Hoofdstuk 4

 

 

 

De Jager

 

‘Opstaan.’

De koude stem was het eerste wat ik de volgende ochtend hoorde, dwars door diepe lagen van slaap en versuffing heen. Ik was onmiddellijk klaarwakker.

Ash stond over me heen gebogen. Stijfjes nam hij me op, zijn zilvergrijze ogen koud en leeg. ‘We gaan,’ zei hij vlak. Hij gooide iets op het bed dat een grote stofwolk deed opstijgen toen het neerkwam. Het was een dikke mantel met een grote kap, grijs en vervilt, alsof de kleur eruit gezogen was.

‘Heb ik in de kast gevonden,’ vervolgde hij, terwijl hij zich afwendde. ‘Het zou genoeg moeten zijn om te voorkomen dat je bevriest. We moeten gaan. Hoe eerder we bij het Winterhof zijn, hoe beter.’

‘Waar is Grim?’ vroeg ik, terwijl ik moeizaam overeind kwam en de plotselinge omslag in zijn stemming probeerde te verwerken.

Hij deed de deur open en liet een vlaag ijskoude lucht naar binnen. ‘Weg. Hij is vanochtend vroeg vertrokken.’ Met de geopende deur in zijn hand wachtte hij tot ik de mantel over mijn schouders had gegooid. Toen ik de kap over mijn hoofd had getrokken, knikte hij kort. ‘Kom.’

‘Worden we weer gevolgd?’ vroeg ik, achter hem aan dravend door de sneeuw. Alles was bedekt met een verse laag ijs, en mijn adem hing in wolkjes om me heen. ‘Heeft de Jager ons weer gevonden?’

‘Nee.’ Hij keek me niet aan. ‘Niet dat ik weet.’

Ik slikte. ‘Heb ik… Heb ik iets verkeerd gedaan?’

Deze keer aarzelde hij, en hij zuchtte. ‘Nee,’ zei hij wat vriendelijker. ‘Je hebt niets verkeerd gedaan.’

‘Waarom doe je dan zo? Ash? Hé!’ Ik schoot naar voren, greep hem bij zijn mouw, en dwong hem te blijven staan.

‘Laat los.’ Zijn stem had een subtiele, waarschuwende ondertoon. Hoewel ik stond te trillen op mijn benen, plantte ik koppig mijn voeten in de sneeuw. ‘En anders? Ga je me dan vermoorden? Daar heb je al vaker mee gedreigd.’

‘Breng me niet in de verleiding.’ Zijn stem was niet meer zo kil, maar klonk nu vooral vermoeid. Met een zucht haalde hij zijn vrije hand door zijn haar. ‘Het is niet belangrijk. Grimalkin zei iets. Iets wat ik al wist.’

‘Wat?’

Hij draaide zich om. ‘Meghan…’

In de verte klonk de echo van gehuil door de bomen. Ik verschoot.

Ook Ash schrok zichtbaar. ‘De Jager,’ stamelde hij. ‘Alweer. Hoe heeft die ons zo snel ingehaald?’

Opnieuw klonk het gehuil, en huiverend ging ik wat dichter bij Ash staan. ‘Wat is dat voor iets?’

De prins kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik weet het niet, maar ik heb er schoon genoeg van. Kom op!’

Hij pakte mijn hand stevig vast, waarna we door de sneeuw begonnen te rennen. Ik dacht aan de brug en aan de onmogelijke kloof, waar de Jager op de een of andere manier overheen had weten te komen, en ik hoopte maar dat ons nieuwe plan meer succes zou hebben. Het leek me niet erg waarschijnlijk dat we sneller konden lopen dan dat onvermoeibare beest achter ons.

Het woud werd dunner, en overal om ons heen rezen scherpe rotsen op, die glinsterden in de zon. Enorme blauwe en groene kristallen staken uit de stenen muren. Ze werkten als prisma’s en lieten een veelkleurig licht op de sneeuw vallen.

Ash leidde me door een smal ravijn, met aan beide kanten muren die steil omhoog staken, tot we uiteindelijk uitkwamen op een besneeuwde open plek, omringd door bergen.

Uit de kloof waar we net doorheen waren gekomen klonk opnieuw het gehuil op, als een griezelige echo. Wat het ook was, het kwam snel dichterbij.

‘Hierheen.’ Ash trok aan mijn hand en sleepte me mee over de open plek. Een donkere vlek in de rotswand tussen twee pijnbomen markeerde de ingang van een grot. In de opening hingen ijspegels, als scherpe tanden.

‘Naar binnen,’ zei Ash, en hij duwde me vooruit. ‘Snel.’

Terwijl ik snel door de lage opening kroop, probeerde ik te voorkomen dat ik mezelf spietste aan de ijzige punten. Eenmaal binnen kwam ik overeind en keek om me heen. De grot was enorm. Een uitgestrekte, met ijs bedekte holte. Hoog, heel hoog boven ons kwam het zonlicht binnen door gaten in het dak. Het plafond blonk en schitterde, want iedere vierkante centimeter was bedekt met glanzende, vlijmscherpe ijspegels, die soms net zo lang waren als ik zelf. Het tochtte flink, zodat de pegels klingelden in de wind.

‘Ash,’ zei ik toen de prins door de opening naar binnen kwam en de sneeuw uit zijn haar schudde. ‘Wat…’

‘Sst.’ Hij legde een vinger tegen mijn lippen en maakte een waarschuwende beweging met zijn hoofd. Hij wees op de skeletten die door de grot verspreid lagen, half begraven in de sneeuw. Naast me op de grond lagen de botten van een of ander groot dier. Uit de ribbenkast stak een gevallen ijspegel. Ik piepte en knikte dat ik het begreep.

Op dat moment vloog er iets zwarts en monsterlijks door de ingang van de grot naar binnen. Het hapte woest naar mijn gezicht.

Ash trok me naar achteren en legde zijn hand over mijn mond om de kreet te smoren die me zou zijn ontsnapt toen de tanden centimeters van mijn gezicht dichtklapten. Als hij zijn hand niet zo hard tegen mijn lippen had geduwd, zou ik het hebben uitgeschreeuwd. In de kop die door de opening van de grot naar binnen stak, zag ik de twee geelgroene, brandende ogen naar me loeren.

Het was een wolf, een enorme, zwarte wolf. Hij was zo groot als een grizzlybeer, maar dan langer en slanker en duizend keer zo angstaanjagend. Dit was niet een van die nobele dieren die je in natuurfilms door de besneeuwde wildernis zag trekken, dit was het hondsdolle beest uit de horrorfilms: mottige vacht, kwijlende muil, gloeiende ogen zonder pupillen. Hij had zijn lippen opgetrokken, en zijn lange snijtanden dropen van het speeksel, dat onmiddellijk bevroor wanneer het de sneeuw raakte. Alleen zijn kop paste door de opening, maar het beest draaide zijn snuit naar me toe, en ik zou gezworen hebben dat hij naar me grijnsde.

‘Meghan Chase. Eindelijk heb ik je gevonden.’

Toen de enorme wolf begon te kronkelen in de opening trok Ash me dieper de grot in, in de richting van de achterste wand. Het leek onmogelijk, maar het beest slaagde er op een of andere manier toch in om zich naar binnen te wurmen.

Mijn hart klopte in mijn keel toen onze aanvaller zich in zijn volle lengte oprichtte in de grot. Hij leek de ruimte helemaal te vullen.

Ash duwde me achter zich onder een overhangende rots tegen de muur voor hij zijn zwaard trok.

De wolf grinnikte op een manier waardoor de haartjes op mijn arm overeind kwamen en ontblootte zijn tanden in een bloeddorstige grijns. ‘Denk je dat je me kwaad kunt doen met dat dingetje?’ Zijn kille stem galmde door de grot, en boven hem rinkelden de ijspegels, die gevaarlijk heen en weer zwaaiden. ‘Weet je wel wie ik ben, jongen?’ Hij liet zijn kop zakken en trok zijn lippen op. ‘Ik ben Wolf. Ik ben ouder dan jij, ouder dan Mab, ouder dan de oudste fae in dit rijk. Lang voor de mensen mijn naam kenden, werden er al verhalen over mij verteld. Zelfs toen werd ik al gevreesd.’

Hij deed een stap naar voren, en een van zijn enorme poten zakte weg in de sneeuw. ‘Ik ben de wolf voor de deur, het beest dat Roodkapje naar grootmoeders huis volgde. Ik ben de wolf die mens wordt, en de mens die van binnen een beest is. Er zijn meer verhalen over mij verteld dan over wie dan ook. Je kunt me niet doden.’

‘Ik weet wie je bent,’ zei Ash.

Ik hoorde dat zijn stem een beetje trilde, en dat joeg me pas echt angst aan. Als Ash, onverschrokken, onverstoorbare Ash, bang was voor dit beest, dan had ik alle reden om in paniek te raken.

‘Maar je bent hier voor de Zomerprinses,’ vervolgde de prins, ‘en ik heb gezworen dat ik haar terug zal brengen naar mijn hof. Ik zal er dus voor zorgen dat je haar niet te pakken krijgt.’ Hij zwaaide zijn zwaard in de rondte, zodat de wintermagie om hem heen kolkte. ‘Je zult eerst langs mij moeten.’

De wolf glimlachte. ‘Zoals je wilt,’ gromde hij. Met wijd opengesperde kaken schoot hij vooruit. Zijn tong hing tussen zijn druipende tanden naar buiten, en hij had niet meer dan een enkele sprong nodig om de hele grot te overbruggen. Als een donkere flits sprong hij op ons af.

Ik deinsde terug voor de aanval, maar Ash draaide om zijn as, zijn winterse magie krakend om hem heen, en ramde het gevest van zijn zwaard met volle kracht tegen de muur.

Een oorverdovend gekraak galmde als een geweerschot door de grot. Het plafond trilde, de ijspegels zwaaiden wild op en neer, en toen, met het geluid van miljoenen porseleinen borden die tegelijkertijd werden stukgegooid, kletterden ze als een dodelijk regen naar beneden.

De wolf aarzelde. Voor hij bedolven werd onder duizenden kilo’s vlijmscherpe ijspunten lukte het hem om nog even omhoog te kijken.

Ik draaide me om en sloeg mijn handen voor mijn ogen toen ik een hoog gejank hoorde oprijzen uit de berg versplinterd ijs. Uiteindelijk stierf de herrie weg en daalde de opgestoven sneeuw weer neer.

Ik wilde door mijn vingers kijken, maar Ash pakte mijn hand om het uitzicht te blokkeren.

‘Niet doen,’ waarschuwde hij zachtjes.

Ik zag een rode spetter achter hem in de sneeuw, en mijn maag kromp ineen. ‘We moeten hier weg.’

We keken met opzet niet naar de donkere massa in het midden van de vloer toen we de grot uit vluchtten. Door de smalle ingang krabbelden we naar buiten. Toen we weer op de open plek stonden, bleek het te sneeuwen, kleine vlokjes dansten op de bries. Ik haalde beverig adem en voelde de kou in mijn longen branden, iets waaruit ik afleidde dat ik blijkbaar nog leefde.

Ash keek achterom naar de ingang van de grot. ‘De wolf,’ fluisterde hij. ‘De Grote Boze Wolf. Weinig mensen die hem ontmoet hebben, kunnen het navertellen.’ Verwonderd schudde hij zijn hoofd. ‘Ik vraag me af waarom hij achter jou aan zat. Wie heeft hem gestuurd, dat hij zoveel moeite doet?’

‘Mab?’ gokte ik.

Ash snoof grijnzend. ‘Mab wil je levend hebben,’ zei hij. Hij begon in de richting van het ravijn te lopen.

Ik trok mijn kap over mijn ogen en haastte me op een holletje achter hem aan door de sneeuw.

‘Ze heeft niets aan je als je dood bent. Daar was ze heel duidelijk over. Bovendien zou ze mij niet zo in gevaar brengen.’ Hij was even stil en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Denk ik.’

Hij klonk vreselijk onzeker. Ik voelde een steek van medelijden omdat hij de koningin, zijn eigen moeder nota bene, ervoor aanzag om de Grote Boze Wolf op ons af te sturen, niet gehinderd door de gedachte dat die hem zou kunnen verscheuren. Ik liep naar hem toe om zijn arm te pakken.

Op datzelfde moment schoot de enorme, bebloede kop van de wolf brullend naar voren, en ik viel achterover in de sneeuw.

Ash trok zijn zwaard een seconde te laat. De kaken van de Jager klampten zich vast om zijn arm, en ik gilde toen het monster hem door de lucht slingerde.

‘Ik zei toch dat je me niet kunt doden!’ gromde de wolf. Hij sloop op Ash af, die overeind was gekomen en zijn zwaard voor zich uit hield.

De ruwe vacht van de wolf was bedekt met bloed. Het droop als regen naar beneden, en daar waar het de sneeuw raakte stegen wolkjes damp op. Overal staken ijspegels uit zijn lichaam, als honderden gekartelde speren. Maar het leek hem niet te hinderen, want hij bewoog soepel, gemakkelijk, alsof hij geen pijn voelde.

‘Dom koningskind,’ bromde de wolf. Hij liet een rood spoor achter toen hij om Ash heen draaide. ‘Je kunt dit niet winnen. Ik ben onsterfelijk.’

‘Vlucht, Meghan,’ beval Ash zonder zijn blik van de Jager af te wenden. De arm waarmee hij altijd vocht bloedde hevig. ‘Het Winterhof is hier niet ver vandaan. Daar vind je bescherming, zeg dat ik je gestuurd heb als je iemand tegenkomt. Vlucht, nu!’

‘Ik ga nergens heen!’

‘Schiet op!’

De wolf schudde zich uit, en bloed, schuimend speeksel en ijspegels vlogen alle kanten op. ‘Met jou reken ik dadelijk af, prinses,’ zei hij, en hij dook in elkaar voor de aanval. De spieren spanden zich onder zijn ruige vacht, en de ijspegels die uit zijn dijen en knokige ribbenkast staken, schitterden in het licht. ‘Ben je er klaar voor, jongen? Hier kom ik!’

Hij sprong en Ash stak zijn zwaard omhoog.

De Jager landde met zijn volle gewicht boven op hem, en samen vielen ze in de sneeuw. De wolf negeerde het zwaard dat zich in hem had geboord, maar drukte zijn massieve poten op Ash’ borst en armen, zodat het zwaard klem kwam te zitten. Toen ze de grond raakten, zat de wolf bovenop, en hij sperde zijn enorme kaken wijd open om Ash’ hoofd eraf te bijten.

Op dat moment viel ik de wolf aan. Met alle kracht die ik in me had, wierp ik mezelf tegen het beest aan. Ik mikte op een van de glanzende ijspegels en duwde mijn schouder er zo hard mogelijk tegenaan. De scherpe rand sneed dwars door de mantel heen in mijn huid, maar ik voelde dat de punt zich dieper in de ribben van de wolf boorde.

Het enorme dier jankte van pijn en draaide zich geschrokken om. Zijn vurige gele blik boorde zich in de mijne. ‘Domme dwaas! Wat doe je? Ik probeer je te helpen!’

Geschokt staarde ik hem aan.

Ash werd nog steeds door de wolf tegen de grond gedrukt en probeerde uit alle macht overeind te komen, maar de twee gigantische voorpoten hielden hem stevig op zijn plaats.

‘Waar heb je het over?’ vroeg ik, nog steeds hijgend. ‘Laat hem los, als je me wilt helpen.’

Het beest schudde zijn kop. ‘Ik ben gestuurd om jou te redden en deze hier te doden,’ antwoordde hij, en hij verschoof zijn gewicht om Ash, die zijn kaken op elkaar perste van de pijn, met nog meer kracht tegen de grond te kunnen duwen. ‘Je bent geen gevangene meer, prinses. Laat me hem afmaken, dan kun je terug naar het Zomerhof.’

‘Nee!’ Ik schoot naar voren toen de wolf zich weer omdraaide naar Ash en zijn kaken opende. ‘Je hoeft hem niet te doden! Ik ben geen gevangene, we hebben een overeenkomst gesloten, een contract. In ruil voor zijn hulp ga ik mee naar het Winterhof. Hij dwingt me niet, ik heb hiervoor gekozen.’

De wolf keek me verbijsterd aan. ‘Je hebt een overeenkomst gesloten?’ herhaalde hij.

‘Ja.’

‘Een contract, met deze figuur hier.’

‘Ja!’

‘Dan… Dan had je vader het mis.’

‘Oberon?’ Vol afgrijzen staarde ik hem aan. ‘Heeft Oberon je opdracht gegeven om dit te doen?’

De wolf snoof minachtend. ‘Niemand geeft mij opdrachten,’ gromde hij. Zijn tanden blikkerden dreigend. ‘De Zomerkoning dacht dat je gevangen was genomen. Hij heeft me gevraagd je te zoeken en je ontvoerder te doden, zodat je vrij zou zijn om terug te keren naar het Zomerhof. Hij dacht dat de jacht moeilijk zou kunnen worden, zo diep in het Winterland, dus die uitdaging kon ik niet voorbij laten gaan.’

De wolf was even stil. Met zijn intens gele ogen nam hij me geïrriteerd op. ‘Maar als je een overeenkomst hebt gesloten met de Winterprins, dan verandert dat de zaak volledig. Mijn contract met Oberon bestond eruit dat ik je zou redden uit handen van je belager, en van een belager is hier geen sprake. Dus…’ Hij grauwde van ergernis en liet Ash met tegenzin los. ‘Ik moet de overeenkomst respecteren en je laten gaan.’

Hij wierp ons een nijdige blik toe toen hij een stap opzij deed, de Jager die zijn prooi bijna had weten te doden, maar hem op het laatste moment aan zijn kaken ontrukt zag.

Ik ging tussen de wolf en Ash in staan, voor het geval het beest van gedachten zou veranderen, en ik hielp de prins overeind.

Ash’ zwaardarm bloedde hevig. Zijn andere hand drukte hij tegen zijn ribben, die de wolf blijkbaar had gebroken. Hij stak zijn zwaard in de schede, wendde zich tot onze achtervolger en maakte een buiging.

De wolf knikte hem toe. ‘Je hebt veel geluk gehad,’ zei hij tegen Ash. ‘Vandaag.’ Hij schudde zich nog eens uit en nam ons met onwillig respect op. ‘Het was een goede jacht. Hoop maar dat we elkaar nooit meer ontmoeten, want de volgende keer zul je me niet eens zien aankomen.’ De wolf gooide zijn kop in zijn nek en huilde, een rauw en ijzingwekkend geluid dat de haren in mijn nek recht overeind deed staan. Daarna verdween hij tussen de bomen, waar zijn enorme zwarte gestalte onmiddellijk werd opgeslokt door de sneeuw en de schaduwen.

Ik keek Ash bezorgd aan. ‘Hoe gaat het met je? Kun je lopen?’

Hij deed een stap vooruit en zakte kreunend op een knie. ‘Geef me even.’

‘Kom.’ Ik legde een arm om zijn schouder en hielp hem voorzichtig overeind. Het leek wel of er een oorlog had gewoed op de open plek: vertrapte sneeuw, ontwortelde planten en overal bloed. Dat zou rovers en ander tuig aantrekken. Ik schatte in dat Ash niet in staat was om te vechten, al geloofde ik niet dat er ook maar iets rondliep dat angstaanjagender zou kunnen zijn dan de Grote Boze Wolf. ‘We gaan terug naar de grot.’

Hij protesteerde niet eens. Samen strompelden we over de open plek naar de ingang, en we kropen naar binnen. De vloer lag bezaaid met versplinterde ijspegels, waardoor de weg naar binnen een lastig en verraderlijk pad was geworden, maar achterin vonden we gelukkig een lege plek.

Ash zakte in elkaar tegen de muur, en ik scheurde een strook van de zoom van mijn mantel.

Zwijgend liet hij toe dat ik het geïmproviseerde verband om zijn arm bond, maar ik voelde dat hij naar me keek. Ik liet zijn arm los en sloeg mijn ogen naar hem op. Hij knipperde traag met zijn oogleden en bekeek me met een blik waaruit ik kon opmaken dat hij me probeerde te doorgronden.

‘Waarom ben je niet weggerend?’ vroeg hij zacht. ‘Als dat beest me had gedood, zou je nu niet naar Tir Na Nog hoeven. Dan zou je vrij zijn geweest.’

Ik keek hem verstoord aan. ‘Ik heb zelf ingestemd met die overeenkomst, net als jij,’ sputterde ik. Iets harder dan nodig trok ik de knoop in het verband aan, maar hij gaf geen kik. ‘Dacht je soms dat ik mijn woord niet zou houden omdat ik een mens ben? Ik wist waar ik aan begon, en ik zal me houden aan mijn deel van de overeenkomst, wat er ook gebeurt. En als je denkt dat ik je aan dat monster zou overlaten om Mab niet onder ogen te hoeven komen, dan ken je me wel heel slecht.’

‘Het is juist omdát je een mens bent,’ vervolgde hij op dezelfde zachte toon, terwijl hij mijn blik gevangen hield. ‘Je hebt een tactische kans laten lopen. Geen enkele Winterfae zou me onder die omstandigheden hebben gered. Een Winterfae zou zich niet hebben laten leiden door emoties. Als je wilt overleven aan het Hof van het Duister, dan moet je leren denken als een Winterfae.’

‘Nou, ik bén niet zoals jullie.’ Ik stond op en deed een stap achteruit. Ik voelde me gekwetst en verraden, en in mijn ooghoeken kwamen ongewenste tranen van woede opzetten. ‘Ik ben geen Winterfae, ik ben een mens, met menselijke gevoelens en emoties. En als je denkt dat ik me daarvoor ga verontschuldigen, dan kun je lang wachten. Ik kan niet mijn gevoelens uitschakelen zoals jij.’

Ik draaide me om op mijn hakken en wilde verontwaardigd stampend weglopen, maar hij kwam razendsnel overeind en greep me van achter bij mijn bovenarmen. Ik verstijfde en probeerde mijn knieën en rug recht te houden. Maar het was zinloos om me tegen hem te verzetten. Zelfs gewond was hij veel sterker dan ik.

‘Ik ben niet ondankbaar,’ fluisterde hij in mijn oor, en ondanks alles stoven de vlinders in mijn buik weer op. ‘Ik wil alleen dat je het begrijpt. Alles wat maar iets van zwakte toont, is een prooi voor de Winterfae aan het hof. Dat ligt in hun aard. Ze zullen je aan stukken scheuren, lichamelijk en geestelijk, en ik zal niet altijd in de buurt zijn om je te beschermen.’

Ik huiverde, en de laatste restjes van mijn woede smolten weg toen mijn twijfels en angsten weer de kop opstaken.

Hij zuchtte. Ik voelde dat hij zijn voorhoofd in mijn haar liet rusten. Zijn adem speelde over mijn hals. ‘Ik wil je er niet naartoe brengen,’ gaf hij toe. Zijn stem klonk zacht en gekweld. ‘Ik wil niet aanzien wat ze met je zullen doen. Een Zomerfae maakt geen schijn van kans aan het Winterhof, maar ik heb gezworen dat ik je ernaartoe zou brengen, en die belofte kan ik niet breken.’ Hij tilde zijn hoofd op en greep mijn schouders zo stevig beet dat het bijna pijn deed. Zijn stem zakte een paar octaven en werd grimmig en kil. ‘Dus je moet sterker zijn dan zij. Je moet altijd op je hoede zijn, wat er ook gebeurt. Met spelletjes en mooie woorden zullen ze je proberen te misleiden, en ze zullen genieten van je ellende. Zorg dat ze je er niet onder krijgen. En vertrouw niemand.’ Hij wachtte even en zijn stem werd nog lager. ‘Zelfs mij niet.’

‘Jou zal ik altijd vertrouwen,’ fluisterde ik zonder na te denken.

Zijn greep werd nog steviger, en hij draaide me ruw om, zodat ik hem moest aankijken. ‘Nee,’ zei hij. ‘Dat doe je niet. Ik ben je vijand, Meghan, vergeet dat nooit. Als Mab me opdraagt om je voor de ogen van het hele hof te vermoorden, dan is het mijn plicht om te gehoorzamen. Als ze Rowan of Sage opdracht geeft om je langzaam aan mootjes te hakken, om je zoveel mogelijk te laten lijden, dan wordt ik geacht toe te kijken zonder in te grijpen. Begrijp je dat? Mijn gevoelens voor jou doen er niet toe aan het Winterhof. Zomer en Winter zullen altijd tegenover elkaar staan, er is niets dat dat kan veranderen.’

Ik wist dat ik bang voor hem zou moeten zijn. Hij was tenslotte een Prins van het Duister, en hij had zo goed als toegegeven dat hij me zou doden als Mab hem dat zou opdragen. Maar hij had ook laten blijken dat hij gevoelens voor me had, gevoelen die er niet toe deden, dat was waar, maar ik werd toch warm van binnen toen ik het hem hoorde zeggen. Het was misschien erg naïef van me, maar ik kon gewoon niet geloven dat Ash me opzettelijk pijn zou doen, zelfs niet aan het Winterhof. Niet nu ik de verscheurde blik in zijn zilveren ogen zag.

Hij bleef me nog even aankijken en zuchtte toen diep. ‘Je hebt geen woord gehoord van wat ik zei, hè?’ zei hij, vermoeid zijn ogen sluitend.

‘Ik ben niet bang,’ zei ik. Dat was een leugen, ik was als de dood voor Mab en haar Winterhof, maar zolang Ash in de buurt was, zou het wel goed komen.

‘Je bent onmogelijk koppig,’ sputterde Ash. ‘Ik weet niet hoe ik je moet beschermen als je niet het minste gevoel voor zelfbehoud aan de dag legt.’

Ik liep op hem af en legde mijn hand op zijn borst, omdat ik zijn hart onder zijn shirt wilde voelen kloppen. ‘Ik vertrouw je,’ zei ik. Ik ging op mijn tenen staan, zodat onze gezichten een paar centimeter van elkaar verwijderd waren, en liet mijn vingers over zijn buik glijden. ‘Je weet er vast wel iets op te verzinnen.’

Zijn adem stokte en hij keek me hongerig aan. ‘Je speelt met vuur, weet je dat?’

‘Dat is raar, als je nagaat dat jij een ijspri…’ Verder kwam ik niet, want hij boog zich naar voren en kuste me. Ik sloeg mijn armen om zijn hals, en een paar minuten lang kon de kou me niet deren.

 

We bleven die nacht in de ijsgrot, om Ash de kans te geven om van zijn verwondingen te herstellen en om nog even rust te hebben voor we Tir Na Nog zouden binnengaan. Het duurde niet lang voor Ash weer beter was. Fae genezen belachelijk snel, vooral als ze zich op hun eigen grondgebied bevinden. Tegen de tijd dat het donker werd, waren de bijtwonden alweer bijna verdwenen.

Toen de temperatuur steeds verder zakte, maakte hij een vuur, puur om mij een plezier te doen. Diep in gedachten verzonken deelden we het laatste eten bij de flakkerende vlammen.

Buiten bleef de sneeuw maar vallen. De ingang raakte geblokkeerd, en er vielen dikke vlokken naar binnen door de gaten in het plafond van de grot, schitterend als diamanten in het ijzige maanlicht terwijl ze uit de lucht neerdaalden. Ik kon de verleiding niet weerstaan en ging in het licht staan om ze op te vangen op mijn tong.

Ash was het grootste deel van de avond stil. Hij was degene geweest die eerder onze kus had beëindigd. Met een schuldige, gekwelde blik had hij zich van me losgemaakt, waarna hij iets had gemompeld over het opslaan van ons kamp. Sinds dat moment had ik alleen ultrakorte antwoorden van hem gekregen als ik met hem probeerde te praten. Oogcontact vermeed hij zoveel mogelijk.

Nu zat hij tegenover me met zijn kin in zijn handen te mokken voor het vuur.

Eigenlijk wilde ik naar hem toe gaan om hem van achteren te omhelzen, maar het leek me ook geen slecht idee om een reactie uit te lokken door een sneeuwbal in zijn perfecte gezicht gooien.

Ik besloot tot iets minder suïcidaals. ‘Hé,’ zei ik. ‘Aarde aan Ash. Waar denk je aan?’ Met een stok prikte ik in de vlammen, zodat de vonken alle kanten op vlogen.

Hij verroerde zich niet, en even dacht ik dat hij weer ‘niks’ zou zeggen, zijn favoriete eenlettergrepige antwoord van vanavond, maar even later zuchtte hij, en hij wierp me een snelle blik toe. ‘Aan thuis,’ zei hij zacht. ‘Ik denk aan thuis. Aan het hof.’

‘Mis je het?’

Na een lange stilte schudde hij traag zijn hoofd. ‘Nee.’

‘Maar het is je thuis.’

‘Het is de plek waar ik ben geboren. Dat is alles.’ Mistroostig staarde hij in het vuur. ‘Ik ga niet vaak terug naar het hof en ik blijf nooit lang.’

Ik dacht aan mam, aan Ethan en aan onze kleine boerderij in het moeras, en ik voelde een brok opkomen in mijn keel. ‘Dat moet een eenzaam gevoel zijn,’ mompelde ik. ‘Krijg je geen heimwee, af en toe?’

Over de vlammen heen keek hij me aan, en in zijn ogen zag ik medelijden en begrip. ‘Mijn familie,’ zei hij ernstig, ‘lijkt niet op die van jou.’ Plotseling kwam hij overeind, alsof het onderwerp hem verveelde. ‘Zorg dat je wat slaap krijgt,’ zei hij. De kilte was terug in zijn stem. ‘Morgen bereiken we het Winterhof. Koningin Mab kan vast niet wachten om je te ontmoeten.’

Nerveus rolde ik me op op mijn mantel, zo dicht bij het vuur als ik durfde. Ik probeerde mijn hoofd leeg te maken. Ash’ laatste woorden hadden me wakker moeten houden, maar ik was blijkbaar uitgeputter dan ik dacht, want al snel gleed ik weg in het niets.

 

Die nacht droomde ik voor het eerst van de IJzerkoning.

Het tafereel was akelig bekend. Ik stond boven op een grote ijzeren toren, en een hete wind, die naar ozon en chemicaliën rook, schroeide mijn gezicht. Voor me rees een enorme metalen troon op in de vlekkerige gele lucht. Zwarte ijzeren staven reikten naar de wolken. Achter me lag Ash’ koude bleke lichaam met uitgestrekte ledematen over de rand van een fontein. Zijn bloed droop traag in het water.

Machina, de IJzerkoning, stond op zijn metalen troon. Zijn lange zilveren haren wapperden in de wind. Hij had zijn rug naar me toe gedraaid, en de ontelbare ijzeren kabels die vanuit zijn schouders en ruggengraat groeiden, omhulden hem als glanzende vleugels.

Ik deed een stap naar voren en keek op naar het silhouet op de troon. ‘Machina!’ riep ik, maar mijn stem klonk zwak en klein in de wind. ‘Waar is mijn broer?’

De IJzerkoning tilde zijn hoofd een klein stukje op, maar draaide zich niet om. ‘Je broer?’

‘Ja, mijn broer. Ethan. Je hebt hem gestolen en mee hiernaartoe genomen.’ Ik bleef doorlopen en negeerde de wind die aan mijn haren en kleren rukte. Boven mijn hoofd rommelde de donder, en de smerige gele wolken werden langzaam zwart. ‘Je wilde me hierheen lokken,’ ging ik verder. ‘Je wilde dat ik je koningin zou worden, in ruil voor Ethan. Hier ben ik dan. Laat mijn broertje gaan.’ Ik had de voet van de troon bereikt.

Machina draaide zich om, maar in plaats van de scherpe intelligente trekken van de IJzerkoning keek er een ander gezicht op me neer.

Dat van mij.

 

Ik schoot wakker. Mijn hart hamerde tegen mijn ribben en het koude zweet liep langs mijn rug. Het vuur was uitgegaan, waardoor de ijsgrot er donker en leeg bij lag, maar door het gat in het plafond kon ik zien dat het buiten al licht was. Er waren enorme bergen sneeuw van bovenaf naar binnen gekomen, en op het plafond begonnen zich alweer nieuwe ijspegels te vormen, als scherpe tandjes. Ash was nergens te bekennen.

Nog natrillend van de nachtmerrie rolde ik weg van de resten van het kampvuur en stond op. Nadat ik de sneeuwvlokken uit mijn haar had geschud, trok ik mijn mantel dichter om me heen en ging op zoek naar Ash.

Ik vond hem buiten op de open plek, waar de sneeuw wild om hem heen joeg. Zijn zwaard stak blauw en glanzend af tegen al het wit om hem heen. Uit de voetsporen in de sneeuw kon ik afleiden dat hij zwaardoefeningen had gedaan, maar op dit moment stond hij er bewegingloos bij. Met zijn rug naar me toe staarde hij in de richting van het ravijn.

Ik trok de kap over mijn hoofd en stampte door de diepe sneeuw tot ik bij hem was.

Hij keek me even aan om me te laten weten dat hij me had opgemerkt, maar verder bewoog hij niet. Starend naar de rand van de kloof, fluisterde hij: ‘Ze komen eraan.’

Op dat moment leek er een groep paarden uit de vallende sneeuw te materialiseren. Ze waren zuiver wit, hadden blauwe ogen en draafden een paar centimeter boven de grond. Ze werden bereden door Winterridders in hun ijzige blauw-zwarte wapenuitrusting. Hun helmen hadden de vorm van woeste wolvenkoppen.

Toen de ruiters bijna bij ons waren, deed Ash subtiel een stapje vooruit, waardoor hij voor me kwam te staan.

Uit de neuzen van de paarden dampten wolken stoom. ‘Prins Ash,’ zei een van de ridders plechtig, terwijl hij in het zadel vooroverboog. ‘Hare Majesteit de koningin is op de hoogte gesteld van uw terugkeer en heeft ons gestuurd om u en de halfbloed naar het paleis te escorteren.’

Ik nam aanstoot aan de term halfbloed, maar Ash leek er niet mee te zitten. ‘Ik heb geen escorte nodig,’ zei hij verveeld. ‘Ga terug naar het paleis en zeg tegen koningin Mab dat ik eraan kom. Ik ben heel goed in staat om de halfbloed zelf te begeleiden.’

Ik kromp in elkaar toen ik hem zo hoorde praten. Hij was weer prins Ash, derde zoon van het Winterhof, gevaarlijk, kil en harteloos. Zijn toon leek de ridders totaal niet te verbazen, waardoor ik nog ongeruster werd. Deze kille, vijandige prins was blijkbaar de Ash aan wie ze gewend waren.

‘Ik ben bang dat de koningin erop staat, hoogheid,’ antwoordde de ridder zonder een spoor van verontschuldiging in zijn stem. ‘In opdracht van koningin Mab zullen we u en de halfbloed naar het Winterhof begeleiden. Ze wacht vol ongeduld op u.’

Ash zuchtte. ‘Goed dan,’ zei hij, en zonder me een blik waardig te keuren zwaaide hij zijn been over een van de onbereden paarden. ‘Dan hebben we het maar gehad.’

Voor ik tijd had om te protesteren, trok een van de andere ridders me voor zich in het zadel.

 

Urenlang reden we in stilte door. De ridders spraken niet tegen mij, tegen Ash of tegen elkaar, en de paardenhoeven maakte geen enkel geluid omdat we boven de sneeuw galoppeerden. Ash keek niet een keer mijn kant op. Gedurende de hele rit stond zijn gezicht ondoorgrondelijk en hard.

Ik werd zo volledig genegeerd dat ik alle tijd had voor mijn eigen gedachten, die somber waren en steeds angstaanjagender werden. Ik miste mijn familie, ik was doodsbang voor koningin Mab, en Ash was veranderd in een kille onbekende. In mijn hoofd beleefde ik onze laatste kus opnieuw, en ik klampte me eraan vast als aan een reddingsboei in een kolkende zee. Had ik me verbeeld dat hij iets voor me voelde? Had ik zijn bedoelingen verkeerd begrepen? Wat als het allemaal niet meer dan een list was geweest, een plan om ervoor te zorgen dat ik rustig meeging naar Tir Na Nog en de koningin?

Nee, dat kon ik niet geloven. De emoties die ik de avond ervoor op zijn gezicht had gezien, waren echt. Ik móést geloven dat hij om me gaf, ik móést hem vertrouwen. Anders zou ik gek worden.

De nacht viel. Er rees een enorme maan op boven de bevroren boomtoppen toen we aankwamen bij een uitgestrekt meer. Gekartelde ijsschotsen botsten op elkaar bij de oever, en boven het ijzige oppervlak kronkelde mist. Een lange houten steiger liep door tot het midden van het meer en verdween daar in de nevelbanken.

Terwijl ik me zat af te vragen hoe dicht we het Winterhof genaderd waren, stuurden de ridders hun paarden de krakkemikkige steiger op. In een lange rij reden we achter elkaar aan terwijl het water tegen de palen van de steiger onder ons klotste. Ik kneep mijn ogen samen en tuurde in de mist. Zou het Winterhof misschien op een eiland in het midden van het meer liggen?

Heel even trok de mist op, en ik zag dat de steiger midden in het donkere water plotseling ophield. De paarden begonnen te draven en ging daarna over in volle galop. Ze snoven gretig toen het einde van de steiger angstaanjagend snel dichterbij kwam. Ik sloot mijn ogen en zette me schrap voor de sprong.

Met een luide plons kwamen we in het water terecht, en we zonken snel naar de ijzige diepten. De paarden probeerden niet eens om naar boven te zwemmen. Uit alle macht probeerde ik me los te worstelen, maar de ridder hield me stevig vast. Ik hield mijn adem in en vocht tegen de paniek toen we dieper en dieper wegzonken in het ijskoude water.

Plotseling kwamen we weer boven. Met een hoop luidruchtig gespetter barstten we door het wateroppervlak.

Happend naar adem wreef ik in mijn ogen, en ik keek verward en gedesoriënteerd om me heen. Ik herinnerde me niet dat de paarden weer omhoog gezwommen waren. Waar waren we in hemelsnaam? Toen ik mijn omgeving in me opnam, stokte de adem me in de keel.

Een enorme ondergrondse stad doemde voor me op, verlicht door miljoenen kleine lichtjes, die geel, blauw en groen glansden als een deken van sterren. We dobberden in het zwarte water van het meer, en ik zag grote stenen gebouwen en straten die in een spiraalvormig patroon omhoog kronkelden. Alles was bedekt met ijs. Hoog boven ons verdwenen de wanden van een enorme grot in het duister, hoger dan het oog reikte. Door de twinkelende lichtjes had de stad iets vaags en ongrijpbaars.

Boven op de heuvel stond een gigantisch, met ijs bedekt paleis, dat zijn schaduw over de hele stad wierp en trots afstak tegen de zwarte achtergrond. Ik huiverde.

De ridder achter me deed voor het eerst zijn mond open. ‘Welkom in Tir Na Nog.’

Ik keek naar Ash, en eindelijk lukte het me om zijn blik te vangen. Even leek de Winterprins verscheurd tussen zijn gevoelens en zijn plicht. Met zijn ogen leek hij om vergiffenis te smeken, maar een seconde later draaide hij zich om en veranderde zijn gezicht weer in dat ondoorgrondelijke masker.

Door de met sneeuw bedekte straten reden we naar het paleis. De inwoners van het Winterhof keken ons met hun onmenselijke ogen na toen de langsreden. We stopten voor de paleispoorten, die bewaakt werden door twee monsterlijke ogers met slagtanden waar het kwijl vanaf droop. Ze keken ons dreigend aan, maar lieten ons zonder een woord te zeggen door.

Binnen in het paleis was het zo mogelijk nog kouder dan daarbuiten. Ook hier was alles bedekt met doorzichtige ijskristallen in allerlei kleuren. Het Wintervolk krioelde door de gangen: kobolds, heksen, roodkappen. Ze keken me allemaal grijnzend en hongerig aan, maar omdat ik was omringd door een groep onverstoorbare ridders en een onderkoelde Winterprins, durfde niemand meer te doen dan kijken.

De ridders brachten ons naar een paar enorme dubbele deuren, waarop een houtsnijwerk van met sneeuw bedekte bomen was aangebracht. Ik zag gezichten die vanuit de takken naar ons keken, maar als ik even met mijn ogen knipperde waren ze weer verdwenen. Nadat we waren afgestegen, merkte ik dat de kilte me tegemoetkwam door de spleet onder de deur, kouder dan ik zelfs in dit ijspaleis voor mogelijk had gehouden. De luchtstroom prikte als naaldjes in mijn huid, en huiverend deed ik een stap achteruit.

De ridders waren inmiddels in de houding gaan staan en besteedden geen enkele aandacht meer aan ons. Terwijl ik mijn pijnlijke armen wreef, kwam Ash naar me toe. Hij raakte me niet aan, maar was dichtbij genoeg om ervoor te zorgen dat mijn hart sneller begon te kloppen.

Met zijn rug naar de ridders toe legde hij een hand op de deur. Even aarzelde hij, alsof hij moed moest verzamelen. ‘Dit is de troonzaal,’ zei hij zacht. ‘Hierbinnen is koningin Mab. Ben je zover?’

Niet echt, maar ik knikte toch. ‘Het moet maar,’ fluisterde ik.

Ash duwde de deuren open.

Een ijzige windvlaag raakte me vol in mijn gezicht en sneed me bijna de adem af toen we de zaal in liepen. In de troonzaal zelf was het onwaarschijnlijk koud. Pilaren van ijs ondersteunden het plafond, en de vloer was spiegelglad bevroren. In het midden van de ruimte, omringd door de bleke, hooghartige adel van het Winterhof en een paar van haar knuffelkobolds, wachtte de Winterkoningin op ons.

Koningin Mab zat op haar troon van ijs, vorstelijk, beeldschoon en verschrikkelijk. Haar huid was bleker dan sneeuw, en haar blauwzwarte haar, dat op zijn plaats werd gehouden door naalden van ijs, was elegant opgestoken op haar hoofd. Ze droeg een mantel van wit bont, en in een van haar delicate handen hield ze een kristallen beker. Haar doordringende zwarte ogen, diep als het heelal, zochten mijn blik. Boven haar bontkraag krulden haar lippen in een trage glimlach.

‘Meghan Chase,’ zei koningin Mab poeslief. ‘Welkom aan het Winterhof. Ik hoop dat je je hier snel thuis zult voelen, want ik ben bang dat je hier nog lang, heel lang zult blijven.’

 

* * *

 

De IJzerprinses – deel 2 van Julie Kagawa’s THE IRON FEY reeks – wordt verwacht in november 2012 .

 

 

 

Volg Harlequin op Facebook

 

www.facebook.com/harlequin.youngadult