Hoofdstuk 10
Grabbelend naar de doos tissues depte Isobel haar ogen. Daarna snoot ze luidruchtig haar neus. Waar was ze in godsnaam mee bezig, hier een beetje te gaan zitten huilen? Zij werd geacht hier de sterkste zijn, degene die het heft in handen nam. Maar hoe harder ze probeerde die vervloekte tranen te stoppen, des te sneller begonnen ze te stromen.
Waarom had ze Orlando over het ongeluk verteld en de sluizen opengezet? Waarom had ze haar diepste, meest duistere geheim met hem gedeeld? Het schuldgevoel gedeeld dat haar gevormd had, dat haar haar hele volwassen leven al achtervolgde. Het schuldgevoel waar ze nog nooit met iemand over had gepraat – nooit. Zelfs niet met haar moeder. Zéker niet met haar moeder.
Maar nu, naast Orlando gezeten in het vertrouwelijke donker van de slaapkamer van het kasteel, had ze plotseling een overweldigende behoefte gevoeld om haar meest schokkende geheim aan hem op te biechten. En nu wist ze waarom ze dat had gedaan. Omdat ze hem vertrouwde. Ze vertrouwde hem meer dan wie dan ook ter wereld. Orlando. Sterk, gezaghebbend, veeleisend. Intelligent, ondoorgrondelijk en om gek van te worden. Dat alles tegelijk. Maar ook integer, oprecht en fatsoenlijk, vastbesloten te doen wat het beste was voor zijn kind. Isobel wist dat ze hem haar leven zou toevertrouwen – sterker nog, ze had hem haar meest duistere geheim toevertrouwd.
En haar intuïtie had haar niet in de steek gelaten. Orlando had haar niet verketterd en de deur gewezen. Hij had haar niet veroordeeld en niet met misplaatst medelijden of de een of andere gemeenplaats geantwoord. Op de manier die hem zo eigen was, had hij slechts de feiten vastgesteld, daarover nagedacht en zijn oordeel uitgesproken.
Eén onbezonnen moment lang had Isobel het schuldgevoel voelen oplossen, het gewicht op haar schouders voelen afnemen. Om te worden vervangen door de last van zijn volgende, verpletterende uitspraak. “Die dingen gebeuren… daar moeten we gewoon zo goed als we kunnen mee om zien te gaan”.
De woorden leken nog na te klinken in haar oren. Ze wist heel goed waar hij het over had. Zij en de baby waren “die dingen” en Orlando probeerde daar “gewoon zo goed mogelijk mee om te gaan”. Dit mooie kasteel had hij gebruikt als lokmiddel om een einde te maken aan haar uitvluchten en om haar over te halen samen een gezinsleven op te bouwen. Maar dat zou het nooit echt worden… Niet in de ware betekenis van het woord. In werkelijkheid was het castello niet veel meer dan een gevangenis – voor hen allebei. En dat was de wrede werkelijkheid die de tranen deed stromen.
‘Isobel?’ Zichzelf op zijn ellenboog omhoogduwend, probeerde hij haar aan te kijken.
Opnieuw haar neus snuitend, keerde Isobel zich van hem af.
‘Isobel, wat is er?’ Hij reikte naar haar, pakte haar vast bij haar bovenarm. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Niets.’
‘Kijk nou toch, je trilt helemaal.’
Het was waar – ze trilde. De schok van Orlando’s ongeluk, gevolgd door haar emotionele bekentenis en zijn wrede, harteloze opmerking was meer dan ze fysiek aankon. Haar lijf was gaan beven, het trillen had zich langs haar armen uitgebreid naar haar tengere schouders, die nu onbedaarlijk schokten.
‘Isobel, zeg me wat er is.’
De deken terugslaand, zwaaide Orlando zijn benen over de rand van het bed. ‘Heb je een dokter nodig?’
‘Nee, nee. Ik ben niet ziek.’ Terwijl ze haar armen om zich heen sloeg, hief ze haar hoofd om zijn bezorgde blik te beantwoorden.
Naar voren leunend zat hij op de rand van het bed, zijn handen op zijn blote bovenbenen, alert en klaar om te doen wat hij nodig achtte.
‘Het is gewoon een heel erg lange dag geweest, dat is alles.’ Ze haalde beverig adem. Dat was het zeker geweest. Lang en onaangenaam en op sommige momenten verpletterend angstaanjagend. Toen Maria haar over het ongeluk vertelde, was Isobel bang dat de enorme schok haar volledig zou lamslaan. Maar op de een of andere manier had ze zich bijeengeraapt en had de adrenaline haar de kracht gegeven naar het ziekenhuis te gaan.
In de auto, naast een bezorgd uitziende Pietro, had ze het gevoel gehad in een nachtmerrie verzeild te zijn geraakt. Want ook dit ongeluk was haar schuld. Dat moest wel. Dit gebeurde er als ze van iemand hield… dan gingen ze dood. Eerst haar vader en nu Orlando. De geschiedenis herhaalde zich wreed.
Maar Orlando was niet omgekomen. Hij was hier, in levenden lijve, met heel zijn indrukwekkende één meter vijfentachtig. Een beetje gekneusd en bebloed, maar nog altijd zijn normale, sterke, viriele zelf. Springlevend. En haar opluchting was onbeschrijflijk groot.
‘Certamente. En hij is nog een stuk langer geworden doordat ik dat stomme ongeluk had.’ Met zijn hoofd scheef gluurde hij naar haar. ‘Het spijt me, Isobel.’
‘Je kon er niets aan doen. Jij niet en dat hert ook niet.’ O nee. Bij de gedachte aan dat arme hert schoot ze weer vol.
Orlando stond op, trok de deken van het bed en leunde voorover om hem om Isobels schouders te leggen. ‘Hier, dat zal helpen tegen het rillen.’ Terwijl hij de deken met één hand vasthield onder haar kin, hield hij zijn gezicht vlak voor het hare.
Isobel sloot haar ogen voor zijn zachte adem, de mannelijke warmte van zijn lichaam.
‘Je moet naar bed, Isobel, je moet even uitrusten.’
‘Ik laat je niet alleen, Orlando.’ Ze vocht om haar ogen weer open te doen. ‘De dokter zei –’
‘Het kan me niet schelen wat de dokter zei. Je ziet er doodmoe uit en je bent duidelijk ernstig overstuur. Ik wil niet verantwoordelijk zijn voor roofbouw op je gezondheid, en bovendien wil ik niet dat onze baby risico loopt.’
‘En ik wil niet verantwoordelijk zijn voor hersenbeschadiging bij jou.’ De deken dichter om zich heen trekkend, verzette Isobel zich met alle kracht die ze nog in zich had.
Orlando fronste, zijn ogen vlogen over haar koppige gezicht, hij deed zijn mond open en weer dicht. ‘Goed dan,’ zei hij eindelijk.
Hij stond op, waardoor het elastiek van zijn boxershort, de welving van zijn heupen en de streep donker haar die van zijn navel naar beneden liep zich plotseling vlak voor Isobels ogen bevonden. Ze slikte.
‘In dat geval moeten we een compromis vinden. Je zult bij mij in bed moeten komen.’
Isobel staarde hem na terwijl hij stram om het bed heen liep, het laken strak trok en de kussens herschikte. ‘Dat kan ik niet doen,’ protesteerde ze, ze en voelde de adem in haar keel stokken. ‘Ik bedoel… je hebt net een ongeluk gehad…’
‘Ik stel alleen maar voor om rustig naast elkaar te gaan liggen, Isobel, verder niets.’
‘Nee, natuurlijk.’ Isobel voelde dat ze bloosde. Ze was blij dat het schaarse licht in de kamer haar verlegenheid verborg. ‘Maar ik denk toch dat het beter is als ik hier in de –’
‘Ga liggen.’ Dat was een bevel, haar toegeblaft vanaf de andere kant van het bed. ‘Je wilt toch niet dat ik je dwing, en dat terwijl ik gewond ben, of wel?’
Isobel wendde haar blik af, weg van dat o-zo-verleidelijke tafereel voor haar. Ze wist dat bij Orlando in bed gaan liggen het laatste was wat ze zou moeten doen, maar ze was zo moe… zo afgemat en uitgeput… alsof haar botten van lood waren. En plotseling leek niets verleidelijker dan dat. Voor ze er nog langer over na kon denken, stond ze op, deed ze haar sandalen uit en liep naar het bed.
‘Zou je niet even iets uittrekken? Anders voel ik me nogal ongepast gekleed.’
Isobel keek naar zichzelf. Ze had nog steeds de spijkerbroek en het T-shirt aan die ze die ochtend in Londen had aangetrokken. Het leek wel een eeuw geleden. Diep inademend maakte ze snel haar spijkerbroek los. Ze trok hem uit en liet hem naast het bed op de grond vallen. Wensend dat ze niet zo’n klein kanten slipje aan had gedaan, vroeg ze zich tegelijkertijd af wat het haar kon schelen. Orlando had tenslotte duidelijk gemaakt dat dit slechts een praktische regeling betrof. Maar omdat zijn ogen genadeloos over haar lichaam gingen, besloot ze dat ze het hierbij zou laten. Ze sprong in bed, trok het laken op tot aan haar kin en bleef doodstil liggen.
‘Dat is beter.’ Hij stapte naast haar in bed en zocht een comfortabele houding. ‘Zo krijg je ten minste een beetje rust, zelfs als je weigert te gaan slapen. En als er in de loop van de nacht iets met me gebeurt, ben jij de eerste die het weet.’
‘Dat is niet grappig, Orlando.’ De boosheid won het van haar bezorgdheid en ze draaide zich om zodat ze hem een woedende blik toe kon werpen. Met zijn handen achter zijn hoofd gevouwen, zijn borstspieren en de pezen in zijn onderarmen duidelijk zichtbaar, lag hij ogenschijnlijk ontspannen tegen de kussens geleund. In niets leek hij op de invalide die hij geacht werd te zijn. ‘Je hebt een ernstig ongeluk gehad. Je had wel dood kunnen zijn.’
‘Ik weet het. Mi dispiace… Het spijt me.’
Bang om hem aan te kijken, bang voor wat ze in zijn ogen zou kunnen zien, draaide Isobel zich weer om en schoof op zodat er een keurige ruimte tussen hen in bleef.
‘Doe je het licht uit?’ vroeg hij.
‘Eh… ja.’
Stilte.
Isobel hoorde Orlando’s ademhaling – zacht, ritmisch, verleidelijk. Met dichtgeknepen ogen weigerde ze haar lichaam te laten zwichten voor zijn nabijheid. Haar lijf mocht dan nog zo hard schreeuwen dat hij halfnaakt vlak naast haar lag, daar hoefde ze niet naar te luisteren. De opwindende, mannelijke viriliteit die hem omringde kon ze best negeren, met de smalle ruimte tussen hen in als schild. En als ze hard genoeg haar best deed kon ze ook de fysieke hunkering zijn armen om zich heen te voelen, uitschakelen. Ze zou gewoon kalm blijven liggen en alert blijven op veranderingen in zijn toestand. Misschien hielp het als ze haar ademhaling aanpaste aan die van hem. In en uit. Ze voelde haar lijf langzaam ontspannen en haar oogleden werden zwaar. In en uit.
Orlando keek naar de mooie slapende vrouw naast zich. Er was een paar uur verstreken en het begon weer licht te worden. Een nieuwe dag. Hij wilde bewegen, verlangde ernaar anders te gaan liggen om zijn stijve rug en pijnlijke ledematen wat soelaas te geven. Maar dan zou hij Isobel storen en dat kon hij niet over zijn hart verkrijgen.
Nadat hij haar eindelijk zover had gekregen om bij hem in bed te komen liggen, was ze tot zijn verbazing vrijwel meteen in slaap gevallen. En in haar slaap had ze zich naar hem toe gedraaid, haar lichaam tegen het zijne gekruld en een arm om zijn borst geslagen, haar hand zachtjes rustend op zijn schouder. Zo vredig, zo onschuldig.
Maar de golf van tederheid die hij voor haar voelde, deed zijn hart ineenkrimpen. Want hij wist dat hij nooit de man zou kunnen zijn die hij voor haar wilde zijn. Hij was te veel beschadigd, te zeer getekend.
Toen ze eindelijk had verteld over het auto-ongeluk, over de dood van haar vader, had hij haar verdriet als een stomp in zijn maag gevoeld. Het lijden in haar prachtige groene ogen had hem bijna doen instorten. Hij had niets liever gewild dan haar te helpen, er voor haar te zijn en haar ellende en verdriet weg te nemen, haar te beschermen tegen de pijn, tegen al het leed dat het leven haar kon brengen. Maar wie was hij om dat te doen? Uitgerekend hij? Hij vocht zelf met zoveel boze geesten – en hij was niet van plan die demonen aan Isobel, of aan wie dan ook, te tonen.
Anders dan Isobel ontbrak hem de moed ermee voor de draad te komen, maar hij wilde geen huichelaar zijn. Dus wat had hij gedaan? Hij had wreed een einde aan het gesprek gemaakt. Haar het zwijgen opgelegd. Haar aan het huilen gebracht. Want zo’n man was hij – zou hij altijd zijn.
Zachtjes veegde hij een glanzende lok haar uit haar gezicht. Hij was er zich maar al te zeer van bewust dat hij haar leven op zijn kop had gezet – eerst door haar zwanger te maken en daarna door erop aan te dringen dat ze bij hem kwam wonen. Ze was door elkaar geschud als een lappenpop in de bek van een rottweiler, tot ze aan zijn voeten was gevallen.
Maar Isobel was geen lappenpop. Integendeel. Ja, het was hem gelukt zijn wil aan haar op te leggen, maar het was Isobels moed die haar had doen instemmen met zijn plannen, niet haar zwakte. Ze was de sterkste, meest onafhankelijke jonge vrouw die hij ooit had ontmoet. En dat vond hij ontzettend leuk aan haar. Hij vond een heleboel dingen leuk aan haar. Dat maakte zijn volgende beslissing alleen maar moeilijker: hij zou erop staan dat ze zo snel mogelijk zouden trouwen.
Ondanks zijn poging te doen alsof het ongeluk een kleinigheid was geweest – zowel tegenover zichzelf als tegenover Isobel – had het hem wel degelijk van zijn stuk gebracht. Fysiek viel het allemaal mee, hij had geluk gehad en slechts een bult en wat kneuzingen opgelopen. Maar het had hem wel met zijn neus op zijn eigen sterfelijkheid gedrukt. Stel dat hij niet zoveel geluk zou hebben gehad? Stel dat hij met uitgebluste ogen in die greppel had gelegen in plaats van dat hert?
Isobel en hij moesten zo snel mogelijk trouwen. Hij wilde niet langer wachten. Wat zou er van zijn kind zijn geworden als hij was omgekomen bij het ongeluk? Het zou niet alleen geen vader meer hebben gehad, maar ook geen enkel recht op zijn zakenimperium, het landgoed of de titel van markies van Trevente. Niets. En erger nog – dat had hij eerder eens uitgezocht – zijn kind zou niet eens de naam Cassano kunnen dragen. Bij ongetrouwde stellen moest de vader persoonlijk aanwezig zijn om de geboorteaangifte te doen en zijn naam op het geboortecertificaat te laten opnemen. Of de naam moest worden goedgekeurd door het hof, zoals in het treurige geval van zijn eigen vader. Beide opties waren onmogelijk als je dood was. Orlando zou uit het leven van zijn kind zijn gevaagd alsof hij nooit had bestaan. En plotseling wist hij dat hij dat voor geen goud zou laten gebeuren.
Isobel bewoog zich tegen hem aan, haar lippen gingen even van elkaar, alsof ze iets wilde zeggen, en tuitten zich toen weer lieflijk.
Er was nog een reden waarom Orlando de bruiloft wilde vervroegen. Hij had zichzelf moeten dwingen die onder ogen te zien. Stel dat Isobel van gedachten zou veranderen? Ze had toegezegd ergens op een niet nader bepaald moment in de toekomst met hem te trouwen, maar wie zei dat ze daar niet op terug zou komen? Of misschien had ze alleen maar toegezegd om hem van haar nek te krijgen. Of, erger nog – en deze gedachte liet hem niet meer los – stel dat ze een ander ontmoette?
Dat was heel goed mogelijk… het kon zomaar gebeuren. Ze was een uiterst aantrekkelijke jonge vrouw en hij had genoeg andere mannen naar haar zien kijken. En nu waren ze in Italië, waar alle mannen zichzelf als vurige minnaars zagen en elke kans aangrepen om dat te bewijzen.
Hij bewoog een beetje en voelde Isobels hand steviger om zijn schouder. Het zou zo makkelijk zijn die roze lippen te kussen, te wachten tot ze zich tegen hem aan zou drukken. Hoe ze hem dan zou uitnodigen om met haar te vrijen – zijn lijf bereidde zich er nu al op voor met een groeiende erectie die hij hardnekkig probeerde te negeren. ‘Je bent zo mooi, Isobel. Heb ik je dat weleens verteld?’ Met gebogen hoofd fluisterde hij het zo zacht dat hij niet eens wist of de woorden wel hoorbaar waren. Hij wilde zo graag met haar vrijen dat het pijn deed. Maar seks loste niets op – hoe lekker het ook was.
Dus in plaats daarvan legde hij haar arm zachtjes langs haar zij. Toen schoof hij langzaam de dekens opzij en dwong zichzelf weg te kruipen van haar verrukkelijke, warme, slapende lijf. Het was tijd om een hele lange, hele koude douche te nemen.
“Je bent zo mooi, Isobel.” De woorden weerklonken keer op keer in haar hoofd, totdat Isobel merkte dat ze glimlachte en haar arm naar Orlando uitstrekte om zich ervan te verzekeren dat hij daar was. Maar hij was er niet.
Met een schok ontwaakte Isobel uit haar fijne droom en zag ze dat de andere helft van het bed leeg was. Paniek greep haar bij de keel. Hoe laat was het? Ze gluurde naar het horloge dat ze nog om had. Kwart over negen! Hoe kon ze zich in hemelsnaam zo hebben verslapen? Hoe had ze überhaupt in slaap kunnen vallen? Ze had over Orlando moeten waken. Wat als er iets vreselijks met hem was gebeurd?
Een kamerjas aanschietend over haar verkreukelde T-shirt, stormde Isobel de gang in. Ze keek naar beide kanten voor ze de trap af rende, met in haar hoofd het doembeeld van Orlando in coma ergens op een vloer, omringd door een reanimatieteam dat hem wanhopig weer tot leven probeerde te wekken. Het was een doemscenario dat alleen nog maar duizend keer erger werd toen ze door het raam een takelwagen in het vizier kreeg die Orlando’s gehavende sportauto de oprijlaan op sleepte. Ze kon er niet naar kijken.
Maar het raam bij de volgende bocht in de trap bood een heel andere aanblik. Een schittering van zonlicht op het water en daar – met lange slagen baantjes trekkend in het zwembad – was Orlando.
Terug in de slaapkamer ging Isobel op de rand van het bed zitten wachten tot haar hart weer gekalmeerd was en het vreselijke beeld van de verwrongen auto van haar netvlies was verdwenen. Ze zou een korte douche nemen, zich aankleden en hem dan eens gaan zeggen wat ze ervan dacht.
Toen ze bij het zwembad aankwam, stond hij zich aan de kant af te drogen. ‘Wat ben je in vredesnaam aan het doen?’ Met haar handen op haar heupen keek ze met samengeknepen ogen naar hem op. ‘Jij hoort in bed te liggen.’ Ze keek hoe hij de handdoek laag om zijn heupen bond en staarde naar de druppels water op zijn gespierde borst en naar de blauwe plekken op zijn olijfkleurige huid.
‘Ik wilde het zwembad inwijden.’ Met zijn armen over elkaar keek Orlando haar met een raadselachtige blik aan.
‘Nou, dat had je niet moeten doen. Niet zonder het mij te vertellen.’
‘Ik dacht dat zwemmen goed zou zijn tegen de stijfheid.’ Orlando ontvouwde zijn armen weer, strekte zijn rug en rolde een paar keer met zijn schouders. ‘Ik denk dat het geholpen heeft.’
‘Nou, dat is mooi, denk ik.’ Isobel slikte. ‘Je linkerhand is nogal beurs, zie ik.’ Aarzelend zette ze een stap in zijn richting. ‘Hoe is je hoofd vandaag?’ Ze kon zichzelf niet tegenhouden: met uitgestrekte hand veegde ze een lok vochtig haar van zijn voorhoofd. Haar vingers raakten de wond met een vederlichte, trillende zachtheid aan.
Heel even staarden ze elkaar aan. De stilte werd slechts verbroken door het vriendelijke getjirp van een vogel in een boom ergens vlakbij.
‘Het gaat goed,’ zei Orlando ten slotte. ‘Het is maar een bult.’
‘Ik moet zeggen dat het er beter uitziet.’ Isobel liet haar hand ongemakkelijk langs haar zij vallen. ‘Het is al veel minder gezwollen. Maar ik denk dat je je vandaag even moet laten nakijken door een dokter.’
‘Dat is al geregeld.’ Een hand door zijn natte haar halend, veegde hij de warrige lokken van zijn voorhoofd. ‘Hij is over ongeveer een halfuur hier. Ik dacht dat het jou in ieder geval gerust zou stellen.’
‘Fijn.’ Isobel keek naar Orlando’s blote voeten, naar zijn voetafdrukken die snel droogden in de ochtendzon. ‘Het is goed te zien dat je je verantwoordelijk gedraagt.’
‘O, ik kan echt wel verantwoordelijk zijn, Isobel.’ Toen liep hij naar zijn spijkerbroek, gooide nonchalant de handdoek van zich af en begon de broek aan te trekken.
Isobel keek abrupt weg.
‘Mijn verantwoordelijkheidsgevoel heeft me zelfs tot een belangrijk besluit gebracht.’
‘O?’ Ze zou niet naar hem kijken voor hij was aangekleed. ‘Wat voor besluit?’
Plotseling voelde ze een arm om haar schouder. Orlando, in spijkerbroek nu, leidde haar terug naar het castello.
‘Het ongeluk gisteren…’ Hij sprak zacht. ‘Je had gelijk, ik had het niet zo nonchalant weg moeten wuiven. Het leven kan in een flits voorbij zijn.’ Hij keek haar van opzij aan. ‘Dat weet jij maar al te goed.’
Isobel knikte, maar durfde niets te zeggen.
‘Daarom denk ik dat we moeten trouwen.’
‘Ja, dat weet ik.’ Isobel bleef doelbewust de ene voet voor de andere plaatsen over het pas gemaaide gras. ‘We hadden afgesproken dat we dat zouden doen als de baby geboren is –’
‘Ik bedoel zo snel mogelijk.’ Ze bevroor en Orlando’s ogen vlogen over haar gezicht terwijl hij op haar antwoord wachtte.
‘Zo snel mogelijk?’ vroeg Isobel, zijn blik ontwijkend. ‘Waarom?’
‘Omdat ik ons kind nu al wettelijk wil beschermen, het niet langer aan het lot wil overlaten. Na wat er gisteren gebeurd is, wil ik dat risico niet meer nemen.’ Zijn stem was kalm en gecontroleerd, maar daarachter klonk de zo bekende ijzeren wil door. ‘We moeten nu trouwen, Isobel. Dat is de enige oplossing.’
Isobel haalde diep adem. Weer werd ze door Orlando Cassano gemanipuleerd. Nu was hij zo te zien vastbesloten haar laatste voorwaarde terzijde te schuiven.
Maar was dat misschien ook niet meer dan een zinloze poging om te bewijzen dat ze nog enige grip op de situatie had? Hoewel, misschien was er nog een reden – een die ze hoognodig onder ogen moest zien en vervolgens voor altijd moest begraven. Met het uitstellen van het huwelijk had ze gehoopt Orlando van gedachten te kunnen veranderen. Niet over het trouwen, maar over de redenen waarom. Ze had gewoon zielig gewacht op een teken dat hij met haar wilde trouwen om wie ze was, en niet alleen maar omdat ze de moeder was van zijn kind. Goed, daar was ze nu wel klaar mee. Ze moest accepteren dat dat teken nooit zou komen. Ze moest de harde werkelijkheid onder ogen zien en zich concentreren op de positieve kanten van de situatie.
Nog maar een paar uur geleden had ze doodsangsten uitgestaan om Orlando en nu stond hij daar, sterk en trots en dominant als altijd. Godzijdank. En ze erkende dat hij wilde doen wat het beste was voor hun kind. Zelfs al gaf hij niets om haar. Wat maakte het uit als Orlando nu al wilde trouwen? Het zou nukkig zijn om erop te staan nog een paar maanden te wachten.
Ze keerde zich om en begon weer richting het castello te lopen, met Orlando in haar kielzog. ‘Als je dat wilt, Orlando, dan vind ik het goed,’ zei ze over haar schouder. ‘We kunnen trouwen wanneer je maar wilt.’