van jou maar.'

Iris gaf hem haar mobieltje. Bedreven schoof hij de achterkant los, haalde de batterij eruit en wipte de simkaart van zijn plaats. Zorgvuldig wikkelde hij die in een van de bonnetjes uit de hoop rommel die nog op de grond lag, en gaf hem aan Iris. Hij legde de andere simkaart ervoor in de plaats en zette toen het telefoontje weer voorzichtig in elkaar. Samen wachtten ze af wat er op het schermpje zou verschijnen. Daar was het: een zich openvouwend logo, een icoontje. Jackson stootte zijn vuist door de lucht. 'Niet eens geblokkeerd!' riep hij triomfantelijk.

Iris keek naar het kleine stukje Ronnie dat daar voor hen opgloeide.

'Check eens met wie ze die avond van het feestje heeft gebeld,' zei ze. Ze wilde definitief bevestigd zien dat hj het was geweest, niet Jackson, niet een of andere bareigenaar aan het andere eind van de stad... niet haar moeder - alhoewel dat laatste niet echt voor de hand lag. Ze wilde weten met wie Ronnie aan het praten was toen ze in hun huis op de Piazza d'Azeglio zo dromerig en gelukkig uit het grote raam leunde.

Jackson neuriede. Zijn vingers dansten over de toetsjes. Hij was duidelijk in zijn element. 'Oproepinformatie,' stond er op het schermpje. Hij gaf de telefoon aan haar.

Ze scrolde naar beneden, twee, drie, vier, vijf dagen geleden... 31 oktober, Halloween, dat zocht ze, 23.33 uur, links een klein pijltje dat stond voor 'uitgaand gesprek'. Paolo, stond er. Ze ging naar de contactenlijst: Paolo, een Italiaans mobiel nummer.

Ja, dus.

Toen Ronnie uit het raam hing en aan de telefoon was met iemand die haar de hele avond, de hele nacht, de hele volgende ochtend, had doen glimlachen, was ze met Paolo Massi aan het praten geweest.

Maar ze waren er nog niet. Iris scrolde door naar de volgende dag, i november. Tien over negen: Claudio, twintig over negen: Jackson. Ze had Claudio gebeld om met hem af te spreken, en toen Jackson om hem naar haar toe te laten komen. Om te zien of hij het zou raden. Maar hij had het dus niet geraden. Ze hadden een glas wijn gedronken, en toen had ze hem weer geloosd. Om tien over halfelf had ze weer met Paolo gebeld. Om de allerlaatste dingen af te spreken?

En daarna niets meer.

Jackson keek over haar schouder mee. 'Kijk eens bij gemiste oproepen,' zei hij. Iris knikte. Ze probeerde zich te concentreren. Buiten schreeuwde weer iemand. 'Ga even kijken,' zei ze verstrooid. 'Zeg dat we zo naar buiten komen.' Hij liep weg.

Gemiste oproepen: Iris, heel vaak Iris. Deze keer ging ze achteruit, van vandaag naar gisteren, naar vrijdag. Iris, Iris, steeds maar Iris. Dat waren alle keren dat Iris had proberen te bellen. Alle keren dat ze die knagende angst had gevoeld als ze hoorde: 'Het nummer dat u heeft gebeld is niet bereikbaar.'

Een oproep van een meisje dat ze van kostschool kenden, Joey, via een gewone telefoonlijn uit Engeland, en een van Jonathan, de jongen die Iris een dikke meid had genoemd. Doodgewone, alledaagse telefoontjes uit verveling, stelde Iris zich voor. Als ze had opgenomen, hadden ze gezegd: Hé, Ron, hoe gaat-ie? Ben je aan het doen? Verveel me te pletter... Maar toch niet meer dan twéé telefoontjes. Opeens voelde Iris medelijden met Ronnie: zoveel vrienden had ze dus ook weer niet.

Geen oproep van haar moeder.

En ook niet van Paolo. Niet toen, in elk geval. Iris scrolde verder naar beneden. Daar waren ze: i november, drie oproepen, de ene na de andere: 12.03, 12.05, 12.06. Dringende oproepen die niet waren beantwoord. Allemaal van hetzelfde mobieltje dat Ronnie had gebeld aan het eind van het halloweenfeestje. Maar deze keer, op de dag van haar vermissing, belde Paolo haar, steeds maar weer.

'We moeten gaan,' zei Jackson, die bij het raam een jasje stond aan te trekken. En ze gingen.

-22-

De regen sloeg op het dak van de auto en Sandro zat er binnen naar te luisteren. Alleen. Hij moest even op zichzelf zijn om de dingen op een rijtje te zetten.

Luisa had het begrepen. Dat was een van haar vele goede eigenschappen: ze voelde dat soort dingen feilloos aan. 'Kom op, Giuli,' had ze tegen het meisje gezegd terwijl ze haar overeind trok, 'we gaan ervandoor. We gaan het kattenvrouwtje zoeken.' Giulietta was er steeds maar over blijven doorgaan, tot Sandro er hoofdpijn van kreeg. 'Dus hij was het wél?' zei ze, toen de ober weer vertrokken was.

Terwijl de moed hem steeds verder in de schoenen zonk, bleef Sandro toch voortdurend denken: nee, nee, nee. Maar hij had geen enkele reden om te twijfelen aan wat Beppe Di Lieto had verteld.

Natuurlijk, het was een dubieus type, maar dat waren die seizoensobers allemaal: onbetrouwbare lanterfanters die nauwelijks werk konden vinden. Terwijl de man aan het praten was, had Sandro opgemerkt dat zijn ogen twee verschillende kleuren hadden: het ene een vaal soort grijsblauw en het andere geelbruin. Vagelijk herinnerde hij zich dat er een bepaald ras katten was met dezelfde combinatie. Hij kreeg er iets bovenaards door. Zijn handen beefden een beetje, hij kamde zijn haar over zijn kale plek heen en hij was wat verwijfd. Maar dat laatste was niet opmerkelijk, dat zag je wel vaker bij obers. En het was natuurlijk te waarderen dat hij, meteen nadat Luisa hem had gebeld, op zijn vrije dag helemaal naar Nello was gekomen. En dat terwijl er met al die regen misschien wel een heel seizoen zonder werk voor hem lag.

Sandro zat in zijn auto in de Via Romana, bij het hek van het Bobolipark. Hij stond geparkeerd tussen de twee afvalcontainers, tegenover het onverlichte raam van Galleria Massi. Door de grijze regensluier heen kon hij dat donkere stuk bosland zien. Hij bleef er even naar kijken, alsof het hem een antwoord op zijn vragen zou kunnen geven. Tevergeefs.

Sandro had ooit de gave gehad intuïtief aan te voelen dat er op een bepaalde plaats iets ergs was gebeurd. Bijvoorbeeld die keer dat hij in een duistere hoek van de stad, ergens in een buitenwijk, tussen snelwegen, elektriciteitscentrales en woonwagenkampen, een moordenaar moest zoeken, en die daar ook had weten te vinden. Hij was een rationeel mens, maar het gevoel dat geweld iets wezenlijks verandert aan een omgeving, had hij nooit van zich af kunnen schudden. Maar bij de groene paden en oude bomen die nu voor hem lagen, voelde hij niets.

De regen trommelde op het dak. Je hebt geen tijd meer, leek dat geroffel te zeggen, er is geen tijd te verliezen. Je hebt geen tijd om hier maar een beetje te gaan zitten wachten tot je oude instinct weer wakker wordt. Ergens aan de overkant van de straat ging een licht uit.

Maar waarom nog haasten, eigenlijk? Het meisje zou nu zeker dood zijn. Als ze niet al dagen dood was, en haastig ergens was begraven onder het zand en grind op de heuvel boven hem. Ze zouden haar ooit wel vinden. Dat was de conclusie die hij al dagen, vanaf het moment dat hij haar foto in de krant had gezien, probeerde te ontlopen.

Ze hadden die foto ook laten zien aan Beppe Di Lieto. Het zelfverwijt had zijn gezicht een beetje doen betrekken. 'Ik weet het,' zei hij, 'ik had het al eerder moeten melden, hè?'

Het was niet moeilijk om te raden waar hij was op het moment dat de carabinieri vragen kwamen stellen. Op het moment dat Sandro zijn bestelling plaatste - vier koffie - stak die broodmagere Beppe Di Lieto zijn hand op om daar iets aan toe te voegen: 'En ik wil er wel graag ook iets m, als het mag.' Hij was duidelijk nogal een drinker. Nadat hij naar huis was gestuurd voor de hele verdere winter, was hij waarschijnlijk met een doos goedkope drank naar zijn woning gesjokt, en misschien alleen nog even naar buiten gekomen om naar de supermarkt te gaan. Niet iemand om kranten te lezen.

Sandro was geduldig met hem geweest. Ook al omdat hij een vage solidariteit voelde met een man zoals deze, iemand die zijn beste tijd ver achter zich had. Hij liet hem zijn kopje leegdrinken, waarin meer grappa dan koffie leek te zitten, en stak zijn hand op om er nog een te laten komen. De oude padrone had nogal argwanend gekeken naar Beppe Di Lieto, maar Luisa had lief naar hem geglimlacht. 'Mogen we alstublieft nog een kwartiertje blijven zitten?' had ze gevraagd. Hij was gezwicht, maar toen hij Di Lieto's kopje op de tafel zette, ging dat wel met een afkeurend gekletter.

De koffie was op, zijn handen beefden niet meer. Hij staarde in het droesem. Zijn tweekleurige ogen stonden waterig.

'Ik heb ze bediend, ja, ik heb ze bediend,' begon Di Lieto. 'Het was heel mooi weer. Ik denk dat er vijf of zes tafeltjes bezet waren op het terras toen hij verscheen. Hij was er namelijk het eerst, zij kwam een minuut of vijf later. Aan de andere tafeltjes zaten voornamelijk Amerikanen, en één Japans stel.'

Allemaal buitenlanders, natuurlijk, dacht Sandro. Geen enkele Italiaan gaat buiten zitten in november, al schijnt de zon.

'Het verbaasde me nogal dat hij op het terras ging zitten,' zei de ober, alsof hij Sandro's gedachten had geraden, 'want zo warm was het niet. Toen zïj erbij kwam begreep ik het natuurlijk wel, toen ik had gezien dat ze Engels was, dus.'

'Wat dacht u over ze?' vroeg Sandro belangstellend.

'Wat ik dacht?' Di Lieto zuchtte. 'Ik weet niet of ik me nog kan...' Hij trok rimpels in zijn perkamenten voorhoofd om zich in herinnering te brengen wat hij had gedacht. Hij knikte even en ging toen bedachtzaam verder. 'Eerst dacht ik dat hij de opa was, of een ander familielid, of een soort voogd, misschien. En dat zij een buitenlands meisje was dat beleefd moest zijn tegen een oude man.'

Niet slecht, dacht Sandro, daar kan ik wel mee leven. Maar Di Lieto ging verder.

'Maar ja, na... wat er gebeurd is, bleek het toch anders te liggen.'

Daar komt het, dacht Sandro. 'Wat bedoelt u?' vroeg hij behoedzaam. 'Bedoelt u... wat er in de krant heeft gestaan? Dus u heeft het in de krant gelezen, over dat meisje?'

Beppe schudde zijn hoofd. 'Niet écht, bedoel ik. Misschien ben ik het wel tegengekomen, maar ik heb me dan niet gerealiseerd dat het om dat meisje ging. Nee, ik bedoelde: na wat er later is gebeurd. Wat hij toen met haar... ik bedoel...'

'Niet te snel, alstublieft.' Sandro voelde zijn hoop verflauwen. 'Dus u bediende ze,' drong hij aan.

Opnieuw leek Di Lieto een poging te willen doen om alles zo ordelijk mogelijk weer te geven. 'Hij nam een glaasje whisky, Four Roses.' Hij zweeg even. 'En zij nam een glas champagne.'

'Nou, nou,' zei Sandro peinzend. Om elf uur 's ochtends? 'Dat moet aardig duur geweest zijn,' hoorde hij zichzelf zeggen.

'Het was op zïjn rekening,' zei Di Lieto. Sandro knikte: een echte heer, dus.

'Leek het erop... of hij haar drank aan het voeren was?' vroeg hij.

Di Lieto dacht na. 'Ze leek me heel opgetogen. Voor mij zag het eruit alsof ze dronken om iets te vieren. Bijna alsof... nou ja, jonge stellen doen dat soort dingen ook, als ze op huwelijksreis zijn.' Zijn ogen werden vaag, alsof hij zich een gelegenheid voor de geest probeerde te brengen waarbij drinken in de ochtend acceptabel was.

Iris March had verteld dat Veronica Hutton al wat wijn had gedronken voor ze hun woning had verlaten. Na nog een derde, misschien vierde glas, moest ze dus zo ongeveer dronken geweest zijn.

'Heeft u iets van hun gesprek opgevangen?'

'Flarden,' antwoordde de ober, nog steeds wat vaag kijkend. 'Ik had nog meer tafels te bedienen, begrijpt u.'

'Maar u heeft wel ïéts gehoord van waar ze het over hadden?'

'Ja.' Hij aarzelde. 'Dat was toen... Het laatste tafeltje, het tafeltje naast dat van hen... daar ging een vrouw zitten, en die deed er nogal lang over om te beslissen wat ze wilde bestellen. Dus toen kon ik inderdaad horen wat ze zeiden. Ze hadden het over kunst.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Ja, inderdaad, ze hadden het over kunst. Zij haalde een tekenboek tevoorschijn om aan hem te laten zien. Heel onschuldig, allemaal.'

Hij zei het bijna verontwaardigd, alsof die onschuldigheid een belediging was.

'Maar eigenlijk helemaal niet onschuldig?' drong Sandro bij hem aan. Op de tafel lag zijn hand weer te beven, maar Sandro wilde geen nieuwe borrel voor hem bestellen. Nog niet.

De ober leek in zichzelf te willen wegkruipen. Hij haalde zijn schouders op. 'Florence zit vol met oudere mannen die meisjes proberen in te palmen door met ze over kunst te praten,' zei hij, 'dat weet iedereen. Ze was heel opgetogen, had wat gedronken.'

'En hij... Hoe ging het?' Sandro wilde de man absoluut niets in de mond leggen met zijn vragen. 'Was hij haar aan het inpalmen?'

'Hij maakte er in elk geval geen haast mee,' zei Beppe Di Lieto met teleurstelling in zijn stem. 'Ik heb daar lang genoeg gestaan... die vrouw... die vrouw aan het andere tafeltje wilde een kamillethee, zei ze, en toen wist ze weer niet of ze er citroen in wilde... Echt van dat gierige, artistieke gedoe dat je vaak ziet in Florence. Toen pakte hij zïjn tekenboek, en liet haar wat van zïjn dingen zien. En hij vertelde haar over opdrachten die hij had gekregen.' Hij zweeg even. 'Ik bleef nog wat wachten, omdat ik dacht dat ze, nu ik toch in de buurt was, misschien nog iets zouden bestellen.'

'En ook omdat u wilde weten wat voor man hij was, misschien?'

Di Lieto haalde zijn schouders op. 'Ik wilde wel even zien welke kant het op zou gaan, ja. Ook al omdat hij me eigenlijk helemaal niet zo'n soort man leek. Zo zie je maar weer...'

'Ze was... Ze is een knap meisje, niet?' vroeg Luisa zacht.

'Ja,' zei Di Lieto, 'best knap. En ze had haar hand op zijn arm. Misschien was dat het wel.'

'Was wat het wel?' Sandro vroeg zich af welk effect dat in die omstandigheden op Claudio had gehad: hij had een glas whisky op, hij zat te genieten van een mooie novembermorgen, en had het eind van zijn leven net in zicht gekregen.

'Zo gaat dat, ik heb het vaak gezien,' zei Beppe. 'Geef een meisje wat te drinken, dan wordt ze wat losser. Ze zag er in elk geval heel enthousiast uit.'

Ze had dan ook als vooruitzicht dat ze haar minnaar zou ontmoeten, dacht Sandro. Hij weigerde dit allemaal zomaar te geloven. Hij moest objectief blijven. Weer drong hij aan.

'Dus ze legde haar hand op zijn arm. En toen?'

'Ik was net op weg naar binnen om de bestellingen te halen,' zei Di Lieto. 'Toen deed hij het.' Hij leunde achterover op zijn stoel. Onder het goedkope pak leek hij zo mager als een buiksprekerpop.

Sandro zag dat Giulietta even ging verzitten, maar ze zei niets. De vrouwen hielden zich opvallend stil.

'Wat deed hij?' Sandro kreeg een zure smaak in zijn mond.

'Hij zat aan haar,' zei Di Lieto. 'Zijn hand op een verkeerde plaats. Misschien dat ze hem een kusje op zijn wang had gegeven, en hij het verkeerd had geïnterpreteerd.'

'Misschien?'

'Nou ja, ik zag wel dat ze haar gezicht dicht bij het zijne had, alsof ze hem een kus ging geven. Toen ze haar hand op zijn arm had. Net toen ik naar binnen ging.'

Sandro boog zich naar hem toe. 'Wat heeft u precies gezien?' Hij zocht naar de laatste strohalm. 'Dit klinkt alsof het van haar uitging, niet van hem.'

Di Lieto kreeg weer die vreemde, droevige, waterige blik in zijn ogen. 'Ik was niet van plan om ze te begluren. Wij zien zoveel mensen die van alles uitvreten in het openbaar. Amerikaanse stellen op huwelijksreis zijn het ergste. Maar dat zijn mijn zaken niet.' In zijn ooghoek zag Sandro Luisa knikken.

'Misschien wel niet, nee,' zei Sandro. Het lege restaurant was nu stil en donker. Buiten was onder de loodgrijze hemel het daglicht bijna geheel verdwenen.

'En een kusje op de wang, nou ja... ik kan niet zeggen dat ik daar nou meteen zoveel achter zocht. Maar... Maar ik zag toen opeens de uitdrukking op zijn gezicht. Alsof hij even helemaal weg was, alsof hij even niet meer wist wie zij was, of wie hij zelf was. Toen ben ik naar binnen gegaan.'

Hij zuchtte, en moest zichzelf duidelijk ertoe zetten verder te gaan. 'Maar hij moet dus handtastelijk zijn geworden net toen ik me had omgedraaid, want het volgende moment was er een herrie van jewelste, een van de stoelen viel om - en die zijn van gietijzer, weet u wel, loodzwaar als je ze weer rechtop moet zetten. Dus ik liep weer terug en daar stond die kamilledame te roepen hoe walgelijk het was, dat het verboden zou moeten worden, vieze ouwe kerel, blijf van d'r af - dat riep ze.'

Sandro's vermoeide brein worstelde even wanhopig met dit allerslechtste scenario, en gaf zich toen gewonnen.

'En toen?'

'Toen rende het meisje weg, het pad in naar de wijngaard, en hij ging achter haar aan.'

'Maar greep er dan niemand in? Was er niemand die hem probeerde tegen te houden?' Daar liet Giulietta dan toch van zich horen. Haar gezicht was asgrauw. Sandro kon niet uitmaken of dat kwam omdat ze het zo afschuwelijk vond te horen wat die lieve oude Claudio had gedaan, of omdat ze een eigen ervaring uit het verleden opnieuw beleefde.

Di Lieto draaide zich naar haar toe met een van schaamte vertrokken gezicht. 'Het ging allemaal zo snel,' zei hij. 'En opeens waren ze weg, en stond ik daar met mijn blad en een kamillethee zonder citroen, en de barman die tegen me aan het schreeuwen was omdat ze niet hadden betaald.'

'En de andere klanten dan?' vroeg Sandro, de wanhoop nabij.

'Nou ja, dat kamilletheemens, natuurlijk, die probeerde wel wat. Vloog achter ze aan - ze was er ook echt het type voor - maar ze waren al niet meer te zien, ze heeft ze natuurlijk niet meer kunnen inhalen.'

'Wacht 's even,' zei Sandro, 'wacht 's even... wie was dat? Die kamilletheevrouw? Hoe zag ze eruit? Waar kwam ze vandaan?'

Beppe keek hem ongemakkelijk aan. 'Dat kan ik... dat kan ik me niet zo goed herinneren. Om de waarheid te zeggen keek ik naar de oude man en het meisje toen ik haar bestelling opnam. Ze had iets op haar hoofd, een hoofddoek of zo. Een lange witte jas aan, soort stofjas. Zoals ik al zei: een beetje zo'n artistiek Florentijns type. Ik heb maar een oppervlakkige indruk van haar gekregen.'

'Maar wel Italiaans, dus?' vroeg Luisa zacht. Beppe draaide zich om en keek haar aan. Hij knikte. 'Kreeg u de indruk... Kende ze misschien een van die twee, het meisje of de oude man? Of kende een van hen haar?'

De ober begon zijn hoofd te schudden, hield ermee op, en haalde toen zijn schouders op. 'Nou ja, dat meisje zat met haar rug naar die vrouw toe. Maar ik heb wel gezien dat die oude man even naar haar keek, toen ik haar bestelling aan het opnemen was. Een beetje verward keek hij naar haar, alsof hij haar misschien wel ergens van kende maar niet meer wist waarvan.' Hij krabde even aan zijn slaap. 'En met die hoofddoek op... nou ja. Zoveel zag je natuurlijk niet van d'r.'

'Is ze niet meer teruggekomen?' Ze zou toch ergens op camerabeelden moeten staan, dacht Sandro. Maar veel hoop had hij niet. De getuige zonder gezelschap.

Beppe schudde zijn hoofd. Zijn gezicht was grauw. 'En de rest van de klanten...' Hij zuchtte. 'Ach, die keken gewoon een andere kant op, buitenlanders, op vakantie. Waarschijnlijk dachten ze dat we allemaal zo zijn, wij Italianen. Altijd schreeuwen, altijd spektakel. Ik ben maar die tafeltjes gaan afruimen. Ik kon natuurlijk niet weten...' Hij snoof lucht in door zijn neus. 'Maar de uitdrukking op het gezicht van die oude man toen dat meisje zich naar hem toe boog en hem een kus gaf...' Hij streek een hand over zijn eigen gezicht, alsof hij die uitdrukking daar zou kunnen vinden. Sandro zag hoe hij beefde. 'Hij zag er helemaal niet goed uit.'

'U zou het wat rustiger aan moeten doen met drinken,' zei hij zacht. In Di Lieto's ogen zag hij paniek verschijnen.

Op dat punt had het weinig zin de man nog langer te martelen.

'U heeft mijn nummer?' vroeg de ober nog een paar keer aan Sandro. 'Als ik nog iets kan doen, belt u me dan vooral.' Sandro wist absoluut zeker dat Di Lieto hém nog wel zou bellen, misschien wel met vaste regelmaat voor de rest van zijn leven: elke keer als hij geen geld had om drank te kopen, namelijk. Hij had hem een schouderklopje gegeven en tien euro in zijn hand gedrukt. 'Nou, ik zou die kamilletheedame wel even willen spreken,' zei hij, meer als zoethoudertje voor de man dan omdat hij er echt hoop op had. 'Als u die nou toevallig op straat tegenkomt...'

'Komt in orde, capo, komt in orde,' zei Di Lieto met gemaakte dankbaarheid. Ze lieten hem maar gaan. Nadat hij was vertrokken, was het naargeestig stil geworden en waren ze snel het restaurant uit geglipt. Het afscheid van de padrone was heel wat minder joviaal dan zijn welkomstbegroeting. Schuldbewust gaf Luisa gaf hem een ruime fooi.

'En wat gaan we nu doen?' had Giulietta monter gevraagd, toen ze weer in de regen op straat stonden. Was dit een soort spelletje voor haar? Het enige waaraan Sandro kon denken was dat hij Lucia Gentileschi zou moeten gaan vertellen wat hij had ontdekt. Toen schoot hem te binnen dat hij een afspraak had met Paolo Massi in zijn galerie, en van het ene moment op het andere was hij vervuld van een razende woede. Die gladde, inhalige slijmbal, dacht hij. Het was een woede die ongetwijfeld verkeerd gericht was, maar van alle personen die hij in de afgelopen dagen had ontmoet, was het Paolo Massi die zijn woede wist op te wekken.

'Ik moet naar Lucia Gentileschi,' zei hij. Hij probeerde Paolo Massi even uit zijn hoofd te zetten.

'Is dat wel een goed idee, denk je?' had Luisa gevraagd. Ze had haar hoofd een beetje opzij laten zakken, als een vogel. 'Ik bedoel, wat kan je haar vertellen? Wat heeft hij nou eigenlijk gezien?'

'Het is toch gebeurd? Claudio heeft zijn zelfbeheersing verloren en een meisje betast. En ook al heeft Beppe het dan niet gezien, er was een getuige. Meerdere getuigen, ongetwijfeld, een heel terras vol. God weet wie zich allemaal komt melden als... nou ja. Als het een ander soort onderzoek gaat worden.' Hij ontweek het uitspreken van het woord: moord. 'En ik wil niet dat Lucia het van hen moet horen.'

Luisa hield dapper aan. 'Maar het is nogal een grote sprong, toch, van het betasten naar... ik weet niet, naar het uit de weg ruimen van een meisje?'

Hij nam zijn gezicht in zijn handen. 'Er waren donkere gebieden in Claudio's verleden. En ook in zijn geest. Wij weten niet wat hij dacht, waar hij dacht dat hij zich bevond.

Konden we haar maar vinden,' zei hij. 'Levend of dood.' Hij keek op. 'Ergens moet ze toch zijn.'

'Gun jezelf dan nog wat tijd,' zei Luisa zacht. 'Praten met Lucia brengt je niet naar dat meisje.' Ze glimlachte flauwtjes. 'En je laat die Massi toch niet zomaar lopen? Als jij hem het vuur niet aan de schenen wil leggen, doe ik het, hoor. Als hij het gewoon had gemeld toen het meisje niet was verschenen op hun afspraakje, en hij niet meteen naar zijn vrouw was gevlucht en verder zijn mond had gehouden, dan zaten we nu in een heel andere situatie. Of niet soms?'

Bewonderend keek hij haar aan. In het oventje van haar geest brandde een rustig gloeiend vuurtje, maar er sprongen wel vonken van af. Een daarvan bereikte hem en liet onmiddellijk iets ontvlammen. 'Je hebt gelijk,' zei hij, 'zoals altijd.'

Dus waren Giulietta en zij nu op weg naar de Via dei Bardi om de jacht te openen op het kattenvrouwtje, en zat hij hier in zijn geparkeerde auto naar het Boboli te staren, alsof dat park al zijn vragen zou kunnen beantwoorden.

Sandro liet zijn blik dwalen en zag nu het donkere raam van de galerie, waar Paolo Massi de hele dag aan het werk was geweest. Meteen achter dat raam stond een bureau, een gigantisch, opzichtig ding vol houtsnijwerk. Het stond zo dicht bij het raam dat iedereen wel die belangrijke man aan zijn gewichtige arbeid moest zien, en hijzelf zich kon vermaken met het voorbijkomende publiek.

Luisa had gelijk: hij moest Paolo Massi eens goed tegen het licht houden. Hij had dat soort mannen al vaker gezien. Het kruiperige kleine ventje dat zijn vrouw sloeg en een alibi had gehad voor het moment dat ze van de trap was geduwd. De zakenman die, begerig naar het geld van haar levensverzekering, een marktkoopman had betaald om zijn vrouw te vermoorden. Hij had ze allemaal kunnen pakken, en ook nog anderen die net zo erg waren. Want als er iets was wat Sandro kon, was het wel een leugenaar bij zijn lurven pakken en hem net zo lang door elkaar schudden tot de waarheid eruit kwam vallen.

Waarom had hij zo'n hekel aan Paolo Massi? Sandro voelde zijn adrenaline bruisen toen hij het gevoel toeliet. Die Massi: ogenschijnlijk zo verheven van geest, zo aristocratisch van uiterlijk. Maar als je goed keek, zag je iemand die alleen maar uit was op geld. En op studentes om mee naar bed te gaan, dus. Maar vooral op geld. Pietro mocht hem ook niet, net als Lucia Gentileschi. Alleen Claudio scheen wel iets in hem te hebben gezien. Ze moesten dus wel een soort onderlinge verstandhouding hebben gehad, hoe weinig ze elkaar misschien ook zagen. Waarom was Massi's vrouw anders bij Lucia langsgekomen om te condoleren? Arme Claudio.

Waarom zou het trouwens niet Massi geweest kunnen zijn die daarboven in het park Veronica Hutton had aangevallen? In zijn hoofd zette Sandro een serie mogelijke gebeurtenissen op een rij: het meisje dat ontdekte dat er nog een andere vrouw in het spel was en dreigde dat ze zijn verhouding met haarzelf openbaar zou maken, en zijn hele zaak zou ruïneren? De zaak die hij had weten te redden uit de klauwen van de Guardia? Maar hij was de hele dag in de galerie geweest. Al was zij, op weg naar het Bobolipark, daar waarschijnlijk wel vlak langsgelopen. Was dat de reden geweest dat ze deze poort had gebruikt? Dat was natuurlijk niet onmogelijk.

Maar hij had zijn vrouw als alibi. Zou die bereid zijn voor hem te liegen? En Antonella Scarpa dan? Ergens in zijn hoofd begon hij vaag klanken te horen, onwelluidende, valse klanken.

De gang van zijn gedachten werd onderbroken door een brandweerauto die langs kwam scheuren. De straat was zo smal dat zijn eigen auto er even van schommelde. Nog een brandweerauto kwam voorbij. Sandro realiseerde zich nu dat hij die lawaaiige wagens al uren had gehoord: van ver, toen ze bij Nello zaten, en nu van dichterbij. Het kabaal van al die brandweer- en politiesirenes: wat was er gaande? Met trage bewegingen duwde Sandro de deur open en stapte de stoep op.

Iets verderop leek de brandweerauto vast te zitten in de smalle kloof van de Via Romana. Daarachter stond een auto in de vaalblauwe livreienkleur van de Polizia Statale. De brandweerauto's leken niet verder te kunnen omdat er een vrachtauto op de stoep stond. Iemand was met niet-aflatende agressie aan het claxonneren. Sandro liep het kleine stukje naar de politieauto, boog zich naar voren en tikte op het raampje. De man op de bijrijdersstoel die hem een uitdrukkingsloos gezicht toe draaide, herkende hij niet.

'Wat is er aan de hand?' vroeg hij onderdanig. 'Al die sirenes?'

De man keek door de voorruit. Pas toen hij had geconstateerd dat er nog absoluut geen schot in zat, besloot hij antwoord te geven. 'Beetje overstroming,' zei hij onwillig. Sandro boog zich wat dieper en kon zo de politieman naast hem zien, die hij vagelijk herkende. Hoe heette hij ook weer? Roberti? Alberti?

'Commissario Gioberti?' probeerde hij. De man draaide zich naar hem toe en knikte hem even, nauwelijks zichtbaar, toe.

'Ze sluiten de bruggen,' zei hij kortaf. 'Bij Santa Rosa is een deel van de waterkering uit elkaar gevallen en weggespoeld. Onder de Uffizi komt nu water omhoog, dat proberen ze weg te pompen. En de Roeiclub is ondergelopen.' Met kracht blies hij abrupt lucht uit. 'Ik hoop dat je geen haast hebt om thuis te komen, Cellini, want naar Santa Croce kom je vanavond niet meer. Of je moet een helikopter laten komen.'

Vóór hem stommelde de vrachtwagen de stoep af. De brandweerauto trok op. De twee politiemannen in de auto keken weer voor zich uit: zijn spreektijd was voorbij. De bruggen sluiten? Zat hij vast in Oltrarno, ten zuiden van de Arno? Hij probeerde greep op het probleem te krijgen, maar wist niet waar te beginnen. Hij belde Luisa.

Toen Iris, met Jackson vlak achter zich, de Piazza della Signoria op stapte, lag het plein erbij zoals ze het nog nooit had gezien: geheel uitgestorven. Aan de overkant was een tijdelijke afzetting geplaatst voor de toegang tot de grote zuilengangen van de Uffizi.

'We zouden naar jouw huis kunnen gaan,' zei Jackson hoopvol. 'Daar is geen kans op overstroming, hè?'

'O, nee hoor,' zei Iris terwijl ze haar hoofd schudde, 'ik moet nog van alles doen.' Zonder notitie van hem te nemen pakte ze haar telefoon, haalde Ronnies simkaart eruit, deed die in een papiertje, en legde haar eigen kaart er weer in. Terwijl hij toekeek, tikte ze omstandig een berichtje in. Toen stopte ze de telefoon weer weg.

'Aan wie was dat?' vroeg hij. Ze fronste haar wenkbrauwen.

'Gaat je niet aan,' zei ze.

'Luister, Iris,' zei Jackson, en deze keer klonk hij niet verwaand, versierderig of kwaad, alleen maar wanhopig. 'Doe nou niet zo. Als het om Sophia gaat... ik... ze... ze betekende niks. We hebben gewoon...'

'Een beetje lol gehad, ja,' zei Iris. Ze was nog het meest kwaad om het feit dat hij dacht dat ze daarmee zat. Hij dacht dat het allemaal ging om dat gedoe met Sophia. 'Waarom ga je Sophia niet vertellen dat ze niks betekende?' Ze vouwde haar armen voor haar borst. 'Luister,' zei ze, nu wat minder scherp. Want waarom zou ze hem zelfs maar het idee geven dat ze kwaad was? Ze was niet kwaad. 'Luister, begrijp je nou niet dat het daarover helemaal niet gaat? Echt niet. We zitten in de narigheid, en het is allemaal zo ernstig dat we niet langer kunnen doorgaan met detectiefje spelen. Wij weten bepaalde dingen die de politie moet weten, zo simpel is het.'

'Maar die hebben het heel druk,' zei Jackson. Hij knikte naar een auto van de carabinieri naast het standbeeld van Neptunus. Er stond een agent bij met een militaire regencape om. Op het portier leunend, sprak hij op dringende toon in de microfoon van zijn radio.

'Je zoekt uitvluchten,' zei Iris. Hij keek naar de grond.

'Oké,' zei hij zacht, 'ik zal gaan.' Maar Iris ging verder alsof hij niets had gezegd.

'En wat haar moeder ook denkt, ik weet dat Ronnie waarschijnlijk dood is...' En al had ze van tevoren bedacht het op een terloopse en harde manier te zeggen, het lukte niet. Ze moest iets wegslikken. 'Maar we moeten haar vinden. Ik moet haar vinden. Ze is mijn vriendin.'

Jackson keek haar aan. Zij gezicht stond strak van de tegenzin. 'Toch denk ik nog steeds dat het beter is als je met me meegaat,' zei hij koppig.

'En jij moet dan ook maar die simkaart meenemen,' zei ze, hem negerend om in haar tasje te zoeken.

'Hè nee, zeg,' zei Jackson geschrokken. 'Hoe moet ik dat dan uitleggen? O, die heb ik gewoon ergens gevonden? Dan gaan ze nog denken dat ik er iets mee te maken heb.' Ze keek hem geduldig aan.

'Kom op, Jackson,' zei ze, 'je kan niet blijven weglopen. Ik... ik moet van alles doen. Hier, pak aan.' Hij pakte het kaartje aan.

'Maar lukt het je allemaal wel alleen?' vroeg hij, naar beneden kijkend. 'Volgens mij kan je beter niet in je eentje gaan.'

Ze hield het berichtje omhoog dat ze had verstuurd. 'Sandro wacht me daar op,' zei ze. 'Dat is een goeie vent. Hé, noteer zijn nummer, oké?' Met hangende schouders ten teken dat hij het had opgegeven, haalde Jackson zijn telefoon tevoorschijn, die voor Iris inmiddels veel van zijn magie had verloren. Hij tikte Sandro Cellini's nummer in.

'Dus je weet waar het bureau van de carabinieri is, daar in het Bobolipark?'

'Ja, oké,' zei hij. Zoals hij daar stond, zijn handen in zijn zakken, een sjofele, niet bepaald waterproof rugzak aan een schouder en zijn haar al helemaal platgeslagen door de regen, kreeg Iris bijna medelijden met hem. 'Zal ik je bellen, straks?' vroeg hij zacht.

'Weet ik nog niet,' zei ze. Hij zuchtte. Toen ze hem zag wegsjokken, werd ze razend op zichzelf. Waarschijnlijk haat hij me nu, dacht ze. Bazige trut. Niks meer aan te doen.

Jackson keek niet over zijn schouder om haar te zien weglopen. Hij wilde dat ze in hem geloofde. Dan voelde hij zich... resoluter, zei je dat zo? Gewoon vooruit blijven kijken. Hij liep de donker wordende en lege Piazza della Signoria af in de richting van de Via Por Santa Maria, de veelgebruikte route tussen de Ponte Vecchio en de Duomo, om de brug over te gaan.

Maar de politie had de straat afgezet, en aan de andere kant van die afzetting was, in schril contrast met de Piazza della Signoria, de Via Por Santa Maria stampvol mensen. Jackson kwam bij de afzetting en werd doorgelaten, maar had geen idee hoe hij nu verder moest komen. Hij vroeg zich af wat er in godsnaam aan de hand was, maar voelde tegelijkertijd zijn bloed bruisen: dit was écht iets, dit was een échte uitdaging. Zich voortdurend excuserend voor zijn rugzak, baande hij zich een weg naar de hoek. Het was nu zo goed als donker, en het regende nog steeds. Hij moest zich langs vele paraplu's worstelen, en terwijl hij stapje voor stapje vooruitkwam, merkte hij dat de mensen geagiteerd waren, prikkelbaar en kwaad. 'Porco dio, hoorde Jackson een Italiaanse man binnensmonds vloeken, toen hij per ongeluk op zijn tenen ging staan. Hij keek in een woedend gezicht.

'Sorry, sorry,' zei hij, 'sorry, hoor.' Hij keek naar links, naar de Ponte Vecchio, en zag dat die leeg was, dat de toegang was afgesloten. Hij begreep er niets van. Een carabiniere op een paard zat met een cape om rechtop in de regen. Moedeloos dacht Jackson aan zijn missie. Ze hadden het toch echt druk nu? Zou er misschien ook een carabinieribureau zijn aan deze kant van de Arno?

Iemand moest zijn Amerikaanse Engels hebben opgevangen, want naast zich hoorde hij een zachte stem zeggen: 'Ze hebben de bruggen afgesloten.' Hij keek opzij.

'Een of andere voorzorgsmaatregel,' zei Sophia. Ze stond niet meer dan vijftien centimeter van hem af. Hij dacht te zien dat haar gezicht nogal rood was, alsof ze had gehuild, maar ze keek hem aan met vaste blik. Het Japanse meisje - Hiroko? - stond naast haar. Ze keken hem aan met strakke gezichten, als twee rechters.

'Oké,' zei hij op onderdanige toon, 'maar ik moet dus naar het bureau van de carabinieri, of een ander politiebureau. Iris en ik... we hebben bepaalde dingen ontdekt.'

'Dat gaat niet lukken, Jackson,' zei Hiroko. Hij luisterde hoopvol en dacht inderdaad toch nog iets vriendelijks in haar stem te horen. 'We hoorden op de radio dat de Uffizi aan het onderlopen was, en zijn hiernaartoe gekomen om te zien of we iets konden doen.' Bijna werden ze weggedrongen door de menigte, maar Hiroko wist op haar plaats te blijven staan. 'Kijk om je heen,' zei ze, 'niemand heeft toch tijd om naar jou te luisteren?'

'Ik moet naar dat politiebureau,' zei Jackson koppig. Voor de tweede keer die dag voelde hij tranen opwellen. Maar deze keer wist hij ze binnen te houden.

'Laten we hier weggaan,' zei Sophia. Haar stem klonk toch echt anders? Volwassener. 'Hier kunnen we geen kant uit, dus kunnen we ook niets doen. Laten we even ergens binnen gaan zitten. Dan kan je alles aan ons vertellen, in plaats van aan de carabinieri.'

'Oké,' zei Jackson, zich gewonnen gevend, 'waarom ook niet?'