29
‘Het spijt me dat Romina je nogal hard heeft geraakt,’ sprak Frank op een sussende toon. Terwijl hij dit zei, flitste zijn blik van de weg voor hem naar het achteruitkijkspiegeltje. ‘Spanjaarden zijn nu eenmaal een heetgebakerd volkje die in hun emoties dingen doen waarvan ze later spijt hebben.’
Hij haalde zijn rechterhand van het stuur en maakte een gebaar dat een verontschuldiging moest voorstellen.
‘Het was niet de bedoeling om je pijn te doen. Jij bent al genoeg gekwetst. Helaas had Romina zichzelf even niet onder controle.’
Heleen zag hoe ze Blanes binnenreden. Stralen van de eerste neonreclames verkenden regelmatig de motorkap van de auto. Het geluid van buiten drong als een dof geruis tot de achterbank door. Naast een apotheek hing een klok die aangaf dat het bijna middernacht was.
‘Waar gaan we heen?’ wilde Heleen weten.
‘Ergens waar we rustig kunnen praten.’
Een pijnscheut schoot van haar achterhoofd naar haar nek. Ze beet op haar lip. De bult klopte als een bezetene. Spaans pokkenwijf, dacht ze.
Ze was in het schuurtje bij kennis gekomen. Het was er benauwd geweest en de deur had op slot gezeten. Omdat er niet één straaltje licht naar binnen kwam, had ze geen idee van de tijd gehad. De confrontatie met Frank had een shock bij haar veroorzaakt. Ze werd overmand door emoties. Opluchting dat ze hem gevonden had, levend. Woede om wat hij haar had aangedaan. Onbegrip over de reden van zijn verdwijning en angst voor wat er zou gaan gebeuren.
In een jaar tijd was Frank veranderd van een sportieve man in een parodie op een Canadese houthakker. Hij had zijn haar en baard laten groeien, had het grijs geverfd en was zeker twintig kilo aangekomen. Hij was een ander personage geworden en bedroog dus toch de boel.
Wie was Romina? En kleine David, haar zoon. Hij had de oogopslag van Frank… Was hij gewoon opnieuw begonnen? Maar de jongen was al een jaar of drie…
Ze waren op de hoogte geweest van haar komst. Jorge Castellano had hen gewaarschuwd. Het enige voordeel hiervan was dat hij dus leefde, wat haar weer vrijwaarde van een aanklacht voor moord. Een aanklacht voor moord? Alsof ze niets anders had om zich druk over te maken!
Ze reden parallel aan de boulevard, in de richting van de haven. In het langsrijden herkende ze plekken waar ze enkele uren geleden had gelopen en gereden. Op wat stelletjes na, was het erg rustig. In dit gedeelte van Blanes liep het rond middernacht op z’n einde. Aan de andere kant van de boulevard, waar het wemelde van cafés en disco’s, moest de echte drukte nog op gang komen.
‘Waar is mijn handtas?’
Frank schudde vol ongeloof met zijn hoofd.
‘Hoe verzin je zo’n vraag? Typerender voor de merkwaardige gedachtewereld van een vrouw kan haast niet. Jouw handtas ligt natuurlijk bij ons thuis. Als we straks terugkomen krijg je hem weer terug.’ Hij grinnikte.
Heleen keek strak voor zich uit. De woorden ‘bij ons thuis’ dreunden in haar hoofd door.
Ze voelde paniekscheuten in haar buik. Waar wilde hij naartoe? Als ze wisten dat zij kwam, hadden zij ook aan Castellano de opdracht gegeven haar te vermoorden. De man die zo nonchalant probeerde over te komen was niet te herkennen als de echtgenoot met wie ze jarenlang gelukkig was geweest. Wat was hier in godsnaam aan de hand? Onwillekeurig omklemden haar vingers het portier. Ze moest hier weg. Helder denken was onmogelijk. Ze trok aan de hendel van de deur. Het portier bleef echter gesloten.
‘Hij zit op het kinderslot, Heleen,’ zei Frank achteloos. ‘Maak je niet zo druk. Er gebeurt je helemaal niets. Die klap op je hoofd was een misverstand. Vertrouw me, we gaan zo in alle rust praten en daarna ben jij vrij om te gaan en te staan waar je wilt.’
Heleen zweeg. Paniek maakte plaats voor woede. Vertrouw me, had hij durven zeggen! Dit sloeg werkelijk alles. Toch besloot ze om zich nog even koest te houden. Meegaand. Hierdoor zou hij nonchalant kunnen worden en zou ze toe kunnen slaan. Aan het eind van de boulevard sloeg Frank rechts af. Ze kwamen bij een pleintje waaraan een terras lag. De zaak was gesloten. Het enige licht in deze hoek kwam van straatlantaarns en een gevelreclame. Het groene neon meldde de naam can flores 2 .
Vlak voor een parkeerterrein maakte Frank een scherpe bocht naar rechts. Twintig meter verder remde hij af. Ze stonden stil voor een kleine slagboom. Ernaast stond een paal waaraan een rode vlag met een wit kruis wapperde. In het schijnsel van de karige verlichting zag ze even verderop een bord staan waarop in witte letters club vela blanes was geschreven.
Frank haalde een kaartje uit zijn borstzakje en stopte dit in de gleuf van het toegangssysteem. De slagboom ging omhoog. Frank stopte het kaartje weer terug en parkeerde de wagen naast een steiger. Hij drukte gelijktijdig op twee knoppen, waardoor het kinderslot en de kofferbak werden ontgrendeld. Hierna stapte hij uit en liep naar de achterkant van de auto. Toen de kofferbak weer sloot, zag Heleen dat hij een oranje windjack droeg. In zijn hand hield hij een soortgelijk kledingstuk.
‘Trek aan, capuchon over je hoofd.’ Ze stapte uit en deed wat hij vroeg. Verzet had nu geen zin. Het was hier verlaten en Frank was haar met spierkracht de baas. Hij legde onverwachts zijn rechterarm om haar schouder en trok haar met zich mee. Mocht een buitenstaander hen zien, dan suggereerde het beeld dat er twee verliefden door de haven slenterden.
Ze liepen over een houten brug die de verbinding vormde tussen de kade en de hoofdsteiger. Tien meter verder wees Frank naar de achtersteven van een schip dat in de lengte aangemeerd lag. Hij maakte een uitnodigend gebaar met zijn arm.
‘Stap aan boord. We gaan een stukje varen.’