Mariëlle Bovenkamp: Manolo & me
Ik weet niet meer hoe het kwam dat ik wakker werd met mijn hoofd in een plantenbak, maar dat was wel wat die ochtend gebeurde. Toen ik eenmaal had vastgesteld waar ik was, kwamen er heel langzaam beelden terug van de avond daarvoor. Beelden die ik met liefde uit mijn geheugen zou hebben gewist, ware het niet dat de plantenbak waarin ik lag zich bevond voor het huis van Roger. De broer van Ed. Ed was mijn vriend, maar vanuit de kroeg was ik de avond daarvoor niet met hem maar met zijn broer mee naar huis gegaan. En niet voor een kopje koffie. Als Roger nou aantrekkelijk was geweest dan had ik er in elk geval nog iets aan gehad, maar zelfs dat was niet waar. Het was welbeschouwd allemaal een nogal trieste aangelegenheid, die mij mijn zorgvuldig opgebouwde, vijf maanden durende relatie met Ed kostte. Er was geen discussie mogelijk, hij wilde niet eens luisteren naar mijn uitleg – die trouwens ook nergens op sloeg, want ik kon werkelijk niet één goede reden voor mijn gedrag verzinnen—en dus gingen we dezelfde dag nog uit elkaar. Roger heb ik niet meer gesproken.
En zo komt het dat ik nu in mijn eentje in de rij sta voor het vliegtuig naar Barcelona, terwijl het oorspronkelijke plan was dat ik hier met Ed zou staan. Maar hij wilde niet meer mee en ik vind het zonde om mijn ticket en de al geboekte hotelkamer te laten schieten. Bovendien woont Ed bij mij om de hoek en kom ik hem op een of andere manier elke dag tegen. De verwijtende blik die nu al vijf dagen van zijn hoofd af druipt, hangt me behoorlijk de keel uit. Er even tussenuit is precies wat ik nodig heb.
Voor me schuifelt de rij voetje voor voetje richting de slurf die ons naar het vliegtuig zal brengen. Het schiet uiteraard niet op, omdat er altijd mensen zijn die nog steeds niet begrijpen dat ze hun paspoort moeten laten zien en het dan onder uit hun volgeladen backpack moeten halen. Ik slaak een zucht en kijk naar een koppel met identieke dreadlocks dat nu alle handbagage op de vloer uitstalt op zoek naar hun paspoorten. Waarom doen ze niet net als ik? Check je bagage in en neem alleen een handtas mee aan boord. Wat kun je in twee uur tijd in vredesnaam nodig hebben?
“Sabine!”
Ik schrik op en kijk om me heen. Het leek wel alsof ik iemand mijn naam hoorde roepen, maar dat zal ik me wel hebben verbeeld. Of iemand anders heet ook Sabine. Ik ben van de generatie dat de halve klas Sabine heette, dus zo vreemd is dat nou ook weer niet.
“Sabine!”
Het klinkt nu dichterbij. Ik herken die stem, maar ik kan hem nog niet plaatsen. Wel weet ik zeker dat dit nou zo’n stem is die ik liever niet zou horen. Heel langzaam draai ik me om.
“Mevrouw Raaymakers.”
“Gut, wat toevallig.” Eds tante – Eds zure tante om precies te zijn – kijkt me met nauwelijks verholen minachting aan. “Ik dacht dat jij en Ed uit elkaar waren.”
“Dat is ook zo,” antwoord ik afgemeten.
“Maar jij gaat toch gewoon naar Barcelona.” Het is geen vraag, dus ik voel me niet geroepen om antwoord te geven. Dat is ook niet nodig, tante Marja kakelt ook wel door als ik niets zeg.
“De hele familie heeft het erover,” wrijft ze me fijntjes in. “Trouw is een groot goed binnen de familie Raaymakers. Maar ja, je paste er vanaf het begin al niet zo bij, hè, dus dat zou ons ook niet moeten verbazen. Mijn zuster Rina zei het ook al…”
Ik gaap hartgrondig en probeer haar te negeren, maar ze blijft maar doorkakelen. Tegen de tijd dat ik aan de beurt ben om mijn boardingpas te laten zien, heb ik een lam oor.
De steward controleert mijn papieren en mijn paspoort en laat me erdoor. Ik zet de pas erin, maar tante Marja haalt me met het grootste gemak in. Terwijl ze, als ik het me goed herinner, een invalidenparkeerkaart heeft omdat ze zogenaamd een moeilijke knie heeft. Maar die kaart heeft ze waarschijnlijk alleen gekregen door de betreffende ambtenaar gek te maken met haar gezanik, zodat hij uiteindelijk smeekte of hij haar een kaart mocht geven zodat ze zou ophouden met praten. Ik kan de arme drommel niet eens ongelijk geven.
“Welke stoel heb jij?” Tante Marja rukt mijn boardingpas uit mijn hand. “Hé, dat is toevallig! We zitten naast elkaar!”
“Wat?” Ik draai me met een ruk naar haar toe. “Dat kan niet waar zijn. Dit moet een fout zijn.”
“Hoezo?” Tante Marja kijkt me aan met haar priemende oogjes. Ik zeg maar niets meer. Dit worden twee lange uren.
“Waar was ik gebleven?” kakelt ze als we in het vliegtuig zitten en ik geen kant meer op kan doordat ik bij het raam zit en zij in het midden. “O ja. Dus het is maar beter dat jij en Ed uit elkaar zijn, want het zou toch nooit meer iets zijn geworden. Mijn man zaliger zei het altijd al: eens een scheve schaats, altijd een scheve schaats.”
Ik vraag me af of die man het over zichzelf had. Ik hoop voor hem van wel.
“Dus ik zei tegen mijn buurvrouw, Truus…Je kent Truus wel, hè? Ze zei: ja, het was altijd al een rare, die meid. En dat is ook zo. Het verbaast me niets dat het uit is tussen jou en Ed. Hij heeft een heel ander type nodig. Iemand die wel helemaal voor hem gaat en niet haar ogen op anderen heeft gericht. Ed verdient gewoon beter. Ja, dat is het.”
Ik zit met mijn oren te klapperen. “Pardon?”
Tante Marja kijkt me onschuldig aan. “Hm? Wat is er?”
“Niks. Laat maar.” Ik schud mijn hoofd. Dat mens is gek. De motoren beginnen te brullen, terwijl we nog stilstaan.
Het volgende moment begint het vliegtuig te bewegen. Steeds sneller, zodat ik in mijn stoel word gedrukt. Dit vind ik het leukste moment van de vliegreis. Ik kijk uit het raampje en zie de wereld steeds sneller voorbijgaan tot we loskomen van de grond en ik Schiphol steeds kleiner en kleiner zie worden.
Tante Marja hamert op mijn arm. “Maar goed. Trouw is een groot goed, weet je. De huidige generatie weet niet meer wat trouw is. Iedereen doet maar wat, niemand heeft nog de normen en waarden die wij hadden toen wij zo oud waren. Wij hebben dit land opgebouwd, wij hebben jullie generatie grootgemaakt. En wat doen jullie met alles wat jullie van ons hebben geleerd? Jullie zetten het, bam, overboord en denken dat jullie het zelf beter weten.”
Ik slaak een diepe zucht. Ik wou dat mijn oren dicht gingen zitten door de hoogte, maar zoals wel vaker als je iets hoopt, gebeurt het niet. Ik doe mijn ogen dicht en probeer te slapen, maar het is een kansloze missie. Tante Marja ratelt maar door.
“…dat je niet eens naar andere mannen kéék vroeger…de jeugd is zo veranderd…gaat het land naar de knoppen…en denk je dat ze ons iets vragen, nee hoor, vergeet het maar…Ed eindelijk iemand krijgt die hem wel gelukkig maakt…zagen we natuurlijk al meteen dat het geen goed idee was…zeg, luister je eigenlijk wel?” Ze port me in mijn zij. Ik zend haar mijn speciale, zeer vernietigende blik, maar die komt niet aan. Ze kijkt de andere kant op en haalt haar schouders op. “Wat ik dus maar zeggen wilde…”
Ik zak dieper onderuit op mijn stoel en hoop dat Barcelona zich op miraculeuze wijze dichter richting Nederland heeft bewogen zodat we er nu, twintig minuten na het opstijgen, al zijn. Maar helaas, de gezagvoerder heet iedereen van harte welkom en laat weten dat de vliegtijd twee uur zal bedragen. Hoe overleef ik dit?
“Gut, daar is mijn koffer al. Wil je een taxi delen?”
“Nee!”
“O…Het scheelt anders wel heel veel geld als we samen…”
“Nee, nee, nee! Ik wil het niet.”
Tante Marja kijkt me beledigd aan. “Nou, dan niet, hoor.”
Ik geef geen antwoord meer. Als ze nog één ding tegen me zegt, sta ik niet voor mezelf in. De complete twee uur van de reis is er geluid uit dat mens gekomen. Alleen maar gekwek tot ik er horendol van werd en zelfs toen ging ze gewoon verder. Houdt het dan nooit op?
“Ik kan anders wel even op je wachten, zodat je…”
“Aargh!” Ik kan er niets aan doen dat ik op de grond stamp van woede. “Ik wil het niet!”
“Hm.” Beledigd steekt tante Marja haar neus in de lucht. Ze draait zich om en loopt weg. Haar kleine hakjes zakken door onder haar imposante gewicht. Ik kijk haar na om zeker te weten dat ze zich niet omdraait.
Als ze eindelijk vertrokken is, geniet ik eerst vijf minuten met mijn ogen dicht van de rust. Ik moet er belachelijk uitzien, staand bij de bagageband met mijn ogen gesloten en een chagrijnig gezicht.
Als ik mijn ogen opendoe, durf ik bijna niet te geloven dat ze weg is, maar het heeft er toch alle schijn van dat het inderdaad zo is. Ik verwacht nog steeds dat ze elk moment weer tevoorschijn kan springen, maar het blijft stil. Het is sowieso nogal stil geworden bij de bagageband. Er staan nog twee mensen die net hun koffer eraf pakken en verder draait er nog een oerlelijke, knalgele koffer rondjes die zeker niet van mij is. Verder is de band leeg.
Misschien is nog niet alles uit het vliegtuig en komt mijn donkerpaarse Samsonite zometeen ineens tevoorschijn.
Hopelijk.
Maar tien minuten later is de gele koffer er nog en ontbreekt van mijn Samsonite ieder spoor. Of iemand heeft hem meegenomen, of hij is niet in het vliegtuig gegaan. Ik zoek het stickertje dat je altijd krijgt bij het inchecken en dat ik wonder boven wonder nog niet had weggegooid en ga naar de balie, waar een ongemotiveerde Spanjaard onder het bordje ‘Lost baggage’ zit. Sloom tikt hij een paar dingen in op de computer als ik op hoge toon heb uitgelegd wat er aan de hand is.
“lts not on the plane,” laat hij weten. Nee, dat had ik zelf ook al gezien. “Where is it?” De man haalt zijn schouders op. “Could be anywhere.” Zouden ze nou serieus iemand in dienst hebben om de balie ‘Lost baggage’ te bemannen die dit soort antwoorden geeft? Dit moet een grap zijn. Ik kijk om me heen of ik niet ergens een camera zie. Elk moment kan Frans Bauer binnenvallen.
Nadat ik de man duidelijk heb gemaakt dat ik niet wegga voor hij mijn koffer heeft gevonden, pakt hij met een chagrijnig gezicht de telefoon en toetst een nummer in. In rap Spaans praat hij in de hoorn. Ik heb geen idee waar hij het over heeft. Of hij mijn koffer probeert te vinden of dat hij misschien nog iets goed te maken had met zijn vrouw en dat hij van de gelegenheid gebruikmaakt om haar even te bellen. Uiteindelijk hangt hij op en kijkt me aan. “Your suitcase is on its way to Singapore. It should be back next week. We’re sorry.” Hij pakt het tijdschrift dat hij net ook al aan het lezen was en slaat de bladzijde om. Ik loop weg van de balie. Er zit niets anders op. Ik moet gaan shoppen.
∗
De hengsels snijden gemeen in mijn vingers als ik eindelijk de lobby van het hotel binnenstap. Ah, airco. Gelukkig maar. Ik ben doodmoe en bezweet van het shoppen en ik verlang naar een hotelkamer met een bad. “Hola,” zeg ik tegen de man achter de receptie. Ik schakel over op het Engels en vraag om de kamer die ik heb gereserveerd. Nou ja, die Ed heeft gereserveerd.
“No, no.” De receptionist wil mijn creditcard niet accepteren. “Mister Raaymakers.”
“Yes. Mister Raaymakers is not here. We broke up.”
Daar heeft de receptionist geen boodschap aan. Uitsluitend mister Raaymakers mag op de kamer. En als ik een kamer wil moet ik die ter plekke boeken voor de hoofdprijs. Ik kijk naar al mijn tasjes. Het laatste waar ik zin in heb, is een ander hotel zoeken.
“Okay,” zucht ik. “Get me another room, please.”
Die kamer moet nog schoongemaakt worden, wat ik echt de grootst mogelijke onzin vind, maar het schijnt een halfuur te moeten duren. Ik heb behoefte aan alcohol, bij voorkeur in ruime hoeveelheden, en loop naar de hotelbar. Het is net vijf uur, maar ik heb wel een cocktail verdiend.
Even later zet de barman een grote tequila sunrise voor mijn neus. Eindelijk een man die wél begrijpt wat ik nodig heb.
Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat een man, die aan de bar zit en van een biertje nipt, naar me kijkt. Voor ik tijd heb om ook maar één slok van mijn drankje te nemen, zit hij al op de kruk naast me. In het Engels met een schattig Spaans accent merkt hij op: “Je ziet eruit alsof je wel wat gezelschap kunt gebruiken.”
Ik kijk hem aan. “Is dat een compliment?”
“Wil je dat het een compliment is?”
Onwillekeurig moet ik lachen. “Oké,” geef ik toe. “Je mag een drankje voor me bestellen.”
Nu schiet de man in de lach. Hij steekt zijn hand uit, die ik schud. “Juanes,” zegt hij.
“Sabine.”
“Wat brengt jou hier met al die tassen?”
Ik leg uit dat mijn koffer op weg is naar Singapore en dat er voor mij niets anders op zat dan te gaan winkelen. Hij knikt medelijdend. “Kan ik iets voor je doen? Heb je iets nodig?”
Ik glimlach. “Nee hoor. Maar toch bedankt.”
Eindelijk voel ik me iets beter. Ik neem een ferme slok van mijn cocktail en bekijk Juanes nog eens goed. Met zijn halflange, donkere haar, diepbruine ogen en stoppelbaardje is hij het toonbeeld van een knappe Spanjaard. Maar ik ben hier juist om even niets met mannen te maken te hebben. Na Ed en Roger heb ik mijn buik er behoorlijk vol van. Even alleen met mezelf, mijn creditcard en de wereld aan leuke winkels waar ik, anders dan vandaag, geen ondergoed en sokken ga kopen, maar een compleet nieuwe zomergarderobe.
Juanes heeft ondertussen nog een cocktail voor me besteld en de barman zet die neer naast mijn nog halfvolle glas. Juanes houdt zijn biertje naar me op. “Cheers. Wat doe je vanavond met eten?”
Ik aarzel. Het is wel duidelijk dat Juanes niet uit is op een diepzinnig gesprek of zichzelf wil opwerpen als gids door Barcelona. Het is niet dat hij onaantrekkelijk is – integendeel – maar ik kan toch niet nu al… “Ik weet het nog niet,” zeg ik. “Ik denk dat ik roomservice bestel en vroeg ga slapen.”
Ik zie Juanes’ ogen twinkelen.
“Alleen.”
“O.” Zijn gezicht betrekt. Ik voel me meteen schuldig. Hij bedoelt het vast goed.
“Ik ben gewoon een beetje moe. Morgenavond?”
Juanes gezicht klaart weer op. “Ja, morgenavond. Ik haal je om halfnegen op.” Hij zet zijn glas op de bar. “Ik moet gaan. Tot morgen.” Zijn lippen raken heel licht mijn wang aan en dan is hij verdwenen. Ik vang de blik van de barman op en kijk een beetje beschaamd naar mijn twee cocktails.
∗
Er is echt niets leuks aan in je eentje eten. Echt helemaal niets. Riep ik gisteren nog zo stoer tegen Anne, mijn beste vriendin die helaas niet mee kon naar Barcelona, dat ik er geen enkele moeite mee had om alleen in een restaurant te zitten, nu denk ik daar heel anders over. Het lijkt wel alsof iedereen een tafelgenoot heeft. Iedereen behalve ik. Ik ben nu officieel een kneus!
Nee, geen kneus, houd ik mezelf meteen voor. Een hippe happy single. Alle trendy singles eten alleen in restaurants. Niet omdat ze thuis geen keuken hebben, maar omdat ze een statement willen maken. Dat ze hot, happening en single zijn.
Ik zet mijn hotte, happening gezicht op en kijk om me heen om te zien of mensen zich wel realiseren hoe cool ik ben. De enige blik die ik vang is die van een man van minstens zeventig, die zo te zien volledig is uitgepraat met zijn vrouw. Al een jaar of vijfentwintig, als je het mij vraagt. Snel kijk ik weer naar mijn servet en ik krimp een beetje in elkaar.
Als ik weer durf op te kijken, is de man bezig de vrouw aan de tafel naast hem te versieren.
Mijn blik valt op een man aan de andere kant van het restaurant, die ook alleen aan een tafeltje zit. Terwijl hij wacht op zijn eten, speelt hij wat met zijn telefoon. Ik pak mijn iPhone. Het zou leuk zijn als internetten hier geen tien euro per minuut kostte, dan zou ik tenminste nog wat mails kunnen versturen. Nu ben ik veroordeeld tot sudoku, waar ik nog altijd zeer slecht in ben. Mijn blik dwaalt weer af naar de man. Hij heeft zijn telefoon neergelegd en kijkt om zich heen. Ineens kijkt hij me recht aan. Van schrik kijk ik niet eens de andere kant op, maar blijf ik hem aanstaren. Het levert een vreemde situatie op. Uiteindelijk kijken we allebei op hetzelfde moment weg.
Ik hoef niet lang te wachten tot de man opstaat en mijn kant uit komt. Zie je wel: niemand wil alleen eten.
Bij mijn tafel houdt hij zijn pas in en begint in het Spaans te rebbelen. Ik kijk hem aan. “Eh…sorry?”
“O, je bent Nederlands. Ik vroeg of je misschien een vuurtje hebt, ik ga buiten een sigaret roken.”
“Dat is ook toevallig!” roep ik nogal gespeeld verbaasd uit. “Ik wilde ook net gaan roken.” Dat is niet helemaal waar, want drie jaar geleden ben ik, op mijn vierentwintigste verjaardag, van de ene op de andere dag gestopt met roken, maar als er ooit een moment is om weer te beginnen moet dit het wel zijn. Alles beter dan hier in m’n eentje te blijven zitten.
Ik volg de man naar buiten, biets een sigaret van hem, loop weer naar binnen om ergens anders een vuurtje te halen en sta uiteindelijk al rokend tegenover hem. “Ik ben Jan,” zegt hij.
“Sabine Willems.”
“Wat brengt jou naar Barcelona?”
Ik geef hem de korte versie van het verhaal. “O gewoon…Vakantie. Er even tussenuit. Jou?”
“Ik woon hier voor mijn werk zes maanden. Vandaag ben ik precies op de helft en ik dacht, kom, ik waag de grote stap. Ik ga eens in mijn eentje in een restaurant eten. Maar net als jij vind ik er geen klap aan.”
Ik ben verbaasd dat hij dat vanaf de andere kant van het restaurant van mijn gezicht heeft afgelezen. “Tja…” zeg ik nogal overrompeld. “Ach. Het is niet dat ik het leuk vind, maar…”
Jan kijkt me aan. “O, sorry. Ik wilde je niet beledigen. Het was alleen…Nou ja, je keek nogal…”
“Je beledigt me niet. Ik moet inderdaad nog een beetje wennen. Maar daar kan ik maar beter voort mee maken, want ik blijf een week en ik ga echt niet elke dag naar de McDonald’s.”
Jan aarzelt even en zegt dan: “Misschien kan ik je vanavond gezelschap houden. Maar alleen als je dat wilt, hoor. Eerlijk zeggen.”
Ik denk aan die tafel met de lege plek en knik heftig. “Ja, dat lijkt me een geweldig idee.” Met de punt van mijn schoen trap ik mijn sigaret uit. “Laten we naar binnen gaan.”
Zonder iets te zeggen dekt de ober de andere plek aan mijn tafel in en Jan gaat zitten. “Is dit je eerste keer?” vraagt hij.
Ik kijk hem met open mond aan. Nou ja, zeg! “Sorry, maar ik weet niet…”
“In Barcelona bedoel ik. Of ben je hier vaker geweest?”
“O, ik dacht…” Ik voel mijn wangen rood worden. “Laat maar. Nee, ik ben hier één keer eerder geweest. Maar dat is wel een paar jaar geleden.”
“Wat wil je gaan doen?”
Hm, interessante vraag. Door mijn nogal drastisch gewijzigde plannen heb ik niet echt de tijd gehad om na te denken over wat ik nou eigenlijk wil in Barcelona. Met Ed wilde ik alleen bezienswaardigheden gaan bekijken en elke dag uren op terrasjes doorbrengen. Maar alleen zie ik mezelf nog niet in zo’n dubbeldekker stappen met een koptelefoontje op.
“Winkelen,” zeg ik daarom maar. “Zoveel als ik kan.”
Jan vertelt over de goede winkelstraten, die niet iedereen kent. En over de kleine, gezellige shopjes waar je misschien makkelijk voorbij zou lopen, maar die veel leuker zijn dan ze van de buitenkant lijken. Ik luister geïnteresseerd. Jan is prettig gezelschap en tips van een halve local zijn nooit weg. Als ik op mijn horloge kijk, is het al drie uur later en realiseer ik me dat we klaar zijn met eten en dat er niet één stilte is gevallen. Ik neem net de laatste slok van mijn cappuccino, wat niet heel Spaans is maar wel heel lekker.
Jan kijkt me aan. “De rekening?” stel ik voor. Terwijl ik het zeg realiseer ik me dat het nu net lijkt alsof ik zo snel mogelijk van hem af wil. Maar als ik het niet zou vragen is het net alsof ik voorlopig nog helemaal niet van hem af wil, en dat is nou ook weer niet de bedoeling.
Jan knikt. Tien minuten later is alles betaald en staan we buiten in de zwoele avondlucht. “Nou,” zegt Jan. “Bedankt voor de gezellige avond.” Hij geeft me drie zoenen.
“Ja.” Ik kijk hem aan. “Misschien zie ik je nog wel.”
Als Jan al teleurgesteld is dat ik hem mijn nummer niet geef, dan laat hij dat in elk geval niet merken. Ik verzeker hem ervan dat ik zelf wel een taxi vind en hij draait zich om en loopt weg naar zijn appartement, dat hier dichtbij is. Ik loop weg in tegengestelde richting, waar ik niet veel later een taxi vind. Ik heb nu al spijt dat ik mijn nummer niet heb gegeven, maar een happy single kan toch niet bij elke man met haar telefoonnummer zwaaien?
∗
“Wauw.” Ik denk dat het de vijfentwintigste keer is dat ik dit zeg. Ik voel even aan mijn kin, maar er loopt niet letterlijk kwijl uit mijn mond. Figuurlijk wel. Liters en liters zelfs en dat is volkomen terecht, want ik heb ze gevonden. De Perfecte Schoenen. Ze staan in de etalage bij Manolo Blahnik, tussen allerlei andere ook zeer perfecte schoenen. Maar deze zijn niet zomaar perfect, het zijn dus dé schoenen. De schoenen waarnaar ik eigenlijk al mijn hele leven zoek. Het voelt gewoon als thuiskomen nu ik ze eindelijk zie staan. Het voelt alsof er een puzzelstukje op zijn plaats valt dat al heel lang miste. Alsof ik nu pas compleet word. Of zoiets.
In ieder geval sta ik nu al zeker een kwartier voor een etalage met zijn gezicht bijna tegen het raam gedrukt. In die etalage staan twee zwarte enkellaarsjes, gemaakt van het meest verfijnde leer en afgezet met kleine diamantjes. De torenhoge stilettohakken maken het helemaal af. Op deze schoenen zal ik alles zijn wat ik wil zijn: sexy en stoer, vrouwelijk en onafhankelijk, mysterieus en verleidelijk. Ik moet ze gewoon hebben. Ik geloof ook dat ik ze kan horen praten. “Neem ons,” zeggen ze. “Wij maken jouw leven tot de hemel.”
Helaas zeggen ze ook nog iets anders: “Wij kosten achttienhonderd euro.”
En dat gaat mijn budget net iets te boven. Zo’n vijftienhonderd euro, zeg maar. Met de nieuw te boeken en veel duurdere hotelkamer en alles waarvoor Ed zijn creditcard nu niet meer trekt, kan ik gewoon geen achttienhonderd euro voor een paar schoenen neerleggen.
Maar dat betekent niet dat ik ze niet kan passen. Ik zie het winkelpersoneel af en toe argwanend naar me kijken en ik besluit om morgen terug te komen om de juweeltjes aan mijn voeten te proberen. Ik kan ze al bijna voelen.
Met mijn hoofd in de wolken loop ik door. Ik slaak een diepe zucht, sluit heel even mijn ogen en…bam! “O shit!” roep ik uit als ik keihard tegen iemand opbots. “Eh…s-sorry.”
Een grote grijns. En een warme, geamuseerde stem die in het Engels zegt: “O, dat geeft niets, Sabine.”
“Juanes.”
“Ja.” Hij lacht zijn witte tanden bloot. “Wat leuk om je weer te zien.”
Ik ben nog steeds een beetje beduusd. “Ja,” zeg ik uiteindelijk. “Dat vind ik ook.”
“Ben je aan het shoppen?”
“Ja, zoiets.” Ik hef mijn lege handen. “Maar ik heb nog niets gekocht. Ik heb net de meest geweldige schoenen ever gezien, dat wel.”
Juanes trekt een rimpel in zijn voorhoofd. “En waar zijn ze dan? Als ze zo geweldig zijn, kan ik me niet voorstellen dat je ze niet hebt gekocht.”
Ik haal nogal spijtig mijn schouders op. “Toch wel. Ze waren een iets te grote aanslag op mijn budget.”
Juanes pakt mijn arm. “Kom mee. Waar heb je ze gezien?”
“Manolo Blahnik!” Ik loop maar al te graag met hem mee. “Kijk, dat zijn ze,” zeg ik als we voor de etalageruit staan. “Die zwarte met die hoge hakken. Zijn ze niet geweldig?”
“Ja…”Juanes staart met open mond naar de schoenen. “Ze zijn werkelijk prachtig. En ze zouden je geweldig staan!”
Mijn hart maakt een sprongetje. Eindelijk een man die mij begrijpt! Niet zo’n Hollandse boerenpummel die zou opsommen welke schoenen ik allemaal al heb en zich zuchtend en steunend hardop zou afvragen wat ik met nóg een paar zou moeten. Nee, Juanes begrijpt dat de zin van het leven op heel veel manieren vergelijkbaar is met een paar schoenen. Schoenen brengen je daarheen waar je heen wilt, ze geven je elegantie en identiteit en als je even geen zin hebt om ergens heen te gaan kun je ze uittrekken en in een hoek gooien. Wat in zekere zin vergelijkbaar is met ongelooflijk dronken worden als je een offday hebt en toevallig is dat mijn normale strategie om een slechte dag te overleven. Zowel met deze gewoonte als mijn theorie over schoenen was Ed het trouwens zwaar oneens. Weer een teken dat we eigenlijk niet zo goed bij elkaar pasten. Dat ik dat niet eerder heb gezien, zeg. Maar toen kende ik Juanes nog niet.
Hij staat met zijn neus tegen de ruit gedrukt nog langer naar de schoenen te staren dan ik en dat wil wat zeggen. “Juanes?” vraag ik uiteindelijk.
Hij kijkt op. “Ja. Sorry. Maar ze zijn gewoon prachtig. Weet je wat: ik beloof je dat voordat je Barcelona verlaat, deze schoenen van jou zijn.”
Ik slik. Zei hij dat nou echt? Heb ik het niet verkeerd verstaan? Beduusd vraag ik: “Bedoel je…?”
Juanes knikt met een grote glimlach. “Die schoenen zijn voor jou gemaakt. Je verdient ze en zij verdienen jou. Ik beloof dat je ze mee naar huis kunt nemen, Sabine.”
Dat, in combinatie met de manier waarop hij mijn naam uitspreekt, maakt dat ik right then, right there verliefder op hem word dan ik ooit op iemand ben geweest. Ik wil hem vastpakken en hem zoenen, maar ik weet me in te houden. We zijn immers nog niet eens uit eten geweest, we hebben nog geen officiële date gehad, dus misschien zou het een beetje vroeg zijn. Alhoewel ik aan de blik in zijn ogen meen af te lezen dat hij er geen bezwaar tegen zou hebben. Maar ik moet dit voorzichtig aanpakken, ik mag dit niet verpesten.
Vanuit mijn ooghoeken neem ik een beweging waar. Ik knipper even en denk dat ik het verkeerd heb gezien, maar als ik opnieuw kijk zie ik het weer. Shit. Tante Marja.
“Kom mee,” zeg ik tegen Juanes. Ik grijp hem bij zijn arm en sleur hem mee de eerste de beste koffietent in die ik zie.
“Wat is er?” vraagt hij een beetje verbaasd.
Ik kijk naar buiten. Tante Marja is weg. “Eh…Ja. Ik dacht dat een kopje koffie wel het minste was dat ik voor je kon kopen,” verzin ik snel. “Wat wil je hebben?”
Juanes kijkt spijtig. “Ik zou een moord doen voor een espresso, maar ik moet helaas gaan. Ik was onderweg naar een afspraak toen ik jou tegenkwam. Maar vanavond maak ik het goed, oké?”
“O. Oké,” zeg ik. Teleurgesteld kijk ik toe hoe Juanes opstaat en met een knipoog naar mij de bar verlaat. Er komt een serveerster naar mijn tafeltje. Ik bestel een cappuccino en een broodje, want ik heb nog niet ontbeten. Er ligt een krant op tafel, die ik doorblader zonder een woord te lezen, want alles is in het Spaans.
Er komt iemand naast mijn tafeltje staan. Ik kijk op in de verwachting dat het de serveerster weer is. Maar het is Jan.
“Hé,” zeg ik wat verbaasd.
“Hé. Het ziet ernaar uit dat we dezelfde smaak hebben als het om horecagelegenheden gaat.”
Ik grinnik. “Ik geloof het ook, ja. Is dit een goede tent?”
Jan knikt. “Ja hoor. Ik loop hier altijd binnen voor ik naar mijn werk ga.”
Ik kijk op mijn horloge. Het is halfelf. “Relaxte werkdagen heb jij.”
Jan kijkt een beetje beschaamd. “Nee eh…Vandaag zat ik al op mijn werk, toevallig. Ik ben alleen even naar buiten gelopen, en toen…Nou ja, laat ook maar.”
Ik glimlach zonnig. “Het maakt mij niet uit, hoor. Ik probeer ook altijd zo laat mogelijk te beginnen. En zo vroeg mogelijk weer naar huis te gaan.”
Jan grijnst. “Aha. Nou, normaal gesproken ben ik niet zo, maar vandaag kan ik me niet concentreren.”
“Wat heb je gezegd?” vraag ik.
“Hoe bedoel je?”
“Wat heb je gezegd dat je ging doen? Afspraak buiten de deur? Klant die bij de receptie staat te wachten? Parkeer-meter bijvullen?” Dat is normaal gesproken mijn lijst van smoezen als ik naar het koffietentje op de hoek van de straat loop voor een echte cappuccino omdat ik de meuk die onder die naam uit de automaat op de afdeling komt, niet meer weg krijg.
“Klant bezoeken,” gaf Jan met een grijns toe. “Ik ben blijkbaar niet de enige.”
“Welnee! Heb je tijd om een kopje koffie met mij te drinken.”
“Natuurlijk.” Jan gaat zitten. “Dit soort afspraken met klanten heeft de neiging om nogal eens uit te lopen. Heb je al besteld?”
Hij wenkt de serveerster en bestelt voor zichzelf een espresso en een croissant. Daarna kijkt hij mij aan. “Wat zijn je plannen voor vandaag?”
Ik heb eigenlijk niet echt plannen, al heb ik gisteren op Schiphol nog snel een boekje gescoord met de highlights van Barcelona. Maar dat heb ik op mijn hotelkamer laten liggen. Ik houd sowieso niet echt van toeristische attracties en al helemaal niet in mijn eentje. In plaats daarvan wilde ik gaan winkelen, maar nu ik de onbetaalbare Manolo’s heb gezien, valt de rest daarbij in het niet. Zelfs nu Juanes ze aan me heeft beloofd.
“Mwah,” zeg ik dus maar. “Ik heb nog niet echt plannen. Jij?”
“Ja. Werken.” Jan trekt een gezicht. “Alsof ik niets leukers kan bedenken. Mocht je trouwens zin hebben om te gaan winkelen, hierachter zit een geweldige winkelstraat. Niet groot en over het algemeen ook niet beschreven in de toeristengidsjes, maar het is echt leuk. Veel kleine winkeltjes. Ik kocht er altijd voor…” Hij houdt ineens zijn mond. “Nou ja, laat maar. Het is in elk geval een leuk straatje.”
Ik vraag me af wat hij wilde zeggen. Gelukkig ben ik van nature nogal nieuwsgierig en, zoals Ed weleens zei, schaamteloos aangelegd, dus vraag ik: “Voor wie? Wat wilde je zeggen?”
“O…”Jan aarzelt. Ik kijk hem aan. “Voor Nina,” zegt hij dan uiteindelijk. “Mijn ex-vriendin. We verhuisden samen naar Barcelona, maar na zes weken vond zij de liefde van haar leven hier. En nee, dat was ik niet.”
“Trut,” zeg ik hartgrondig, al mag ik misschien niet te hard oordelen over mensen die het niet zo nauw nemen met trouw. Maar Ed en ik waren niet samen geëmigreerd.
“Ja, ach…”Jan haalt zijn schouders op en kijkt toe terwijl de serveerster de bestelling voor ons neerzet. “Hij was een twee meter lange Spanjaard met een stoppelbaard. Je weet wel, wat eruitziet alsof ze zich twee dagen niet hebben geschoren, maar eigenlijk een zeer zorgvuldig getrimd baardje is. Bah.”
Ik moet lachen, hoewel de situatie natuurlijk helemaal niet grappig is. Jan schiet ook in de lach. Hij haalt zijn schouders op. “Nou ja, wat ik maar zeggen wilde: ik kon daar natuurlijk niet tegenop. Hij heette ook nog Francisco, of zoiets. Dan klinkt ‘Jan’ toch maar een beetje gewoontjes.”
Ik roer door mijn cappuccino. Het komt me ineens ongelooflijk afgezaagd voor dat ik vanavond uitga met Juanes. Ik zeg maar niets tegen Jan.
“Maar heb je zin om te gaan winkelen?” vraagt hij, van onderwerp veranderend.
Ik haal mijn schouders op. “Misschien. Ik ben vanochtend al even de stad in geweest. En daar heb ik de meest geweldige schoenen ooit gezien.”
“Aha. Dus die ga je kopen?”
Ik schud mijn hoofd. “Nee, helaas niet. Ze kosten achttienhonderd euro. Dat is ongeveer achttienhonderd euro meer dan ik te besteden heb. Maar ze zijn wel prachtig. Ik heb ze gezien bij Manolo Blahnik en ze zijn…” Ik beschrijf de schoenen voor hem. Terwijl ik daarmee bezig ben realiseer ik me dat het Jan waarschijnlijk niet echt interesseert hoeveel studs er precies op elke schoen zitten. “Maar goed,” zeg ik uiteindelijk, “hopelijk is het echt waar en krijg ik ze van…”
Jan kijkt op als ik ineens mijn mond houd. “Van wie?”
“O…Niks. Van de Kerstman,” verzin ik snel. “Hoewel ik daar maar niet te veel op zal rekenen.”
“Nee.” Jan heeft zijn croissant en koffie op en wenkt de serveerster voor de rekening. Daarna kijkt hij mij aan. “Sorry, maar ik moet weer aan het werk.”
“Ja. Natuurlijk.” Ik probeer het niet te laten merken maar ik vind het jammer dat hij weer weggaat. De dag strekt zich lang en leeg voor me uit en ik vind in mijn eentje een stad bekijken lang niet zo leuk als met iemand anders, heb ik al gemerkt. Maar er zit niets anders op dan toch alleen weer op weg te gaan.
Jan aarzelt even. Dan haalt hij diep adem en zegt: “Ik moet zeggen dat ik…Tja. Ik vond het gisteravond leuk om met je te eten. In elk geval stukken leuker dan alleen.” Hij realiseert zich meteen hoe dat klinkt. “En…Ja. Zo bedoelde ik het niet. Ik wilde alleen maar zeggen…Nu klinkt het niet alsof ik…Nou ja, sorry in elk geval.”
“Het geeft niet,” lach ik. “Ik begrijp wat je bedoelt. Ik vond het zelf ook niet echt jé van hét om in mijn eentje aan zo’n tafeltje te zitten.”
Jans gezicht klaart op nu ik dat heb gezegd. “Precies. In dat geval: heb je misschien zin om vanavond samen te eten? Eerlijk zeggen, hoor.”
Ik kijk spijtig. “Ik heb vanavond al met iemand afgesproken.” Terwijl ik het zeg, hoor ik zelf dat het als een heel slechte smoes klinkt. Ik ben net een dag in Barcelona en het is niet heel gebruikelijk om dan al een afspraak te hebben. Ik zie dat Jan hetzelfde denkt. Maar toch is het echt zo.
“Morgen?” stel ik voor, omdat ik me schuldig voel.
Hij knikt. “Oké. Zal ik je bellen dan?”
Ik geef hem mijn nummer, terwijl ik me nog steeds een beetje lullig voel. Niet dat ik Jan verantwoording verschuldigd ben, maar toch. Ik kijk toe hoe hij de deur uit loopt. Als hij langs het raam komt, zwaait hij nog even vrolijk. Blijkbaar is hij het voorval alweer vergeten.
Ik blijf nog een tijdje zitten, blader de krant twee keer door en bestel nog drie cappuccino, zodat ik even later stuiterend van de caféïne de tent verlaat. Ik kijk om me heen. Nu ik hier toch ben, kan ik net zo goed de stad gaan bekijken. Ik zie voortdurend van die open bussen rondrijden met massa’s toeristen op het bovendek. Heel even verschijnt Ed op mijn netvlies. Hij zou dat vreselijk hebben gevonden. Ik denk dat dat de voornaamste reden is dat ik achteraan in de rij aansluit om in zo’n bus te stappen.
∗
Ik lach hard en hoog en ik besef zelf dat het nogal overdreven klinkt, maar ik kan er niet mee ophouden. De anderhalve lege wijnfles op tafel en Juanes’ gezelschap hebben me in een toestand gebracht waarin ik niet zoveel meer te zeggen heb over mijn eigen doen en laten. Ik voel me geweldig en oppermachtig en nogal dronken. Juanes vertelt net over de tijd dat hij, voor hij zijn huidige baan als front office manager in een hotel vond, zelf op zo’n bus reed als waarin ik me de halve dag door de stad heb laten rijden.
“En weet je wat de meest vreselijke dag was?” vraagt Juanes grinnikend. “Dat wil wat zeggen, want elke dag op zich was eigenlijk al best vreselijk. Maar op één dag werd mijn bus zeven keer ondergekotst. Toen was ik er klaar mee. De volgende dag heb ik ontslag genomen. Dat had ik maanden eerder moeten doen.”
“Dat had je zeker,” lach ik, terwijl ik tranen uit mijn ogen veeg. “Mijn god, wat een ellende. Is je huidige baan wel leuk?”
Juanes neemt nog een grote slok wijn en schenkt onze glazen nog eens bij. Dan knikt hij. “Ja, mijn baan bevalt me heel goed. Leuke collega’s, leuke gasten. Dit past veel beter bij me dan lompe toeristen rondrijden in een foute bus.”
“Nou, bedankt,” zeg ik quasi beledigd.
Juanes grijnst, totaal niet opgelaten. “Zulke mooie vrouwen als jij zag ik maar weinig op de bus. De chauffeur heeft een leuke dag gehad.” Hij knipoogt naar me.
Hoewel ik duidelijk naar het complimentje heb zitten vissen, bloos ik nu toch een beetje. “Excuseer me,” zeg ik en ik sta snel op om naar het toilet te gaan. Daar laat ik koud water over mijn polsen lopen en kijk naar mijn verhitte gezicht in de spiegel. Mijn wangen zijn rozerood en bepaald niet omdat het warm is in het restaurant. Als ik aan Juanes denk, schiet mijn hartslag omhoog. Ik heb hem heus wel naar mij zien kijken. Zijn blik die af en toe opzichtig over mijn lichaam dwaalt, zijn overduidelijke signalen dat hij me wel ziet zitten, de onbeschaamde manier waarop hij met me flirt. Ik geloof niet dat ik ooit zo’n man heb ontmoet. En ik weet nu al dat ik vanavond niet voor de deur van mijn hotel gedag zeg. Ik ben toch zeker vrijgezel! Waarom niet? Aan Ed denk ik al niet meer. Hij mag nog niet eens in Juanes’ schaduw staan.
Ik zet de kraan uit, schik mijn haar en keer vervolgens terug naar het restaurant. Juanes neemt me op als ik door het restaurant naar ons tafeltje loop. Hij leunt ontspannen achterover en knipoogt als ik ga zitten. “Ik heb de rekening al betaald. Of wilde je nog koffie?”
Ik schud mijn hoofd. Ik wil iets zeggen als ‘ik weet nog wel een plek om koffie te gaan drinken’, maar ondanks mijn benevelde toestand besef ik gelukkig op tijd hoe afgezaagd dat klinkt. Dus houd ik me in.
We lopen het restaurant uit. “Zal ik je een lift geven?” vraagt Juanes, die ook behoorlijk wat gedronken heeft maar blijkbaar niet van plan is zijn auto te laten staan. Ik knik gretig. We stappen in en rijden naar mijn hotel. Onderweg zeggen we niets. De radio speelt een of ander Spaans liefdesliedje en onopvallend bekijk ik Juanes. Hij trommelt met zijn vingers op het stuur, zijn blik op de weg gericht. Af en toe haalt hij zijn hand door zijn haar, waarna telkens één weerbarstige lok op zijn voorhoofd blijft vallen. Ik weet niet waarom, maar ineens vind ik die haarlok heel sexy.
Juanes rijdt helemaal naar de ingang van het hotel, waar een mannetje staat dat meteen naar de auto toe komt. Zonder verder na te denken, zeg ik: “Koffie?”
Juanes grijnst. “Graag.”
Hij stapt uit en gooit het mannetje zijn sleutels toe. Daarna volgt hij me. Ik loop voor hem uit naar de lift en druk op het knopje van de vijfde verdieping. Juanes gaat achter me staan. Er stappen nog twee mensen in, een ouder echtpaar. Als de deuren dichtgaan, voel ik Juanes’ handen om mijn taille. Hij is zo dichtbij dat ik zijn adem in mijn nek voel. Ik doe mijn uiterste best om niet flauw te vallen. Op de derde verdieping stapt het echtpaar zonder iets te zeggen uit. Zodra de deuren dicht zijn, kust Juanes mijn nek. Voor het eerst hoop ik dat de lift stil komt te staan en pas over een paar uur kan worden gemaakt, hoewel ik toch licht claustrofobisch ben aangelegd. Maar helaas, op de vijfde etage klinkt een keurige ‘ping’ en de deuren schuiven open. Ik stap de lift uit, er staan mensen te wachten. Juanes zegt ze opgewekt gedag. Ik loop voor hem uit naar mijn kamer. Zodra ik de deur opendoe, glijdt Juanes’ arm weer om mijn middel. Met mijn voet knal ik de deur achter ons in het slot.
∗
Ik strek me weer uit op mijn handdoek en blijf met mijn ogen gesloten een tijdje liggen. Er zit een boek in mijn tas, ik heb mijn iPod bij me en ik zou kunnen gaan zwemmen, maar het enige wat ik wil is hier liggen met mijn ogen dicht en hopen dat de herinnering aan gisteravond nooit, maar dan ook nooit zal verdwijnen. Vanochtend toen ik wakker werd lag er een briefje van Juanes met zijn telefoonnummer en een adres van een restaurant. Plus een tijd: morgenavond, acht uur. Daaronder had hij twee schoenen getekend, die de Manolo’s moeten voorstellen. Ik weet zeker dat hij ze morgenavond bij zich heeft. Ik begin steeds meer te vermoeden dat het zo heeft moeten zijn dat ik hier niet met Ed ben, maar alleen. Anders had ik Juanes nooit ontmoet. Mr. Right, om het zo te zeggen.
Nog tien minuten, spreek ik met mezelf af. Als ik niet zo wegga, kom ik te laat voor mijn afspraak met Jan. Niet dat ik er veel zin in heb, maar het is beter dan alleen eten en Jan is op zich best leuk gezelschap. Maar dat neemt niet weg dat ik veel liever vanavond weer tegenover Juanes zou zitten. Zal ik hem bellen?
Ik doe mijn ogen open en pak het briefje van Juanes. Met mijn duim aai ik er zachtjes overheen. Zou hij verwachten dat ik hem bel? Of moet ik gewoon geduld hebben tot ik hem morgenavond weer zie? Ik slaak een zucht. Morgenavond. Dat duurt nog zoveel uur dat ik het bijna niet kan overzien.
Ik stop het briefje terug in mijn tas en kom langzaam overeind. Zonder al te veel enthousiasme pak ik mijn spullen in en loop in de richting van de metro. Het is dat ik Jans telefoonnummer niet heb, anders zou ik opbellen en zeggen dat ik een zonnesteek heb opgelopen.
Maar een paar uur later zit ik dan toch tegenover Jan in een restaurant dat hij heeft uitgezocht. Ze serveren alleen maar vis en hij heeft al twee keer bezorgd gevraagd of ik wel van vis houd, want anders kunnen we best nog ergens anders heen. Toevallig ben ik dol op vis en dat lijkt Jan nu eindelijk ook te geloven. Hij vertelt over Nunspeet, waar hij oorspronkelijk vandaan komt voor hij naar Amsterdam vertrok. Ik heb hem er zelf naar gevraagd, maar toch kan ik mijn gedachten niet bij zijn verhaal houden. Daar kan Jan niets aan doen. Het komt door Juanes.
“En jij?” vraagt Jan na een tijdje. “Waar kom jij vandaan?”
Ik knipper met mijn ogen en kijk hem een beetje suf aan. “Huh? O, waar ik vandaan kom. Uit Amsterdam.”
“Geboren en getogen?”
“Jep. Mijn ouders verhuisden toen ik negentien was naar Purmerend, maar ik moest er niet aan denken om met hen mee te gaan. Dus toen ben ik op mezelf gaan wonen.”
“Waarom gingen je ouders na zoveel jaar weg uit de stad?” wilde Jan weten.
“O, dat waren ze al van plan voor ik geboren was, maar het was er nooit eerder van gekomen. Ze wilden een tuin, maar nu ze die eenmaal hebben klagen ze alleen maar over hoeveel onderhoud het allemaal wel niet vergt.” Ik glimlach. Ik ben dol op mijn ouders, maar ik moet ze niet te veel in de buurt hebben. Ze zijn de meesters van het klagen en zelfs als alles perfect is, weten zij iets te vinden om wat op aan te merken.
Jan vraagt of ik een goede band met mijn ouders heb en ik deel mijn gedachten met hem. Hij moet lachen.
Als Jan uiteindelijk om de rekening vraagt, kijk ik een beetje verbaasd. De avond is voorbij gevlogen en ik heb me geen seconde verveeld. Sterker nog, ik heb nog geen zin om naar mijn hotel terug te gaan.
Jan betaalt de rekening en kijkt me dan aan. “Zullen we gaan?”
“Heb je zin om nog ergens een drankje te gaan drinken?” vraag ik in een opwelling.
“Ja, dat lijkt me leuk.”
We gaan naar buiten en lopen naar een bar die aan dezelfde straat zit als het restaurant. Jan is er vaker geweest en zegt dat ze er de beste cocktails uit de omgeving serveren.
Terwijl ik aan ons tafeltje wacht tot Jan aan de bar de cocktails heeft besteld denk ik weer even aan Juanes. Gisteren was er bepaald geen sprake van een bar en cocktails na het eten. Maar Jan is Juanes niet en vandaag is gisteren niet. Maar morgen…
“Heb je die schoenen nog gekocht?” vraagt Jan als hij tegenover me gaat zitten. Hij zet een cosmopolitan voor me neer. Zelf heeft hij een isla margarita genomen.
Ik schud mijn hoofd. “Nee. Ze zijn te duur.” Ik hoop dat hij niet doorheeft dat ik lieg. Nou ja, ik lieg niet want de schoenen zijn ook te duur. Ik weet eigenlijk niet waarom ik Jan niet vertel dat ik de schoenen van Juanes krijg. Ik heb Juanes überhaupt niet genoemd.
“Wanneer ga je eigenlijk naar huis?” vraagt Jan.
“Overmorgen. Ik vlieg om twee uur ‘s middags.”
Jan knikt. “KLM zeker?”
“Ja. Jij kent natuurlijk alle vluchten naar Nederland uit je hoofd.”
“Nou, nee hoor. Zo vaak ga ik niet naar Nederland. Alleen vorige maand, omdat een vriend van me ging trouwen en ik zijn getuige was. Maar verder niet.”
“Zou ik ook niet doen als ik jou was,” zeg ik. “Dit is trouwens een geweldige cocktail.”
Drie van die geweldige cocktails verder sta ik niet meer zo stevig op mijn benen. Jan lijkt nergens last van te hebben en kijkt geamuseerd toe als ik opsta om naar het toilet te gaan. Ik had misschien iets minder snel moeten drinken, maar de cocktails zijn te lekker om te laten staan en de sfeer is goed. Ik verbaas me er weer over hoe snel de tijd gaat. Het is al halfdrie ‘s-nachts terwijl ik het idee heb dat de avond net is begonnen. Toch kan ik maar beter zo teruggaan naar het hotel, voor ik het straks niet meer kan vinden.
“Nog eentje?” vraagt Jan als ik terugkom. Hij staat al op om naar de bar te lopen. Hoewel het verleidelijk is, schud ik mijn hoofd.
“Nee, ik denk dat ik maar terugga naar het hotel.”
Jan knikt, al lijkt hij een beetje teleurgesteld. “Oké.”
Opnieuw betaalt hij de rekening en buiten op straat houdt hij een taxi voor me aan. Ik leun naar voren om hem drie zoenen te geven bij wijze van afscheid. Of het door mijn nogal benevelde toestand komt of door de plotseling sprong van mijn hartslag, weet ik niet, maar ik draai mijn hoofd op het verkeerde moment en de kus die Jan voor mijn wang had bedoeld belandt op mijn mond. Even stokt mijn adem. Jan zet snel een stap achteruit, hoewel ik, in een vlaag van verstandsverbijstering, er juist geen bezwaar tegen zou hebben gehad als hij was doorgegaan.
“Sorry,” zegt Jan. “Ik bedoelde niet…”
Ik kijk naar hem en dan naar de taxi. Ik schraap mijn keel. “Wil je…Heb je…Nee, laat maar. Ik vond het heel gezellig.”
“Ik ook. Hopelijk zie ik je nog voor je weggaat.”
“Ja. Hopelijk.” Ik voel me verward. “Welterusten.” Snel stap ik in de taxi. Ik kijk om als de chauffeur gas geeft. Jan staat op de stoep en kijkt de auto na. Ik realiseer me dat ik niets anders heb dan zijn voornaam. Ik kan hem niet bellen.
Ik schud mijn hoofd. En waarom zou ik dat ook willen? Ik heb Juanes toch? Jan is een aardige gozer, maar Juanes…Ik moet Jan uit mijn hoofd zetten. Dat ik liever had gewild dat hij hier naast me had gezeten dan dat hij op de stoep was achtergebleven komt alleen maar door de cosmopolitans.
∗
Ik trek het dekbed over mijn hoofd en knijp mijn ogen stijf dicht. Ik wil gewoon niet wakker worden. Ik kan het nog niet aan. Want als ik wakker word, moet ik weer denken aan wat er gisteravond is gebeurd, en laat ik daar nou toevallig nooit, maar dan ook nooit meer aan willen denken.
Hij is gewoon niet komen opdagen!
Daar stond ik dan. In mijn nieuwe jurkje dat ik die middag met veel zorg had uitgekozen en dat, al zeg ik het zelf, me spectaculair stond. Ik had twee uur besteed aan mijn haar en mijn make-up en daarna nog eens twee uur aan elke minuut checken of het nog wel goed zat voor het tijd was om naar het restaurant te gaan. Toen ik daar aankwam, was Juanes er nog niet. Ik wachtte vijf minuten, tien minuten, vijftien minuten tot de ober vroeg of ik niet alvast aan tafel wilde gaan. Ik kende Juanes’ achternaam niet, dus ik wist niet of hij een reservering had gemaakt, maar de ober bracht me gewoon naar een tafeltje. Daar wachtte ik nog eens een kwartier, en nog eens, maar van Juanes geen spoor. Ik staarde haast bezeten naar mijn telefoon in de hoop dat hij zou bellen om te laten weten dat hij in het ziekenhuis lag na een zeer ernstig auto-ongeval, maar het bleef stil. Toen ik uiteindelijk na anderhalf uur besloot hem dan zelf maar te bellen, kreeg ik een of andere vrouw aan de telefoon die weliswaar erg vriendelijk was maar die nog nooit van Juanes had gehoord en die dit telefoonnummer al meer dan vijf jaar had.
Er zat niets anders op dat de grote vernedering te ondergaan en het restaurant in mijn eentje weer te verlaten. Ik mompelde iets tegen de ober over een auto-ongeval wat hij natuurlijk niet geloofde, maar hij was zo beleefd om begrijpend te knikken en me veel succes te wensen. Dat succes kan ik wel gebruiken, vooral nu ik moet opstaan.
Ik grijp mijn telefoon die op het nachtkastje ligt en tegen beter weten in kijk ik of Juanes niet heeft gesms’t. Maar ik heb alleen een berichtje van mijn moeder, die vraagt of ik het naar mijn zin heb en laat weten dat ze gras hebben ingezaaid maar dat ze weinig hoop heeft dat het opkomt want dat gebeurde de vorige twee keer ook niet. Ik heb geen zin om iets terug te sturen en leg mijn telefoon weer weg.
Anderhalf uur later sta ik bij de receptie, mijn bescheiden hoeveelheid kleding ingepakt in een handbagagekoffertje dat ik heb gekocht bij gebrek aan mijn echte koffer, die volgens de berichten van KLM morgen weer op Schiphol aankomt. Ik check uit en loop naar buiten. Ik heb nog maar één doel voor ik straks naar huis vlieg. Juanes kan een eind opvliegen, ik heb hem niet nodig. Ik sluit wel een lening af, eet de komende weken niet meer en zal mijn huurbaas om uitstel vragen, maar ik kan Barcelona niet verlaten zonder de Manolo’s.
∗
Het voelt heerlijk om eindelijk die deur door te kunnen gaan. De schoenen staan niet meer in de etalage, maar ik zou zelfs slapend kunnen omschrijven hoe ze eruitzien dus stap ik op een verkoopster af en vraag haar om de schoenen. Ze weet meteen welke ik bedoel.
En dan…schudt ze haar hoofd!
“Hoezo, nee?” vraag ik nogal sullig. “Uitverkocht?”
“Ja, we hadden maar twee paar en het laatste heb ik net vanochtend verkocht. Ik heb ze nog wel twee maten kleiner.”
Ik vraag haar de schoenen te pakken en doe alle mogelijke moeite om mijn voeten erin te wurmen, maar het past gewoon niet. Daarna overweeg ik om een voetverkleinende operatie te laten uitvoeren, maar ik weet eigenlijk niet zeker of zoiets bestaat.
“Te klein?” vraagt de verkoopster met een medelijdend gezicht. Aan haar zal het niet liggen, maar ze kan de schoenen ook niet meer bestellen, laat ze weten.
“Oké.” Ik knik teleurgesteld en bijt op mijn lip om mijn tranen binnen te houden. Voor de vorm kijk ik nog wat rond voor andere schoenen, maar die wil ik helemaal niet. Ik wil maar één soort.
Ik had gewoon thuis moeten blijven. Dan was dit allemaal niet gebeurd.
Ineens wilde ik dat Jan hier was. Ik denk aan zijn vrolijke stem en aardige gezicht en voel me een stukje beter. Tot ik me realiseer dat ik Jan nooit meer zal zien omdat ik straks naar huis vlieg en ik niet eens zijn telefoonnummer heb. Dan wil ik alleen nog maar thuis zijn, alle gordijnen dichttrekken en urenlang Grey’s Anatomy-dvd’s kijken terwijl ik kilo’s chips wegstouw.
Maar ik sta in een schoenwinkel in Barcelona en moet een vlucht halen. Ik bedank de vrouw van de winkel, die nogmaals haar excuses aanbiedt. Daarna loop ik naar buiten en houd een taxi aan om me naar het vliegveld te brengen. Vanaf de achterbank kijk ik toe hoe de stad aan me voorbij glijdt. Ik knipper met mijn ogen en er vallen twee tranen naar beneden.
∗
Ik kijk nog één keer om voor ik naar de douane loop. Niet dat er veel te zien is, maar in gedachten neem ik afscheid van Barcelona, van Juanes en van mijn schoenen. Voor het eerst heb ik het gevoel dat ik hier zelfs beter met Ed had kunnen zijn dan alleen. Mijn oog valt op een rennende figuur verderop. Zeker iemand die zijn vlucht moet halen. De figuur komt dichterbij. Ik besteed niet veel aandacht aan hem en draai me weer om.
Maar ik heb iets gezien wat ik nog niet helemaal kan thuisbrengen. Iets bekends. Ergens in mijn hoofd is een belletje gaan rinkelen. Ik draai me weer om en dan staat hij al vlakbij me. Mijn hart begint als een gek te bonken.
“Jan?”
Hij grijnst. “Gelukkig heb ik je gevonden. Je had gezegd twee uur, maar ik wist niet hoe laat je hier zou zijn en…Ach, laat ook maar.” Hij lijkt ineens verlegen. Ik kijk hem aan. Mijn hartslag weigert weer normaal te worden.
“Ik heb iets voor je,” zegt Jan. “Een aandenken.”
Nu pas zie ik dat hij een cadeau in zijn handen houdt. Hij steekt het me toe en een beetje aarzelend pak ik het aan. “Maar dat hoeft toch helemaal niet? Ik heb niet eens een cadeau voor jou.”
“Maak nou maar open,” dringt hij aan.
Het is een rechthoekig pak ter grootte van een…O, mijn god. Dat zal hij toch niet echt hebben gedaan?
Ik peuter het papier open bij de plakbandjes. Mijn vingers trillen licht. Als ik Jan aankijk, glimlacht hij.
Dan haal ik, eindelijk, het papier eraf. Ik hap naar adem als ik het logo op de doos zie. Droom ik? “Maar dan zijn…”
“Ik hoop dat je ze mooi vindt. En dat het je maat is.”
Heel langzaam haal ik de deksel van de doos. Daar liggen ze. Zwart, met studs en torenhoge hakken. Mijn schoenen. Mijn Manolo’s. Ik kijk Jan met open mond aan.
“Maar…” Ik weet niet wat ik moet zeggen. “Maar ze waren uitverkocht,” breng ik uiteindelijk uit.
Jan grijnst. “Nu wel. Trek ze eens aan.”
Ik doe wat hij zegt. Mijn voet glijdt erin alsof voet en schoen voor elkaar zijn gemaakt. Wat ook zo is, trouwens. De schoenen zitten als gegoten en ik wil ze nu al nooit meer uittrekken. Jan kijkt tevreden toe.
Dan kijk ik hem aan en hij houdt mijn blik vast. Ik ben ongelooflijk blij met de schoenen, maar ik ben nog veel blijer om hem weer te zien. “Ik…” begin ik, maar ik weet niet hoe ik mijn zin moet afmaken. Daarom doe ik ferm een stap naar voren en zonder nog te aarzelen kus ik hem. Hij reageert meteen. Ik laat mijn armen om zijn middel glijden, terwijl zijn handen over mijn rug dwalen. Het is dat we midden in de vertrekhal van El Prat staan.
Uiteindelijk maakt Jan zich los. “Ik zat te denken…” Hij kijkt me aan. “Moet je echt die vlucht halen?”
Ik denk, heel vluchtig, aan thuis, aan mijn werk, mijn huis, alles. Dan schud ik ferm mijn hoofd. “Heb je het niet gehoord van die grote file richting het vliegveld?”
Jan grijnst en grijpt mijn koffer. “Ja. Vreselijk. Er is geen doorkomen aan. En de eerstvolgende vlucht gaat nog lang niet, wist je dat?”
Ik pak zijn hand en loop met hem naar de uitgang. Manolo en ik zijn Juanes allang vergeten.