16 - Nogmaals Gladia
66 * Toen hij er later aan terugdacht en de tijden schatte, leek het Baley dat hij minstens tien en hoogstens twintig minuten bewusteloos was geweest. Maar op het moment zelf had het van niets tot eeuwig kunnen zijn. Er drong een stem tot hem door. Hij hoorde de woorden niet die gesproken werden, alleen een stem. Hij piekerde over het feit dat die vreemd klonk en loste de kwestie tot zijn tevredenheid op door hem te onderkennen als een vrouwenstem.
Er waren armen om hem heen die hem optilden. Eén arm - zijn arm - hing te bengelen. Zijn hoofd hing omlaag. Zwakjes probeerde hij zich te rekken, maar er gebeurde niets.
De vrouwenstem weer.
Uitgeput opende hij zijn ogen. Hij was zich bewust dat hij koud en nat was en opeens werd hij er zich van bewust dat er geen water op hem viel. En het was niet donker, niet stikdonker. Er hing een vaag, gespreid licht en daarin zag hij een robotgezicht. Hij herkende het. 'Giskard,' fluisterde hij en tegelijk herinnerde hij zich het onweer en de vlucht. En Giskard was het eerst bij hem, hij had hem gevonden vóór de andere robots.
Vergenoegd dacht Baley: Ik wist het wel.
Hij liet zijn ogen weer dichtvallen en voelde zich snel verplaatsen met de geringe maar duidelijke onregelmatigheid die aanduidde dat hij gedragen werd door iemand die liep. Toen hield hij stil en er gebeurde een en ander tot hij op iets heel warms en prettigs lag. Hij wist dat het de bank van een wagen was die misschien met doeken overdekt was, maar hij vroeg zich niet af hoe hij het wist.
Toen kreeg hij de gewaarwording of er iets zachtjes door de lucht bewoog en het gevoel van een zachte, absorberende stof op zijn gezicht en zijn handen; hij voelde dat zijn buis opengetrokken werd, koude lucht op zijn borst, en weer het drogen en deppen.
Daarop volgde een storm van gewaarwordingen.
Hij was in een complex. Hij zag flitsen van wanden, verlichting, voorwerpen: meubilair in allerlei vormen, als hij zijn ogen opendeed, nu en dan. Hij voelde dat zijn kleren een voor een uitgetrokken werden en deed een paar zwakke pogingen om mee te werken; toen voelde hij warm water en hij werd stevig geboend. Dat bleef maar doorgaan, en hij wilde ook niet dat het ophield.
Op zeker ogenblik kwam er een gedachte bij hem op en hij greep de arm die hem vasthield. 'Giskard! Giskard!'
Hij hoorde Giskards stem. 'Hier ben ik, meneer.'
'Giskard, is Daneel veilig?'
'Hij is volkomen veilig, meneer.'
'Mooi.' Baley sloot zijn ogen weer en deed geen enkele moeite om zich te helpen drogen. Hij voelde dat hij om en om gekeerd werd in de stroom warme lucht en toen werd hij gekleed in een soort warme mantel. Wat een weelde! Sinds hij een baby was, was zoiets hem niet meer overkomen, en opeens had hij medelijden met de baby's voor wie alles gedaan werd, maar die er niet genoeg besef van hadden om ervan te genieten.
Of wel? Was de verborgen herinnering aan die babyweelde een bepalende factor voor het gedrag van de volwassene? Was het gevoel dat hij nu had niet alleen maar een uitdrukking van de verrukking dat hij weer een baby was? - En hij had de stem van een vrouw gehoord. Moeder?
Nee, dat was onmogelijk... Mamma?
Nu zat hij in een stoel. Hij voelde wel aan, en ook merkte hij op een of andere manier, dat de korte heerlijke tijd dat hij weer baby was op een eind liep. Hij moest terug naar de trieste wereld waar men zichzelf bewust is en voor zichzelf moet zorgen.
Maar de stem van een vrouw had geklonken... Welke vrouw?
Baley deed zijn ogen open. 'Gladia?'
67 * Het was een vraag, een verbaasde vraag, maar in zijn hart was hij niet zó verbaasd. Nu hij terugdacht had hij natuurlijk haar stem herkend.
Hij keek om zich heen. Giskard stond in zijn muurnis, maar die liet hij voor wat hij was. Eerst het belangrijkste. 'Waar is Daneel?' vroeg hij.
'Hij heeft zich in het robotverblijf schoongemaakt en gedroogd en hij heeft droge kleren. Hij is omringd door mijn huishoudelijk personeel en zij hebben hun opdrachten. Ik kan je wel zeggen dat niemand van buiten binnen de vijftig meter van mijn complex kan komen, aan welke kant ook, zonder dat we dat allemaal meteen weten... Giskard is ook schoon en droog.'
'Ja, dat zie ik,' zei Baley. Over Giskard maakte hij zich geen zorgen, alleen over Daneel. Het luchtte hem op dat Gladia de noodzaak inzag Daneel te beschermen, zodat hij geen moeite hoefde te doen een en ander uit te leggen.
Maar er zat toch een bres in de veiligheidsmuur, en er kwam een ruzietoon in zijn stem toen hij zei: 'Waarom heb je hem alleen gelaten, Gladia? Toen je weg was was er geen mens in huis om een bende robots van buiten tegen te houden. Ze hadden Daneel met geweld mee kunnen nemen.'
'Onzin,' zei Gladia energiek. 'We waren maar even weg en dr. Fastolfe was op de hoogte gebracht. Heel wat robots van hem waren hierheen gekomen en als dat nodig was kon hij binnen een paar minuten ter plekke zijn... en ik zou wel eens willen zien welke troep robots tegen hém op kan.'
'Heb je Daneel gezien sinds je terug bent, Gladia?'
'Natuurlijk! Ik zeg je, hij is veilig.'
'Bedankt!' Baley ontspande zich en deed zijn ogen dicht. Vreemd genoeg dacht hij: Zo erg was het niet.
Vanzelf niet. Hij had het toch overleefd? Toen hij dat bedacht grinnikte hij inwendig en voelde zich kiplekker. Hij had het toch overleefd?... Hij opende zijn ogen en vroeg: 'Gladia, hoe heb je mij gevonden?'
'Giskard. Ze kwamen hierheen - allebei - en Giskard legde mij de toestand snel uit. Ik ging meteen aan het werk om Daneel in veiligheid te brengen, maar hij wilde geen vin verroeren voor ik beloofd had Giskard op je uit te sturen. Hij praatte honderd uit. Zijn reacties in verband met jou zijn behoorlijk heftig, Elijah.
Daneel is natuurlijk hier gebleven. Dat zat hem goed dwars, maar Giskard stond erop dat ik hem dringend moest bevelen te blijven. Je moet Giskard een paar behoorlijk dwingende opdrachten gegeven hebben. Toen hebben we dr. Fastolfe op de hoogte gesteld, en daarna hebben we mijn eigen zwever genomen.'
Vermoeid schudde Baley zijn hoofd. 'Je had niet mee moeten gaan, Gladia. Jouw plaats was hier, om te zorgen dat Daneel veilig was.'
Er kwam een spottende uitdrukking op Gladia's gezicht. 'En jou daar in het onweer achterlaten? Het had je dood wel kunnen zijn. Of door de vijanden van dr. Fastolfe te pakken laten nemen? Ik zie al een holografietje van mij, als dat gebeurd was. Nee, Elijah, ik moest daarheen om de robots van je weg te houden als ze eerst op jou af gegaan waren. Ik mag dan in de meeste opzichten niet veel voorstellen, maar elke Solariër kan een bende robots aan, als je dat maar weet. Daar zijn wij aan gewend.'
'Maar hoe heb je mij gevonden?'
'Zo moeilijk was dat niet. Je zwever was niet eens zo ver weg, we hadden het kunnen lopen als het niet geonweerd had. Wij-'
'Bedoel je dat we bijna bij Fastolfe waren?'
'Ja,' zei Gladia. 'Of jullie zwever was niet erg genoeg beschadigd om hem eerder tot stilstand te dwingen, of Giskard was zo handig om hem langer in werking te houden dan de vandalen hadden gerekend. En dat is maar goed ook. Als jullie dichter bij het Instituut aan de grond waren gekomen hadden ze jullie misschien alle drie te pakken gehad. Maar goed, met mijn zwever gingen we naar waar die van jullie panne had gekregen. Giskard wist natuurlijk waar dat was, en we stapten uit-'
'En je bent helemaal nat geworden, hè, Gladia?'
'O nee hoor,' antwoordde ze. 'Ik had een groot regenscherm en ook een lichtbol. Ik kreeg modder aan mijn schoenen en mijn voeten werden een beetje vochtig omdat ik geen tijd had er latex over te spuiten, maar dat kan geen kwaad... Maar goed, minder dan een half uur nadat Giskard en Daneel je hadden achtergelaten waren we bij jullie zwever terug... en jij was er dus niet.'
'Ik probeerde-' begon Baley.
'Ja, dat weten we. Ik dacht dat zij - die anderen - je meegenomen hadden omdat Giskard zei dat jullie gevolgd werden. Maar vijftig meter van de zwever vond Giskard je zakdoek en hij zei dat je in die richting gezworven zou zijn. Het was onlogisch gedrag, zei Giskard, maar mensen waren vaak onlogisch; we moesten dus naar je zoeken... We zochten dus, allebei, met de lichtbol, maar hij heeft je gevonden. Hij zei dat hij iets infraroods zag schemeren aan de voet van die boom en we namen je mee.'
Met een sprankje ergernis zei Baley: 'Waarom was het onlogisch dat ik wegging?'
'Dat heeft hij niet gezegd, Elijah. Wil je het hem vragen?' Ze maakte een gebaar naar Giskard.
'Hoe dat zo, Giskard?' vroeg Baley.
Onmiddellijk viel Giskards onbewogenheid weg en hij richtte zijn ogen op Baley. 'Ik was van mening dat u zich onnodig aan het onweer had blootgesteld. Als u had gewacht, hadden we u eerder hier gehad.'
'Die andere robots waren dan misschien eerder bij mij geweest.'
'Dat zijn ze ook... maar u had ze weggestuurd, meneer.'
'Hoe weet jij dat?'
'Er stonden bij beide portieren veel voetafdrukken van robots, meneer, maar in de zwever was geen spoor van het vocht dat er geweest zou zijn als er natte armen naar binnen waren gestoken om u eruit te halen. Ik was van oordeel dat u niet uit eigen beweging de zwever uit gekomen was om met hen mee te gaan, meneer. En aangezien u ze weggestuurd had hoefde u niet bang te zijn dat ze vlug terugkwamen, meneer, want ze zaten achter Daneel aan - volgens uw eigen waardering van de toestand - en niet achter u. Daarenboven kon u er zeker van zijn dat ik vlug terug zou zijn.'
'Ik heb net zo geredeneerd,' mompelde Baley, 'maar ik dacht dat het geen kwaad kon de zaak nog verwarrender te maken. Ik heb gedaan wat mij het best leek en jij hebt mij evengoed gevonden.'
'Ja, meneer.'
'Maar waarom heb je mij hierheen gebracht? Als we vlak bij Gladia's complex waren, waren we net zo dicht of zelfs dichter bij dat van dr. Fastolfe.'
'Niet precies, meneer. Deze woning was wat dichterbij en uit de nadrukkelijkheid van uw opdracht leidde ik af dat bij dc beveiliging van Daneel elk moment telde. Daar was Daneel het mee eens, ook al liet hij u met de grootste tegenzin achter. Toen hij eenmaal hier was meende ik dat u ook hier wilde zijn, zodat u zich desgewenst rechtstreeks kon overtuigen dat hij veilig was.'
Baley knikte en zei nors - nog steeds gepikeerd over die opmerking dat hij onlogisch was: 'Goed gedaan, Giskard.'
'Is het van belang om dr. Fastolfe te spreken, Elijah?' vroeg Gladia. 'Ik kan hem hier laten roepen. Of je kunt hem via trimensie kijken.'
Baley zakte in zijn stoel weer naar achter. Nu had hij de tijd om te merken dat zijn denken was afgestompt en dat hij doodmoe was. Hij had er niets aan om Fastolfe nu te spreken. 'Nee,' zei hij, 'ik spreek hem morgen, na het ontbijt. Tijd genoeg. En dan denk ik dat ik die Kelden Amadiro daar aantref, dat hoofd van het Robotisch Instituut. En een hoge functionaris - hoe noemen jullie hem? - de Voorzitter. Die zal er ook zijn, vermoed ik.'
'Je ziet er verschrikkelijk moe uit, Elijah,' zei Gladia. 'Wij hebben hier niet die micro-organismes, die bacillen en virussen die jullie op Aarde hebben, en jij bent schoongemaakt; je zult wel niet een van die ziektes krijgen die op jullie planeet overal heersen, maar je bent beslist moe.'
Dan toch geen verkoudheid? Geen griep? Geen longontsteking? dacht Baley. Dan had het toch wel iets, om op een Ruimtewereld te zijn. 'Ik ben moe, dat geef ik toe,' zei hij, 'maar met een beetje rust is dat verholpen.'
'Heb je honger? Het is tijd voor het avondeten.'
Baley trok een gezicht. 'Ik heb geen zin om te eten.'
'Dat lijkt me niet verstandig. Je hebt misschien geen zwaar diner nodig, maar wat warme soep dan? Dat zal je goed doen.'
Baley had de neiging om te glimlachen. Ze mocht dan een Solarische zijn, maar als de omstandigheden ernaar waren reageerde ze net als een Aardse. En hij dacht dat dat voor Aurorische vrouwen net zo zou gelden. Er bestaan dingen die niet onderhevig zijn aan beschavingsverschillen. 'Is er soep?' vroeg hij. 'Ik wil je geen moeite bezorgen.'
'Hoe kun je mij moeite bezorgen? Ik heb personeel... niet zoveel als op Solarië maar genoeg om in de kortste keren elk willekeurig gerecht klaar te maken... Blijf nu maar lekker zitten en zeg eens in wat voor soep je trek hebt. Het komt allemaal vanzelf voor elkaar.'
Baley kon de verleiding niet weerstaan. 'Kippensoep?'
'Natuurlijk.' En toen, onschuldig: 'Dat had ik je ook voorgesteld... met stukjes kip, dat hij stevig is.'
Verbazend vlug werd hem een diep bord voorgezet. 'Eet jij niet, Gladia?' vroeg hij.
'Ik heb al gegeten, terwijl jij gewassen werd en behandeld.'
'Behandeld?'
'Gewoon de gangbare biologische behandeling, Elijah. Er was een flinke psycheverstoring en we wilden geen nare gevolgen... Eet toch!'
Baley bracht om te proeven een lepel naar zijn mond. Het was geen slechte kippensoep, ook al had hij dat vreemde trekje van Aurorisch voedsel, veel kruidiger dan Baley lekker vond. Of misschien was hij klaargemaakt met andere kruiden dan waaraan hij gewend was. Opeens dacht hij aan zijn moeder - een onverwachtse herinnering waarin zij jonger leek dan hij nu zelf was. Hij zag hoe ze over hem heen gebogen stond toen hij zijn 'lekkere soep' niet wilde eten. 'Toe nou, Lije,' zei ze tegen hem, 'dit is echte kip, vreselijk duur. Zelfs de Ruimtelingen krijgen niets lekkerders te eten.'
Dat was ook zo. Door die jaren heen riep hij haar in zijn gedachten toe: 'Nee hoor, mamma!'... Echt! Als hij zijn geheugen mocht vertrouwen en rekening hield met de kracht van zijn smaakpapillen in zijn jeugd, was zijn moeders kippensoep toen hij door gewenning nog niet saai geworden was, veel lekkerder.
Hij nam nog een schepje en nog een... en toen hij klaar was mompelde hij bedremmeld: 'Is er misschien nog wat?'
'Zoveel als je wilt, Elijah.'
'Een beetje nog.'
Toen hij het op had zei Gladia tegen hem: 'Elijah, die bijeenkomst morgenvroeg...'
'Ja, Gladia?'
'Betekent die dat je onderzoek voorbij is? Weet je wat er met Jander gebeurd is?'
Voorzichtig zei Baley: 'Ik heb een idee wat er met Jander gebeurd kan zijn. Ik weet niet of ik iedereen kan overtuigen dat het zo is.'
'Waarom hou je dan die bijeenkomst?'
'Dat is niet mijn idee, Gladia. Meester-roboticus Amadiro heeft het bedacht. Hij maakt bezwaar tegen het onderzoek en hij zal proberen om mij naar de Aarde terug te laten sturen.'
'Heeft hij met jullie zwever geknoeid en geprobeerd met zijn robots Daneel te pakken?'
'Dat denk ik.'
'Nou, kan hij daarvoor niet terechtstaan en veroordeeld worden en gestraft?'
'Zeker wel,' zei Baley met gevoel, 'ware het niet dat er een klein probleempje is: ik kan het niet bewijzen.'
'En hij kan dat allemaal doen en er kraait geen haan naar... en het onderzoek nog stopzetten ook?'
'Ik vrees dat hij een aardige kans heeft dat het hem lukt. In zijn eigen woorden: Mensen die geen rechtvaardigheid verwachten hoeven geen teleurstelling te ondergaan.'
'Maar dat mag niet. Je moet hem de kans niet geven. Je moet je onderzoek afmaken en de waarheid achterhalen.'
Baley zuchtte. 'En als ik die waarheid nu niet kan vinden? Of wel vind, maar de mensen niet naar mij willen luisteren?'
'Maar je kunt de waarheid achterhalen. Je kunt zorgen dat de mensen naar je luisteren.'
'Je vertrouwen in mij is roerend, Gladia. Maar toch, als de Aurorische Wetsraad mij terug wil sturen en afkondigt dat het onderzoek ten einde is, dan kan ik daar niets tegen doen.'
'Maar je wilt toch niet terug zonder iets bereikt te hebben?'
'Natuurlijk niet. Het is nog erger dan niets bereikt hebben, Gladia. Ik ga terug met een geruïneerde carrière, en de toekomst van de Aarde is kapot.'
'Laat het ze dan niet doen, Elijah.'
En hij zei: 'Josafat, Gladia, dat zal ik proberen, maar ik kan niet met één hand een planeet optillen. Vraag me niet om wonderen.'
Gladia knikte en drukte met neergeslagen ogen haar vuist tegen haar mond. Bewegingloos zat ze daar, alsof ze nadacht. Het duurde een tijdje voor Baley merkte dat ze stil zat te huilen.
68 * Baley stond snel op en liep om de tafel naar haar toe. Afwezig en een beetje geërgerd stelde hij vast dat zijn benen trilden en dat er iets trok in de spieren van zijn rechter dij. 'Gladia,' zei hij op dringende toon, 'niet huilen.'
'Let er maar niet op, Elijah,' fluisterde zij. 'Het gaat wel over.'
Hulpeloos stond hij naast haar, hij stak zijn hand naar haar uit maar aarzelde toch. 'Ik raak je niet aan,' zei hij. 'Het lijkt me beter van niet, maar-'
'O, raak me maar aan. Raak me maar aan. Zo dol ben ik toch al niet op mijn lijf en van jou zal ik niets oplopen. Ik ben niet meer... als vroeger.'
Dus Baley stak zijn hand uit en raakte haar elleboog aan en streelde die met zijn vingertoppen, heel zachtjes en onhandig. 'Ik zal morgen doen wat ik kan, Gladia,' zei hij. 'Ik zal mijn uiterste best doen.'
Toen hij dat zei stond ze op, keerde zich naar hem toe en zei: 'O, Elijah.'
Baley, die nauwelijks wist wat hij deed, stak vanzelf zijn armen uit. En even vanzelf liep zij erin en hij hield haar vast, terwijl zij haar hoofd tegen zijn borst drukte.
Hij hield haar zo licht vast als hij kon, in afwachting dat het tot haar doordrong dat ze een Aardling omhelsde. Zonder twijfel had ze een mensachtige robot omhelsd, maar een Aardling was dat niet. Ze haalde hoorbaar haar neus op en sprak met haar mond half verborgen in Baley's hemd. 'Het is niet eerlijk,' zei ze. 'Het komt omdat ik een Solarische ben. Eigenlijk kan het niemand wat schelen wat er met Jander gebeurd is, en als ik een Aurorische was, wel. Het komt allemaal neer op vooroordeel en politiek.'
Ruimtelingen zijn ook mensen, dacht Baley. Dat zou Jessie zeggen in zo'n situatie. En als Gremionis Gladia vasthield zou hij precies hetzelfde zeggen als ik... als ik wist wat ik moest zeggen. En toen zei hij: 'Dat is niet helemaal waar. Ik weet zeker dat het dr. Fastolfe wel kan schelen wat er met Jander gebeurd is.'
'Nee, niet waar. Niet echt. Hij wil gewoon zijn zin krijgen in de Wetsraad, en die Amadiro wil zijn zin hebben, en allebei zouden ze Jander verkopen om hun zin te krijgen.'
'Ik verzeker je, Gladia, ik zal Jander niet verkopen.'
'O nee? Als ze je zeggen dat je terug kunt naar Aarde, dat je loopbaan veilig is gesteld en je wereld niet gestraft wordt als je Jander maar vergeet, wat zou je dan doen?'
'Het heeft geen zin denkbeeldige situaties te bedenken die onmogelijk voor kunnen komen. Ze zullen mij niets bieden om Jander te laten varen. Ze gaan gewoon proberen mij zonder iets terug te sturen, behalve dan ellende voor mij en mijn wereld. Maar als ze mij mijn gang lieten gaan zou ik degene die Jander vernietigd heeft te pakken krijgen en ervoor zorgen dat hij zijn gerechte straf kreeg.'
'Wat bedoel je, als ze? Zorg jij dan dat ze!'
Baley glimlachte bitter. 'Als je denkt dat de Auroriërs geen aandacht aan jou schenken omdat je een Solarische bent, stel je dan eens voor hoeveel aandacht je krijgen zou als je van de Aarde kwam, net als ik.' Hij hield haar steviger vast en vergat dat hij van de Aarde kwam, ook al sprak hij die woorden. 'Maar ik zal het proberen, Gladia. Het heeft geen zin om hoop te wekken, maar ik sta niet helemaal met lege handen. Ik zal proberen...' Zijn stem verstierf.
'Proberen - dat zeg je steeds maar. Maar hoe?' Ze drukte zich een stukje van hem af en keek omhoog, in zijn gezicht.
Baley was van zijn stuk. 'Nou, ik zou-'
'De moordenaar kunnen vinden?'
'Of iets anders... Gladia, ik moet gaan zitten... alsjeblieft...'
Ze tastte naar de tafel en leunde ertegen. 'Wat is er, Elijah?' vroeg ze.
'Ik heb een zware dag achter de rug, dat zie je, en ik denk dat ik daar nog niet helemaal van bekomen ben.'
'Dan kun je maar beter naar bed gaan.'
'Om je de waarheid te zeggen, Gladia, dat zou ik maar al te graag.'
Ze liet hem los met een bezorgd gezicht waarin voor tranen geen plaats meer was. Ze stak haar arm op en maakte snel een beweging, en op hetzelfde moment - zo scheen het hem toe - was hij omringd door robots.
En toen hij tenslotte in bed lag en de laatste robot weg was, lag hij de duisternis in te staren. Hij kon niet uitmaken of het Buiten nog regende, of zwakke bliksemstralen nog hun laatste slaperige vonken sloegen, maar hij wist wel dat hij geen donder hoorde. Hij haalde diep adem en dacht: Wat heb ik Gladia eigenlijk beloofd? Wat zal er morgen gebeuren?
De laatste akte: een mislukking?
En terwijl Baley het grensgebied van de slaap in dreef dacht hij aan die ongelooflijke flits van verlichting die gekomen was voor hij sliep.
69 * Het was tweemaal eerder gebeurd. Een keer de vorige avond, toen hij net als nu in slaap viel, en een keer vroeger op de avond toen hij in het onweer onder de boom zijn bewustzijn was verloren. Telkens was er iets bij hem opgekomen, een verlichting die het raadsel had ontsluierd zoals de bliksem de nacht ontsluierde.
En hij had het even kort gezien als de bliksem.
Wat was het? Zou het terugkomen?
Ditmaal probeerde hij de ongrijpbare waarheid te vangen... Of was het de ongrijpbare illusie? Het wegglippen van het bewuste denken en de komst van heerlijke onzin die hij niet behoorlijk kon analyseren nu zijn denken niet meer goed functioneerde?
Maar het zoeken naar wat het was gleed langzaam weg. Het liet zich net zo min oproepen als een eenhoorn in een wereld zonder eenhoorns.
Het was gemakkelijker om aan Gladia te denken, hoe ze had aangevoeld. Er was een rechtstreekse aanraking geweest met de zijigheid van haar blouse, maar daaronder waren de kleine, fijne armen, de gladde rug. Had hij het durven wagen haar te kussen, als onder hem zijn benen niet week geworden waren? Of was hij dan te ver gegaan?
Hij hoorde zich uitademen met een zacht gesnurk en zoals altijd vond hij dat beschamend. Hij probeerde weer wakker te worden en dacht weer aan Gladia. Voor hij wegging zou hij... maar niet als hij er voor haar niets tegenover kon st... Was dat betaling voor verleende dien...
Weer hoorde hij het zachte gesnurk en ditmaal kon het hem minder schelen.
Gladia... Hij had nooit gedacht dat hij haar terug zou zien... laat staan aanraken... laat staan vasthouden... vasthouden...
En hij kon onmogelijk zeggen wanneer de gedachten overgingen in dromen.
Net als eerst hield hij haar vast... Maar er was geen blouse - en haar huid was warm en zacht... en zijn hand bewoog zich langzaam langs de helling van haar schouderbladen, langs de verborgen ribbels van haar ribben...
Alles straalde iets werkelijks uit. Al zijn zintuigen waren erbij betrokken. Hij rook haar haar en zijn lippen proefden de o zo vage zoutsmaak van haar huid... en op de een of andere manier stonden ze nu niet meer. Waren ze gaan liggen of hadden ze al die tijd al gelegen? En wat was er met het licht gebeurd?
Hij voelde onder zich de matras en boven zich het dekbed... duisternis... en ze was nog steeds in zijn armen en haar lichaam was naakt...
Met een schok werd hij wakker. 'Gladia?' Op vragende toon... ongeloof...
'Ssst, Elijah.' Zacht legde ze de vingers van haar ene hand op zijn lippen. 'Niets zeggen.' Ze had even goed kunnen vragen of hij zijn bloedstroom wilde stilleggen.
'Wat doe je hier?' vroeg hij.
'Weet je niet wat ik hier doe? Ik lig bij je in bed.'
'Maar waarom?'
'Omdat ik dat graag wil.' Haar lichaam bewoog tegen het zijne. Ze kneep boven in zijn nachtkleding en de naad die het geheel bij elkaar hield viel open. 'Niet bewegen, Elijah. Je bent moe en ik wil niet dat je je nog meer afmat.'
Elijah voelde een warmte in zich opkomen. Hij besloot Gladia niet tegen zichzelf te beschermen. 'Zo moe ben ik nou ook weer niet, Gladia,' zei hij.
'Nee,' zei ze dringend. 'Blijf liggen! Ik wil dat je uitrust. Niet bewegen.'
Haar mond drukte tegen de zijne alsof ze hem tot zwijgen wilde dwingen. Hij ontspande zich en er schoot een vluchtige gedachte voorbij dat hij bevelen opvolgde, dat hij moe was en zich liever liet doen dan zelf iets te doen. En met iets van schaamte bedacht hij dat dit zijn schuld verzwakte. 'Ik kon het niet helpen,' hoorde hij zichzelf zeggen, 'zij deed het.' Josafat, wat laf! Wat een ondraaglijke vernedering!
Maar ook die gedachten ebden weg. Er hing een zachte muziek in de lucht en de temperatuur was een beetje gestegen. Het dek was verdwenen, zijn nachtkledij ook. Hij voelde zijn hoofd in haar armen gesloten en tegen iets zachts aan gedrukt. Uit haar houding begreep hij, met een verre verbazing, dat het zachte haar linker borst was en dat daar middenin de tepel, in tegenstelling daarmee, hard tegen zijn lippen lag. Ze zong zachtjes mee met de muziek, een slaperig, plezierig wijsje dat hij niet kende. Zacht wiegde ze naar voor en naar achter en met haar vingertoppen streelde ze zijn kin en hals. Hij ontspande zich, tevreden met nietsdoen, met haar overal mee te laten beginnen en alles te laten doen. Als ze zijn armen bewoog gaf hij mee en liet ze rusten waar zij ze legde. Hij hielp haar niet en toen hij reageerde met groeiende opwinding en orgasme, was dat alleen omdat hij niet anders meer kon.
Ze leek onvermoeibaar en hij wilde ook niet dat ze ophield. Naast het genot van de seksuele reactie voelde hij weer wat hij al eerder gevoeld had: de volmaakte weelde van de passiviteit van een baby.
En eindelijk kon hij niet meer reageren, en zij kon schijnbaar niets meer, en lag met haar hoofd in het holletje tussen zijn linkerschouder en zijn borst en haar linkerarm lag dwars over zijn ribben en haar vingers streelden teder het korte krulhaar.
Hij dacht dat hij haar hoorde mompelen: 'Dank je wel... Dank je wel...' Waarvoor? vroeg hij zich af.
Hij was zich nauwelijks nog van haar bewust, want dit wel heel zachte eind van een moeilijke dag was even slaapwekkend als het legendarische vergeetkruid en hij voelde zich wegglijden, alsof zijn vingertoppen de rotsrand van de harde werkelijkheid langzaam loslieten zodat hij kon vallen... vallen... door de zachte wolken van de opkomende slaap in de traag deinende oceaan van dromen.
En intussen diende zich aan wat zich niet had laten ontbieden. Voor de derde keer ging het gordijn op en weer gingen alle dingen die hij sinds zijn vertrek van de Aarde beleefd had aan hem voorbij. Opnieuw werd alles duidelijk. Hij vocht om te praten, om de woorden te horen die hij moest horen, om ze vast te zetten en deel te maken van zijn gedachtengang, maar al klampte hij er zich met elke vezel van zijn geest aan vast, ze glipten langs en weg waren ze.
Zodat in dit opzicht Baley's tweede dag op Aurora ongeveer net zo eindigde als zijn eerste.