Els Ruiters: Welcome to the jungle

Ik kon het niet geloven. Ik. Kon. Het. Niet. Geloven! Ik had de baan!

Nog een keer las ik het mailtje. En nog een keer. En toen nóg een keer om zeker te weten dat er echt stond dat ik aangenomen was, en niet dat dat alleen in mijn verbeelding zo was.

Wat doet een vrouw als er niemand is om te omhelzen en tegen te schreeuwen dat ze eindelijk een baan heeft? Bij gebrek aan beter gaat ze hysterisch gillen en krijsen en als een indiaan door de kamer dansen.

Zo verging het ook mij. Tommy, de lelijkste kater van het noordelijk halfrond, wist niet hoe snel hij weg moest duiken en vluchtte onder de bank. Siegfried en Roy, mijn twee parkietjes, kwetterden angstig. Ik sprong door de kamer op mijn blote voeten en zou het liefst de parkietenkooi de lucht in gooien. Niet vanwege de parkietjes, hoor, maar simpelweg om iets te hebben om mee te smijten.

Ik was zo blij, ik kon het niet bevatten. Met een geroutineerd gebaar waar een goochelaar jaloers op mag zijn toverde ik mijn telefoon tevoorschijn en ik drukte de sneltoets van mijn allerbeste vriendin in.

Noortje nam meteen op.

“Noor, ik heb hem! Ik heb de baan!” gilde ik. “Bij InMode!”

“Wat?!” gilde ze terug. “Echt?”

“Ja!” gilde ik weer. “Ze hebben net gebeld en ik heb een mailtje gekregen en daarin staat het!”

“Die redactie-productie-assistente job?”

“Ja-haaa! Ik heb de baan!” Voor het geval haar kortetermijngeheugen niet meer zo best was, riep ik het nog maar een keer. “Kom je naar boven?”

“Zet de deur maar vast open!” joelde ze en haar stem verdween. Mijn onderbuurvrouw vloog de trappen op, ik kon haar voetstappen al horen.

Nog geen twintig seconden later knalde de voordeur tegen de stopper en vloog ze me om de nek. “Jes, geweldig! Gefeliciteerd! Vertel, vertel! Wanneer ga je beginnen?” Ze straalde zo mogelijk nog meer dan ik.

“Volgende week. Maandag is mijn eerste dag, staat in de mail.”

“Wat? Echt? Je meent het,” zei Noortje. “Per 1 juni? En je vakantie dan?”

“Ik hoef geen vakantie, ik heb al een jaar thuisgezeten! Ik wil aan het werk! Het kan me niet vlug genoeg beginnen!”

“Je bent hartstikke gek, vakantie – dat is toch heerlijk? Laten we het er maar op houden dat je last heb van verstandsverbijstering door al dat thuiszitten…Zeg, nu hoef je niet meer te solliciteren, is het afgelopen met de stress. Je hebt een baan, schat!”

O yes, baby! Na een jaar thuiszitten had ik weer werk. En niet zomaar een baantje! Over een klein weekje zou ik gaan beginnen bij het prestigieuze modemagazine InMode! Ze zochten een medewerker voor de redactie, en ik had in een opwelling een sollicitatiebrief geschreven die uitblonk in bondigheid. Ik had hem getypt, één keer doorgelezen en toen op de knop ‘verzenden’ gedrukt. Hij was nog niet weg of ik had er al spijt van. Stomme sukkel. “Jessica, als je een baan écht wilt hebben, moet je werk maken van je sollicitatiebrief.” Dat was het advies van meneer Schaep, mijn coach van het UWV, waar ik sinds een jaar aan moest kloppen voor een maandelijkse toelage. Die man vertelde me echt niks nieuws.

“Ik snap niet dat ze mij uitgekozen hebben. Er moeten veel betere reacties zijn binnengekomen.”

“Dan heb je een bijzondere brief geschreven. Mag ik ‘m eens zien?” Noortje wist de weg in mijn appartementje. Ze trok de koelkast open en controleerde of de wijn koud genoeg was. Ik pakte de glazen en we installeerden ons op mijn kleine, knusse balkonnetje, waar de Franse geraniums kleur brachten aan het gietijzeren balkonhekje. De meizon was al heet – eigenlijk was het te warm om buiten te zitten, maar door het verkoelende windje dat mijn balkon kuste, was het er heerlijk.

Ik klapte mijn laptop open en klikte door bestanden en mappen heen totdat ik mijn mailtje terugvond. Daarna overhandigde ik de laptop aan Noortje. Ze las het bericht en begon te lachen.

“Heb je dit verstuurd?”

“Yep.”

“Waar is de rest?”

“Er is geen rest. Dat is alles.”

“Ook geen cv?” vroeg ze ongelovig.

Ik schudde mijn hoofd. Ook geen cv.

Noortje las voor: “Ik zoek werk. Ik weet het verschil tussen d en dt, en zij en hun. De enige eisen die ik heb, betreffen de Nederlandse taal. Met vriendelijke groet, Jessica Grams-bergen.” Blijkbaar vond ze het reuze grappig, want ze grijnsde van oor tot oor en gaf me de laptop terug. “Briljant. Hoe krijg je het bedacht?”

“Nou…het was meer een daad van wanhoop,” bekende ik. “Extremis malis extrema remedial.”

“Ik snap best dat ze jou hebben laten komen. Proost. Op je nieuwe job,” zei Noortje, hief het glas en nam een flinke slok wijn. “Geloof maar dat dit opvalt te midden van al die standaard brieven die zo’n personeelsfunctionaris op zijn bureau krijgt.”

Ik proostte terug. “Op mijn nieuwe baan.”

“Supercool. InMode. Redactieassistente. Het klinkt echt vet. Zie je wel dat het allemaal goed komt? Ik wist wel dat jij een baan zou vinden. Hoeveel sollicitatiebrieven heb je al geschreven?” Noortje wipte de deksel van de Pringles en trok de afsluitlip eraf. Daarna viste ze een stuk of tien chips van de stapel en stak die in een keer in haar mond. Waarom ik Pringles in huis haalde, werd duidelijk toen ik haar zag kanen.

O, goeie vraag. “Ik weet het niet precies. Veertig? Zestig? Allemaal even braaf en nietszeggend.”

“Precies!” riep ze uit en at haar mond leeg voordat ze verder ging. “Wedden dat ze vol stonden met van die volzinnen?”

“Ja, maar,” protesteerde ik, “ik zoek redactioneel werk. Dan kan ik toch geen briefschrijven in turbotaai?”

Noortje kon het altijd mooi zeggen. Ze was op een heerlijke manier direct. “Wat zegt zo’n volzin over jou? Niks. Vertel eens over het gesprek. Hoe was het?”

Hmm. Ik leunde wat verder naar achteren. Nu het gevoel van een baan een beetje begon te settelen, werd ik loom en warm. “InMode zit op de eerste verdieping in de IJsselsteijner…” begon ik.

Ze was erg knap, doctorandus Reeftink, de vrouw met wie ik een gesprek had. Alhoewel – nee, niet knap, dat was niet het juiste woord. Knap was de vreselijke gay die me bij de balie doorstuurde, en het fotomodel met Starbucks-achtige koffie dat in de lift stapte net voordat ik op het knopje naar boven duwde. Dat waren knappe mensen, zo weggelopen uit het handboek voor de Young Urban Smart Looking Hotties. De vrouw die mij ontving, was verzorgd. Dat was het. Verzorgd. Heel erg keurig. Als personeelsfunctionaris van InMode moest dat natuurlijk ook. Per slot van rekening was zij een van de visitekaartjes van het bedrijf.

Ze droeg een antracietgrijs mantelpakje, en een parelgrijs bloesje. Een zalmkleurig sjaaltje zat losjes om haar hals geknoopt. Een geraffineerde blonde lok in haar verder zacht-bruine haar gaf haar gezicht een zachte, jonge uitstraling.

Toen ik haar een hand gaf en haar van dichterbij zag, viel het me op dat er geen rimpels in het mantelpakje en ook niet in haar gezicht zaten. De boel was zorgvuldig met botox opgespoten. Daardoor leek het even of ze niet goed wist hoe ze moest praten.

Maar afgezien van dat verstrakte bekkie viel ze me best mee. “Ik heb jouw mailtje een tijdje geleden gelezen, en ik moet zeggen dat ik het direct wegklikte, maar bij nader inzien toch nog eens wat verder heb gekeken. Het beviel me achteraf wel. Ik trek graag mensen aan die kostbare tijd niet verdoen met eindeloos praten. Dus, heb je nog steeds belangstelling om bij InMode te werken?”

Ik knikte. Ze was net overeind gekomen en ik schrok een beetje van hoe lang ze was. Net als dat model in de lift. Van die benen die nooit ophielden. Om het effect te vergroten stond ze ook nog op ongelooflijk hoge hakken. Ik moest natuurlijk het juiste zeggen om indruk te maken, want in mijn niet al te exclusieve jasje van Benetton was ik maar gewoontjes naast haar. Zij straalde klasse uit, ik ongetwijfeld een vage transpiratiegeur. Ze droeg vast Prada en haar kapper kostte waarschijnlijk meer dan mijn handtas.

“En of. Dit is vast de uitdaging die ik…”

“Niet doen, niet doen. Verpest je korte, aangename briefje nu niet met holle woorden,” waarschuwde ze me hoofdschuddend. “Een simpel ja of nee is voldoende.”

Ik heb al heel wat sollicitatiegesprekken gehad, maar dit sloeg wel alles. “Ja.” Het kwam eruit als mijn eigen zwanenzang. Ja. Had ik niet op zijn minst ‘ja, graag’ of ‘ja, ik wil’ moeten zeggen?

Mevrouw Reeftink knikte en maakte een aantekening op haar laptop. In de ongemakkelijke stilte die viel, voelde ik me geroepen om wat te zeggen. “Wilt u niet wat meer van me weten?”

“Ik weet voldoende van je,” zei ze tot mijn grote verbazing. “Een sollicitatiebrief kan iedereen van het internet afplukken, maar hoe je je uitdrukt op Hyves, Facebook, Twitter en Linkedln vertelt me meer dan een cv.”

Opnieuw had ze me tuk. Tjee. Ze was naar mij gaan zoeken op openbare websites, en ze had van alles gevonden. Je hoorde wel dat werkgevers zulke dingen deden, maar dit was de eerste keer dat ik het werkelijk meemaakte.

“Je hebt het afgelopen jaar niet gewerkt.” Het was geen vraag, maar een mededeling. Hoorde ik afkeuring in haar stem?

“De economische crisis. Ik werkte bij tuincentrum Philipine en dat is failliet gegaan,” legde ik uit. Ik snapte mezelf niet; waarom had ik zo vreselijk het gevoel dat ik me moest verantwoorden tegenover die vrouw? Het was dat ze had gezegd dat ze van kort en bondig hield, anders had ik hier helemaal uit de doeken gedaan hoe ik in van de ene op de andere dag van fulltime werknemer in fulltime werkloze was veranderd.

“Ja, dat heb ik gelezen,” zei ze. Gelezen? Waar dan? Ook op internet? “Wanneer kun je beginnen?”

“Morgen. Vandaag nog, als u dat beter uitkomt.”

Er kwam warempel een kleine glimlach tevoorschijn, maar dat was maar even. De telefoon ging, ze nam op met een kort “ja?”, keek op haar horloge, klapte de laptop dicht en kwam overeind. “Hier moeten we het bij laten. Je hoort nog van me.”

Maar…ik had nog een hoop vragen. Wat precies van me verwacht werd, wat ik als redactieassistente moest doen, wat de werktijden waren, of er sprake was van een collectieve vakantie, een bedrijfsverzekering, pensioenvoorziening en nog meer van die dingen. Ze begeleidde me naar de deur. “Danique, wil jij mevrouw Gramsbergen een corporate map geven?” Ik kreeg een knikje en een hand, en voor ik er erg in had stond ik voor het bureau van de secretaresse en was de deur achter me weer dicht. De smalle, zilvergrijze luxaflex werd gesloten en mevrouw Reeftink verdween uit het zicht.

De secretaresse die Danique werd genoemd gaf me een witte map. “Hierin vind je alles wat je moet weten,” zei ze. “Wil je de map op je eerste werkdag weer meenemen?”

“Maar ik weet nog niet eens of ik aangenomen ben,” stamelde ik.

“Bedrijfsbeleid,” zei Danique, alsof dat alles verklaarde. Ze had een headsetje op en verstelde de beugel bij haar oor een beetje. Zelfs dat saaie hightech ding zag er bij haar cool en hip uit. “Als je aangenomen bent, kun je het doorlezen voor je begint; als je niet aangenomen bent dien je de map hier weer zo spoedig mogelijk in te leveren.”

Ik keek naar het knappe meisje aan het spierwitte bureau. Ongelooflijk. Bij Philipine, het tuincentrum waar ik de marketing en communicatie voor mijn rekening had genomen, liep alles in een prettige chaos door elkaar. Zo groen en vrolijk als het daar was, zo wit en steriel was het hier. Het had blijkbaar ook zijn weerslag op de persoonlijke benadering. Bij Philipine had de eigenaar me destijds zelf rondgeleid en ik voelde me er ogenblikkelijk thuis. Er was een hoop werk te doen, en vanaf het moment dat ik in dienst trad van Philip-Jan Bos en zijn vrouw, ging ik ervoor met hart en ziel.

Maar na drie fijne jaren was het afgelopen. De crisistijd hakte erin. Er waren nogal wat bedrijven die hun groenvoorziening door Philipine lieten verzorgen, en daarvan ging er een hele rits op de fles. Een geestelijk gebroken Philip-Jan liet op een sombere donderdagmiddag weten dat het bedrijf niet kon overleven zonder faillissementverklaring en een doorstart met een minimum aan personeel.

Dat was einde oefening voor mij.

“Is er nog iets?” vroeg Danique, mijn gedachten onderbrekend.

“Eh, nee hoor,” zei ik vlug. Toen: “Jawel, toch. Mag ik even bij de redactie gaan kijken?”

Danique wierp een blik op de gesloten luxaflex en knikte toen. “Als je het kort houdt en niemand van het werk houdt.”

Guttegut. Ja, juf.

“Waar is het precies?”

Ze wuifde naar het einde van de gang en haar hand klapte om, alsof ze een bocht aangaf. “Gang in, aan de linkerkant. Oranje zone.”

Oranje zone. Right. Het zei me niks, maar ik knikte alsof ik precies wist waar ze het over had, klemde de map onder mijn arm en draaide me om. Net voordat ik wegliep, hoorde ik haar zeggen: “Human Resources, met Danique de Jong. Nee, de kandidaat is net weg.”

Kandidaat…Ha! Dat was ik! Onwillekeurig hield ik mijn pas een beetje in, voor het geval ze me terug zou roepen om te zeggen dat ik de baan had, want dat was misschien wel mevrouw Reeftink die doorgaf dat ik aangenomen was. Niets was minder waar. Hoopvol keek ik nog een keer over mijn schouder, maar Danique zat al op haar witte toetsenbord te rammelen en wist waarschijnlijk niet meer dat ik net nog aan haar bureau had gestaan.

Aarzelend liep ik verder, sloeg de bocht om en keek een grote kantoortuin in. Wat nou oranje zone? Alles was wit. Het leek wel of ik in een set van Ugly Betty was binnengestapt. Witte vloeren, witte muren, witte bureaus, witte stoelen, witte computers, witte kasten.

Welcome to the jungle, dacht ik.

Pas toen ik een stukje verder de ruimte in liep, zag ik aan de accessoires wat Danique bedoelde. Dit was kennelijk het paarse gebied, want er stonden enkele paarse transparante stoeltjes, en op de bureaus lagen paarse kantoorbenodigdheden. Op een wit kastje stond een rijtje paarse ordners. De meeste mensen zaten te werken en merkten niet dat ik voorbijkwam, maar wie wel keek trakteerde me op een keurings-blik. Heel snel ging het, van top tot teen. Binnen twee seconden was ik bekeken, gekeurd en gemerkt. Op de hiërarchische ladder van InMode stond ik helemaal onderaan.

Ze waren allemaal zo…hip. Hippe, mooie, jonge mensen. Vrouwen met dure merkkleren, halsbrekend hoge hakken aan hun voeten en tassen die quasi-achteloos op hun bureau stonden. Slank op het magere af. De mannen waren te goed gekleed, met Ascott-sjaaltjes om hun nek en een wave in hun haren. Haast pronkerig.

Een stukje verder had het paars plaatsgemaakt voor appeltjesgroen, ik kwam turkoois tegen en inderdaad waren de kussentjes op de stoelen aan het eind van de kantoorruimte oranje. Voorzichtig – ik voelde me een regelrechte indringer hier – gluurde ik over de witte tussenwandjes om een glimp op te vangen van de redactie.

Er was niemand in de oranje zone.

Ik stapte de ruimte tussen de wandjes in en keek rond. Het was hier, net als elders, erg netjes. Papieren lagen in transparante oranje kunststof bakjes, pennen in dito houders. De computers zoemden zacht. Dus dit was de redactie? Waar was iedereen? Vier bureaus, maar geen personeel. Het zag er wel erg opgeruimd uit. Werd hier wel gewerkt? Op een whiteboard hingen een paar A4-tjes, op hun plaats gehouden door oranje magneetjes. Ik keek ernaar en probeerde onopvallend te lezen wat er stond.

“Zoek je iemand?”

Ik schrok op. Een man kwakte net een stapel post op het bureau naast me. Voor ik antwoord kon geven, zei hij al: “Stafvergadering. Ze zijn er niet.”

“O ja. Natuurlijk. Ik zocht niemand, hoor. Ik…ik eh…kwam alleen maar even kijken naar de redactie.”

De postbezorger plukte nog een stapel post uit het karretje dat hij voortduwde en hij controleerde wat erop stond voordat hij achter het schot aan de andere kant van de gang verdween. Een paar tellen later was hij weer terug. Met zijn grijsblauwe stofjas en Buddy Holly-bril paste hij zo vreselijk niét in het beeld hier, dat het bijna een verademing was.

“Moet je iemand in het bijzonder hebben?” vroeg hij.

Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor. Ik kom hier misschien werken.”

“Ah, op die manier.” Op zijn gemak leunde hij op het karretje en ademde diep uit. “Wat is het hier lekker. Het is niet te harden in de postkamer.”

Omdat ik niet zo goed wist wat ik moest zeggen, knikte ik maar eens. “Buiten is het warm.”

“Ja, opwarming van de aarde, hè. Opwarming van de postkamer gaat tien keer zo snel,” verzekerde hij me en hij schoot in een smakelijke lach. “Wanneer begin je?” Hij maakte geen aanstalten om verder te gaan met zijn werk. Jonger en frisser, maar verder was hij zo’n type van de Goeiemoggel-reclame van een tijdje geleden. Alles op zijn tijd, geen haast, een beetje wars van te veel nieuwigheden.

“Het is nog niet zeker. Ik heb net pas het eerste gesprek gehad,” legde ik uit.

“O, dan zie ik je waarschijnlijk heel vlug hier,” zei hij grijnzend. “Ik ben Jasper. En jij bent?”

“Jessica.”

De postkamerman stak zijn hand uit en schudde de mijne. Ik had op iets meer gehoopt dan een praatje met de postbezorger, maar tot nu toe was hij de enige die iets tegen me zei.

“En Jessica – wat heb je afgesproken met de afdeling HR?”

“Eh, nog niets. Ik moest maar eens gaan,” zei ik en ik slingerde mijn tas over mijn schouder.

“Wil je de nieuwste InMode?” vroeg Jasper en hengelde onder het karretje. Hij trok een glossy uit een dikke stapel en duwde die in mijn handen. “Vers van de pers.”

“O, dank je wel!” Ik nam het tijdschrift van hem aan. Het papier glansde en de inkt rook nog vers. Ik had een paar keer een InMode gekocht om op de hoogte te zijn van het tijdschrift voor het geval mijn belachelijk korte sollicitatiemail zou resulteren in een gesprek, maar ik was er daarna mee gestopt. Twaalf euro voor een tijdschrift dat bol staat van advertenties vond ik behoorlijk gortig.

“Je hebt dus gesolliciteerd op een baan bij de redactie,” zei Jasper. Hij had geen haast om weg te komen. Ik vond hem achter dat montuur, maar door dat donkere vijftigerjaren-model viel dat niet op. Hij kon ofwel razend slim proberen over te komen, of hij was een stijlicoon dat op de verkeerde plek zat. Als hij hier niet rondliep, zou ik zeggen dat hij meespeelde als tegenhanger van Abby Sciuto in NCIS.

“Ja, maar nogmaals: ik weet niet of ik het word. Ik had een gesprek met die mevrouw Reeftink, en dat was wel het meest bizarre sollicitatiegesprek dat ik ooit gehad heb.”

Jasper boog zich wat naar me toe, zijn ogen glinsterend van plezier. “Waarom? Wat was er dan?”

Er kwam een hoofd boven een van de witte wandjes uit. “Waar is Aletta?” De stem hoorde bij een – uiteraard – aantrekkelijke man, die een turkooizen poloshirt droeg onder een wit colbertje. God alsjeblieft zeg! Ze hadden hier toch geen corporate identity uniform, hè? Per afdeling je kleur dragen? Poloyup keek met slecht verholen afkeer naar Jasper, die zijn bril afnam en hem schoonmaakte aan de hoek van zijn smoezelige stofjas. Tenminste – dat leek zo. Ik zag dat hij zijn bril niet aanraakte, maar van het moment gebruik maakte om de ander aan het lijntje te houden. Een beetje te jennen. Hij hield zijn bril omhoog, tegen het licht, bekeek de glazen, en herhaalde het ritueel.

De yup keek mij ongeduldig aan. “Jij daar, jij ziet eruit of je het wél begrijpt. Waar is Aletta?” Alsof ik hem de eerste keer niet gehoord had. Ik deed mijn mond al open om wat te zeggen, maar Jasper was me voor. Hij zette een pasje naar voren en zei tegen de ander: “Sorry Louis, je moet wat langzamer en duidelijker praten. Dit is Jessica, ze is niet zo snel van begrip. Is aangenomen in het kader van het programma ‘collega’s met een verstandelijke beperking’.”

Eén ogenblik lang wist ik niet hoe ik moest reageren. Ja, hallo! Als ik de baan hier kreeg, had ik voor ik begonnen was al een labeltje aan mijn broek hangen! Met dank aan Jasper van de postkamer. Anderzijds vond ik de arrogante manier waarop die knakker tegen Jasper en mij deed belachelijk. Het zat ‘m niet eens in wat hij zei – wél in de manier waarop. Hij hield zijn hoofd wat achterover, waardoor hij letterlijk op ons neerkeek. Ongetwijfeld had hij dat geoefend voor de spiegel: hoe hoog kon je je kin houden, langs je neus afkijken en toch nog voldoende zien om niet op je snufferd te gaan?

In zijn ouderwetse stofjas en met kaalgetrapte werkschoenen aan zijn voeten paste Jasper hier niet. En ik? Ik zag er met mijn nette jasje nog niet eens half zo hip uit als de mensen hier. Pijnlijk was ik me ervan bewust dat ik nodig naar de kapper moest om mijn haar eens flink onderhanden te laten nemen. Maar dat gaf die Louis nog steeds niet het recht om ons als zijn voetveeg te behandelen.

“Aletta heeft een stafvergadering.” Jasper keek me aan. “Kom Jessica, leg deze envelop maar op die tafel daar.”

In een flits besloot ik mee te spelen. “Louis?” echode ik en liep met stijve passen met de envelop in mijn hand naar de yup in de polo. Uiteraard met krokodil op de borst. Een C & A’tje had-ie niet aan.

“Nee, niet Louis, lieverd. Die envelop mag je daar neerleggen. Daar.” Hij wees nogmaals en ik keek zo wezenloos als ik maar kon en sjokte naar een luchtbevochtiger in de hoek. “Bijna!” riep Jasper me na. “We blijven oefenen, volgende week gaat het beter. Sorry Louis, geen tijd om hier te blijven kletsen. Jes en ik hebben nog veel te doen.”

Hij pakte me bij mijn elleboog en samen liepen we verder, het karretje met post achterlatend in de buurt van die Louis. “Hier?” vroeg ik zo onnozel mogelijk en sloeg het eerste het beste zijgangetje in. Jasper trok me mee. “Nee, nee. Dat is niet goed. Kom maar, we gaan even pauzeren. Je hebt het heel goed gedaan.”

“Ja. Goed gedaan,” echode ik braaf en knikte uit alle macht. Ik wist honderd procent zeker dat die Louis ons nakeek en ik liep een beetje slingerend met Jasper mee, tot we de hoek om sloegen en door een deur gingen die naar een trappenhuis leidde.

Tegelijk proestten we het allebei uit.

“Trouw met me! Ik wil baby’s met jou, een hele bups!” riep Jasper juichend, greep mijn handen en gaf me twee spontane zoenen, eentje op elke wang. “Je bent geweldig. Ik wachtte al tijden op iets om die stijve hark op zijn nummer te zetten.” Hij deed een stapje naar achteren. “Bravo. En dat zonder enige voorbereiding! Laat ze hier toch in de stront zakken en kom in de postkamer werken. Veel gezelliger!”

Ik moest toegeven dat het echt heel grappig was geweest, en dat alleen het zien van Jaspers opgetogen gezicht al de moeite waard was, maar ik schudde mijn hoofd. “Bedankt voor het aanbod, maar als – met de nadruk op als – ik aangenomen word, dan is dat toch in de functie van redactieassistente.”

“Wil je toch een baby van mij?” vroeg Jasper smekend.

Ik lachte. “Bedankt, maar vandaag niet.”

“O. Jammer. Wil je dan met me trouwen?”

“Helaas. Zit er ook niet in.”

“Wil je dan misschien op het dak iets komen drinken? Let op – het dak is het heilige der heiligen. Daar komt niemand, maar dan ook werkelijk niemand zonder uitdrukkelijke toestemming of in het gezelschap van ondergetekende.”

Die Jasper was zo geschift als een deur. Maar wel gezellig.

“Zeg ja,” fluisterde hij me toe. “Ik heb een koelkast met ijskoud bier en Magnums die ik gejat heb uit de bedrijfskantine. Al die gratenhuizen boven lusten toch geen ijsjes.”

Lang hoefde ik niet na te denken. “Go. Op naar het bier!”

Zo was het begonnen. Mijn sollicatiebrief, het gesprek met mevrouw Reeftink en het ijsje op het dak met de postkamermedewerker waren alle drie even bizar. Maar dat was nog maar het begin.

Zes weken na aanvang van mijn nieuwe baan was ik niet meer zo opgetogen over het werk bij InMode. Was dit het nou? Bij redactieassistente had ik me toch een andere, actievere job voorgesteld. Ten eerste was ik geen redactieassistente, maar assistente. Punt. Loopmeisje voor de witte etage. Dat had in de functieomschrijving moeten staan.

Het team waar ik deel van uitmaakte bestond uit afdelingshoofd Andrea Andretti, bureauredacteuren Paul van Gelder en Annemarie Mulder en ene Marit, een piepjonge stagiaire die er twee dagen per week was. Paul was een ontoeschietelijke man, Annemarie een neuroot en Marit was te bleu om iets te zeggen. Ze hadden één ding gemeen: ze waren alle drie doodsbenauwd voor Andrea. Het had me nog geen dag gekost om dat in de gaten te krijgen.

Tot nu toe had ik nog geen letter op papier gezet, niets gecontroleerd of gecorrigeerd. Mijn ‘echte’ werk bestond uit koffie en thee halen (een latte macchiato voor Andrea, dubbele espresso met twee zoetjes voor Paul, groene thee voor Annemarie, Marit wilde niks), papieren faxen, rondbrengen en weer nieuwe ophalen, kopieën maken, artikelen archiveren of juist opzoeken voor de complete witte etage en voor iedereen stompzinnige klusjes opknappen.

Ik smeerde het weinige werk dat ik kreeg uit over de dag om maar wat te doen te hebben, anders zat ik vanaf een uur of halfelf alleen nog maar duimen te draaien. Uit eigen beweging las ik daarom alles wat los en vast zat, wat ik verwerkte in de computer of kopieerde en rondbracht.

Met andere woorden: er was geen zak aan.

Die Louis had me een keer verbaasd aangekeken toen ik bij planning, de paarse zone, kwam en een stapel faxen uit begon te delen. “Ben jij niet dat kind dat laatst bij Kooiker rondhing?” vroeg hij, waarop ik mijn hoofd schudde en zonder blikken of blozen zei dat ik niet wist waar hij het over had.

Jasper Kooiker was de enige die het werk leuk maakte. Iedere dag kwam hij langs met zijn karretje. Hij was, behalve enige medewerker op de postkamer, een handige pisang die lampen verving, lekkende kranen en verstopte afvoeren fixte, en apparatuur die het begaf weer aan de praat kreeg. Fluitend deed hij zijn werk, en ondertussen nam hij iedereen op de hak. Het interesseerde hem geen klap wat men van hem vond, en in deze wereld van glossy’s was hij daardoor erg anders. De meeste mensen waren zelfs een beetje bang voor hem, alsof zijn zorgeloze houding hen op de een of andere manier zou kunnen besmetten met een eng virus.

“Daar is de moeder van mijn toekomstige kinderen,” riep hij opgewekt als ik binnenkwam.

“Red mij van deze baan, dan zal ik erover nadenken,” beloofde ik hem.

Dat was al snel onze openingsdialoog, iedere keer in een andere versie. Jasper was dol op mijn verhalen over de afdeling. Aanvankelijk was ik nog erg voorzichtig en terughoudend in wat ik zei, maar ik was zo blij dat ik een partner in crime had gevonden dat ik al snel van alles aan hem vertelde. Hij kon er zelf trouwens ook wat van. Voor de week om was, wist ik al aardig hoe het in elkaar zat op de afdeling. Jasper wist een heleboel van iedereen.

In tegenstelling tot de anderen was ik absoluut niet bang voor Andrea. Ze deed me niets. Ik vond haar een opgeblazen kikker. Ze wilde de baas over me spelen, maar verder vond ze mij totaal niet interessant en ze bemoeide zich nauwelijks met me. Dat laatste vond ik wel best, maar verder was er niet veel aan om slaafje te spelen.

Wat me erdoorheen sleepte, was Jasper. Zijn werkplek, de postkamer, was een kleine aanbouw, pal op het zuiden. In het verleden was dit de achteringang geweest, maar vanwege veiligheidsvoorschriften moest er een nieuwe ingang gemaakt worden en was het portaal omgebouwd tot postkamer. Het was er erg warm. Er stonden twee ventilatoren overuren te draaien, maar het was vechten tegen de bierkaai. “Plat dak,” verklaarde Jasper het. Hij leek er weinig last van te hebben.

“Ik ben het gewend. Het meeste werk doe ik in de kelder, daar is het koeler.”

“Is er voor mij iemand geweest die dit werk deed?” vroeg ik terwijl ik dossiers kopieerde. Zelfs als ik dit beschouwde als een inwerkperiode om te wennen, om te leren waar alles lag en stond en hoe de boel in zijn werk ging, kon dit toch echt niet een baan zijn waarmee InMode redacteuren binnenshuis hield. Ik zat om werk verlegen, maar als hier geen verandering in kwam zou ik toch weggaan, dat wist ik zeker.

Jasper vulde de papierlades van het kopieerapparaat bij. “Jazeker. De laatste was een lief, blond meisje uit Volendam. Ze hield het precies negen dagen uit en toen was ze weer weg. Daarvoor zijn er nog meer geweest, maar ze vertrekken allemaal nogal snel.”

“Verbaast me niks. Het werk is stompzinnig en de sfeer op de afdeling is om te snijden.” Zuchtend verdeelde ik de kopieën die het apparaat uitspuwde in gelijke stapeltjes. “Ik ben ook geen blijver. Hier is niks aan.”

“Natuurlijk wel. Ik ben er toch? Je hebt hier gratis ijsjes en er ligt chocola in de koelkast en lekkere sapjes en een biertje aan het einde van de dag op ons prachtige dak waar niemand anders mag komen.” Jasper grijnsde. “Kom op, Jessica. Je gaat niet weg, hoor. Je bent de enige andere abnormale hier.”

Vleier. Precies waar ik op val. Een man die weet hoe hij een vrouw moet complimenteren.

“Ga je nog op vakantie?” vroeg ik.

Jasper schudde zijn hoofd. “Pas in oktober. Ik ga zes weken rondtrekken in Zuid-Amerika, daar spaar ik mijn dagen voor.”

Wauw. Dat klonk goed. Ik was anderhalve maand aan het werk, en ik had het gevoel of het jaren geleden was dat ik thuiszat en smachtte naar een baan. Nu klonk vakantie alweer heel aanlokkelijk.

“En jij, schoonheid?”

“Nee, ik heb toch nog niks opgebouwd? Anderhalve dag! Daar kom ik niet ver mee. Misschien dat ik ook aan het eind van het jaar iets kan ondernemen, maar erg lang zal het dan niet zijn.”

“Aan het eind van het jaar kun je geen vakantie opnemen. Althans niet volgens Andrea,” waarschuwde Jasper me. Hij kwam op zijn gemak tegen de tafel hangen waarop ik de stapeltjes tussentijdse verslagen sorteerde en er een nietje in sloeg. “In het najaar heb je al die fashion weeks en December issues, en dat betekent overuren. Niemand mag dan vrij nemen.”

Deed me denken aan de decembertijd bij het tuincentrum. Niemand nam dan vrij omdat het zo druk was, maar het was niet zo dat het niet mocht. Philip-Jan deed nooit moeilijk als er iemand vrij wilde hebben. Waarschijnlijk was dat de reden dat juist in december iedereen extra hard werkte. Het was een leuke tijd, sfeervol, met klanten die goedgehumeurd rondscharrelden tussen de kerstspullen. Ik kreeg opeens visioenen van de witte etage, waar één monsterlijk lelijke, witte kunststof kerstboom stond. Het zou niet ruiken naar dennenbomen en glühwein, zoals bij Philipine, maar naar Glassex en chloor, want al dat wit bleef niet zomaar wit.

“Het is nog veel te ver weg om na te denken over kerst,” onderbrak Jasper mijn gedachten. “Eerst maar eens de zomer doorkomen. Houd je van aardbeien?”

Aardbeien? Wat was hij nou weer van plan? Ik knikte. “Zonder suiker, maar met slagroom.”

“Uw wens is mijn bevel,” riep Jasper opgetogen en maakte een diepe buiging. “Ik zie je in de pauze dan.”

Dat was ongeveer zoals de afgelopen weken eruit hadden gezien. De ene keer verraste Jasper me met aardbeien, de andere keer had hij heerlijk knapperige stokbroodjes met een dikke laag roomkaas ergens vandaan gehaald. We aten in de pauze samen, op het dak, op kleine strandstoeltjes in de schaduw van een grote strandparasol die Jasper uitzette. Het uitzicht was stads en mooi tegelijk. In de verte de koepel en dubbele klokkentorens van de Heilig Hartkerk, aan de andere kant keken we op de torenflat De Bizanteijn, die twee jaar geleden was verrezen. Daken van de ons omringende huizen glinsterden rood of grijs in het zonlicht, auto’s en fietsers kwam diep onder ons op straat voorbij. De boomtoppen waren groene vlekken. Het was een heerlijke, zalige, fantastische plek.

“Niemand weet hiervan. Dit is het best bewaarde geheim binnen InMode. Alleen mijn toekomstige vrouw mag hiervan weten, voor haar maak ik een uitzondering,” fluisterde Jasper me de eerste keer dat we naar het dak gingen toe.

“Leuk,” zei ik gevat. “Ken ik haar?”

Jasper tikte veelbetekenend tegen zijn neusvleugel. “Ik geloof het wel. Je moet me beloven dat je dit voor je houdt. Als ‘ze’ het hier ontdekken, kan ik het wel schudden.”

“Welnee,” zei ik vol overtuiging. “Het hele dak ligt vol kie-zeltjes. Daar trappen de dames hun naaldhakken in kapot. Die komen hier echt niet.”

Jaspers grijns spleet zijn gezicht van oor tot oor. “Lief, en nog praktisch ook. Wat een godsgeschenk!”

Ik lachte er maar om als hij zo deed. Mafketel.

Er was een kantine, maar te midden van de andere InModers (inmates, zoals Jasper ze noemde) voelde ik me niet op mijn gemak. Ze aten niet. Ze dronken hippe sapjes die er heel vies uitzagen en als ze iets aten, hingen ze een kwartier later kokhalzend boven de wc. Ik begreep er niets van. Een enkeling van de medewerkers hier deed wat modellenwerk, maar de rest niet – waarom moesten zij zich in godsnaam uithongeren? Het rare was dat het aanstekelijk werkte. In je eentje zitten bunkeren terwijl de rest op een stengel bleekselderij kauwt, werkt niet.

Ook als ik tussendoor wat at, zag ik argwanende blikken mijn kant op gaan. Soms, als ik een hap van een appel nam, had ik het idee dat het gekraak en de geur van die heerlijke friszure Granny Smith tot achter in de ruimte op te vangen was. Dat was op zich al raar, want ze hadden het allemaal heel druk. Ze hingen allemaal aan een stuk door aan de telefoon of zaten in hun laptops gedoken, met kleine dopjes in hun oren om de wereld buiten te sluiten.

Niemand lachte. Niemand at. Niemand sprak. Ik was beland in het voorportaal van een zombiewereld.

Nog anderhalve week, dan zou het hier nagenoeg verlaten zijn. Dan was het zomervakantie. Waar in elk bedrijf normaal gesproken de vakantiebestemming het onderwerp van de dag is, werd er bij InMode niet over gepraat. Onbegrijpelijk. Annemarie had mij zenuwachtig geantwoord, toen ik vroeg wat haar plannen waren: “Twee weken hotel in Aspen.”

“Aspen? Waar ligt dat? Zwitserland?” vroeg ik argeloos.

“Aspen, Colorado,” antwoordde ze koel. “De Verenigde Staten.”

“Annemarie…” Andrea keek op van haar werk. “Bewaar dat voor na het werk.”

Einde gesprek.

Marit, het meisje dat twee dagen per week stage liep, was vorige week al vertrokken. Haar stage zat erop. Zij lag lekker met haar luie derrière op een Spaanse playa. Ze had het me fluisterend toevertrouwd toen Andrea naar de wc was, en had daarna geen woord meer gezegd. Het kind had genoeg gezien van InMode om voorgoed genezen te zijn van het idee van een carrière in de modewereld. Als je zelfs niet eens je vakantie mocht bespreken…

Paul mompelde dat hij naar Milaan ging. Meer dan dat kwam er niet uit, maar van Jasper kreeg ik te horen dat hij een vriend had en dat ze elk jaar samen alle modeshows afliepen. “Best bewaarde geheim,” verzekerde Jasper me. “Andrea is homofoob tot op het bot. Ze denkt dat Paul getrouwd is met ene Martha en hij is bang voor zijn baan als hij toegeeft dat hij een vriend heeft, daarom gaat hij er maar in mee.”

Ik lachte om al die soapachtige toestanden. “En wie is die Martha dan?”

“Zijn zus,” fluisterde Jasper en weer hadden we de grootste lol.

In tegenstelling tot de anderen had Andrea heel duidelijk laten merken wat haar plannen waren. Op een subtiele, maar niet te missen manier. “Parijs, Londen, New York,” zei ze ongevraagd. Natuurlijk. Alsof er iets anders denkbaar was. Het bekende rondje. Niet Hoek van Holland-Den Haag-Scheveningen. Nee, mevrouw ging uiteraard de hotspots van over de grens bezoeken, in één keer. Ik was groen van jaloezie. Dat wilde ik ook! “Het zou mij niks verbazen als ze zich voordoet als hoofdredactrice als ze bij haar ‘buitenlandse vrienden’ is,” mopperde ik tegen Jasper nadat ze me opdracht had gegeven om kopieën te maken van haar reisplannen ‘voor het geval dat’. Voor welk geval wist niemand, maar ik duwde nijdig op de knoppen van het apparaat en kopieerde haar reisbescheiden.

De echte hoofdredactrice werkte ergens op de vierde verdieping. Ik kende haar niet, ik wist alleen dat op die etage ook mevrouw Reeftink haar kantoor had. Maar daar gebeurde het echte werk. De ‘redactie’ waar ik voor werkte was een gewone onderafdeling, die hand- en spandiensten voor boven verrichtte. We leverden zelf geen nieuw werk aan, maar werkten uit wat we van boven kregen. Ik wist dat Paul en Annemarie achtergrondinformatie opzochten, gegevens checkten en demografische overzichten maakten. Van mijn tijd bij Philipine herkende ik het een en ander. Andrea verdeelde het werk, hield de mooiste klussen voor zichzelf en delegeerde verder alsof ze al delegerende geboren was.

“Ik weet echt niet wat ik moet doen als de meute op vakantie is,” klaagde ik tegen Jasper. “De faxmachine staat niet echt roodgloeiend. Ik krijg wel e-mailtjes doorgestuurd, maar dat kan toch nooit een dagtaak zijn. Ik verveel me vast kapot.”

“Leer breien. Babysokjes voor ons kroost,” zei Jasper, even gevat als altijd.

“Ik moet je nageven,” lachte ik, “je bent een echte volhouder.”

“Waar is Andrea?”

Voor de zoveelste keer stak Louis zijn hoofd om het hoekje. Hij zocht Andrea net zo vaak als mijn moeder haar leesbril.

Paul schudde zijn hoofd en Annemarie keek niet eens op.

“Geen idee,” zei ik.

“Ze is toch nog niet op vakantie?”

“Nee. Ik heb haar reisbescheiden gezien. Ze vertrekt zondag. Volgende week vrijdag is haar laatste dag.”

“Ik snap er niets van!” Louis werd boos, alsof het mijn schuld was dat Andrea er nog niet was.

“Heb je haar mobiel al geprobeerd?”

Louis keek me aan alsof ik hem een oneerbaar voorstel had gedaan. You stupid woman, zeiden zijn ogen. Het stigma van mindervalide medewerker had ik nog niet van me kunnen afwerpen. Uiteraard had hij haar mobiel geprobeerd, dat was het eerste wat hij deed. Iedereen leefde hier met een of liever nog twee mobieltjes in de hand. Als het mogelijk was om die dingen te laten implanteren in je schedel, zouden ze in de rij staan om het te laten doen.

Maar goed, Andrea was kennelijk niet bereikbaar. Louis verdween na een laatste, geïrriteerde blik en ik richtte mijn aandacht weer op mijn scherm. Even kijken wat er te archiveren was vandaag. Er was wel een automatisch back-upsysteem, maar van veel documenten moesten ook uitdraaien gemaakt worden die dan werden bewaard. Ik noemde het hardnekkig een printje, Andrea (en dus de anderen ook) noemden het hard copy. Het was kenmerkend voor het recalcitrante gevoel dat in mij raasde. Kont tegen de krib!

Net toen ik goed en wel verdiept was in mijn werk, kwam Andrea binnen. Vuurrood, haar lippen samengeklemd tot een smalle, felrode streep. Gewoonlijk zag ze er altijd al tamelijk gespannen uit, alsof ze ieder moment afgeschoten kon worden, maar nu was het helemaal mis. Ze griste woedend haar tas van haar bureau, smeet er wat spullen in en slingerde hem over haar schouder. Op een haar na miste ze de elegante oranje vaas die onze zone markeerde. Annemarie, Paul en ik vergaten ons werk en staarden haar alle drie een beetje wezenloos aan. Zo giftig had ik haar nog nooit gezien.

“Dit bedrijf is voor idioten! Ik blijf hier geen seconde langer! De beste jaren van mijn leven heb ik hierin gestoken, uren heb ik overgewerkt zonder er iets voor terug te vragen, en wat krijg ik? Stank voor dank!”

Ik keek van Andrea naar de andere twee en seinde met mijn ogen. Wat was dit nou? Pre-vakantiestress? Paul trok nauwelijks zichtbaar een wenkbrauw op en Annemarie, stresskip eersteklas, kwam overeind en vroeg met trillende stem of er iets was.

“Of er iets is?” krijste Andrea. “Stomme koe! Natuurlijk is er iets! Ik werk hier keihard en dan opeens moet ik op het matje komen en krijg ik te horen dat ik op kan hoepelen.” Haar donkere ogen schoten naar mij. “En stomme idioten zoals jullie moeten deze afdeling dan draaiende houden.”

Ze moet weg, echode het door mijn hoofd. Ze moet weg. Ze is ontslagen.

“Maar hoe kan…” stamelde Annemarie.

“Hoe dat kan? Hoe dat kan?!” zei Andrea en wierp haar een blik toe die zou kunnen doden. “Wat denk je? Die idioot van een Reeftink moet mij niet en heeft besloten om mij eruit te gooien. Bang voor d’r functie! Reeftink m’n reet!” Een klein fliebertje speeksel ontsnapte aan haar lippen, net als een pluk donkerblond haar die niet meer in de elegante speld bleef zitten. Alles viel uit elkaar, te beginnen bij haar kapsel. “En wat zit jij te kijken, hè?! Ben je blij dat ik ontslagen word? Nou, het laatste is hier nog niet over gezegd!” Dat laatste was tegen mij. Achterlijk mens.

Louis had het gekrakeel ook gehoord, want hij stond opeens in de doorgang van de oranje zone, in de volle breedte. “Andrea? Wat is er aan de hand?”

“Uit de weg,” snauwde ze. “Laat me erdoor. Ik blijf hier geen seconde langer dan nodig is!”

“Andrea…” begon hij, maar ze liet hem niet uitpraten en snauwde: “Nee, Louis. Zoek maar iemand anders om hogerop te komen. Aan mij heb je toch niets meer.”

Een paar tellen keken wij allemaal verbaasd naar Louis, en hij keek zo betrapt en getroffen dat ik een steek van medelijden voelde. Dat moest hard aankomen. Iedereen was ondertussen gaan staan en men keek ongegeneerd naar wat zich hier afspeelde. Liefst maar zo veel mogelijk ellende van anderen opvangen, dan was je in ieder geval zelf niet meer het mikpunt van roddel en achterklap. Gieren waren het, lijkenpikkers.

Een ogenblik had ik ook te doen met Andrea. Zelf was ik ook ooit ontslagen geweest. Niet op deze manier, maar het uiteindelijke resultaat was hetzelfde: naar huis, geen job meer, een ongelooflijk gevoel van onmacht. Dan die beschamende molen van de uitkeringsinstantie. Je hand ophouden. Leuren met jezelf. Smeken om een baan.

Niemand zei meer iets. Andrea pakte de laatste persoonlijke spulletjes uit haar lade, smeet de sleutel ervan op het bureaublad en duwde zich ruw langs Louis, die een geschrokken stap achteruit zette. Hij had ook een kleur, die zelfs door het zonnebankbruin heen zichtbaar was. Ongemakkelijk veegde hij zijn handpalmen af aan zijn broek en mompelde: “Wat eh…vervelend allemaal. Het is niet waar, hoor. Ik sliep niet met haar. Zij met mij, zo moet ik het zeggen. Ze was, eh…duidelijk heel erg in de war.”

“Hallo! Wat heb ik gemist?!” Jasper, met zijn eeuwige grijns en zijn perfecte gevoel voor timing kwam binnen met zijn postkarretje. “O, ik zie het al. Hommeles in da house.

Alsof hij een magisch woord gezegd had, zo schoot iedereen opeens weg. Het Jasper-effect was wederom verbluffend. Louis trok zich terug in de richting van de toiletten en alle anderen verdwenen weer achter de tussenwanden, in het wereldje dat ze kenden en waar ze zich veilig waanden. Ik hoorde hun zachte geroezemoes, de gefluisterde insinuaties en de openingszinnen van een vette bedrijfsroddel. Binnen een uur zou iedereen die in de IJsselsteijner werkte, het weten: Andrea Andretti was ontslagen.

Jasper zag nog een laatste glimp van Andrea, bekeek met geoefend oog haar bureau en ging er toen op zitten. “Zo. Wat was hier aan de hand?”

Het was ongelooflijk hoe Paul en Annemarie hun best deden om Jasper te negeren. Ze keken allebei naar hun beeldscherm alsof hun ogen eraan vastgelijmd waren.

“Geen idee,” zei ik, nog steeds van mijn a propos omdat het allemaal in een paar tellen voorbij was. “Het ene moment weet niemand waar ze is, het volgende staat ze hier opeens te schreeuwen dat ze ontslagen is.”

“Klote,” zei Jasper rustig. Ik zag best dat hij het er niet warm of koud van kreeg. Toen gaf hij Paul een stevige klap op zijn schouder. “Maar ook wel weer prettig voor jou. Kun je eindelijk eens jezelf zijn.”

Ik beet op mijn lip om niet te lachen, en Paul keek ongemakkelijk naar Jasper en terug naar zijn scherm. Ook Annemarie moest het ontgelden. “Doorademen, Annemarie. Zelfs Andrea doet dat. En nu kun je ook gewoon hardop zeggen dat je helemaal niet naar Aspen, Colorado gaat, maar gewoon naar De Haan in België.”

Mijn mond viel open. Hoe wist hij dat toch allemaal?! Geen moment twijfelde ik aan de waarheid van zijn woorden:

Annemarie kreeg een kleur en begon heftig in haar handtas te zoeken naar iets wat ze niet nodig had. Jasper kwam behulpzaam overeind en bood aan haar te helpen, maar ze sloeg naar hem alsof hij een lastige vlieg was en haar mondhoeken gingen naar omlaag. Jasper gaf me een heimelijke knipoog. Jongens, het was toch niet te geloven. Zelfs nu ze de deur uit was, waren Paul en Annemarie nog bang voor Andrea. Ik had in de afgelopen weken gezien dat Andrea deed alsof ze nergens vanaf wisten, maar dat, in tegenstelling tot haar kritiek, Paul en Annemarie goed werk leverden. Andrea ook, eerlijk is eerlijk.

“Wist jij er iets van? Gaat het slecht met InMode en moeten er mensen uit?” vroeg ik op zachte toon aan Jasper. Die had besloten dat de anderen niet de moeite van het redden waard waren en kwam weer knus bij mij zitten. Hij keek wat ik aan het doen was.

“Eerlijk gezegd geloof ik er geen zak van,” zei hij toen. “Volgens mij moest ze eruit omdat ze dingen deed die het daglicht niet konden verdragen.”

Het duurde een paar tellen voor ik hem begreep. Daglicht niet verdragen? Deed ze illegale dingen? Vaag was ik me ervan bewust dat de kuif van Louis weer te zien was – die stond achter het muurtje te luisteren, zoals de rest ook binnen een straal van tien meter waarschijnlijk, maar wat minder opvallend. Jasper haalde zijn schouders op. “Misschien moet jij maar eens kijken wat er allemaal op haar computer staat. Kun je wat taken overnemen, want het werk gaat vast en zeker gewoon door.”

Hoe kwam het toch dat alles wat Jasper zei klonk als een eitje? Of ik maar eventjes het werk van Andrea over wilde nemen? Er kwamen natuurlijk maikjes bij haar binnen, en die konden niet onbeantwoord blijven. Dat zou sowieso mijn taak in de vakantie al zijn, dus ik kon het net zo goed nu doen. Jasper sprong van mijn bureau, gaf me een kushand en kondigde luidkeels aan: “Dag schoonheid, vrouw van mijn dromen, ongrijpbare liefde van mijn leven. Tot in de pruimen-tijd!”

En weg was hij weer. Elke dag was het weer een verrassing met Jasper en ik grinnikte toen ik achter de computer van Andrea schoof. Maar niet voor lang. Annemarie vloog overeind. “O nee! Niks daarvan. Jij gaat niet doen wat die nerd zegt. Iedereen blijft van Andrea’s spullen af!”

“Doe normaal, Annemarie. Heb je het net gemist? Ze is ontslagen. Weg. Raus. Fini. Over and done with. Terminado. En aangezien jij en Paul binnenkort op vakantie gaan en ik hier het schip moet besturen, kan ik net zo goed nu beginnen.”

Annemarie stond erbij of ze in tranen kon uitbarsten. “Jij…jij…”

“Luister eens,” zei ik wat kattiger dan ik bedoelde. “Ik ben het spuugzat om hier als een levend boodschappenkrat te worden gebruikt. Laat mij mijn gang gaan, en bemoei jij je met je eigen werk, dan zul je zien dat Paul en jij en ik net zo goed in staat zijn om Andrea’s taken te doen als Hare Hoogheid zelf.”

Paul keek nu wel op. Dat had hij niet verwacht. Misschien verbeeldde ik het me, maar er leek een sprankje onvervalste hoop in zijn ogen te schijnen. Annemarie was nog steeds van slag, maar ik knikte alleen maar een keertje en logde in. Wauw. Het was snel gegaan. Ik kon nu al niet meer inloggen onder haar naam, en daarom belde ik de systeembeheerder, die mij even later toegang verschafte tot haar mailbox.

Andrea’s mail zag er teleurstellend braaf uit. De mailtjes waren vrijwel allemaal zakelijk, geen privémailtjes, op een enkele verdwaalde afspraakbevestiging bij de kapper na. Misschien zat het hem hier niet in. Was het feit dat ze met Louis in het hooi lag te rollebollen de nekslag geweest. Of was er toch iets aan de hand vanwege de crisis? Alles werd aan de crisis gekoppeld. Als je iemand uit je bedrijf weg wilde hebben, was de crisis het beste excuus ooit.

Ik stond er niet te lang bij stil en opende de berichten die binnen waren gekomen. Daarna handelde ik het mailverkeer af zoals het mijzelf goeddunkte, blij verlost te zijn van Andrea die alles wilde zien voordat ik op ‘verzenden’ drukte. Als ik het al mocht doen.

In stilte werkte ik verder. Wat er ook aan de hand was – het deed er nu niet meer toe. Andrea was exit en dit was mijn kans. Eindelijk! Eindelijk kreeg ik te doen wat ik graag wilde doen: redactioneel werk. Stukken lezen, doornemen, verbeteren, corrigeren. Onderzoek verrichten, navraag doen. Ik was in mijn element. Door al dat kopiëren, distribueren en archiveren van de afgelopen tijd was ik goed op de hoogte van wat er speelde. Paul en Annemarie keken met groeiende verbazing hoe ik de hele dag in de weer was. Natuurlijk wist ik lang niet alles, en ik betrok de twee anderen er zo veel mogelijk bij. Paul leek blij te zijn dat ik dat deed, Annemarie was bits en zenuwachtig tegelijk, maar nam toch deel aan gesprekken.

Aan het eind van de middag, toen de klok vijf sloeg, was het kantoor zoals gebruikelijk binnen een minuut volledig verlaten. Maar voor het eerst in al de tijd dat ik hier was, had ik de wijzers niet vooruit gekeken. Ik ging op in het werk dat Andrea achter had moeten laten. Ze had netjes en overzichtelijk gewerkt, ik had geen enkele moeite met het vinden van dossiers en ik stapte redelijk makkelijk in waar zij mee bezig was geweest. Pas toen Paul me vriendelijk ‘tot morgen’ wenste, merkte ik dat het vijf uur was. Wauw. Tijd vloog als je het naar je zin had.

“Hé, mooie meid. Zit je hier nog? Ik dacht al dat je naar huis was gegaan zonder even dag te komen zeggen.” Jasper. Uiteraard. Hij was de enige die zich niet druk maakte om hoe laat het was. Als hij net de wc repareerde, liet hij de boel niet tot morgen liggen, maar maakte hij het af en ging daarna pas naar huis.

Ik vouwde mijn handen achter mijn hoofd en keek naar het beeldscherm waarop venstertjes sloten omdat ik de machine uitzette. “Wat een dag,” zuchtte ik.

“Hoe voelt het, Andrea de tweede?” informeerde Jasper.

Ik gaf hem een lel. “Alsjeblieft zeg! Als ik op haar ga lijken moet je me waarschuwen, dan kan ik tijdig van de brug af springen.”

“Best. Een koud bad doet wonderen voor je geest. Hé! Au! Niet slaan!”

“Stel je niet zo aan, Jasper. Dat was alleen maar een corrigerende tik,” zei ik plagerig. “Heb je nog iets lekkers in de koelkast? Een Magnum? Of een Solero?”

“Jazeker. Volgt u mij, o prinses.”

Ik mepte hem nog een keer met een krant op zijn hoofd.

“Au! Help! De prinses heeft vileine trekjes! Ze slaat!” schreeuwde hij en zette het op een lopen. Ik erachteraan natuurlijk. Het paste precies bij mijn uitgelaten stemming. Jasper had zijn stofjas niet meer aan. Het was verwisseld voor een foeilelijk Hawaïhemd, dat hem geweldig stond. Paste perfect bij zijn Buddy Holly-bril en die licht verwaaide donkerblonde haardos.

We renden over de stille witte afdeling, raceten de hoek om naar de trap en probeerden om het hardst elkaar weg te duwen van de deur. “Ik eerst!”

“Nee, ik!”

“Laat me los, jongetje!”

“Opzij jij!”

Allebei graaiden we naar de deurklink, en net toen Jasper zijn vingers erop had, vloog de deur opeens open en tuimelden we allebei voorover de gang in. Mijn neus raakte bijna een paar keurige blauwe pumps, met daarboven slanke benen in een flinterdunne panty. Gatsamme, nee, niet nu. Vlug krabbelde ik overeind. Ons gelach stierf met de val, en naast me ging Jasper ook snel staan.

Het was Reeftink. Pardon – mevrouw doctorandus Reeftink. Plots was ik weer de leerling uit de vierde die stiekem op de gang had geprobeerd te roken. Kotsmisselijk had ik voor de rector gestaan. Andere tijden, zelfde gevoel.

“Zo zo, nog niet naar huis?”

“We waren een beetje aan het dollen,” zei ik ademloos. Verlegen streek ik mijn bloesje glad.

“Het leek meer op worstelen,” zei ze.

“Broodnodige ontspanning, mevrouw Reeftink. Jessica hier heeft vandaag het werk van Andrea Andretti overgenomen en ze moest eventjes stoom afblazen.” Jasper was briljant. Zelfs onder het oog van iemand waar ik me wél heel klein bij voelde, bleef hij zichzelf. “Lust u ook een Magnum? Jessica en ik wilden er net eentje soldaat gaan maken.”

Mijn mond zakte bijna open. Hoe kreeg hij het verzonnen?! En waar haalde hij in hemelsnaam het lef vandaan? Mevrouw Reeftink keek hem echter geïnteresseerd aan en knikte toen, tot mijn verbijstering. “Dat klinkt heel lekker,” zei ze en met een zwierig gebaar bezwoer Jasper haar even te wachten. “Het is veel te warm in de postkamer, ik zal wel wat halen. Amandel? Witte chocola? Die heel donkere? Ogenblik, ik ben zo terug.”

En weg was hij. Ik stond alleen in de gang met mevrouw Reeftink. Onze lichamen weerspiegelden in de witte hoogglans vloer. Toen ik opkeek, zag ik dat ze glimlachte alsof haar verstandskiezen net getrokken waren, maar haar ogen glansden. “Wat een aardige jongen is het toch.”

Ik knikte, zonder naar haar te kijken. In plaats daarvan keek ik naar de deur waardoor Jasper zojuist verdwenen was. “Hij is heel puur.”

“Heb je het naar je zin hier, Jessica?” vroeg ze plotseling.

Wat zou ik zeggen? Dat ik het vandaag heerlijk vond, omdat ik eindelijk écht een bijdrage had geleverd? Of moesten de afgelopen weken mijn graadmeter zijn? Voorzichtig zocht ik naar de juiste woorden. “In het begin niet zo, mevrouw. Het werk was niet helemaal wat ik me ervan voorgesteld had.”

“En nu?”

“Nu denk ik dat het wel goed zal komen,” zei ik ontwijkend.

Het was even stil tussen ons. Wat raar dat je dan dingen hoort die er altijd zijn, maar die je nooit opvallen. Het gezoem van de airconditioning. Het getik van de klok op de desk van de receptioniste. Water dat door buizen boven mijn hoofd voorbij kwam ruisen.

“Volgende week staat er nog een fikse klus op de agenda,” zei mevrouw Reeftink. “Daar had Andrea het leeuwendeel in.”

Ik wist waar ze het over had. “Die beach life-reportage?”

Mevrouw Reeftink knikte. “Wat weet je daarvan?”

Ik dacht na voordat ik zorgvuldig antwoord gaf en telde op mijn vingers af. “Een grote reportage. Nazomer. Kleding en accessoires. De planning voor de fotoshoot is rond. De redactie moet nog aan het werk.”

“Weet je uit je hoofd wat de locatie is?”

Ik knikte. “Scheveningen. Er is een privéstrand bij een hotel geregeld om de foto’s te kunnen maken.”

“Dat hele project kan de vuilnisbak in,” zei ze. “Dat had Andrea geregeld, en met haar vertrek kunnen we daar geen gebruik meer van maken.”

“Maar…” begon ik. Had Reeftink niet voldoende invloed om daar verandering in te brengen?

“Geloof me maar,” onderbrak ze me. “Dat is een afgesloten route. Jessica…Kun jij iets bedenken dat op heel korte termijn gerealiseerd kan worden, met dezelfde kleding en accessoires, maar toch totaal afwijkt van project beach life?”

Mijn oren suisden van wat ik hoorde. Ik? Een idee bedenken? Ik wist niet goed hoe ik moest reageren. “Vraagt u dat wel aan de juiste persoon?” vroeg ik timide.

“Waarom niet? Een goed idee kan soms uit onverwachte hoek komen,” zei Reeftink kalm. “Je hoeft het wiel niet uit te vinden, dat verwacht ik niet van je. Maar misschien, juist omdat je hier nog niet zo lang zit en er met andere ogen tegenaan kijkt, heb jij een goed idee. Kijk, daar is Jasper alweer.”

Jasper duwde ons ijsjes in onze handen en wees naar buiten. “Achter is het lekker, in de schaduw. Het is erg warm buiten, maar daar is het goed te doen.” Hij rilde een keertje overdreven. “Hier binnen is het net zo koud als die Magnums, dus moeten we zorgen voor wat compensatie. Kom dames.” Met zijn elleboog duwde hij de klapdeur open die naar het par-keerterreintje achter leidde, en met z’n drieën liepen we naar een grote esdoorn, waaronder het inderdaad goed toeven was. Er stonden drie omgekeerde bierkratjes klaar, en Jasper plofte erop neer. Ik volgde zijn voorbeeld en Reeftink deed dat ook, zij het met de nodige stijl en gratie. Ze at zelfs gracieus en stijlvol van haar ijsje. Bij mij werd het al vlug een knoeiboel. Reeftink deed net of ze mijn gestuntel met de afbrokkelende stukken chocola niet zag.

“Ik maak er een bende van,” giebelde ik. Jasper was zo op zijn gemak naast Reeftink, dat mijn gespannenheid een beetje afnam. Ze glimlachte en depte met een servetje haar mondhoeken. Jasper had een witte snor van het ijs. Hij zag er smakelijk en grappig uit.

Reeftink at het laatste stukje ijs en vouwde het servetje in kleine vierkantjes. Volkomen onverwacht zei ze: “Het probleem met die beach life-reportage is dat het niet uniek zal zijn. Andrea heeft ideeën verkocht aan onze grootste concurrent. Ik kwam er toevallig achter. Toen ik Andrea ermee confronteerde wilde ze de schuld op anderen schuiven, maar ik had al langer zo mijn vermoedens. Er zat niets anders op dan haar per direct te ontslaan.”

Verbijsterd door dit openlijke blijk van vertrouwen keek ik mevrouw Reeftink uilig aan. Iets zei me dat ze dit niet aan de eerste de beste zou vertellen, en ik wist dat ik hiermee opeens opgenomen was in een kringetje van vertrouwelingen.

“De tamtam suggereert dat het door de crisis komt,” zei Jasper en likte over zijn bovenlip. Hij keek daarbij zo scheel dat het pijn moest doen.

“Crisis? Welnee. Ze heeft tekeningen en lay-outs van een aantal projecten achtergehouden en verkocht. Voor veel geld, denk ik. Met dat hotel heeft ze ook een deal gesloten buiten ons om.”

“Wat een bitch,” zei Jasper eenvoudig.

Ik verslikte me haast in mijn ijsje toen Reeftink het beaamde. “Dat kun je wel zeggen, ja.” Ze zuchtte een keer zachtjes. “Dat wordt een rechtszaak. Vervelend allemaal. Zonde van de energie.”

Jasper en ik knikten tegelijk.

“Jasper hier is vol lof over jou,” ging Reeftink plotseling hartelijk verder. “Dat klopt wel ongeveer bij het beeld dat ik van jou heb. Ik weet hoe weinig interessant je werk de eerste tijd is geweest, maar ik had zo’n idee dat jij erg veel zou lezen, en het leek me dat jij een heleboel zou opnemen uit wat je onder ogen zou krijgen. Klopt dat zo’n beetje?”

Ik was te verbaasd om wat te zeggen. Jasper knikte daarom. “Ja, mevrouw Reeftink. Ik speel nu even voor Jessica, want die heeft haar tong ingeslikt.”

“Niet! Ik bedoel…ja, ik heb vrijwel alles gelezen wat door mijn handen ging,” zei ik haastig en gaf Jasper een duw. “Sst!”

“Je hebt maar weinig tijd, maar dat zul je wel begrijpen. Vóór de vakantie moeten de foto’s voor de reportage er zijn. Begin volgende week moet alles geregeld zijn, zodat de foto-shoot uiterlijk woensdag kan plaatsvinden. Dan kan de vormgeving aan de slag met de voorlopige lay-out en kunnen de teksten geschreven worden.”

“Maar mevrouw Reeftink…ik heb zoiets nooit gedaan. Alleen maar hand- en spandiensten voor de redactie en de productie.” Ik aarzelde.

“Eén voorstel, daar gaat het om, Jessica. Je hoeft niet een heel tijdschrift bij elkaar te verzinnen. Probeer het maar eens. Je bent hier niet voor niets, gebruik je talenten nu maar eens echt.” Ze stond op, bedankte Jasper vriendelijk voor het ijsje en wandelde weer naar binnen. Toen ze bij de deur stond, stopte ze en draaide ze zich om. “Eén goed idee is al voldoende, Jessica. Verras me maar. Net zoals je met je sollicitatie hebt gedaan.”

Het stokje liet ze, met haar pink omhoog, in de vuilnisbak vallen die naast de achterdeur stond: stylish to the bone.

En ik zat er opeens mee. Bedenk iets om Andrea’s bedrijfs-bedrog goed te maken. Wilde ik een paar dagen geleden nog meer verantwoordelijkheid? Nou, ik werd op mijn wenken bediend.

“Dat kan ik nooit,” mompelde ik verslagen.

“Ik help je mee,” beloofde Jasper me. “Je hebt de hoofd-redactrice op je hand. Dat is al de helft.”

“Hoofdredactrice? Die heb ik nog nooit ontmoet. Hoe kan die op mijn hand zijn? Ze weet niet eens wie ik ben!”

“Jessicaatje, heb je last van een brain freeze door al die ijsjes? Reeftink is toch erg onder de indruk van jou, dat merkte je toch wel?”

Ik geloof dat ik vergat adem te halen. Reeftink? Hoofdredactrice? Maar zij was toch personeelsmanager of zoiets? Jasper veegde zijn mond af aan de rug van zijn hand, en zijn kleverige handen daarna aan zijn kaki shorts, en schudde zijn hoofd. “Nee hoor, waar heb je dat gehoord, lief dom gansje?”

Lief dom gansje had dat zelf verzonnen. Want inderdaad…Reeftink had zich niet voorgesteld als HR-manager, dat had ik er zelf van gemaakt. Ze had ook niet gezegd dat ze de hoofdredactrice was, trouwens. In alles wat ik gelezen had, had ik haar naam weleens zien staan, maar het verband tussen redactie en functie was me volledig ontgaan.

Ik leunde achterover tegen de esdoorn, kauwde op het stokje van het ijsje en sloot mijn ogen. De afgelopen weken kwamen als de paardjes in een draaimolen steeds voorbij. Het mooie gebouw, de sfeerloze afdeling, het kantoor. Jaspers lach. De redactie. Andrea. Haar abrupte vertrek. Jaspers verrassingen. Mijn eigen ontslag bij tuincentrum Philipine. Jasper. De eindeloze verveling van het werk, de plotselinge verandering, de witte wereld binnen, Jaspers geheime dakterras en het uitzicht. Jasper. Steeds opnieuw, met kleine wijzigingen in de volgorde en detaillering, zag ik het voorbijkomen.

Hoe lang ik daar zo zat, weet ik niet meer. Tot opeens Jasper me uit mijn gemijmer op deed schrikken. “Alles goed, Jes?”

Jasper. Jasper. Jasper. Vaker dan wie of wat dan ook, kwam hij in beeld.

Van het ene op het andere moment zag ik Jasper voor wat hij was. De allerliefste, grappigste en beste levensgezel die ik me maar kon wensen. Achter de bril twinkelden mooie, groenblauwe ogen met kleine stipjes. Donkere wimpers, een lach die ik niet kon weerstaan en een humeur dat met geen tien paarden omver te krijgen was.

“Heel goed,” zei ik en merkte opeens de kriebels in mijn maag toen ik hem zo dicht bij me zag zitten.

“Wat ga je doen?” vroeg hij.

“Jou zoenen, dat ga ik doen,” zei ik en ik voegde de daad bij het woord. Ik sloeg mijn armen om zijn nek en kuste hem, lang en intens en vol overgave. Hij smaakte naar Magnum. Zijn tong was koel van het ijs, maar zijn adem warm. Zijn bril besloeg. Ik nam hem voorzichtig af, maakte hem schoon aan de rand van mijn rokje en gaf hem terug. “Jasper Kooiker, jij bent het allerallerbeste wat me overkomen is in de afgelopen zesentwintig jaar.”

“Een vrouw met initiatief is een vrouw naar mijn hart,” zei Jasper stralend en trok me tegen zich aan. Hij kuste me hartstochtelijk terug.

“Je bent geweldig, wist je dat?” fluisterde ik schor. “Jij bent de enige echte constante in deze stadsjungle. Dankzij jou kan ik hier overleven.”

Jaspers gelukkige lach was breed genoeg om al het ijs in zijn vrieskist op slag te doen smelten. Ik was hopeloos, helemaal, tot over mijn oren verliefd.

Noortje keek vol bewondering naar het septembernummer van InMode. Summer in the city – the urban jungle, stond er met grote letters boven.

“Dit is ‘m nou? Jouw idee?”

Trots knikte ik. Mijn idee. Noortje sloeg de pagina’s open en bekeek de foto’s en de teksten van de vierentwintig pagina’s tellende reportage nauwkeurig. Het werd afgesloten met een column die ik geschreven had. Ik kon de inhoud van The urban jungle dromen. Prachtige opnames op het dak van de IJsselsteijner waren het. De modellen waren gefotografeerd tegen het stadse uitzicht, het prachtige panorama waarvan eerst alleen Jasper en ik op de hoogte waren geweest. Het dak was voorzien van allerlei tropische palmen, na een telefoontje met veel plezier ter beschikking gesteld door Philip-Jan Bos van tuincentrum Philipine. De weergoden waren ons gunstig gezind want ze trakteerden ons op een onvervalste Nederlandse onweerslucht. Het dramatische effect was geweldig. Door dat bijzondere licht, die gitzwarte lucht op de achtergrond, de ongewone locatie en de talloze exotische planten die overal stonden was de reportage een doorslaand succes.

In mijn ogen in ieder geval. De meeste mensen zouden erdoorheen bladeren, een keertje kijken en dan weer verder kijken. Maar ik was blij. Mevrouw Reeftink was heel erg te spreken over mijn bijdrage.

“Vind je het niet erg?” vroeg Noortje toen ze het tijdschrift neerlegde. “Het was toch jullie plekje? Nu weet iedereen van het dak.”

Een beetje wel, ja. Maar Jasper had zonder aarzelen geroepen dat ik gebruik moest maken van het dak, toen ik hem vertelde wat ik voor idee had. Een zenuwachtig telefoontje naar Reeftink later wist ik dat het goed zat. Daarna was het snel gegaan. Nu, bijna twee maanden later, lag er een prachtige InMode te pronken op mijn tafel.

Jasper, die naast me op de bank zat, kneep zachtjes in mijn hand. “O, dat komt wel goed. Ik wist het al op het moment dat ik je zag,” zei hij.

Net als in de fotoshoot had er een onweerswolk boven mijn hoofd gedreigd. De witte kilte had gedreigd me op te slokken. Eventjes maar. Ik had de rollen omgedraaid en er het beste van gemaakt. Was er een betere manier om terug te komen?

Welcome to the jungle, dacht ik nog eens en gaf Jasper een zacht kneepje. Ik had er mijn draai gevonden. Die jungle was zo gek nog niet.