Hoofdstuk 1
Beloften
Vanuit de schaduwen van de grot zag ik de Jager naderen, een zwart silhouet tegen de sneeuw. Toen hij dichterbij kwam, zag ik geel vuur branden in zijn ogen. Zijn adem kronkelde als een geest om hem heen, en zijn natte tanden en ruige nachtzwarte pels weerkaatsten een ijzig blauw licht.
Ash stond met getrokken zwaard tussen mij en de Jager in. Het enorme beest achtervolgde ons al dagen, en nu het ons eindelijk had ingehaald, verloor Ash het geen seconde uit het oog.
‘Meghan Chase.’ De stem van de Jager was weinig meer dan een gegrom, zwaarder dan de donder, primitiever dan het wildste woud. Zijn oeroude gouden ogen bleven onbewogen op me rusten. ‘Eindelijk heb ik je gevonden.’
Mijn naam is Meghan Chase.
Tijdens mijn verblijf in het land van de fae heb ik drie dingen geleerd: eet nooit iets wat je wordt aangeboden, ga nooit zwemmen in kalme vijvertjes en sluit nooit, maar dan ook echt nooit, een overeenkomst met iemand.
Oké, soms heb je geen keus. Soms, als je echt klem zit, moet je wel een deal sluiten. Bijvoorbeeld als je kleine broertje gekidnapt is, en je een prins van het Winterhof moet overhalen om je te helpen, terwijl die je eigenlijk alleen maar wil uitleveren aan zijn koningin. Of als je verdwaald bent, en je een uitgekookte pratende kat moet omkopen om het bos weer uit te komen. Of als je door een bepaalde deur moet, waarvan de bewaker je pas wil doorlaten als je een bepaalde prijs hebt betaald. Het tovervolk is gek op overeenkomsten, maar als je niet heel goed luistert naar de voorwaarden, word je bedonderd waar je bij staat.
Als het erop uitdraait dat je een contract moet sluiten, denk dan aan het volgende: je komt er niet meer onderuit, niet zonder de verschrikkelijkste gevolgen. En de fae komen hun deel altijd opeisen.
En dat is precies waarom ik, inmiddels achtenveertig uur geleden, midden in de nacht ben vertrokken uit mijn ouderlijk huis. Ik keek niet om, want ik was bang dat als ik het huis achter me kleiner en kleiner zou zien worden, ik misschien niet meer verder zou durven. Aan de rand van het bos stonden een donkere prins en twee glanzende paarden met blauwe ogen op me te wachten.
Prins Ash, de derde telg van het Winterhof, was lang en bleek, met ravenzwart haar en de onovertroffen sierlijkheid van de elfen. Met zijn zilveren ogen, die het licht van de maan weerspiegelden, nam hij me ernstig op. Hij was even knap als gevaarlijk, en ik wist dan ook niet helemaal zeker of mijn hart op hol sloeg van angst of van verwachting.
Toen ik de schaduwrand van het bos had bereikt, strekte hij zijn lange bleke vingers naar me uit. Hij trok me tegen zich aan en liet zijn hand op mijn middel rusten. Ik legde mijn hoofd tegen zijn borst en sloot mijn ogen, zodat ik zijn hart kon horen kloppen en zijn winterse geur kon inademen.
‘Je moet dit wel doen, toch?’ fluisterde ik. Mijn vingers grepen de stof van zijn witte shirt steviger vast.
Hij maakte een zacht geluid dat een zucht zou kunnen zijn geweest. ‘Ja.’ Zijn diepe stem was nauwelijks meer dan een fluistering.
Ik boog achterover, zodat ik hem kon aankijken, en zag mezelf weerspiegeld in zijn zilvergrijze ogen. Toen ik hem voor het eerst ontmoette, waren die ogen leeg en koud geweest, als het oppervlak van een spiegel. Ooit was Ash de vijand geweest. Hij was de jongste zoon van Mab, koningin van de Winter en al sinds mensenheugenis de aartsrivaal van mijn vader, Oberon, de koning van het Zomerhof.
Inderdaad, ik ben half fae, sterker nog: een echte elfenprinses. Dat weet ik zelf pas sinds kort, omdat mijn menselijke broertje naar Nimmernimmer werd ontvoerd. Toen dat gebeurde, heb ik mijn beste vriend, Robbie Goodfell, overgehaald om me mee te nemen naar het elfenland om mijn broertje terug te halen. Robbie, in werkelijkheid Robin Goodfellow, of Puck, zoals hij eigenlijk heet, bleek in dienst te zijn van mijn vader Oberon.
Nimmernimmer is een extreem gevaarlijke plek voor een elfenprinses. Om te beginnen stuurde de Winterkoningin haar zoon Ash achter me aan. Hij kreeg de opdracht me gevangen te nemen, zodat zij me zou kunnen gebruiken om Oberon onder druk te zetten.
Ik sloot een overeenkomst met de Winterprins, eentje die mijn leven zou veranderen. Hij zou me helpen om Ethan te redden, en daarna zou ik met hem meegaan naar het Winterhof.
En nu was het zover. Mijn broertje Ethan was weer veilig thuis, want Ash had zich aan zijn deel van de overeenkomst gehouden. Nu was het mijn beurt om over de brug te komen en met hem mee te gaan naar het hof van mijn vaders oudste vijand. Er was alleen één probleempje.
Het was niet de bedoeling dat Zomer en Winter verliefd op elkaar werden.
Ik beet op mijn lip en bestudeerde Ash’ gezicht. Hoewel hij in het begin een nogal diepgevroren indruk op me had gemaakt, was hij tijdens onze reis door Nimmernimmer behoorlijk ontdooid. Op dit moment zag ik hem als een rimpelloos meer: rustig en kalm, maar alleen aan de oppervlakte.
‘Hoe lang moet ik daar blijven?’ vroeg ik.
Langzaam zijn hoofd schuddend, gaf hij met tegenzin antwoord. ‘Ik weet het niet, Meghan. De koningin vertelt me niet wat ze van plan is. Ik heb nooit durven vragen wat ze van je wil.’ Hij liet een lok van mijn bleekblonde haar door zijn vingers glijden. ‘Ik moest je alleen maar gaan halen,’ mompelde hij, en zijn stem werd nog zachter. ‘Ik heb gezworen dat ik je mee terug zou nemen.’
Ik knikte. Als een fae eenmaal iets heeft beloofd, dan moet hij die belofte nakomen. Dat was precies de reden waarom het zo riskant was om een deal te sluiten. Ash kón zijn eed niet breken, al wilde hij het nog zo graag.
Dat begreep ik wel, maar toch. ‘Ik wil nog iets doen voor we gaan,’ zei ik. Ik vroeg me af hoe hij op mijn verzoek zou reageren. Hij trok een wenkbrauw op, maar verder kon ik niets van zijn gezicht aflezen. Ik haalde diep adem voor ik doorging. ‘Ik wil Puck opzoeken.’
De Winterprins zuchtte. ‘Dat vermoedde ik al,’ zei hij. Hij liet me los, deed een stap achteruit en keek me bedachtzaam aan. ‘Eerlijk gezegd ben ik zelf ook wel benieuwd. Ik zou niet willen dat Robin Goodfellow sterft voor we ons duel hebben uitgevochten. Dat zou jammer zijn.’
Ik kreunde. Puck en Ash waren oude vijanden en hadden zich al in heel wat woeste duels gestort voor ik zelfs maar in beeld kwam. Ash had gezworen dat hij Puck zou doden, en Puck schiep er een duivels genoegen in om de gevaarlijke Winterprins bij iedere gelegenheid uit te dagen. Alleen omdat ik erop had aangedrongen dat ze zouden samenwerken, hadden ze ingestemd met een wankele wapenstilstand. Een wapenstilstand die niet lang zou duren, hoe vaak ik ook tussenbeide zou komen.
Een van de paarden snoof en krabde met zijn hoef in de grond.
Ash legde zijn hand op de hals van het dier. ‘Goed dan, we gaan kijken hoe het met hem is,’ zei hij. ‘Maar daarna moet ik je naar Tir Na Nog brengen. We kunnen het niet langer uitstellen, begrijp je? De koningin vindt al dat het veel te lang geduurd heeft.’
Ik knikte. ‘Ja. Beda– Ik bedoel, dat waardeer ik, Ash.’
Hij glimlachte zwakjes en bood zijn hand weer aan, deze keer om me in het zadel te helpen.
Voorzichtig pakte ik de teugels. Een beetje jaloers zag ik hoe soepel Ash op zijn paard sprong, alsof hij nooit iets anders deed.
‘Goed,’ zei hij enigszins gelaten. Hij keek omhoog naar de maan. ‘We beginnen bij het begin. Eerst moeten we een doorsteek naar New Orleans vinden.’
Een doorsteek is een pad tussen de echte wereld en Nimmernimmer, een binnendoorroute die rechtstreeks naar het land van de fae leidt. Je vindt ze overal, iedere deur kan er een zijn: een oud wc-hokje, de poort van het kerkhof, de kastdeur in een kinderkamer. Als je de juiste doorsteek weet te vinden, kun je iedere plek ter wereld bereiken. Maar vaak ben je er dan nog niet, want bij veel van die doorsteken staan levensgevaarlijke wezens op wacht, die door de fae zijn achtergelaten om ongewenste gasten te ontmoedigen.
De enorme, rottende schuur die we midden in het moeras aantroffen en waarvan het dak zo dik bedekt was met mos dat het wel een ruwharige tapijt leek, werd gelukkig niet bewaakt. Er groeiden omvangrijke klompen paddenstoelen uit de muren, gigantische gevlekte gevallen waarin, als je de moeite nam om goed te kijken, een massa kleine gevleugelde figuurtjes bleek te wonen. Van onder de hoeden van de paddenstoelen keken ze ons met hun enorme facetogen na. Toen we ze gepasseerd waren, kozen ze plotseling in een wolk van veelkleurige vleugeltjes het luchtruim. Ik schrok me wild, maar Ash en de paarden negeerden de wezentjes volledig. We stapten het doorzakkende geraamte van de schuur binnen en alles werd wit.
Ik knipperde wild met mijn ogen tot de wereld om me heen weer scherp werd. We waren omringd door een griezelig grijs woud. Gigantische bomen rezen tot duizelingwekkende hoogten op, met in elkaar vervlochten takken die bijna al het licht buitensloten. Als een levend wezen kronkelde de mist om de benen van de paarden. Alles was donker en verbleekt, alsof de kleur was weggespoeld en het bos gevangen zat in de eeuwige schemering.
‘Het Wyldwoud,’ mompelde ik, en ik keek naar Ash. ‘Waarom zijn we hier? Ik dacht dat we naar New Orleans gingen.’
‘Doen we ook.’ Ash draaide zijn paard, zodat hij me kon aankijken. ‘De doorsteek die we zoeken ligt ongeveer een dagreis naar het noorden. Dat is van hieruit de snelste manier om in New Orleans te komen.’ Hij trakteerde me op een half glimlachje. ‘Of was je van plan om te gaan liften?’
Voor ik antwoord kon geven, begon mijn paard plotseling angstaanjagend te hinniken. Het steigerde en sloeg met zijn voorbenen in de lucht. Ik probeerde me vast te grijpen aan de manen, maar die glipten door mijn vingers en ik viel achterover uit het zadel. Met een luid gekraak van brekende takken sloeg ik achter het dier tegen de grond. Briesend van angst stormde het paard op de bomen af, waarna het over een omgevallen stam sprong en in de mist verdween.
Kreunend kwam ik overeind. Ik probeerde na te gaan of ik ergens pijn had. Mijn schouder stak op de plek waar ik was neergekomen, en ik trilde als een rietje, maar ik leek niets gebroken te hebben.
Ash’ paard was ook half hysterisch. Het hinnikte luid en schudde hevig met zijn hoofd, maar de prins wist in het zadel te blijven en kreeg het dier langzaam weer onder controle. Toen sprong hij op de grond en bond de teugels van het paard aan een tak, waarna hij naast me neerknielde. ‘Gaat het?’ vroeg hij, verrassend teder in mijn arm knijpend. ‘Heb je iets gebroken?’
‘Ik denk het niet,’ sputterde ik, terwijl ik over mijn pijnlijke schouder wreef. ‘Die prachtige braamstruiken hebben mijn val gebroken.’ Nu de adrenaline langzaam uitgewerkt raakte, begonnen tientallen pijnlijk stekende schrammen om aandacht te zeuren. Ik keek beduusd in de richting waarin mijn paard was verdwenen. ‘Weet je, dit is de tweede keer dat ik van een sprookjespaard wordt gemikt. En ik ben er ook nog eentje tegengekomen die me wilde opeten. Ik geloof niet dat paarden me graag mogen.’
‘Nee.’ Ash klonk ineens weer ernstig. Hij stond op en hielp me overeind. ‘Het lag niet aan jou, ze zijn ergens van geschrokken.’ Behoedzaam om zich heen kijkend, liet hij zijn hand naar het zwaard glijden dat om zijn middel hing.
Om ons heen hield het donkere Wyldwoud zich doodstil, alsof de bewoners bang waren om zich te verroeren.
Ik keek om. De stammen van twee bomen waren met elkaar vergroeid, waardoor er een natuurlijke doorgang was ontstaan. De ruimte tussen de stammen, waar de doorsteek lag, was gehuld in schaduwen, en ik had de indruk dat die schaduwen naar ons toe kropen. De takken en de bladeren ritselden in de koude wind die door de stammen blies. Ik huiverde.
Plotseling stoof de kudde kleine gevleugelde wezentjes uitzinnig klapwiekend door de doorsteek naar buiten. Panisch begonnen ze om ons heen te fladderen in de mist.
Ik slaakte een kreet en probeerde mijn gezicht te beschermen. Ash’ paard begon opnieuw luidkeels te protesteren.
Ash trok me weg bij de doorsteek en snel liepen we naar het paard. Hij plantte me net achter het zadel, pakte de teugels en steeg op. ‘Hou je stevig vast,’ waarschuwde hij.
Ik rilde van opwinding toen ik mijn armen om zijn middel sloeg en de harde spieren onder zijn shirt voelde.
Met een kreet boorde hij zijn hielen in de flanken van het paard. We vlogen met zoveel kracht vooruit dat mijn hoofd achterover schoot. In volle galop vlogen we door het Wyldwoud. Ik hield hem stevig vast, mijn wang tegen zijn rug gedrukt, terwijl we de doorsteek ver achter ons lieten.
We stopten niet vaak, en dan alleen nog om het paard een paar minuten rust te gunnen. Toen de avond viel, haalde Ash wat te eten uit de zadeltas. Hij gaf me brood, gedroogd vlees en kaas, een doodgewone mensenmaaltijd. Blijkbaar lag mijn laatste experiment met tovervoedsel, dat niet zo heel goed was afgelopen, hem nog vers in het geheugen. Ik knabbelde aan het droge brood, kauwde op het vlees en hoopte maar dat hij niet terug zou komen op het incident met de zomerbessen, waarbij ik mezelf volkomen belachelijk had gemaakt.
Zelf at hij niets. Hij bleef bezorgd en achterdochtig om zich heen kijken. De hele reis had hij zich nog geen moment ontspannen. Ook het paard was nerveus en rusteloos; het schrok van iedere schaduw en ieder geluidje. Telkens wanneer we stopten, bekroop me het gevoel dat we gevolgd werden, en ik was me vaag bewust van een donkere, schaduwachtige aanwezigheid die steeds dichterbij kwam.
Ook toen de avond begon te vallen bleven we doorrijden, Eindelijk begon de eeuwige schemering van het Wyldwoud nog verder te dimmen, en aan de hemel rees een bleke maan op. Zowel Ash als het fae-paard leken over een eindeloos uithoudingsvermogen te beschikken, maar ik helaas niet. Het is niet eenvoudig om urenlang achter elkaar paard te rijden, en ook het zenuwslopende gevoel dat we gevolgd werden begon zijn tol te eisen. Ik had de grootst mogelijke moeite om wakker te blijven en dommelde steeds in tegen de rug van de prins. Keer op keer begon ik gevaarlijk opzij te glijden, tot ik na een ruk aan mijn arm of een scherp woord van Ash weer overeind schoot.
Ik dreigde opnieuw in te dutten toen Ash het paard plotseling liet stoppen. Verdwaasd keek ik om me heen, maar ik zag niets anders dan bomen en schaduwen. ‘Zijn we er?’ vroeg ik.
‘Nee.’ Ash steeg af en wierp me een geïrriteerde blik toe. ‘Maar jij valt telkens bijna van het paard, en ik kan je niet vast blijven houden om te zorgen dat je blijft zitten.’ Hij wees naar het zadel. ‘We wisselen van plek. Jij gaat voorop.’
Ik trok mezelf naar voren, en Ash sprong achter me in het zadel. Hij sloeg een arm stevig om mijn middel. Mijn hart begon onmiddellijk weer woest te kloppen.
‘Hou vol,’ fluisterde hij toen het paard weer begon te rennen. ‘We zijn bijna bij de doorsteek. Als we in de sterfelijke wereld zijn, mag je uitrusten. Daar zouden we veilig moeten zijn.’
‘Wie zit er achter ons aan?’ vroeg ik zacht. De oren van het paard bewogen naar achteren.
Het duurde even voor Ash antwoord gaf. ‘Geen idee,’ mompelde hij, alsof hij dat liever niet toegaf. ‘Maar wie het ook zijn, ze weten van geen ophouden. We houden er stevig de vaart in, maar we raken ze maar niet kwijt.’
‘Waarom worden we gevolgd? Wat willen ze?’
‘Dat doet er niet toe.’ Ash verstevigde zijn greep om mijn middel. ‘Wie iets van jou wil, moet eerst langs mij zien te komen.’
Mijn hart maakte een sprongetje, en op dat moment voelde ik me volkomen veilig. Mijn prins zou zorgen dat me niets overkwam. Ik leunde tegen hem aan, sloot mijn ogen en ontspande me.
Ik moest in slaap zijn gesukkeld, want het volgende moment schudde hij me zachtjes heen en weer. ‘Wakker worden, Meghan,’ mompelde hij. Zijn koele adem streelde mijn hals. ‘We zijn er.’
Gapend keek ik naar de open plek die voor ons lag. Nu we niet meer onder het dikke bladerdak van de bomen stonden, had ik weer zicht op de lucht, die was bezaaid met sterren. De open plek was leeg, op een enorme, knoestige eik in het midden na. De wortels kronkelden als slangen over de grond, enorme kabels die ervoor zorgden dat er niets kon groeien dat groter was dan een varen. De stam was dik en krom, alsof drie of vier bomen tot één geheel waren gekneed. Maar ondanks de enorme omvang en de imposante aanwezigheid van de boom, was het in één oogopslag duidelijk dat hij doodziek was. De takken hingen er slap bij of waren afgebroken en lagen verspreid rondom de voet van de boom. Het grootste deel van de brede geaderde bladeren was dood en verdord, de rest had een ziekelijke, geelbruine kleur. Ook de open plek zelf zag er dor en ongezond uit, alsof de boom het leven onttrok aan het bos eromheen.
‘Zo was het vroeger niet,’ hoorde ik Ash achter me zeggen. Ik staarde naar de stervende boom en voelde een onverklaarbare droefheid, alsof ik een oude vriend zag die het niet lang meer zou maken. Ik schudde het gevoel van me af en keek rond of ik een doorgang zag, maar behalve de boom was er niets te bekennen.
‘Doet hij het nog wel?’ vroeg ik toen Ash het paard de open plek op stuurde in de richting van de oude boom. ‘De doorsteek, bedoel ik. Zal hij opengaan?’
‘Dat merken we wel.’ Ash steeg af en leidde het paard naar de stam. Toen het dier stilstond, liet ik me uit het zadel glijden. ‘Hoe werkt deze doorsteek?’ informeerde ik toen ik de stam nog eens goed had onderzocht om te kijken of ik ergens een deur of iets dergelijks kon vinden. Er zaten in Nimmernimmer wel vaker deuren in bomen. Tijdens mijn eerste bezoek had ik de nacht doorgebracht in de boom van een houtgnoom. Op een of andere manier was ik toen gekrompen tot het formaat van een insect, zodat ik door de deur paste. ‘Ik zie geen doorsteek. Hoe gaat hij open?’
‘Makkelijk zat,’ antwoordde Ash. ‘We vragen het gewoon.’
Mijn boze blik negerend, ging hij voor de stam staan en legde een hand op de ruwe bast. ‘Dit is Ash,’ zei hij luid en duidelijk, ‘derde zoon van het Winterhof. Ik verzoek om toegang tot het sterfelijke rijk, via de boom van de oudste.’
‘Alsjeblieft,’ voegde ik er beleefd aan toe.
Het duurde even voor er iets gebeurde, maar toen kwam een van de massieve wortels met een luid gekreun en gekraak los van de grond. Het regende modder en takjes toen de wortel zich omhoog slingerde en een doorgang vormde, glinsterend van de magie.
‘Daar heb je je doorsteek,’ zei Ash.
Mijn hart begon sneller te kloppen. Achter die doorgang was Puck. Als hij nog leefde. Ik greep Ash’ hand, en in mijn ongeduld sleurde ik hem bijna onder de boog door.
Aan de andere kant struikelde ik over een wortel, maar ik slaagde er op het nippertje in om mijn evenwicht te bewaren. Nadat ik weer overeind was gekomen, zag ik de maanverlichte bomen van het stadspark van New Orleans om me heen. Ik herinnerde me de gigantische bemoste eiken nog van mijn vorige bezoek. De lucht was vochtig en warm, krekels zongen, bladeren ritselden, en het maanlicht glansde vredig in het nabijgelegen meertje. Er was niets veranderd. Bij mijn vorige bezoek was het ook zo idyllisch geweest, alleen stond ik toen zelf op instorten.
Ash raakte mijn arm aan en knikte naar een boom.
Vanuit de schaduwen sloeg een wilgachtig meisje met een mosgroene huid ons met grote verschrikte ogen gade. ‘Meghan Chase?’ De dryade heupwiegde sierlijk als een tak in de wind naar ons toe. ‘Wat doe je hier?’
Ik schrok van de angst in haar stem.
‘Je kunt hier niet blijven!’ drong ze aan toen ik dichterbij was gekomen. ‘Het is niet veilig. Je wordt gevolgd door iets levensgevaarlijks.’ De dryade keek op naar Ash, die naast me stond.
‘Dat weten we,’ zei Ash, rustig en onverstoorbaar als altijd. ‘Maar we zijn door de poort van de oudste gekomen, en hopelijk laat zij onze achtervolger, wie of wat het ook is, niet toe in deze wereld.’
De poort van de oudste? Ik keek achterom en het was alsof ik een klap in mijn maag kreeg.
Daar stond de dryadeboom van de oudste, de indrukwekkende eik die hoog boven de anderen uit torende en die er ooit zo trots bij had gestaan. De boom was op sterven na dood, net als zijn dubbelganger op de open plek. Er zaten geen bladeren meer aan de takken, en het ruige mos dat de boom bedekte was bruin en dood.
Ik slikte moeizaam toen ik me mijn vorige bezoek aan de boom herinnerde. De dryade-oudste was hoogbejaard en grootmoederlijk, met een zachte stem en vriendelijke ogen. Ze had me het hart van haar boom geschonken, zodat ik mijn broertje kon redden en zijn ontvoerder kon doden. De oudste had geweten dat ze haar hulp met de dood zou moeten bekopen, maar toch gaf ze ons het wapen dat we zo hard nodig hadden om de vijand uit te schakelen en Ethan terug te krijgen.
Het dryademeisje keek naar de stervende eik. ‘Ze leeft nog,’ fluisterde ze, met een stem als het ruisen van de bladeren. ‘Ze is inderdaad stervende en te zwak om haar boom te verlaten. Ze slaapt nu, ze droomt van haar jeugd. Maar ze is er nog, nog wel. Het zal nog een hele tijd duren voor ze volledig is uitgedoofd.’
‘Het spijt me zo,’ hakkelde ik.
‘Nee, Meghan Chase.’ Met een vaag ritselend geluid schudde de dryade haar hoofd. Over haar gezicht kroop een glanzende kever die op weg was om zich in haar haar te verstoppen. ‘Ze wist het. Ze wist al heel lang wat er zou gebeuren. De wind vertelt ons die dingen, net zoals de wind ons vertelt dat je op dit moment in groot gevaar verkeert.’ Met haar zwarte ogen keek ze me indringend aan. ‘Je zou hier niet moeten zijn,’ zei ze beslist. ‘Het is heel dichtbij. Waarom ben je gekomen?’
Mijn huid prikte, maar ik weigerde toe te geven aan het gevoel van naderend onheil en bleef haar recht aankijken. ‘Ik ben hier voor Puck. Ik wil hem zien.’
Het gezicht van de dryade werd zachter. ‘Ah. Natuurlijk. Ik zal je naar hem toe brengen, maar ik ben bang dat je teleurgesteld zult worden.’
‘Dat maakt niet uit.’ Ik had het koud, zelfs in de warme zomernacht. ‘Ik wil hem alleen maar zien.’
De dryade knikte en schuifelde buigend in de wind achteruit. ‘Deze kant op.’