Cultuur en kunst                                3

Cuba heeft geen bekender handelsmerk dan z’n muziek. Al in de jaren twintig en dertig veroverden de cha-cha-cha en de son de danspaleizen in de wereld. In de jaren vijftig zetten Cubaanse orkesten de toon met hun mambo in de Amerikaanse en later ook Europese ballrooms. Tegenwoordig is de salsa razend populair, terwijl de son een opmerkelijke revival beleeft.

Muziek

Overal op het eiland wordt muziek gemaakt; op het plein in de schaduw van de mangoboom, in het Casa de la Trova, in het restaurant, in de nachtclub. Cubanen leven met muziek.

De magie van de Cubaanse muziek is waarschijnlijk gelegen in de vermenging van Afrikaanse ritmes en Europese melodieën. Cubaanse muziek is música mulata bij uitstek, maar voor het zover was, maakten de koloniale machthebbers en de slaven ieder hun eigen muziek.

Rumba

De swing in deze muziek is voor het grootste deel terug te voeren op de Afrikaanse oorsprong van de bevolking. De slaven die naar Cuba kwamen, brachten hun natuurlijke gevoel voor ritmes en dans mee. Die pure ritmes zijn nog het sterkst hoorbaar in de rumba, die in de 19de eeuw opkwam onder de vrije slaven in Havana en Matanzas. Het dansen van de rumba heeft veel weg van een ritueel. Oorspronkelijk heeft deze muziek ook een religieuze functie. De bekendste types rumba zijn de columbia en vooral de sensuele en opwindende guaguanco. De eerste is ontstaan in de provincie Matanzas en wordt gedanst door één man. De tweede komt uit de volkswijken van Havana en wordt in paren gedanst.

De instrumenten waarop de ritmes worden geslagen, kunnen heel simpel zijn: kisten, dozen en pannen (cajones). Vandaar de naam rumba de cajón.

Terwijl de zwarte bevolking de rumba danste, vermaakte de Cubaanse bourgeoisie zich in de chique salons met genres van de oorspronkelijk Franse contredanse, zoals de danzón.

De beste plekken om rumba te beluisteren zijn nog altijd Havana en Matanzas. In Havana, in de Villa Panamericana (Habana del Este), worden speciale avonden gehouden waar de rumba centraal staat. Iedere veertien dagen is het Sábado de Rumba met muziek en dans op het pleintje in Calle 4 (bij Calzada in de wijk Vedadao). De Callejón de Hamel is een goede plek om de sfeer te proeven van rumba en Afro-Cubaanse cultuurinvloeden (common1 pp. 129-131). In Matanzas heeft het Casa de la Trova regelmatig rumba-optredens.

Trendsettende rumba-groepen zijn Los Muñeguitos de Matanzas, Afrocuba de Matanzas en Cutumba uit Santiago.

Mambo en cha-cha-cha

In de jaren vijftig kwamen de mambo en de cha-cha-cha op. De laatste dans was overigens al twintig jaar eerder heel populair. Zowel mambo als cha-cha-cha gaat terug op de melodieuzer danzón. De grote orkesten van ‘Mr. Mambo’ Damasa Perez Prado en Arcaño y sus Maravillas speelden in binnen- en buitenland de sterren van de hemel. De klassieke bandsamenstelling van dit soort muziek wordt de charanga genoemd. Een charanga-orkest bestaat uit een piano, een bas, violen, dwarsfluiten en pauken. In die periode werd ‘Guantanamera’ zo’n beetje Cuba’s tweede volkslied en wereldwijd bekend.

‘Guantanamera’ is al in 1919 geschreven door zanger-componist Joseíto Fernández. Hij zong het als refrein tussen geïmproviseerde teksten als in de guajiros, de countrymuziek uit de Oriente, rondom Santiago de Cuba. De Cubanen vonden het fantastisch. Het liedje is wereldberoemd geworden door de Amerikaanse folkzanger Pete Seeger, die het voor het eerst hoorde in Carnegie Hall, New York, tijdens een solidariteitsconcert met de Cubaanse revolutie. Op de melodie van het oorspronkelijke liedje werden de ‘Versos Sencillos’ van José Martí gezongen. Dat is sindsdien de officiële tekst. Deze, vrij vertaald, gaat als volgt:

Guantanamera
Guajira Guantanamera
Guantanamera
Guajira Guantanamera

(refrein)

Yo soy un hombre sincero
de donde crece la palma
y antes de morir me quiero
echar mis versos del alma
.

Ik ben een oprecht man
uit het land van de palmbomen
en voordat ik sterf wil ik
de verzen van mijn ziel uiten.

Cultivo una rosa blanca
en julio como en enero
para el amigo sincero
que me da su mano franca
.

Ik kweek een witte roos
in juli en in januari
voor de oprechte vriend
die mij zijn woord geeft.

No me pongan en lo oscuro
morir como un traidor
.

Laat ze mij niet in het
donker leggen om te sterven
als een verrader.

Yo soy bueno y como bueno
moriré de cara al sol
.

Ik ben een goed mens en daarom
zal ik sterven met m’n gezicht
naar de zon.

Tiene el leopardo un abrigo en
su monte seco y pardo
Yo tengo más que el leopardo
porque tengo un buen amigo
.

De luipaard heeft beschutting
in z’n droge, grijze berg.
Ik heb meer dan een luipaard
want ik heb een goede vriend.

Yo quiero cuando me muera
sin patria pero sin amo

Ik wil als ik sterven ga
zonder vaderland maar ook
zonder baas

tener en mi tumba un ramo
de flores y una bandera
.

op mijn graf een bos
bloemen en een vlag.

Guantanamera
Guajira Guantanamera
Guantanamera
Guajira Guantanamera

 

Son, jazz, salsa

Uit de vermenging van Afrikaanse ritmes en tonen met die van de danzón ontstond aan het begin van de 20ste eeuw in het oostelijk deel van Cuba de eerste nationale muziek, son.

De son werd het symbool van de mulattencultuur en in een mum van tijd was deze muziek overal op het eiland te horen.

Voor het eerst dansten zowel blanke als zwarte Cubanen op dezelfde muziek. In de teksten werd schertsend het politieke circus op de hak genomen en met een schuin oog het leven van alledag becommentarieerd.

De samenstelling van een klassiek son-septet was in die tijd simpel: een gitaar, een tres (een soort gitaar met de snaren in drie paren geordend), een lege rumfles voor de bastonen, bongo’s en klankhout. Met de populariteit nam ook het aantal instrumenten toe. De eerste die een blaassectie en een piano aan de soneros toevoegde was de legendarische, blinde tres-speler Arsenio Rodríguez. Daarmee was het begin van een ‘big bandsound’ geschapen, die mateloos populair in de danszalen zou worden. In die tijd, de jaren veertig van de 20ste eeuw, liet de Cubaanse muziek z’n invloed ook buiten de grenzen gelden, met name in de Amerikaanse jazz. Trompettist en orkestleider Dizzy Gillespie bijvoorbeeld liet zich inspireren door de Afro-Cubaanse ritmes. Maar de beïnvloeding werkte ook andersom. In Cuba ontstond de Cubop en later de latino jazz, met trompettist Mario Bauza en percussionist Chano Pozo als de prominentste vertegenwoordigers.

Uit de vermenging van son, jazz en andere latino-ritmes, zoals de merengue, bossa nova en samba is de salsa voortgekomen. De salsa, die gespeeld wordt door een orkest met een uitgebreide blazerssectie en percussie, heeft in razend tempo de wereld veroverd.

Zo is er in Cuba een fascinerend palet van muziekstromingen ontstaan. Tot ver buiten het eiland brengen Cubaanse musici zalen in vervoering met hun ritmes en swing. Ze experimenteren met oude en nieuwe genres; steeds opnieuw komen er nieuwe kleurschakeringen op het palet. De Afro-Cubaanse muziek staat bol van de creativiteit en onder de Cubanen staan voortdurend nieuwe vertolkers en talenten op.

Jesus ‘Chuchu’ Valdés (piano), Arturo Sandoval (trompet) en Paquito D’Rivera (sax) gelden als de ‘heilige drievuldigheid’ van de Afro-Cubaanse jazz. Met hun groep Irakere verkenden ze reeds in de jaren zeventig en tachtig de grenzen van de jazz, in de richting van de pop, funk, rock en salsa. Arturo Sandoval en Paquito D’Rivera namen de wijk naar de Verenigde Staten en vestigden hun naam vooral in de jazzwereld. Leermeester Chucho Valdés grijpt de laatste tijd met Irakere terug op de son, de danzón en de bolero.

Boegbeelden van de Cubaanse salsa werden Tito Puente, Machito en vooral Celia Cruz. Ook zij hebben hun wortels in de son, de bolero en de rumba. Maar ze vertrokken al in de jaren zestig uit Cuba, toen elders in het Caribische gebied en in de latino gemeenschap in de VS de salsa werd geboren. De samenwerking met grootheden als Willie Colón, Johnny Pacheco en Ray Barreto zorgt voor hoogtepunten in de latino muziek en Celia Cruz brengt het tot ‘Queen of Salsa’. Voor insiders blijft Celia vooral guaranchera, vertolkster van de oeroude charanga-traditie in Cuba. Als Celia Cruz de koningin van de salsa is, dan is Gloria Estefán absoluut de kroonprinses. Ze woont in Florida, is van Cubaanse oorsprong en draagt als geen ander bij aan de huidige populariteit van de salsa op hitlijsten overal in de wereld. Door de diaspora in de Cubaanse samenleving kunnen de grote sterren niet optreden in hun vaderland zelf, terwijl Cubaanse grootheden in de muziek die niet vluchtten voor Castro en het communisme bij optredens in de Verenigde Staten kunnen rekenen op veel vijandigheid.

Buena Vista Social Club

De Cubaanse muziek heeft bij jazzmusici en liefhebbers van latino muziek altijd al een warm plekje in het hart gehad. Sinds de cd Buena Vista Social Club (1997), geproduceerd door Ry Cooder, maakt de Cubaanse muziek wereldwijd een onwaarschijnlijk succes mee. De puurheid, de levendigheid en het plezier die de grijze eminenties van de son uitstralen, spreekt aan. De beelden van oude auto’s, vervallen huizen, van eenvoudige en gelukkige mensen, appelleert niet alleen aan een romantisch gevoel, maar zet individualisme, materialisme en culturele oppervlakkigheid van onze samenleving in een ander perspectief. Musici als Rubén González, Compay Segundo, Eliades Ochoa en Ibrahim Ferrer vertegenwoordigen bijna een eeuw Cubaanse muziekgeschiedenis. Ze waren buiten Cuba in de vergetelheid geraakt, mede door de culturele boycot vanuit de VS. Samen vormen ze evenwel de navelstreng van de son, het hart van de Cubaanse muziek. Ze zijn de brug tussen de Beny Moré ‘el barbaro del ritmo’, Arsenio Rodríguez, bandleider Antonio Machín en de legendarische band Septeto Habanero. Die maakten in de jaren dertig, veertig en vijftig furore in binnen- en buitenland. Ibrahim Ferrer speelde in de band van Beny Moré, Compay Segundo speelde met Machín, Rubén González zat in de band van Arsenio Rodríguez.

De ster van de eerste cd is Compay Segundo. Zijn eigenlijke naam is Francisco Repilado. Hij is geboren in Santiago de Cuba in 1909. De carrière van deze ‘oude reus in de muziek’ begon in de jaren twintig, de bloeitijd van de son in Santiago. Compay Segundo werd zijn bijnaam toen hij als tweede stem en gitarist optrad met Los Compadres (de maatjes). Hij componeerde het openingsnummer Chan Chan, onmiskenbare son en het verhaal van de bloedmooie Juanika en de suikerrietkapper Chan Chan, die de liefde bedrijven op het strand.

Ibrahim Ferrer is het gezicht van de Buena Vista Social Club geworden. Dat is op zichzelf opmerkelijk, want hij was in Cuba de minst bekende van het stel. ‘Mijn stem loopt door de Cubaanse geschiedenis, maar om de één of andere reden is mijn naam steeds weggevallen,’ legt hij uit in een interview met Vrij Nederland (12 juni 1999). Hij stond voorheen meer op de achtergrond. De tweede cd van Buena Vista Social Club (1999) lanceert de bescheiden Ferrer als bandleider. Het succes gaat door, overal trekt de band volle zalen. In hun kielzog trekken de hedendaagse kopstukken van de son ook andere muziekstromingen uit Cuba mee. Zo verscheen er in 1999 een album Casa de la Trova, vol met schlagers uit de volkskroeg en gezongen door weer zo’n stel levenskunstenaars.

Het succes brengt de musici naar alle delen van de wereld, een voorrecht voor Cubanen, waar ze met volle teugen van genieten. De documentaire die Wim Wenders maakte over de band (1999) brengt dat gevoel treffend in beeld. Soms zijn de verleidingen heel groot, zoals pianist Ruben González (1915) ervoer toen hij in Florida optrad. Hij kon een voor Cubaanse begrippen vorstelijk bedrag in ontvangst nemen, als hij in de VS zou blijven. Maar hij wimpelde het aanbod af. Hij wilde ‘Cuba’, met zijn familie en vrienden, niet achterlaten.

‘Muziek is als schatgraven. Je graaft en graaft, heel af en toe vind je iets. In Cuba stroomt de muziek als een rivier, overweldigend, heilzaam en verkwikkend.’ Aldus schreef Ry Cooder bij het uitkomen van Buena Vista Social Club.

Op Cuba zijn Los Van Van, Gonzalo Ribalcaba, La Charanga en El Médico de la Salsa mateloos populair in het genre jazz en salsa. Ronduit verrassend is de comeback van de son, niet zozeer op het eiland zelf, als wel daarbuiten. Dat is te danken aan het opmerkelijke succes van de Buena Vista Social Club (image pp. 82-84). De son is in Cuba natuurlijk nooit weggeweest, maar het muziektoerisme naar het eiland zorgt ervoor dat de son, de trova en de rumba en verwante genres tegenwoordig meer dan ooit te beluisteren zijn. Groepen als Vieja Trova Santiaguera, Grupo Sierra Maestra, The Afro-Cuban All Stars, La Charanga Habanera volgen in de voetsporen van Buena Vista Social Club de weg naar internationaal succes. Het kan bijna niet anders of ergens tijdens je reis in Cuba, in het plaatselijke Casa de la Trova, op de binnenplaats van de muziekclub of in het cultuurpaleis treedt wel één van Cuba’s vermaarde groepen op. Een uitgelezen kans om kennis te nemen van klassieke en nieuwe trends in de son, de salsa en de jazz is het jazzfestival dat jaarlijks in februari plaatsvindt.

Nueva trova

Een heel andere muziekstijl die sinds de jaren zeventig buitengewoon populair is in Cuba is de nueva trova. De trova was al langer bekend als ballade, met meestal de liefde als thema. Iedere plaats heeft z’n Casa de la Trova, waar deze levensliederen, schlagers, met de nodige passie worden vertolkt.

Toonaangevende figuren in de nueva trova zijn Pablo Milanés en Silvio Rodríguez. Zij hebben aan de trova een politieke lading toegevoegd. Hun teksten gaan nogal eens over de romantiek van de revolutie, het strijden voor de hogere idealen en de solidariteit.

Carnaval

Tijdens het carnaval komt de swingende Cubaanse muziek het best tot zijn recht. In Cuba wordt carnaval in juli gevierd, na de suikeroogst. De beste plek is Santiago de Cuba, en dat heeft ongetwijfeld te maken met de donkere bevolking en Afrikaanse invloeden. Vier dagen lang ligt het leven van de stad stil en schuiven de groepjes musici en dansers door de straten van Santiago. Op de pleintjes is bier, frisdrank en gebraden vlees te koop. Kinderen, mannen en vrouwen, alles en iedereen bevindt zich tot diep in de nacht op straat om het feest mee te vieren. Vrij ongestoord kun je ervan genieten, omdat in Cuba over het algemeen geweld op straat nauwelijks voorkomt, en al helemaal niet tegen toeristen.

In Havana is het carnaval als vanouds weer in februari. Begin jaren negentig was het feest in verband met de economische crisis afgelast. Maar dat is verleden tijd. Gedurende drie achtereenvolgende weekends zijn er gekostumeerde optochten op de Prado en de Malecón, met drumbands en veel dansers. ’s Avonds spelen er bands op de Malecón, van La Punta tot Vedado.

Centraal in de officiële viering van het Cubaanse carnaval staat de comparsa, te vergelijken met de sambaschool in Brazilië. Een comparsa bestaat uit een band en een groep dansers. Meestal vertegenwoordigen ze een barrio, een wijk.

Ieder jaar bereiden ze een thema voor en studeren ze muziek en dans in. Tijdens de grote carnavalsoptocht, waarin meestal ook nog eens grote praalwagens meerijden, strijden de comparsas om de eer de beste van dat jaar te zijn.

Ballet en moderne dans

De nationale dansgezelschappen van Cuba staan internationaal hoog aangeschreven. Het Ballet Nacional de Cuba heeft in het schitterende neobarokke Gran Teatro in Havana zijn thuisbasis. Bij premières is steevast Fidel Castro aanwezig, die geldt als een groot cultuurliefhebber. Tijdens het jaarlijkse internationale balletfestival in november zijn er voorstellingen van balletgezelschappen uit het buitenland.

Een deel van het gebouw is in gebruik voor de balletschool, de kweekvijver voor het nationale balletgezelschap. Ook de nationale opera van Cuba treedt in het theater op.

Verschillende provincies hebben een eigen folkloristisch balletgezelschap, dat behalve voorstellingen ook cursussen traditionele Cubaanse en moderne dans verzorgt.

De Conjunto Folklórico Nacional in Havana en het Ballet Folklórico de Oriente in Santiago de Cuba hebben een uitstekende reputatie als het gaat om traditionele Cubaanse dansuitvoeringen. Het Ballet de Camagüey in de gelijknamige provinciale hoofdstad en het gezelschap Danza de la Caribe in Santiago de Cuba doen meer uitvoeringen op het gebied van moderne dans.

image INFORMATIE: www.cubaescena.cult.cu is een officiële website met veel informatie over Cubaanse dansgezelschappen. www.salsa2.latinnet.nl is een overzichtssite van dansscholen, muziek- en dansavonden in Nederland. www.ladynamica.com is de website van La Dynamica: voor speciale dansreizen naar Cuba. www.bailatropical.be van dit danscentrum in Gent, geeft informatie over activiteiten en reizen naar Cuba.

Literatuur

Cuba heeft grote schrijvers voortgebracht. Bijna zonder uitzondering is in hun werk een sterke politieke betrokkenheid te vinden. Dat gold voor de 19de-eeuwse schrijvers, met natuurlijk de nationale schrijver/dichter José Martí voorop, en nog sterker na de revolutie.

De Cubaanse revolutie heeft trouwens op de gehele Latijns-Amerikaanse literatuur een belangrijke invloed gehad. Cuba kreeg vooral in de beginjaren van de revolutie een grote voorbeeldfunctie voor intellectuelen en schrijvers in Latijns-Amerika. Men keek met bewondering naar het land dat de klassiek geworden opeenvolging van wrede dictaturen had doorbroken, en zich opmaakte voor een grondige hervorming van de samenleving. Het gaf kunstenaars en schrijvers het gevoel een nieuw tijdperk binnen te treden.

Dat werd versterkt door de cultuurpolitiek van de nieuwe Cubaanse regering. Vooral de oprichting van een nationale uitgeverij, het Casa de las Américas, gold als een grote stimulans voor de literatuur in de regio. Deze verzorgde nieuwe collecties, gaf boeken van tot dan toe onbekende schrijvers uit en kende literaire prijzen toe. Vermaarde namen uit de Latijns-Amerikaanse literatuur als Gabriel García Márquez, Mario Vargas Llosa en Julio Cortázar verbonden zich met het Casa en waren kind aan huis bij Castro. Totdat de revolutie harder werd en kritische schrijvers monddood werden gemaakt. Het proces en de beschuldigingen tegen de vermeende contrarevolutionaire schrijver Heberto Padilla in 1971 vormden de breuklijn. Vargas Llosa en Cortázar trokken zich uit protest terug uit het Casa de las Américas en veroordeelden het schandelijke showproces in een open brief aan Castro.

Sindsdien is er in kringen van kunstenaars, schrijvers en intellectuelen, tot zelfs in Europa toe, heel wat afgediscussieerd over de houding die men aan moest nemen tegenover de revolutie. Het engagement werd punt van discussie.

(Salsa)dansreizen naar Cuba

‘Salsadansreizen naar Cuba’ staat op de voorkant van een vrolijk oranje getinte Nederlandse reisbrochure. Voor stijve harken met heupen die vastgeroest zitten? Voor onhandige wijsneuzen zonder gevoel voor ritme? Dansleraar Ernesto uit Santiago de Cuba haalt spontaan de vooroordelen weg: ‘Nederlanders zijn juist fantastische danspartners. Ze zijn niet bang om fouten te maken, oefenen zich suf. Eén twee rust, één twee rust. Net alsof ze in één dag tien stijlen en dertig verschillende figuren onder de knie willen krijgen. Een beetje ongeduldig zijn ze wel.’ Een cultuur van muurbloempjes kennen ze in Cuba gelukkig niet, weet hij. ‘In Cuba danst iedereen salsa. Klein en groot, dik en dun, zwart of blank neemt elkaar bij de hand. Salsa dans je samen; op straat, op een feestje, in een café of bij de buren op een saaie zondagmiddag.’ Om die laatste reden raakten ook stewardess Charlotte Vlug (40 ) en levensmiddelen technoloog Myriam Hendrickx (40) verslingerd aan salsa: het duo is de disco inmiddels ontgroeid, maar heeft de laatste acht jaar in latin-music een goed alternatief gevonden om iedere avond de hort op te kunnen. Naast hun reguliere werk geven ze in de avonduren beiden salsales. Twee jaar geleden richtten de twee vrouwen La Dynamica op. Deze organisatie specialiseert zich in energieke dansreizen naar het eiland waar de wortels van de salsa liggen. Het tweetal vertrekt zo’n vier keer per jaar met ongeveer twintig ‘salsa-fans’ naar Havana. Vijf dagen per week dansen de deelnemers twee en een half uur per dag. In de resterende tijd regelen ze onder andere een excursie naar de tabaksprovincie Pinar del Río, een workshop percussie, het bijwonen van een Afro-Cubaanse religieuze ceremonie bij mensen thuis en een etentje bij een Cubaanse familie.

Volgens salsalerares Charlotte is salsa een sport waarvan je een soepel lichaam maar blaren op je voeten krijgt. ‘Salsa geeft je energie. Salsa verlicht je geest. Salsa is stressverminderend en conditieverhogend.’ Indirect geeft ze haar ‘collega’ Ernesto gelijk: ‘Salsa is goed voor sociale contacten.’

José Martí

De schrijver/dichter José Martí (1853–1895) is na zijn dood, en vooral na de revolutie, een voorbeeld voor heel Latijns-Amerika geworden. Hij geldt als de grootste essayist van de 19de eeuw in dit werelddeel.

Martí werd geboren in Havana. Zijn geboortehuis is een museum Vanaf het moment dat hij kon schrijven, raakte hij betrokken bij de politiek. Al op 16-jarige leeftijd kwam hij door zijn felle kritiek op de koloniale samenleving in conflict met de autoriteiten. Eerst werd hij gevangengezet op het Isla de los Pinos en vervolgens in 1871 naar Spanje gedeporteerd. In het koloniale moederland, waar hij onder meer studeerde aan de universiteit van Zaragoza, begon een bijzonder productieve periode wat schrijven betreft. Martí schreef er honderden artikelen, verhandelingen, manifesten en redevoeringen, allemaal over hetzelfde thema: de emancipatie van Latijns-Amerika en de ontdekking van de eigen waardigheid. Martí was een vurig pleitbezorger van diepgaande maatschappelijke veranderingen. En de kunstenaar, de schrijver had daar een voorname taak in; ‘pensar es servir’ (denken is dienen) was een bekende spreuk van hem. ‘Wie denkt heeft de morele plicht om zijn denken in dienst te stellen van degenen wier denken niet zo ontwikkeld is’, was de heilige overtuiging van Martí.

Na een verblijf in Europa, Mexico en Amerika ging hij terug naar Cuba (april 1895) waar hij zich inzette voor de onafhankelijkheid. Nog geen maand later werd hij bij gevechten in het oosten van het land gedood.

José Martí’s werk, zowel zijn essays als zijn gedichten, getuigen van een diep respect voor het menselijk leven en een grote, bijna romantische, bevlogenheid in de strijd voor de vrijheid. Daarom zijn Martí’s politieke teksten niet drammerig en tot op de dag van vandaag actueel.

Alejo Carpentier

Een schrijver die de dictatuur van dichtbij heeft meegemaakt en daarover veel heeft geschreven, is Alejo Carpentier (1904–1980). Hij is geboren in Cuba, maar verhuisde met zijn ouders al vroeg naar Parijs. In 1927 kwam hij terug naar Cuba en was nauw betrokken bij het avantgardistische tijdschrift Revista de Avance. Gedurende de rest van zijn leven verbleef hij verschillende keren in het buitenland (Parijs, Mexico, Venezuela), mede vanwege problemen met de Cubaanse regimes. Tijdens de dictatuur van generaal Machado zat hij zelfs enige tijd in de gevangenis.

In het werk van Alejo Carpentier gaat het vaak over de identiteit van de zwarte cultuur in de Caribische regio.

Een prachtig werk is El reino de este mundo (1949), over het bewind van de negerkoning Henri Cristophe in Haïti. Ook Los pasos perdidos (1953), over de zoektocht naar de essentiële waarden in het leven, is intrigerend. Het laatste boek is een ode aan de inheemse cultuur in het Amazone- en Orinocogebied.

In het Nederlands vertaalde boeken van Carpentier zijn onder andere: Barokconcert, Heimwee naar de jungle en De guillotine op het voorsteven (alledrie uitgegeven door Meulenhoff, Amsterdam).

Na de revolutie was Alejo Carpentier onder meer Cubaans ambassadeur in Parijs.

In 1978 kreeg hij de ‘Premio Cervantes’, de belangrijkste Spaanse literatuurprijs, voor zijn hele oeuvre.

Nicolas Guillén

De populairste dichter van de 20ste eeuw in Cuba is Nicolas Guillén (1902–1989). Hij schreef vooral over de mulattencultuur; hij was zelf mulat. Zijn eerste bundel verscheen in 1930 onder de naam Motivos de Son, met een verwijzing naar de typisch mulatto-muziekstijl. Zowel in de thematiek als in de ritmiek van Guilléns poëzie, is de Afrikaanse invloed duidelijk zichtbaar. Ook hij schreef veel over de onderdrukking van de zwarten en mulatten. Motivos de Son geldt in Cuba als een werk dat doorslaggevend is geweest in de ontwikkeling van de Cubaanse cultuur. De gedichten onthullen op een beklemmende manier het dilemma van een zwarte in een vreemde cultuur. Guillén schrijft over de Noord-Amerikaanse invloed in Cuba in West Indies Ltd, uit 1934. Verder komt het thema van de vrijheidsstrijd en het geloof in de broederschap der mensen regelmatig terug in zijn werk. In het Nederlands vertaald is Cubaanse gedichten (Uitgeverij Massereel, Gent).

Architectuur en stedenbouw

Na de ontmoeting met de nieuwkomers uit Europa bleef er van de inheemse nederzettingen weinig over. De Spanjaarden namen hun ervaringen en ideeën over de bouw van een stad mee. De stadsontwikkeling in Cuba was daarom sinds hun aanwezigheid gebaseerd op de vaste elementen van het Europese stedenbouwkundige concept: straten, pleinen en bouwpercelen. Kenmerkend is het schaakbordpatroon, zoals dat zich in de loop van de 16de eeuw in alle Spaanse koloniën ontwikkelde. Er waren zelfs wettelijke voorschriften voor. Voor een deel werd teruggegrepen op de antieke steden, met een groot open complex in het hart van de stad. Daaromheen stonden de voornaamste bestuursgebouwen (kerk, paleis, kazerne).

‘…Vanaf het midden van elke zijde moet er een hoofdstraat worden aangelegd, en vanaf elk hoekpunt moeten er twee straten lopen. De hoeken van het plein moeten naar de hoofdwindstreken gedraaid zijn, zodat de straten niet direct zijn blootgesteld aan de vier hoofdwinden. Het plein en de hoofdstraten moeten van galerijen worden voorzien…’

(Spaanse voorschriften voor het aanleggen van straten in de Nieuwe Wereld.)

In de straten achter het grote plein stonden de huizen van de voorname burgers en verder naar buiten die van het ‘gewone’ volk.

Het voordeel van de opzet in schaakbordvorm was dat een dergelijke stad makkelijk was uit te bouwen, overzichtelijk was te besturen en beter kon worden verdedigd. De vorm van de koloniale stad is nog heel goed zichtbaar in de grote Cubaanse steden (Santiago de Cuba, Bayamo, Habana Vieja).

Forten

Vanwege de strategische ligging van Cuba en de voortdurende dreiging van piraten en vijandelijke mogendheden, kregen de Cubaanse steden vanaf de 16de eeuw grootse vestingwerken. In Havana zijn het Castillo del Morro en het kolossale Fortaleza de San Carlos de la Cabaña mooie voorbeelden. Ze moesten de haveningang beschermen. Vooral het laatstgenoemde fort is toentertijd gebouwd naar de laatste inzichten over militaire verdedigingswerken. In de 17de eeuw kreeg de hoofdstad bovendien nog een forse stadsmuur. Die is inmiddels verdwenen, maar de locatie ervan is terug te vinden in de loop van de grote avenues rond de oude stad. Andere indrukwekkende verdedigingswerken zijn het Castillo Morro bij Santiago en het Castillo de Jagua bij Cienfuegos.

Stadspaleizen

Karakteristiek voor de koloniale tijd zijn ook de stadspaleizen, waarmee adel, notabelen en rijke planters hun macht en rijkdom demonstreerden. Vooral in de 18de en 19de eeuw verscheen het ene na het andere fraaie bouwwerk in de Cubaanse steden en in het gebied van de suikerplantages. Het ene paleis mocht beslist niet onderdoen voor het andere. Vanuit Europa en zelfs Azië werden kostbare bouwmaterialen en servies aangevoerd. Uit Cuba zelf kwam het solide tropische hout voor de balkenconstructies en de meubels. De indeling van de paleizen is vaak identiek: achter de hoofdingang een hal en vervolgens een patio waar de vertrekken op uitkomen. De patio geeft deze koloniale bouwwerken een heel eigen karakter. De mooiste zijn omgeven door een monumentale zuilengalerij en zijn aangekleed met tropische planten, beelden en soms zelfs een fontein. Niet alleen aan de versiering op en rond de patio, maar ook aan het aantal verdiepingen en vertrekken kun je de voornaamheid van de vroegere eigenaar aflezen.

Habana Vieja herbergt vanzelfsprekend enkele schitterende stadspaleizen, zoals het Palacio de los Condes de Casa Bayona aan het Plaza de la Catedral. Tegenwoordig doet het dienst als Museo de Arte Colonial. Het Palacio de los Capitanes Generales aan het Plaza de las Armas is één van de mooiste barokke bouwwerken in Havana.

Rond het centrale plein in Trinidad staan eveneens enkele prachtige paleizen, die gelukkig allemaal opgeknapt en toegankelijk zijn.

Soms zijn de paleizen extravagant, zoals het Palacio de Valle in Cienfuegos. Aan de buitenkant lijkt dit fraaie bouwwerk een Moors paleis. Binnen heeft zowat iedere zaal z’n eigen stijl, van neoklassiek tot Jugendstil. Alle bouwmaterialen kwamen per schip uit Europa.

Heel sober, maar juist daardoor indrukwekkend, is het Casa de Velázquez in Santiago de Cuba. Deze residentie van de eerste gouverneur zou het oudste woonhuis in Cuba zijn.

Barok

De bouwstijl van de koloniale bouwwerken is natuurlijk overwegend barok. De Cubaanse barok heeft nergens op het eiland de uitbundigheid van de grote Spaanse koloniale bouwwerken op het vasteland van Latijns-Amerika. Het lijkt wel of de zakelijkheid in Cuba heeft overheerst. Ongetwijfeld heeft het ingetogen karakter van de Cubaanse barok ook te maken met het ontbreken van zilver- en goudmijnen. De openbare gebouwen konden bijgevolg niet overdadig worden versierd zoals in Mexico, Bolivia, Peru en Ecuador. Cuba was vooral een plantagekolonie met enkele grote handelssteden.

Kenmerkend voor de Cubaanse barok is de voorgevel van Palacio de los Capitanes Generales en ook de kathedraal in Havana. Ze stammen beide uit de 18de eeuw en komen ietwat verfijnd over door de Italiaanse renaissance-invloeden.

De handelsrelaties met alle delen van de wereld brachten andere bouwstijlen naar Cuba. Vooral rijke kooplieden lieten zich bij de versiering van stadspaleizen inspireren door voorbeelden uit verre landen. Het Palacio de Valle in Cienfuegos is al genoemd. Ook het Palacio Guasch in Pinar del Río is een goed voorbeeld van vermenging van stijlen uit Europa en de Arabische wereld. Op een gegeven moment ontwikkelde zich in Cuba de mudéjar-stijl gebaseerd op zowel de romaanse en gotische als de Arabische bouwstijl. Tussen het lijnenspel van de gotiek en barok ontdek je dan ineens grillige Moorse decoraties.

Nationale bouwwerken

De onafhankelijkheid leidde een nieuwe fase in de bouwkunst in. Grootse regeringsgebouwen en onafhankelijkheidsmonumenten golden als symbolen van de nieuwe natie. Het Capitolio Nacional in Havana was niet alleen het centrum van de macht, maar bovendien het nieuwe gezichtsbepalende bouwwerk in de stad en illustratief voor de oriëntatie op de Verenigde Staten. In alle grote Cubaanse steden kwamen wandelpromenades en pleinen, versierd met fonteinen, monumenten ter nagedachtenis aan de onafhankelijkheidsstrijd en standbeelden van nationale helden. De buste van José Martí is bijna op elk groot stadsplein te vinden.

Na de revolutie werden de monumenten nog grootser. Speciaal voor de viering van nationale feestdagen of voor politieke massabijeenkomsten kwamen er indrukwekkende pleinen of stadions. Het beroemdste Cubaanse plein in dat opzicht is het Plaza de la Revolución in Havana. Maar ook Santa Clara heeft zo’n plein met dezelfde naam. Ze zijn aangekleed om te imponeren met grootse portretten of beelden van revolutionaire roergangers. Ze vormen het decor voor manifestaties van nationale kracht en eenheid. Het is de favoriete plek van de politieke leider om het volk toe te spreken en zich te laten toejuichen.

Beeldende kunst

Het kan niet anders of de vermenging van culturen in Cuba moet een enorme inspiratiebron zijn voor beeldend kunstenaars. De Cubaanse kunstenaars van de 20ste eeuw gaan dan ook op zoek naar eigentijdse thema’s en nieuwe stijlen. Ze zetten zich af tegen de 19de-eeuwse academische schilderkunst, die de salons van de rijke burgerij sierde.

Modernisten

Tegen de achtergrond van de Machado-dictatuur en de toenemende invloed van de Verenigde Staten schoot de modernistische beweging op Cuba wortel. Jonge Cubaanse kunstenaars werden geïnspireerd door de nieuwe stromingen in Europa als impressionisme en expressionisme. In 1927 vond een grote tentoonstelling plaats van deze ‘nieuwe kunst’, waaraan een groot aantal Cubaanse kunstenaars deelnam. Bekend werden Victor Manuel, Raúl Martínez en René Portocarrero. Victor Manuel (1897–1968) geldt als de voorman van de nieuwe artistieke beweging. Hij leidde onder meer het verzet tegen de traditioneel ingestelde Academia de San Alejandro in Havana.

In zijn werk valt Manuel terug op de primitieve stijl. Een bekend werk van hem is Zigeunerin uit de Tropen (1929), waarin de invloed van Gauguin zichtbaar is. Dit olieverfschilderij op hout hangt in het Museo Nacional de Bellas Artes in Havana. Dit museum heeft de meest uitgebreide collectie Cubaanse schilderkunst.

Heel kleurrijk en meer abstract is het werk van Amelia Peláez (1896–1968). Haar Stilleven (1942, Photo Cristie’s, New York) is daarvan een prachtig voorbeeld.

De vooraanstaandste Cubaanse schilder uit deze modernistische stroming is Wilfredo Lam.

Wilfredo Lam

Wie de surrealistische schilderijen van Wilfredo Lam (1902–1982) bekijkt, herkent de Afrikaanse mystiek. Je treedt binnen in een wereld van geesten en natuurkrachten, iets wat gedurende zijn hele kunstenaarsleven Lams grootste fascinatie is geweest.

Wilfredo Lam maakte als kind al kennis met de Afrikaanse mystiek en rituelen. Zijn peettante was candomblé-priesteres, zijn moeder was een mulat. Andere exotische invloeden kreeg hij van zijn vader mee, een Chinees uit Kanton.

Met geld van zijn ouders vertrok Wilfredo op 21-jarige leeftijd naar Spanje om zich verder als kunstenaar te bekwamen. Hij zou daar vijftien jaar blijven en raakte uiteindelijk betrokken bij de burgeroorlog die in 1936 losbarstte. Wilfredo heeft nog aan de kant van de Republikeinen meegevochten bij de verdediging van Madrid. In 1938 vluchtte hij naar Parijs. Daar begon zijn belangrijkste periode als kunstenaar. Hij raakte bevriend met Pablo Picasso en met André Breton, Miró en Max Ernst, prominente figuren in de surrealistische beweging. Onder invloed van het kubisme van Picasso en de surrealisten ontwikkelde Lam zijn kenmerkende stijl: primitief met een sterk kubistische inslag. Terug in Cuba vanwege de oorlog in Europa, was Wilfredo geschokt door de blanke minachting voor de zwarte bevolking. ‘De blanken zagen de zwarten als folklore, als schilderachtig. De zwarten gaapten de blanken aan, en betreurden hun eigen huidskleur’, zo tekende een criticus eens uit zijn mond op. Na zo’n lange afwezigheid kon Lam de absurditeit van het dagelijks bestaan in Cuba inzien. In zijn werk heeft hij sindsdien de zwarte psyche en mystiek willen uitdrukken. In 1943 maakte hij zijn beroemdste doek De Jungle (Museum of Modern Art in New York). De suikerrietplantage is weergegeven als een mysterieus oerwoud vol dreiging. Langgerekte figuren met maskers komen naar voren als boze geesten, die de indringer vastgrijpen en nooit meer loslaten.

Wie goed kijkt ziet dat de obsceniteit van het stadsleven er ook in verwerkt zit. De figuur rechts drukt z’n kont naar achteren als een hoer. De schaar rechtsboven is een verwijzing naar de verbreking van eigen roots door de zwarte bevolking. ‘Ik zet me af tegen wat er in de jungle gebeurt… Ik heb de wijze van denken van de zwarte bevolking afgebeeld. Ik heb poëzie gebruikt om de werkelijkheid van berusting en verzet te laten zien’, gaf Lam zelf aan als de diepere betekenis van zijn meesterwerk. Ook in doeken als Eeuwige Tegenwoordige Tijd (1945) en Bruiloft (1947) is de geheimzinnigheid van het oerwoud met goede en kwade geesten uit de candomblé te zien als een visueel gedicht over de zwarte psyche.

Wilfredo Lam droeg de revolutie een warm hart toe. Hij heeft als persoonlijk ambassadeur van Fidel Castro in de jaren zestig en zeventig de revolutionaire idealen uitgedragen in kringen van progressieve kunstenaars in Europa en de Verenigde Staten.

Biennale

De jongste generatie Cubaanse kunstenaars heeft kunnen profiteren van het progressieve kunstbeleid sinds de revolutie. In het hele land wordt de beeldende kunst gestimuleerd met cursussen en amateurexposities. Elke stad heeft z’n Casa de Cultura, dat soms bijzonder de moeite waard is om te bezoeken. De Escuela Nacional de Arte (ENA) zorgt voor kunstonderwijs en de opleiding van docenten.

Nieuwe kunststromingen vonden hun weg naar Cuba. Zelfs de pop-art, die toch sterk geassocieerd is met de maatschappij van de massaconsumptie, inspireerde enkele Cubanen. Zo werd Raúl Martinez wereldberoemd met z’n Andy Warhol-achtige portret van Che Guevara.

Internationaal probeert Cuba de artistieke ontwikkeling in de derde wereld te stimuleren met de Biennale van Havana. Daarvoor is in 1983 het Centro Wilfredo Lam opgericht, in een prachtig klassiek gebouw in oud-Havana. In dit centrum is permanent werk van kunstenaars uit Afrika, Latijns-Amerika, Azië, het Caribisch gebied en het Midden-Oosten tentoongesteld. Verder zijn er cursussen en symposia. Om de twee jaar wordt de Biennale gehouden. Kunstenaars uit de hele wereld doen dan mee aan de tentoonstellingen en workshops rond thema’s als: de afbraak van het milieu, het marginaliseren van grote delen van de bevolking en de universele waarden in de kunst.

Mede door de Biennale is Cuba iets opener geworden voor nieuwe vormen van artistieke expressie en zelfs dissidente kunst.

Media en film

De massamedia staan sinds de revolutie onder strakke staatscontrole. Voor vertier en informatiewaarde hoef je de krant niet open te slaan of de televisie aan te zetten. Beide zijn streng gecensureerd.

De Cubaanse televisie heeft vier tv-kanalen. Er worden veel documentaires en culturele programma’s uitgezonden. Over het algemeen zijn de kunstprogramma’s interessant en van goede kwaliteit, waaruit opnieuw blijkt dat daar veel in is geïnvesteerd. De politieke items en het nieuws zijn van een hoog revolutionair gehalte. Verder zijn er nogal wat Spaanstalige soaps en films te zien, waarvan er (op een enkele na) honderd in een dozijn gaan.

Kranten

‘Een dagelijks terugkerende marteling op Cuba is het lezen van de krant,’ schrijft Herman Vuijsje (De Brave Revolutie, Het Wereldvenster, Baarn) in 1978. Sindsdien is er weinig veranderd. De kranten en tijdschriften zijn alleen dunner geworden of verschijnen af en toe helemaal niet, vanwege de crisis.

De grootste krant is de Granma, het orgaan van de Cubaanse Communistische Partij. Dagelijks is er veel aandacht voor nieuws van de overheid. Verder natuurlijk ruim aandacht voor de inspanningen die het Cubaanse volk zich getroost om de revolutie te redden en voor sport. Het internationale nieuws is tegenwoordig iets uitgebreider. Door het wegvallen van het Oostblok en de Sovjet-Unie kon de redactie ook moeilijk anders; er bleven weinig socialistische landen over.

Iedere zaterdag verschijnt er een internationale editie van Granma waarin de regeringspropaganda nog eens in het Engels of Frans is gedrukt.

Andere nationale kranten zijn Juventud Rebelde, de krant van de jeugdorganisatie en Trabajadores, de krant van de vakcentrale.

Film

Voor de revolutie had Cuba geen eigen filmindustrie, maar dat is daarna ruimschoots gecompenseerd. Direct na de overwinning trokken mobiele bioscopen over het eiland om de bevolking op de hoogte te brengen van de revolutionaire boodschap en om speciaal geselecteerde speelfilms te vertonen. Tegenwoordig heeft iedere stad of dorp wel z’n film- of videozaal, waar de nieuwste films volle zalen trekken. Voor de Cubanen is het zo’n beetje de enige mogelijkheid om uit te gaan en wat op te pikken van de ‘westerse’ cultuur. Cuba draait vanzelfsprekend niet mee in het internationale premièrecircuit. Toch komen de meeste grote films na betrekkelijk korte tijd Spaans nagesynchroniseerd in de bioscoop.

Het Cubaanse Instituut voor Cinematografie (ICAIC) is de drijvende kracht achter een respectabele filmindustrie en uitstekende documentairemakers op het eiland. De afgelopen jaren zijn verschillende Cubaanse regisseurs internationaal doorgebroken. Ook zij staan, net als talrijke andere kunstenaars en intellectuelen, voor een moeilijke keuze: de revolutie trouw blijven en zich houden aan de regels of de artistieke vrijheid, inclusief de mogelijkheid om maatschappijkritische films te maken. Vanwege de keuze voor het laatste moeten veel jonge, talentvolle kunstenaars noodgedwongen in het buitenland verblijven.

Eén van de bekendste filmmakers die ervoor koos om in zijn vaderland te blijven werken, was Tomás Gutiérez Alea (1928-1996). Tijdens het regime van Batista kreeg hij te maken met de censuur van de dictatuur, na de revolutie met nieuwe beperkingen. ‘Wij cineasten van de derde wereld moeten bescheiden zijn, leren improviseren en creatief omgaan met de vele beperkingen,’ schreef hij eens. Op die manier heeft Gutiérez Alea een voorname bijdrage geleverd aan de cinematografische beweging in Cuba. Hij weigerde zich te beperken tot het alternatieve circuit, zocht de thema’s die een groter publiek aanspraken en tastte de grenzen van de censuur af. Hij brak internationaal door met Fresa y Chocolate (1994), waarin de homoseksualiteit centraal stond. Op ingetogen wijze, met een flinke dosis humor, maar toch scherp, stelde hij de moeilijke positie van de homo’s in Cuba aan de kaak.

Zijn volgende film Guantanamera (1996) bood een treffend beeld van hoe de gewone Cubanen overleven tijdens de speciale economische periode. Titel en muziek bieden een klassiek vorm, de guajira, het volksliedje dat in de hele wereld bekend werd. Het verhaal gaat over scharrelaars, jineteras, bureaucraten en de absurde situaties die de schizofrene peso/dollar-economie oplevert.

Interessante films van de laatste jaren zijn onder meer: Lista de Espera (2000) van Juan Carlos Tabío, een vermakelijk verhaal over wachtende buspassagiers die uiteindelijk zelf maar de bus repareren; Habana Blues (2005) van Benito Zambrano, een kijkje in de Cubaanse muziekscene; Viva Cuba! (2005) van Juan Carlos Cremata, een bijzondere film over het hedendaagse Cuba en met name over de vraag ‘migreren of niet’, door de ogen van twee vriendjes. Deze laatste film trok in Cuba zelf enorm veel publiek.

Jaarlijks in december is er in Havana het toonaangevende Festival van de Latijns-Amerikaanse Film, dat altijd wordt bezocht door tientallen bekende regisseurs en filmsterren.

Sport voor het volk

Wat voetbal is voor de Brazilianen én voor de Nederlanders, wat wielrennen is voor de Belgen, is honkbal voor de Cubanen. Pelota is meer dan sport op dit Caribische eiland. Het verschaft trots, identiteit, het is politiek.

De Spaanse koloniale bestuurders hadden dat al in de gaten en verboden honkbal, einde 19de eeuw, in sommige delen van het land. Toen al werden er wedstrijden gespeeld tussen Cubaanse havenarbeiders en Noord-Amerikaanse zeelui. Maar het pelota won snel aan populariteit op het eiland en werd door het Spaanse koloniale gezag geassocieerd met het Cubaanse streven naar onafhankelijkheid.

Op de kleinste veldjes, op het kale pleintje in de woonbuurt en in de donkere straten van de stad, overal spelen de Cubaanse kinderen pelota. Het gooien en slaan lijkt hun in het bloed te zitten. De grote helden spelen in het stadion. Tijdens competitiewedstrijden puilen de tribunes uit. De grote clubs komen uit Havana, Santiago en Santa Clara. Als het nationale team speelt, komt het openbare leven stil te liggen en raken de Cubanen in extase.

Voorjaar 1999 was een historische periode voor Cuba en het honkbal. Voor het eerst sinds 1959 speelde een Amerikaans profteam, de Baltimore Orioles, op het eiland. Het immense Latinoamericano stadion was tot de laatste zitplaats (50.000) bezet. De honkbalmiljonairs uit de VS (totale loonlijst tachtig miljoen dollar) wonnen ternauwernood (3-2 na verlenging) van de Cubaanse staatsamateurs (gemiddeld maandloon 10 dollar). De beste spelers waren niet opgesteld, omdat de twee Cubaanse topteams bezig waren met de best of seven series om het landskampioenschap. Maar de return, in Baltimore, was mét de beste Cubaanse spelers, waaronder de sterren Omar Linares, Andy Morales en werper Norge Vera. Rondom het bezoek van het Cubaanse team waren uitgebreide veiligheidsmaatregelen genomen. Bij het hotel krioelde het van de honkbalmakelaars en scouts van de topteams uit de Major League. In de jaren veertig en vijftig, en ook weer in de jaren negentig maakten Cubaanse spelers naam in de hoogste Amerikaanse profafdeling. Zo waren de broertjes Orlando en Livian Fernandez, allebei werpers, grote sterren bij respectievelijk de New York Yankees en de Florida Marlins nadat ze uit Cuba waren gevlucht. Ook waren de organisatoren van de wedstrijd in Baltimore bang voor protesten van anti-Castristen. Dat protest was er tijdens de wedstrijd. Drie toeschouwers renden tijdens een pauze het veld op en ontvouwden een spandoek tegen Castro. Eén van de meegereisde Cubaanse scheidsrechters sloeg de demonstranten zelf hardhandig van het veld.

Het Cubaanse team won overtuigend: 12-6. Linares sloeg vier honkslagen, Morales een homerun met twee man op de honken. De overwinning werd bij thuiskomst gevierd als een nationale feestdag. President Fidel Castro kwam de nationale helden persoonlijk begroeten en eren. Hij haalde nog even uit naar de makelaars die hadden klaargezeten om ‘zijn’ honkballers over te halen in de VS te blijven. ‘De glorie van het vaderland is niet te koop.’

(Gebaseerd op het artikel ‘Honkbal op Cuba. Herinner de revolutie!’, door Theo Reitsma in Sport International, juli 1999)

Sport

Sinds de revolutie is sport in Cuba een zaak van nationaal belang. Een regeringsinstantie, het INDER (Instituto Nacional de Deporte, Educación Física y Recreación), is verantwoordelijk voor de organisatie en promotie van sportactiviteiten, -training en -ontwikkeling. Op school al krijgen jonge Cubanen de kans zich sportief te ontplooien. Voor de echte talenten worden er speciale studieroutes uitgestippeld, maar altijd als amateur.

De amateurstatus moet in Cuba, net als in de socialistische landen van het voormalige Oostblok, natuurlijk met een korreltje zout worden genomen. Topsporters horen in Cuba bij de geprivilegieerde klasse. Ze trainen en spelen op kosten van de staat. Pro forma besteden ze tijdens hun sportloopbaan nog tijd aan werk of studie, maar gedurende die periode staat de sport toch voorop. Bij grote internationale overwinningen zijn ze nationale helden.

Al deze aandacht is niet zonder resultaat gebleven. Cuba gooit op grote internationale toernooien altijd hoge ogen. Tijdens de Olympische Spelen grossiert het Caribische eiland in medailles.

Cuba’s nationale team is veelvuldig wereld- en Olympisch kampioen. Zo werd goud behaald in Barcelona (1992), Atlanta (1996) en Athene (2004). Vooral de overwinning in Atlanta, in de VS nota bene, was een enorme triomf. Jammer genoeg stonden de Amerikanen toen zelf niet in de finale. Dat gebeurde wel in Sydney, vier jaar later. De finale Cuba-VS was meer dan een honkbalfinale. Cuba verloor toen wel.

In Barcelona manifesteerde Cuba zich ook als topland voor de amateurbokssport, waar het in deze tak van sport verreweg de meeste gouden plakken weghaalde.

Ook in het volleybal hoort Cuba bij de top-drie in de wereld.

Grote namen op het gebied van de atletiek zijn: Alberto Juantorena, die in Montreal (1976) als eerste atleet in de geschiedenis zowel de 400 als de 800 meter won, en Javier Sotomayor, Olympisch kampioen hoogspringen in Barcelona 1992.