1 - Baley

1 * Elijah Baley zat in de schaduw van de boom en mompelde bij zichzelf: 'Ik dacht het wel! Ik zweet.' Hij wachtte even, ging rechtop zitten, veegde met de rug van zijn hand de transpiratie van zijn voorhoofd en keek toen nors naar het vocht dat erop zat. 'Ik heb een gruwelijke hekel aan zweten,' zei hij tegen niemand; het kwam eruit als een natuurwet. En voor de zoveelste keer ergerde hij zich aan het Universum, dat het iets tegelijk noodzakelijk en onaangenaam gemaakt had.

In de Stad transpireerde men nooit - tenzij men dat wilde, natuurlijk. Daar waren temperatuur en vochtigheid nauwkeurig geregeld, en daar hoefde het lichaam beslist niets te volvoeren waardoor de warmteproductie groter was dan de warmteafvoer.

Dat was tenminste beschaafd.

Hij keek over de akker waarover een groepje mannen en vrouwen verspreid stond, min of meer onder zijn leiding. Het waren voornamelijk jongelui van tegen de twintig, maar er waren ook mensen bij van middelbare leeftijd, net als hij. Ze stonden onhandig te schoffelen en andere dingen te doen waar robots voor gemaakt waren - die dat veel beter deden, ware het niet dat ze opdracht hadden gekregen langs de kant te gaan staan wachten, terwijl de menselijke wezens halsstarrig oefenden.

Er dreven wolken aan de hemel en de zon was zich net achter een ervan aan het verschuilen. Onzeker keek hij op. Enerzijds betekende dat, dat de zonnewarmte, en het zweten, zouden afnemen. Anderzijds - was er gevaar voor regen?

Dat was de ellende met Buiten. Het een of het ander - het was altijd onaangenaam.

Het verbaasde Baley telkens weer dat een betrekkelijk klein wolkje de zon helemaal kon bedekken, de Aarde van horizon tot horizon donker kon maken en toch bijna de hele lucht blauw laten.

Hij stond onder de bladerkroon van de boom - een soort primitieve wand en plafond, met de massieve bast die geruststellend aanvoelde - en keek weer naar de groep, aandachtig. Eens per week kwamen ze hier, wat voor weer het ook was.

Er kwamen ook nieuwelingen bij. Ze waren beslist met meer dan die paar stoutmoedigen die ermee begonnen waren. Het Stadsbestuur had dan niet echt de hand in de onderneming, maar was zo welwillend hun niets in de weg te leggen.

Rechts zag Baley - in het oosten, dat kon je zien aan de stand van de zon in de late namiddag - aan de horizon de stompe koepels met al hun uitsteeksels van de Stad, en daarbinnen was alles wat het leven de moeite waard maakte. Ook zag hij een vlekje bewegen, te ver weg om duidelijk te onderscheiden. Door de manier waarop het bewoog, en uit aanwijzingen die te subtiel waren om te verwoorden, wist Baley zeker dat het een robot was, maar dat verbaasde hem niets. Het aardoppervlak buiten de Steden was het domein van de robots en niet van de menselijke wezens - afgezien van die enkeling, zoals hij, die van de sterren droomde.

Als vanzelf gingen zijn ogen terug naar de schoffelende sterrendromers; hij keek van de een naar de ander. Allemaal aan het werk, allemaal aan het leren Buiten te verdragen en-

Hij trok een rimpel en mompelde zachtjes: 'Waar is Bentley?'

En een andere stem, die achter hem klonk met een wat ademloos enthousiasme, zei: 'Hier ben ik, paps.'

Baley keerde zich bliksemsnel om. 'Doe dat toch niet, Ben!'

'Wat dan?'

'Mij zo besluipen. Het is al moeilijk genoeg om Buiten kalm te blijven zonder dat ik verrassingen te verwerken krijg.'

'Het was niet mijn bedoeling u te verrassen. Het is moeilijk om veel lawaai te maken als je over het gras loopt. Daar kun je niets aan doen... Maar vindt u niet dat u onderhand eens naar binnen moet gaan, paps? U bent nu twee uur Buiten en dat vind ik mooi genoeg.'

'Waarom? Omdat ik vijfenveertig ben en jij een snotneus van negentien? Meen je soms dat je voor je aftandse pa moet zorgen, hè?'

'Ja, zo zit dat,' zei Ben. 'Een mooi staaltje speurwerk van u, ;trouwens. U slaat de spijker op de kop.' Ben grijnsde breed. Zijn gezicht was rond, zijn ogen fonkelden. Hij had veel van Jessie, dacht Baley, van zijn moeder. En er zat ook iets in van Baley's eigen lange, ernstige gezicht. En toch dacht Ben op dezelfde manier als zijn vader. Hij kon soms in gestrenge plechtigheid zijn voorhoofd rimpelen, waardoor het volstrekt duidelijk werd dat hij een zeer wettige nakomeling was.

'Ik red het heel best,' zei Baley.

'Och, natuurlijk paps. U bent de beste van allemaal, als je bedenkt-'

'Als je wat bedenkt?'

'Nou ja, hoe oud u bent. En ik vergeet niet dat u hiermee begonnen bent. Toch zag ik dat u beschutting zocht onder de boom en ik dacht... nou ja, misschien is het genoeg voor de ouweheer.'

'Ik zal je eens ouweheren!' zei Baley. De robot die hij in de richting van de Stad had gezien was nu zo dichtbij dat hij duidelijk was waar te nemen, maar Baley schoof dat als onbelangrijk ter zijde. 'Als de zon te fel is,' zei hij, 'is het goed om van tijd tot tijd eens onder een boom te gaan. We moeten de voordelen van Buiten leren gebruiken, net als we leren de nadelen te verdragen... En de zon komt net achter die wolk uit.'

'Goed, dat zal ik doen... Nou, u wilt dus niet naar binnen?'

'Ik hou het wel vol. Ik heb eens in de week een middag vrij en die breng ik hier door. Dat is mijn voorrecht. Dat hoort bij mijn klasse c-7.'

'Het is geen kwestie van voorrecht, paps. Het is een kwestie van oververmoeid raken.'

'Ik zeg je toch, ik voel me prima.'

'O ja. En als u thuiskomt, gaat u meteen naar bed. In het donker liggen.'

'Een natuurlijk afweermiddel tegen overbelichting.'

'En mams zich maar zorgen maken.'

'Nou, dan maakt ze zich maar zorgen. Dat doet haar goed. Trouwens, wat is er tegen om hier Buiten te zijn? Het zweet is het ergste, maar daar zal ik toch maar aan moeten wennen. Daar kan ik niet voor op de loop gaan. Toen ik begon kon ik nog niet zó ver van de Stad lopen of ik moest al omkeren... en jij was de enige die erbij was. Kijk nu eens met hoeveel wij zijn en hoe ver ik zonder moeilijkheden kan komen. Ik kan ook heel wat werk verzetten. Ik zou nog best een uur kunnen blijven. Makkelijk... Ik zal je zeggen, Ben, het zou goed zijn voor je moeder als ze zelf hier eens Buiten kwam.'

'Voor wie? Voor mams? U maakt maar een grapje.'

'Een zuur grapje dan toch. Als de tijd komt om te vertrekken kan ik niet mee... omdat zij niet wil.'

'En daar zult u blij om zijn. Hou uzelf niet voor de gek, paps. Het duurt nog wel eventjes... Nu bent u nog wel niet te oud, maar dan wel. Dat wordt iets voor jonge mensen.'

'Ja, jij zult het wel weten,' zei Baley, en balde zijn vuist een beetje. 'Jij bent zo'n slimmerd, met je "jonge mensen". Ben jij ooit van de Aarde weg geweest? Is één van die mensen hier op de akker van de Aarde weg geweest? Nou, ik wel. Twee jaar geleden. Vóór ik ook maar iets aan deze gewenning had gedaan... En ik heb het overleefd.'

'Weet ik wel, paps, maar dat was maar kort, en het hoorde bij uw werk, en er werd voor u gezorgd in een draaiende samenleving. Dat is wat anders.'

'Dat was niets anders,' zei Baley koppig, terwijl hij in zijn hart wist dat het wel zo was. 'En het zal niet zo lang duren voor we kunnen gaan. Als ik maar toestemming kreeg om naar Aurora te gaan, dan kwam er tenminste wat vaart achter dat verdrag.'

'Och, kom nou. Zo makkelijk zal dat niet gaan.'

'We moeten het proberen. De regering laat ons niet gaan voor Aurora ons het fiat geeft. Het is de grootste en sterkste Ruimtewereld, en wat zij zeggen -'

'Dat geldt!... Ik weet het. We hebben het er al duizend keer over gehad. Maar u hoeft daar niet heen voor toestemming. Er bestaan toch hyperzenders! U kunt hier vandaan met ze praten. Hoe vaak heb ik u dat al niet gezegd!'

'Dat is niet hetzelfde. We moeten oog in oog staan - en hoe vaak heb ik dat al niet gezegd.'

'Hoe dan ook,' zei Ben, 'we zijn nog niet klaar.'

'We zijn niet klaar omdat de Aarde ons de schepen niet wil geven. De Ruimtelingen wel, met alle nodige technische hulp erbij.'

'Wat een vertrouwen! Waarom zouden de Ruimtelingen datdoen? Sinds wanneer denken ze vriendelijk over ons Aardlingen, met ons kortstondig leven?'

'Als ik met ze kon praten -'

'Kom nou, paps,' lachte Ben. 'U wilt alleen maar naar Aurora om die vrouw terug te zien.'

Baley fronste zijn voorhoofd en zijn wenkbrauwen staken ver uit boven zijn diepliggende ogen. 'Vrouw? Josafat, Ben, waar heb je het over?'

'Zeg, paps, tussen u en mij - en geen woord tegen mams - wat was er eigenlijk met die vrouw op Solarië? Ik ben oud genoeg. U kunt het me best vertellen.'

'Welke vrouw op Solarië?'

'Hoe kunt u me aankijken en net doen of u niets weet van die vrouw, die iedereen op Aarde gezien heeft in die gedramatiseerde intergolf-uitzending? - Gladia Delmarre. Die vrouw!'

'Er was niets. Die uitzending was onzin. Dat heb ik je al tien keer gezegd. Zij zag er niet zo uit. Ik zag er niet zo uit. Dat was allemaal verzonnen en je weet dat het uitgezonden werd ondanks mijn protest, alleen omdat de overheid dacht dat het de Aarde bij de Ruimtelingen in een goed daglicht zou stellen... En pas op dat je je moeder daar geen ander idee over bezorgt.'

'Geen haar op mijn hoofd. Maar Gladia ging naar Aurora, en u wilt daar ook alsmaar naar toe.'

'En jij wilt me zeggen dat je werkelijk denkt dat ik naar Aurora wil om - O, Josafat!'

Zijn zoon trok zijn wenkbrauwen op. 'Wat is er?'

'Die robot. Dat is R. Geronimo.'

'Wie?'

'Een van de robotbodes van onze Dienst. Hier Buiten! Ik heb vrij en ik heb expres mijn ontvangertje thuis gelaten, dat ze me niet konden bereiken. Dat is mijn c-7-voorrecht, en toch sturen ze een robot om mij te halen.'

'Hoe weet u dat hij voor u komt, paps?'

'Door slim redeneren. Een: er is hier verder niemand die iets te maken heeft met de politie, en twee: dat ellendige ding komt recht op mij af. Daaruit leid ik af dat hij voor mij komt. Ik moest eigenlijk achter deze boom gaan staan en daar blijven staan.'

'Het is geen muur, paps. De robot kan om de boom heen lopen.'

En de robot riep: 'Meester Baley, ik heb een boodschap voor u. U wordt op het hoofdbureau verwacht.' De robot stond stil, wachtte even, en zei toen weer: 'Meester Baley, ik heb een boodschap voor u. U wordt op het hoofdbureau verwacht.'

'Verstaan en begrepen,' zei Baley toonloos. Als hij dat niet had gezegd, was de robot het steeds blijven herhalen.

Baley bekeek de robot en trok zijn wenkbrauwen een beetje op. Het was een nieuw model, dat wat meer op een mens leek dan de oudere modellen. Hij was pas een maand geleden uitgepakt en in werking gesteld - met toeters en bellen. De overheid was er steeds weer op uit om, hoe dan ook, de robots acceptabeler te maken. Hij had een grijzig oppervlak met een matte glans en een ietwat veerkrachtige structuur, zoiets als zacht leer. De gelaatsuitdrukking, waar weinig verandering in zat, was lang zo idioot niet als van de meeste robots. Toch was hij in feite net zo'n idioot, in mentaal opzicht, als de rest.

Eén ogenblik moest Baley denken aan R. Daneel Olivaw, de Ruimtelingen-robot die hem in twee onderzoeken had bijgestaan, het ene op Aarde en het andere op Solarië, en die hij onlangs nog ontmoet had toen Daneel hem geraadpleegd had in de spiegelbeeldzaak. Daneel was een robot die zo menselijk was, dat Baley hem als een vriend kon behandelen en hem soms nog kon missen - zoals nu. Als alle robots zo waren...

'Ik heb vandaag vrij, jongen,' zei Baley. 'Ik hoef niet naar het hoofdbureau te gaan.'

R. Geronimo zweeg. Er kwam een lichte trilling in zijn handen. Baley zag het en was zich heel goed bewust wat dat betekende: een zekere tegenstrijdigheid in de positronische circuits van de robot. Ze moesten aan mensen gehoorzamen, maar het was heel gewoon dat twee mensen twee verschillende soorten gehoorzaamheid wensten.

De robot maakte een keuze. 'U hebt vandaag vrij, meester,' zei hij. 'U wordt op het hoofdbureau verwacht.'

'Als ze u nodig hebben, paps...' zei Ben, niet zo op zijn gemak.

Baley haalde zijn schouders op. 'Laat je er niet inluizen, Ben. Als ze me echt hard nodig hadden, hadden ze een gesloten wagen gestuurd en vermoedelijk een vrijwilliger, in plaats van een robot zo'n eind te laten lopen... en mij lastig te vallen met zo'n boodschap.'

Ben schudde zijn hoofd. 'Volgens mij niet, paps. Ze weten niet waar u bent of hoe lang het duurt om u te vinden. Ik denk niet dat ze een mens op zo'n onzekere tocht zouden sturen.'

'O nee? Nou, laten we maar eens zien hoe sterk die opdracht is. - R. Geronimo, ga terug naar het hoofdbureau en zeg hun dat ik morgenvroeg om negen uur op het werk zal zijn.' Toen, vinnig: 'Ga terug! Dit is een bevel!'

De robot aarzelde merkbaar, draaide zich om, liep weg, keerde zich weer om, deed een poging naar Baley terug te gaan, en bleef tenslotte staan terwijl zijn hele lichaam trilde.

Baley zag wel wat dat te betekenen had en mompelde tegen Ben: 'Ik moet misschien toch gaan. Josafat!'

Wat de robot mankeerde werd door de robotici 'tegensprakelijk krachtsevenwicht op het tweede niveau' genoemd. Gehoorzaamheid was de Tweede Wet en R. Geronimo leed nu onder twee in grote lijnen gelijkwaardige en tegengestelde bevelen. De gewone mensen noemden het robotblokkering, of meestal, afgekort, roblok.

Langzaam keerde de robot zich om. Het oorspronkelijke bevel was sterker, maar niet veel, zodat hij wat onduidelijk sprak. 'Meester, ze zeiden mij al dat u dat misschien zou zeggen. Dan moest ik zeggen -' Hij zweeg, en ging toen hees verder: 'Ik moest zeggen, als u alleen was -'

Baley gaf een kort knikje naar zijn zoon en Ben reageerde meteen. Hij wist wanneer zijn vader paps was en wanneer politieman. Snel verdween hij.

Een ogenblik speelde Baley geërgerd met het idee om zijn eigen bevel te versterken en het roblok absoluter te maken, maar dat zou beslist een schade teweegbrengen die positronische analyse en herprogrammering zou vergen. De kosten zouden op zijn salaris worden gekort en dat kon gemakkelijk een jaarwedde bedragen. 'Ik neem mijn bevel terug,' zei hij. 'Wat moest je zeggen?'

Meteen klonk R. Geronimo's stem weer helder. 'Ik moest u zeggen dat men u nodig heeft in verband met Aurora.'

Baley riep naar Ben: 'Wacht nog een half uur en zeg dan dat ze van mij weer naar binnen moeten. Ik moet nu weg.' En toen hij met lange passen wegliep zei hij gemelijk tegen de robot: 'Waarom konden ze je dat niet meteen laten zeggen? En waarom kunnen ze je niet programmeren om een wagen te rijden, zodat ik niet te voet hoef?' Hij wist heel goed dat ze dat nooit deden. Het geringste ongelukje waar een wagen met een robot aan het stuur bij betrokken was, zou anti-robotrellen uitlokken.

Hij vertraagde zijn stap geen moment. Hij had twee kilometer te gaan voor ze nog maar bij de Stadsmuur kwamen, en dan moest hij door het zware verkeer nog naar het hoofdbureau.

Aurora? Wat voor crisis hing hen nu boven het hoofd?

 

2 * Het kostte Baley een half uur om bij de toegangsweg tot de Stad te komen, en hij zette zich schrap voor wat hem te wachten stond. Misschien - misschien - zou het ditmaal niet gebeuren.

Hij kwam aan de afscheiding tussen Buiten en de Stad, de wand tussen de chaos en de beschaving. Hij legde zijn hand op de contactplaat en er ontstond een opening. Zoals gewoonlijk wachtte hij niet tot de toegang helemaal open was, maar glipte naar binnen zodra hij breed genoeg was. R. Geronimo kwam achter hem aan.

De agent die daar wachtdienst had keek verbaasd, zoals altijd wanneer er iemand van Buiten kwam. Altijd diezelfde blik van ongeloof, diezelfde plotselinge aandacht, diezelfde snelle hand naar de zenger, diezelfde rimpel van onzekerheid. Met een dreigende blik liet Baley zijn identiteitskaart zien en de wacht salueerde. De deur ging achter hem dicht - en daar was het weer.

Baley was in de Stad. De wanden sloten zich rond hem en de Stad werd het heelal. Weer werd hij ondergedompeld in het eindeloze, eeuwige zoemen en de geur van mensen en machines, die al vlug onder de bewustzijnsdrempel weg zouden zakken; in het indirecte kunstmatige licht dat in niets leek op het plaatselijke, wisselende, felle licht van Buiten, met zijn groen en bruin en blauw en wit, onderbroken door rood en geel. Hier waren geen ongeregelde winden, geen hitte of kou, geen gevaar voor regen; hier was in plaats daarvan de stille, blijvende aanwezigheid van luchtstromen die men niet voelde maar die alles fris hielden. Hier heerste een uitgedokterde combinatie van temperatuur en vochtigheidsgraad, die zo precies aan de mens was aangepast dat hij er niets van merkte.

Baley voelde zijn adem beven bij het inademen, en hij werd blij toen hij besefte dat hij thuis was, en veilig, te midden van het bekende en het kenbare. Zo gebeurde het altijd. Hij had de Stad weer aanvaard als de moederschoot, en ging er met blije opluchting in terug. Hij wist dat zo'n schoot iets was waaruit de mensheid te voorschijn moest treden en geboren worden. Waarom zakte hij altijd zo terug?

En zou dat altijd zo blijven? Zou het er echt op uitdraaien dat hij, terwijl hij talloze lieden de weg zou wijzen de Stad uit, weg van de Aarde, de Sterren tegemoet, zelf tenslotte niet zou kunnen gaan? Zou hij zich altijd alleen maar in de Stad thuis voelen?

Hij klemde zijn tanden op elkaar - maar het had geen zin daarover te piekeren. Tegen de robot zei hij: 'Ben je hierheen gebracht met een wagen, jongen?'

'Ja, meester.'

'Waar is die nu?'

'Ik weet het niet, meester.'

Baley keerde zich naar de wacht. 'Agent, deze robot is twee uur geleden hier gebracht. Waar is de wagen gebleven waar hij mee gekomen is?'

'Ik ben hier nog geen uur in dienst, meneer.'

Het was in feite een dwaze vraag. De man in de wagen wist niet hoe lang de robot nodig zou hebben om hem te vinden; hij zou dus niet wachten. Even had Baley de neiging om op te bellen, maar ze zouden hem zeggen dat hij de snelweg nemen moest: dat zou vlugger gaan. De enige reden waarom hij aarzelde was dat R. Geronimo erbij was. Hij wilde hem op de snelweg niet als gezelschap, en toch kon hij niet verwachten dat hij in z'n eentje naar het hoofdbureau terug zou gaan - dwars door de vijandige menigte.

Niet dat hij een andere keus had. De commissaris stak geen vinger uit om het voor hem gemakkelijk te maken. Hij zou wel de pest in hebben dat hij hem niet kon oproepen, vrij of geen vrij. 'Hierheen, jongen,' zei Baley.

De Stad besloeg vijfduizend vierkante kilometer en er lagen vierhonderd kilometer snelweg plus honderden kilometer aanvoerwegen ten dienste van de meer dan twintig miljoen mensen. Het gecompliceerde verplaatsingsnet strekte zich uit over acht niveaus en er waren honderden overstaps, van simpele tot ingewikkelde. Van Baley, als rechercheur, werd verwacht dat hij ze allemaal kende - en dat was ook zo. Je kon hem met een blinddoek voor in elk hoekje van de Stad neerzetten, hem de blinddoek af doen, en feilloos zou hij zijn weg vinden naar een andere aangewezen plaats.

Hij wist dus beslist wel hoe hij naar het hoofdbureau moest komen. Maar er waren acht routes die hij redelijkerwijs kon volgen, en even overwoog hij welke nu het minst druk zou zijn. Even maar. Toen nam hij zijn besluit en zei: 'Kom mee, jongen.' De robot volgde hem braaf, op de voet. Ze sprongen op een aanvoer die langskwam en Baley greep een van de staanders: wit, warm, en van een structuur die een hechte greep gaf. Baley wilde niet gaan zitten, want ze zouden er zo weer af gaan.

De robot had gewacht op Baley's snelle teken, voor hij zijn hand tegen dezelfde staander drukte. Hij had even makkelijk zonder handsteun kunnen blijven staan - het zou niet moeilijk geweest zijn in evenwicht te blijven - maar Baley wilde geen risico lopen dat ze uit elkaar zouden raken. Hij was verantwoordelijk voor de robot en hij wilde elk gevaar vermijden dat er iets met R. Geronimo zou gebeuren en de Stad hem zou vragen de geleden schade te vergoeden.

Op de aanvoer waren maar een paar andere mensen en onvermijdelijk richtten die hun nieuwsgierige blikken op de robot. Baley ving die blikken een voor een. Hij zag eruit als iemand die gewend is aan autoriteit, en de blikken die hij ving wendden zich vol onbehagen af.

Baley gaf weer een teken toen hij van de aanvoer af sprong. Die was bij de stroken aangeland en bewoog met dezelfde snelheid als de dichtstbijzijnde strook, zodat vertragen niet nodig was. Baley stapte op die strook en voelde de wind stromen nu ze niet meer beschut werden door plastic schotten.

Hij hing tegen de wind in met het gemak van de routine, een arm geheven om op ooghoogte de windkracht te breken. Hij liep de stroken af naar de overstap op de snelweg, en toen op naar de snelstrook die langs de snelweg liep.

Hij hoorde de jongensroep: 'Robot!' Eens was hij zelf een jongen geweest, en hij wist precies wat er zou gebeuren. Een groepje van twee of drie of zes jongens zou de stroken op of af stormen en de robot zou op een of andere manier van de voet raken en omlaag kletteren. Zelfs als het ooit voor een politierechter kwam, zou de jongen die gegrepen was beweren dat de robot tegen hem aan gebotst was en dat hij op de stroken een gevaar vormde... en hij zou onherroepelijk vrijuit gaan. Voor de rechter mocht de robot zich niet zelf verdedigen, en in hoger beroep mocht hij niet getuigen.

Baley bewoog zich snel en stond tussen de eerste jongen en de robot. Hij deed een stap opzij naar een snellere strook, drukte zijn arm omhoog als om zich te beschermen tegen de stijgende windsnelheid, en de jongen werd zachtjes uit zijn koers gedrukt naar een lagere strook, waarop hij niet was voorbereid. 'Hé!' riep hij onbeheerst terwijl hij onderuit ging. De andere jongens wachtten, bekeken snel de situatie en gaven het op.

'De snelweg op, jongen,' zei Baley.

De robot aarzelde een ogenblikje. Robots mochten niet zonder begeleiding op een snelweg komen. Maar de opdracht van Baley was een strenge, en hij stapte over. Baley volgde, waardoor de robot de ruimte kreeg. Ruw bewoog Baley zich tussen de staande reizigers door, R. Geronimo voor zich uit duwend, en kwam zo op het minder drukke bovenniveau. Hij hield zich aan een staander vast en drukte een voet stevig op die van de robot; opnieuw wendden alle ogen zich af door zijn strakke blik.

Na vijftienenhalve kilometer kwamen ze vlak langs het hoofdbureau van politie en hij ging eraf. R. Geronimo kwam met hem mee. Hij had niets opgelopen, nog geen krasje. Baley gaf hem bij de deur af en kreeg een ontvangstbewijs. Zorgvuldig controleerde hij datum, tijd, en serienummer van de robot; toen stopte hij het in zijn portefeuille. Voor de dag om was zou hij informeren of de transactie door de computer was vastgelegd.

Nu ging hij de commissaris opzoeken - en hij kende de commissaris. Als Bailey hoe dan ook tekortschoot, was dat een gereed motief voor degradatie. Het was een hardvochtig man, de commissaris. Hij beschouwde Baley's successen uit het verleden als persoonlijke beledigingen.

 

3 * De commissaris heette Wilson Roth. Hij was nu tweeënhalf jaar in die functie, sedert Julius Enderby zijn ontslag had ingediend toen de consternatie, gewekt door de moord op een Ruimteling, wat gezakt was en het ontslag veilig kon worden aangeboden.

Baley had zich nooit goed met die wisseling kunnen verzoenen. Julius was, met al zijn tekortkomingen, een vriend en een meerdere geweest; Roth was alleen een meerdere. Hij kwam zelfs niet uit de Stad. Niet uit hun Stad, tenminste. Hij was van elders gehaald.

Roth was niet ongewoon groot of ongewoon dik. Maar hij had een groot hoofd dat op een hals stond die vanuit de romp lichtelijk naar voren helde. Daardoor zag hij er zwaar uit: zwaar van lijf en zwaar van hoofd. Hij had zelfs zware oogleden die zijn ogen half verborgen.

Hij maakte op iedereen een slaperige indruk, maar niets ontging hem. Dat had Baley al vlug gemerkt nadat Roth in functie was getreden. Hij maakte zich niet de geringste illusie dat Roth hem wel kon lijden - of hij Roth.

Roth sprak niet op onaangename toon - dat deed hij nooit - maar wat hij zei was ook geen uiting van genoegen. 'Baley, waarom bent u zo moeilijk te vinden?' vroeg hij.

Baley zorgde dat er ontzag uit zijn stem klonk. 'Dit is mijn vrije middag, commissaris.'

'Ja, uw c-7-voorrecht. U hebt toch wel van een blieper gehoord, niet? Zo'n ding dat officiële boodschappen opvangt? U moet opgeroepen kunnen worden, ook als u vrij bent.'

'Daar ben ik mij van bewust, commissaris, maar er is geen voorschrift meer om een blieper bij zich te dragen. Ook zonder blieper kan men ons bereiken.'

'In de Stad, ja, maar u was Buiten... of vergis ik mij?'

'U vergist u niet, commissaris. Ik was Buiten. In de voorschriften staat niet dat ik in zo'n geval een blieper moet dragen.'

'U verschuilt zich achter de letter van het reglement, niet?'

'Ja, commissaris,' zei Baley rustig.

De commissaris stond op - een machtige en vaag dreigende man - en ging op zijn bureau zitten. Het raam naar Buiten, dat door Enderby was aangebracht, was allang afgesloten en overgeschilderd. In die gesloten kamer, die daardoor des te warmer en prettiger was, leek de commissaris groter. Zonder stemverheffing zei de commissaris: 'Ik denk, Baley, dat u vertrouwt op de dankbaarheid van de Aarde.'

'Ik vertrouw op het doen van mijn werk, commissaris, zo goed mogelijk en in overeenstemming met de voorschriften.'

'En op de dankbaarheid van de Aarde als u aan de geest van die voorschriften wrikt.'

Baley deed er het zwijgen toe.

'Men is van mening dat u, drie jaar geleden, in de zaak van de Sarton-moord, goed werk gedaan hebt,' zei de commissaris.

'Dank u, commissaris,' zei Baley. 'Ik meen dat de ontmanteling van Ruimtestad het gevolg ervan was.'

'Dat is zo - en dat heeft de hele Aarde toegejuicht. Ook meent men dat u twee jaar geleden op Solarië goed werk gedaan hebt, en voor u er mij aan herinnert, dat resulteerde in een herziening van de voorwaarden in de handelsverdragen met de Ruimtewerelden, wat de Aarde tot aanzienlijk voordeel strekte.'

'Zo luiden de feiten, meen ik, commissaris.'

'En ten gevolge daarvan bent u een hele held.'

'Dat zou ik niet willen zeggen.'

'Tweemaal hebt u een promotie gekregen, na beide zaken één. Er is zelfs een stuk uitgezonden, gebaseerd op de gebeurtenissen op Solarië.'

'Ik had geen toestemming gegeven om het te maken, commissaris, het was tegen mijn wil.'

'Toch werd u er een soort held door.'

Baley haalde zijn schouders op.

Nadat de commissaris enkele ogenblikken gewacht had op een woord van toelichting ging hij verder. 'Maar in de afgelopen twee jaar hebt u niets van belang meer gedaan.'

'Het is heel natuurlijk dat de Aarde vraagt wat ik de laatste tijd voor hem gedaan heb.'

'Precies. Misschien vraagt hij dat wel. Hij weet dat u een voorman bent in die nieuwe rage van naar Buiten trekken, in de grond peuteren, robot spelen.'

'Dat is toegestaan.'

'Niet alles wat toegestaan is vindt ook bewondering. Het is mogelijk dat meer mensen u eigenaardig vinden dan heldhaftig-'

'Dat stemt misschien wel overeen met mijn eigen visie op mijzelf,' zei Baley.

'Het publiek staat bekend om zijn korte geheugen. In uw geval verdwijnt het heldhaftige snel onder het eigenaardige, zodat u, als u een fout maakt, in ernstige moeilijkheden komt. De reputatie waar u op vertrouwt -'

'Houdt u mij ten goede, commissaris, ik vertrouw er niet op.'

'De reputatie waar u, naar het inzicht van de politie op vertrouwt, kan u niet redden, en ik kan u niet redden.'

Een schim van een glimlach scheen even over Baley's strakke gezicht te komen. 'Ik zou niet willen, commissaris, dat u uw positie in gevaar bracht in een wilde poging mij te redden.'

De commissaris haalde zijn schouders op en glimlachte vluchtig. 'Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken.'

'Waarom zegt u mij dit dan allemaal, commissaris?'

'Om u te waarschuwen. Ik ben niet op uw ondergang uit, begrijpt u, dus ik waarschuw u één keer. U krijgt te maken met een zeer netelige zaak, waarin u gemakkelijk een fout kunt maken. Ik waarschuw u geen fout te maken.' Nu ontspande zijn gezicht zich tot een onmiskenbare glimlach.

Op die glimlach reageerde Baley niet. 'Kunt u mij zeggen wat dat voor een zeer netelige zaak is?' vroeg hij.

'Dat weet ik niet.'

'Heeft het te maken met Aurora?'

'R. Geronimo had de opdracht u dit te zeggen, als dat nodig was, maar mij is er niets over bekend.'

'Hoe weet u dan, commissaris, dat het een zeer netelige zaak is?'

'Kom, Baley. U onderzoekt misdrijven. Waarom komt een functionaris van het Aardministerie van Justitie naar de Stad, als ze u net zo goed hadden kunnen vragen naar Washington te komen? U bent daar twee jaar geleden ook geweest in verband met het gebeuren op Solarië. En hoe komt het dat iemand van Justitie zijn wenkbrauwen fronst en ontstemd kijkt en ongeduldig wordt vanwege het feit dat u niet ogenblikkelijk te bereiken was? De beslissing om onbereikbaar te zijn was een fout van u, een fout waar ik in genen dele verantwoordelijk voor ben. Wellicht is het op zichzelf niet fataal, maar ik geloof dat u er toch wel flink naast bent gestapt.'

Baley fronste zijn wenkbrauwen. 'Toch houdt u mij nog langer op,' zei hij.

'Niet echt. De functionaris van Justitie geniet wat lichte verversingen - u weet wat voor privileges die Aardoverheid zich permitteert. Als dat achter de rug is krijgen wij gezelschap. Het bericht van uw aankomst is doorgegeven, dus blijft u maar gewoon wachten, net als ik.'

Baley wachtte. Hij had indertijd wel geweten dat het stuk, hem tegen zijn wil opgedrongen, de positie van de Aarde had helpen verbeteren maar hem onmogelijk had gemaakt bij de Dienst. Het had hem in drie dimensies uitgebeeld tegen de vlakke twee dimensies van de organisatie, en had een getekend man van hem gemaakt.

Hij was gestegen in rang, had meer voorrechten gekregen, maar dat had de vijandigheid van de Dienst tegenover hem ook vergroot. En hoe hoger hij steeg, hoe harder hij neer zou komen als hij viel.

Als hij een fout maakte...

 

4 * De functionaris van Justitie kwam binnen, keek achteloos om zich heen, liep naar de andere kant van Roths bureau en ging in de stoel zitten. Als hoogste in rang gedroeg de functionaris zich zoals het hoorde. Kalm nam Roth een stoel opzij. Baley bleef staan en deed grote moeite om de verbazing van zijn gezicht te houden.

Roth had hem kunnen waarschuwen, maar dat had hij niet gedaan. Hij had beslist zijn woorden opzettelijk zo gekozen om niets te verraden.

De functionaris was een vrouw.

Er was geen enkele reden waarom dat niet zo zou zijn. Iedere functionaris kon een vrouw wezen. De secretaris-generaal kon een vrouw zijn. Er waren vrouwen bij de politie, een zelfs met de rang van kapitein. Het was alleen dat je het, als niemand je waarschuwde, telkens weer niet verwachtte. Er waren periodes in de geschiedenis geweest waarin vrouwen in grote aantallen bestuursfuncties bekleedden. Dat wist Baley: hij kende zijn geschiedenis. Maar dit was niet zo'n periode.

Ze was vrij lang en zat stijf rechtop in de stoel. Haar uniform verschilde niet veel van dat van een man; haar haar was niet elegant of een verfraaiing van haar gezicht. Wat onmiddellijk haar vrouwelijkheid verraadde waren haar borsten; het feit dat ze vooruitstaken probeerde ze niet te verbloemen. Ze was een jaar of veertig, met regelmatige, fijnbesneden gelaatstrekken. De middelbare leeftijd had haar niet onaantrekkelijk gemaakt en tot op heden was er nog geen grijs te zien in haar donker haar.

'U bent rechercheur Elijah Baley,' zei ze, 'klasse c-7.' Het was een constatering, geen vraag.

Toch antwoordde Baley: 'Ja, mevrouw.'

'Ik ben ondersecretaris Lavinia Demachek. U ziet er heel anders uit dan in dat intergolfstuk over u.'

Dat hadden ze Baley wel vaker verteld. 'Als ze mij natuurgetrouw hadden uitgebeeld, hadden ze te lage kijkcijfers gehaald, mevrouw,' zei Baley droog.

'Dat weet ik nog niet zo zeker. U ziet er krachtiger uit dan die acteur met zijn baby-face.'

Baley weifelde maar heel even en besloot de kans te wagen; of misschien kon hij gewoon de neiging niet weerstaan. Ernstig zei hij: 'U hebt een fijne smaak, mevrouw.'

Ze lachte en Baley liet zijn adem zachtjes uit. 'Dat stel ik me ook graag voor,' zei ze. 'Hoe komt u erbij om mij te laten wachten?'

'Ik was niet op de hoogte dat u zou komen, mevrouw, en ik had vrij.'

'En u was Buiten, begrijp ik.'

'Ja, mevrouw.'

'U bent een van die zonderlingen, zou ik zeggen als ik niet zo'n fijne smaak had. Dan vraag ik u dus maar of u een van die enthousiastelingen bent.'

'Ja, mevrouw.'

'U verwacht eenmaal af te reizen en nieuwe werelden te stichten in de woeste gebieden van de Melkweg?'

'Misschien niet, mevrouw. Ik zou te oud kunnen blijken, maar -'

'Hoe oud bent u?'

'Vijfenveertig, mevrouw.'

'Ja, dat is u aan te zien. Ik ben toevallig ook vijfenveertig.'

'Dat is u niet aan te zien, mevrouw.'

'Ouder of jonger?' Opnieuw begon ze te lachen. 'Maar laat ons geen spelletjes spelen,' zei ze toen. 'Bedoelt u dat ik te oud ben voor pionier?'

'Niemand van ons kan pionier worden zonder oefening Buiten. Die oefening slaat het beste aan bij jonge mensen. Ik hoop dat mijn zoon eens op een andere wereld zal staan.'

'O ja? U weet toch dat de Melkweg aan de Ruimtewerelden toebehoort?'

'Dat zijn er maar vijftig, mevrouw. In de Melkweg zijn miljoenen werelden die bewoonbaar zijn - of gemaakt kunnen worden - en die vermoedelijk zelf geen intelligent leven herbergen.'

'Ja, maar zonder toestemming van de Ruimtelingen kan geen enkel schip de Aarde verlaten.'

'Die kan verleend worden, mevrouw.'

'Ik deel uw zonnige standpunt niet, meneer Baley.'

'Ik heb met Ruimtelingen gesproken, die -'

'Dat weet ik,' zei mevrouw Demachek. 'Mijn chef is Albert Minnim, die u twee jaar geleden naar Solarië gestuurd heeft.' Ze veroorloofde zich een licht krullen van de lippen. 'In dat stuk werd hij uitgebeeld in een bijrol, door een acteur die sprekend op hem leek, herinner ik mij. Ik herinner me ook dat hij allesbehalve gevleid was.'

Baley veranderde van onderwerp. 'Ik heb ondersecretaris Minnim -'

'Hij is gepromoveerd, weet u...'

Baley had een grondig inzicht in het belang van rangen en standen. 'Zijn nieuwe titel, mevrouw, is...?'

'Vice-secretaris.'

'Dank u. Ik heb vice-secretaris Minnim verzocht om voor mij toestemming te vragen, naar Aurora te gaan om die zaak te bespreken.'

'Wanneer?'

'Kort na mijn terugkomst uit Solarië. Sedertdien heb ik het verzoek tweemaal herhaald.'

'Maar u hebt geen gunstig antwoord ontvangen?'

'Nee, mevrouw.'

'En verbaast u dat?'

'Het stelt mij teleur, mevrouw.'

'Dat zal u niet helpen.' Ze leunde in haar stoel iets naar achter. 'Onze verhouding met de Ruimtewerelden ligt erg gevoelig. U meent misschien dat uw speurwerk in twee gevallen de toestand heeft verbeterd... en dat is ook zo. Dat afschuwelijke stuk is ook dienstig geweest. Maar de hele verbetering is dit' - ze hield haar duim en wijsvinger dicht bij elkaar - 'op dat,' en ze hield haar handen ver gespreid. 'Onder deze omstandigheden,' ging ze verder, 'kunnen we moeilijk het risico nemen u naar Aurora, de belangrijkste Ruimtewereld te sturen, want u doet misschien iets dat ruimtelijke spanningen zou kunnen oproepen.'

Baley keek haar recht in de ogen. 'Ik ben op Solarië geweest en heb geen onheil aangericht. Integendeel...'

'Ja, dat weet ik. Maar daar was u op verzoek van de Ruimtelingen, en dat is iets heel anders dan op ons verzoek. Dat moet u toch wel begrijpen.'

Baley zweeg.

Ze maakte een snuifgeluidje dat uitdrukte dat dit haar niet verbaasde, en zei: 'De situatie is slechter geworden sedert u uw verzoeken bij de vice-secretaris hebt ingediend - die ze terecht heeft genegeerd. Vooral de laatste maand is de toestand erg verslechterd.'

'Is dat de reden voor deze bespreking, mevrouw?'

'Wordt u ongeduldig, meneer?' Ze zei het ironisch, op de toon van een ondergeschikte. 'Wilt u mij zeggen dat ik ter zake moet komen?'

'Nee, mevrouw.'

'Dat doet u wél. En terecht. Ik word lang van stof. Laat ik de kwestie aanpakken door u te vragen of u dr. Han Fastolfe kent.'

'Ik heb hem een keer gesproken, een jaar of drie geleden, in de toenmalige Ruimtestad,' zei Baley op zijn hoede.

'U mocht hem wel, geloof ik.'

'Hij was aardig - voor een Ruimteling.'

Ze maakte weer zo'n kort snuifgeluidje. 'Kan ik me indenken. Weet u dat hij de afgelopen twee jaar op Aurora een belangrijke politieke invloed had?'

'Ik heb gehoord dat hij in de regering zat, van een... een collega van vroeger.'

'Van R. Daneel Olivaw, uw vriend de Ruimteling-robot?'

'Mijn vroegere collega, mevrouw.'

'Bij die gelegenheid dat u een probleempje oploste met twee wiskundigen aan boord van een Ruimtelingenschip?'

'Ja, mevrouw,' knikte Baley.

'U ziet, wij zijn goed op de hoogte. Dr. Han Fastolfe is de laatste twee jaar min of meer de stuurman geweest van de Aurorische regering, een belangrijke figuur in hun Wetsraad, en hij wordt zelfs genoemd als de volgende Voorzitter. De Voorzitter is op Aurora zoiets als president.'

'Ja, mevrouw,' zei Baley, en hij vroeg zich af wanneer ze nu eens op de zeer netelige zaak zou komen waar de commissaris het over gehad had.

Maar mevrouw Demachek scheen geen haast te hebben. 'Fastolfe,' zei ze, 'is een man van het midden. Zo noemt hij zichzelf. Hij meent dat Aurora - en de Ruimtewerelden in het algemeen - overdreven ver gegaan zijn in een bepaalde richting, net als u misschien meent dat wij in onze richting te ver zijn gegaan. Hij wil een stap terug doen, naar minder robots, een snellere voortplanting, een bondgenootschap en vriendschap met de Aarde. Natuurlijk steunen wij hem... maar kalmpjes aan. Als we onze aanhankelijkheid al te uitbundig betuigden, zou dat voor hem weleens de doodskus kunnen betekenen.'

'Ik geloof,' zei Baley, 'dat hij er voorstander van is dat de Aarde andere werelden verkent en koloniseert.'

'Dat geloof ik ook, en ik ben van mening dat hij u dat met zoveel woorden gezegd heeft.'

'Jazeker, mevrouw, tijdens ons gesprek.'

Mevrouw Demachek legde haar vingers tegen elkaar en drukte haar vingertoppen tegen haar kin. 'Denkt u dat hij de publieke opinie op de Ruimtewerelden vertegenwoordigt?'

'Dat weet ik niet, mevrouw.'

'Ik ben bang van niet. Degenen die aan zijn kant staan zijn lauw. Zijn tegenstanders vormen een vurig legioen. Enkel zijn politieke vaardigheid en zijn persoonlijke warmte hebben hem zo hoog op de ladder gehouden. Zijn grootste zwakte is natuurlijk zijn sympathie voor de Aarde. Dat wordt aanhoudend tegen hem aangevoerd, en dat heeft invloed op velen die in alle andere opzichten zijn visie delen. Als wij u naar Aurora zouden sturen, zou elk foutje de anti-Aardse gevoelens versterken en hem dus verzwakken - misschien met fataal gevolg. De Aarde kan zo'n risico domweg niet nemen.'

'Tja...' mompelde Baley.

'Fastolfe wil de kans wel wagen. Hij was degene die gezorgd heeft dat u naar Solarië gestuurd werd op een tijdstip dat zijn politieke macht nog maar gering was en hij heel kwetsbaar was. Maar ja, hij heeft alleen maar zijn persoonlijke macht te verliezen, terwijl wij moeten denken aan het welzijn van meer dan acht miljard Aardlingen. Dat maakt de huidige politieke situatie bijna onhoudbaar netelig.'

Ze zweeg, en tenslotte moest Baley de vraag wel stellen. 'Op wat voor situatie doelt u, mevrouw?'

'Het schijnt,' zei mevrouw Demachek, 'dat Fastolfe verwikkeld is in een zwaar, ongekend schandaal. Als hij niet slim is, zal hij vermoedelijk binnen een paar weken politiek nergens meer zijn. Als hij het heel goed speelt houdt hij het misschien nog een paar maanden uit. Rond die tijd kon hij als politieke macht op Aurora weleens ten onder gaan... en dat zou voor de Aarde een ware ramp betekenen, begrijpt u.'

'Mag ik u vragen waarvan hij wordt beschuldigd? Corruptie? Verraad?'

'Van iets veel ergers. Zijn persoonlijke onkreukbaarheid wordt in elk geval zelfs door zijn vijanden niet betwist.'

'Een impulsieve misdaad dan? Of moord?'

'Moord niet precies.'

'Ik begrijp niet, mevrouw...'

'Op Aurora zijn er mensen, meneer Baley. En er zijn ook robots. De meeste zijn net als de onze, in veel gevallen niet veel moderner. Maar er zijn enkele mensachtige robots, zo mensachtig dat men ze voor een mens zou kunnen houden.'

Baley knikte. 'Ik weet er alles van.'

'Ik neem aan dat het vernietigen van een mensachtige robot geen moord is in de strikte betekenis van het woord.'

Baley boog zich naar voren, zijn ogen werden groot. 'Josafat, vrouw!' riep hij. 'Hou op met die geintjes! Wilt u me zeggen dat dr. Fastolfe R. Daneel heeft omgebracht?'

Roth sprong overeind en kwam bijna op Baley af, maar ondersecretaris Demachek wuifde hem terug. Het leek haar niet te storen. 'Onder deze omstandigheden, Baley,' zei ze, 'zal ik uw uitlating over het hoofd zien. Nee, R. Daneel is niet omgebracht. Hij is op Aurora niet de enige mensachtige robot. Een dergelijke robot, maar niet R. Daneel, is omgebracht, als u dat woord wat ruim wilt gebruiken. Om het nauwkeuriger te zeggen, zijn geest is totaal vernield. Hij werd in een blijvend en onomkeerbaar roblok gebracht.'

'En ze zeggen dat dr. Fastolfe dat gedaan heeft?' vroeg Baley.

'Dat zeggen zijn vijanden. De ultra's, die willen dat alleen de Ruimtelingen zich door de Melkweg verspreiden, en die de Aardlingen weg willen hebben uit het heelal, die zeggen dat. Als die ultra's binnen een paar weken nieuwe verkiezingen kunnen uitlokken, krijgen ze het binnen de regering volkomen voor het zeggen, en de gevolgen zijn niet te overzien.'

'Waarom is dat roblok politiek van zo'n betekenis? Ik begrijp dat niet.'

'Ik ben daar zelf niet zeker van,' zei mevrouw Demachek. 'Ik beeld me niet in de Aurorische politiek te begrijpen. Ik neem aan dat de mensachtige robots op een of andere manier betrokken waren bij de plannen van de ultra's en dat die vernieling hen woedend heeft gemaakt.' Ze trok haar neus op. 'Voor mij is hun politiek heel verwarrend, en ik zou u maar op het verkeerde spoor brengen als ik het probeerde uit te leggen.'

Baley deed de grootste moeite om zich te beheersen onder de vlakke blik van de ondersecretaris. Met zachte stem zei hij: 'Waarom ben ik hier?'

'Vanwege Fastolfe. U bent al een keer de ruimte in geweest om een moordzaak op te lossen, en dat is u gelukt. Fastolfe wil dat u het nog eens probeert. U moet naar Aurora om uit te zoeken wie er verantwoordelijk is voor dat roblok. Hij is van mening dat u zijn enige kans bent om de ultra's terug te drijven.'

'Ik ben geen roboticus. Ik weet niets over Aurora...'

'Over Solarië wist u ook niets, maar het is u toch gelukt. Het punt is, Baley, wij willen net zo graag weten wat er in werkelijkheid gebeurd is als Fastolfe. Wij willen niet dat hij te gronde gaat. Als dat gebeurt, wordt de Aarde het mikpunt van een soort vijandigheid van die Ruimtelingen, die ultra's, zoals we vermoedelijk nog nooit hebben meegemaakt. Daar zitten we niet op te wachten.'

'Die verantwoordelijkheid kan ik niet op me nemen, mevrouw. Die taak is -'

'Zo goed als onmogelijk. Dat weten wij, maar we hebben geen keus. Fastolfe staat erop... en op het moment staat de Aurorische regering achter hem. Als u weigert te gaan of als wij weigeren u te laten gaan, halen wij ons de woede van Aurora op de hals. Als u gaat en resultaat boekt, zijn wij gered en u wordt naar verdienste beloond.'

'En als ik ga... en het loopt mis?'

'Dan zullen we ons best doen de schuld op u te schuiven, en niet op de Aarde.'

'Met andere woorden, de overheid houdt de handen schoon.'

'Om het vriendelijker te stellen,' zei mevrouw Demachek, 'u wordt voor de wolven gegooid in de hoop dat de Aarde niet te veel schade lijdt. Eén man is geen hoge prijs om voor onze planeet te betalen.'

'Het lijkt mij dat ik net zo goed niet kan gaan, aangezien het me beslist niet zal lukken.'

'U weet wel beter,' zei mevrouw Demachek zachtjes. 'Aurora heeft om u gevraagd en u kunt niet weigeren... En waarom zou u willen weigeren? Al twee jaar wilt u naar Aurora, en u werd bitter omdat u geen toestemming kreeg van ons.'

'Ik wilde daar in vrede naar toe gaan om hulp te organiseren bij de kolonisatie van andere werelden; niet om -'

'U zou toch nog kunnen proberen om hun hulp te werven voor uw droom om andere werelden te koloniseren, Baley. Veronderstel eens dat het u wél lukt. Het is ten slotte mogelijk. Fastolfe zal u zeer verplicht zijn en doet misschien veel meer dan hij anders ooit gedaan zou hebben. En wij zullen zelf dankbaar genoeg zijn om u hulp te bieden. Is dat geen risico waard, zelfs een groot risico? Hoe klein uw kans op slagen ook is als u gaat, hij is nihil als u niet gaat. Denk erover na, Baley, maar alstublieft... niet te lang.'

Baley's lippen verstrakten en toen het eindelijk tot hem doordrong dat hij maar één ding kon doen, vroeg hij: 'Hoeveel tijd heb ik om -'

Rustig zei mevrouw Demachek: 'Kom... Ik heb u toch uitgelegd dat we geen keus hebben... en ook geen tijd? U vertrekt' - ze keek op de tijdband rond haar pols - 'binnen zes uur.'

 

5 * De ruimtehaven lag aan de oostelijke rand van de Stad in een vrijwel verlaten sector, die feitelijk Buiten was. Dit feit werd verhuld doordat de balies en de wachtkamers echt in de Stad waren, en de passagiers in een voertuig via een overdekte passage het schip in gingen. Gewoontegetrouw vond het vertrek 's nachts plaats, zodat een kleed van duisternis de uitwerking van Buiten nog meer verdoezelde.

Het was niet erg druk op de ruimtehaven, de dichte bevolking van de Aarde in aanmerking genomen. Aardlingen verlieten hun planeet zelden, en het verkeer bestond volledig uit handelsactiviteiten, georganiseerd door robots en Ruimtelingen.

Elijah Baley, die wachtte tot hij op het schip kon gaan, voelde zich al van de Aarde afgesneden. Bentley zat bij hem en tussen hen hing een sombere stilte. Eindelijk zei Ben: 'Ik dacht niet dat mams wilde meekomen.'

Baley knikte. 'Ik ook niet. Ik weet nog hoe ze was toen ik naar Solarië vertrok. Dit is net hetzelfde.'

'Hebt u haar weten te kalmeren?'

'Ik heb gedaan wat ik kon, Ben. Ze denkt dat ik beslist een ruimteramp meemaak, of dat ik, eenmaal op Aurora, door de Ruimtelingen om zeep word gebracht.'

'Van Solarië bent u ook teruggekomen.'

'Daardoor is ze nog minder happig mij een tweede keer gevaar te laten lopen. Ze denkt dat het geluk opraakt. Maar ze redt het wel... Jij houdt haar in de gaten, Ben. Hou haar een beetje gezelschap, en wat je ook doet, praat niet over weggaan om een nieuwe planeet te koloniseren. Dat zit haar het meeste dwars, weet je. Ze denkt dat je binnen een paar jaar vertrekt. Ze weet dat zij niet mee kan, en ze zal je dus nooit weerzien.'

'Misschien niet,' zei Ben. 'Zo zou het best eens kunnen gaan.'

'Jij kunt dat makkelijk verwerken, misschien, maar zij niet. Dus praat er niet over zolang ik weg ben. Goed?'

'Goed dan... Ik denk dat Gladia haar een beetje dwars zit.'

Baley keek strak op. 'Heb je -'

'Ik heb geen woord gezegd. Maar zij heeft dat stuk ook gezien, weet u, en ze weet dat Gladia op Aurora is.'

'En wat dan nog? Het is een grote planeet. Denk je dat Gladia Delmarre me op de ruimtehaven staat op te wachten?... Josafat, Ben, weet je moeder dan niet dat die intergolf-slagroom voor negentig procent verzonnen was?'

Met merkbare moeite veranderde Ben van onderwerp. 'Wat gek... u zit hier, totaal zonder bagage.'

'Ik zit hier met te veel! Ik heb toch nog kleren aan, hè? Zo gauw ik aan boord kom willen ze die kwijt. Ze gaan uit, worden chemisch behandeld en dan de ruimte in gesmakt. Later krijg ik een heel nieuwe garderobe, als ik zelf ben ontsmet en schoongemaakt en opgepoetst, van binnen en van buiten. Ik heb het al eens meegemaakt.'

Weer een stilte, en toen zei Ben: 'Weet u, paps -' en zweeg abrupt. Hij probeerde het opnieuw. 'Weet u, paps -' Weer lukte het niet.

Baley keek hem rustig aan. 'Wat wou je zeggen, Ben?'

'Paps, ik voel me een idioot dat ik het zeg, maar het moet maar. U bent niet voor held in de wieg gelegd. Zelfs ik heb dat nooit gedacht. U bent een aardige kerel, de beste vader die er maar bestaat, maar een held, nee...'

Baley bromde.

'Maar toch,' zei Ben, 'als je dat even vergeet... u hebt Ruimtestad van de kaart geveegd, u hebt Aurora aan onze kant gekregen, u bent begonnen met dat plan om andere werelden te gaan koloniseren... Paps, u hebt meer gedaan voor de Aarde dan alle hoge pieten op een hoop. Waarom wordt u dan niet hoger aangeslagen?'

'Omdat,' zei Baley, 'ik niet voor held in de wieg gelegd ben, en omdat dat stomme intergolfstuk me in de schoenen is geschoven. Het heeft iedereen in de Dienst tegen mij opgezet, het heeft je moeder van streek gemaakt en mij een faam verschaft die ik niet waar kan maken.' Het lichtje van zijn polswekker begon te knipperen en hij stond op. 'Ik moet nu gaan, Ben.'

'Dat weet ik. Maar wat ik u zeggen wil, paps, is dat ik u hoog aansla. En als u ditmaal terugkomt, zal iedereen dat doen, en ik niet alleen.'

Baley voelde zich week worden. Hij knikte vlug, legde een hand op de schouder van zijn zoon en mompelde: 'Bedankt. Pas goed op jezelf zolang ik weg ben... en op je moeder.'

Hij liep weg en keek niet om. Hij had Ben gezegd dat hij naar Aurora ging om de kwestie van de kolonisatie te bespreken. Als dat zo was geweest, dan had hij een glorieuze terugkomst kunnen beleven. Maar nu...

Met schande beladen kom ik terug, dacht hij - als ik ooit nog terugkom.