Matanzas                                             7

De provincie Matanzas ten oosten van Havana is één van de veelzijdigste delen van Cuba. Aan de noordkust is het 20 km lange strand van Varadero de grootste toeristische attractie van dit Caribische eiland. Het strand is ongewoon breed en oogverblindend wit. De sfeer heeft alles van een tropisch paradijs.

Op een tiental kilometers van Varadero ligt het provinciestadje Cárdenas, een historisch plaatsje waar paardenkoetsen het straatbeeld bepalen. Ook in de hoofdstad Matanzas is nog veel te zien van de rijke economische en culturele ontwikkeling in de 19de eeuw. De stad heeft een mooie locatie, aan de monding van twee rivieren, en ademt een gemoedelijke sfeer.

Tussen Matanzas en Varadero bevindt zich een aantal indrukwekkende grottencomplexen, waaronder de Cuevas de Bellamar, met een lengte van bijna 3 km de grootste van Cuba.

In het kustgebied wordt olie gewonnen, in het achterland vind je suikerriet, citrusplantages en wat veeteelt.

In het zuidelijke deel van de provincie overheerst de natuur. De Ciénaga de Zapata, het uitgestrekte moerasgebied, beslaat de hele kuststrook van Matanzas tot zo’n 50 km landinwaarts. Er leven tientallen soorten tropische vogels en andere dieren, waaronder bijna uitgestorven soorten als de Cubaanse krokodil en de manati (een soort zeekoe). Een klein deel van het natuurgebied is opengesteld voor bezoekers. Spectaculair is een bezoek aan de krokodillenfarm en de Laguna del Tesoro, een groot binnenmeer met een verrassende fauna.

Aan de kust liggen de stranden Playa Larga en Playa Girón. Beide zijn vooral bekend vanwege de invasie van contrarevolutionairen in 1961. Langs de weg naar Playa Larga en Playa Girón staan tientallen monumenten ter nagedachtenis van de slachtoffers, de ‘helden’ van de revolutie. In Playa Girón is een museum gewijd aan de turbulente dagen na de Varkensbaai-invasie. De volgorde van bespreking in dit hoofdstuk is als volgt: de cultuurstad Matanzas, met de Cuevas de Bellamar, dan uitgebreid aandacht voor Varadero en Cárdenas, vervolgens het natuurgebied Ciénaga de Zapata en tot slot de Varkensbaai.

image

Matanzas

De stad Matanzas

De kustweg vanaf Havana buigt vóór de Bahía de Matanzas landinwaarts. Op een gegeven moment loopt de weg, de Via Blanca, af naar die brede en diepe baai en openbaart zich het panorama van de stad Matanzas. De ligging aan de monding van drie rivieren heeft Matanzas de bijnaam ‘Stad van de Rivieren’ gegeven. Op de plaats waar de Via Blanca de twee grootste rivieren, de San Juan en de Yumurí, kruist, ligt het oude centrum van de stad. Monumentale bruggen en gebouwen verwelkomen de bezoeker. Je voelt direct de voornaamheid die de stad ooit moet hebben gehad.

Geschiedenis

In 1509 maakte de Spaanse zeevaarder Sebástian de Ocampo als eerste Europeaan gewag van de Bahía de Guanima, zoals de baai toen heette. Er lag een indiaanse nederzetting: Yucayo.

De bewoners van die nederzetting hadden klaarblijkelijk weinig op met de vreemdelingen, want bij één van de eerste contacten werd korte metten gemaakt met de Spanjaarden. Het verhaal gaat dat een Spaans schip hier vóór de kust verging en dat de opvarenden, zo’n dertig man die dachten te zijn gered, door de indianen werden gedood. Slechts drie mannen en een schone Spaanse overleefden de slachting; de vrouw werd slavin van de cacique (indianenhoofdman). Aan deze tragedie ontleent de plaats zijn Spaanse naam: Matanzas (slachting).

In de 17de eeuw woonden er verspreid in de omgeving van de huidige stad Spaanse kolonisten op hun estancias en ranches. Net als in de andere nederzettingen in de Cubaanse kuststreken kregen de kolonisten ook hier te maken met overvallen van piraten en kaapvaarders. Eén van de meest legendarische was natuurlijk de verovering van de Zilvervloot door de schepen van Piet Heyn, op 8 september 1628. Hij wachtte voor de kust rustig af toen de rijke vloot uitvoer en sloeg toen toe.

Van een nederzetting was pas sprake nadat er in 1684 begonnen werd met de bouw van een fort, en later een kasteel, om het vruchtbare achterland te verdedigen tegen piraten.

In 1693 is de stad Matanzas gesticht, aan de waterkant waar nu het Plaza de la Vigía ligt. De grote bloeitijd van Matanzas begon in de 18de eeuw, toen tal van grondeigenaren in de omgeving de moeizame tabaksteelt lieten voor wat het was en overstapten op de lucratieve suikerproductie. Van de welvaart die daarmee gepaard ging, en van de bijbehorende slavenhandel, profiteerde Matanzas ruimschoots. Vooral de opening van de nieuwe haven in 1793 betekende een enorme impuls voor de handelsstad. Matanzas werd de eerste exporthaven van het eiland.

Behalve dat de suikerbaronnen hun kapitaal investeerden in hun paleizen, stimuleerden zij de culturele ontwikkeling. De stad kreeg de eerste drukpers en had in 1828 de primeur als eerste een Cubaanse krant uit te brengen, La Aurora de Matanzas. In de jaren dertig van die eeuw werden verscheidene culturele genootschappen opgericht. Er kwam een bibliotheek, een lyceum, een atheneum, een symfonieorkest en er werd een fraai theater gebouwd: het Teatro Esteban (later omgedoopt in Teatro Sauto). Onder de liberale kunstenaars, intellectuelen en studenten waren er heel wat die zich aansloten bij de strijders voor de onafhankelijkheid; anderen moesten in ballingschap gaan. In 1895 bereikten de legers van Máximo Gómez en Antonio Maceo de provincie en de stad Matanzas.

Ook tijdens het regime van Machado en Batista bleef de revolutionaire vlam in deze contreien flakkeren. Er opereerden diverse eenheden die met snelle acties probeerden de dictatuur aan het wankelen te brengen. Zo overviel een groep onder leiding van Reynold Garcia in april 1956 het garnizoen van Goicuría. Dat was indertijd de voornaamste militaire basis in de provincie. Op 7 januari 1959 werd Colonne nr. 1 ‘José Martí’, onder aanvoering van Fidel Castro zelf, in de stad ingehaald.

Matanzas (110.000 inwoners) is niet meer de roemruchte stad van weleer, maar herbergt nog wel heel wat mooie bouwwerken uit die tijd. Bovenal heeft de provinciestad sfeer.

Cubaanse creativiteit

Mani, mani. Zoet of zout.’ Nelson (72) vraagt één peso voor ongeveer 40 pindanootjes verpakt in een puntig papieren kokertje. Elke dag schuifelt hij op veel te dunne slippers met een wit boeket aan kokers zo’n twintig kilometer over de Malecón. Per maand betaalt hij de staat 300 pesos voor zijn vergunning. Een ‘goede’ dag levert hem zo’n 80 pesos en ook enkele dollars op. De Cubaan vergezelt zijn woorden veelal met gebaren; hij wrijft zijn bruinverbrande, gerimpelde duim en wijsvinger over elkaar en licht zijn salaris toe: ‘Sommige toeristen spreken geen woord Spaans en betalen me met dollars. Zelfs als ik zeg dat dit echt niet hoeft.’ ‘Camarón que se duerme, se lo lleva la corriente’ luidt een Cubaans spreekwoord: ‘Garnalen die slapen, die niet werken, worden meegevoerd met de stroom.’

‘Opdat de woeste golven van de zee ons niet opslokken, moeten we het werkwoord “inventar” [“uitvinden”] actief maken door creatief te zijn,’ benadrukt Nelson. Naast de casas particulares (image pp. 17-18, 308-309), de kamers die Cubanen aan toeristen verhuren, en de paladares, de privérestaurantjes (zie p. 34), creëert de overheid steeds meer ruimte voor particulier initiatief. Werken voor propia cuenta, voor eigen rekening, vereist in Cuba meer dan fantasie, moed en doorzettingsvermogen. Vergunningen worden bij de vleet ingetrokken. De controle is streng, de boetes hoog. Maar de Cubanen zijn meesters in creativiteit. Nelson hoeft dus niet lang na te denken over wat de mensen in zijn barrio precies doen om aan dollars te komen. Terwijl Julia bloemen verkoopt, repareert haar man Rogelio grote Amerikaanse auto’s. Buurman Antonio verkoopt oude boeken over het marxisme en zijn vriendin Esther lakt op haar kleine balkonnetje de nagels van toeristen rood en roze. Carmen, met haar grote bos krullen, treedt ’s avonds op als danseres, maar geeft overdag een aantal uren Spaanse les. Maria, die artrose heeft, masseert ruggen totdat ze haar handen niet meer bewegen kan. José, de gids met het punkhoofd, loodst je voor vijf dollar een dag lang door de stad. Nelsons beste vriend Francisco werkt met zijn hele familie in hun wijnwinkeltje en Esmeralda, die iedereen voor gek verklaart, verkoopt zakjes kruiden waarvan ze tegen iedereen zegt waar je ze plukken kunt. Pedro, die elke avond rum drinkt, tekent karikaturen en na een paar danslessen van Ernesto smaakt salsa absoluut naar meer.

Nelson luister. Nelson,’ roept Manuel (38) terwijl hij op de maniverkoper toeloopt. ‘Ik heb net in een tijdschrift gelezen dat onderzoek in Amerika heeft uitgewezen dat een handvol nootjes een stuk biefstuk vervangt. Door het vele vet en door de vitaminen.’ Nelson brengt zijn hand voor zijn mond en gebaart niet zo luidruchtig te doen. ‘Ssst, Manuel. Straks vervangt Fidel ons stukje vlees op de libreta!

Volgens Nelson moet Manuel oppassen voor klikspanen in de buurt, zoals anderen dat doen wanneer er wordt gefluisterd dat het kapitalisme eindelijk op het eiland is aangemeerd, dat het socialisme slechts uit slogans bestaat en dat privéhandel en concurrentie de mensen op de been houden. De veel jongere Manuel, die – ondanks zijn kritiek – zijn overheidsbaantje houdt uit sympathie voor het systeem en enkel op pesos zegt te leven, verzucht zachtjes: ‘Ik noem het apartheid. Cubanen met en zonder dollars. Cubanen met een auto, een video, ’s avonds kip en stoere gymschoenen. En mensen met rijst die na twee weken op is, mensen die te weinig water en licht hebben, een tekort aan zeep, shampoo en medicijnen. Privéinitiatief is daar de basis van. En de staat weet precies wie en waarom ze een licentie verstrekken.’ Nelson erkent dat niet iedereen zomaar toestemming van de staat krijgt. ‘Ik doe altijd alles officieel, maar zo’n vergunning is een heel gedoe. Let maar eens op, het zijn meestal oude mensen die met nootjes rondlopen. De jonge mensen willen dit werk niet doen. De politie weet dat wij, de oudjes, met een pensioen van 120 pesos nooit kunnen overleven. Ze knijpen vaak een oogje toe. Als vrienden. Vandaar dat veel mensen gewoon geen belasting betalen. Voor jonge mensen is dat gevaarlijk, want als een agent een slechte dag heeft…

Drie weken later loopt Nelson sneller dan ooit. Hij draagt nieuwe sportschoenen. ‘Gekregen,’ glundert hij, ‘van een amiga uit Italië. Omdat ik via via een doos goede sigaren voor haar op de kop heb getikt.

Bezienswaardigheden

Plaza de la Vigía

De doorgaande kustweg – eerst heet deze de Via Blanca, vervolgens Calle 272 – loopt pal langs het Plaza de la Vigía. Dit plein wordt geheel omsloten door monumentale bouwwerken, waarvan het crèmekleurige Teatro Sauto het meest in het oog springt. In 1863 ging het open als stadstheater, waar de grote operavoorstellingen en muziekuitvoeringen plaatsvonden. Na dienstgedaan te hebben als bioscoop, onderging het gebouw in 1969 een grondige renovatie. Sindsdien heeft het zijn oorspronkelijke functie terug.

Let op de aanplakbiljetten of er ballet- dan wel muziekuitvoeringen zijn. Het interieur in neoklassieke stijl kan ’s middags worden bezichtigd. De hal is versierd met marmeren Griekse godinnen en schilderingen van de muzen op het plafond. In de zaal is het doek verrassend, met groots uitzicht over de Río Yumurí.

image TEATRO SAUTO. Geopend: di.–vr. 9–16.30, za. 9–12 en zo. 14–17 uur, voor rondleiding; voorstellingen doorgaans in het weekend.

image

De stad Matanzas

Een ander opvallend gebouw is het hardblauw geschilderde Palacio de Junco. In dit oud-koloniale stadspaleis is het Museo Provincial de Matanzas gevestigd, met uitgebreid aandacht voor de rijke historie van Matanzas en omgeving. In de eerste zaal een aparte vitrine voor ‘El pirata holandés Pieter Hayn’ die de Spanjaarden in de haven van Matanzas de stuipen op het lijf joeg en de Zilvervloot binnenhaalde. Voor de Cubanen is hij niet meer dan één van de illustere piraten die hier destijds de kusten onveilig maakten.

Heel bijzonder is een authentieke Duitse kaart van Cuba, één van de eerste die er gemaakt zijn.

De slavernij, de donkere keerzijde van de welvarende suikercultuur, is zorgvuldig in beeld gebracht. Verder natuurlijk aandacht voor de rol van Matanzas in de onafhankelijkheidsstrijd en tijdens de revolutie.

Op de tweede verdieping zijn de vertrekken teruggebracht in koloniale stijl met de originele meubels.

image MUSEO PROVINCIAL, Plaza de la Vigía. Geopend: di.–zo. 10–17 uur.

Het derde gebouw aan het plein is het Palacio de Justicia, de provinciale rechtbank.

De Calle 83 doorsnijdt het Plaza de la Vigía. Aan de andere kant van deze straat staat het beeld van José Martí. ‘La libertad se conquista con el filo del machete, no se pide…’ (‘om de vrijheid moeten we niet vragen, maar bevechten met de scherpte van het kapmes…’) luidt zijn uitspraak op de sokkel.

Links vóór de brug over de Yumurí staat de markante brandweerkazerne uit 1897. Aan de andere kant, onder de arcades, is onder meer een kunstgalerie gevestigd.

Verderop in de Calle 83 staat de Catedral de San Carlos, gebouwd in 1878. Op dezelfde plaats was al in 1693 een kerk gebouwd, maar die ging verloren bij een grote brand. De huidige kerk wordt in fasen gerestaureerd en is open voor bezoek.

image CATEDRAL DE SAN CARLOS, Calle 83, op de hoek met Calle 282. Geopend voor bezichtiging: ma.–vr. 8–12 en 15–17, za. 9–12 uur; mis rond 18 uur.

Parque Libertad

Het hoofdplein van de stad is het Parque (eigenlijk Plaza de la) Libertad. Dit plein ligt ingeklemd tussen de Calle 83 en Calle 79. Vroeger was dit de plaats waar de troepen paradeerden (Plaza de Armas). Tegenwoordig is dit het hart van het sociale leven in Matanzas. En dat alles onder toeziend oog van José Martí, met onder zijn beeltenis een prachtige allegorische afbeelding van de vrijheidsstrijd.

Aan de noordkant van dit levendige plein staat het Casa de la Cultura, waar onder meer het symfonieorkest van Matanzas vaste speler is. Twee keer per week is er trova te beluisteren. Op zondagmiddag is er een speciaal muziekprogramma voor kinderen. Naast het Casa de la Cultura staat het fraaie Hotel Velasco, in 1902 geopend en genoemd naar de rijke koopman Luis Velasco Zorillo; het heeft een stijlvol café-restaurant.

Verder staat aan deze kant het Teatro Velasco, de bioscoop.

Aan de zuidkant bevindt zich een heel apart museum, het Museo Farmacéutico. Het toont een volledig ingerichte apotheek uit 1882, die werd gedreven door de Fransman dr. E. Triolet. De medicijnen werden destijds in de apotheek zelf uit geneeskrachtige planten bereid. Behalve uit een prachtige uitstalling porseleinen potten, bestaat de museumcollectie uit originele instrumenten, een bronzen en koperen uitrusting om te destilleren en een bibliotheek. Er staan alleen al 55 registers met receptuur.

image MUSEO FARMACÉUTICO, Parque Libertad. Geopend: di.–za. 10–17, zo. 10-14 uur.

De omgeving van Matanzas

De omgeving rond Matanzas is rijkelijk bedeeld met natuurfenomenen, zoals de prehistorische grotten van Bellamar en de indrukwekkende vallei van de Yumurí.

Cuevas de Bellamar

Deze grotten zijn sinds de 19de eeuw bekend, maar pas in de jaren zestig van de vorige eeuw volledig in kaart gebracht; het is het grootste grottencomplex in Cuba.

In februari 1861 werden ze bij toeval ontdekt door arbeiders van Don Miguel Santos Pargas. Zij waren bezig in de open kalksteenmijn vlak bij Bellamar. Toen één van hen een rotsblok wilde wegrollen, verdween zijn houweel in de grond. Don Miguel hoorde van het voorval en gaf de opzichter opdracht de plek onmiddellijk te onderzoeken. Maar omdat onder het simpele volk de geheimzinnigste verhalen over grotten de ronde deden, gebeurde er niets. Twee maanden later ging Don Miguel zelf op onderzoek uit. Op 17 april van dat jaar liet hij zijn mensen op de bewuste plek graven en ontdekte een grot. ‘Een stroom warme lucht met een muffe geur kwam uit het gat naar boven’, zo beschreef een aanwezige de gebeurtenis. Don Miguel liet het gat groter maken en daalde zelf af, ‘als Columbus die een blik van de Nieuwe Wereld opving’. De grootgrondbezitter en mijn-eigenaar was zo gefascineerd door de enorme omvang van het grottenstelsel, de prachtige vormen van het kalksteen en de kristalformaties, dat hij maandenlang liet graven. Duizenden tonnen rotsblokken en aarde werden afgevoerd. Alleen al drie weken waren nodig om een ondergronds meer leeg te pompen.

In zijn enthousiasme heeft Don Miguel dus nogal wat verwoestingen aangericht. Ook de bezoekers die erna kwamen en als souvenir stukken gekristalliseerd kalksteen afbraken, hebben veel beschadigd.

Tijdens de laatste Onafhankelijkheidsoorlog werden de grotten tijdelijk afgesloten. De koloniale autoriteiten wilden voorkomen dat het mambise-leger zich erin schuilhield.

Pas in 1948 en vervolgens in 1961 en 1962 zijn de grotten verder verkend. Ondanks alle schade door onderzoekers en bezoekers zijn de Cuevas de Bellamar een natuurattractie van de eerste orde. Het complex is bijna 3 km lang en gaat tot een diepte van 48 m onder de grond.

Beneden ben je in een andere wereld. De Gotische Hal, 80 m lang en 25 m breed, is een immense grot, versierd met honderden stalactieten. Vervolgens loop je langs de meest wonderlijke stalagmietenformaties: De Kapel van de Twaalf Apostelen, De Uil, De Vrouwenhand… Bij de Fontein van de jeugd zijn de wanden bedekt met glinsterend wit calciet. De Strot van de Tijger heeft verschillende niveaus.

Niet alle grotten zijn voor het publiek toegankelijk. Maar soms maken de gidsen een uitzondering en kun je doorlopen naar de Verborgen Galerij en de Sneeuwzaal, een 85 m lange grot met prachtige witte pilaren.

De meest bijzondere grot is zonder twijfel Het Meer van de Dahlia’s. Deze ruimte is bijna helemaal gevuld met water, maar als het waterpeil daalt, verschijnen er op de muren en het dak bloemen van calcietkristallen.

image CUEVAS DE BELLAMAR, ongeveer 5 km ten oosten van Matanzas, aan de weg naar Varadero. Even voorbij het treinstation staan de grotten aangegeven. Dan is het nog ongeveer anderhalve km heuvelopwaarts lopen. Als er bussen rijden, brengt bus 12 je erheen. Geopend: 9–16 uur; alleen bezoeken onder leiding van een gids mogelijk.

Zo’n 20 km ten oosten van Matanzas, vlak bij het plaatsje Carbonera, ligt nog een grottencomplex: Cuevas de Santa Catalina. Dit is minder bekend, maar minstens zo mooi gevormd. Opmerkelijk zijn de kalksteenformaties in de vorm van paddenstoelen. In deze grot brachten de indianen hun doden onder, getuige de vondst van een skelet van 3200 jaar oud. Op de wanden staan tekens die weggelopen slaven aanbrachten toen ze zich in de grotten schuilhielden.

Valle de Yumurí

De rivier Yumurí, die door Matanzas stroomt, heeft niet ver van de stad voor een spectaculair landschap gezorgd. De vallei van de Yumurí oogt grotendeels als een gigantisch natuurlijk amfitheater, aan beide kanten begrensd door afgeplatte heuvels. Op sommige plaatsen heeft de rivier diep ingesneden in het oprijzende zandstenen gebergte, zoals bij de Yumurí-kloof. In het inwendige van de bergen heeft het water druipsteengrotten gevormd, die dienstdeden als schuilplaats voor de indianen.

In de lager gelegen delen staan mangrovebossen langs de rivieroever. Op de hellingen steken de kruinen van de palmbomen majestueus uit boven het bladerdak. Diverse wandelroutes brengen je langs de grotten en prachtige panorama’s van de groene vallei.

Varadero

Op een smalle landtong 140 km ten oosten van Havana ligt Varadero, de meest bezochte strandbestemming op Cuba. De badplaats strekt zich over 20 km lengte uit op het Hicacos-schiereiland. Varadero staat voor strandvakantie in optima forma: een schitterend wit, breed strand, schoon en helder water en schaduwrijke plekjes onder de palmbomen. De bijnaam van het strand is Playa Azul (Blauw Strand), omdat de bodem licht glooiend afloopt. Je kunt tientallen meters de zee in lopen zonder kopje onder te gaan. Alhoewel het vertier in Varadero natuurlijk niet te vergelijken is met mondaine badplaatsen als Río de Janeiro en Nice, is het een wereld van verschil met Havana. Hier zijn terrassen waar je rustig een drankje kunt drinken in de koelte van de zeebries. Er zijn volop behoorlijke restaurants, ook buiten de hotels. En je kunt uitgaan tot diep in de nacht.

Varadero biedt alles op het gebied van watersport. Duiken op het rif en in de grotten is een fantastische ervaring. Er is een natuurpark en er zijn tal van mogelijkheden voor excursies.

image

Varadero
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

Geschiedenis

De eerste bewoning van het Península de Hicacos dateert van zo’n 3500 jaar geleden. Verzamelaars leefden van wat de zee hun bracht, vooral schelpdieren, en wat ze in de bossen op het schiereiland konden vinden. In de grotten in dit gebied lieten ze ons fascinerende afbeeldingen na.

In 1587 werd het schiereiland voor het eerst genoemd in een document betreffende de zoutpannen, die het eiland en de Spaanse schepen op doorreis van zout voorzagen. Tot 1961 is er op het schiereiland zout geproduceerd.

Gedurende de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw kwamen grote stukken grond in handen van rijke stedelingen uit de omgeving. Naast de zoutproductie kwamen er veehaciendas. Een deel van de bossen werd gekapt voor de houtproductie. Aan de Hacienda Varadero ontleende de badplaats later zijn naam.

Welgestelde families uit Cárdenas waren later in de 19de eeuw de eersten die de schoonheid van de natuur ontdekten. Ze bouwden er weekendhutjes van palmbladeren en gingen er vissen, jagen en wandelen.

In 1883 werd 26 ha grond van de Hacienda Varadero opgekocht door een genootschap uit Cárdenas, dat het gebied verder wilde ontwikkelen voor de recreatie. Er kwam een plan voor een stad en de grond werd opgedeeld voor de verkoop. Voor het eerst werd gewag gemaakt van een badplaats: ‘voor hen in lichte kleding, die zich aan de normen van goed fatsoen zouden houden’.

Na de onafhankelijkheidsstrijd en de Spaans-Amerikaanse oorlog verloren rijke Spaans-Cubaanse families een groot deel van hun fortuin. Amerikanen kochten hun land en bedrijven op. Ook in Varadero begon de speculatie.

In juni 1910 werd de eerste regatta gehouden om de Varadero Cup. De roeiwedstrijd, die bij wettelijke goedkeuring van het Cubaanse Congres vervolgens vanaf 1918 jaarlijks werd gehouden, betekende een nieuwe impuls voor Varadero. De eerste bescheiden pensions werden gebouwd.

De definitieve doorbraak kwam toen de Amerikaanse chemische fabrikant Irénée Du Pont de Nemours zijn oog op het schiereiland liet vallen. In 1926 kocht hij op het schiereiland 521 hectare van kust tot kust. In die tijd ging de grond nog van de hand voor 4 centavos per vierkante meter. Du Pont liet wegen en waterleiding aanleggen en bouwde een elektriciteitscentrale.

Als vakantieverblijf liet hij direct aan het strand een enorme villa neerzetten in Spaans-koloniale stijl. Ernaast kwam zijn privégolfbaan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kocht Du Pont nog meer grond, die hij vervolgens tegen woekerwinsten doorverkocht aan Cubaanse en Amerikaanse miljonairs. Varadero begon nu het uiterlijk te krijgen van een exclusief particulier vakantiegebied. Halverwege het schiereiland verrees in 1950 voor drie miljoen dollar Hotel Internacional.

Iets eerder was aan de westkant het chique Hotel Kawama gebouwd.

Na de oorlog ging de ontwikkeling razendsnel. Er kwamen casino’s en cabarets waar de Amerikaanse maffiabazen en machtige Cubaanse politici kind aan huis waren.

Er werd een begin gemaakt met de bouw van een nieuw aquaduct en een brug over het Paso-Malokanaal. De jachthaven werd uitgebreid.

Met de overwinning van de revolutie in 1959 was het echter gedaan met Varadero als eiland voor de rijken. Alle stranden werden bij decreet opengesteld voor iedereen, blank én zwart. De eigendommen van de miljonairs werden geconfisqueerd.

Sinds de jaren zeventig en tachtig doet de Cubaanse regering er alles aan om Varadero weer tot eersteklas toeristenbestemming te ontwikkelen. En met succes. Er wordt volop gebouwd in samenwerking met buitenlandse investeerders en de voorzieningen zijn aanmerkelijk uitgebreider dan op andere mooie plaatsen in Cuba.

Oriëntatie

De Vía Blanca, de kustweg die Varadero met Matanzas en Havana verbindt, brengt je vanzelf naar het Península de Hicacos. Direct over de brug bij de Laguna de Paso Malo, sta je aan de westkant van Varadero.

Er lopen twee doorgaande wegen in de lengte van het schiereiland. De Autopista Sur is het snelst. Je rijdt dan aan de zuidkant achter de bebouwing door. Verschillende zijwegen verbinden deze weg met de hotels en het strand.

De Avenida Primera die dwars door Varadero loopt, is de hoofdstraat, waaraan de meeste hotels en restaurants zijn te vinden. De zijstraten zijn genummerd, te beginnen met Calle 1 op het westelijke puntje. Hotel Kawama is daar een goed oriëntatiepunt, gebouwd in de vorm van een koloniaal dorp.

Het strand is hier naar het hotel genoemd. Via de Avenida Kawama kun je het kanaal bereiken dat door de duinen is gegraven en dat van het schiereiland een eiland heeft gemaakt. De wat oudere hotels staan tussen Calle 10 en 20.

Tussen Calle 25 en 60 ligt het oudste deel van Varadero, grotendeels woongebied met enkele authentieke houten vakantievilla’s. Hier ligt tevens het Parque Central.

Ter hoogte van de Calle 64 gaat de Avenida Primera over in de Avenida las Américas, die vervolgens naar het zuiden toe buigt. Deze weg loopt 15 km door, onder meer langs het klassieke Hotel Internacional, het vakantiedorp van Gaviota, restaurant Las Américas (de voormalige villa van Du Pont), het tropische vakantieparadijs Hotel Mélia Varadero en het supermoderne Hotel LTI Tuxpan. De Autopista Sur gaat verder tot de oostpunt van het eiland, naar twee jachthavens: Marina Chapelín en Marina Gaviota. Links van de weg ligt het tot nu toe beschermde Parque Natural Varadero.

Bezienswaardigheden

Varadero biedt hoofdzakelijk strandplezier, watersport en avondleven. De belangwekkendste bezienswaardigheden van Varadero zijn de voormalige villa van Du Pont en de Cueva de Ambrosio. Maar veel vertier buiten de hotels is er niet. Enkele losse restaurants daargelaten. Winkelcentrum Las Américas, aan Plaza América, vormt een enorm contrast met de lege winkels voor de Cubanen. Met euro’s en creditcard is hier veel te koop!

Parque Central

Halfverscholen in het groen staan hier en daar oude houten villa’s uit de beginjaren van Varadero. Je vindt ze vooral in de buurt van Parque Central. Soms is er een kunstgalerie in gekomen, of een restaurant. Soms is het een oud familiebezit en wonen er nog mensen in, die de ontwikkelingsgolf van de laatste jaren gelaten over zich heen hebben laten gaan. Een interessant winkeltje, direct aan het park, is de ouderwetse revolutionaire boekwinkel Hanoi. Behalve bekende boeken uit de wereldliteratuur kun je er Lenins verzamelde werk krijgen en natuurlijk de gebundelde toespraken van Fidel. Ansichtkaarten en posters van de Mona Lisa hangen naast de bijna romantische affiches van Che en andere revolutionairen.

Schuin aan de overkant aan de Avenida Primera staat het Casa de Orishas, een speciale boetiek met voorwerpen uit de candomblé: kralenkettinkjes, armbanden, poppen, houtsnijwerk, etsen.

Museo Municipal

Niet ver van het Parque Central staat Varadero’s enige museum, het Museo Municipal. Het is gevestigd in een villa uit de vroege 20ste eeuw. Je krijgt er een overzicht van de historische ontwikkeling van Varadero, met onder meer aandacht voor de speculatie ten tijde van Du Pont, de geschiedenis van de regatta en de bijzonderheden van de natuurlijke omgeving.

image MUSEO MUNICIPAL, Avenida Playa en Calle 57. Geopend: di.–za. 9–18, zo. 9–12 uur.

Vlak tegenover het museum ligt het Retiro Josone, een fraai park met een meertje en daarin een tropisch eiland met vrolijk fluitende vogels. Een uitstekende plek om even bij te komen van de dagelijkse hitte.

Las Américas

Irénée Du Pont de Nemours liet deze schitterende villa op een rots aan de zee indertijd bouwen voor nog geen 400.000 dollar. Deze vakantievilla kreeg de naam Xanadú, naar het gedicht van Samuel Taylor Coleridge, die zich op zijn beurt liet inspireren door de legendarische Kubla Khan. Vier verdiepingen telt het bouwwerk in koloniale stijl. Het mahoniehout voor de balken en trapleuningen kwam uit de omgeving van Santiago de Cuba. Voor de vloeren werd Cubaans marmer gebruikt, behalve in de badkamer. Daarvoor kwam speciaal marmer uit Italië.

Bij Xanadú liggen eigen golfbanen en een mooi aangelegde tuin. De villa is na de revolutie opengesteld voor bezichtiging en omgedoopt tot Las Américas. Er zijn een restaurant en een bar in gevestigd.

image LAS AMÉRICAS, Avenida de las Américas: 8 km vanaf Parque Central.

Parque Natural Varadero

In het oostelijke deel van het schiereiland ligt het natuurpark van Varadero; het is beschermd gebied met nog wat overblijfselen van zoutpannen en koloniale gebouwen. Er zijn plannen voor de bouw van een exclusief hotel, dat zorgvuldig moet worden ingepast in de natuurlijke omgeving.

Cueva de Ambrosio

In een rots ten zuiden van het schiereiland ligt Cueva de Ambrosio, met bijzondere muurschilderingen. Ze werden ontdekt in 1961. De taferelen vertellen over het alledaagse leven van de inheemse bevolking vóór de Spanjaarden voet aan wal zetten en waarschijnlijk ook vlak daarna. Er is het beeld van een danser, met een soort schort (een Spaanse soldaat?). En dan de menselijke kop met duidelijk negroïde trekken (waren de zwarte slaven er al?). Opmerkelijk zijn de geometrische figuren met concentrische cirkels en stippellijnen. Sommige hebben sterke overeenkomsten met muurschilderingen die aangetroffen zijn op Aruba, Bonaire en Curaçao.

image CUEVA DE AMBROSIO, 15 km van de brug over de Paso Malo aan de Autopista Sur.

Cueva de Neptún

Een tiental kilometers voor de kust, tussen Matanzas en Varadero, ligt onder water een spectaculaire grot: de Cueva de Neptún, voor duikers een onvergetelijke ervaring. In de grot bevindt zich een 20 m diep meer met warm water. Je duikt door spleten, gangen en langs stalactietenformaties die ooit boven het water hebben gehangen.

Cárdenas

Een bezoek aan het vriendelijke plaatsje Cárdenas (70.000 inw.) is een aangename afwisseling na of tijdens een verblijf in Varadero. Dit stadje ligt op nog geen 10 km van het moderne vakantieparadijs, maar de sfeer is nog onmiskenbaar 19de-eeuws. Cárdenas is de stad van de paardenkoetsjes. In de meeste Cubaanse steden heeft dit transportmiddel door de economische crisis weer zijn intrede gedaan. In Cárdenas zijn ze nooit weggeweest. Samen met de talloze vervallen gebouwen en de rustieke pleintjes vormen ze een straatbeeld uit lang vervlogen tijden.

Geschiedenis

Cárdenas ontstond in 1826 als handelsnederzetting voor de kolonisten die zich even daarvoor in deze vruchtbare kuststreek hadden gevestigd. Daarvóór werd het gebied bewoond door diverse indianenstammen, waaronder de Tainos.

Onder de kolonisten die aan de basis stonden van de ontwikkeling van Cárdenas, bevonden zich nogal wat Spaanse en Franse planters, die de wijk hadden genomen uit het onrustige Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) en Saint Domingue (Haïti). Zij begonnen onder meer koffieplantages en droegen bij aan verbeteringen in de suikerproductie.

Halverwege de 19de eeuw was Cárdenas al een welvarend handelsstadje. Voor de stadsuitbreiding werd hier zo strikt vastgehouden aan het bekende schaakbordpatroon dat Cárdenas geldt als een koloniale modelnederzetting.

Een historisch moment voor zowel Cárdenas als Cuba brak aan toen op 19 mei 1850 een expeditie van 600 manschappen onder aanvoering van de Venezolaan Narciso López de stad binnenviel. Samen met sympathiserende patriottische officieren en manschappen uit met name de Amerikaanse staten Ohio en Kentucky, wilde López een eind maken aan de koloniale overheersing. De actie was in zoverre succesvol dat de (nauwelijks verdedigde) stad werd ingenomen en voor het eerst de huidige Cubaanse vlag op het eiland wapperde. Het ontwerp was afgeleid van de Amerikaanse stars en stripes.

Maar het verblijf van López en zijn mannen was van korte duur. De opstand kreeg nauwelijks ondersteuning van de plaatselijke bevolking. Sterker, die vluchtte massaal de stad uit. Narciso López wachtte daarom niet af tot een versterkt Spaans koloniaal leger zijn groep in de pan zou hakken en voer enkele dagen later de baai weer uit.

Bezienswaardigheden

Slenteren door de historische straatjes is in Cárdenas de beste manier om het plaatsje te verkennen. De centrale as in het schaakbord van Cárdenas is de Avenida Céspedes. Het ontmoetingsplein in de stad is het Plaza Colón (Parque), genoemd naar Columbus. Naar verluidt zou zijn beeld op het plein het allereerste in Amerika zijn geweest.

In ieder geval was het architectonisch fraaie hotel-café La Dorninica de plek waar de nationale Cubaanse vlag voor het eerst uithing. Voorheen was hier de residentie van de gouverneur gevestigd, die door Narciso López in 1850 werd ingenomen. Een plaquette aan de muur herinnert aan die gebeurtenis.

Museo Oscar María de Rojas

In het Museo Oscar María de Rojas is de geschiedenis van de stad en omgeving in beeld gebracht. Behalve voor de opmerkelijke opstand in 1850 is er veel aandacht voor de indianen die in dit gebied woonden voordat de Europeanen kwamen. Verder is er een collectie schelpen, vlinders en andere insecten, en het vreemde relaas over de Duitse spion Lunin die in 1942 in Havana werd gepakt op beschuldiging van het doorgeven van informatie over het scheepvaartverkeer op de oceaan aan Duitse onderzeeboten. Lunin werd later terechtgesteld.

common MUSEO OSCAR MARÍA DE ROJAS, Calzada, hoek Avenida 4. Geopend: di.–za. 9-16, zo. 9–12 uur.

Twee blokken achter de Avenida Céspedes, op het Plaza Malakoff, staat een sterk in verval geraakt smeedijzeren marktgebouw. Een geldschieter om het monumentale bouwwerk te restaureren is nog niet gevonden.

Ciénaga de Zapata

Het zuidelijke deel van de provincie Matanzas wordt over de hele breedte ingenomen door de Ciénaga de Zapata. Dit moerasgebied, grotendeels onbewoond, is het grootste aaneengesloten natuurgebied in de Caribische regio. De poelen en mangrovebossen zijn broedplaatsen van talrijke inheemse en trekvogelsoorten. Naast reigers en eenden komen in dit gebied de moerashavik, de groene specht, de kolibri en de tjiftjaf veelvuldig voor. De Ciénaga de Zapata is bovendien de natuurlijke habitat voor krabben, krokodillen, andere reptielen en tientallen soorten wilde orchideeën.

Niet zichtbaar aan de oppervlakte is de fascinerende wereld onder water. Door de tektoniek (de beweging van de aardkorst) en de kalkachtige ondergrond is een groot aaneengesloten netwerk van ondergelopen grotten en spleten ontstaan.

Oorspronkelijk leefden er heel verspreid indianenstammen in het moerasgebied. Tijdens de koloniale tijd zijn zij verdwenen en bleef de Ciénaga de Zapata nagenoeg onaangeroerd. Tegenwoordig is het overgrote deel beschermd natuurgebied. Een klein deel is in ontwikkeling voor het toerisme.

Guamá

De toegangspoort tot de Ciénaga de Zapata is Guamá. De weg ernaartoe begint ten zuiden van het plaatsje Jagüey Grande.

Vlak vóór de afslag naar Guamá passeer je de ruïne van de Central Australia, de suikerfabriek vanwaaruit Fidel Castro de tegenaanval na de invasie in de Varkensbaai leidde.

Er is een klein museum ingericht ter nagedachtenis aan de dagen in april 1961 toen de Cubaanse revolutie serieus werd aangevallen.

common CENTRAL AUSTRALIA, MUSEO DE LA COMMANDANCIA. Geopend: di.–zo. 8–17 uur.

Krokodillenboerderij

Net achter de parkeerplaats van La Boca ligt de krokodillenboerderij Criadero de Cocodrilos. Krokodillen hebben altijd al in het wild geleefd in Cuba, vooral in de waterrijke kuststreken. Door de ongelimiteerde jacht zijn ze in de loop der tijden aardig uitgeroeid. Alleen in de ondoordringbare moerassen konden ze standhouden. Om de verschillende soorten te kweken is na de revolutie de krokodillenboerderij in Boca de Guamá opgezet. De laatste jaren is het een grote toeristische attractie aan het worden.

De krokodillen leven, geselecteerd naar leeftijd, in diverse vijvers en poelen. De meest voorkomende soorten zijn de rhumbiferus en de acutus (kaaiman). De eerste, ook wel cocodrilo cubano genoemd, kan 4 m lang worden en 25 tot 30 jaar oud.

Een pad voert je langs de kweekvijvers. Meestal liggen de dieren verraderlijk stil in het water of tussen de begroeiing. Minder diervriendelijk, en eigenlijk een beetje uit de toon vallend, is een kleine show waar met jonge krokodillen wordt gesold. In de Croco Bar kun je krokodillenvlees van de grill proeven. Naar men zegt is het bijna vetloze vlees een uitstekend middel om de potentie te verhogen.

Dan gaat de weg door het Parque Nacional Ciénaga de Zapata en kom je bij de pleisterplaats La Boca (de Guamá) met gelijknamig restaurant, een benzinepomp en souvenirwinkeltjes. Dit toeristische complex dankt zijn bestaan aan de krokodillenboerderij en het indianendorp Guamá met de Laguna del Tesoro. Vanuit La Boca zijn er excursies naar de vogelrijke gebieden in de Ciénaga de Zapata en vistochten op het meer.

Indianendorp Guamá

Vanaf de steiger bij La Boca vertrekken bootjes naar het bijzondere indianendorp Guamá aan de Laguna del Tesoro. Opmerkelijk zijn de casuarina’s, spar-achtige bomen, die het kanaal naar het meer flankeren. Sporadisch zijn er ook waterlelies en lotusbloemen. Veel meer van deze prachtige bloemen kom je tegen op de terugweg als de boot via een, wat rustiger, zijkanaal vaart.

De Laguna del Tesoro dankt zijn naam aan de legende van indianenhoofdman Guamá, die zijn volk nog vóór de komst van de Spanjaarden zou hebben aangespoord alle schatten in het meer te gooien. Vanzelfsprekend is er nadien vaak naar gezocht, maar nooit is er iets gevonden. De Laguna del Tesoro is het grootste natuurlijk gevormde binnenmeer in Cuba en een heerlijk rustgevende omgeving.

Op één van de oevers is in 1963 een indianendorp nagebouwd. Het idee was van Celia Sánchez, metgezellin van Fidel Castro tijdens én na de revolutie. Zij wilde de Cubanen die zich verdienstelijk maakten in de nieuwe samenleving, een plek geven om bij te komen.

De bezoeker wordt ontvangen door een groep van 32 betonnen indianen in levensechte houding, een creatie van beeldhouwer Rita Longa. De hutten zijn van authentieke materialen gebouwd: overwegend tropisch hardhout en palmbladeren. De grote ronde hut is die van de indianenhoofdman, de cacique.

Met houten bruggen kom je op de andere eilanden waar hutten te huur zijn. Centraal in het labyrint van water en land bevindt zich het eiland met een groot restaurant en de receptie. Hiervandaan vertrekken de boten richting La Boca. Vroeger was Guamá exclusief vakantiegebied voor partijleden en destacados, onderscheiden Cubanen. Guamá is tegenwoordig open voor het internationale toerisme. Maar er moet nog veel gebeuren, want het verval is hier ook ingetreden. Sommige hutjes zijn onbewoonbaar door ingestorte daken en vermolmd hout. Enkele bruggen zijn niet meer begaanbaar. Het museum over de indianen is dichtgespijkerd, net als het voormalige restaurant. Toch is het een locatie met grote mogelijkheden. De sfeer is uniek, de omgeving prachtig.

Bahía de Cochinos (Varkensbaai)

Vanaf La Boca (de Guamá) loopt de weg door het moerasgebied heen naar de Bahía de Cochinos (de Varkensbaai). Op 17 april 1961 woedde in dit gebied een verbeten strijd tussen de Cubaanse strijdkrachten en een klein invasieleger dat, gesteund door de Verenigde Staten, een einde wilde maken aan de revolutie. De invasie begon om 2 uur ’s nachts met landingen op de stranden van Playa Larga en Playa Girón, terwijl parachutisten in het achterland werden gedropt.

De dagen voorafgaand had de Amerikaanse luchtmacht volgens plan bombardementen moeten uitvoeren op de drie voornaamste militaire vliegvelden. Dit om de Cubaanse luchtmacht uit te schakelen. Maar die actie werd slechts ten dele uitgevoerd.

De opmars van de invasiemacht werd door een plaatselijk peloton en de boerenmilitie vertraagd, zodat het Cubaanse leger naar het gebied op kon rukken. Fidel Castro zelf coördineerde de tegenaanval. In drie dagen tijd werden de rebellen in de kuststreek ingesloten en tot overgave gedwongen.

Aan de weg naar Playa Larga staan om de paar 100 meter gedenkstenen voor de gevallenen, de ‘helden’ van de revolutie. Bij Playa Larga staat een groter monument vlak bij het strand en in Playa Girón wordt de bezoeker er met grote slogans op gewezen dat ‘Het imperialisme in Latijns-Amerika hier z’n eerste nederlaag leed’. Volop herinneringen dus aan de gebeurtenissen die dit gebied op de wereldkaart hebben gezet.

Er is echter meer te beleven. De stranden langs de Bahía de Cochinos zijn schitterend en over het algemeen vrij rustig, terwijl vóór de kust enkele van de beste snorkel- en duikplekken van Cuba liggen.

Playa Larga

De witte stranden, het kalme, warme zeewater en de groene omgeving maken Playa Larga tot een heerlijke plek om even bij te komen. Duikers en snorkelaars hoeven zich helemáál niet te vervelen. Direct achter het smalle plateau voor de kust bevinden zich onderwatergrotten. Ze maken deel uit van het grotten- en spletennetwerk van de Ciénaga de Zapata. Het ondiepe en heldere water maakt het gebied ook voor snorkelaars een paradijs. Vanuit het hotel Villa Playa Larga worden er begeleide duiktochten aangeboden.

Playa Larga is tevens een veelgebruikte uitvalsbasis voor natuurexcursies in het moerasgebied, niet in het minst omdat hier het Internationale Centrum voor Vogelstudie is gevestigd. Er zijn dag- en nachtexcursies.

Playa Girón

Op het strand van Playa Girón liggen nog enkele stalen en betonnen objecten als stille getuigen van de invasie. Iets meer naar het oosten liggen de twee mooiste stranden: wit zand, kraakhelder water en omzoomd door groen. Playa Coco heeft al de nodige charme, maar het wat besloten Playa Enamorados (strand van de geliefden) is écht een plaatje.

Voor de kust van Playa Girón ligt een koraalrif dat zorgt voor rustig water bij het strand en voor goede duikmogelijkheden.

De beste plek om te duiken is evenwel bij Caleta Buena, een achttal kilometers naar het oosten. Niet ver van de kustlijn houdt hier het onderwaterterras abrupt op en gaat over in een vrije steile muur met onder meer waaierkoraal en sponzen. De lagune achter het kustrif is voor zwemmers toegankelijk. Dit is het mooiste plekje aan de baai en daarom is er een klein restaurant gevestigd.

De omgeving van Playa Girón biedt tal van mogelijkheden om van de natuur te genieten. Er zijn boottochten in het moeras, je kunt er ook vissen, een fiets huren, paardrijden, surfen en dus duiken.

Een bezoek aan Playa Girón is niet compleet zonder een bezoek aan het museum over de invasie.

Museo Girón

Op het verlaten plein in Playa Girón is het museum over de invasie niet te missen. Een vliegtuigje, dat bij de gevechten is ingezet, markeert de ingang.

De zaal rechts geeft een beeld van het leven in dit deel van Cuba vóór de revolutie. Playa Girón was een uithoek, over land alleen door een spoorlijn met de ‘bewoonde’ wereld verbonden. De armoede was groot, ouderen en kinderen stierven van de honger. In de jaren direct na de revolutie kwam er snel verbetering, onder meer door de aanleg van een weg, de bouw van hotelvoorzieningen en de alfabetisering. De hervormingen waren van doorslaggevend belang voor het terugslaan van de huurlingen, zo luidt de uitleg bij de vitrines. Alleen met de steun van de bevolking kon de overwinning worden behaald.

Er is tevens een uitgebreid overzicht van de sabotageacties, infiltraties en andere pogingen van de contrarevolutionairen om Cuba te destabiliseren. Vanzelfsprekend is er veel aandacht voor de dubieuze rol van de Verenigde Staten daarbij. In het midden staan enkele, uit de VS afkomstige, zware wapens van de vijand opgesteld. Tot slot enkele foto’s van de strijd, van gewonden en van commandant Fidel.

In de andere zaal is op stafkaarten het verloop van de strijd op 17, 18 en 19 april geschetst. ‘Wie waren de rebellen?’ luidt de vraag in één van de vitrines. Het merendeel had vóór de revolutie grote stukken grond, fabrieken, mijnen en banken; kapitalisten dus… De ‘helden’ die tijdens de slag aan Cubaanse kant vielen, hebben hun eigen vitrine.

common MUSEO GIRÓN, tegenover Villa Playa Girón. Geopend: di.–zo, 9–17 uur.

Cuba als paradijs

Er waren er die vluchtten voor de revolutie. Er waren er die juist getuige wilden zijn van de bijzondere gebeurtenissen. Vooral in de jaren zestig en zeventig was de Cubaanse Revolutie lichtend voorbeeld voor linkse intellectuelen in de wereld. De enthousiaste, energieke en intelligente leiders die de omwenteling op het Caribische eiland voortbracht, zagen in Cuba dat vernieuwing mogelijk was. Er werd gewerkt aan een rechtvaardige samenleving, niet doordrenkt van hebzucht en verziekt door machtsspelletjes van de politieke elite. Er werd gewerkt aan een Nieuwe Mens. Niet de miljonairs, de bazen, maar de werkers en bovenal de verbeelding waren aan de macht. Vooral dat laatste inspireerde kunstenaars, schrijvers, studenten, kortom iedereen die progressief was en op dat moment in eigen land kritisch stelling nam tegen materialisme, onrechtvaardigheid en leegheid van de cultuur. Allemaal kwamen ze naar Cuba om het wonder van de revolutie zelf mee te maken: Jean-Paul Sartre en ‘zijn’ Simone de Beauvoir, Régis Debray, Angela Davis, Mario Vargas Llosa, Gabriel García Márquez, Joris Ivens, Hugo Claus, Harry Mulisch, Peter Schat en Corneille…om maar een paar bekenden te noemen. ‘Ze waren “fellow travellers”, medereizigers, ze koesterden een vaag communistisch ideaal en “reisden” met de revolutie “mee”, zonder zich expliciet tot het marxisme te bekeren en zich aan de vaak harde en dogmatische lijn van de communistische partij te onderwerpen.’ Aldus analyseert Aart Aarsbergen in zijn boekje Verre Paradijzen. Linkse intellectuelen op excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en China (een uitgave van H&S Mondiaal, Utrecht 1988).

Groot was de bewondering voor Fidel, die zijn gehoor uren kon boeien met verhandelingen over de meest uiteenlopende onderwerpen, en het land afreisde om zich hoogstpersoonlijk van het reilen en zeilen van de revolutie op de hoogte te stellen. Sartre noemde Fidel ooit ‘de meest complete mens van onze tijd’. Mulisch zag in Che ‘de transcendentale leidsman, wiens geïnspireerde blik op de toekomst staat gericht’. Voor Corneille was Cuba een ‘wonder’.

Vol begrip steunde men de ‘nieuwe democratie’, niet gebaseerd op verstarde partijdiscipline, maar op volksvergaderingen. Vol bewondering was men over de tomeloze inzet van de bevolking in de alfabetiseringscampagne, bij de suikeroogst en in de bouwbrigades. Men was solidair in de strijd tegen het imperialistische Amerika.

Na de veroordeling van de schrijver Heberto Padilla, aan wie in 1968 nog de poëzieprijs van Cuba was toegekend, kwam de twijfel. Hij zou zich contrarevolutionair hebben gedragen en werd monddood gemaakt. In 1980 mocht hij zijn vaderland verlaten.

Sommige ‘vrienden van Cuba’ haakten meteen af, zoals Vargas Llosa. Anderen volgden pas veel later, nadat de revolutie steeds meer elan had verloren. Sommigen, zoals Mulisch en Márquez, bleven echter wijzen op de ‘moeilijke positie’ waarin Cuba zich bevond door het isolement van de VS en de ‘noodzakelijke’ band met de Sovjet-Unie. Na de perestrojka en glasnost in Oost-Europa heeft Cuba vrijwel al zijn laatste fellow-travellers verloren. De Nieuwe Mens bleek een illusie, de communistische god had gefaald.

Wat rest is de passie in de muziek, de onnavolgbare ritmes, de luchtigheid van het leven, de puurheid en openheid van de Cubanen om de buitenstaander te boeien.