Hoofdstuk 3
De levende kou
Ash verstijfde. Iedere spier in zijn lichaam stond strak gespannen toen de echo van de angstaanjagende kreet wegstierf in de mist.
‘Ongelofelijk,’ mompelde hij, angstaanjagend kalm. ‘Ze hebben ons spoor weer te pakken. Hoe kan dat? Hoe hebben ze ons zo snel kunnen vinden?’
Plotseling stootte Grimalkin een langdurig en laag gegrom uit. Ik schrok zo dat ik ineens overal kippenvel had. Dit geluid had ik de kat nog nooit horen maken.
‘Het is de Jager,’ zei Grimalkin. De haren op zijn rug en schouders stonden recht overeind. ‘De oudste Jager, de eerste.’ Hij liet zijn tanden zien en keek ons woest aan. ‘Jullie moeten vluchten, snel! Als hij jullie op het spoor is, dan is hij niet ver meer. Vlucht, nu!’
We begonnen te rennen.
Het donkere, schimmige woud schoot aan ons voorbij, de bomen niet meer dan schaduwen in de nevel. Ik vroeg me af of we in rondjes rondrenden of dat we misschien recht in de muil van de Jager zouden lopen. Grimalkin was verdwenen, en mijn richtingsgevoel liet me volledig in de steek. Ik hoopte maar dat Ash nog wist welke kant we op gingen in dit griezelige sneeuwlandschap.
We hoorden het gehuil opnieuw, nu veel dichterbij en deze keer klonk er meer opwinding in door. Ik waagde een blik over mijn schouder, maar door de wervelende dampen en de schaduwen kon ik niets zien. Wel kon ik voelen dat onze belager, wat het ook was, steeds dichterbij kwam. Mijn nek vormde vast een verleidelijk doelwit.
Ik onderdrukte mijn paniek en bleef rennen. Met Ash’ hand stevig in de mijne geklemd zigzagde ik door het woud.
Opeens vielen de bomen weg, en de mist trok een klein stukje op. Voor ons opende zich een diepe kloof, wijd opengesperd als de bek van een gigantisch beest. Een regen van kiezelsteentjes kletterde over de gekartelde rand en verdween in de mistige diepten toen Ash ons nog geen meter van de rand tot stilstand bracht. De brede spleet in de aarde liep in alle richtingen door langs de rand van het Wyldwoud, zo ver het oog reikte. De veiligheid van de overkant leek onbereikbaar.
Aan de andere kant van de kloof strekte zich een ongenaakbaar sneeuwlandschap uit. De bevroren bomen waren bedekt met ijs, ieder takje sprankelend van de ijskristallen. De grond eronder leek wel een tapijt van witte, donzige wolken. Sneeuwvlokken glinsterden als diamanten in de zon. Daar lag Tir Na Nog, het Winterland, thuishaven van Mab en het Winterhof.
‘Hierheen.’ Ash trok me mee langs de rand van de kloof. De mist uit het Wyldwoud rolde als een waterval in slow motion over de rand van de klippen. ‘Als we de brug kunnen bereiken, kan ik hem tegenhouden.’
Hijgend volgden we de rand van het ravijn, en even later slaakte ik een kreet van opluchting. Zo’n honderd meter verderop schitterde een gewelfde brug uitnodigend in de zon. Hij was helemaal van ijs gemaakt.
Er brak iets door de bossen rechts van ons, iets dat zo te horen razendsnel was, en enorm groot. De Jager was nu stil. Het was afgelopen met het gehuil en het geblaf, hij was klaar om zijn prooi te doden.
We bereikten de brug, en Ash duwde me het ijs op. Er was geen leuning, de brug bestond uit niets anders dan een smalle, spiegelgladde boog boven de huiveringwekkende afgrond. Doodsbang stapte ik vooruit, uit alle macht proberend om niet naar beneden te kijken. Dat viel nog niet mee, want de ijsbrug was doorzichtig als glas, en het was bijna onmogelijk om de gapende diepte recht onder me te negeren. Het was alsof je over lucht liep.
Een van mijn voeten gleed weg. Wanhopig maaiend met mijn armen probeerde ik overeind te blijven. Plotseling greep Ash mijn armen van achteren stevig vast, en op een of andere manier wisten we de overkant te bereiken.
Op het moment dat we van de brug af waren, trok de Winterprins zijn zwaard. Het zonlicht weerkaatste op de kling toen hij het omhoog hief en zo hard hij kon liet neerkomen op de smalle brug. Er verscheen een diepe barst en grote brokken ijs vlogen glinsterend de lucht in. Opnieuw hief hij zijn zwaard op voor een volgende slag.
Aan de overkant van de kloof barstte iets donkers en monsterlijks in de kolkende mist tussen de bomen uit tevoorschijn. Ik kon het niet duidelijk zien, maar het was gigantisch, zwart en angstaanjagend, met brandende geelgroene ogen. Toen het zag wat Ash aan het doen was stoof het in volle vaart op de brug af.
Ash liet zijn zwaard weer neerkomen en daarna nog een keer voor de brug met een oorverdovend gekraak versplinterde. Het stuk aan onze kant gleed weg en viel de vergetelheid tegemoet. De hele boog ging erachteraan en sloeg onder luid geraas aan stukken tegen de wanden van de afgrond.
De schaduw aan de overkant kwam brullend en slippend tot stilstand, en zijn gele ogen gloeiden van razernij. Besluiteloos ijsbeerde hij even heen en weer langs de rand. Daarna draaide hij zich grommend om, zodat ik even een glimp opving van een rij enorme witte tanden. Toen verdween hij uit het zicht in het mistige Wyldwoud. Hijgend en bevend zakte ik in elkaar in de sneeuw. Ik had het gevoel dat mijn longen en benen in brand stond.
Toen de paniek wat begon te zakken, kreeg ik in de gaten hoe onwaarschijnlijk koud het aan deze kant van de kloof was. De ijzige wind sneed als een mes door mijn botten.
Ash knielde naast me neer en trok me voorzichtig naar zich toe, zodat hij me in zijn armen kon nemen. Ik kroop tegen hem aan en toen ik voelde hoe snel zijn hart sloeg, huiverde ik tegen zijn borst. Hij zei niets maar liet zijn voorhoofd tegen dat van mij rusten. Zo bleven we even doodstil zitten.
‘Kom,’ mompelde hij even later. ‘We moeten een plek vinden om uit te rusten.’
‘En die Jager dan?’
Hij trok me overeind. ‘De IJsmuil loopt kilometers door in beide richtingen,’ zei hij met een knikje naar de kloof achter ons, ‘tot hij tegen het Wyrmtandgebergte in het noorden en de Zee van Gebroken Glas in het zuiden aan loopt. Het duurt nog een hele tijd voor de Jager op wat voor manier dan ook de overkant kan bereiken. Bovendien,’ voegde hij eraan toe, ‘is dit mijn rijk. Hier durft hij ons vast niet aan te vallen.’
‘Daar zou ik niet op rekenen, prins,’ zei Grimalkin, die plotseling weer zichtbaar werd op wat er over was van de verbrijzelde brug. ‘De Jager is ouder dan jij, veel ouder. Het kan hem niet schelen in wiens rijk hij is als hij zijn prooi opjaagt. Als hij achter je aan zit, dan zie je hem zeker weer terug.’
Ik niesde en de kat spitste zijn oren. Ash pakte me bij mijn elleboog en trok me een stukje bij de afgrond vandaan. Hij wist zich zo te manoeuvreren dat hij de ijzige wind die uit de kloof omhoog kwam een beetje voor me opving.
‘Daar maken we ons wel druk om als het zover is,’ verkondigde de prins kalm. Hij merkte op dat ik mijn armen om mijn lichaam had geslagen om een beetje warm te blijven. ‘Maar de nacht komt eraan en daarmee de kou. We moeten zorgen dat Meghan een dak boven haar hoofd krijgt,’ zei hij bezorgd.
‘Voor ze in een ijspegel verandert? Goed idee.’ Grimalkin sprong van de brug en kwam zacht neer in de sneeuw. ‘De enige schuilplaats die ik kan bedenken is het huis van de oude Liaden in het bevroren woud. Je haalt het toch niet in je hoofd om haar daarheen te brengen?’ Hij knipperde ongelovig toen Ash hem aan bleef staren. ‘Wel dus. Dat kan interessant worden. Volg mij maar.’ Hij draafde weg. Zijn poten lieten ondiepe afdrukjes achter in de sneeuw, en als een pluizige wolk gleed hij over de witte vlakte.
‘Wie is Liaden?’ vroeg ik Ash.
Voor hij antwoord kon geven stoof er een huilende stormwind omhoog uit de kloof, die dwars door mijn kleren sneed. Door de rondwervelende sneeuw zag ik bijna niets meer.
‘Later,’ zei Ash bruusk terwijl hij me een duwtje gaf. ‘Achter Grimalkin aan. Hup.’
We volgden de sporen het bos in. De bevroren bomen hingen vol ijspegels, die zo scherp waren als speerpunten en waarvan sommige langer waren dan mijn arm. Af en toe stortte er een met het geluid van brekend glas ter aarde.
De kou hier leek wel een levend wezen, dat de blote delen van mijn huid wilde openhalen en dat telkens als ik inademde in mijn longen stak. Al snel bibberde en rilde ik onbeheerst. Ik wilde niets liever dan me onder een stapel dikke donzen dekens begraven tot de lente kwam. Met woest klapperende tanden liep ik te snakken naar dikke truien en warme baden.
Het woud werd steeds donkerder. De bomen stonden hier nog dichter op elkaar en de temperatuur zakte zelfs nog verder. Ik was inmiddels al het gevoel in mijn vingers en tenen kwijt en had het zo koud dat ik steeds trager begon te reageren. De kou leek erop aan te dringen dat ik me zou oprollen tot een bal om een winterslaap te houden en probeerde me met ijzige handen naar beneden te trekken.
Een kleurige flits in de boom boven me trok mijn aandacht. Op een van de takken zat een vogeltje, dat helder rood afstak tegen de sneeuw. De oogjes waren dicht en het had zijn veren uitgezet tegen de kou, waardoor het nog het meest op een pluizige rode bal leek. De vogel was volledig omhuld door ijs, van zijn pootjes tot aan zijn kruin. Het ijs was zo helder dat ik hem tot in detail kon bekijken.
Het zou een afschrikwekkend gezicht moeten zijn, maar ik begon zo onderkoeld te raken dat ik niets anders meer voelde dan de verdoofdheid die zich steeds verder door mijn ledematen verspreidde. Mijn benen leken niet meer bij mijn lichaam te horen en mijn voeten voelde ik al niet eens meer. Ik struikelde over een tak en viel plat voorover in een hoop sneeuw. Het ijs prikte in mijn ogen.
Plotseling was ik ongelooflijk slaperig. Ik wilde niets liever dan blijven liggen waar ik lag om mijn loodzware oogleden dicht te doen. Het was een aantrekkelijk vooruitzicht om hier gewoon te blijven liggen, als een beer in winterslaap. Mijn lichaam was inmiddels zo gevoelloos dat ik het niet koud meer had, en de duisternis lokte.
‘Meghan!’ Ash knielde naast me neer in de sneeuw.
Ik was zo apathisch dat zijn stem nauwelijks tot me doordrong.
‘Meghan, opstaan,’ zei hij dwingend. ‘Je kunt hier niet blijven liggen. Je vriest dood als je niet overeind komt. Sta op.’
Ik probeerde te gehoorzamen, maar het bleek een onmogelijke opgave om mijn hoofd zelfs maar een klein stukje op te tillen. Het enige wat ik wilde was slapen. Ik begon iets te mompelen over hoe moe ik was, maar de woorden bevroren in mijn keel, en ik kreunde alleen maar.
‘De kou heeft haar te pakken.’ Grimalkins stem leek van heel ver te komen. ‘Ze begint al te bevriezen. Als je haar nu niet overeind krijgt, gaat ze dood.’
Mijn oogleden gleden dicht, al deed ik nog zo’n moeite om ze open te houden. Als ik ze zou sluiten, dan zouden ze voorgoed bevriezen. Ik probeerde ze met mijn vingers open te wrikken, maar ook mijn handen waren nu bedekt met een ijslaagje waardoor ik niet meer voelde wat ik deed.
‘Geef het op, fluisterde de kou in mijn oor. Geef het op, ga slapen. Dan is de pijn voorbij.
Mijn oogleden zakten dicht en ik hoorde Ash vloeken.
‘Verdomme, Meghan,’ snauwde hij, en hij greep me bij mijn beide armen. ‘Ik ben niet van plan om je zo dicht bij huis nog te verliezen. Opstaan!’ Hij trok me overeind en voor ik in de gaten had wat er gebeurde, drukte hij zijn lippen op mijn mond.
De verdoving was op slag verdwenen, en mijn hart begon onbeheerst te bonken door de schok. Als vanzelf sloeg ik mijn armen om zijn hals, en ik kuste hem terug. Behalve zijn armen, die me dicht tegen hem aan drukten, voelde ik niets meer. Verrukt ademde ik zijn scherpe geur van vrieskou in.
Toen we elkaar eindelijk loslieten, stond ik nog even na te hijgen. Onder mijn vingers voelde ik zijn hart tekeergaan. Ik begon opnieuw te rillen, maar deze keer verwelkomde ik de kou.
Ash zuchtte en liet zijn voorhoofd tegen het mijne rusten. ‘Je moet naar binnen.’
Grimalkin was weer verdwenen. Misschien irriteerde ons vertoon van hartstocht hem, maar we konden zijn delicate voetstapjes duidelijk onderscheiden in de sneeuw. We volgden ze tot het spoor uiteindelijk ophield bij een kleine vervallen hut, die onder twee rottende bomen stond. Je zou niet zeggen dat het krot bewoonbaar was, maar uit de schoorsteen kronkelde rook en door de ramen viel een gedempt oranje licht naar buiten. Er was dus blijkbaar iemand thuis.
Ik wilde dolgraag naar binnen, weg uit de bijtende kou, maar Ash pakte mijn hand en dwong me om hem aan te kijken.
‘Denk eraan, je bent nu in het Winterland,’ waarschuwde hij. ‘Wat je ook te zien krijgt in die hut, probeer niet te staren en geef vooral geen commentaar op de baby. Begrepen?’
Ik knikte. Ik was van harte bereid overal mee in te stemmen, als ik maar weer warm werd.
Ash liet me los en stapte de krakende, met sneeuw bedekte veranda op. Hij klopte hard op de deur.
De vrouw die opendeed keek ons met vermoeide, bloeddoorlopen ogen aan. Een grijze jurk hing als een oud gordijn om haar lichaam, en haar gezicht, dat nog tamelijk jong was, was gegroefd en afgemat.
‘Prins Ash?’ zei ze met een ijle, beverige stem. ‘Wat een verrassing. Wat kan ik voor u doen, hoogheid?’
‘We willen hier graag de nacht doorbrengen,’ kondigde Ash aan. ‘Mijn reisgenote en ik. We zullen je niet tot last zijn en morgenvroeg gaan we weer weg. Mogen we naar binnen?’
De vrouw keek hem aan. ‘Natuurlijk,’ mompelde ze, en ze deed de deur wagenwijd open. ‘Alsjeblieft, kom binnen. Maak het jullie gemakkelijk, arme kinderen. Ik ben Liaden.’
Op dat moment zag ik de baby, die ze liefdevol in haar armen hield, en ik verbeet een kreet van schrik. Het afschuwelijk gerimpelde gedrochtje, dat in een vuil wit dekentje was gewikkeld, was het meest afstotelijke kind dat ik ooit had gezien. Zijn misvormde hoofd was te groot voor zijn lichaam, zijn armpjes en beentjes leken verschrompeld en afgestorven, en zijn huid had een ongezonde blauwe tint, alsof hij buiten in de kou had gelegen of verdronken was. Het kind schopte zwakjes en slaakte een futloos en onmenselijk kreetje.
Het was alsof ik naar een verongelukte trein stond te kijken en mijn ogen niet kon losrukken van de ravage. Mijn blik bleef aan de baby haken tot Ash me een harde por in mijn ribben gaf. ‘Aangenaam,’ zei ik automatisch, alsof hij een knop had ingedrukt, en ik volgde hem over de drempel de kamer in. Binnen knetterde een behaaglijk vuur in de haard, en de warmte drong langzaam door in mijn bevroren ledematen. Ik zuchtte van opluchting.
Nergens in de hut zag ik een wiegje. De vrouw legde het kind geen moment neer, maar bleef het tegen zich aan drukken alsof ze bang was dat we het van haar zouden afpakken.
‘Het meisje kan in het bed onder het raam slapen,’ zei Liaden. Ze wikkelde nog een half versleten deken die ooit wit moest zijn geweest om de baby. ‘Ik ben bang dat ik weg moet, maar maak het jullie makkelijk. In de keukenkastjes kun je thee en melk vinden, en in die kast daar liggen extra dekens. Het is bijna middernacht, dus we moeten weg. Vaarwel.’
Met het kind tegen zich aan geklemd deed ze de deur open. Er kwam een vlaag pijnlijk koude lucht naar binnen, maar ze stapte toch naar buiten, de nacht in. Met een klik viel de deur achter haar dicht. We waren alleen.
‘Waar gaat ze heen?’ vroeg ik, terwijl ik bijna in de open haard kroop. Eindelijk kreeg ik weer wat gevoel in mijn vingers, hoewel ze onaangenaam begonnen te tintelen.
Ash keek me niet aan. ‘Dat wil je niet weten.’
‘Ash…’
Hij zuchtte. ‘Ze gaat haar baby wassen in het bloed van een mensenkind om het weer gezond te maken. Voor zolang het duurt.’
Ik deinsde terug. ‘Dat is afschuwelijk!’
‘Je vroeg ernaar.’
Rillend wreef ik over mijn bovenarmen terwijl ik door de smerige ramen van de hut naar buiten keek. Het landschap buiten in het maanlicht was diep bevroren. Dit was het Winterland, zoals Ash al had gezegd. Ik was ver van mijn huis en mijn familie en van de veiligheid van een normaal leven.
Tobberig sloot ik mijn ogen. Wat zou er met me gebeuren als ik eenmaal aan het Winterhof was? Zou Mab me in een kerker gooien, of me aan haar kobolds voeren? Wat zou de machtige elfenkoningin van plan zijn met de dochter van haar rivaal? Wat het ook was, ik kon me niet voorstellen dat ik het prettig zou vinden. Ik rilde van angst bij de gedachte.
Ik voelde Ash achter me, zo dichtbij dat zijn adem mijn hals streelde. Hij raakte me niet aan, maar zijn rustige aanwezigheid kalmeerde me een beetje, al probeerde het deel van mijn hoofd dat nog logisch kon nadenken me te vertellen dat hij misschien wel degene was van wie ik het meest te vrezen had.
‘Wat staat me eigenlijk te wachten?’ vroeg ik nonchalant, en ik probeerde niet beschuldigend te klinken. ‘Ben ik een gevangene van het Winterhof? Een gast? Gooit Mab me in de cel of is ze iets veel interessanters met me van plan?’
Even aarzelde hij, en toen hij antwoord gaf hoorde ik de weerstand in zijn stem. ‘Ik weet niet wat ze met je van plan is. Mab vertelt me nooit wat haar bedoelingen zijn. Niemand eigenlijk.’
‘Het is daar vast gevaarlijk voor me, denk je niet? Ik ben de dochter van Oberon. Iedereen zal me haten.’ Ik dacht terug aan de hongerige blikken van de roodkappen. ‘Als ze me tenminste niet eerst opeten.’
Hij legde zijn handen op mijn schouders, en mijn huid begon te tintelen. ‘Ik zal je beschermen,’ mompelde hij. Zijn stem werd nog zachter, alsof hij het tegen zichzelf had. ‘Op een of andere manier.’
Grimalkin verscheen uit het niets en sprong op een krukje bij het vuur.
Ik schoot verschrikt overeind, waarna Ash tot mijn grote teleurstelling zijn handen terugtrok.
‘Zorg dat je een beetje uitrust,’ zei de Winterprins, die een stukje van me af schoof. ‘Als er verder niets gebeurt, dan zouden we morgen tegen de avond bij het Winterhof moeten zijn.’
Voorzichtig ging ik liggen op het bed onder het raam. Ik probeerde er maar niet bij stil te staan wie of wat er eerder op gelegen kon hebben. Ash nam de stoel bij het vuur. Hij draaide hem bij, zodat hij de deur in de gaten kon houden, en legde zijn zwaard over zijn knieën. Verrassend genoeg was het bed warm en zacht. Met het beeld van Ash die bij het vuur de wacht hield op mijn netvlies, zakte ik weg in een diepe slaap.
Ergens die nacht moet ik wakker zijn geworden, of misschien droomde ik, want ik weet nog dat ik mijn ogen opendeed en Ash en Grimalkin voor de haard zag staan. Ze waren diep in gesprek, maar hun stemmen waren te gedempt om ze te kunnen verstaan. De uitdrukking op Ash’ gezicht was angstaanjagend somber. Met zijn hand door zijn haar kammend zei hij iets tegen Grimalkin, die knikte en antwoord gaf. Toen moet ik mijn ogen hebben gesloten, of misschien ben ik in slaap gevallen, want toen ik weer opkeek was de kat verdwenen.
Ash had zijn handen op de schoorsteenmantel gelegd en stond met gebogen schouders in de vlammen te staren. Lange tijd bleef hij doodstil zo staan.