Een geruststelling vooraf

mevrouw, u hoeft zich niet ongerust te maken!

Uw man behoorde niet tot mijn geachte cliënten en komt niet in dit boek voor.

==

Dag meneer, alles goed met u? Ik heb u een tijd niet gezien.

Nee hoor, meneer, u staat er ook niet in.

Dat wist u eigenlijk ook wel. In elk geval had u het kúnnen weten, want als wij elkaar buiten de club ontmoetten, liet ik het altijd aan u over om te beslissen of wij elkaar als bekenden zouden begroeten.

Discretie is altijd een belangrijk onderdeel geweest van mijn succes. Denk dus niet dat u hier de namen vindt van de makelaars, de reclamemannen, de beurshandelaren, de politici of de 06-miljonairs, die geregeld van onze diensten gebruikmaakten. Uiteraard wordt met namen van criminelen heel terughoudend omgegaan omdat we de volgende generatie daar niet mee willen belasten.

Bij Yab Yum had iedereen recht op zijn privacy.

Dit boek is mijn levensverhaal en gaat vooral over de tijd dat het beroemdste bordeel van de wereld daarin zo’n belangrijke rol vervulde.

01.pdf

Voor het eerst echt bang

De afpersing

op 13 januari 1999 gebeurde er iets waardoor mijn wereld in elkaar zou storten. Aan het begin van de middag werd ik gebeld door een externe medewerker van Yab Yum, die al vele jaren lang één avond per week in de club werkzaamheden voor de gastvrouwen verrichtte. Beroepsmatig was hij de laatste jaren in contact gekomen met een aantal van de ons bezoekende criminelen en met hen op goede voet geraakt. Deze man werkte al vijftien jaar bij ons, waardoor ik dacht dat er inmiddels een vertrouwensrelatie tussen ons was ontstaan.

Tijdens ons telefoongesprek deelde hij me botweg mee dat twee criminelen van plan waren om me te vermoorden. Ze hadden hem benaderd om als intermediair op te treden en me alvast te waarschuwen. Het leek hem wenselijk dat ik even bij hem langs zou komen voor een toelichting.

Ik was helemaal lamgeslagen, wist niet wat ik moest zeggen. Ik ben in de auto gestapt en naar hem toe gereden.

Hij gedroeg zich nogal zenuwachtig toen ik zijn kamer binnenliep. Ik vroeg hem wat er nu precies aan de hand was.

Zijn boodschap was kort en bondig. De heren hadden besloten om mij een grote som geld afhandig te maken onder bedreiging van het vermoorden van mijn naaste familieleden en mij.

Kortom, ik werd afgeperst.

Ik was hiervan natuurlijk zwaar onder de indruk, maar ik voelde allang dat het eraan zat te komen. De twee criminelen waren de druk in mijn zaak immers al een paar jaar aan het opvoeren, waarbij me duidelijk werd dat de lelijkste van de twee de ander steeds meer in zijn macht begon te krijgen.

Met die ander was ik nog on speaking terms, dus eenmaal terug in mijn kantoor aan de Spuistraat nam ik direct telefonisch contact met hem op. Ik wilde zo snel mogelijk opheldering over hun boodschap en maakte met hem de afspraak dat we elkaar ’s avonds om zeven uur in Yab Yum zouden zien. Hij was heel rustig aan de telefoon en zei dat de zaak me dan snel genoeg duidelijk zou worden.

Later werd ook duidelijk dat de externe medewerker, de ‘vertrouwensman’ die de boodschap aan mij had overgebracht, geen onbezoldigde boodschapper was. Judas was kennelijk niet de enige die voor het juiste bedrag hand- en spandiensten verleende aan de tegenpartij...

==

Precies op de afgesproken tijd kwam een van de machtigste mannen uit de Amsterdamse onderwereld mijn zaak binnenlopen. Hij droeg een Arafatsjaal en had een agressieve uitdrukking op zijn gezicht. Zo had ik hem nog nooit gezien. Hij keek mij aan en het enige wat hij zei was: ‘Meekomen.’ Ik moest met hem meelopen naar een van de kamers op de eerste verdieping.

Daar trok hij een groot pistool met zo’n laserrichtmiddel uit zijn broeksband en zwaaide ermee voor mijn gezicht. Ik zag het rode richtlichtje nerveus door de kamer dansen.

Hij snauwde me toe dat ik twee miljoen gulden moest betalen. Nee, hij wilde geen compagnon worden, zoals zijn toenmalige baas Klaas Bruinsma.

Betalen moest ik, anders had ik ‘een probleem dat niet meer opgelost kon worden’.

Ik vroeg hem waarvoor ik twee miljoen zou moeten betalen. Hij antwoordde: ‘Jij hebt me een keer op een avond gebeld voor een mededeling waar ik via de telefoon niet zo blij mee was. Je had toch kunnen weten dat we worden afgeluisterd. Door jouw schuld hebben we een inval gehad in onze huizen en dat heeft bij ons enorme schade aangericht. Die moet jij betalen.’

Ik antwoordde: ‘Ja luister, ik ben geen crimineel, daar denk ik toch niet aan!’

Ik stelde hem voor om even te overleggen met zijn compagnon, de engste man die ik in mijn leven heb gekend en die volgens mij de drijvende kracht was achter deze afpersing.

Ik was in die paar minuten tien jaar ouder geworden. Wat overkwam mij nu? Wat ik in drieëntwintig jaar niet voor mogelijk had gehouden, gebeurde nu in mijn eigen club: ik werd bedreigd en afgeperst! Het was nota bene een bekende, weliswaar een crimineel, maar toch een man met wie ik redelijk door één deur kon. Wat moest ik doen?

Eén ding stond vast voor mij: betalen was geen optie. Dan zou ik ook na die twee miljoen nog helemaal leeggemolken worden en de rest van mijn leven geen rust meer kennen.

We spraken af dat hij om negen uur weer terug zou komen om me het resultaat van zijn gesprek mee te delen. Hierna verliet hij het pand. Later hoorde ik dat die compagnon in een coffeeshop in de P.C. Hooftstraat met twee zeer gevaarlijke bodyguards op zijn terugkomst zat te wachten.

Klokslag negen uur belde hij aan. Ik liet hem binnen en we gingen weer naar dezelfde kamer, waar ook weer het pistool tevoorschijn kwam. Hij had een verrassende mededeling voor me: zijn enge compagnon had besloten om op de twee miljoen gulden een korting te geven van acht ton. Ik hoefde slechts 1,2 miljoen te betalen. (Een korting die ze zich wel konden veroorloven, aangezien ze later dan ongetwijfeld nog meer geld bij me zouden komen halen. Het ging ze er dus om te zien of ik genegen was te betalen.)

Ik maakte een eind aan het gesprek en heb hem verzocht om precies een week later terug te komen, omdat ik met zijn eis op dat moment geen raad wist.

Afpersing was na de handel in hasj de nieuwe tak van sport geworden en ik bleek voor deze twee lieden de eerste testcase.

==

Toevallig hadden mijn vrouw Mony en ik voor de volgende dag, 14 januari, een reis geboekt naar haar moeder in Zwitserland. We zouden daar Mony’s verjaardag gaan vieren. Het was een goede gelegenheid om in de frisse berglucht het verhaal nog eens de revue te laten passeren en zo mogelijk een uitweg te vinden.

Het werden heel nare dagen. Ik sliep slecht en overdag spookte er van alles door mijn hoofd. Ik ben van nature een vechter en wilde niet opgeven. Dagelijks was er contact met de zaak, maar daar bleef alles rustig.

Op de laatste avond van de ‘vakantie’, vermoeid door alle gesprekken en het zoeken naar oplossingen, dacht ik mijn antwoord klaar te hebben. Ik moest dus terug naar Amsterdam.

==

Precies op de afgesproken avond meldde de afperser zich op de zaak.

Hij verzocht me weer om mee te komen naar de kamer op de eerste verdieping, maar dat leek mij een minder goed idee. ‘Nee,’ zei ik, ‘dat is me de laatste keren eerlijk gezegd niet zo goed bevallen. Laten we maar even in de bar gaan zitten.’

Daar aangekomen zochten we een rustige hoek op. Ik probeerde kalm over te komen, wat redelijk lukte.

‘Ik moet jou 1,2 miljoen betalen,’ zei ik. ‘Dat geld heb ik zelf niet, maar voor de bv is het geen probleem. Het zal niet in één keer lukken, maar het is wel te regelen.’

De afperser nam mijn woorden onbewogen in zich op. Ik wist maar al te goed waar deze ijskoude killer toe in staat was, maar was vastbesloten mijn van de grond af aan opgebouwde club niet zomaar uit handen te laten slaan. Ik was nog niet klaar met mijn antwoord, ik had nog wat achter de hand. Heel mijn leven had ik de rand van het wettelijk toegestane opgezocht, geopereerd in dat spannende, grijze gebied waar niet zelden veel geld viel te verdienen. Het had me uiteindelijk een gezond, winstgevend bedrijf opgeleverd waar veel mensen jaloers op zullen zijn geweest, een bedrijf dat waar het ook ter sprake kwam voor de nodige opschudding zorgde, een bedrijf dat intussen een middel was geworden om op te komen voor de legalisatie van een voorheen kwetsbare beroepsgroep, de prostituees. Zaken die de afperser natuurlijk koud lieten. Ik hoopte maar dat hij niet merkte hoezeer mijn hartslag omhoog was gegaan in de aanloop tot wat ik nu ging zeggen.

‘Luister, jij zegt mij dat ik door mijn telefoontje jou 1,2 miljoen gulden schade heb berokkend. Ik heb daar eens goed over nagedacht en daarom wil ik uitsluiten dat ik jou eventueel te weinig zou betalen, want stel je voor dat de schade aanmerkelijk hóger is dan die 1,2 miljoen. Maar het zou ook kunnen zijn dat de schade mínder is dan 1,2 miljoen; dan zou ik te veel betalen, en dat wil ik ook niet. Om dit soort discussies te vermijden, lijkt het me het beste dat we een onpartijdige taxateur aanstellen om de werkelijke schade te bepalen. Dan kan ik je met een gerust hart betalen.’

Ik was nog niet uitgesproken of hij was al zichtbaar geïrriteerd. Bijna stond hij op, maar ik vroeg hem nog even te blijven zitten.

‘Het enige wat ik dan nog nodig heb,’ vervolgde ik, ‘is een factuur met een duidelijke omschrijving waar deze betaling voor staat en waarop de bijbehorende btw is vermeld. Dat kan natuurlijk alleen als je bij de Kamer van Koophandel bent ingeschreven. Ik zou niet weten hoe ik je anders zou moeten betalen!’

Hij keek me aan alsof hij water zag branden! Hij stond op en verliet zonder iets te zeggen met een woedende uitdrukking op zijn gezicht het pand.

==

Het lijkt misschien dat ik als winnaar uit de bus kwam, maar dat was natuurlijk niet zo. Hij zou het hier nooit bij laten zitten, daar hoefde ik niet aan te twijfelen. Voor alle zekerheid besloot ik het pand via de achterdeur te verlaten.

In het verleden was er maar één ding dat ik altijd uit de weg was gegaan, maar dat nu de enige oplossing voor deze bedreigende situatie was: ik moest de politie inschakelen.

Ik heb contact gezocht, kort verteld waar het om ging en werd meteen opgehaald om op het politiebureau een verklaring te geven. De afspraak was dat die verklaring geheim zou blijven. Nooit zal ik voor de rechter een verklaring afleggen. Dat zou mijn doodvonnis betekenen. De heren gingen akkoord en hebben de afspraak tot het einde toe gerespecteerd.

Later werd ik, als een dief in de nacht, onder politie-escorte de stad uit geleid. Ik durfde niet meer naar huis en wilde alles even laten bezinken.

We reden de grens over en verbleven een paar dagen in Duitsland. Iedere dag, nee, bijna ieder uur hielden we contact met vrienden of onze bedrijfsleiders. Er was echter niets te melden; het bleef verdacht rustig aan het front.

Ik voelde mij weer wat opknappen en besloot naar Amsterdam terug te gaan. Amsterdam zou echter nooit meer de vertrouwde stad van toen worden.

De druk op mij werd door subtiele hints en meer nadrukkelijke dreigementen met de dag groter, maar betalen was nog steeds geen optie. De conclusie was snel getrokken: Yab Yum moest sluiten.

Aan mijn levenswerk zou bruut een einde komen.

==

Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Dat was me al vaker overkomen in mijn leven – zoals die keer in de polder, tijdens de Hongerwinter.

02.pdf

Oorlogstijd, Hongerwinter

Hoe ik opgeleid werd voor het survivorschap

een jaar of acht zal ik geweest zijn toen ik, doodmoe van een hele zondag vissen, met mijn broer Dolf door de polder liep over een oneindig lange, stille landweg. Op dat moment kwamen er een man en een vrouw op de fiets voorbij.

‘Mogen we alstublieft bij u achterop?’ riep ik. ‘We zijn zo moe en het is nog een heel eind...’

Een ogenblik keken ze elkaar aan, en zonder verder te overleggen vonden ze het goed en namen ze ons achterop. Niet zo gek, want het bleken mijn ouders te zijn. Die zondag waren ze het hele eind van Amsterdam naar de Beemster komen fietsen, omdat ze ons misten en even wilden kijken hoe het met ons ging. Mijn moeder stond daar met een ingevallen gezicht, mijn vader ongeschoren ernaast en met tranen in zijn ogen. Mijn broer en ik herkenden hen haast niet meer, zo erg waren ze vermagerd. Dat was de Hongerwinter in 1944.

Mijn vader, een gewone, keurige man, normaliter wat aan de dikkige kant, was enorm afgevallen tijdens die gruwelijke Hongerwinter, net als mijn moeder, die daarvoor altijd een mooie, struise vrouw geweest was. Zij was een echte dame: altijd strak in het korset, trots rechtop en de lange haren met zorg gecoiffeerd.

Mijn broer en ikzelf hebben de Hongerwinter vrij gezond doorstaan omdat het onze ouders was gelukt ons onder te brengen bij boeren in de Beemster, iets ten noordwesten van Purmerend. Er was in die tijd een organisatie die kinderen uit de grote stad bij boeren plaatste. Als kind ging je samen met andere jongens en meisjes met de trein naar het platteland. Wanneer de kinderen uitstapten, stond een boer met paard-en-wagen hen bij het station op te wachten. Die bracht ze dan rond bij boerderijen in de buurt. Mijn ouders kwamen zo nu en dan bij onze tijdelijke verzorgers langs om eten te kopen of om jenever te ruilen.

==

Ik ben in 1935 geboren in de Derde Helmersstraat op nummer 50, in Amsterdam. Dat ligt in Oud-West, toen een levendige volkswijk. Ik ben opgegroeid in een rooms-katholiek gezin met vijf kinderen: mijn zus Ans was de oudste, mijn broer Dolf was veertien maanden ouder dan ik. Na de oorlog kreeg ik nog twee broers: Cor en Pierre.

Daar in Oud-West had mijn vader, samen met zijn broer Theo, een limonadefabriek en een groothandel in bieren. Die fabriek bevond zich op de begane grond en had de oppervlakte van een flinke huiskamer. We bottelden een soort Riedel-limonade in groene flessen met witte schroefdoppen, maar ook in kogelflesjes, een nu niet meer bestaand fenomeen: in de fles zat een kogel die door het koolzuur in de limonade omhoog werd gedrukt en zo het flesje afsloot. Onder een eigen merknaam, gh (Gebroeders Heuft), bottelden we limonade in iets grotere flessen. Glazen sifons vulden we met spuitwater. Het omspoelen van gebruikte flessen deden we met de hand, vergelijkbaar met zoals men nu bierglazen omspoelt in een café, want een spoelmachine hadden we niet. In de winter was dat spoelwater zo koud dat je vingers er haast afvroren. De kratten limonade en bier, onder andere bier uit het trappistenklooster in Tilburg, werden met paard-en-wagen naar de klanten gebracht. Hardwerkende middenstanders, daaruit bestond mijn familie.

==

==

het mocht van mijn vader

==

Om het hoofd nog enigszins boven water te houden tijdens de Tweede Wereldoorlog, stookte mijn vader bij ons thuis clandestien jenever. Jenever was in de laatste jaren van de oorlog goud waard, dus een ideaal ruilmiddel voor alles wat schaars was, vooral eten. De mensen die het zich konden veroorloven, zochten in de drank vergetelheid voor alle ellende die zij dagelijks meemaakten.

De Derde Helmersstraat komt uit op de Eerste Constantijn Huygensstraat. Daar lagen tramrails, met daaronder van die keurig geteerde houtblokjes, waarvan de Amsterdammers hadden ontdekt dat je er een prachtig vuurtje mee kon stoken. Dus glipten mijn broer en ik vaak ’s nachts uit huis en sloopten we zo veel mogelijk blokjes uit de tramrails. Daarbij werd ik in een van die nachten op heterdaad betrapt en meegenomen naar het politiebureau op de Overtoom. Mijn broer was op dat moment al drie straten verder. Dat was de eerste (maar zeker niet de laatste) keer dat ik in contact kwam met de politie.

Mijn vader werd verzocht om ook naar het politiebureau te komen. In zijn aanwezigheid moest ik mijn verhaal vertellen. Het was niet een echt verhoor, maar voor een ventje van negen was het behoorlijk indrukwekkend. Ik voerde als excuus aan dat mijn vader had gezegd ‘dat het mocht’. In mijn onschuld lapte ik dus meteen mijn vader erbij. Die verschoot van kleur. Hij bedacht meteen dat als politieagenten bij ons thuis zouden komen kijken, die niet alleen een enorme berg teerblokjes zouden aantreffen, maar ook een volledig operationele destilleerketel. Godzijdank ging de dienstdoende bromsnor er verder niet op in. De jeneverstokerij kon tot de bevrijding door blijven gaan.

==

==

een grondige opleiding

==

De lagere school heb ik gevolgd in de Pieter de Hoochstraat. Het was een katholieke school in Oud-Zuid, niet ver van het Rijksmuseum en het Zuiderbad. In onze buurt had natuurlijk geen van de kinderen een fiets. Iedereen liep, dus moesten ook wij lopend naar school.

Ik had een broertje dood aan school en hoorde bij de slechtste leerlingen. Mijn gedrag dreef mijn onderwijzer vaak tot wanhoop. Hij heeft weleens tegen mijn vader gezegd dat ik bijzonder meegaand, leergierig en actief was – maar niet op school. De man had geen ongelijk: ik vond het namelijk veel leuker om te helpen bij de bierhandel. Mijn vader stelde mijn hulp wel op prijs. Zijn broer – oom Theo, naar wie ik was vernoemd – had ondertussen het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Hij was overleden aan een hartkwaal.

Men was in onze familie nogal creatief met voornamen, dus oom Theo’s zoon, mijn neef, heette ook Theo. Hij was ongeveer van mijn leeftijd en heeft dezelfde kansen gehad. Desalniettemin heeft hij een iets andere weg gekozen dan ik: hij werd namelijk pater in de Orde der Franciscaner Minderbroeders. (We hebben dus gemeen dat we de rest van ons leven tussen de jurken bivakkeerden. Mijn jurken zagen er wel wat appetijtelijker uit dan die van hem, hoewel hij dat misschien anders heeft ervaren.)

Wel ben ik een tijdje koorknaap geweest in de Vondelkerk, de kerk van onze parochie. De pastoor kwam geregeld bij ons op bezoek om te vragen of mijn vader zich wel serieus met de voortplanting bezighield. Kinderen moesten er komen. Voorbehoedsmiddelen waren uit den boze, zoals het ook niet de bedoeling was om voor het zingen de kerk uit te gaan. Als ik er zo op terugkijk, bekruipt mij het gevoel dat een leek de vakman kwam vertellen hoe hij zijn werk moest doen. Merkwaardig dat iemand die zegt het nooit te doen, kennelijk toch alle kneepjes van het vak beheerste.

In het derde jaar van de lagere school ben ik blijven zitten en om er zeker van te zijn dat ik een goede basis zou leggen voor mijn toekomst, heb ik deze prestatie in de vijfde klas nog eens herhaald. Ik had zo onderhand de baard al in de keel toen ik, tot grote opluchting van mijn onderwijzer, de school na acht jaar verliet.

==

Inmiddels hielp ik na schooltijd al een jaar in de fabriek en in de bierhandel. Op mijn vrije dag mocht ik met onze knecht Gerrit op de bok van de paard-en-wagen mee om de bieren naar de kruideniers te brengen. Het was volle flesjes brengen en lege flesjes halen. Een groenteboer bestelde bijvoorbeeld een kist bier, twaalf flesjes pils en twaalf flesjes oud bruin, en in de kelder moest je dan het lege goed opzoeken om mee terug te nemen. Of je dus even de kelder wilde opruimen, daar kwam het in feite op neer. Ter compensatie van al dat werk nam ik bij het tellen van die lege flesjes nogal eens een doorslag – dat wil zeggen dat ik me nog weleens wilde verrekenen – met het statiegeld. De opbrengst ging overigens gewoon in de kas van onze firma. Er kon weleens een flesje breken en daar moet je je toch tegen verzekeren.

==

==

serieus aan de slag

==

Na de lagere school heb ik ook nog een vluchtig bezoek gebracht aan de handelsschool in de Moreelsestraat, ook in Oud-Zuid. Wanneer ik in die buurt rondliep, dacht ik bij mezelf: de lui die hier wonen, moeten toch wel erg rijk zijn. Nu woon ik er zelf, en het klopt.

Het zag er toen nog rijker uit dan nu, omdat het verschil tussen arm en rijk zoveel groter was.

Op de handelsschool brak ik een nieuw record, want daar heb ik zelfs het eerste jaar niet afgemaakt. Was ik lastig of opstandig? Welnee, ik was gewoon totaal niet geïnteresseerd. Ik zat meer te geinen dan op te letten in de klas. De directeur zag algauw in dat dit zeker niet tot een diploma zou leiden en het leek hem dus beter dat ik de kuierlatten zou nemen en iemand anders ging vervelen. Dat leek mij trouwens ook een bijzonder goed idee. Mijn vader vond het allang prima en ik werd direct in het limonade- en bierbedrijf opgenomen en aan het werk gezet.

De vader van mijn vader, mijn grootvader, kwam uit Aalsmeer en zat ook in de limonade. De vader van mijn moeder was een Belg. Zij kwam uit zo’n groot gezin, dat zelfs onze pastoor er trots op zou zijn geweest. Opa kwam uit Eigenbilzen, vlak over de grens bij Maastricht. Hij had een dorpscafeetje. Beide families brachten dus kleine zakenmensen voort, die gewend waren het heft in handen te hebben.

Mijn moeder kwam als dienstmeisje naar Amsterdam en leerde daar mijn vader kennen. Mijn vader heeft heel lang moeten wachten tot hij bij haar een einde kon maken aan haar bestaan als ‘dienstmaagd’. Hij heeft daarna, onder aanmoediging van onze pastoor, zijn schade wel ingehaald. Het waren echt andere tijden.

Er werd in die tijd overigens door iedereen ongelooflijk hard gewerkt. Men kende een zesdaagse werkweek; de zevende dag was de Dag des Heren. De enige die wel een zevendaagse werkweek had, was mijn moeder. Die deed ’s zondags, na het bezoek aan de kerk, ook nog de administratie. Vakantie was nog niet uitgevonden, evenmin als de term ‘burn-out’. Daar had men nog nooit van gehoord, dus ook geen last van.

Het was voor ons hard ploeteren met bakfiets en paard-en-wagen. Wat een luxe was het toen er genoeg geld was om een vrachtauto te kopen! Het werd een Commer, een prachtige wagen in die tijd.

Mijn moeder had intussen een slijterij geopend in de Gerard Doustraat, in De Pijp. Later verkocht ze die om een luxueuzere te beginnen in de Eerste Constantijn Huygensstraat. Daar, op nummer 49, gingen wij boven en achter wonen. Die winkel had ze duur laten verbouwen, waarvoor ze zich stevig in de schulden had gestoken. Het was een luxe slijterij, echt een prachtige winkel, met allerlei wijnen en likeuren. De populairste drank was Tip van Bootz. Bij mijn moeder kon je terecht voor deskundig advies: als je haar vertelde welke gerechten je aan jouw gasten ging serveren, kon zij je vertellen welke wijnen daarbij pasten. De gewone man wist haar voor de jenever te vinden: het was de tijd dat men elke dag een maatje (of twee maatjes) jenever kwam halen. Daar werden zinken maatbekers voor gebruikt. Pas aan het eind van de week, als men het weekloon in zijn loonzakje kreeg, werd er afgerekend. Mensen hadden vaak maar geld voor een halve liter, en als ze die vandaag in één keer zouden kopen, zou die morgen al weer op zijn.

Hoewel de slijterij hoge winstmarges had, duurde het lang voordat mijn moeder haar schulden afgelost had, maar daarna verdiende ze relatief veel geld. Niet dat ze er rijk mee geworden is, want ze had natuurlijk vijf opgroeiende kinderen aan tafel zitten die haar de oren van het hoofd aten.

==

Nooit zal ik het moment vergeten dat mijn broer en ik – voor onze zestiende en zeventiende verjaardag – allebei een nieuwe fiets van het merk Maxwell kregen. Mijn vader had ze gekocht, maar had de fout gemaakt dit te doen zonder voorafgaand overleg met mijn moeder. Het was volgens haar een onverantwoorde en dus ongeoorloofde uitgave. Daar hebben die twee nog heel wat ruzie over gehad, want normaal gesproken was moeders wil wet.

Hield ik daarom meer van mijn vader dan van mijn moeder? Dat weet ik eigenlijk niet zo goed meer. Iedereen was altijd aan het werk en je had geen tijd om over zaken als ‘houden van’ na te denken. Ik zou mijn ouders nog weleens willen vragen hoe zij dat hebben ervaren.

Als ik terugkijk op mijn jeugd en mij er een idee over probeer te vormen, overheerst het gevoel ‘ik-wou-dat-het-voorbij-was, want-er-is-helemaal-niks-aan’. Werken, werken en nog eens werken. En vrijwel geen huiselijk leven. Het rooms-katholieke geloof frustreerde ook nog het plezier in mijn vrijages met de andere sekse. Ik heb geen leuke jeugd gehad, eigenlijk helemaal geen jeugd.

Een van de weinige leuke dingen die ik mij uit die tijd kan herinneren was toen ik met mijn oudere broer, met wie ik altijd erg close was, een keer naar Antwerpen ben gefietst. Op onze nieuwe Maxwell-fietsen! Een wereldreis!

Daar hadden we een, in onze ogen, heel rijke oom wonen, Nonk Fons. Hij was getrouwd met een van de zusters van mijn moeder. Na de oorlog ontdekte hij een gat in de markt met de handel in schroot. Daar viel na de oorlog gigantisch veel mee te verdienen. Het geld kwam met bakken binnen. Nonk Fons heeft in slechtere tijden mijn vader en moeder vaak financieel geholpen om hun bedrijf te kunnen behouden.

Zijn vrouw, tante Anna, was echt een schat. Zij nam ons mee naar een herenmodezaak en daar kregen wij van haar ons eerste kostuum.

Je zou kunnen zeggen dat deze mensen door hoe zij in het leven stonden en ervan genoten, mij geïnspireerd hebben om er later iets moois van te maken. En me dunkt dat ik dat ook gedaan heb. Ik heb mijn eigen weg gezocht, en iets opgebouwd waar ik trots op ben. Hard gewerkt. Ongekende spanningen overleefd. Maar ook: fantastisch genoten en veel gelachen.

03.pdf

Het grijze leven

Was die ‘goeie ouwe tijd’ wel zo fantastisch?

als ik er nu aan terugdenk, kan ik me haast niet meer voorstellen hoe kleurloos het leven toen was. We woonden in de Derde Helmersstraat, een smalle straat met veel huizen en weinig groen. Auto’s zag je daar natuurlijk niet of nauwelijks. Af en toe kwam er een man langs met een handkar. Dan schalde het door de straat: ‘aaanmaakhout!’, ‘vohohohdde!’ of ‘hoeden, petten en dameskorsetten!’ – afhankelijk van wat ze op hun kar hadden liggen. Bijna op elke hoek van de straat was er een groente- of melkboer. Melk of karnemelk kwam niet in flessen. Je liep naar de melkboer met een kan en dan moest je maar zien dat je de kan klotsend en al, met zo min mogelijk morsen, weer boven kreeg. Yoghurt lag buiten ons budget. Vlees aten we heus niet elke dag, en vrijdag was het visdag; dat was de katholieke manier van vasten.

Er woonden nette mensen in Oud-West, maar een vetpot was het niet. Mijn ouders waren keurige middenstanders, die eerlijk en oprecht door het leven gingen. We waren natuurlijk katholiek, maar in mijn beleving was iedereen dat. We kenden onze buurtgenoten uit de straat en uit de kerk. En de kinderen met wie ik op straat speelde, zaten ook bij mij op de katholieke school.

De pastoor en de kapelaan bepaalden hoe men zich behoorde te gedragen. Je kunt het je nu amper nog voorstellen, maar bijna heel het land was godsdienstig. Veertig procent was protestant, veertig procent was katholiek. Dan waren er wat joodse mensen. En de onkerkelijken, die kenden we niet, maar die speelden ook geen rol.

Dat betekende voor mij natuurlijk ook dat ik niet veel vrijheden kende. Hard werken, daar bestond het leven uit. En als je vrij had, dan hielp je eerst in de winkel. Of in huis. Je had je afwasbeurten, en je opruimbeurten. En in je vrije tijd had je ook niet veel keus; zoveel vrije tijd bleef er niet over. ’s Zondags naar de kerk, dan ging je nog naar de jongemannencongregatie. De kapelaan vertelde je daar hoe je behoorde te leven. Je moest leren om de mis te dienen. En in de Mariamaanden ging je ook ’s avonds naar het Lof. Rozenhoedjes bidden: na elke tien Weesgegroetjes deed je weer een Onzevader. Tot het einde van de rozenkrans. Het kwam niet bij je op dat je daar niet aan mee hoefde te doen. Daar was geen denken aan.

Natuurlijk kreeg je in je puberteit gedachten die niet pasten in de denkwereld van de geestelijken die ons begeleidden. En niet alleen maar gedachten, kan ik u verzekeren... Achter de limonadefabriek lag een tuintje, waar mijn nichtjes vaak speelden, meisjes van ongeveer mijn eigen leeftijd. Ze waren alle vijf mooi om te zien, echt ontluikende schoonheden. Met hen voerde ik zo nu en dan een gesprekje, maar verder ging dat natuurlijk niet, al had ik wel zo nu en dan mijn fantasieën. Dat waren ervaringen die je met niemand kon delen, die hield je voor jezelf. Gelukkig kon je de natuur stiekem af en toe een handje helpen en dat bracht enige verluchting.

Maar het leven was grijs. Zo op mijn twaalfde of dertiende begon ik me toch wel af te vragen of dit het nou was voor de rest van mijn leven. Wel werken en niet spelen? Een toekomst zoals die van mijn ouders? Daar kon ik me niks bij voorstellen.

Als ik er nu aan terugdenk, besef ik dat dit waarschijnlijk de basis heeft gelegd voor mijn vlucht in het gokken. Want dat gokken beloofde in elk geval de kans op een ander leven. Kleurrijker. Spannender. En heel wat minder benauwd.

04.pdf

Het einde van mijn jeugd

Ik kon gelukkig heel licht dansen

mijn oudere broer Dolf en ik waren uitgenodigd op een feestje van zijn toenmalige vriendin. Daar trok één bepaald meisje mijn aandacht, misschien wel zonder dat ik het op dat moment zelf doorhad. Ze was iets kleiner dan ik, zag er bijzonder frivool uit, mooie donkere haren, goedgevormd lijf. Ze heette Elly en werd mijn vriendin.

Ik zocht haar op tijdens de lunchpauzes van haar kantoorbaan en nodigde haar stiekem uit bij me in de auto als ik bier rond moest brengen. Ik was verliefd op haar en zij op mij.

Zij was zeventien en ik achttien toen we elkaar leerden kennen. Ik was nog niet erg bedreven in het liefdeswerk, maar op dat gebied wel een zeer enthousiaste leerling. Tot op zekere hoogte aanvankelijk, want om middernacht moest ik weer thuis zijn. Elly’s ouders waren iets minder streng.

Elly wist zich erg leuk te kleden. Iets te leuk, vond ik soms: dan zag ik mijn vriendinnetje met een spannend decolleté rondlopen op haar werk en dat maakte me vreselijk jaloers. Haar moeder schijnt haar voor mij gewaarschuwd te hebben, zij vond mijn jaloezie te ver gaan. ‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten,’ heeft ze eens tegen Elly gezegd.

Elly kwam uit een arbeidersfamilie. Ik kwam heel graag bij hen over de vloer, want het was er buitengewoon gezellig, zeker in vergelijking met ons strenge gezin. Haar vader werkte in het Binnengasthuis, destijds een ziekenhuis in het centrum van Amsterdam. Het was een heel principiële man die gedurende zijn lange loopbaan geen dag heeft verzuimd wegens ziekte of anderszins. Hardwerkend of niet, er was een haast onoverbrugbaar klassenverschil tussen een arbeiders- en een middenstandsgezin, zo meende mijn moeder.

Zestig gulden per maand verdiende Elly met haar kantoorwerk, dat ze geheel moest afstaan aan haar ouders, die haar daarvan als zakgeld twee gulden vijftig teruggaven. Veel geld om over de balk te smijten hadden we toen nog niet. Tijd ook niet trouwens, vandaar dat ik haar weleens meenam op mijn ronde langs onze klanten. Maar Pierre, mijn jongste broer, verraadde dat op een dag aan mijn moeder, waarop niet ik maar Elly door mijn moeder tot de orde werd geroepen.

==

Rond mijn twintigste mocht ik me inschrijven op een katholieke dansschool, iets wat bij elke goede opvoeding hoorde. Samen met Elly zou ik op zondagmiddag gaan dansen bij de dansschool van Liche, gevestigd in Jan Luykenstraat.

Kennelijk had ik een verborgen talent, net als Elly, want de leraar vroeg na een aantal lessen of wij ons wilden opgeven voor wedstrijddansen. Dit nam uiteindelijk zelfs nog een grote vlucht ook, want op een gegeven moment behoorden wij tot de tien beste paren van Nederland.

Van mijn carrière als danser heb ik trouwens later nog veel plezier gehad. Welke bordeeleigenaar mocht er ooit dansen met de vrouw van de minister-president? De gelukkige in kwestie was Ria Lubbers. Van mevrouw Lubbers (‘Zeg maar Ria’) kreeg ik een compliment over mijn elegante, lichte stijl van dansen: ‘Heel anders dan Ruud!’ De foto die ervan gemaakt werd haalde de krant.

Na de danswedstrijden heb ik Elly, nog vóór het huwelijk, enkele andere ‘variaties’ bijgebracht. In de Bijbel stond al dat het vlees zwak is en dat van mij was geen uitzondering. In die dagen was het overigens vanzelfsprekend dat, als je het met een vrouw had gedaan, je haar ook behoorde te trouwen. Dat was in ons geval overigens niet bij voorbaat al een uitgemaakte zaak. De arbeidersdochter Elly moest op een dag langskomen bij het middenstandsechtpaar Pa en Ma Heuft. Van hen heeft ze te horen gekregen dat het niet gewenst was dat ze nog langer met me omging. Kijk, toen werd het echt spannend. Elly had wel meer jongens achter zich aan zitten, ook jongens die ze leuk vond, maar vanaf dat verbod was haar interesse in mij pas echt gewekt. We gingen elkaar stiekem zien.

Als ik er nu aan terugdenk is het bijna onvoorstelbaar, maar mijn moeder vond in de afkomst van Elly voldoende reden om een paar jaar later geen toestemming te geven voor ons huwelijk. Mijn moeder had meer een middenstandsmeisje in gedachten, met waarschijnlijk de niet onbelangrijke bijkomstigheid dat er ook een winkel bij zou komen. Ik liet mij door mijn moeders weigering overigens niet tegenhouden en heb ervoor gekozen om dan maar met tussenkomst van de kantonrechter te trouwen.

Het waren echt andere tijden: toen mijn oudere broer ongeveer achttien was, vond mijn moeder een condoom in een zak van zijn kostuum dat naar de stomerij moest. Paniek in huis! Dat hij een condoom bij zich had was al zeer ernstig, maar wat had hij met de ontbrekende condooms uit het pakje gedaan? De pil was er toen nog niet en van seksuele voorlichting was totaal geen sprake. Condooms, daarvoor kreeg je op je sodemieter als je die bezat, tegenwoordig krijgen de kinderen een pakje van hun moeder mee.

Toen we rond de twintig waren en nog thuis woonden, hadden we nooit een sleutel van het huis en moesten we om twaalf uur thuis zijn. Moeder deed open. Nu gaan kinderen op heel wat jongere leeftijd pas om twaalf uur de deur uit...

Het is een keer gebeurd dat mijn broer en ik om half een thuiskwamen, waarop mijn moeder tergend langzaam en geïrriteerd naar de deur liep en die eigenlijk niet wilde opendoen. Maar mijn broer nam al een aanloop om door het glas te duiken en dat vond ze toch wat te riskant.

==

Mijn broer en ik sliepen achter de winkel, gescheiden door een hardboardwand van de slaapkamer van mijn ouders. We konden soms de twistgesprekken bijna letterlijk verstaan. We luisterden naar hoe mijn vader argumenteerde, die de tegenpool van mijn moeder was: de lievigheid zelve, en zeker geen zakenman. Bij zo’n ruzie kwam altijd onvermijdelijk het moment dat wij een krakerig geluid hoorden en het vervolgens stil werd. Mijn moeder had zich dan omgedraaid in bed en wenste niet meer met mijn vader te praten. Zo was ze.

Ik zou het mijn vader niet kwalijk genomen hebben als hij zich af en toe buitenshuis had geamuseerd. Hij moest echter zo hard werken, dat hij domweg geen tijd had voor buitenechtelijke escapades, laat staan een verhouding. Bovendien was er geen geld voor. De armoe hield de mensen bij elkaar. Mijn vader was altijd in de zaak of thuis, kwam niet in een café en had geen vrienden.

Met zijn gezondheid ging het steeds minder goed. Ik herinner me dat hij de laatste jaren erg kortademig was en last had van pijn op de borst. Op tweeënvijftigjarige leeftijd, op een zaterdagochtend om vijf over tien, is mijn vader aan een hartaanval overleden. Ik, negentien jaar oud, was er als enige bij aanwezig. Ik zag dat hij naar zijn borst greep en wit wegtrok. Hij viel bewusteloos op de grond en is daarna niet meer bij kennis geweest. Direct nadat ik de dokter had gewaarschuwd, belde ik mijn moeder op. Zij kwam onmiddellijk naar de fabriek. Geloof het of niet, maar zij stond een paar uur later alweer in haar winkel achter de toonbank. Zij heeft die dag geen traan gelaten. Het werk moest doorgaan.

Mijn broer en ik hebben nog geprobeerd de zaak van mijn vader, onder de bezielende leiding van mijn moeder, voort te zetten. Dat heeft maar twee jaar geduurd. Het ging niet. Wij waren er te jong voor. Mijn moeder heeft daarna de zaak verkocht.

Ik moest dus mijn eigen weg vinden. En vond jammer genoeg ook nog een afleiding die me veel te lang heeft beziggehouden: het gokspel!

==

Na de overname van mijn vaders limonade- en bierhandel ben ik bij de nieuwe eigenaren nog een jaartje als verkoper in dienst geweest, maar ik merkte toen al dat ik niet in de wieg was gelegd om voor een baas te werken.

Mijn broer hield het voor gezien in Nederland en vertrok op een gegeven moment naar Frankrijk om druiven te plukken. Daarna is hij in de bierhandel gegaan. Hij werd de Nederlandse importeur van het Belgische biermerk Stella Artois.

Ondertussen was ik zonder toestemming van mijn moeder getrouwd. Toen mijn vader dood was, bond niets mij meer aan huis en was het tijd om uit te vliegen. Ik had samen met Elly een zolderkamertje gehuurd op vijfhoog aan het Sarphatipark.

Ik moest natuurlijk toch wat verdienen en het enige wat zich aandiende was werk als barman. Elly werkte als secretaresse bij een groothandel in groente en fruit. We konden nauwelijks rondkomen.

==

Via mijn broer kreeg ik een baan in Maastricht bij de Belgische brouwerij Piedboeuf. We waren tweeëntwintig toen we naar Maastricht verhuisden. We woonden op de vierde etage aan het Old Hickoryplein – daar hoorde geen lift bij. Daar is onze enige zoon Kees geboren. We hadden niet eens geld voor behoorlijke gordijnen. Nou ja, op vierhoog kon je ook wel zonder.

In die tijd kwam in België de bierwagen, net als de melkwagen, bij de particulieren langs de deur. Wij introduceerden dat in Maastricht. Ik kreeg meteen een heel goed salaris, ‘boven de welstandsgrens’, schijn ik Elly eens grijnzend toegeroepen te hebben. Desondanks was het armoe troef, want we hadden een enorme achterstand.

Het was het begin van de buitenlandse activiteiten van Piedboeuf, maar ik kon me bij dit bedrijf in Limburg niet handhaven. Een Hollander – en zeker een die zo eigenwijs was om de lokale bevolking te vertellen hoe zij haar werk moest doen – voelde zich in Maastricht niet echt welkom.

==

Op een dag kwam mijn oudere broer – wij zagen elkaar nog altijd geregeld – met zijn vrouw naar mij toe. Hij reed in een schitterende open Renault Dauphine. Het ging hem zo te zien buitengewoon goed als zelfstandig ondernemer, terwijl ik maar gewoon een salaris had. Op dat moment kreeg ik zo de pest in op mijzelf dat ik ter plekke besloot om Maastricht te verlaten en terug te gaan naar Amsterdam. Ik wilde hoe dan ook meer geld verdienen. In Maastricht was dat voor mij niet mogelijk.

05.pdf

Der gute Bruder

Wat ik van mijn broer geleerd heb over bierimport

dat het ogenschijnlijk zo goed ging met mijn broer Dolf, ging ten koste van een Duitse bierbrouwerij, Stubs, waarvoor hij de distributie van hun producten in Nederland op poten zou zetten. In die tijd, midden jaren zestig, werkte het nog zo dat een brouwerij haar klanten – de café-eigenaren – als het ware kocht door hun cafés te financieren. Mijn broer kreeg hiervoor twee ton van de brouwerij en zou zelf nog twee ton inleggen voor verdere investeringen.

Dolf is altijd een graag geziene gast in cafés geweest. Niet alleen uitbaters ontvingen hem graag, ook de klanten veerden op bij zijn binnenkomst. Als die al niet bevriend waren met mijn broer, dan werden ze het diezelfde avond nog wel. Dolf had een uiterst effectieve manier om zijn openheid, gulle karakter en gevoel voor ambiance te uiten: met zijn wijsvinger maakte hij het bekende cirkelende gebaar in de lucht, waarop steevast de hele zaak van bier werd voorzien. ‘De man met de gouden vinger’ werd hij ook wel genoemd. Dolf hield van drinken, maar niet van alléén drinken.

De twee ton van de Duitsers was al snel op, en het werd deze heren al snel duidelijk dat Dolfs beloofde investering er niet zo makkelijk zou komen. Na een hartgrondig ‘Scheiss Holländer’ en ‘Käsekopf’ van de Duitse eigenaar leidde het logischerwijs tot een voortijdig einde van de samenwerking tussen Dolf Heuft en de Stubs-brouwerij.

==

Een paar maanden later liep ik op de Horecava, de groots opgezette jaarlijkse horecabeurs in Amsterdam, letterlijk tegen de stand van diezelfde Duitse bierbrouwer aan. Buiten de stand stond een groot bord, waarop vermeld was dat ze een distributeur zochten voor Nederland. Ik was achtentwintig, zocht passend werk en het ontbrak mij niet aan ervaring in de Nederlandse bierhandel. Ik stapte dus naar binnen en vroeg naar de hoogste baas. Niet geschoten is immers altijd mis.

Herr Direktor ontving me met toegestoken hand, maar bij het horen van de naam Heuft leek er iets in hem te knappen. Hij was niet direct enthousiast over mijn voorstel tot samenwerking.

In mijn beste Duits probeerde ik hem gerust te stellen met het Bijbelverhaal van Kaïn en Abel, waarbij mijn broer natuurlijk de rol van de slechte broer Kaïn was toebedeeld. Mijn godsdienstige opvoeding leek zich uit te betalen; de man kalmeerde zienderogen.

Later, toen de directeur zich voor overleg terugtrok, hoorde ik hem aan zijn collega’s uitleggen dat dit, mijn richting uit wijzend, ‘der gute Bruder’ was. Uiteindelijk kwamen we tot een deal waarbij de Duitsers wederom een aanzienlijk deel van de investering voor hun rekening namen.

In alle eerlijkheid kan ik zeggen dat die deal hun echt geen twee ton heeft gekost.

Het was namelijk veel meer.

06.pdf

Een nieuw begin als horecaondernemer

Amsterdam wordt beatstad nummer één

1965. inmiddels had ik een nieuwe brouwerij gevonden, te weten brouwerij Haecht uit België, die zich graag wilde vestigen in Amsterdam en mij als agent aanstelde. Door mijn werkzaamheden in de bierhandel kreeg ik dikwijls horecabedrijven te koop aangeboden, waarvoor ik in de meeste gevallen een koper wist te vinden. De brouwerij financierde deze bedrijven. Daar stond tegenover dat de koper de verplichting had om de dranken van ons af te nemen. Eén aanbieding besloot ik voor mijzelf te houden: de locatie op de Amstelveenseweg, hoek Sophialaan. Jarenlang was deze plek het onderkomen van het Centraal Bureau Rijvaardigheid, cbr, waarbij het terras diende als parkeerplaats voor de lesauto’s.

Dit aanbod leek mij een unieke kans. De oppervlakte van de zaak, ruim 250 vierkante meter, leek mij uitermate geschikt voor een dancing. Niet dat ik daarnaar een studie had laten uitvoeren, of dat ik er iets speciaals voor voelde om een eigen discotheek te beginnen, nee, niets van dat alles. Het was meer een kwestie van gevoel, van intuïtie die me tot de koop aanzette. Garanties had ik niet.

In 1965 was Den Haag nog ‘beatstad nummer 1’, maar al één jaar later kwamen er in de hoofdstad meer en meer souldancings bij, zodat Amsterdam Den Haag voorbijstreefde.

Op deze grote vraag naar souldancings wilde ik inhaken. De naam was gauw gevonden: Beatclub S.O.S. (‘Save Our Souls’). De dancing was op vrijdag-, zaterdag- en zondagavond geopend, en op zondagmiddag was er een matinee. Doelgroep waren de tieners; de soulminnende jeugd uit Nieuw-West, Zuid, Buitenveldert en Amstelveen. Ze wisten ons al snel te vinden: binnen één jaar zijn er meer dan honderdduizend tieners de poorten van S.O.S. binnengegaan om te dansen op de muziek van ons huisorkest Triks and the Paramounts met zanger Ben Cramer. Te gast waren ook bands als Tee-Set, Exception en Golden Earring. Deze muzikanten wisten met veel succes muziek te brengen, die het midden hield tussen rhythm-and-blues en beat.

Het werd een trendy zaak en we verdienden er erg veel geld. Mijn vrouw Elly zat op een hoge stoel achter de kassa en hield elke bestelling nauwkeurig in de gaten. Wat zij echter niet doorhad was dat de gewiekste obers grote handen hadden. Met een dienblad vol bier liepen ze langs Elly (die keurig de bieren aansloeg), maar in de andere hand hielden ze onder het dienblad nog drie andere glazen, die zodoende werden onttrokken aan het waakzame oog van Elly.

Op een druk driedaags weekend hadden wij vaak een omzet van vijfentwintigduizend gulden. Helaas, terug uit het saaie Maastricht hadden mijn vrienden met wie ik veel gokte mij weer weten te vinden (of was het andersom?). En zo graaide ik dus elke zondagavond de kassa leeg na een weekend hard werken – met als resultaat dat ik na amper een paar dagen gokken zo goed als leeg weer thuiskwam...

==

Alles heeft zijn tijd. Na drie jaar heb ik deze zaak doorverkocht. Daarna was het jarenlang een Chinees restaurant. Nu is de zaak weer een hotspot in het Amsterdamse uitgaansleven: de trendy zaak Sophia is er gevestigd. Niets herinnert meer aan het verleden. Ik wens Sophia het succes dat mij vele jaren geleden ten deel viel!

07.pdf

Opdringerige verkoopmethoden

Ik geloofde heilig in alle producten die ik verkocht

in 1968 solliciteerde ik op een personeelsadvertentie waarin een verkoper werd gevraagd. Bij mijn sollicitatie werd ik ontvangen door een man die ik in mijn leven niet gauw zal vergeten: de heer Theunissen. Hij was een enthousiasteling zonder weerga. Hij leerde me binnen een korte tijd hoe je moest verkopen.

Het te verkopen product was hoogwaardige boenwas voor meubels en vloeren. De producten werden verpakt in een sociale werkplaats. Wat Theunissen in zijn onbegrensde enthousiasme vergat mij mee te delen, was dat boenwas voor vloeren niet echt meer het product was waar men op zat te wachten. Het was namelijk de periode dat echt iedereen overging op vast tapijt. Heugavelt heette die vorm van vloerbedekking. Een schier onmogelijke missie dus om boenwas aan de winkelier te slijten.

Zaterdag was de dag dat de bestellingen bij de baas moesten worden ingeleverd. De gang naar deze bijeenkomst werd met de week zwaarder. Achteraf gezien was het niet minder dan verbluffend dat Theunissen het elke week weer klaarspeelde om mij zó te enthousiasmeren dat ik amper kon wachten tot maandagochtend om weer aan de slag te gaan.

Het verkopen van boenwas heeft niet langer geduurd dan een halfjaar. Moegestreden heb ik de mij beschikbaar gestelde bedrijfswagen (een Lelijke Eend van Citroën) ingeleverd en begon ik opnieuw aan mijn eeuwige zoektocht naar iets heel anders.

==

==

autowas

==

Het werd autowas. Een maand na de boenwas heb ik mij beziggehouden met de verkoop van autowas, met, zoals ik met veel overtuiging kon vertellen, ‘de kwaliteit dat eenmaal aangebracht op de auto er geen krassen meer in de lak konden ontstaan’.

Mijn werkterrein was de straat. Mijn lievelingsplek Het Gooi, waar ik de automobilisten aansprak en hun ter plekke een kleine demonstratie van mijn product aanbood. De was bracht ik met een zachte doek aan op een (liefst beetje rond) spatbord, wreef hem uit en vaak tot schrik van de autobezitter sloeg ik daarna met mijn trouwring keihard op de lak. Verbijstering was vaak het resultaat. Geen enkele kras of beschadiging was te zien! Logisch, want als je met een ronde ring op een halfrond en schoongemaakt spatbord slaat, kán het geen kras veroorzaken. Tien klanten per dag met een winst van vijftien gulden per blik was genoeg om tevreden naar huis te gaan.

==

==

pruiken

==

In 1969 diende zich iets beters aan. Een advertentie wees mij op de mogelijkheid zelfstandig ondernemer te worden. Met een investering van zesduizend gulden bood men de mogelijkheid veel geld te verdienen. Het betrof hier de verkoop van pruiken en haarstukken, in die jaren erg in de mode. Tijdens het kennismakingsgesprek met de heer Piet Wees in Chalet Royal te Den Bosch, een imponerende omgeving, vertelde hij over het product dat verkocht werd via houseparty’s (zoals ook de Tupperware-bakjes aan de man gebracht werden). De firmanaam was Pierre Orphelin, een Franse vertaling van zijn naam.

Zijn gesprek over het product maakte mij niet echt enthousiast voor een investering van zesduizend gulden. Veel interessanter leek het me om net als hij dergelijke verkooprechten te gaan verkopen aan investeerders. Dankzij mijn inmiddels opgedane ervaring in de verkoop achtte ik mezelf wel in staat een dergelijk product aan de man te brengen. Ik heb hem dan ook verteld dat ik niet de man was om in zijn product te investeren, maar wel de man die eventueel met hem samen investeerders zou willen zoeken.

Piet Wees had op dat moment zoveel zelfvertrouwen dat hij niet in mijn aanbod geïnteresseerd was. Voor alle zekerheid had ik bij vertrek mijn visitekaartje achtergelaten en gezegd dat als het hem niet lukte, hij altijd mij nog kon bellen.

Veertien dagen later belde Piet mij op. Om een lang verhaal kort te maken, het heeft geleid tot een vruchtbare samenwerking en tot veel geld verdienen, al was het, zoals altijd met dit soort modeartikelen, maar tijdelijk.

==

==

cosmetica

==

In 1970 kwam ik door het verkopen van de pruiken in contact met de heer Brandsma, die een succesvolle handel had met de verkoop van cosmeticaproducten zoals schoonheidsmiddelen, crèmes en shampoos. Hij hanteerde hetzelfde verkoopsysteem als bij de pruikenhandel. De productlijn droeg de naam Ovation en het kantoor was gevestigd aan de Apollolaan. Een statig pand dat veel betrouwbaarheid uitstraalde. Het partnerschap tussen de heer Brandsma en mij was al snel een feit.

Door onze enthousiaste babbel liep het aantrekken van investeerders gesmeerd. In een mum van tijd telde Nederland meer dan tweehonderd depothouders (de investeerders). Het probleem dat zich bij Ovation voordeed betrof de werving en opleiding van geschikte consulenten: de dames die het product voor de depothouders tijdens houseparty’s moesten verkopen. Het zou voor die dames een leuke bijverdienste zijn in de avonduren, die een provisie opleverde over hetgeen verkocht zou worden. Wij van Oviation beloofden iedere depothouder vijf opgeleide consulenten te verzorgen.

Die werving en opleiding zijn niet zo gegaan als wij ons hadden voorgesteld. Gedeeltelijk was het natuurlijk te wijten aan de snelle groei die we meemaakten. Voor de ruim tweehonderd investeerders hadden we elk vijf verkoopsters nodig; het vinden van zo’n duizend geschikte dames was vanzelfsprekend een haast onmogelijke opgave.

Hoewel het begrijpelijk is dat de investeerders niet tevreden waren, heb ik nooit begrepen dat zij zelf geen actie ondernamen om personeel te werven en zo hun zesduizend geïnvesteerde guldens te verdedigen. Terugkijkend concludeer ik dat wij min of meer slachtoffer zijn geworden van ons eigen succes.

==

==

tandenborstelautomaten

==

In 1971, op een van mijn buitenlandse reizen, kwam ik in contact met een zekere Franco Lachiusa, woonachtig in Lugano, Zwitserland.

Na een gezellig diner attendeerde hij mij op een apparaat dat in de toiletten van het restaurant hing. Het was een automaat waar men na het eten tegen betaling van één frank een tandenborstel uit kon trekken met als doel om de verdere avond een frisse mond te hebben. Zoals gewoonlijk werd ik ter plekke laaiend enthousiast. Dit kon weleens de opvolger worden van mijn eerdere investeringsvehikels.

Zo gedacht, zo gedaan. Ik heb Lachiusa gevraagd om uit te vinden wie de producent van dit wonderlijke apparaat was. Het bleek een firma te zijn die gevestigd was in Venetië.

In plaats van de volgende dag naar Amsterdam terug te vliegen, zaten wij in het vliegtuig naar de stad van de vele kanalen. Wij werden ontvangen door een blinde man, die dit artikel bedacht en gepatenteerd had. Na een kort onderhoud kregen wij het exclusieve recht van verkoop in Nederland. Fideel als ik was bood ik Franco aan hierin mijn partner te worden, wat hij direct accepteerde. Makkelijk voor mij was dat mijn nieuw verworven partner vloeiend Italiaans sprak.

Terug in Amsterdam werd een verkoopkantoor gezocht. Deze keer vond ik een geschikt pand aan de Keizersgracht. De inrichting werd verzorgd door mijn Italiaanse partner, die niet verstoken was van een goede smaak. Het kwam er luxe uit te zien. Inmiddels was ik aardig handig geworden in het opstellen van advertenties voor investeerders. Ook deze keer was de aanloop een daverend succes. Onze aanbieding was dan ook heel bijzonder: de aanschaf van een automaat kostte duizend gulden per stuk met een minimale afname van zes apparaten. Uit ervaring wist ik dat het bedrag van zesduizend gulden goed lag bij vele beginnende ondernemers.

De investering was in dit geval geheel zonder noemenswaardig risico: de investeerders kregen bij afname van de zes automaten een gratis zending van achtduizend tandenborstels, waarvan de opbrengst na verkoop gelijk was aan de geïnvesteerde zesduizend gulden.

==

Ons bedrijf had tien vertegenwoordigers in dienst die de horecabedrijven bezochten. De aanbieding voor de horecabedrijven was als volgt: wij plaatsten de automaten in het toilet, de ondernemer verdiende 25 cent voor elke getrokken tandenborstel. Van de ingeworpen gulden ging 75 cent naar de investeerder van de automaten. De horecaondernemer tekende bij ons overigens een contract met een looptijd van vijf jaar. Het werd hem duidelijk gemaakt dat het eigenlijk niet om dat ene kwartje ging, maar meer om de service van zijn kwaliteitsetablissement. De rekensom was eenvoudig: zodra de borstels allemaal verkocht waren, was de investering voor de investeerder terugverdiend. Het enige risico was de tijd die nodig was om alle borstels te verkopen.

Daar bleek dan ook de angel te zitten, helaas. De omzet bleek uiteindelijk erg tegen te vallen. Onze klanten en wij kwamen er te laat achter dat bij het poetsen van tanden ook de mond gespoeld moest worden. We waren vergeten dat een beker bij dit product onontbeerlijk was. Door het verwijderen en afschroeven van de automaten zijn jammer genoeg veel restaurants achtergebleven met een beschadigd toilet.

==

==

koning klant

==

Op de avond van 9 november 1971 kwam een abrupt eind aan mijn verkoopavonturen. Het tv-programma Koning Klant, dat voor het grootste deel was gewijd aan ontoelaatbare, maar nog net niet strafbare verkooppraktijken, zond op deze avond een aflevering uit waarbij men mijn persoon aan de kaak stelde. ‘De bedrijven Omer sa en Ovation maken er sinds enige tijd een gewoonte van advertenties te plaatsen waarin particulieren worden opgewekt om zich tegen een eenmalige investering van zesduizend gulden en met een minimum aan werkzaamheden, van een alleszins comfortabel bestaan te verzekeren. Maar dit voorstel komt blijkbaar helemaal niet met de werkelijkheid overeen.’ De naam Heuft kwam uitgebreid in beeld. De dagen die op deze uitzending volgden, werd ik overspoeld met telefoontjes van investeerders, die zich nogal beklaagden. Zij wilden mij de schuld geven van de mislukking van hun investering. Pas op dat moment besefte ik dat mijn enthousiasme om een product te verkopen eigenlijk nooit voldoende overtuigend is overgekomen op mijn vertegenwoordigers/investeerders. Men dacht waarschijnlijk dat het allemaal wel vanzelf zou gaan, maar het is nu eenmaal zo dat wanneer je succes wilt hebben, er ook gewerkt moet worden. Dat werd kennelijk door de meesten vergeten...

Ik zal nooit vergeten dat mijn moeder op de dag na de uitzending van Koning Klant het naambordje ‘Heuft’ uit de etalage van haar slijterij heeft gehaald. Het was immers een grote schande voor de familie. Mijn moeder had zich wat mijn toekomst betreft een totaal andere voorstelling gemaakt.

==

==

voetbalspel

==

In 1972 was daar nog de laatste uitdaging, die van de elektronische speeltafels. Zo’n speeltafel was een kubus van negentig kubieke centimeter. De bovenkant was een glazen plaat, waaronder zich een uitgestippeld voetbalveld bevond met elektronische figuurtjes, die men met draaiknoppen kon bewegen. Door één gulden in het gleufje te gooien kon het spel, dat met twee personen te bespelen was, beginnen.

Ik plaatste deze tafels gratis in hotellobby’s en sportkantines. De door mij aangetrokken investeerders konden wekelijks de muntenbakken legen, wat een jaarlijks rendement van ongeveer vijftig procent van de aankoopprijs zou moeten opbrengen. De speeltafels importeerde ik uit Amerika, wat me door de grote afname nog een reis naar New York heeft opgeleverd. Daar werd ik verrast op een helikoptervlucht boven Manhattan met de pas gebouwde Twin Towers.

Algauw meldde zich weer een compagnon, John Macou. John was een succesvolle horecaondernemer in Amsterdam en zocht na de verkoop van zijn ondernemingen een nieuwe uitdaging. Mede dankzij hem konden we een unieke kantoorruimte huren in de Paulus Potterstraat. Het bijzondere aan deze locatie was dat wij op de eerste verdieping zaten, precies boven de bank Van Lanschot. Vanuit de ontvangsthal van de bank liep een open trap naar ons kantoor, wat erg gewichtig en zeker betrouwbaar overkwam bij onze investeerders. Het gaf in zekere mate de schijn dat we een onderdeel waren van de gerenommeerde bank. Nadat we een contract met de klant hadden afgesloten, mocht deze beneden aan de kassa de eerste aanbetaling verrichten. Deze geruststellende, betrouwbaar ogende situatie heeft behoorlijk bijgedragen aan de succesvolle verkoop van de elektronische speeltafels.

==

De weg die ik heb bewandeld is redelijk bochtig en verdiende niet altijd de schoonheidsprijs. Ik deed het omdat ik heel graag en snel me de luxe wilde kunnen permitteren waar ik altijd van gedroomd had. Dat de luxe voor die afnemers daardoor wat verder weg kwam te liggen, hield me toch iets minder bezig dan het genoegen van mijn eerste Bentley. Uiteindelijk was het resultaat dat ik mezelf ontdekte als een rasverkoper, een ontdekking waarvoor ik eerst vijfendertig jaar moest worden. Tot september 1972, het begin van mijn eerste club, heb ik me beziggehouden met verkoopzaken.

Wat ik er in elk geval van leerde was: omgaan met mensen! Ik denk dat ik mijn club zo succesvol kon runnen omdat ik in alles wat ik deed uitging van de vraag wat die ander het prettigst zou vinden. En of het nu ging om de motivatie van de meisjes of het genoegen waarmee mijn cliënten ook de meest gepeperde rekeningen wilden voldoen, het werkte altijd even patent.

08.pdf

Ik was een perverse gokker

Een verslaving die bijna mijn leven vernielde

het begon toen ik achttien was, als een van de weinige welkome afleidingen gedurende de werkweek: een spelletje dat gespeeld werd in de cafés en koffiehuizen waar ik limonade en bier bezorgde. Het was een bijzondere vorm van biljarten en werd ‘kurken’ genoemd. Ik leerde het in een koffiehuis aan het Javaplein in Amsterdam-Oost, de Indische buurt. Het was een eenvoudig ingerichte kroeg, wat tafels en wat stoelen, muffe vitrages voor de ramen. Het stond er blauw van de rook, op welk uur van de dag je er ook kwam. Vanaf een uur of twee in de middag kwamen de spelers aanzetten: de gewone Jan met de pet, wat verzekeringsmannen en enkele lieden die waarschijnlijk beroepsspelers waren, want met kurken kon je geld verdienen.

Het werkte als volgt: op tafel stonden drie dobbelstenen op een rechtopstaande kurk, en als je die met de goede biljartbal omstootte en de stenen vielen gunstig, dan kon je maximaal 3 x 6 dus 18 maal je inzet terugwinnen. Bij een verkeerde bal was je alles kwijt aan de tegenpartij. Leuk spelletje, vond ik. En af en toe deed ik mee. Bovendien had ik het soms vanaf twee uur ’s middags wel gezien met mijn werk – die paar uur konden er toch wel af.

Na korte tijd was ik omringd door een groeiende groep ‘vrienden’ in de cafés waar ik ging kurken. De mannen met wie ik dit spel speelde, waren erg op me gesteld geraakt. Deze routiniers waren namelijk veel beter dan ik in dit spelletje met de dobbelstenen, waardoor ik als een soort investeringsbank functioneerde. Ik leende het geld echt niet uit – ik gáf het gewoon weg. Ik geloofde, nee, ik was er echt van overtuigd dat ook ik een keer ging winnen. Het geluk lag op me te wachten. Ergens...

==

Het biljartspel met de dobbelstenen, ‘kurken’, was inmiddels een gewoonte geworden, en ik had me ook andere kansspelletjes aan laten leren. Waar er ook gespeeld werd – de Eerste Jan Steenstraat, de Gerard Doustraat, in het café op de hoek van de Jacob van Lennepstraat – ik was er te vinden. Vaak vanaf twee uur ’s middags al, tot een uur of zes. Of tot later. Dan miste ik mijn avondeten, maar goed, ik was soms ook wel aan de winnende hand. Het kwam zelfs voor dat ik zo goed in vorm bleek te zijn, of dat het spelverloop zo grillig was, dat ik min of meer gedwongen was heel de nacht door te gaan.

De politie reageerde nogal laconiek toen mijn vrouw Elly voor de eerste keer haar echtgenoot als vermist kwam opgeven. ‘Die komt wel weer terug voor een verschoning, mevrouw,’ was het meelevende antwoord van de dienstdoende agent. Elly belde weinig gerustgesteld mijn broer op, die als populair caféganger wel wist wat ik in mijn vrije tijd deed, en die haar uitlegde dat ik zo nu en dan weleens een gokje waagde. Deze nacht was ik waarschijnlijk in een spel terechtgekomen waaruit ik me moeilijk los kon rukken.

Elly vond het weliswaar niet prettig, maar heeft er toen ik thuiskwam geen probleem van gemaakt.

==

Winnen kan overigens ook catastrofaal zijn. Als ik een paar keer flink won, voelde ik me als Einstein op het moment dat hij de relativiteitstheorie had bedacht. Relativeren was alleen niet mijn sterkste kant: als ik aan het winnen was, werden mijn inzetten alleen maar hoger. Tot ik die verloor, uiteraard. En dan bleek verliezen nog catastrofaler, want dan ging ik achter mijn geld aan lopen om het terug te verdienen. Of het dus links- of rechtsom was: ik kwam altijd van mijn centen af. Ook als die voor andere doeleinden bestemd waren.

Aan gokken verslaafd zijn, dat is iets wat je je ergste vijand eigenlijk nog niet eens wilt aandoen. Gokverslaving is, denk ik, de op een na moeilijkste verslaving om van af te komen. Ik hoorde van een ervaringsdeskundige, Don Schothorst, dat drankverslaving nog erger moet zijn. ‘Want,’ zo zei hij, ‘drank is overal.’

Don heeft met zijn verslaving afgerekend en houdt zich nu, met veel succes, bezig met het behandelen van verslaafden in zijn klinieken.

Die pokerrage van nu haat ik, omdat je daarbij ten onrechte kunt denken dat je invloed op het spel kunt hebben. Mijn kleinzoon is er verzot op, maar ik wil absoluut niet zien dat hij pokert waar ik bij ben. Ik weet als geen ander dat gokken afschuwelijke dingen met zich meebrengt.

==

Het begon allemaal zo onschuldig. Ik was rond de twintig en speelde seven-eleven, aas-deux en, in die tijd wel het meest roemruchte spel, ‘een bankje trekken’. Bij dat spel kon je in vergelijking met de andere spellen in korte tijd flink veel geld winnen. Het ging om honderden, soms duizenden guldens, in die tijd enorme bedragen. Daar zal ongetwijfeld drugsgeld tussen hebben gezeten – die jongens moeten ook op de een of andere manier van hun zwart verdiende geld af. Nooit speelde ik vals, nooit wisselde ik dobbelstenen of kaarten om (wat velen wel deden en waarvan ik geregeld slachtoffer ben geworden); ik hield het op gewoon eerlijk verliezen. En soms winnen.

Overal waar gespeeld werd, was ik te vinden. Bij mensen thuis, in een clubje of in een speciaal ervoor gehuurde ruimte. Als het maar clandestien was. Driehoog-achter, in een keldertje aan de gracht, waar je vaak tot je enkels in het water stond. Niets was te gek.

Ik behoorde tot het categorie ‘perverse gokkers’. Ik speelde om te winnen, maar toch niet helemaal. Om te beginnen moest het bij mij altijd lang duren, eindeloos. Veel geld winnen lukte me bijna nooit, want als je wilt dat het lang duurt, dan heb je één zekerheid en dat is dat je uiteindelijk verliest. Dat verlies vond ik om de een of andere reden heerlijk. Als ik me nu afvraag hoe ik me voelde als ik weer eens helemaal leeg bij mijn vrouw thuiskwam, moet ik mezelf iets heel raars bekennen: door mijn verlies raakte ik ongelooflijk opgewonden, ik móést me ontladen. Mijn vrouw had zo, denk ik, tenminste nog een beetje plezier aan mijn verlies.

Soms was het nodig van iemand geld te lenen om te kunnen gokken. Ik werkte hard om die lening weer terug te kunnen betalen aan de goedgeefse lener en ging pas nadat alles was afgelost terug naar de goktafels. Door op die manier enigszins beheerst met geld om te gaan, heb ik me als gokker lang staande weten te houden.

==

Hoe dan ook, als gokker voelde ik me zo thuis in die wereld van geld, spanning en semi-illegaliteit, dat ik automatisch binnenrolde in beruchte gokkringen. Helaas waren die ook vaak heel gezellig. Dit leidde ertoe dat ik al snel ook aan de goede kant van de tafel belandde: ik ging clandestien roulette draaien in particuliere woningen. Legale casino’s waren er in de jaren zestig overigens überhaupt niet.

Ik draaide in tien à vijftien huizen in Amsterdam, van de Plantage Kerklaan aan de oostkant van het centrum tot een paar kilometer verderop, via de Nieuwezijds Kolk tot aan de Zieseniskade, de Ruysdaelkade, of de Van Breestraat in Oud-Zuid. Het waren gewone huizen, niets bijzonders. Soms speelden we op prachtige etages, soms in bedompte kelders. We bleven nooit erg lang op één adres: de buren hadden last van het rumoer, het scherpe gerinkel van het bij elkaar harken van de fiches. Het zal weleens voorgekomen zijn dat de buren bij de politie een gokhuis aangegeven hebben.

In een gokhuis kwamen meestal zo’n vijftien tot twintig mensen, vaak wat oudere dames. Die zaten dan maar wat te ‘pieren’: gokken met weinig geld, en intussen een beetje theedrinken, ouwehoeren om er zo een gezellige middag van te maken. Mannen rookten er onophoudelijk sigaren en tussen hun dikke rookslierten door bewogen zich vrouwen die gratis drank rondbrachten. Vanaf een uur of acht, negen ’s avonds kwamen de zwaardere gokkers, waar soms een echt grote gokker tussen zat aan wie je veel kon winnen. Of verliezen.

Eigenlijk waren die nachten als croupier in clandestiene gokhuizen mijn eerste ervaringen met het ‘geven van gelegenheid’.

Het roulette draaien voelde zo lekker dat ik na afloop van een dag áchter de tafel niet wist hoe snel ik zelf vóór de tafel moest gaan staan (om zo mijn zuurverdiende centen weer in te leveren). Van mijn dertigste tot en met mijn tweeëndertigste ben ik fulltime gokker annex croupier geweest: het was in die jaren mijn enige bron van inkomsten.

Mijn privéleven was in die tijd inmiddels ingrijpend veranderd. Naast mijn toenmalige echtgenote kreeg ik een verhouding met een vrouw die in de nachtclub Blue Note op mijn schoot ging zitten en er een paar decennia niet meer van af zou gaan. Hoewel mijn vrouw Elly de liefste vrouw van de wereld was – en dat is ze nog steeds – zou ik haar toch gaan verlaten. Ze heeft geen vette jaren bij me gehad. Ik schaam me er nog voor dat ik bij haar ben weggegaan, terwijl er geen enkele reden voor was. Dat ik haar zo in de steek kon laten!

Na mijn vertrek kwam Elly in een schamele financiële situatie terecht. Ze heeft een baan moeten zoeken om mijn zoon op te voeden. Gelukkig duurde het niet lang voor ik in de omstandigheid was dat ik haar het comfort kon geven waar ze recht op had. Ik heb altijd een prettige verstandhouding met haar gehad en gehouden. Nooit heeft ze me iets kwalijk genomen. Ze is een heel goed mens, een heel goede moeder ook.

==

Ik heb ook nog een tijdje ‘legaal’ kunnen profiteren van het Golden Ten-spel. Een ivoren bal gooide je aan de binnenrand van een ovalen, zinken bak, waar onderin vijfentwintig vakken waren waarin de bal terecht kon komen. Er werd vierentwintig keer uitbetaald. Het is redelijk vergelijkbaar met het roulettespel, dat verboden was. Duitsers hebben het Golden Ten ooit in Dordrecht geïntroduceerd. Latere exploitanten hebben het nog een tijd kunnen volhouden door met droge ogen te beweren dat het geen gokspel maar een behendigheidsspel was. Het viel dus niet onder de wet op de kansspelen.

Uiteindelijk oordeelde de rechter dat je over bovennatuurlijke krachten moest beschikken om Golden Ten als behendigheidsspel te spelen (wat ook klopte natuurlijk, want het was en bleef gokken). Eenmaal verboden ging het Golden Ten gewoon illegaal verder.

Ik heb onder meer in Breukelen gedraaid, in Duitsland, net over de grens bij Nijmegen, in de buurt van Zandvoort, in Noordwijk. Er kwamen volle bussen met gokkers op af.

Niet zo snel onder de indruk

Op een avond had ik een wat onprettige jongen bij me over de vloer. Het was een gedrongen type, oersterk en opvliegend van karakter. Hij had in een gooipartij met dobbelstenen zo’n beetje al zijn geld bij me verloren: tienduizend gulden. Die tien ruggen werden zoals gebruikelijk direct uitgekeerd aan zijn medespelers; zelf verdiende ik als uitbater ongeveer een geeltje per uur per medespeler, vaak zo’n 20 maal 25, dus 500 gulden per uur (verdiensten die ik gewoontegetrouw diezelfde avond ook weer opmaakte aan datzelfde spel). Gelaten leek de sportschooljongen zijn verlies te incasseren.

Wat ik niet verwachtte, was dat hij de volgende dag naar me terugkeerde: hij wilde zijn tien ruggen terug. Meteen.

Ik zei: ‘Terughebben? Hoezo? Je had dat spel toch ook kunnen winnen?’

‘Ja,’ zei hij, ‘maar ik heb verloren. Ik moet ze gewoon terughebben.’

‘Van mij krijg je ze niet, want ik heb ze niet gewonnen. Je kunt het proberen bij degenen aan wie je verloren hebt,’ suggereerde ik.

Toen werd die jongen zo kwaad dat hij het hele roulettewiel met een woeste ruk uit de bak trok.

‘Zo! Jij gaat niet meer draaien!’ gromde hij. Met dat loodzware wiel onder zijn ontzagwekkende armen liep hij weg. Nog geen twee uur later belde hij me op: ‘Hoe zit het? Ik heb nog steeds je wiel. Wat heb je ervoor over om dit ding weer terug te krijgen?’

‘Niets,’ zei ik koeltjes.

‘Maar...’ zei hij, lichtelijk in verwarring gebracht, ‘maar dan kun je niet meer draaien.’

‘Man, ik draai al weer. Ik heb er allang een andere bak ingegooid.’

‘Maar dat geld...’

‘Ik betaal je niets.’

‘Oké,’ zei hij, en na een korte stilte: ‘Dan doe ik voor 10 procent met je mee.’ Hoopte hij echt op die manier zijn geld bij mij terug te krijgen? En dan ook nog onuitgenodigd een soort compagnon te worden of zo? Ik dacht het niet.

‘Dat kan óók al niet,’ antwoordde ik hem.

Met een vloek gooide hij de hoorn op de haak, maar later op de dag kwam hij weer langs. Deze keer was het om me een hand te geven. Alles was wat hem betreft weer vergeten en vergeven. Ik zorgde er voor de zekerheid wel voor dat ik niet recht voor hem stond toen we elkaar de hand schudden, want dat soort gasten waren bedreven in het geven van een onverwachte kopstoot. Het waren ook die sterke jongens die begonnen met het vragen van protectiegeld, iets wat nieuw was. Een plaag waren ze voor de gokhuizen in Amsterdam, overal deden ze voor 10 à 15 procent mee. Feitelijk was het gokken volledig in handen gekomen van die sterke boys. In het begin was het tamelijk kleinschalig, maar al snel kwamen de zwaardere jongens. Zelf waren het ook allemaal gokkers, en al gokkend probeerden ze bij de organisatie van een gokhuis binnen te komen. Het zou me dus niets verbazen als dat in mijn situatie ook de bedoeling was geweest. Protectiegeld heb ik die jongen niet betaald, en ook later zou ik nooit iemand betalen voor zogenaamde bescherming.

In die tijd loste de onderwereld haar meningsverschillen nog op via gevechten met de blote vuist. Pas vanaf de jaren zeventig, toen de handel in softdrugs een vlucht nam en de bedragen die daarmee gemoeid waren astronomische proporties aannamen, kwamen er wapens op de proppen.

Maar goed, daarmee zou ik voorlopig nog niets te maken hebben.

Na onze handdruk heb ik die jongen nooit meer gezien.

Roulette is een raar spel. Het is erg verslavend. Je kunt er gek van worden en op een avond werd ik bijna écht gek. Ik draaide deze keer zelf het roulettewiel en gooide driemaal achter elkaar de zeven. Ik vond dit zo uniek, dat ik het nodig vond om een extra uitdaging in te bouwen. Ik zei dus tegen alle spelers aan tafel: ‘Als ik die zeven voor de vierde keer draai, dan haal ik niets van de tafel en betaal ik alleen uit.’

Hoogmoed komt voor de val. Vrouwe Fortuna was kennelijk op dat moment even met dringender zaken bezig, want ik draai dus uitgerekend die zeven! Dat was een dure grap. Het ergste was dat ik het domweg mezelf had aangedaan.

==

Ondanks mijn sporadische verstandsverbijsteringen was er toch een categorie gokkers die er nog erger aan toe was dan ik. Dat waren de zogeheten ‘systeemgokkers’. Ik was me er tenminste nog van bewust dat ik uiteindelijk aan het kortste eind zou trekken, maar dit waren mensen die dachten een ‘winnend systeem’ te hebben ontwikkeld voor het roulettespel. Systeemgokkers onthielden van elke draai het nummer dat viel, en de kleur, zwart of rood. Dit werd keurig bijgehouden op een velletje papier. Na verloop van tijd waren zij er vast van overtuigd dat ze konden voorspellen in welk gat of welke kleur het balletje zou gaan rollen bij de volgende draai. Onnodig om te zeggen dat het systeem niet altijd werkte zoals het was uitgedacht. Maar: het was hun systeem en daar weken ze niet van af. Als ze dan toch een keer per ongeluk wonnen, werd de onfeilbaarheid van het systeem alsnog bevestigd.

Ze hadden beter moeten weten, want roulette is ooit uitgevonden door monniken. Dezelfde lui die ook als eersten bier produceerden. Mijn vader vertelde mij als kind al dat je van een doorgewinterde monnik niet kunt winnen, noch in het spel, noch tijdens het innemen van drank.

==

==

twee records in één nacht

==

Ik herinner mij een nacht, waarin ik binnen twee uur meer dan tachtigduizend gulden won. Dat is dus meer dan veertigduizend gulden per uur (en dat in de jaren zestig). Een leuk bedrag, daar niet van, maar eigenlijk kwam ik hier niet voor. Ik kreeg er geen kick van. Het moest bij mij namelijk altijd lang duren.

Desalniettemin wilde ik nu eigenlijk wel stoppen, want tachtigduizend gulden was ook voor mij echt veel geld. Mijn tegenspeler, werkelijk een barmhartige samaritaan, overtuigde me dat het beter was om nog even een paar uurtjes door te gaan. Ja, inderdaad, dacht ik, eigenlijk is het wel zo lekker om nog een uurtje te blijven. Misschien een paar uurtjes als het lekker loopt. Bovendien, wat moest ik anders de hele avond thuis doen?

Wij kregen allebei onze zin, want ík ben die avond niet meer thuisgekomen, en voor hém pakte mijn beslissing om nog even door te gaan goed uit. Het resultaat: in de vroege ochtend was mijn tachtigduizend gulden winst in rook opgegaan. Een ander pittig bedrag had ik ervoor teruggekregen: een dikke veertigduizend gulden schuld.

Thuisgekomen vertelde ik mijn vrouw dat het een erg gezellige avond was geweest en dat ik zelfs nog had gewonnen. Als gokker leef je altijd met leugens, maar in dit geval was het toch nog een halve waarheid.

’s Middags stond ik keurig bij mijn barmhartige samaritaan op de stoep met het verschuldigde geld. Een man een man, een woord een woord.

Hij nodigde me bij hem uit, daar in zijn appartement in de Spuistraat (waar hij ook nog acht ramen verhuurde, met van die rode lampjes erachter), en bood me een kopje thee aan met een plakje cake. En nog een tweede plakje cake.

Ik had nogal honger na zo’n enerverende nacht, maar ondanks die honger vond ik het wel wat vreemd smaken. Toen ik de tweede plak had opgegeten, vertelde hij mij lachend dat het hasjcake was. Onmiddellijk begon mijn hoofd te draaien en ik voelde me zo beroerd dat ik mijn zoon moest bellen om me te komen ophalen. Ik kon amper lopen, laat staan autorijden. De Spuistraat leek opeens tien kilometer lang.

Dit was mijn eerste en tot op de dag van vandaag ook mijn laatste ervaring met drugs. Ik weet niet wat deze mafkees bezielde om mij die cake te geven, ik heb het hem zeer kwalijk genomen.

==

De overheid hier is momenteel de partij die het meest profiteert van de zieligheid van de gokverslaafden. Zij mogen dus kennelijk wel wat je als particulier niet mag: mensen aanzetten met heel dure reclamecampagnes om aan hun verslaving toe te geven.

Ik vind dat de overheid als exploitant van de Holland Casino’s zich schuldig maakt aan enorm veel ellende. Ik woon vlak bij het Leidseplein en daarom kom ik geregeld langs het casino daar. Ik meen dat ze om één uur ’s middags opengaan en dan zie ik heel wat sjofele mensen naar het casino schuifelen. Maar ik zie nooit blije mensen naar buiten komen. Vergeet de bestaande leus, toepasselijker is: ‘Holland Casino – een mooie gelegenheid om leeg te gaan...’

==

Bijna twintig jaar heb ik dus gegokt. Dat was de periode vóór Bayadera. Ik kan zeggen dat ik ervan heb geleefd, maar vraag niet hoe. In elk geval met heel wat dieptepunten en bijna nooit een hoogtepunt. Het enige mogelijke echte voordeel van gokken: gokkers zijn verliezers. En verliezers moeten creatief zijn om te kunnen overleven. Dus dat is wat ik daaraan heb overgehouden: dat ik wel aardig heb weten te overleven.

09.pdf

Willy de Runner

Mijn duurste gokmaat

in mijn gokperiode bracht ik veel tijd door met ene Willy de Runner. Hij had een gokhuis in de Eerste Jan Steenstraat. Je kon daar meedoen aan verschillende gokspelen voor een vast tarief van vijfentwintig gulden per uur per persoon. De eerste gok was altijd hoeveel minuten deze keer in een uur van Willy gingen. Ik ben nooit verder gekomen dan vijfenveertig minuten. Willy’s redenering was dat hij dit in het belang van de klanten deed, omdat je in vijfenveertig minuten minder kunt verliezen dan in zestig.

==

Wij speelden met dobbelstenen het spel seven-eleven of aas-deux op het biljart. Het was vaak dringen geblazen. Soms stonden er wel twintig tot vijfentwintig mensen te wedden. Willy, gokker als hij was, deed zelf ook vaak mee, en zoals gebruikelijk ging ook hij dikwijls leeg. Dat hij zich daardoor niet altijd aan alle regels kon houden, moest iedereen maar begrijpen.

Ik herinner me een avond dat Willy, omringd door een tiental gokkers, geen gelukkige hand had en stevig verloor. Uiteindelijk was hij helemaal leeg. Smekend keek hij in het rond en vroeg aan de omstanders wie hem wat geld wilde lenen. Er viel een doodse stilte. Willy had zijn populariteit op dat moment schromelijk overschat. Bovendien was hij niet de enige die in de min zat en degenen die wel in de plus zaten, zagen hem kennelijk, niet ten onrechte, als een risicovolle financiering.

Willy was erg teleurgesteld. Hij zei vriendelijk maar beslist: ‘Heren, als ik niet meer kan gokken, dan moet ik u tegen uzelf in bescherming nemen – dan wordt er hier helemaal niet meer gegokt!’

Vervolgens liep hij naar de meterkast en draaide de stoppen eruit. Grote consternatie! The game must go on, de verliezers wilden hun geld terugverdienen en de winnaars wilden méér. Door deze actie maakte Willy ter plaatse en per direct een einde aan zijn ‘kredietcrisis’: men stond in de rij om Willy van fondsen te voorzien.

Willy draaide de stoppen er weer in en wij konden godzijdank weer verder met gokken.

Aan het eind van de avond gingen de meesten van ons leeg en zat Willy met een brede grijns om zijn mond zijn winst te tellen. Fluitend liep hij met de centen de deur uit.

==

Willy’s talenten beperkten zich niet tot het exploiteren van een gokhuis. Men noemde hem niet voor niets Willy de Runner. In het weekend was zijn vaste werkplek het Thorbeckeplein. Daar wachtte hij klanten op die hevig opgewonden uit de animeerzaken kwamen. In deze zaken werd de spanning bij bezoekende heren tot grote hoogte opgevoerd, maar tot een ‘happy end’ kwam het zelden of nooit. Op het moment dat een bezoeker weer buitenkwam, sloeg Willy toe en vroeg hij quasi-onschuldig of meneer misschien nog iets meer wilde beleven. Dat wilde de man in kwestie over het algemeen wel en ook graag snel. Willy bracht hem dan met gezwinde spoed naar een gesloten huis waar door de dienstdoende ‘zuster’ ehbo (eerste hulp bij opwinding) werd verleend. Willy wachtte geduldig in de keuken op de toen gebruikelijke provisie, wat neerkwam op een gulden of vijfentwintig.

==

==

ruzie met zijn geld

==

Willy had één bijzonder trouwe klant. Die man wilde koste wat kost op zijn vaste uitgaansavond in Willy’s auto terug naar zijn huis in de Beemster worden gereden. De man bracht de avond door met allerlei ondeugd en nam daarbij voldoende versnaperingen om een olifant onder zeil te krijgen. Na sluitingstijd van de tent waar hij geweest was, haalde Willy hem op en deponeerde hem met zachte hand achter in zijn oude wagen. Hij legde hem heel bewust altijd op zijn linkerzij. Steevast kon Willy dan na enkele ogenblikken met zekerheid vaststellen dat de man in slaap was gevallen. Dat was niet zo moeilijk, aangezien Willy de verwarming goed hoog zette, de raampjes dichthield en heel voorzichtig reed.

Creatief als hij was, had hij op zo’n avond een andere vaste gewoonte ontwikkeld. Eenmaal op de buitenweg aangekomen reed hij steeds langzamer, stopte bijna onmerkbaar op een parkeerplaats, deed heel zachtjes de achterdeur open en haalde vrijwel onvoelbaar voor de cliënt de portefeuille uit diens achterzak. Daar haalde hij dan het een en ander uit, maar liet er, uit dankbaarheid, ook altijd iets in zitten.

Op een avond deed zich een probleem voor. Toen Willy de achterdeur opendeed, zag hij tot zijn schrik dat de man deze keer op zijn rechterzij lag, dus met zijn volle gewicht op zijn portemonnee.

Willy boog zich naar binnen en besloot de man zachtjes om te draaien, wat geen eenvoudige zaak was. Hij schoof beide handen onder de redelijk omvangrijke billen en probeerde voorzichtig het slapende, zware lichaam om te rollen. Net toen er enige beweging in kwam, ontsnapte er een langgerekte kreun uit de man. Willy schrok. Door alcoholwalmen omhuld, maakte de man een paar smakkende geluiden, waarna hij tegen Willy mompelde: ‘Een momentje, Wil, ik draai me wel even om.’

Voor veel mensen klinkt dit ongeloofwaardig, maar ik kan vertellen dat sommige mensen ruzie hebben met hun geld. Een pervers trekje. Zelf was ik ook zo iemand.

10.pdf

Soms zit het mee en soms zit het tegen

De politie-inval

op een dag in maart zat het tegen. De politie deed een inval in mijn illegale gokhuis op de Nieuwezijds Kolk, waar ik net achter de tafel roulette stond te draaien. Ze bleken vooral op zoek te zijn naar een compagnon van me, die tevens het een en ander in drugs deed. Drugshandel of -gebruik, daar heb ik me altijd verre van gehouden. Ik heb tot op de dag van vandaag een hekel aan middelen waardoor je je controle verliest. Een stevige drinker ben ik ook nooit geweest. Veel mensen die werkzaam waren in de gokwereld, raakten betrokken bij drugshandel. Op de een of andere manier ben ik er nooit voor gevraagd. Men wist dat het mijn ding niet was.

De compagnon van me die gezocht werd, wist via de dakgoot te ontsnappen. Toen mij om zijn adres gevraagd werd, weigerde ik dat te geven. Gratis de politie helpen, dat doe ik niet.

Oom agent nam mij en mijn medewerkers direct zonder veel commentaar mee naar het dichtstbijzijnde politiebureau. Ik wist dat we niet lang hoefden te zitten; voor het illegaal roulette draaien stond niet zoveel, had ik eens begrepen. Na een kort verhoor werden we de volgende ochtend ondergebracht in de gevangenis op het Max Euweplein.

Het beruchte gebouw was oud, maar eigenlijk best gezellig. Met mijn meegekomen gokmaatjes kaartte ik zo nu en dan; we ouweneelden wat en vonden het eigenlijk best spannend. (Ik heb nog geprobeerd om de cipiers mee te laten spelen, maar daar trapten zij niet in, dus er viel niets te verdienen.) De pret duurde niet lang, want toen ik hoorde dat ik pas na Pasen naar huis mocht, verging mij het lachen.

Ik zwoer mezelf een dure eed: als ik vrijkwam zou ik nooit, echt nooit meer achter of vóór de roulettetafel staan. Die tijd moest eindelijk eens voorbij zijn; ik had er al zoveel tijd in gestoken, zoveel geld aan verloren. Iemand met een gezonde portie ambitie en genoeg capaciteiten om wat te bereiken in het leven, verdiende méér dan zijn nachten slijten in louche gokholen. Mijn leven moest zich nu maar eens los zien te trekken van dat verdomde roulettewiel.

==

Op die bevrijdende ochtend ging ik rechtstreeks naar huis. De zon scheen warm en ik voelde me goed. Na een weldadige, warme douche besloot ik, nee, werd ik als een magneet naar mijn vrienden op de Plantage Kerklaan getrokken. Mijn compagnons hadden inmiddels een nieuw adres gevonden en stonden al ongeduldig op mij te wachten. Waar bleef ik zo lang? Moest ik zo nodig eerst douchen?

Twee uur ’s middags, nog geen vier uur na mijn vrijlating, en daar stond ik weer, achter de roulettetafel. Zo moeilijk was het voor mij om te stoppen.

11.pdf

Meisje kopen

De Bayadera: het begin van een carrière

na weer een catastrofale goknacht in september 1972 liep ik tijdens het ochtendgloren zo moe als een hond doelloos door de stille, halfslapende stad. Ik was zevenendertig en besefte dat ik zo niet door kon gaan. Niet alleen mijzelf, ook mijn vrouw kon ik het niet aandoen. Ik was moe van mezelf en moest weer denken aan die dag in de Hongerwinter dat ik ook zo moe over straat liep. Toen was ik lichamelijk uitgeput. En nu geestelijk.

Maar weer was de redding nabij, net als in de Hongerwinter toen op die lange stille weg stomtoevallig mijn ouders langs kwamen gefietst. Ik was – misschien onbewust toch niet helemaal toevallig – terechtgekomen op het Westeinde, bij de huizenrij die uitkijkt op De Nederlandsche Bank. Daar was namelijk ook weer een gokhuis gevestigd. Toen ik daar voorbijliep, ging juist de deur open en kwam een lange, slaperige kerel naar buiten. Het was Freek Lampert, de eigenaar van het gokhuis.

Freek en ik kenden elkaar goed uit de gokwereld. (Freek werd daar ‘De danser’ genoemd, vanwege zijn aanstekelijke manier van dansen, en men noemde mij ‘De babberd’, van ‘babbelaar’, omdat ik kennelijk nogal rad van tong was. Later kwam daar als bijnaam ‘The gentleman’ bij.) We voerden daar op de stoep een lusteloos gesprekje. Freek was inmiddels helemaal klaar met het gokken, legde hij me uit. Nog voor ik hem kon vertellen dat ik het er zelf ook helemaal mee gehad had, kreeg hij een idee.

‘Wil je de tent niet van me overnemen?’ vroeg hij.

‘Dat hangt natuurlijk van de condities af,’ antwoordde ik meteen zakelijk. Zo moe was ik nu ook weer niet.

==

Tijdens mijn werkzaamheden in de verkoopbusiness had ik weleens te maken gehad met heren die na gedane zaken iets leuks, iets ondeugends wilden doen. Vaak werd me gevraagd of er niet iets te beleven was in de stad, waarop ik de heren een antwoord schuldig moest blijven. Uiteraard was er wel het een en ander te vinden, maar dat was allemaal nogal ranzig, in elk geval niet iets waar je je zakenrelaties naartoe zou willen sturen. Zodoende had ik er al eens over nagedacht om mij te gaan verdiepen in de seksindustrie en dit statige pand aan het Westeinde leek mij qua ligging en status buitengewoon geschikt. Freek en ik zijn toen bij elkaar gaan zitten en binnen een paar uur waren we eruit.

Zo zie je maar: als je een kans grijpt op het moment dat die zich aandient, kan je leven ineens een heel andere wending nemen.

Gek genoeg was ik altijd al meer geïnteresseerd geweest in zaken met een illegaal tintje. Die zijn niet alleen spannender, ze hebben ook de interessante bijkomstigheid om doorgaans meer op te brengen dan zuiver legale zaken. Overigens heb ik me die vroege ochtend voor de 354ste keer voorgenomen om met gokken te stoppen, en wonder boven wonder is dat uiteindelijk gelukt. Tenminste, dat dwangmatige, dagelijkse gokken was vanaf toen voorbij.

==

Grootse plannen had ik. Mijn zaak aan het Westeinde moest geen ordinair bordeel worden, maar een luxueuze nachtclub. (Van de noodzaak om in het bestemmingsplan van de gemeente te passen was toen nog helemaal geen sprake, en van seksexploitatievergunningen had men nog nooit gehoord – die bestonden toen nog niet.) Seksclubs op niveau waren er in Amsterdam niet te vinden, concurrentie zou er dus niet zijn voor de club die ik in gedachten had.

Wat was er dan wel?

Allereerst had je het Thorbeckeplein. Dat zat vol met animeerzaken, enigszins groezelige tenten waar je een drankje kon drinken. Als je een meisje een fles champagne aanbood, was zij eventueel bereid om speciaal voor jou een striptease te doen. Over de duurbetaalde champagne kreeg zij dan haar provisie.

De klant mocht het meisje zelf ook geld aanbieden als dank voor haar genegenheid. Voor de heel royale heren waren er van die hokjes met gordijntjes, de zogeheten ‘kombofjes’, waar hand- en spandiensten konden worden verleend. Het maximaal haalbare was het mondeling examen (om er maar even een naam aan te geven).

Ook kon het meisje eventueel met een klant afspreken om na sluitingstijd samen naar een hotel te gaan. Het gebeurde dikwijls dat hij dan voor niets bij de deur op haar stond te wachten – er was namelijk ook nog een achterdeur.

Dit was het summum van wat er toentertijd in Amsterdam aan seksueel vertier te beleven viel. Deze rommelige praktijken werden in de hand gewerkt omdat de wet erg streng was: de overheid sprak niet over ‘prostitutie’ maar over ‘ontucht’ (wat moreel erg verwerpelijk klonk) en hanteerde een streng bordeelverbod. Exploitatie van prostitutie was volgens het Wetboek van Strafrecht strafbaar, al werd het in bepaalde delen van de stad gedoogd. Iemand met een horecavergunning mocht onder hetzelfde dak geen alcohol schenken en gelegenheid geven.

==

Er waren ook nog de besloten huizen; dames die je bij hen thuis ontvingen. Zij kwamen aan hun klanten door de runners. Runners waren illegale taxichauffeurs, types als Willy de Runner die, als de animeerzaken dichtgingen, op het Thorbeckeplein stonden en passerende of tevergeefs wachtende heren aanspraken met de vraag of zij nog zin hadden in een pleziertje.

Die runners brachten je dan naar zo’n besloten huis. De vrouw in kwestie ging de man voor naar een troosteloze kamer met beschimmeld behang aan de muren. Speciaal voor jou waren alle persoonlijke herinneringen verwijderd; wat overbleef waren gordijnen, een gammele stoel en een bed dat harder kraakte dan je grootmoeder. Je mocht blij zijn als je niet meer dan een verkoudheid opliep in zo’n tochtig hok, terwijl je vermoedde dat de aanwezigen in de aangrenzende kinderkamer vrijwel alles konden horen. Douches ontbraken vaak, dus de hygiëne was iets voor later. Even geïnspireerd als geïnteresseerd deed de vrouw die dingen waarvan ze dacht dat ze van haar verwacht werden, waarvoor ze betaald werd, terwijl de chauffeur rokend in de keuken zat te wachten op zijn percentage tipgeld.

Deze manier van uitgaan gaf mij te denken.

==

Ik besloot het allemaal anders te doen. Ik liet een prachtige club ontwerpen en bouwen in het statige pand aan het Westeinde. Een club met allure. Heel bijzonder was de majestueuze entree, waar de klant met alle egards en in stijl ontvangen kon worden. De gedachte hierachter was: als je een entree hebt, kun je ook entreegeld vragen.

De naam voor de club had ik te danken aan een reclameman die veel in de Kama Sutra las. Hij hield kennelijk van serieuze literatuur. Hij wist mij te vertellen dat Bayadera uit het Sanskriet kwam. Het betekent ‘meisje kopen’; baya: kopen, dera: meisje. Ik vond het wel een geschikte en vooral mooi klinkende naam. De eerste merknaam van een bordeel, als ik het goed heb.

Ik vroeg vijfentwintig gulden entreegeld. De klanten konden voor dit bedrag vrij drinken en de keuze maken om eventueel met een van de aanwezige dames naar boven te gaan. Van die vijfentwintig gulden gaf ik ter plekke tien gulden aan de taxichauffeur. Hij kreeg dus niet meer dan dat, en zeker geen percentage van hetgeen de klant bij mij ging uitgeven. Hij mocht niet binnenkomen, maar hoefde ook niet te wachten op zijn geld.

==

De zaak op het Westeinde werd dus een luxueuze club. Ik heb rigoureus verbouwd en had ten slotte niet alleen een fraaie entree, maar ook een uitgebreide bar en vijf chique, comfortabele kamers. Mijn voorsprong tegenover de collega’s – die al snel wakker begonnen te worden – was dat ik al mijn verdiende geld in de verfraaiing van mijn club stopte, zonder te weten of ik van de autoriteiten de volgende dag nog open mocht zijn.

In die periode werd iemand die gelegenheid gaf een pooier genoemd. Zelf heb ik dat altijd een ontzettend ordinaire term gevonden, net zoals souteneur. Dat zijn voor mij benamingen voor kerels die vrouwen dwingen zichzelf te prostitueren. Bij de Bayadera ging het er anders aan toe: de meisjes konden gaan en komen wanneer ze wilden, het was geen verplichte arbeid. Ik verdiende wel aan de zogenaamde ontucht, maar niet aan de dwang, zoals die veel voorkwam bij de werkende dames op de Wallen, die vaak een man hadden die hen tot prostitutie verplichtte. Het verhuren van deze ramen aan de dames was vreemd genoeg een legitieme zaak.

De zogenoemde pooiers hing een gevangenisstraf van een halfjaar boven het hoofd in Veenhuizen, een gevangenisachtig, opvoedkundig gesticht in de buurt van Assen, Drenthe. Zij die veroordeeld werden vanwege souteneursschap werden gezien als de meest laagstaande en anti-sociale elementen onder de gedetineerden, van wie een verderfelijke invloed zou uitgaan., vandaar dat ze ondergebracht werden in een aparte souteneursafdeling. Dat is mij gelukkig bespaard gebleven. Ik had me er vast niet thuis gevoeld.

==

De opening van de Bayadera vond plaats op zaterdag 30 maart 1973. Door taxichauffeurs te benaderen en ze van visitekaartjes te voorzien, had ik het voor elkaar gekregen dat de eerste avond al goed bezet was. Zo’n vijftien klanten zouden een avond gaan beleven die ze nooit meer zouden vergeten.

De eerste liveshow. En de laatste.

Om de zaak een bijzonder cachet te geven had ik bedacht dat een liveshow onontbeerlijk zou zijn. Met dat doel plaatste ik ruim van tevoren een advertentie waarin echtparen die een liveshow konden verzorgen, verzocht werd om contact met mij op te nemen. Na veel telefoontjes die op niets uitliepen, kreeg ik contact met een echtpaar dat langs zou komen voor een gesprek. Het was een keurig stel zo te zien, allebei begin dertig. Om te bewijzen dat ze serieus waren, hadden zij hun twee kinderen van zes en zeven jaar oud ook meegebracht. Groen als ik was, was ik daar helemaal beduusd van.

We kwamen tot zaken en de twee zouden zich de volgende zaterdag, om een uur of acht, melden. Donderdagavond belde de man in kwestie me op. Hij vertelde dat zijn vrouw er toch te veel tegenop zag om publiekelijk op te treden. Hij had nog geprobeerd om haar om te praten, maar nee, ze moesten er toch maar van afzien. Ik zat dus weer zonder, terwijl ik wel een liveshow had aangekondigd.

Tot mijn geluk werd ik diezelfde donderdagavond gebeld door een dame die zich presenteerde als ‘een volslanke Hongaarse’. Zij vertelde me dat ze vrij veel ervaring had in deze branche. Ik was sowieso al blij iemand voor de show te hebben en heb haar – onder grote tijdsdruk – maar geen verdere vragen gesteld.

==

Die zaterdagavond ging de bel en inderdaad, de volslanke stond voor de deur. Ze had een fraai gevormd gezicht, maar jammer genoeg was ze een stuk voller dan ik gehoopt had. En haar partner... in de haast was ik totaal vergeten iets te vragen over de partner die in de show zou optreden! De zwaarlijvige Hongaarse werd begeleid door een twee meter lange, zeer donkere, dofgetinte man. Echt enthousiast kon ik van het hele plaatje nog niet worden.

Toen op de openingsavond het liveoptreden begon, brak het zweet me uit. Uit de luidsprekers klonk hun meegenomen zwoel bedoelde, stripteaseachtige muziek. Midden op het podium begon de neger zijn moddervette vrouw stevig te zoenen. Langzaam, op elkaar steunend, begonnen ze hun kleren uit te trekken. Het triomfantelijk weggooien van hun kleren deed vermoeden dat ze dit nummer thuis toch zeker één keer hadden ingestudeerd. De Hongaarse bleek precies die enorme hangborsten te hebben waarvoor iedereen al vreesde. Ik schaamde me kapot voor zoveel achterstallig onderhoud op het podium.

Die avond bevonden zich onder het vijftienkoppige publiek vier Zweedse heren. Aangeschoten en een beetje slordige mensen, om het zo maar te zeggen. Waarom het mijn artiesten een goed idee leek deze heren op het podium uit te nodigen, Joost mag het weten. De vrouw stelde met een vette lach voor dat de heren zich ook zouden ontkleden. Met haar hele lichaam aan alle kanten bewegend keek ze toe hoe de Zweden zich tot op hun lange onderbroeken na uitkleedden. Die lui waren zo zat als een toeter, en allesbehalve opgewonden.

Net op het moment dat ik zo onderhand dacht dat het niet erger kon worden, besloten mijn twee showlieden om te doen waarvoor ze betaald zouden worden: er moest tot de daad worden overgegaan. Het schijnt voor veel mensen opwindend te zijn zoiets van dichtbij in het echt te zien, hoe-ie erin gaat bij de ander.

De twee hebben het een tijdje geprobeerd, maar zonder resultaat. De doffe neger was kennelijk op dat moment even niet potent genoeg. Na een paar muzikale pasjes op de maat van de muziek zijn ze vervolgens afgedropen.

Natuurlijk heb ik ze die avond keurig betaald. En even keurig afscheid genomen. Daarbij vroegen ze me nog – dat vergeet ik nooit – wanneer ze terug moesten komen. Laf als ik was, heb ik gezegd dat ze de volgende dag maar even moesten bellen.

De volgende dag werd ik zowaar door de Hongaarse vrouw gebeld. Ik kwam niet meteen aan het woord, want de vrouw begon mij buitengewoon geestdriftig te vertellen dat hun act in Bayadera haar en haar partner zo had opgewonden, dat zij niet meer hadden kunnen wachten tot ze thuis waren. Ergens langs de kant van de weg hadden ze de auto geparkeerd en daar, in de auto, hadden ze het afgemaakt. Het was een geweldige happening geworden, met alles erop en eraan. Ze hadden er enorm van genoten, begreep ik uit het verhaal.

Ik heb haar geantwoord dat wij er meer aan hadden gehad als zij dit in de club hadden gedaan. En of het de bedoeling was dat ik de volgende keer met mijn klanten om hun auto heen moest komen staan. Met andere woorden: die volgende keer is er natuurlijk niet gekomen, en die eerste liveshow was ook meteen de laatste in de Bayadera.

==

Na die openingsavond, die zoals gezegd goed bezocht werd, was de Bayadera een feit. We stonden op de kaart: Amsterdam had lang moeten wachten, maar had met de Bayadera eindelijk een soort uitgaansgelegenheid gekregen waar het voordien aan ontbrak. Mijn serieuze carrière ging van start. Ineens verdiende ik echt geld: binnen een halfjaar kocht ik een nieuwe auto (in cash afgerekend, dat kon toen nog) en liet ik mijn huis opnieuw inrichten.

De zaak was geopend van twaalf uur ’s middags tot vier uur in de ochtend, en dat zeven dagen per week. Elke dag waren er tussen de acht en tien gastvrouwen aanwezig, die we via advertenties wisten te werven. Dat mocht niet te opvallend gebeuren. Het was al moeilijk genoeg om een medium te vinden waarin ik kon adverteren.

Heel belangrijk was voor ons de samenwerking met taxichauffeurs. Zij brachten niet alleen klanten mee, maar soms ook dames. Er waren overigens maar weinig wervingsadvertenties nodig, want in het milieu ging het algauw rond dat er bij Theo in een gezellige sfeer buitengewoon goed verdiend kon worden.

12.pdf

Dat heel kleine mannetje

Ook kleine mensen hebben grote wensen

een paar dagen na de opening van de Bayadera was ik om twaalf uur ’s middags al hard aan het werk. Ik had in De Telegraaf in de rubriek ‘Personeel gevraagd’ een wervingsadvertentie geplaatst voor gastvrouwen. Vanaf dat moment werd ik overspoeld door jonge dames, vooral professionals die elders in een besloten huis of achter de ramen al enige ervaring met dit soort werk hadden. Dat kwam overigens van pas, want voor mij was het nog een nieuwe, vreemde business.

Even na twaalf uur werd ik door iemand gebeld die wilde weten wat de openingstijden waren. Ik vond al dat de persoon in kwestie een vrij zware stem had, en dat klopte ook wel. Het bleek een mannelijke klant te zijn die de mogelijkheden wilde weten. Ik heb hem uitgelegd dat er bij Bayadera vrij veel denkbaar was. Hij leek tevredengesteld en antwoordde: ‘U ziet me morgen om twee uur.’

Het deed mij veel genoegen dat de wervingsadvertentie kennelijk aan twee kanten werkte: ze leverde zowel gastvrouwen als geachte mannelijke klanten op. Daar was ik heel tevreden over.

De volgende dag om twee uur had ik de man weer aan de telefoon. Hij was helaas verhinderd maar wilde wel even een probleempje bespreken. Dat kon natuurlijk altijd.

Hij legde mij het volgende voor: ‘Ik zei gisteren wel: “U ziet me morgen”, maar ik ben zo klein, dat u mij misschien over het hoofd ziet. Daar komt nog bij dat mijn benen zo kort zijn dat ik niet goed trappen kan lopen.’

Ik probeerde me hier een voorstelling van te maken, maar voelde me toch enigszins in de maling genomen. Als een goed gastheer had ik echter een redelijk geschikt antwoord klaar: ‘Mijnheer, dat is geen probleem, we hebben gelukkig trappen met heel lage treden.’

De man klonk erg opgelucht en zei resoluut: ‘Morgen om twee uur ben ik uw man!’

Ik was natuurlijk razend nieuwsgierig, maar tevergeefs: wie er de volgende dag ook kwam opdagen, het was niet onze kleine man. Aan het eind van de middag had ik hem weer aan de telefoon: ‘Neemt u mij niet kwalijk, maar ik wilde namelijk nóg een klein probleempje met u bespreken. Of eigenlijk is het meer een vraag: u hebt toch, hoop ik, wel bont in huis?’

Ik begon er wel plezier in te krijgen, maar begreep er ondertussen echt niets meer van. Toch antwoordde ik rustig: ‘Mijnheer, twee dingen: er zijn altijd verschillende soorten bont aanwezig in de zaak, en u kunt het bij ons zo bont maken als u zelf wilt!’

‘Niets kan mij meer tegenhouden,’ sprak de man. ‘Morgen ben ik bij u.’

==

De volgende dag, klokslag twee, ging de bel van de voordeur. Ik was de hele man vergeten en was net met Jos, een behoorlijk lange reclameman, aan het werk. Even terzijde: Jos heeft in die tijd veel voor mij betekend. Zoals een ander rechten studeerde, bestudeerde hij graag de Kama Sutra. Het is maar net waar je interesse naar uitgaat. Jos heeft mij aan zowel de naam Bayadera als aan de naam Yab Yum geholpen. U ziet het: een echte Heuft schuwt geen literair middel om het volk te verheffen.

Ik vroeg Jos dus om even de deur open te doen. Hij opende de deur, keek om zich heen, zag niemand staan en wilde de deur weer sluiten. Tot hij naar beneden keek en een ventje zag staan, dat zo klein was dat hij tussen zijn benen door kon lopen zonder zijn hoofd te stoten. Het mannetje zei ‘goedemiddag’ en besloot toch maar om langs Jos naar binnen te lopen. Hij passeerde de receptie met een voor zijn doen enorme aktetas. Deze moest hij heel hoog optillen om hem niet over de grond te laten slepen.

Hij werd met gegniffel door de gastvrouwen ontvangen en na een een-twee-hupsakee werd hij door twee dames met genoegen geholpen bij het bestijgen van een barkruk.

De barjuffrouw ging naar hem toe en besprak met hem zijn wensen. De kleine ondeugd wilde dolgraag door een van de aanwezige gastvrouwen in een nerts gerold worden. Wij hadden bij de Bayadera van alles in huis om een klant tevreden te stellen, maar toevallig net geen nerts. De dame in kwestie kwam naar me toe en vroeg of ik dit misschien kon oplossen. Ik heb me aan dat mannetje voorgesteld en zei tegen hem: ‘Mijnheer, sorry, was u een dag eerder gekomen, dan had ik een prachtige nerts voor u ter beschikking gehad. Helaas heeft gisteren een van onze cliënten een ongelukje gehad met de nerts. Die is vandaag naar de stomerij. Maar mag ik u als alternatief een prettig hoogpolig tapijtje van een bijzondere kwaliteit voorstellen?’

Hij stemde hier noodgedwongen mee in.

Ergens in het magazijn hadden we nog een oud schapenvachtje liggen dat als tapijtje dienst kon doen. Het was een schattig gezicht om onze kleine man met het opgerolde vachtje onder zijn arm langs de receptie te zien schuifelen. Ik was bijna tot tranen toe bewogen. Het lukte hem gelukkig om zonder ongelukken de zes treden naar het souterrain af te dalen, waar een grote en luxe ingerichte kamer was.

Later vertelde het meisje hoe zij hem als een worst in het tapijtje had gerold. Het mannetje raakte echter zo opgewonden en kreunde zo hard, dat ze hem weer gauw uit het harige vachtje heeft bevrijd omdat ze bang was dat hij erin zou blijven. Het tapijtje moest bovendien bij dit alles ook beschermd worden; het kon toch niet zo zijn dat het schaap dezelfde weg zou gaan als de nerts. Voor alle zekerheid heeft het meisje onze cliënt vervolgens van een condoompje voorzien. En na een oorverdovend spektakel heeft het mannetje correct zijn rekening betaald. Hij verliet de Bayadera van top tot teen onder de witte haren, want het vachtje had zijn beste tijd gehad en was kennelijk niet meer tegen zo’n ruwe behandeling bestand. Jammer genoeg heb ik het mannetje na die ene keer nooit meer teruggezien.

==

In mijn beginperiode als clubeigenaar, waarin ik zelfs nauwelijks wist waar ik mee bezig was, vond ik veel nieuwe ervaringen toch wel erg spannend. Vooral de eerste gesprekken met de meisjes die op de advertenties afkwamen maakten indruk: hoe ze in het leven stonden, hoe professioneel ze uit de hoek konden komen (als ze bijvoorbeeld ineens over ‘fifty-fifty’ begonnen). Je leert er snel van als je tegenover ze zit in een prettig gesprek.

Als we aan praktischer zaken toekwamen, werd me weleens gevraagd of ze het met of zonder condoom moesten doen. Ik antwoordde dan dat ze dit werk alleen goed konden doen als ze consequent waren, dus dat ze het zonder moesten kunnen doen. Vanaf de jaren tachtig werd dit natuurlijk absoluut ondenkbaar.

Behalve instructies over condoomgebruik ben ik gesprekken over seks altijd uit de weg gegaan. Die worden namelijk altijd nadelig uitgelegd: dan ben jij de vieze man die het allemaal precies voor zich wilde zien. Ik vond dat soort gedetailleerde, expliciete gesprekken dus niet op zijn plaats. Later heb ik dat werk uit handen kunnen geven aan mijn schoonzus, weer later aan mijn nieuwe vrouw. Het is natuurlijk voor een vrouw ook veel aangenamer als ze met een andere vrouw kan praten over zulke intieme zaken.

Ook op kwaliteit controleren deed ik niet rechtstreeks: ik vroeg soms aan een klant of alles naar wens was. Ik hoefde dan niet door te vragen of in details te treden. Meestal was alles uitstekend, maar als je een betrouwbaar gastheer wilt zijn en blijven, moet je met alles rekening houden. Zo was het mogelijk dat een meisje een klant lekker liet slapen en dan die extra uren rekende, of dat ze op de kamer een te grote champagneomzet creëerde. Als de hoeveelheid champagne nergens op sloeg, dan hield ik dat tegen en dan vroeg ik het meisje of ik meneer even aan de telefoon mocht. Dan zei ik tegen hem iets als: ‘Goh meneer, het is al wat laat. Wat denkt u ervan? Morgen weer een dag, nietwaar?’

==

Een niet zozeer spannende als wel bijzondere nieuwe ervaring was mijn eerste kennismaking met een seksfilm. In de bar werd een groot, linnen doek uitgespannen en met zo’n ratelende projector draaiden we een erotische film af. Ik moest daar aanvankelijk alleen maar vreselijk om lachen, maar op een gegeven moment begon ik toch opgewonden te raken. Mijn god, ik had dit nooit van me verwacht en nu gebeurde het toch. Of ik het nu wilde of niet, het was een tekenfilm die me niet onberoerd had gelaten, namelijk de onkuise, erotische versie van Sneeuwwitje en de zeven dwergen.

In en uit de kast

Ik heb veel mooie en ook lucratieve klanten mogen meemaken, maar degene die me het meest is bijgebleven is een klant die we drie uur lang in de bezemkast hebben opgesloten. Op het eerste gezicht leek het een heel keurige man, al vond ik dat hij wel wat vreemd uit zijn ogen keek. U weet wel: zoals een politicus die op een leugentje wordt betrapt.

Zijn grootste wens was om in een donkere kast opgesloten te worden, maar wel door de deur contact te houden met een door hem zorgvuldig geselecteerde dame. Wij kozen voor deze happening wederom de luxe kamer in het souterrain.

Nadat wij daar de bezemkast hadden leeggeruimd, ontdeed deze bizarre man zich van al zijn kleding en nam hij plaats op het krukje dat we speciaal voor deze gelegenheid in de kast hadden gezet. Het mocht allemaal niet te comfortabel zijn. De kastdeur werd met een klap dichtgeslagen en het meisje begon tegen een gesloten kastdeur te hijgen en vieze verhaaltjes te vertellen. Zij hoorde hem geregeld aan de andere kant zuchten. Na ongeveer een uur werd het stil en zag zij de deurkruk langzaam naar beneden gaan. Kennelijk wilde de man zijn vrijheid terug, maar zij riep met bestraffende stem: ‘Zitten jij! Ik wil je niet meer horen!’ Na een moment van aarzeling ging de deurkruk weer omhoog en hoorde het meisje een zacht onderdrukt gesteun.

Het was deze middag nogal druk in de zaak, dus heeft ze tussen de bedrijven door boven even koffie gedronken en nog een andere klant naar tevredenheid geholpen.

Na nog enkele vergeefse pogingen zijnerzijds heeft ze de klant na drie uur uit zijn benarde positie bevrijd. Hij had zo lang op het krukje gezeten, dat er een hele rode rand in zijn billen stond. Hij was onze gastvrouw echter zeer dankbaar dat zij het zo lang had volgehouden en vroeg haar of hij haar nog eens mocht bezoeken. Zij fronste haar wenkbrauwen en zei dat ze daar eens ernstig over na moest denken. Na een dikke fooi heeft ze uiteindelijk toch met haar hand over het hart gestreken en toegestemd.

Yab Yum. Het beroemdste bordeel van de wereld
Yab-Yum-a.xhtml
Yab-Yum-b.xhtml
Yab-Yum-c.xhtml
Yab-Yum-d.xhtml
Yab-Yum-e.xhtml