Marijke van den Eisen: Sunshine going south

“Je zou hier niet moeten liften.”

“Klopt, ik sta hier al een halve dag.”

“Nee, ik bedoel dat het niet veilig is om hier te gaan staan, zeker niet als vrouw alleen.”

“Ik zou ook eigenlijk samen met een vriendin gaan.”

“Twee vrouwen, ja, dat is een stuk veiliger.”

“Maak je geen zorgen, mijn mensenkennis is uitstekend en ik heb een zwarte band in karate. Mag ik nog mee of hoe zit dat?”

“Mensenkennis, hè? Dus jij denkt dat ik wel te vertrouwen ben. Misschien ben ik wel een zware crimineel die juist uit de gevangenis is ontsnapt.”

“Ik waag het erop.” Snel ga ik op de bijrijderstoel zitten. En nu maar hopen dat hij me er niet alsnog uit gooit. Ik sta al zeker drie uur op dezelfde plek in de stromende regen en heb alleen maar zwaaiende en toeterende auto’s gezien. Tot nu toe is het liften nog niet zo romantisch en avontuurlijk als ik had verwacht.

“Ik heb helemaal niet gezegd dat je mee mag.”

“Dan had je me niet zo lang aan het lijntje moeten houden.” Ik klik de gordel vast. Voorlopig was ik niet van plan om uit te stappen. In gedachten doe ik een schietgebedje. Please, laat hem me er alsjeblieft niet uit zetten, please.

“Nou, vooruit dan, waar moet je naartoe?”

“Welke kant ga jij op?”

Hij kijkt me even aan. “Je weet toch wel waar je naartoe wilt?”

“Nee, dan kan ik net zo goed met de trein gaan. Het lijkt me leuker om flexibel te zijn. Go with the flow, weet je wel. Het is toch veel spannender als je niet weet waar je uitkomt?”

“Dit is toch niet de eerste keer dat je lift?”

“Waar woon je?”

“Een paar kilometer verderop, dus het zal een kort ritje worden. Het zal nog niet meevallen om weg te komen uit de wijk waar ik woon. Op dit uur heb je daar nauwelijks verkeer.”

Ik probeer te kijken alsof ik daar volledig op geanticipeerd heb. Toch beginnen er van onder uit mijn buik de zenuwen op te borrelen.

“Weet je wat? Als ik je nou eens naar een tankstation aan de snelweg breng? Daar heb je veel meer kans op een volgende rit.”

“Een snelweg is niet romantisch.”

“Een woonwijk ook niet. Waar slaap je vannacht? Heb je soms een tentje bij je?”

“Met dit weer? Ik ga natuurlijk in een jeugdherberg slapen.”

“Hoe heet je eigenlijk?”

“Daniëlle.”

“Ik ben Koen. Luister Daniëlle, een jeugdherberg vind je niet in elk dorp, je zult echt iets van een plan moeten maken. Al is het maar per dag.” Hij stopt de auto aan de kant van de weg.

“Wat doe je? Je kunt me hier toch niet achterlaten? Als je het echt zo belangrijk vindt, maak ik wel een plan, oké? Zodra we bij jou zijn…”

“Hier woon ik.”

Ik kijk om me heen en zie alleen in de verte een paar huizen staan. “O natuurlijk, bedankt voor de rit.”

Hij kijkt me even hoofdschuddend aan. “Ik stop omdat ik samen met jou op de kaart wil kijken wat de beste manier is om in een wat grotere stad uit te komen. Anders moet je vannacht in de berm doorbrengen. Dat is natuurlijk ook heel avontuurlijk, maar dan heb je wel een tent nodig.”

Ik rommel in mijn rugzak op zoek naar de kaart die ik er op het laatst nog snel even in gegooid heb. “Hier.”

“Wat is dat?” Met duim en wijsvinger pakt hij mijn kaart aan en hij houdt die omhoog. “Is deze nog met de hand getekend? Is het een schatkaart of zo?”

Ik gris de kaart uit zijn hand en vouw hem open. “Nee, hij was van mijn oma.”

“Dat is een kaart uit het jaar nul, dat is allemaal verouderd.”

“Ik heb het al gevonden. Hier zijn we.” Niet helemaal zonder trots wijs ik een weg aan op mijn kaart.

Hij pakt mijn hand en schuift die een paar centimeter naar boven. “Hier zijn we.”

“Dat is helemaal geen weg.”

“Klopt.” Hij kijkt nog even naar de legenda van mijn kaart. “In 1975 was die weg er ook nog niet. Die is pas in de jaren tachtig aangelegd.”

Ik begin me af te vragen wat ik in deze auto doe. Misschien kan ik beter uitstappen en wachten tot er een betere lift voorbijkomt. Misschien wel een lief oud vrouwtje dat me bij haar thuis uitnodigt voor thee en koekjes. Ik voel ineens mijn maag knorren. Sinds het ontbijt heb ik niets meer gehad. Ik heb wel noodvoorzieningen, maar die spreek ik liever aan wanneer ik echt hoge nood heb. Koen is inmiddels bezig met zijn tomtom. Het is ook wel een typische man. Hij zal wel even dit arme schepseltje helpen. Nou, mooi niet. Misschien staan niet alle wegen erop, maar dat hoeft ook niet. Als ik maar ongeveer weet waar ik ben. Het gaat mij om het avontuur. Nieuwe mensen leren kennen, nieuwe dingen zien. En of dat nu hier is of vijftig kilometer verderop, dat maakt toch niet uit?

“Ah, ik zie het al. Ik breng je naar een tankstation aan de A2. Van daar uit kom je vanzelf in Den Bosch en als het meezit misschien wel Eindhoven of Maastricht. Daar zijn genoeg hotels. Op het tankstation kun je ook even eten, want volgens mij heb je honger.”

Ik leg een hand op mijn buik in een poging het gênant knorrende geluid te stoppen. Maastricht dat klinkt ook wel goed. Misschien moet ik dan inderdaad een klein stukje via de snelweg. Dan ga ik, zodra ik in België of Duitsland ben, snel weer van de snelweg af.

Koen start de auto. Hij maakt een grote bocht en dan rijden we weer dezelfde weg terug van waar we gekomen zijn. Ik probeer mezelf voor te houden dat dat helemaal niet erg is. Het gaat niet om de afstand, maar om de mensen die ik ontmoet en de interessante gesprekken die ik voer. Ik schraap mijn keel. Dit is mijn eerste lift, ik weet nog helemaal niet wie hij is. “Vertel eens wat over jezelf?”

“Zoals?”

“Werk, gezin, dat soort dingen.”

“Ik? Een gezin? Ik ben pas dertig.”

“Zo jong is dat ook weer niet.”

“En bedankt.”

“Er zijn legio mannen en vrouwen die op die leeftijd twee of drie kinderen hebben.”

“Vast, maar ik niet.”

“Eerst maar eens een vrouw vinden, hè?”

“En ook dan had ik nu niet een compleet gezin, maar ik begrijp dat jij, zodra je een man hebt weten te schaken, zo veel mogelijk kinderen uit wilt poepen.”

Wat zeg ik toch allemaal? Nu lijkt het wel of ik zo’n meisje ben dat alleen maar kinderen wil. Ik ben juist het tegenovergestelde: een trotse, onafhankelijke, zelfstandige vrouw. Straal ik dat niet voldoende uit? Als ik zo’n meisje was, dan zou ik toch zeker niet hier langs de weg staan om te liften? Waarom begin ik ook in hemelsnaam over dat gezin? Ik was eigenlijk alleen benieuwd of hij een vriendin had, of een vrouw. Maar dat rechtstreeks vragen leek me een beetje te direct.

“Nou?” Hij kijkt even naar opzij. “Heb jij een gezin?”

“Nee, natuurlijk niet. Heb jij weleens gelift?”

“Ja, tijdens mijn studie heb ik geregeld gelift. Vooral in het buitenland, dat scheelde weer in de kosten. En jij?”

“Tuurlijk.” Ik heb vaak genoeg een lift gehad, maar tot nu toe wel van een bekende. Dat detail houd ik even voor me.

“Zo, we zijn er.” We rijden de parkeerplaats van een groot tankstation op.

“Dank je. Ga je mee lunchen? Ik trakteer.”

Hij kijkt op zijn horloge. “Prima.”

We lopen naar het restaurant dat een stukje verderop gelegen is.

Het is een zelfbedieningsrestaurant en we pakken allebei een dienblad.

“Waar heb jij zin in?”

“Een broodje kroket, en jij?”

“Ik pak een kopje soep en een broodje.” Die kroket klinkt erg lekker, maar ik heb een budget vastgesteld waar ik niet overheen mag gaan. Nu ik ook voor hem moet betalen, wordt het allemaal wat krap.

Koen staat bij de koeling. “Ik pak een blikje cola, jij ook?”

“Ik heb al soep.”

“Oké”

Gelukkig heb ik mijn tas nog een flesje water, niet vergeten om dat op het toilet even bij te vullen. Bij de kassa sta ik erop dat ik alles betaal. Als ik iemand een lunch aanbied, doe ik dat ook.

Eenmaal aan een tafeltje kletsen we gezellig. Zijn mobiel gaat. Hij kijkt wie het is en fronst zijn wenkbrauwen. “Sorry, deze moet ik even opnemen.” Hij staat op en loopt in de richting van de uitgang.

Zodra hij niet meer kijkt, pak ik snel een slokje van zijn cola. Het is heerlijk en ik pak stiekem nog een slokje.

Na een paar minuten is hij weer terug. De frons is er nog steeds. Hij eet een laatste hap van zijn broodje en pakt zijn blikje cola. Hij schudt even, leeg. Hij kijkt een beetje verbaasd en ik kijk naar mijn soep en lepel de laatste happen naar binnen.

“Slecht nieuws?” verbreek ik de stilte.

“Niet voor mij.” Hij schud even zijn hoofd en zegt dan: “Zei je niet dat je eigenlijk samen met een vriendin zou gaan?”

Ik knik.

“Zal ik anders meegaan?”

“Wat zeg je?”

“Ik heb wel zin in een avontuur.”

Ik lach. “Grappig hoor.”

“Ik meen het.”

“Echt waar?”

“Natuurlijk, anders zeg ik het toch niet? Hoe lang was je van plan te gaan?”

“Een lang weekend, dus tot en met maandag.”

Ik zie hem nadenken. “Dat moet wel lukken. Nou, wat zeg je ervan?”

Eigenlijk vind ik het wel gezellig, en ik heb me toch voorgenomen om met de flow mee te gaan? Het lot heeft Koen op mijn pad gebracht en wie ben ik dan om dat te weigeren? Hij ziet er eigenlijk ook wel heel erg leuk uit. Ho, stop. Nu niet allerlei rare dingen gaan denken. Hij wil gewoon mee omdat, ja waarom eigenlijk? “Wie was dat zojuist aan de telefoon?”

“Wat maakt dat uit?”

“Heel veel. Vooruit, vertel.”

“Dat was mijn ex. Tenminste, sinds een paar minuten geleden. Daarvoor hadden we een time out. Als het goed is, gaat ze dit weekend haar spullen pakken.”

“Jeetje, dat is heftig.”

Hij haalt zijn schouders op. “Dat valt wel mee. Ik wilde het een paar weken geleden al uitmaken, maar toen stelde zij voor eerst een adempauze te nemen. Ik heb heel diep ademgehaald, maar het gaat gewoon niet werken.”

“En dat heb je haar zojuist aan de telefoon verteld?”

“Ja. Genoeg over haar. Zullen we plannen maken?”

“Niet zo snel. Voordat we verdergaan, wil ik eerst een paar regels opstellen.”

Hij trekt zijn wenkbrauwen even op, maar zegt niets.

“Je gaat mee voor de gezelligheid. Ik ben een zelfstandige, onafhankelijke vrouw en ik heb geen man nodig om me te beschermen. Akkoord?”

“Is dat de eerste regel?”

“Nee, dat is de voorwaarde waaronder je mee mag. Regel 1: je laat je auto hier achter op de parkeerplaats.”

“Jij bent gek! Het is veel te nat en koud.”

“Niet waar. Kijk, het klaart alweer op.”

Hij kijkt naar buiten, waar juist een zonnetje zich door een wolk ploetert. “Dadelijk regent het weer pijpenstelen.”

“Ze hebben zon voorspeld en dertig graden.”

“Oké, we proberen het een uur. Als we dan nog steeds hier staan, pak ik de auto.”

“Twee uur,” zeg ik.

“Anderhalf.”

“Deal.” Ik knik een keer stevig met mijn hoofd.

“De tweede regel gaat over het budget.”

“Een budget?”

“Ja, ik mag maximaal veertig euro uitgeven.”

“Per wat?”

“Per dag,” zeg ik. “Vijf euro voor het ontbijt, vijf voor de lunch, tien voor het avondeten en twintig om te slapen. Bankpasjes en creditcards moeten uit je portemonnee.”

“Je hebt het al helemaal uitgedacht. Ik dacht dat je geen plan had?”

“Dit is ook geen plan, dit zijn randvoorwaarden, dat is wat anders.”

“Ben je soms projectleider of zo?”

“Nee. Regel drie.”

“Wacht even. Wat doe ik met mijn pasjes als ze niet in mijn portemonnee mogen zitten?”

“Onder in je schoen of in de voering van je jas.”

“Heb jij…”

Ik knik trots en laat de binnenkant van mijn jas zien. Zelf vond ik dit detail wel heel erg bijdragen aan het avontuurlijke gevoel.

“Jij bent gek.”

“Regel drie, en dit is eigenlijk het belangrijkste. Dit had ik misschien als eerste moeten noemen. Als ik ze dadelijk opschrijf, denk ik dat ik die bovenaan zet.”

Koen onderbreekt mijn gedachtegang. “Wat is regel drie?”

“Regel drie is dat er hoe dan ook geen plannen gemaakt worden.”

“Wat heb jij tegen plannen? Soms kan het heel handig zijn om te weten waar je naartoe gaat.”

“Soms wel, maar niet als je spontaan op avontuur gaat.”

“Ik wil in ieder geval een einddoel, en ik koop dadelijk een fatsoenlijke kaart.”

Ik kijk hem even aan en kan zien dat hij vastberaden is. Niet toegeven, Daniëlle, dadelijk zit je weer met een kaart op schoot en vol stress omdat we stadje xyz niet op tijd halen. Dan bedenk ik iets. “Laten we het flexibel houden.”

“Wat bedoel je?” Hij kijkt me argwanend aan.

“We bepalen een einddoel, maar wanneer er onderweg iets leukers voorbijkomt, kan het einddoel ook weer wijzigen.”

“Oké, dat is goed.”

“Regel nummer vier.”

“Ho wacht even, hoeveel regels zijn het?”

“Dit is de laatste.” Het is ook de meest gênante en ik vraag me af hoe ik dit ga brengen, zonder dat hij denkt dat ik allerlei rare dingen denk die sowieso niet aan de orde zijn bij hem. “We gaan als vrienden, meer niet. Ik word niet je rebound vriendin. Ik heb juist een relatie van zeven jaar achter de rug en voorlopig wil ik vrijheid.” Ik dwing mezelf om hem recht aan te kijken en hoop dat mijn wangen niet al te rood kleuren.

“Helemaal mee eens. Wat mij betreft wordt dat de hoofdregel.”

Hmm, dat is wel een heel enthousiaste ja. Zo afzichtelijk ben ik toch ook weer niet?

“Zullen we dan maar?” Koen staat op.

“Eh ja, prima. Zullen we nog even naar jouw huis gaan om je spullen te halen?”

“Liever niet, Elisa is daar nu.”

“O natuurlijk, stom, niet aan gedacht.”

“Ik heb niet veel nodig, ik koop onderweg wel een tandenborstel en een paar boxers. Bovendien wil ik niet graag regel drie overtreden.”

“Wat was regel drie ook alweer?”

“Plannen. Ik mag toch niet te veel plannen.”

Ik knik en loop met hem naar de uitgang van het restaurant.

“Ik zag hier een winkel, daar ga ik eerst maar shoppen voordat ik al mijn passen opberg. Je vindt het hopelijk niet erg dat ik wat spulletjes koop buiten het budget om?”

“Misschien kun je dan ook een blikje cola kopen?” Hij trekt zijn wenkbrauwen op en ik draai me snel om. “Ik moet even naar het toilet. Ik zie je zo bij de uitgang.”

Een brede wenteltrap leidt naar een grote witte ruimte, links voor de dames, rechts de heren. Ik ga plassen en bekijk mezelf nog even goed in de spiegel. Ik heb me zeer au naturel opgemaakt en ook nauwelijks make-up meegenomen. Ach wat, denk aan regel vier, er gaat helemaal niets gebeuren. Daar was hij heel duidelijk in en dat wil ik ook helemaal niet. Vrijheid blijheid, dat is het motto. Naast de wastafel hangt een automaat voor persoonlijke spulletjes. Snel grabbel ik in mijn tas op zoek naar mijn portemonnee. Misschien is een beetje persoonlijke bescherming geen slecht idee. Vrijheid blijheid kan juist ook een eenmalig pleziertje betekenen en dan kan je maar beter goed voorbereid zijn. Snel gooi ik de juiste hoeveelheid munten in de automaat. Ik houd mezelf voor dat het heel normaal is voor een vrouw van nu om zoiets uit een automaat te halen, toch kijk ik even om me heen om te controleren dat niemand kijkt. Het is druk. De vakantie is begonnen, maar niemand lijkt op mij te letten. Ik grabbel onder in het bakje en pak het doosje met daarin twee condooms eruit. Even sta ik met dat ongemakkelijke pakketje in mijn hand. Waar laat ik het nu? Niet in mijn handtas natuurlijk. Ik pak mijn rugzak en prop het helemaal onderin. Vanavond haal ik het wel uit het doosje en stop het dan in mijn toilettas. Weer kijk ik om me heen. Heeft iemand mij zien prutsen met dat ding? Ik zie geen besmuikte lachjes. Iedereen is druk met zichzelf.

Ik ga op zoek naar Koen. Ik vraag me ineens af of hij er niet vandoor is. Misschien heeft hij me voor de gek gehouden en zit hij lachend in de auto te wachten tot ik erachter kom dat het allemaal een stomme grap was. Misschien rijdt hij me nog even zwaaiend voorbij als ik weer met mijn duim omhoog langs de weg sta, de eikel. Ik zie niemand bij de uitgang staan. Hij leek heel oprecht, maar daar heb ik me wel vaker in vergist. Maarten, mijn ex, vond me altijd erg naïef. Misschien ben ik dat wel, maar liever dat dan dat paranoiagedrag van hem. Hij vertrouwde niemand, zelfs mij niet.

“Ha daar ben je. Ik heb alles wat ik nodig heb.” Koen loopt naar me toe en ik kan een blij gevoel niet onderdrukken.

“Heel goed, pak je portemonnee maar en haal je pasjes eruit.”

“Ik moet eerst nog even pinnen.” Gelukkig is het een groot tankstation en een pinautomaat is snel gevonden.

“Zal ik voor de zekerheid wat extra pinnen, voor onverwachte uitgaven?”

“Nee, dan haal je je pasjes maar weer tevoorschijn. Ik zal mild zijn, je mag nog het hele budget voor vandaag meerekenen, ook al is de dag al voor de helft om.”

“Dat is erg coulant.” Koen draait zich om en wil zijn pasje al aan het hongerige apparaat voeren, wanneer ik wat bedenk.

“Ho stop, wat heb je aan cash geld in je portemonnee?”

Hij kijkt me somber aan. “Helemaal niets, ik was helemaal platzak.”

“Laat me kijken.”

“Vertrouw je me soms niet?”

“Nee, geef hier.” Ik gris zijn portemonnee uit zijn handen en kijk even naar de inhoud. “Jij speelt vals, dat is zeker honderdvijftig euro.”

Koen pakt snel zijn portemonnee terug. “Oké, oké, dan pin ik nog een tientje.”

Voordat ik nog iets kan zeggen, heeft hij zijn pasje al in de pinautomaat gestopt.

“Verdomme.”

“Wat is er?”

“Ik mag niet meer bij deze bank pinnen.”

“Sta je rood?”

“Natuurlijk niet, ik heb vandaag al een keer bij een vreemde bank gepind.”

“Toch niet een paar minuten geleden toen jij zogenaamd naar de winkel ging?”

Hij geeft geen antwoord. Ik weet genoeg. “Dus jij dacht mij te slim af te zijn?”

“Veertig euro per dag is helemaal niks, daar kun je nog geen fatsoenlijke kamer voor krijgen vannacht.”

“We zullen zien. Kom, berg je pasjes op, dan kunnen we gaan.”

“Maar ik heb nog niet genoeg geld gepind.”

“Geef je portemonnee nog eens.”

“Nee.”

Snel pak ik het versleten leren ding uit zijn handen en draai mijn rug naar hem toe. Ik rammel even en hoor een luid gerinkel. Achter de rits zit zeker een tientje aan munten, misschien wel meer. “Dat lijkt me ruim voldoende. Zijn dit al je pasjes?” Terwijl ik het zeg, pak ik een bankpas en twee creditcards. Ik kijk ook nog even achter een klepje voor een verborgen pasje en mijn blik valt op een foto. Een meisje met prachtig lang blond haar, een volle mond en grote blauwe ogen heeft haar armen om Koen heen geslagen. Ze kijkt ernstig naar de camera.

“Sorry,” mompel ik en geef snel zijn portemonnee terug.

“Geeft niet, die foto gaat ook bij mijn pasjes, die heb ik voorlopig niet nodig.” Hij lacht een beetje wrang.

Geen wonder dat hij geen interesse heeft in mij, hij heeft duidelijk een heel andere smaak. Ik probeer daar niet aan te denken. We zijn vrienden, meer niet. Kennissen eigenlijk, want hoe lang kennen we elkaar nu helemaal? Twee uur?

“Waar zal ik het laten?” vraagt Koen. Hij zwaait zijn pasjes voor mijn neus.

“Zit je voering ergens los? Of misschien onder in je schoen?”

“Dat lijkt me niet lekker lopen. En mijn zomerjas heeft helemaal geen voering.”

“Stop ze maar bij mij erbij.” Ik doe mijn jack uit en ga op zoek naar mijn pasjes. Er zat een gat in de voering van mijn jaszak en daar heb ik ze in gestopt. Ik weet zeker dat het de rechter-zak was, toch vind ik ze niet meteen. Ze zijn een eigen leven gaan leiden en zitten nu ergens halverwege mijn rug. Niet erg, het is toch een oud jack, desnoods knip ik straks de hele voering eruit, nu zitten ze tenminste veilig. Ik stop zijn pasjes in hetzelfde gat en dan zijn we eindelijk klaar om te gaan.

“Anderhalfuur, hè?”

Ik knik.

“We kunnen denk ik het beste vlak bij het tankstation gaan staan dan kunnen we de mensen rechtstreeks aanspreken, het is dan veel moeilijker om te weigeren.”

“Wil je de mensen gaan vragen om een lift?”

“Natuurlijk. Alleen je duim omhoog en een lieve lach is niet voldoende, zeker niet wanneer je niet een bordje bij je hebt om aan te geven waar je naartoe gaat. Je had toch vaker gelift?”

“Zo vaak.”

“Zullen we proberen om vandaag tot Maastricht te komen?”

Ik wil al wat zeggen, maar hij houdt zijn handen omhoog. “Ik weet het, als iemand ons een lift naar Parijs aanbiedt, dan ben ik flexibel.”

“Parijs?” Dat klinkt ook erg leuk.

“Maak je geen illusies, dan staan we langs de verkeerde snelweg. Kom.” Koen loopt in de richting van het tankstation. Ik voel me een beetje zenuwachtig. Mensen vragen om een lift is nog wel even wat spannender dan maar gewoon met een duim omhoog langs de weg te gaan staan.

Bij het tankstation is het een drukte van belang.

“Ga er maar van uit dat veel mensen nee zullen zeggen. Iedereen is op weg naar vakantie en de auto’s zullen negen van de tien keer vol zitten,” waarschuwt Koen.

Dat snap ik.

“Ga op zoek naar iemand die nog geen vakantie heeft en op weg is naar zijn werk.”

Weer knik ik.

“Oké, succes. We moeten elkaar goed in de gaten houden, want een lift laat je niet wachten.” Hij kijkt even om zich heen. “Daar, die man op leeftijd met dat buikje? Dat lijkt me geen vakantieganger. Ga jij ernaartoe? Dan neem ik die mevrouw daar.”

Met een knoop in mijn buik loop ik op de al wat kalende man af.

“Mijnheer?” Hij hoort niets. Logisch, want er komt alleen een soort piepgeluid uit mijn mond. Ik schraap mijn keel en zeg het nu wat harder. “Mijnheer!”

Deze keer gaat het veel te hard en de man kijkt verschrikt op. “Wat is er, ben ik iets vergeten?” Hij kijkt al naar de shop waar hij zojuist zijn benzine afgerekend heeft.

“Nee, dat is het niet. Ik wilde u vragen of ik, eh, of mijn vriend en ik met u mee kunnen rijden?”

“Sorry, ik ga een heel andere kant op.”

“Maar…”

De man heeft zich alweer omgedraaid en loopt nu snel naar zijn auto. Ik kijk naar Koen en zie dat de mevrouw ook haar hoofd schudt. Dat gaat lekker. Ik kijk weer om me heen en zie alleen maar volgepakte auto’s. De zon begint harder te schijnen. Ik krijg het warm en doe mijn jack uit en knoop het om mijn middel. Dat is beter. Een Volkswagen Golf rijdt naar een pomp en een jonge vent stapt uit. Zijn auto is leeg en dus loop ik naar hem toe. “Sorry, mag ik wat vragen?”

“Ik rook niet,” zegt hij voordat ik iets kan vragen.

“Ik ook niet.”

De jongen kijkt weer naar de pomp.

Het liefst zou ik nu zachtjes wegsluipen, maar dat doe ik niet. “Ik wilde vragen of ik misschien een lift kan krijgen.”

“Waar moet je naartoe?” De jongen stopt de slang in de tankopening van zijn auto.

“Maastricht.” Zeg ja, alsjeblieft, smeek ik stilletjes.

“Ben je alleen?” Hij bekijkt me nu van top tot teen.

“Nee, ik reis samen met mijn vriend.” Het is eruit voordat ik erg in heb en ik kan me wel voor mijn kop slaan. Ik was toch een zelfstandige vrouw die geen bescherming nodig had?

“Waar is hij?”

Ik wijs naar opzij. Koen staat een eindje verderop. “Daar.”

“Maastricht, hè?”

Ik knik.

“Je hebt geluk, ik moet naar Maarheeze, tot zover kunnen jullie meerijden.”

“O, hartstikke bedankt.” Snel zwaai ik naar Koen.

“Ik moet nog even afrekenen, wacht hier maar.”

“Is het je gelukt?” vraagt Koen buiten adem zodra hij naast me staat.

Ik knik trots. “Naar Maarheeze, enig idee waar dat is? Toch wel in het zuiden, hoop ik?”

“En wat dan nog, het maakt toch niet uit waar we naartoe gaan?”

“Nee hoor.” Stiekem heb ik een heel klein beetje Parijs in mijn hoofd, dat zou een mooi einddoel zijn, ja toch?

In de auto babbelt Koen met de jongen, die Bas heet. Ik zit achterin en voel me opgewonden. Ik ben aan het liften, ik heb deze lift geregeld en het is precies zoals ik het me had voorgesteld. Bas en Koen hebben dezelfde muzieksmaak en samen nemen ze de hele popwereld door. Het klikt en Bas zet ons pas voorbij Weert uit de auto. De volgende lift is heel kort en daarna brengt een man van middelbare leeftijd in een cabriolet ons helemaal naar het centrum van Maastricht. Deze keer zit ik voorin en ik vind het moeilijk om een gesprek op gang te houden met iemand die ik niet ken en die zelf geen echte prater is. Af en toe vallen er zware stiltes, die ik opvul met zinloos gebabbel. Over het weer en dat het soms zo druk is op de weg. Over de auto en of hij vaak het dak eraf laat. Uiteindelijk vraag ik naar zijn vrouw en dan gaan alle remmen los en vertelt hij uitgebreid dat hij sinds kort gescheiden is en wat een rotwijf zijn ex eigenlijk is. Af en toe zeg ik ‘och, wat erg’, en verder hoef ik niets te doen. Alle ellende komt er als vanzelf uit. Na afloop bedankt hij mij zelfs voor mijn geduldig luisterend oor.

“Graag gedaan,” zeg ik vriendelijk. Opgelucht stap ik uit.

“Dat was een gezellige rit.” Koen lacht. “Ben je soms psychiater of psycholoog?”

Ik lach ook. “Natuurlijk niet.” Ik heb nauwelijks gehoord wat hij verteld heeft. Ik weet alleen dat die vrouw een ellendig mens was, maar dat lijkt me logisch, anders ga je niet uit elkaar. Ik kijk om me heen. De mijnheer waarvan ik de naam alweer vergeten ben heeft ons midden op een plein afgezet. Het is vijf uur en we zijn het erover eens dat er niet meer gelift hoeft te worden. “Zullen we wat mensen vragen waar de jeugdherberg is?”

“Of we gaan op zoek naar een VW, misschien zijn er nog andere budgethotelletjes.”

Bij de VW krijgen we een kaartje van Maastricht met daarop een paar mogelijke hotelletjes aangekruist. De mevrouw van de VW weet ons ook te vertellen dat er dit weekend een festival aan de gang is en dat het sowieso in de zomer wat drukker is. Het zal lastig worden om een hotel te vinden. Ik ben een optimistisch type en vol goede moed gaan we eerst naar de jeugdherberg. Die is helaas vol. Pas bij het derde groezelige hotel is er nog een kamer vrij. Natuurlijk geen stapelbed, maar wel twee losse bedden die tegen elkaar aan gezet zijn. De prijs valt tegen, zestig euro. Ik zie Koen al triomfantelijk naar mij kijken. Ik doe of ik het niet zie. “We kijken nog even verder.”

De grijns verdwijnt van Koens gezicht. “Wat zeg je nou? We nemen deze. Alles is vol, dat hoor je toch?”

“Ja, maar we hebben geen zestig euro.”

“Wat wil je dan? Een ander hotel? Als ze al een kamer hebben, is dat echt niet goedkoper. De slaapzaal van de jeugdherberg was al vijfentwintig euro.”

“Dat is minder dan de helft…”

“Per persoon.” Koen richt zich weer tot de man achter de receptie. “We nemen de kamer.”

Ik besluit me erbij neer te leggen. Misschien kunnen we morgen bezuinigen op het ontbijt. Dan bedenk ik me iets. “Is het ontbijt bij de kamer inbegrepen?”

De man schudt zijn hoofd. “Het ontbijt is tien euro per persoon, graag vanavond al reserveren.”

“Nee, laat maar.” We gaan vanavond wel naar McDonald’s, een hamburger en een kleine portie friet kosten vast minder dan de tien euro die ik gebudgetteerd heb.

De kamer is klein, oud en niet erg schoon. Het bed is opgemaakt met een tweepersoonslaken en een deken. We staan er allebei naar te kijken.

“Zal ik vragen of ze het kunnen vervangen voor twee eenpersoonslakens?”

“Graag,” zeg ik.

Terwijl Koen beneden bij de receptie is, ga ik even naar het toilet. Voordat ik ga zitten leg ik wc-papier op de bril. Ik neem liever geen souvenirs mee naar huis.

Terug in de kamer laat ik me in de fauteuil vallen die zijn beste tijd gehad heeft. Ik kijk naar de badkamer. Zou het gehorig zijn? Het is wel heel intiem, zo’n tweepersoons hotelkamer. Daar had ik niet helemaal op gerekend. Ach, wat zeur ik nou? Ik ben in Maastricht, liftend, dat is toch fantastisch? Oké, ik heb wat hulp gehad, maar de eerste lift heb ik toch maar mooi zelf geregeld.

Koen komt terug met slecht nieuws. “Het bed opnieuw op laten maken kost nog eens tien euro.”

“Wat een afzetters. Wat heb je gezegd, dat we het zelf wel doen?”

“Dat maakte in prijs niets uit.”

“Wanneer komen ze?”

“Niet.”

“Je wilt zeggen…”

“We hebben toch een budget? We gaan toch geen tien euro betalen alleen maar voor een laken dat er al ligt?”

“Natuurlijk.” Jeetje, samen in een veel te smal bed en dan ook nog eens de lakens moeten delen. Dit is nog veel intiemer dan de al dan niet gehorige badkamer.

“Luister, als je het echt heel belangrijk vindt, ga ik het regelen. Dan eten we morgen wat later en slaan we de lunch over, oké?”

Ik maak een naar ik hoop achteloos handgebaar en lach geforceerd. “Geen probleem.” Ik houd mezelf voor dat ik niet zo preuts moet zijn. Dit hoort ook bij het avontuur.

“Zullen we wat gaan eten? Ik rammel van de honger.” Koen loopt al naar de deur.

“Goed. Denk je dat we onze spullen hier veilig achter kunnen laten?”

“Ja, dat denk ik wel. Al onze waardevolle spullen zitten in jouw jas en sorry dat ik het zeg, maar die zal een dief niet snel meenemen.”

“Wel als hij het koud heeft.”

“Het is dertig graden. Geloof me, die jas is hier veilig.”

Samen slenteren we door de straten van Maastricht. Koen is het met me eens dat een McDonald’s of snackbar de beste optie is voor een goedkope maaltijd.

Het is gezellig in de stad. Door het festival zijn mensen van heinde en verre in Maastricht neergestreken. Er klinkt veel salsa-achtige muziek en er hangt een uitgelaten sfeer. Het weer zal daar ook debet aan zijn. We passeren een straat die afgezet is met rood-wit lint. Daarachter staan mensen rustig te genieten van een hapje en een drankje. Koen en ik kijken elkaar aan en het is alsof we allebei tegelijk hetzelfde denken, eten! We stappen over het lint en als vanzelf pakt hij mijn hand. Samen lopen we zelfverzekerd naar een statafel. Een dame en een heer staan met een glaasje wijn in hun hand. Ze babbelen wat, maar zodra wij erbij gaan staan kijkt zij me nieuwsgierig aan. Mijn hart bonst in mijn keel. Zou ze door hebben dat wij hier niet horen? Zou ze ons weg laten sturen? Voordat ze iets kan zeggen, zegt Koen: “Gezellig, hè?”

De vrouw kijkt naar Koen en het valt me nu pas op dat hij nog steeds een pantalon en een overhemd aanheeft. Ik weet niet eens of hij terugkwam van zijn werk toen ik bij hem in de auto stapte. Naast hem voel ik me een beetje sjofel en die vrouw ziet dat vast ook.

“Zeker, maar een galerie openen met dit weer terwijl er een festival aan de gang is noem ik niet echt een goede timing.”

“Klopt, wij zijn net even weggesneakt om een beetje sfeer te proeven.”

“Gelijk heb je, misschien dat ik dat dadelijk ook wel doe.”

“Waar komen jullie vandaan, niet van hier zo te horen?” De man spreekt met een Limburgse tongval.

“Zaltbommel,” zeg ik. Op datzelfde moment zegt Koen: “Den Bosch.”

Ik herstel mezelf en zeg Den Bosch, maar Koen moet hetzelfde gedacht hebben, want hij zegt weer Zaltbommel. Ik lach even zenuwachtig. “We komen oorspronkelijk uit Zaltbommel, maar zijn sinds kort in Den Bosch gaan wonen.”

“Heel begrijpelijk.” De man knikt me vriendelijk toe. “Wonen jullie samen?”

“Ja, ook pas sinds kort, en het is nog even wennen, hè schatje?” Koen knipoogt naar mij en de blos op mijn wangen.

“Dat is zeker een hele stap. Vroeger moest je eerst trouwen, kun je nagaan wat dat van mensen vroeg.”

Een ober komt voorbij en Koen pakt twee glazen wijn en zet er een voor me neer.

We kletsen wat met het stel tot Koen zijn hand op mijn rug legt en me wegleidt van de tafel. “Misschien zien we jullie zometeen nog wel.”

“Prima, prima,” zegt de man.

Ik ben me erg bewust van de hand van Koen op mijn rug.

“Daar komen allemaal mensen met bordjes eten uit. Zullen we eens gaan kijken of we de bron kunnen vinden?”

We lopen in tegengestelde richting van de mensen met de bordjes. We gaan een zaaltje in en ontdekken dat daar de expositie is. Helemaal achterin is een buffet opgesteld.

“Niet te veel tegelijk opscheppen,” mompelt Koen wanneer ik aan wil vallen. “We hebben alle tijd en anders valt het te veel op.”

“Heb jij dit vaker gedaan?” fluister ik.

Hij haalt zijn schouders op.

Heel bescheiden schep ik van alles een klein beetje op mijn bord. We gaan weer aan een statafel staan. Er staan twee dames van een jaar of vijftig. De een heeft een klassieke boblijn en een zilverkleurige haarband in haar haar. De ander heeft een Hermès-sjaal nonchalant om haar schouders geknoopt. Ze geven uitgebreid hun mening over de kunst aan de muur. Ik knik af en toe en geniet van het heerlijke gratis eten. Een ober vervangt mijn inmiddels lege wijnglas voor een nieuwe. Koen durft het zelfs aan om zich in de discussie te mengen. Ik weet best wel wat van kunst, maar houd me liever gedeisd. Ik ben veel te bang dat ik mijn mond voorbij praat. Mijn bord is leeg en ik wacht een paar eindeloze minuten voordat ik weer terug naar het buffet ga. Ik voel me toch wel zenuwachtig en verwacht elk moment een bewaker die me boos de deur uit werkt. Maar niemand lijkt te merken dat er twee ongenode gasten zijn. Na ons derde bordje is het tijd voor de kunstenaar om een speech te houden. Ik knik af en toe zonder dat ik echt hoor wat hij zegt en pak ondertussen ook nog een toastje van een dienblad dat voorbij komt. Als iedereen applaudisseert, klap ik enthousiast mee. De kunstenaar kijkt tevreden rond. Wanneer zijn blik op mij valt, zie ik een vraagteken in zijn ogen. Mijn hart begint te bonzen wanneer ik zie dat hij naar me toe loopt. Koen ziet het ook en kijkt heel even naar de uitgang, die is vlakbij, niet meer dan een korte sprint. Ik wil me al omdraaien en wegrennen wanneer de dame met de Hermès-sjaal, die iets verder vooraan staat, de kunstenaar bij de arm pakt. Hij kijkt nog heel even naar mij en richt zich dan op de dames. Koen pakt mijn hand weer en samen lopen we naar de uitgang. Ik onderdruk de neiging om alsnog te gaan rennen. Ik weet zeker dat ik zome-teen een hand op mijn schouder zal voelen. Eindelijk zijn we bij de deur. Buiten is het drukkend warm, maar ik merk het haast niet. Ik ben zo blij dat ik veilig buiten ben.

“Niet te geloven dat ik dat gedaan heb. Je…” Hij breekt zijn zin af omdat ik tegelijkertijd ook wat wil zeggen.

“Jij eerst,” zeg ik.

“Nee jij, begin jij maar.”

“Het was wel op het nippertje. Ik weet zeker dat die kunstenaar iets doorhad.”

“Je was zo enthousiast aan het knikken tijdens zijn speech dat hij vast dacht dat jij een geïnteresseerde klant was.”

“Ja vast, in dit simpele zomerjurkje zeker?”

Hij kijkt nog even naar mij. “Dat is toch een prima jurkje?”

“Voor op vakantie. Dit was meer een cocktailparty.”

“Wat maakt het uit. Ik heb heerlijk gegeten. Misschien dat zo’n budget toch niet zo’n gek idee is. Zo maak je nog eens wat mee. Grappig dat wanneer je doet alsof je daar hoort, niemand rare vragen stelt.”

Ik onderdruk de neiging om ‘zie je wel’ te roepen.

“Hé, we hebben twintig euro bespaard, we kunnen extra lakens vragen,” biedt Koen aan.

“Ben je gek, het maakt niet uit. Bovendien is de hotelkamer ook al boven budget.”

“Dat is geen probleem meer,” zegt Koen vrolijk. “Morgen lopen we gewoon een groot hotel binnen en doen net alsof we daar horen. Wie weet vinden we wel een lege kamer.”

Ik lach. “Ja, wie weet.”

Zwijgend lopen we verder. Een salsabandje laat zijn verleidelijke muziek horen. Op straat is een podium gemaakt en verschillende koppels zijn aan het dansen.

Koen leidt me naar de dansvloer.

“Ik kan helemaal niet dansen.”

“Ik ook niet.”

Dat is niet echt een geruststelling. Hij gaat voor me staan, houdt mijn ene hand omhoog en legt zijn andere hand in mijn zij. Ik probeer me de danspasjes van mijn Zumba-lessen te herinneren. De mambo en de chachacha lukken nog wel en verder beweeg ik zo veel mogelijk met mijn heupen. Hoogstwaarschijnlijk ziet het er niet uit, maar het voelt heerlijk om samen met Koen over de dansvloer te zwieren. Al snel vergeet ik alle toeschouwers. We dansen totdat de band een pauze inlast.

“Hoe laat wil je morgen opstaan?” vraagt Koen.

“Niet te laat, als je het niet erg vindt, anders komen we nergens.”

“Zullen we dan teruggaan naar het hotel?”

“Oké.”

Hand in hand lopen lijkt heel normaal, want dat doen we al de hele avond, maar naarmate we dichter bij het hotel komen, voelt het toch vreemd. We zeggen niet zo veel meer. Eenmaal in onze kamer vraagt Koen of ik als eerste naar de badkamer wil.

“Goed.” Ik pak mijn rugzak, maar de badkamer is zo klein dat het makkelijker is wanneer ik hem in de kamer laat. Dat betekent dat ik in mijn rugzak moet graaien op zoek naar mijn pyjama en toilettas. Als ik mijn pyjama eruit trek, hoor ik wat op de grond vallen. Het is het doosje condooms dat ik eerder die dag uit de automaat gehaald heb. Snel pak ik het van de grond en wanneer ik opkijk, zie ik Koen lachen.

“Je hebt toch niets gepland voor vanavond?” Hij legt de nadruk op plannen.

“Nee hoor, dit hoort tot de standaard uitrusting van een zelfstandige jonge vrouw die zichzelf serieus neemt.” Ik doe mijn best om zo zelfbewust mogelijk te klinken.

“Was je nog meer dingen vergeten te kopen en onder welk budget valt dit?”

“Onder de post onvoorzien.” Ik heb al mijn spullen gevonden en loop snel naar de badkamer.

Dat was niet zo handig. Wat zal hij wel niet denken? Als ik geweten had dat we in zo’n krappe kamer terecht zouden komen, zou ik zeker de moeite genomen hebben om die stomme dingen in mijn toilettas te stoppen.

Ik was mijn gezicht en doe mijn pyjama aan. In de veronderstelling dat ik op een slaapzaal zou liggen heb ik er een uitgezocht die vooral niet te bloot was en dat komt nu extra goed uit. Zodra ik klaar ben, ga ik weer naar buiten.

“Jij kunt.”

Hij kijkt me even verbaasd aan. “Is die pyjama niet veel te warm? De mussen vallen van het dak.”

Hij heeft misschien wel gelijk. Van airco hebben ze in dit hotel nog nooit gehoord en zelfs met het raam open is het binnen benauwd. “Ik heb niets anders bij me en ik kan gelukkig goed tegen de hitte.”

“Ik zou je met liefde een T-shirt uitlenen, maar ik heb er maar één bij me. Heb je zelf niet een T-shirt?” Koen loopt al naar de badkamer. Hij passeert me rakelings. Ik krijg er kippenvel van en besluit mijn pyjama gewoon aan te houden.

Ik kruip alvast in bed, als ik nu heel snel in slaap val heb ik nergens last van ook niet van een halfnaakte Koen naast me. Ik sluit mijn ogen en probeer aan leuke dingen te denken. Koen. Nee, andere leuke dingen. Ik ben in Maastricht met Koen. Nee, ik heb vandaag voor het eerst gelift, met Koen.

Wanneer Koen al veel te snel terugkomt, ben ik nog klaarwakker. Ik houd mijn ogen dicht, misschien gelooft hij wel dat ik slaap.

“Daniëlle?”

Ik zeg niks.

“O, slaap je al?”

Ik voel het bed bewegen wanneer hij naast me in bed stapt.

“Welterusten,” zegt hij nog en dan ligt hij naast me met zijn rug naar mij toe.

Zo liggen we een tijdje. De slaap wil nog steeds niet komen en ik moet plassen. Zou hij al slapen? Ik probeer nog wat langer te wachten en vooral niet aan de wc te denken, maar hoe harder ik aan andere dingen denk, hoe nodiger ik moet. Voorzichtig stap ik uit bed. Door het open raam komt gelukkig wat licht van de straat naar binnen. Geluidloos kom ik in de badkamer. Ik plas zo zachtjes mogelijk en loop dan weer terug naar het bed. Door het felle licht van de tl-buizen in de badkamer is de kamer daarna heel donker. Ik zie niets en struikel over iets wat op een verdwaalde schoen lijkt. Ik val half over Koen heen. Ik weet niet of hij al sliep, maar nu in ieder geval niet meer.

“Heb je je pijn gedaan? Zal ik het licht aandoen?”

“Nee, niet nodig,” fluister ik. Ik zet mijn handen op zijn borst en laat me van hem afrollen. Hij had zijn armen al half om me heen geslagen, waardoor ik nu op zijn arm lig.

“Au, mijn arm.”

“Sorry.” Ik richt me iets op zodat hij zijn arm weg kan halen.

“Geeft niet.” Hij draait zich op zijn zij en ik volg zijn voorbeeld.

“Ik vond het erg leuk vandaag,” fluistert hij.

“Ik ook,” fluister ik terug.

“Ik kan niet slapen.”

“Het is ook erg benauwd. Moet ik de gordijnen wat verder opendoen?”

“Nee, dat helpt toch niet.”

“Jawel, dan kan het wat meer doorwaaien.” Mijn stem piept een beetje. Ik voel me zenuwachtig omdat ik iets anders in zijn stem denk te horen.

“Deze pyjama is echt veel te warm.”

Ik knik en zijn hand gaat naar het bovenste knoopje. Ik zou willen dat ik me net even gedoucht had, ik voel me plakkerig na zo’n lange hete dag.

Het tweede knoopje is los en daarna het derde. Ik draag er helemaal niets onder. Zodra hij dat ziet, stopt hij. “Misschien is dit niet zo verstandig. Weet je nog? Regel vier?”

“Misschien heb je wel gelijk.” Ik trek mijn pyjama weer wat dichter tegen me aan. Mijn ogen zijn weer gewend aan het schemerdonker en ik kan zien dat hij meer wil, maar alleen als ik het ook wil. Het lijkt me ontzettend spannend, maar wat doen we morgen? Ik wil nieuwe mensen leren kennen, spannende avonturen beleven, de vrijheid voelen. Maar is dit niet de ultieme vrijheid? Een avontuurtje met een man die ik nog maar een dag ken? Misschien is dit juist wel precies wat ik nodig heb. Een kortstondige relatie met iemand die ik na dit weekend waarschijnlijk nooit meer zie. Dat is een fijn gevoel. Ik laat mijn pyjama weer los. “Aan de andere kant zijn de regels ervoor om gebroken te worden.” Ik buig me verder naar voren totdat mijn lippen zijn lippen raken. Die eerste zoen is fantastisch. Ik voel ineens van alles en snak naar meer.

Hij slaat zijn armen om me heen en zo zoenen we een hele tijd. Dan maakt hij zich los om zich op mijn pyjama te concentreren. Al snel zijn alle knoopjes los. Zijn handen strelen mijn borsten en ik ga bij hem op onderzoek uit. Ik hoor hem kreunen. We drukken ons dicht tegen elkaar aan. Ik geef hem kusjes in zijn nek en hij likt aan mijn oorlelletje. De gewraakte pyjama is uit en ook mijn slipje is verdwenen.

“Eh, misschien moet ik eerst wat uit mijn toilettas pakken.”

“Niet nodig.” Hij grijpt naast het bed naar zijn rugzak en al heel snel hoor ik het krakende geluid van het folie van een condoom.

Ik trek hem weer naar me toe. Heel even voelt het raar. Heel even maar. Daarna kan ik niet meer denken, wil ik niet meer denken.

Na afloop gaat hij op zijn rug liggen en ik laat mijn hoofd op zijn schouder rusten. We zijn allebei buiten adem.

“Dat was geweldig. Jij bent geweldig.”

Ik gloei helemaal en zeg niets. Hij heeft gelijk, het was fantastisch.

We liggen na te genieten en net voordat ik in slaap val, bedenk ik me iets. “Heb jij in mijn toilettas gezeten?”

“Waarom zou ik?”

“Nou, om er een condoom uit te halen.”

“Dat was niet nodig.”

Ik richt me op om hem aan te kijken. “Maar je hebt er toch een gebruikt?”

“Natuurlijk, van mijzelf.”

“Heb jij ze ook gekocht? Wanneer?”

“Op het benzinestation natuurlijk. Als ik met een mooie vrouw mee reis, ben ik graag goed voorbereid.” Hij kroelt even door mijn haar.

“Ik dacht dat je…Je zei zo makkelijk ja tegen regel vier, en toen ik de foto van je vriendin zag…”

“Ex-vriendin.”

“Ze is bloedmooi.”

“En oersaai. Ik heb vandaag meer gelachen dan het hele afgelopen jaar.”

“Echt waar?” Ik krijg een warm gevoel diep vanbinnen dat ik herken als een opkomende verliefdheid. Hij zag me al die tijd al zitten. Ondanks dat ik helemaal opgewonden ben, val ik toch in slaap.

De volgende ochtend worden we allebei veel te laat wakker. Verlegen kijken we elkaar aan. Ik ben bang voor wat hij nu gaat zeggen, wat we nu gaan doen.

“Goedemorgen, lekker geslapen?”

Ik knik en weet niet zo goed wat ik nu moet zeggen. Wat zeg je tegen iemand die je pas één dag kent maar met wie je al wel samen in een bed hebt geslapen? “Wat wil je als ontbijt?”

“Jou.”

Ik lach en we zoenen elkaar. Het rare moment is voorbij.

“Wat voor avonturen zullen we vandaag gaan beleven?”

Ik haal mijn schouders op. Wat mij betreft is het grootste avontuur al in alle hevigheid gaande. Het enige wat ik wil, is de dag met hem doorbrengen. Ineens ga ik rechtop in bed zitten.

“Wat is er?”

“We moeten opstaan, we hadden allang langs de weg moeten staan.”

“Waarom ineens die haast?”

Ik ben al in de badkamer en stap onder de douche. Ik ben een onafhankelijke vrouw, ik ben eindelijk vrij na zeven jaar en wat doe ik? Na één dag liften wil ik alweer met een man leuke dingen doen. Dat was niet het oorspronkelijke plan. Ik wil vrij zijn! Een avontuurtje is oké, maar nu moet ik weer verder. Daarom was regel vier er en nu, na één dag, kan het me al niet meer schelen. Boos was ik mijn haar. Wat ben ik toch een tuttebel.

Ik droog me af en doe wat make-up op. Ik ben toch blij dat ik nauwelijks wat bij me heb. Ik ga me niet voor hem optutten. Ik ben niet op zoek naar een nieuw vriendje, ik wil eerst genieten van mijn vrijheid.

Helemaal aangekleed loop ik de slaapkamer in. Koen ligt nog in bed.

“Opschieten, we moeten gaan.”

“Waar zullen we ontbijten?”

“Dat doen we wel ergens onderweg.”

Koen fronst. “Wat heb jij ineens? Spijt?”

Dit is een mooie kans om vrij te blijven, grijp die kans, zeg ik tegen mezelf. Maar dat kan ik niet.

Ik glimlach even. “Nee ik heb geen spijt, maar wel haast. Kom op, je bed uit, onder de douche.”

Ongeduldig wacht ik tot hij klaar is. Ik heb al mijn spullen al gepakt. Ik heb zelfs zijn spullen al bij elkaar gelegd. Verbaasd kijkt hij naar het stapeltje, maar hij zegt niets. Hij pakt zijn tas en dan kunnen we eindelijk gaan.

Een bus brengt ons naar een carpoolstrook. Het is bewolkt en drukkend warm, echt zweetweer. Na een halfuur staan we er nog steeds. Ons gesprek komt niet op gang. Het maalt maar door mijn hoofd dat ik ondanks mijn goede voornemen nog dezelfde dag door de knieën ben gegaan.

“Waar is je jas eigenlijk?”

Ik voel aan mijn middel. Niets. Ik krijg het benauwd en pak mijn rugzak. Ik kan me niet herinneren dat ik mijn jas daarin gedaan heb. Zenuwachtig rommel ik in mijn veel te volle tas. Geen jas. “De bus. Ik heb hem naast me in de bus gelegd.”

“Je maakt een grapje?”

Ik schud mijn hoofd.

“Daar zaten mijn pasjes en creditcard in en die laat jij gewoon in de bus liggen?”

“Dat leek me wel lachen.” Alsof ik het expres gedaan heb.

Koens ogen vernauwen zich.

“Ik maak een grapje,” zeg ik, “wat denk je wel? Daar zaten ook mijn pasjes in.”

“Kijk nog eens goed in je tas.”

Ik zet mijn rugzak op een picknicktafel en haal alles er een voor een uit. Heel gênant. Mijn onderbroeken, beha’s en tampons, alles ligt open en bloot op tafel, maar nu kan het me even niets schelen. Het stomme is dat ik in de bus nog dacht dat het niet handig was om de jas naast me neer te leggen. Wanneer mijn rugzak helemaal leeg is, kunnen we maar één conclusie trekken. De jas is er niet. Koen begint op en neer te benen. “Heb jij dat nummer dat je moet bellen om je pasjes te laten blokkeren?”

“Nee, maar zo’n vaart zal het toch niet lopen?”

“Ik bel wel even een vriend.”

Ik hoor hem bellen terwijl ik alles in mijn tas terugprop. Wanneer alles er weer in zit, hoor ik hem opgelucht ademhalen. “Dat is in ieder geval geregeld. Hier is het nummer.”

Ik pak mijn mobiel en zorg ervoor dat ook mijn pasjes geblokkeerd zijn.

“Wat doen we nu?” vraagt Koen wanneer ik mijn mobiel wegstop.

“Doorgaan natuurlijk.”

“We hebben niet genoeg geld.”

“We hebben ons budget, dat moet genoeg zijn.”

Koen schudt zijn hoofd. “Hoe naïef kun je zijn?”

Het lijkt wel of ik mijn ex hoor. Ik pak mijn rugzak. “Dan ga ik wel alleen verder. Ga jij maar lekker naar huis.”

“Nee, we gaan samen naar huis. Ik laat je hier niet in je eentje achter.”

“Dus toch, hè? Ik wist het wel.”

“Wat wist je wel?” Koen zucht even.

“Ik heb je meteen aan het begin al gezegd dat ik geen beschermheer nodig heb.”

Koen schudt zijn hoofd. “Ik ga even naar de wc.”

Boos kijk ik hem na. Wat een eikel om zo weg te lopen, juist nu ik een beetje op dreef ben. Weet je wat, ik zal hem wel eens laten zien dat ik het meen. In de verte komt een auto aan en zonder er verder bij na te denken steek ik mijn duim op. De auto zal waarschijnlijk wel doorrijden, maar dan heb ik het in ieder geval geprobeerd. De auto stopt en de bestuurder draait het raampje naar beneden. Luide hardrock bonst door de luidsprekers, waardoor ik nauwelijks kan verstaan wat hij zegt. Hij wenkt dat ik in moet stappen. Heel even aarzel ik nog en dan ga ik naast hem zitten. Ik heb mijn gordel nog niet om of we zitten al op de snelweg.

“Tot waar kan ik meerijden?”

Na nog een keer vragen weet ik wel de naam van het dorpje, maar ik heb geen idee waar het is en Koen heeft de kaart. Mijn eigen kaart ligt helemaal onderin. Nou ja, ik kijk zo wel even. Wat zal Koen wel niet denken. Misschien is het niet helemaal netjes om hem daar achter te laten. Het geld, denk ik verschrikt. Ik heb een groot deel van ons geld in mijn portemonnee. Dat leek wel handig, ik weet nu alleen niet meer waarom. Ik hoef weinig te kletsen, de jongen lijkt liever naar de muziek te luisteren dan naar mij. Mijn mobiel gaat. Gelukkig hebben we gisteren nummers uitgewisseld voor als we elkaar kwijt zouden raken. Daar zal hij nu wel heel blij om zijn. Ik denk dat hij niet eens weet wat mijn achternaam is.

“Waar ben je?” Koen klinkt eerder bezorgd dan boos.

Ik vertel waar ik naartoe ga.

“Wat zeg je? Kan de muziek iets zachter?” Ik gebaar naar de jongen en gelukkig draait hij meteen aan de volumeknop. Ik zeg nogmaals de plaatsnaam.

“Dat klinkt niet als een grote stad, je blijft toch wel op de snelweg?”

Ik schraap even mijn keel en voel de zenuwen kriebelen in mijn buik. “Eh nee, niet echt.” We rijden door de heuvels, waar je tachtig mag, maar mijn chauffeur scheurt met honderdtwintig over de weg en af en toe houd ik mijn hart vast. Ik houd mezelf voor dat ik nooit van plan was om op de snelweg te blijven.

“Jeetje, wat heb je gedaan? Kon je echt niet wachten tot ik weer terug was?”

Ik voel dat ik moet huilen, want ineens mis ik hem. “Ik moet ophangen. Ik bel je nog wel.”

“Wacht, niet ophangen!”

Ik heb al op het knopje gedrukt. Hoe kan ik hem nu missen? Ik ken hem pas een dag en een nacht die heel bijzonder was. Het was sowieso fantastisch tot ik het zo nodig moest verpesten. Verdrietig kijk ik uit het raam naar het voorbijra-zende landschap.

Het dorpje waar ik eruit gezet word, ligt in België. Het is er uitgestorven, waardoor het een troosteloze indruk maakt. Gelukkig is er wel een café. Ik heb honger, want we hebben het ontbijt overgeslagen. Arme Koen, zal hij wel genoeg geld hebben voor een broodje? Zal hij de trein terug nemen? Kan hij wel de trein terug nemen of zal hij verplicht moeten liften? Hoe vaak zal hij me al vervloekt hebben?

Na mijn broodje ga ik op het plein voor de kerk staan. Er is helemaal niemand en na een uur heb ik nog geen rijdende auto gezien. Ik heb het warm en ga weer naar het café voor een ijsje. Binnen is de airco aan en ik besluit dat ik daar heel even blijf. Het zweet staat op mijn voorhoofd, ook niet echt charmant.

Er zitten een paar mannen aan de bar. Zal ik hen om een lift vragen? Dan zie ik dat ze al aan het bier zitten. Toch maar niet.

“Allé, warm hè?” Een van de mannen heeft zich omgedraaid zodat hij me aan kan kijken.

Ik knik en kijk weer naar buiten. Ik moet wel het verkeer een beetje in de gaten houden, als er een auto komt dan moet ik er snel vandoor.

“Zit je op iemand te wachten?”

“Nee, jawel. Ik wacht op een lift.”

“Ben je aan het liften? Hier? Dan zul je nog wel even zitten. Op dit uur is het hier uitgestorven.”

Je meent het.

De man kijkt me trouwhartig aan. Hij bedoelt het goed, hij kan het ook niet helpen dat ik zo’n dom wicht ben. Wie laat zich er nu hier uit zetten? Ik maak een praatje met hem. Zijn vrienden komen er ook bij staan. Die zien er niet allemaal even vriendelijk uit. Vast van het type ‘ruwe bolster, blanke pit’. Een van hen diept een oud verhaal op. Het is best grappig, maar al iets te vaak verteld.

“Hé,” zegt de eerste man. “Kijk, een auto. Moet ik even naar buiten om hem tegen te houden?”

“Niet nodig, hij stopt al,” zegt een ander.

Ik kijk door het raam en daar staat inderdaad een zilvergrijze Peugeot. Ik pak snel mijn spullen, misschien is hij zo weer weg.

“Nou, veel succes,” roepen de mannen.

Ik wil juist naar de deur lopen wanneer er iemand binnenkomt. Het is Koen.

We kijken elkaar aan. Mijn hart maakt een sprongetje en het liefst wil ik naar hem toe rennen en mijn armen om hem heen slaan, maar dit lijkt me niet het goede moment. Hij is vast heel boos.

“Dat jij ook een lift hebt kunnen krijgen naar deze uithoek.”

“Ik heb een vriend gebeld, die heeft me opgehaald en hiernaartoe gebracht.”

“O.” Zou hij speciaal voor mij hiernaartoe gekomen zijn?

“Ik maakte me zorgen, maar zie dat dat niet nodig was.”

“Ik heb je toch gezegd dat ik me prima kan redden.” Ook dit is misschien niet handig om nu te zeggen, maar het is wel zo. Ik heb in mijn eentje gelift en ik leef nog. Koen draait zich om.

“Waar ga je naartoe?” Ineens wil ik heel erg graag dat hij hier blijft. “Ze hebben hier heerlijke broodjes. Heb je honger?”

“Mijn geld is op.” Koen staat met zijn rug naar me toe, maar is wel stil blijven staan.

“Ik trakteer.”

“Een sigaar uit eigen doos zeker?”

“Het spijt me van het geld. Ik was vergeten dat het in mijn portemonnee zat.”

“Hé moppie, wie is die lamstraal?” Een van de mannen om me heen mengt zich nu in ons gesprek.

“Blijf lekker bij ons, hij lijkt me behoorlijk chagrijnig.” Weer een andere man. Ze komen dichter om me heen staan en de sfeer wordt een beetje grimmig. Voorzichtig doe ik een stap naar de deur. Ik wil naar Koen, ik wil het goedmaken.

“Waar ga je heen, het was hier net zo gezellig.” Een grote brede man met een akelige tatoeage gaat voor me staan. Hij klinkt poeslief, maar zijn ogen staan gemeen.

“Ik wil naar buiten, laat me gaan.”

“Voor een kusje.” Hij tuit overdreven zijn lippen.

“Een volgende keer.” Ik probeer me tussen de mannen door te wringen.

“Laat haar gaan.” Het is Koen.

De brede man met de tatoeages draait zich om. “Wat zei je?”

“Laat haar gaan.” Koen kijkt heel boos en voordat ik weet wat er gebeurt, heeft de man uitgehaald en Koen recht op zijn neus geslagen.

“Niet doen!” gil ik. “Laat hem met rust.” Ik begin met mijn vuisten op zijn rug te slaan. Het heeft totaal geen effect. Ik gil nog wat harder en kijk naar de andere mannen om me heen. Die doen helemaal niets, vinden het wel grappig, zo’n verzetje op een verder kleurloze dag.

Koen slaat terug, de man deinst heel even achteruit om er vervolgens weer vol op te slaan. Ik moet iets doen, ik wil niet denken aan wat er zou kunnen gebeuren. Ik kijk om me heen of er iets is wat ik kan gebruiken als wapen. Ik zie de spitse punten van mijn laarzen. Ha! denk ik. Ik zal je hebben. Ik trek mijn been naar achteren en schop zo hard als ik kan tegen de schenen van de man met de tatoeages. De man zakt bijna in elkaar van pijn. Snel pak ik mijn rugzak en loop naar Koen. Die zit onder het bloed, maar hij kan gelukkig nog wel lopen. “Kom, we gaan.”

Hij pakt mijn hand en snel rennen we naar buiten, naar de zilvergrijze auto. Koen gaat voorin zitten en ik achterin.

“Rijden,” schreeuwt Koen naar een blonde jongen achter het stuur.

Die ziet Koen en zonder iets te vragen start hij de auto. Met piepende banden rijdt hij weg. Ik kijk naar buiten en zie de man met de tatoeage naar buiten komen. Hij trekt iets met zijn been.

“Wat is er gebeurd? Ben jij Daniëlle?”

Ik knik.

“Menno,” zegt hij.

“Hier.” Ik heb een papieren zakdoekje gepakt en geef dat nu aan Koen. We zijn allemaal stil. Ik ben buiten adem en voel dat de adrenaline zijn werk doet.

“Waar zal ik naartoe gaan?” vraagt Menno.

“Graag terug naar de snelweg en dan bij het eerste het beste wegrestaurant even stoppen als je het niet erg vindt,” zegt Koen.

Menno haalt zijn schouders op. “Prima.”

We rijden een heel eind en niemand zegt wat. Ik kijk naar buiten. Wat gaat er nu gebeuren? Hoe erg is de schade? Gaat hij me op een trein zetten omdat hij me nooit meer wil zien? Misschien vindt hij dat ik vanaf dat wegrestaurant zelf maar moet weten hoe ik thuis kom. Dat kan ik me best wel een beetje voorstellen.

Eindelijk zijn we bij een wegrestaurant. Menno parkeert de auto.

“Wacht je hier even?” vraagt Koen aan Menno. Menno knikt.

Ik steek mijn hand uit naar Menno. “Leuk om je even te zien en bedankt voor je redding. Tot ziens.”

Koen en ik stappen uit. “Wat was dat voor onzin, je gaat toch niet verder liften?”

“Ik weet niet wat jij wilt.”

“Ik wil naar huis en jij gaat mee.”

“Naar jouw huis?”

“Dat weet ik niet, ik weet alleen dat ik je niet ergens langs de weg achterlaat. Vandaag was avontuur genoeg.”

Ik kijk beneden naar de grond. “Het spijt me dat ik je zomaar alleen heb gelaten.”

“Waarom deed je dat?”

Ik haal mijn schouders op. Ik weet het niet meer. Het had iets te maken met vrijheid, maar dat was lang niet zo leuk als ik gedacht had. “Na zeven jaar wil ik niet meteen een nieuw vriendje.”

“Dat snap ik, dat had je toch ook gewoon kunnen zeggen?”

“Je noemde me naïef.”

“Ik was boos.”

“En nu?”

“Je bedoelt nadat je me zonder geld op een parkeerplaats hebt laten staan en nadat ik in elkaar geslagen ben door een of andere gek?”

“Ik heb al gezegd dat het me spijt.” Ik kijk weer naar de punten van mijn schoenen.

“Ik wist trouwens niet dat tegen de schenen schoppen was toegestaan bij karate.”

Ik kijk even op. Waar heeft hij het over?

“Je zwarte band.”

“O dat, eh, dat is gewoon een zwarte band voor in mijn haar. Mijn laarzen zijn veel effectiever, vind je niet?”

Hij lacht weer, gelukkig.

Hij trekt me naar zich toe. “Mag ik je een vriendschappelijke knuffel geven?”

“Graag.”

Hij drukt me stevig tegen zich aan. “Wat denk je, mag ik je over een paar maanden bellen?”

“Wil je dat dan nog?” We kijken elkaar aan en ik krijg een heerlijk gevoel in mijn buik. “Goed, over een paar maanden.”

“Wordt dan regel drie afgeschaft?”

Ik knik. “Ja, een afspraakje plannen is oké.”

“Is er nog een budget?”

Ik lach. “Nee, en je mag gewoon met de auto komen.”

“Moet ik echt nog zo lang wachten?”

Heel even wil ik nee zeggen. Dan bedenk ik me dat het echt te snel is. “Het spijt me. Regel vier wil ik voorlopig nog even in stand houden.”

Hij zucht. “Nou, vooruit dan maar. Zullen we nog een laatste keer liften?”

“Pardon?”

“Kijk daar, die zilvergrijze auto. Maar misschien moeten we eerst wat eten.” Hij wenkt naar Menno, die nog steeds geduldig in de auto zit te wachten. Blijkbaar heeft hij niet discreet een andere kant op gekeken, want hij stapt meteen uit en komt naar ons toe lopen. Koen slaat een arm om me heen en met z’n drieën lopen we naar het restaurant.

EOF