Hoofdstuk 1

Het Einde

Hij ging gewoon dood. Ik stond erbij en keek ernaar. Het was een hele slechte film, want op het moment dat ik me realiseerde hoe erg de situatie was, stapte ik uit die nare film en werd ik toeschouwer.

Ik las de kinderen (dochter Robin van zeven, zoon Lucas van vijf) voor uit Otje op het grote bed, toen Marco, veel vroeger dan verwacht, thuiskwam van de sportschool.

‘Marc!’ riep ik naar beneden om te horen waarom ’ie zo vroeg was, maar ik kreeg geen antwoord. Lichtelijk geïrriteerd onderbrak ik de voorleessessie en liep ik de trap af om het nog een keer te vragen.

Hij wankelde door de woonkamer en zag lijkbleek. Een nieuwe golf van irritatie spoelde door mijn lijf. Hij wist toch dat ik boven aan het voorlezen was? Waarom gaf hij niet gewoon antwoord? Marco had wel vaker klachten en was de laatste tijd een paar keer niet helemaal lekker geweest. Ik nam dat niet meer zo serieus. Ook omdat hij al wekelijks bij de fysio liep en het werd afgedaan als onherstelbare ‘rugby-schade’ aan zijn rug, waarmee hij moest leren leven.

‘Wat is er, je zou toch gaan sporten?’

Ongeduldig liep ik naar hem toe, want ik wilde eigenlijk terug naar boven. Marco was inmiddels op de bank gaan zitten, zijn hoofd naar achteren. Hij gaf nauwelijks antwoord.

‘Ik ga even verder met de kinderen, wil je ze nog een kus geven voor ze gaan slapen?’

Hij schudde zijn hoofd. Geërgerd draaide ik me om en liep ik de trap op. Maar terwijl ik naar boven liep, werd ik onrustig. Dit klopte niet. Dit was anders en echt niet oké. Zonder het verhaal verder af te lezen of nog even met ze te stoeien – een vast en zeer uitgebreid avondritueel – legde ik de kinderen snel in bed. Na ‘nog één kusje dan’ liep ik, om ze niet ongerust te maken, zo rustig mogelijk naar beneden. Met een heel naar voorgevoel.

Het was nog erger dan ik dacht: hij was echt in paniek en wankelde nog steeds door het huis. Ik vroeg hem te gaan zitten en rustig te vertellen wat er aan de hand was. ‘Waar heb je pijn? Ben je misselijk? Is het je hart? Zullen we naar de eerste hulp gaan?’

Hij zei dat hij tijdens het sporten ineens ontzettende pijn in zijn rug had gekregen en niet eens meer wist hoe hij thuisgekomen was. Naar de eerste hulp gaan, wilde hij niet, hij was kotsmisselijk en rende naar de wc om te spugen.

Ik liep alleen maar achter hem aan. ‘Zal ik? Kan ik?’

Ik mocht niets en kon ook niets. Hij hoorde me niet eens en wankelde alleen maar door de kamer. Nogmaals zei ik: ‘Kom op we gaan naar de eerste hulp, dit gaat niet goed.’

Maar eigenwijs en in de war als hij was, ging hij op de bank liggen zonder iets te zeggen. Het zweet droop van zijn gezicht en hij had het steenkoud.

Ik legde toen maar een deken over hem heen en drukte een kus op zijn koude voorhoofd. Toen hij me toesnauwde hem met rust te laten, liep ik maar naar de keuken om het avondeten op te ruimen. Ik had nauwelijks een bord in de vaatwasser gedaan, toen ik een vreselijk geluid hoorde.

Ik trok een sprint naar de bank. Dit is zó niet goed, dacht ik. Rollende ogen, tong uit zijn mond, onmenselijke geluiden uitkramend. Ik handelde zonder na te denken, sprong over de bank en deed wat ik moest doen: ik belde 112, rende met de telefoon in mijn hand naar de buren en schreeuwde dat ze moesten komen helpen, om daarna weer snel terug naar binnen te gaan en hem te reanimeren op instructies van de dame van 112.

Ondertussen schoot mijn hele leven met hem door mijn hoofd. Ik besefte dat een deel van mij dreigde dood te gaan, terwijl ik hem beademde en buurman Mark hardop tellend op zijn borstkas duwde.

‘Nee. Nee. Nee! Je gaat niet weg, ik laat je niet gaan!’ Woedend en wanhopig schreeuwde ik tegen hem dat hij moest blijven, moest vechten, voor de kinderen en mij.

De blikken die Mark en ik tijdens het reanimeren wisselden, zeiden alles en niks tegelijk. Eigenlijk wisten wij toen al dat het klaar was en dat we hem kwijtraakten.

De ambulances kwamen. Mijn tijdsbeeld was volledig weg, ik kan niet navertellen hoe lang dat heeft geduurd. Ik belde mijn schoonouders – zíjn ouders – en moest ze zeggen dat hun zoon… Ik kon niet stoppen met trillen, wilde weglopen van de situatie, maar wist niet waarheen. Claire was met haar man Mark meegekomen en probeerde me in de keuken rustig te krijgen, terwijl de ambulancebroeders Marco probeerden terug te halen.

‘Liefje, het komt wel goed, het is waarschijnlijk een epileptische aanval, geloof me.’

Claire bleef op me in praten en hield me vast. Ik zag haar mond bewegen, maar haar woorden drongen niet echt tot me door. Zei ze nou dat het goed komt? Ik moest me vasthouden aan het aanrecht, zo erg trilde ik. ‘Het komt niet goed, want het is niet goed’, schreeuwde ik huilend.

De ambulancebroeders kregen Marco niet stabiel. ‘Het duurt te lang,’ vertelden ze me. ‘We moeten nu echt naar het ziekenhuis, stabiel of niet.’

Mijn schoonouders, die om de hoek wonen, kwamen volledig in paniek binnenlopen, net voordat Marco op de brancard naar buiten werd gedragen. Buiten stond het vol met buren die op het geluid van de ambulances waren afgekomen.

Ik nam alles waar, maar zonder het echt te bevatten en stapte als in een trance in de ambulance. Buurvrouw Claire bleef thuis om op mijn kinderen te passen. Gelukkig sliepen zij nog. De hellway naar het ziekenhuis. De ambulance met Marco voorop, met loeiende sirenes. Mijn schoonouders en ik erachteraan, in een andere ambulance met een hele lieve broeder die me probeerde erbij te houden en gerust te stellen. Zijn woorden zijn achteraf heel belangrijk voor me geweest. Hij heeft de hele weg naar het ziekenhuis tegen me gepraat: ‘Je hebt gedaan wat je kon, wij hadden het niet beter kunnen doen als we er meteen bij waren geweest. Geloof me als ik dit zeg. Ga jezelf niets verwijten, want je hebt echt geen schuld.’

Op dat moment was ik nog niet bezig met een schuldvraag. Ik hoorde niet eens wat hij zei, maar onbewust heb ik zijn woorden wel opgeslagen.

Tot op de dag van vandaag is de weg naar het AMC een hele nare herinnering. Het geluid van een ambulance gaat nog steeds door merg en been.

Aangekomen in het ziekenhuis wachtte ik met de hele familie in de koude, kille wachtruimte. Zijn ouders, broer en zus. Mijn ouders, broer en tantes. Waar kwamen zij zo snel vandaan? Ik had alleen mijn broer gebeld, hij zal de rest wel gebeld hebben.

Ik had Mark gevraagd ook naar het ziekenhuis te komen, ik moest iemand bij me hebben die wist hoe erg het was. Marco’s ouders, broer en zus verkeerden namelijk in diepe ontkenning. Met hun poging tot troostende woorden: ‘Het komt wel goed, echt’, kon ik helemaal niks. Het maakte me in de war. Hoe konden ze dat nu zeggen? Zij waren er thuis niet bij geweest. Mark week geen moment van mijn zijde en gelukkig kwam mijn vader ook heel snel. Ik kan me de tijd niet heugen dat ik zo blij was hem te zien. Ik rende naar zijn auto en stortte me snikkend in zijn armen. ‘Papa, het is echt heel erg, ik denk dat hij doodgaat.’ Als een klein meisje huilde ik in zijn armen. Ik weet niet meer of hij iets zei, maar met de troost en de kracht die hij me toen gaf, kon ik de rest van het drama aan. Wat de uitkomst ook zou zijn.

Daarna begon het wachten op. Onrustig, rokend, heen en weer lopend, buiten voor de deur bij de eerste hulp. Koud, verward, zonder gesprek.

Wachten op, ja op wat? Ik wist het ergens wel, maar de rest nog niet.

Na gevoelsmatig honderd uur, in werkelijkheid maximaal één, kwam de behandelend arts: ’We hebben helaas slecht nieuws. We hebben hem niet kunnen redden. Toen hij binnenkwam, zijn we verdergegaan met de reanimatie en hebben we hem kunstmatig…’

Ik onderbrak de arts boos en geïrriteerd: ‘Hij is dus dood? Mag ik naar hem toe?’

De verpleegster die naast de arts stond, reageerde zachtjes op mijn vraag: ‘Laat de arts even uitpraten, dit is belangrijk. Daarna gaan we uw man verzorgen en mag u naar hem toe.’

‘Wat nou verzorgen? Het is mijn man, waar ik alles al van heb gezien. Ga opzij en laat me erdoor!’ reageerde ik woest.

De arts en de verpleegster wisselden een blik en gaven het op. ‘Oké, maar wees wel voorbereid, we lopen met u mee.’ Of hij er netjes bij lag, is me niet bijgebleven.

Gekust heb ik hem, vastgehouden en geknuffeld. Uiteindelijk liep ik boos en verward weg en liet ik hem daar gewoon achter. Mijn boosheid stond natuurlijk gelijk aan mijn verdriet en schuldgevoel. Had ik hem maar serieuzer genomen, had ik hem met zijn honderd kilo maar in de auto gezet en naar de eerste hulp gereden. Had ik maar…

Heb ik allemaal niet gedaan.

Mijn broer, Tim, was met vliegende spoed uit Zoetermeer aangekomen en rende me tegemoet in de lange ziekenhuisgang. Ik weet niet hoelang we elkaar hebben vastgehouden en hoe hard we gehuild hebben. Ik denk heel lang en heel hard, langer en harder dan ooit.

Ik nam iedereen en alles wat gebeurde waar als een toeschouwer. Zijn moeder die schreeuwde dat ze haar hart mochten gebruiken om hem te redden. De discussie over begraven of cremeren met mijn schoonmoeder. Mijn vader die als een leeuw opstond om mij te beschermen tegen nog meer kwaad dan al geschied was. Woedend riep hij dat ík Marco’s vrouw was en dat ík mocht beslissen. Mijn broer die ik niets hoefde te zeggen. Mijn moeder die mijn tranen huilde en oud zeer herbeleefde. Volledig stuk en gebroken. Allemaal. En ik huilend en verward daartussen.

Aan mijn kinderen heb ik geen moment durven denken die avond. Zij sliepen godzijdank. Nietsvermoedend, ondanks dat we het verhaaltje niet hebben afgemaakt.

En toen, zomaar op een vrijdagavond in oktober, werd de grond onder mijn voeten weggeslagen, was ik weduwe, hadden mijn kinderen geen vader meer, was alles leeg en stil.

Zomaar.

Op een vrijdagavond in oktober.

Waren er alleen nog herinneringen aan negentien jaar samen. Kon ik hem niet meer voelen, ruiken, proeven, horen en zien. Zo’n mooi mens, weg bij mij.

Wat nu?

De autorit van het AMC naar huis kan ik me niet meer herinneren. Tim reed en ik zat er naast, denk ik.

Ik kwam thuis in een huis dat niet meer als thuis voelde, door dezelfde voordeur waardoor Marco die avond nog binnenkwam. Ik liep de woonkamer in en ging aan de keukentafel zitten, zoals ik weet ik veel hoe vaak al heb gedaan. Maar niets was nog hetzelfde.

Als verdoofd zat ik daar, met Tim, Mark en Claire. Navoelen en een beetje praten. Maandag de pil halen, zag ik op het schrijfbord in de keuken staan.

Dat hoeft niet meer… dus.

Ineens hoefde zoveel niet meer, er was geen morgen meer.

De nacht in. Koud, in de war en in de wetenschap dat ik de volgende ochtend de kinderen moest vertellen dat hun papa dood was. Mijn broer bleef bij me en sliep op de bank waar Marco net was doodgegaan. Ik liep de trap op om toch maar naar bed te gaan, ons bed. Mijn ogen waren dik en gezwollen van het huilen, ik kreeg ze nauwelijks open. De nacht was zwarter dan ooit en wat ik voelde was bizar. Ik voelde Marco, zijn paniek, hij wist niet dat hij dood was en wilde bij me liggen. Groot, zwaar en zwart. Het kan niet ‘Je bent dood!’ Laat me.

De ochtend kwam vanzelf, zonder dat ik ook maar een minuut had geslapen. Nog nooit had ik een nacht als deze ervaren: langzaam, zwart en traag. Om een uur of zeven hoorde ik Lucas in de kamer naast me. Hij riep zoals altijd: ‘Mama, ik ben wakker.’ Voordat hij onze slaapkamer in zou komen en zou zien dat papa er niet was, liep ik naar hem toe en tilde ik hem uit zijn bedje. ‘Kom maar liefje, we gaan Robin wakker maken, ik moet jullie iets vertellen.’

Met zijn drieën liepen we de grote slaapkamer in, ik zette ze op het bed en begon te praten: ‘Weet je nog dat papa gister eerder thuiskwam en dat mama het verhaaltje niet kon aflezen, omdat papa niet lekker was?’ Met grote ogen keken ze me aan en wachtten ze op de rest. ‘Nou en toen…’

Mijn god, dit wil je toch niet vertellen?

De exacte woorden herinner ik me niet meer, ik geloof niet dat ik heb geprobeerd het in Jip-en-Janneketaal te vertellen, sommige dingen kan je gewoon niet verzachten. Dus hoorden zij op vijf- en zevenjarige leeftijd voor het eerst een achttienplus verhaal, regelrechte horror. Of zij beseften wat ‘dood’ is? Ik weet ik het niet. Omdat ik huilde, huilden ze mee, want als mama huilt, moet het wel erg zijn, toch? Ze begrepen wel dat papa er niet meer was en vuurden vervolgens duizend praktische vragen op me af.

‘Wie past er nu woensdag op? Gaan we nog wel naar Spanje en gaan we nog skiën? Mag ik nog wel op voetbal?’

Ondanks alles lachte ik door mijn tranen heen. Door hen besefte ik dat wij nog leefden en een toekomst hadden en op dat moment besloot ik: Wij gaan niet ongelukkig worden! We gaan doen wat we moeten doen, we slaan ons hier doorheen. Dat zijn we Marco, onszelf en het leven verplicht.

Pas jaren later weet ik dat deze belofte ons er doorheen heeft gesleept. Het was een keuze. Punt.

Nadat we even heel hard hadden geknuffeld, gingen we met zijn drieën naar beneden, waar Tim langzaam wakker werd op de bank. De kinderen vonden het wel gezellig en toen mijn vader even later ook nog binnenkwam, werd het pas echt knus. Mijn vader en Tim begonnen met de praktische zaken. Ik ontfermde me zo goed en zo kwaad als het ging over het normale ochtendritueel van ontbijten en aankleden.

Hoe ingewikkeld en zinloos kan zoiets ineens zijn?

Daarna schoof ik aan bij de mannen en belandde ik in de onwerkelijkheid van het regelen van de begrafenis van mijn man en vader van onze kinderen.

Het is eigenlijk belachelijk en bijna onmenselijk hoe rationeel je de ‘day after’ moet nadenken over heel veel praktische zaken. Ik ben mijn vader en broer (en de ontzettend lieve begrafenisonderneemster) nog dankbaar voor hun geduld met mij en mijn af en toe onuitstaanbare gedrag. Want ik wist precies wat ik niet wilde, maar wat ik wel wilde was een lastige.

Ik schoot alle begraafplaatsen af: ‘Nee stom, nee te ver, nee te doods.’

Tot Tim heel rustig zei: ‘Schat hij moet wel ergens liggen.’

Daarna ging er een knop om en konden we beslissingen nemen. Robin ging heel stilletjes naar haar kamer om een tekening te maken. Prachtig, die gebruikten we voor de kaart. Lucas kwam naar beneden met het boek Otje, waar een grafsteen van een engel stond. De grafsteen was dus ook al uitgezocht. Beter te vroeg dan te laat.

Tussen de praktische regeldingen door kwamen er overweldigend veel mensen langs, die veel liefde en mededogen meebrachten en ontelbare tranen.

Welkom, kom binnen en laten we elkaar troosten.

De nacht nadat Marco overleed, zat de keukentafel vol met vrienden en familie die enveloppen schreven. In mijn achterhoofd klonk de ‘opdracht’ van de begrafenisondernemer: ‘Denk even na over wat je met de muziek wilt doen.’

Oké, nadenken was al lastig, maar beslissen nog veel meer. Hoe moeilijk, zeg maar onmogelijk, is het om een keuze te maken uit miljoenen liedjes die je samen hebt geluisterd in negentien jaar? Waarom moet ik kiezen? We draaien ze allemaal en we gaan pas naar huis als er geen muziek meer is. Nee, dat is geen optie. Terwijl die lieve mensen doorschreven, dook ik achter de stereo. Tim sloot zich bij me aan en als in een trance luisterden we tot diep in de nacht muziek en ontstond er langzaam een keuze. De muziek bepaalde vervolgens de logistieke details van de begrafenis. Geen condoleance de avond voor de begrafenis, maar gelegenheid tot afscheid nemen voor de plechtigheid en tijdens dat afscheid muziek, muziek en muziek. En natuurlijk een paar liedjes tijdens de plechtigheid, gekozen door de kinderen, mij en Marco’s ouders.

Dan was ik ook meteen van dat dilemma af, wel of geen condoleance. Zelf vind ik dat gelijk staan aan een receptie van een bruiloft. Niet goed genoeg voor het bruiloftsfeest, maar het lef niet hebben om die mensen niet uit nodigen. Bij een condoleance ligt dat natuurlijk iets anders, daarin geef je mensen een keuze: of/of, en/of, en/en. En daar wilde ik niet aan: je komt of je komt niet. Totaalpakket.

Over pakket gesproken. In het basis-begrafenispakket zat standaard één volgauto.

Wilde je er meer dan moest je ervoor betalen. Logisch. Maar ik had er niks mee. Wat mij betreft kreeg Marco ‘zijn’ auto, hij paste trouwens niet eens in die van ons, en wij zouden gewoon met eigen auto’s volgen. Maar de kinderen wilden wel graag in een limousine zitten. Toch maar een volgauto dan. Als dat ze een klein beetje blij maakt dan doen we dat.

In huis was er inmiddels een soort van rust neergestreken, veel muziek en wierook. De eerste dag was verschrikkelijk. Er kwamen mensen over de vloer die niet wisten wat ze ermee aan moesten, niks durfden te zeggen en bang waren om Marco’s naam uit te spreken. Maar die wel heel verdrietig waren om hem, om ons of om zichzelf. Ik moest natuurlijk zelf ook nog wennen aan mijn rol als weduwe en mijn kinderen vonden de aandacht van al die mensen die hen huilend aankeken en veel te hard knuffelden ook niet altijd fijn.

Vanaf zondag hebben we het tij gekeerd: ‘Prima als je komt, maar dan gaan we wel over hem praten en huilen omdat hij dood is en lachen we als we het even niet meer weten. Ik ontvang deze dagen geen visite en ben allesbehalve een gastvrouw. Als je komt, dan doe je mee met de emotie van dat moment, aan toneelspelen of ons goedhouden doen we niet.’

Ik herinner me deze dagen als heel intens, dierbaar en zuiver.

De dag van de begrafenis naderde en het werd ons steeds duidelijker dat er echt heel veel mensen zouden komen. Die pasten zeker niet in het gebouw op Vredehoven. Mijn broer pakte het samen met mijn vader op en regelde dat er een geluidsinstallatie buiten kwam te staan. Ik denk dat zij nog veel meer regelden waar ik geen weet van had. Boodschappen belandden als vanzelf in de koelkast en ook stond er iedere avond eten op tafel. Niet mijn verdienste in ieder geval.

En dan ook zo iets stoms: ‘Wat doe ik aan op de dag van de begrafenis van mijn man?’ Wikken en wegen en weer was niets goed genoeg; te mooi, te casual, te weet ik veel. Samen met mijn moeder koos ik uiteindelijk voor een jurkje dat ik twee weken geleden bij de Bijenkorf had gescoord en nog niet had gedragen. Die wilde ik bewaren voor een leuke gelegenheid, dat werd dus zijn begrafenis.

De begrafenis werd een intense viering van Marco’s leven. Met een mooie blauwe kist, met tekeningen en teksten. Godzijdank was net op tijd gerealiseerd dat het een grote kist moest zijn. Ontzettend veel mensen, muziek, wijn, bier en nootjes, lieveheersbeestjes (spontane gasten) en ballonnen. Geen koffie met cake.

Een begrafenis vanuit mijn hart en mijn buikgevoel. Een afscheid dat hij meer dan verdiende, mijn ietwat zwaarmoedige, pure, oprechte, lieve man.

Voor zover je kan spreken van een ‘geslaagde’ begrafenis, dit was er één.

~ Dagboek ~

29 oktober 2007

Je bent dood. Hartstikke dood. Je ligt nu in het AMC dood te zijn en ik ben thuis. Net de kinderen naar school gebracht, dat wilden ze graag, want daar voelen ze zich veilig. Alles is al anders genoeg. Ik heb ze zelf gebracht, met opgeheven hoofd, mijn ogen en de opgezwollen huid eromheen niet zichtbaar door mijn petje. Broer als bodyguard meegenomen, als ik zou vallen kon hij me opvangen. Voel me raar en in de war.

Het was een oerknal afgelopen vrijdagavond. Boem. Wat flik jij nou, gast! Laat je ons hier achter? Door de oerknal wel dichter bij mezelf dan ooit, en ben verbaasd over mijn eigen kracht en die van de kinderen. Het lijkt of ik boven de werkelijkheid leef. Ik zie alles van een afstand en de beslissingen gaan eigenlijk redelijk vanzelf. Wil je eigenlijk begraven worden of gecremeerd? En bedankt, ben je zo lang samen en dan weet je dat niet eens van elkaar? Maar goed, je bent er niet meer, so it’s up to me. Dat komt wel goed, alsof het iets uitmaakt ook. Morgen mag ik naar je toe. Zo raar, het voelt als een date, ik kijk er naar uit om je weer te zien. Dood of niet, je bent mijn man. Dus ik ga je aankleden. Zie je morgen!

30 oktober 2007

Vandaag hadden we een date. Klinkt zo raar, maar ik was blij om je te zien. Samen met de kinderen had ik kleren uitgezocht om je die vandaag samen met je zus, broer en Tim aan te doen. Heel netjes, zoals jij dat graag had, sokken zonder plooien en T-shirt strak in je broek. Ik heb je gevoeld, overal aangeraakt en vooral gekoesterd. Wat een prachtige man. Wat een prachtige dode man. Heb je enig idee hoeveel ik van je hou en hoe verschrikkelijk ik je ga missen? Doe nog een keer vals zingen, gek lachen en me aanraken zoals alleen jij dat kan? En kus me nog een keer terug?

Tot vanavond! Dan hebben we het afscheid met alleen de familie en gaan we je kist een beetje opleuken. Dag lief.

31 oktober 2007

En dat was het dan. Vandaag hebben we je begraven, en op zeker dat je erbij was. Zag je de hoeveelheid mensen, zag je het verdriet, heb je de mooie woorden en de muziek gehoord? En heb je gezien hoe dwars ik was? Ik wilde alles weer anders, niet in een hokje wachten tot iedereen er was, maar onder de mensen en af en toe een vlucht nemen, waar dan heel veel lieveheersbeestjes waren. Ik wilde ook niet met iedereen praten, ik wilde niet in een rij. Ik voelde het verdriet van iedereen. Ik vond het zo erg voor iedereen. Je ouders, mijn god, hoe moet dit voor hen zijn dan? Pa stond vanochtend in tranen voor de deur, gevlucht voor de tranen van ma. En hij kwam terecht in mijn tranen. Ik heb hem mogen vasthouden en troosten. Maar dat is toch niet genoeg? Er begint nu ook een beetje (veel) boosheid te komen. Wat doe je ons aan? Godverdomme schat, nu zien we je echt nooit meer.

Herman van Veen

In mijn gedachten (tekst: Syb van der Ploeg)

Ik loop onder de bomen in het bos

koude druppels vallen op mijn huid

ik dans als een kind in het verse groene mos

en de vogels vliegen op met schril gefluit

langs de paddenstoelen loop ik van hier naar daar

als een vlinder in de lucht, zo zweef ik en fladder ik maar

In de wind hoor ik jouw stem

in alles wat ik zie, ben jij dichtbij

ver over de grenzen, ver van de mensen

ja, ik hou van jou, mijn weg ben jij

vanavond ben jij bij mij

Ik zing om wat je mij aan liefde bood

jij geeft me kracht omdat je van me houdt

de liefde die ik voel, voel ik tot aan mijn dood

en in mijn dromen worden wij samen oud

de liefde is een wonder, kijk naar wat ze doet

nooit kan ik meer zonder want jij bent mijn eb en vloed

In de wind hoor ik jouw stem

in alles wat ik zie, ben jij dichtbij

ver over de grenzen, ver van de mensen

ja, ik hou van jou, mijn weg ben jij

vanavond ben jij bij mij

In de wind hoor ik jouw stem

in alles wat ik zie, ben jij dichtbij

ver over de grenzen, ver van de mensen

ja, ik hou van jou, mijn weg ben jij

vanavond ben jij

vanavond ben jij

vanavond ben jij

bij mij

>