3
Overleven

Maar de gedachte dat mama op een dag dood zou liggen was nog veel erger. ‘En de psychiater, wat zegt die dan?’ vroeg ik. ‘Die wil dat ik me laat opnemen,’ zei mama. ‘Maar dat is de pest, dat gaat nou eenmaal niet met je vader. Ik kan die man nou eenmaal niet met jullie alleen laten.’ ‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Omdat hij niet te vertrouwen is,’ zei mama. ‘Hij gaat er heus niet snel met een ander vandoor,’ zei ik. ‘Daar heb ik het nog niet eens over,’ zei mama. ‘Jij weet niet half hoe jouw vader is. Ik ben niet voor niks ziek geworden, ik heb heel wat met hem meegemaakt. Vraag me niet wat, maar één ding zal ik je zeggen: jouw vader gaat over lijken.’ Wat bedoelde mama daarmee? Ik voelde me ineens misselijk worden. […] ‘Heeft papa iemand vermoord?’ Ik moest het weten. ‘Luister goed, jouw vader gaat letterlijk over lijken. Meer zeg ik niet.’ 23

Wanneer kinderen opgroeien in privé-oorlogsgebied, dan raken ze ernstig beschadigd. Altijd en zonder uitzondering… alleen blijkt die schade soms pas jaren later. Op de eerste plaats kunnen deze kinderen zich niet veilig hechten, vervolgens ontwikkelen ze allerlei strategieën om zich staande te houden. Deze kinderen zijn bezig met overleven, ze leven niet.

Onveilige hechting24

Ouders denken en hopen vaak dat baby’s niet veel gevolgen ondervinden van problemen in het gezin, omdat ze nog zo klein zijn. Het tegendeel is echter waar. Juist in de babytijd is het van belang dat een kind veiligheid, koestering, warmte en geborgenheid ervaart. Dan alleen kan het kind zich veilig hechten aan de ouders of verzorgers. Over het algemeen wordt aangenomen dat een veilige hechting van belang is voor een gezonde psychische ontwikkeling en voor een redelijk gelukkig bestaan.

We spreken van een ‘veilige hechting’ wanneer een kind, in angstige situaties en bij vermoeidheid of ziekte geneigd is op adequate wijze de nabijheid van en het contact met zijn opvoeders te zoeken.

De Britse kinderpsychiater John Bowly is de grondlegger van de gehechtheidstheorie. In eerste instantie werd verondersteld dat de band tussen kinderen en ouders ontstaat doordat de ouder het kind voedt. Met andere woorden, de liefde van het kind voor de ouder gaat door de maag. De zeer bekend geworden experimenten in de jaren vijftig met resusaapjes wezen echter iets anders uit.

De aapjes werden direct na hun geboorte gescheiden van hun natuurlijke ouders. Ze kregen twee soorten kunstmoeders. Eén kunstmoeder werd bekleed met een zacht soort bont, de andere kunstmoeder bleef een soort kaal geraamte zonder zachte stof. Beide kunstmoeders gaven melk doordat er ergens een fles was gemonteerd. Tijdens het onderzoek werd de tijd gemeten dat de aapjes bij beide ‘moeders’ verbleven en wat bleek: alle aapjes hadden de voorkeur voor de bont-kunstmoeder en brachten bij haar aanzienlijk meer tijd door dan bij het ijzeren geraamte, al gaf die ook melk. Soortgelijke experimenten wezen ook uit dat bij gevaar de aapjes die opgroeiden bij de bontkunstmoeder minder angstig reageerden en minder angstig bleven dan die aapjes die opgroeiden bij het ijzeren geraamte. Onderzoekers en wetenschappers concludeerden uit deze – en tal van andere experimenten – dat voeding niet het belangrijkste is bij het totstandkomen van hechting, maar dat de ‘aaibaarheidsfactor’ van de moeder een doorslaggevende rol speelt, niet alleen voor aapjes, maar ook voor mensenbaby’s. Dus de warmte van haar lichaam, de zachtheid van haar gebaren, haar liefdevolle stem, haar contact zoekende ogen, zullen het kindje weldadig voorkomen en zullen het geruststellen wanneer het zich bang of onbehaaglijk voelt. De baby kan door bijvoorbeeld huilen aangeven dat het de moeder nodig heeft en de mate waarin moeder die signalen begrijpt en oppikt, met andere woorden de sensitiviteit van moeder, is allesbepalend voor de kwaliteit van het wederzijdse contact dat tot stand zal komen. Het kind zal zich door de troostende moeder ook erkend en begrepen voelen en zal een gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen ontwikkelen. Natuurlijk is de hechting aan vader ook van belang, maar in het doorsnee-westerse gezin zijn het toch vooral de moeders die zich intensief met de baby’s bezighouden; moeder is dan ook in eerste instantie de belangrijkste hechtingsfiguur. De baby beseft pas later in zijn of haar ontwikkeling dat er ook nog een vader is. Wanneer het kind zich aan moeder veilig heeft kunnen hechten, zal dit de band met vader ten goede komen.

Maar wat nu als moeder zich opstelt als een ‘koud, ijzeren geraamte’, dat wel melk geeft maar verder nauwelijks – of te weinig sensitief – naar haar kind omkijkt, en vaders vrijwel nooit thuis zijn? Dan zal het kindje zich angstig en onbehaaglijk voelen en zich niet kunnen ontspannen en het zal eveneens leren dat zijn signalen niet voldoende worden beantwoord waardoor het zelf ook steeds minder adequaat gedrag gaat vertonen ten opzichte van zijn ouders wanneer het overstuur of bang is. De hechting wordt dan verstoord en er ontstaat een zogenaamde onveilige hechtingsstijl.

Binnen de hechtingstheorie worden drie onveilige hechtingsstijlen onderscheiden:

Angstig-vermijdende gehechtheid: het kind gaat, wanneer het overstuur is, de opvoeder actief uit de weg. Het ‘weet’ inmiddels dat het toch niet bij moeder terecht kan en heeft de pogingen om troost te vinden al opgegeven, zo bespaart het zichzelf iedere keer weer de teleurstelling.

Afwerende gehechtheid: het kind dat overstuur is, klampt zich enerzijds vast aan moeder, maar weert het tegelijkertijd af. Bijvoorbeeld: het kind wil steeds op schoot, maar als moeder het dan optilt, krijst het en schopt en slaat het haar zodat ze het weer op de grond zal zetten. Het kindje zal vervolgens weer aan haar been gaan hangen en toch weer contact zoeken, en is niet te troosten.

Gedesorganiseerde gehechtheid: het kindje dat overstuur is, heeft geen duidelijke strategie in het contact zoeken met zijn moeder, wat zich kan uiten in gedragingen die doelloos lijken. Bijvoorbeeld: het kindje loopt een stukje haar kant op, maar blijft dan abrupt staan en staart voor zich uit. Loopt dan weer de andere kant uit en doet hetzelfde.

Binnen de psychologie wordt verondersteld dat kinderen die onveilig gehecht zijn, zich later in hun volwassen leven ook meestal op een vermijdende, afwerende of gedesorganiseerde manier gedragen in intieme relaties, waardoor er ernstige (relatie)problemen kunnen ontstaan. Het kind ontwikkelt in de relatie tot zijn ouders een soort intern ‘werkmodel’, een ‘innerlijke voorstelling’ van de beschikbaarheid van de ouders. Daarin zijn bepaalde gevoelens, denkbeelden, verwachtingen over het gedrag van anderen en over zichzelf vervat. Het kind relateert bijvoorbeeld een positief of negatief gevoel van eigenwaarde aan de mate waarin de ouders beschikbaar zijn. Wanneer ouders voldoende sensitief reageren op het kind, zal het kind zich over het algemeen goed voelen en zal het over zichzelf gaan denken in termen van ‘ik ben goed’. Dit ‘werkmodel’ wordt min of meer het kader van waaruit het kind ook andere mensen en nieuwe situaties tegemoet treedt. Wanneer dat ‘werkmodel’ grotendeels bepaald wordt door de overtuiging ‘ik ben slecht en bij je dierbaren kun je toch nooit terecht’, is dat natuurlijk erg bepalend voor het gedrag op latere leeftijd. Het is dus wel degelijk van belang dat een kind een veilige hechtingsstijl kan ontwikkelen, want daarmee wordt het perspectief op een gelukkiger leven aanzienlijk vergroot omdat het positievere verwachtingen heeft van anderen en ook een positiever zelfbeeld heeft waardoor het adequater met situaties kan omgaan.

Er zijn kinderen (bijvoorbeeld de ‘doe-het-zelvers’ uit het vorige hoofdstuk) die een onveilige hechtingsstijl hebben ontwikkeld en daarbíj nog eens getraumatiseerd worden omdat ze thuis de vreselijkste dingen meemaken. Ze ervaren dus nooit – of veel te weinig – echt troost en geruststelling. Die kinderen zullen zich extreem angstig en akelig (blijven) voelen, maar ze zullen toch verder moeten leven. Er zijn gelukkig ook kinderen die wel een veilige hechtingsstijl ontwikkelden omdat de eerste jaren in het gezin redelijk goed waren, maar die een paar jaar later nare gebeurtenissen gaan meemaken. Die kinderen zullen zich waarschijnlijk iets beter staande kunnen houden in moeilijke omstandigheden dan diegenen die onveilig gehecht waren, omdat ze wellicht ook op adequate manieren troost kunnen zoeken bij andere volwassenen dan hun eigen ouders.

Chantal (40)

Als ik ’s nachts wakker word, kan me ineens intens het gevoel bekruipen van alleen te zijn, heel erg alleen te zijn… mijn God, wat voel ik me dan verlaten…

Het innerlijke praten is dan stil, het denken uitgeschakeld, alleen het gevoel is er, zo diep van binnen, zo totaal omhullend van verlaten zijn.

Ik ken dat gevoel nog goed… van vroeger… in bed gestopt en koud, me niet geborgen, me vergeten voelen… ‘Mama,’ riep ik dan zacht… ‘de poes is toch niet dood? Ik ben zo bang dat de poes er niet meer zijn zal morgen…!’

Afweermechanismen25

Wanneer we dingen meemaken die te akelig, te angstig, te verwarrend, te vreselijk voor woorden zijn, dan zijn we gezegend met een psychisch fenomeen dat ons helpt te overleven in nare of gruwelijke omstandigheden. We schakelen dan onze afweermechanismen in. Deze dienen om bepaalde heftige neigingen, verlangens en gevoelens in onszelf, bepaalde akelige gebeurtenissen of een vreselijke realiteit af te schermen voor ons bewustzijn, omdat die neigingen en gevoelens of die realiteit ons te angstig zouden maken als we ons daar wel volledig van bewust waren. Zo’n afweermechanisme is bijvoorbeeld ontkenning. Wanneer vader altijd heel onaardig tegen zijn zoon doet, kan het kind zichzelf wijsmaken dat vader wel heel lief tegen hem doet. ‘Ik zie het verkeerd, ik heb geen goede kijk op de zaak,’ zegt het kind dan tegen zichzelf. Zo hoeft het niet de pijn van de afwijzing te voelen.

Er zijn veel verschillende afweermechanismen. De jongen uit het bovenbeschreven voorbeeld, die door zijn vader gekleineerd wordt, kan bijvoorbeeld ook heel erg bezorgd worden over vader: vader krijgt toch geen ongeluk, er zal toch niets met hem gebeuren? We noemen dit dan overdekken met het tegendeel. Zijn woede over de afwijzingen zet hij om in overbezorgdheid en zo hoeft hij zich niet schuldig te voelen over zijn woede. Mensen die hun eigen boosheid niet durven voelen, projecteren die ook nogal eens op anderen, ze denken dan bijvoorbeeld dat anderen steeds boos op hen zijn. Dit afweermechanisme wordt dan ook projectie genoemd.

Rationaliseren en begrijpen is weer een ander afweermechanisme. Een kind dat bijvoorbeeld de bondgenoot van moeder is geworden, kan voortdurend tegen zichzelf zeggen dat moeder het niet kan helpen dat ze niet goed voor de kinderen zorgt, want ze heeft het zo moeilijk met papa. Maar wanneer mama en papa dan in de slaapkamer samen lachen en hij ontdekt dat ze het ook wel eens erg gezellig hebben, dan kan hij zijn begripvolle redenering niet volhouden. Dan moet hij misschien ontkennen dat papa en mama het ook wel eens leuk hebben. Zo vormt hij zich een eigen, vertekend beeld van de dagelijkse realiteit.

Ieder mens maakt van tijd tot tijd wel eens gebruik van deze afweermechanismen, maar eigenlijk is het beter om je zoveel mogelijk bewust te zijn van je eigen heftige impulsen en driften, de pijnlijke gevoelens en sterke verlangens die in jezelf leven of die opgewekt worden door omstandigheden. Dan kun je beter kiezen wat je ermee wilt doen. Soms zul je de driften moeten leren beheersen. Kun je de woede en de neiging tot slaan niet kwijt in die tenniswedstrijd? Kun je je gevoelens leren verdragen in plaats van ze weg te stoppen en ervoor te vluchten? Misschien kun je ze leren te uiten in een goed gesprek?

Een kind dat in een onveilige of traumatiserende situatie opgroeit, moet veel te vaak een beroep doen op het gebruik van afweermechanismen. Het zijn weliswaar de hulptroepen om te overleven, om door te kunnen gaan, maar ze vertekenen altijd het zelfbeeld en de situaties. Bovendien kan niets worden geleerd van wat je wegstopt, ontkent, toedekt, projecteert. Je moet dat afweergeschut steeds weer in stelling brengen.

Overlevingsstrategieën

Afweermechanismen leiden vaak tot een serie gedragingen en een manier van doen die we overlevingsstrategieën noemen. Zo kan een kind dat als boksbal dient en regelmatig wordt mishandeld, de mishandeling gaan uitlokken door stout gedrag. Op die manier kan hij denken dat het niet aan papa ligt (afweer), maar aan zichzelf en bovendien kan hij de situatie door zijn uitlokkende gedrag beter controleren (overlevingsstrategie): ‘Het is beter om te weten wanneer je slaag krijgt, dan dat het je iedere keer overvalt.’

Afweermechanismen en overlevingsstrategieën helpen dus letterlijk om te overleven, maar hoewel ze het kind een subjectief gevoel van veiligheid geven, wordt de situatie thuis er feitelijk meestal onveiliger op. Want wanneer een kind als overlevingsstrategie slaag gaat uitlokken, zal het waarschijnlijk meer klappen krijgen dan wanneer het dat niet zou doen. Deze strategieën ontstaan vaak al op heel jonge leeftijd, zelfs soms nog voor het kind kan verwoorden wat het allemaal voelt en denkt, en ze worden op die manier medebepalend voor de karaktervorming. De sociale omgeving van het kind – ouders en anderen – reageren op die overlevingsstrategieën vaak op zo’n manier (door afwijzing, straf, of verwennerij) dat die strategieën weer worden versterkt. (Het kind dat slaag uitlokt, wordt steeds harder geslagen door vader als reactie op zijn slaag uitlokkende gedrag, vervolgens gaat het kind nog meer slaag uitlokken, gaat vader nog harder slaan, enzovoort.) Zo kan de situatie thuis vreselijk uit de hand lopen en zodoende het hele gezin ernstig ontwricht raken.

Overlevingsstrategieën hebben nog meer nadelen: ze falen wel eens of ze schieten wel eens te kort. Net als in een echte oorlog voldoet een opgeworpen barricade niet altijd om de vijand buiten de deur te houden. In privé-oorlogen wil de oorlog ook nog wel eens te erg worden waardoor de onverdraaglijke realiteit toch even tot het bewustzijn doordringt. Dit kan dan hevige buien van verdriet, enorme angst, paniek of woede tot gevolg hebben, die door niemand begrepen worden.

Carla (46)

Als klein meisje fantaseerde ik steeds dat mijn vader mij zou ophalen van school en dan zou zeggen: ‘Kijk eens, dit is mijn mooie dochter.’ Ik had allerlei excuses voor hem verzonnen waarom hij maar niet kwam. Op een dag zei ik tegen al mijn vriendinnetjes dat hij ’s avonds zou komen, alsof ik dacht dat wanneer ik het maar vaak genoeg zei, het ook werkelijkheid zou worden. Toen hij uiteindelijk toch niet kwam, was ik heel verdrietig en wist ik even heel zeker dat hij niet van mij hield. Ik heb ’s avonds in mijn bed erg moeten huilen, maar mijn moeder begreep niet wat er aan de hand was, omdat zij niet wist dat ik zoveel over hem fantaseerde. De volgende dag was ik weer helemaal de oude en fantaseerde ik gewoon verder. Dertig jaar later heb ik ongeveer een jaar lang gehuild om het feit dat hij nooit is gekomen, dat hij mij op de wereld heeft gezet zonder ook maar een tel naar mij om te kijken.

Het kan ook zijn dat de oorlog niet erger wordt, maar dat de conditie van het slachtoffer afneemt door vermoeidheid. Stel dat je in een werkelijke oorlog al weken onder vuur ligt en je hebt goed stand weten te houden, dan kan het je toch een keer te veel worden, door vermoeidheid bijvoorbeeld. Ook dan dringt de harde realiteit, die zoveel mogelijk afgeweerd moest worden, weer tot het bewustzijn door met alle bijbehorende gevoelens. Of iemand een privé-oorlog zal overleven zal dan ook zeker mede afhangen van diens psychische draagkracht en van de mogelijkheid om zijn afweer ‘overeind’ te houden.

Afweermechanismen en overlevingsstrategieën blijven vaak bestaan wanneer de ‘oorlog’ al lang voorbij is. De neiging om gevoelens weg te stoppen, om te vluchten, om te rationaliseren, om te bagatelliseren, om straf uit te lokken, enzovoort, kan in het latere leven hardnekkig standhouden en is in veilige situaties niet altijd adequaat. Op latere leeftijd moeten die overlevingsstrategieën dan soms weer ‘ontmanteld’ worden om beter te kunnen functioneren. Dit kost veel tijd en vraagt wijsheid en geduld.

Er zijn ook overlevingsstrategieën die in onze maatschappij min of meer geaccepteerd worden, beschouwd worden als normaal. Zo kan veel fantaseren over liefde, vriendschap, geld, heldendaden of succes ook een overlevingsstrategie zijn, net als veel zorgen voor anderen, enorm je best doen en altijd flink zijn.

Verder zijn er overlevingsstrategieën die uit nood geboren worden en later een bron van inkomsten kunnen worden. Als ze zich uiten in creativiteit bijvoorbeeld.

Joke (50)

Thuis was altijd veel muziek, vooral Duitse schlagers. Ik kon uren op mijn kamer zitten, alleen maar die muziek draaien en daar helemaal in opgaan. Die muziek hielp me om de dagelijkse nare dingen te vergeten. Hoe harder mijn moeder beneden schreeuwde omdat ze weer eens ruzie had met mijn vader, des te harder schalde mijn muziek. ‘Du…! Du bist alles… was ich habe… auf der Welt… Du… bist alles was ich willl…! Duuu!!!’ 26 Mijn vader, die op het laatst dat nummer niet meer kon aanhoren, kwam een keer binnenstormen en sloeg mijn pick-up met plaat en al aan gruzelementen. Later werd het gemakkelijker, toen had je koptelefoons. Muziek is mijn leven lang erg belangrijk voor me geweest, heel veel liedjes roepen bepaalde herinneringen op. Op mijn vijftiende deed ik mee aan een talentenjacht, ik mocht zelf een levenslied schrijven en zingen. Ik deed dit zo overtuigend dat ik de wedstrijd won. Sindsdien treed ik op en verdien ik een goede boterham met mijn liedjes. Zo heeft mijn geschiedenis toch nog enige zin gehad.

Zwaar afweergeschut

Hoe onveiliger thuis de situatie is, des te zwaarder het geschut – sterkere en effectievere afweermechanismen en overlevingsstrategieën – dat moet worden ingezet. Kinderen die in traumatiserende omstandigheden opgroeien maken onder andere veelvuldig gebruik van de afweermechanismen ‘dissociëren’ en ‘splitsen’.

Dissociatie

Normaal gesproken rent een kind weg of verdedigt het zich als het in een bedreigende situatie terecht komt, maar wanneer vluchten of vechten niet kan en je min of meer gevangen bent in de situatie, moet je wat anders doen om te overleven, je kunt dan bijvoorbeeld proberen je ‘dood’ te houden door zo veel mogelijk je gevoelens uit te schakelen. Je ‘versteent’, ‘bevriest’ min of meer je gevoel, binnen de psychologie wordt dit dissociëren genoemd. Sommige mensen beschrijven het als een soort mist waardoor ze alles wazig zien, weer andere beschrijven het als een soort ‘trance’, een soort hypnotische toestand.27

Een specifieke vorm van dissociëren is ‘buiten jezelf treden’, alsof je naar jezelf kijkt zoals je naar een vreemde kijkt. Het kan ook zijn dat je niet zozeer met afstand naar jezelf kijkt, maar dat je naar de wereld en naar de gebeurtenissen om je heen kijkt alsof je een film ziet. Je doet er zelf niet aan mee, je staat buiten de gebeurtenissen en bent als het ware toeschouwer van je eigen leven. Dit wordt meestal als heel vervreemdend ervaren. Mensen die zich zo vervreemd voelen, hebben vaak het gevoel dat ze niet echt leven… alsof ze zichzelf en de wereld van achter een glazen raam meemaken. Dat wat ze meemaken, doet hun weinig of niets. Ze weten meestal ook dat het niet normaal is, dus proberen ze wel emoties te tonen, maar die zijn voor henzelf en vaak ook voor anderen onecht.

Bert (40)

Ik ben heel lang min of meer gevoelloos geweest. Wat er ook gebeurde, ik kon het gewoon niet goed voelen en dat verontrustte me. Ik ben niet normaal, dacht ik dan. Mijn trouwdag, de bevalling van mijn eerste kind, het ontslag op mijn werk, het overlijden van een goede vriend, het deed me allemaal niet veel. Ik leefde wel door. Mijn vrouw vroeg me wel eens: ‘Maar wat voel je dan?’ Niets dacht ik dan… gewoon niets! Maar zeg dat maar eens, dan krijg je weer gezeur van: hou je dan niet van me? Zelfs dat kon ik niet voelen. Weet je wanneer ik voor het eerst iets echt voelde? Toen ik mijn hond moest laten inslapen. Ik ben dierenarts en zou dit klusje zelf wel opknappen. Toen dat trouwe beest me nietsvermoedend aankeek en me blij tegemoet kwam, brak er iets in me. Ik kon het niet, ik heb wel een uur zitten janken. Mijn vrouw was er gelukkig niet bij, ze zou zich doodgeschrokken zijn. Ik jankte aan één stuk door omdat die hond dood moest natuurlijk, om alles wat er eerder al gebeurd was, maar het meest jankte ik nog van opluchting omdat ik eindelijk wat kon voelen.

Dit gevoel van vervreemding kan ook ontstaan ten opzichte van bepaalde lichaamsdelen. Seksueel misbruikte mensen hebben vaak last van vervreemding van hun onderlichaam, alsof ‘dat deel’ niet van henzelf is. Tijdens het misbruik werden zoveel mogelijk gevoelens en lichamelijke sensaties in het onderlichaam onderdrukt. Iemand leert als het ware uit noodzaak het onderlijf zoveel mogelijk weg te maken.

Helga (45)

Tijdens het seksueel misbruik probeerde ik zoveel mogelijk niets te voelen. Ik weet nog goed hoe ik dat deed. Wanneer hij met me bezig was, keek ik naar de plaatjes op de muur en telde ik heel intensief de patronen op het behang. Ik kon dat op het laatst heel goed, ik voelde dan vrijwel niets meer van de angst. Ik kreeg, toen ik volwassen was, allerlei klachten in mijn onderbuik, daardoor moest ik wel met mijn onderlijf bezig zijn, maar ik haatte het! Ik wilde geen onderlijf hebben… het had me alleen maar ellende gebracht! Tijdens de lichaamsgerichte therapie ontdekte ik dat ik vervreemd was van mijn eigen lijf en vooral dus van mijn onderlijf. Mijn partner voelde dat ook wanneer hij me aanraakte, mijn buik en bovenbenen voelden doods aan, ‘net een blok hout’ zei hij wel eens. Het is ook wel logisch… Wanneer ik tijdens het misbruik wel had durven voelen, was het net geweest alsof ik het zelf had gewild, alsof het een spel van twee was geweest. Maar het was geen spel van twee, het was een ‘spel’ van één met iemand die dat ‘spel’ niet wilde. Ik ben er trots op dat mijn lichaam toen uit protest niets heeft gevoeld, maar nu moet ik dat lijf dat me is afgenomen, me weer eigen maken. Dat valt niet mee…

Soms hebben mensen die dissociëren de behoefte om zichzelf pijn te doen door zichzelf te verwonden omdat ze niet echt iets voelen, maar wel een enorme onrust en spanning ervaren. ‘Automutileren’ heet dit met een vakterm. Dit verwonden heeft de functie het nare gevoel van de vervreemding op te heffen en de onrust en spanning af te laten vloeien. Beter pijn te voelen dan niets te voelen, is het motto.

Wanneer dit automutileren ernstige vormen aanneemt, kan het zeer schadelijke gevolgen hebben; ook kan het als een soort verslaving werken.

Splitsen

Wanneer kinderen opgroeien in een gezin waarin zeer tegenstrijdige zaken gebeuren kunnen ze die tegenstrijdigheden meestal niet met elkaar verenigen. Een manier om er toch mee om te kunnen gaan is het splitsen van zaken die eigenlijk bij elkaar horen. Normaal leren kinderen dat vaders en moeders – net als zijzelf – goede en minder goede eigenschappen hebben. Wanneer die leuke en minder leuke eigenschappen heel ver uit elkaar liggen en erg strijdig met elkaar zijn, dan begrijpen kinderen er niets meer van; om toch enig overzicht te houden in hun leven gaan ze dan vaak die leuke kanten toeschrijven aan één persoon en de minder leuke kanten aan een andere persoon.

Wanneer vader bijvoorbeeld heel zorgzaam én heel liefdevol kan zijn, maar op andere momenten razend en zeer gewelddadig, dan kan een kind zich geen evenwichtig beeld van zijn vader vormen… hij is als het ware voortdurend in de war over wat hij van zijn vader moet vinden. ‘Is papa nu lief of is hij een vreselijke bruut?’ Papa is beide, wat voor het kind nog niet te bevatten is en daarom maakt het een keuze: het besluit min of meer dat vader vooral een bruut is en dus slecht… en het besluit dat moeder, die steeds zo moet huilen, vooral goed is. Het goede van vader ziet het kind niet meer en het minder goede van moeder evenmin. Het lost zo zijn verwarring op en heeft weer overzicht en rust.

Dit splitsen van eigenschappen doet hij vervolgens meestal ook tegenover zichzelf. Hij kan over zichzelf ook niet langer denken in termen van goede en minder goede eigenschappen, maar hij ‘besluit’ min of meer om zichzelf ook vooral als goed of slecht te zien. Wanneer hij zich erg machteloos voelt en zijn moeder hem verwijt dat hij niets voor haar doet, dan zal hij ook vooral slecht over zichzelf gaan denken. Wanneer moeder hem juist duidelijk maakt dat hij haar redding is en haar alles, dan zal hij zichzelf waarschijnlijk alleen maar als helemaal goed beschouwen.

Harmen (35)

Mijn vader was de slechte en mijn moeder de goede. Dat is zo gegroeid. Mijn vader hád ook zijn fouten, hij kon zo boos worden dat hij zichzelf niet meer in de hand had. Vooral mijn oudere broers en zussen moesten het dan ontgelden. Pas veel later ben ik gaan begrijpen dat mijn vader door toedoen van mijn moeder die positie kreeg, dat zijzelf er wel voor zorgde dat zij altijd de goede moeder was.

Dit verdelen en splitsen van eigenschappen over verschillende personen kan zich ook uitbreiden naar hele groepen. De jongen kan bijvoorbeeld gaan denken: ‘Niet alleen mijn vader is slecht, maar alle mannen zijn slecht – ook ik – en alle vrouwen zijn eigenlijk heilig.’ Of: ‘De meeste autochtone inwoners van Nederland zijn harde werkers, maar de meeste allochtone inwoners zijn luiaards.’

Griet (35)

In ons gezin werd erg in tegenstellingen gedacht. Protestanten waren goed, katholieken slecht. De buren naast ons deugden niet, de buren tegenover ons waren alles. Arbeiders waren goed, de ‘dikke boeren’ waren uitbuiters. Met het ene meisje in de klas mocht ik niet omgaan, maar het andere meisje werd gastvrij onthaald.

Een enkele maal kon het tij ook wel eens keren… de buren die eerst niets fout konden doen, werden nadat ze een keer woorden hadden gehad met mijn moeder, met de nek aangekeken. Toen was ineens alles goed met de andere buren en liep ze daar dag en nacht naartoe te klepperen.

Om de wereld en de mensen zo te kunnen blijven verdelen in goed en slecht moet je de realiteit natuurlijk wel eens geweld aan doen. Wanneer ik over mijzelf alleen maar als ‘helemaal goed’ kan of mag denken, dan moet ik alle gevoelens en gedragingen die een bewijs van het tegendeel zouden kunnen vormen op de een of andere manier wegmaken. Dit ‘wegmaken’ kan op talloze manieren gebeuren. Je kunt bijvoorbeeld ontkennen dat je iets hebt misdaan. Wanneer je dat zeer overtuigend doet, kun je zelf soms in je eigen leugens gaan geloven. Je kunt het verwerpelijke gedrag vergoelijken – je kon er niets aan doen, het lag allemaal aan iemand anders – maar je kunt ook de verboden gevoelens als boosheid, haat of jaloezie projecteren op een ander: ‘Niet ik ben boos, de anderen zijn altijd boos op mij, zonder dat ik er wat aan kan doen!’ In feite moet iemand zichzelf steeds bevestigen in het beeld wat hij van zichzelf heeft gevormd, hij kan niet de drager zijn van zijn eigen ‘schaduwzijde’. Onder ogen zien dat hij naast goede eigenschappen ook minder fraaie karaktertrekken bezit, zou zijn eigen wereld te veel op de kop zetten en zou hem te angstig maken. Het zou zijn gevoel voor eigenwaarde – dat feitelijk dus heel kwetsbaar is – te veel aantasten.

Het kan natuurlijk ook dat al het goede aan anderen wordt uitbesteed en je over jezelf alleen maar in termen als ‘helemaal waardeloos’ kunt denken. Het is dan min of meer onmogelijk en of verboden om positief over jezelf te denken, en in je gedragingen zal dit tot uiting komen. Je kunt er bijvoorbeeld voor zorgen dat je altijd zakt voor elk tentamen: ‘Zie je wel, ik kan niets.’ Of je wordt crimineel: ‘Zie je wel, ik deug nergens voor.’ Of je verdringt je successen en wijt ze aan stom toeval. Of je successen zijn nooit genoeg, het moet altijd meer en beter… Er zijn honderden manieren om je negatieve zelfbeeld te bevestigen. Wie zichzelf wil slaan, vindt altijd wel een stok.

Dit ‘splitsen’ kan ook gebeuren ten aanzien van gevoel en verstand. Een evenwichtig mens leeft vanuit zijn gevoel én vanuit zijn verstand. Soms overheerst het gevoel wat meer; soms het verstand, maar beide aspecten bepalen mede ons gedrag en handelen. Een beslissing met verstand én gevoel genomen is meestal een wijze beslissing! Wanneer je gevoel en verstand gaat splitsen, wordt of het een of het ander bepalend voor het gedrag. In feite loop je dan op één been en ben je dus uit balans. Bij getraumatiseerde mensen, die om te overleven veel moeite moesten doen om niets te voelen, zie je nogal eens dat ze de gruwelijkste dingen over hun jeugd kunnen vertellen zonder te verblikken of te blozen. Alsof het haar niets doet, zeggen dan de toehoorders. Maar het is geen onverschilligheid wat je dan ziet, het is de traumatisering en het splitsen van gevoel en verstand die in dat emotieloze verhaal zichtbaar worden.

Net zoals je eigenschappen die bij elkaar horen over verschillende mensen kunt verdelen, kun je dat met gevoel en verstand doen. Het gevoel of het verstand wordt dan aan iemand anders uitbesteed. De een wordt dan de ‘drager’ van het gevoel, de ander de ‘drager’ van het verstand. In intieme relaties zie je deze splitsing vaak terug. Hij is altijd verstandig en zij altijd emotioneel… zo houden ze elkaar in het gunstigste geval in evenwicht; in het ongunstige geval zorgt het voor problemen omdat de kloof tussen beiden te groot wordt. Het beste functioneren mensen toch wanneer ze niet zaken splitsen die bij elkaar horen. Veel mensen weten dat zelf ook wel. De gevoelsmensen zien zichzelf iedere keer onverstandige dingen doen, en zeggen: ‘Ik zou meer mijn verstand moeten gebruiken.’ De verstandelijke, emotieloze mensen klagen dat ‘ze er niets bij voelen’, ervaren vaak vreugdeloosheid en zinloosheid, en kunnen onvoldoende genieten.

Kinderen die splitsen of dissociëren en misschien tal van andere afweermechanismen gebruiken, vinden vaak wel een manier om te overleven, ook al heeft die veel nadelen. Er zijn kinderen die die manier niet vinden en die ontwikkelen tal van ernstige klachten waardoor ze niet meer goed kunnen functioneren. Deze verzameling klachten wordt ‘posttraumatische stressstoornis’ genoemd, afgekort PTSS.

De posttraumatische stress-stoornis

Zo’n PTSS ontstaat wanneer de afweermechanismen om wat voor reden ook tekortschieten. De vreselijke gebeurtenissen dringen tot het bewustzijn door en veroorzaken een gigantische angst. Symptomen die bij een PTSS kunnen horen zijn:

• Sterke herinneringen aan of herbeleving van de gebeurtenis. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend opnieuw beleefd op een of meer manieren. Het kan zijn dat de nare herinneringen zich steeds opdringen of dat de gebeurtenis in dromen steeds terugkeert. Het kan ook zijn dat de herinneringen zo sterk zijn dat het net lijkt alsof alles nu opnieuw gebeurt; in feite zijn het dan geen gewone herinneringen meer, maar wat we ‘herbelevingen’ noemen. Bij kinderen zie je vaak dat ze in hun spel gebeurtenissen voortdurend herhalen.

• Heftige psychische en lichamelijke reacties bij blootstelling aan iets wat aan de traumatische gebeurtenis herinnert. Zo kan een kind dat in de schuur verkracht is door een oom, bij het zien van een bezem die in de schuur stond, helemaal in paniek raken, hartkloppingen krijgen, gaan zweten, enzovoort.

• Het angstvallig vermijden van bepaalde gedachten, gevoelens of gesprekken, plaatsen, activiteiten, mensen, of onderwerpen die nare – aan het trauma gerelateerde – herinneringen oproepen. Het kind uit het vorige voorbeeld zal waarschijnlijk de schuur gaan mijden, bij het gesprek over de oom van tafel lopen en het zal ook zeer waarschijnlijk niet snel een bezem ter hand nemen om de stoep te vegen.

• Het onvermogen om zich belangrijke aspecten van de gebeurtenis te herinneren. Het kan zijn dat een deel van de gebeurtenis ‘weg’ is uit het geheugen… het kind weet misschien nog wel wat er in de schuur gebeurde, maar kan zich niet meer herinneren wanneer alles ineens ‘voorbij’ was en hoe het weer de schuur uit is gegaan.

• Verminderde belangstelling voor – of deelname aan – belangrijke activiteiten. Het kind was voorheen voor elke activiteit te porren en vond alles leuk, maar nu zit het lusteloos op de bank. Soms zie je ook dat kinderen terugvallen in hun ontwikkeling – dan kunnen ze bijvoorbeeld iets niet meer (zo goed) wat ze eerder wel konden, zoals zindelijk zijn of goed praten.

• Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen. Het kan zijn dat ‘het geheim’ zo zwaar drukt dat het kind bang is dat anderen het kunnen zien, en daarom neemt het afstand van iedereen. Ook kan het zich in de steek gelaten voelen door de ouders, omdat die het niet beschermden, en uit boosheid afstand nemen. Of het is in gedachten zo bezig met de nare herinneringen, dat de gewone dingen van de dag volledig langs hem of haar heen gaan.

• Beperkt kunnen voelen en of uiten van gevoelens. Tijdens de verkrachting heeft het kind geprobeerd zo weinig mogelijk te voelen. Dit ‘niet voelen’ kan ook erna nog noodzakelijk blijken om niet overspoeld te raken door heftige gevoelens (‘dissociatie’, een term die hiervoor is uitgelegd). Stel dat het kind wel van alles voelde, maar dat niet kon uiten, dan kan ook dit niet uiten van gevoelens een vast patroon worden.

• Het gevoel een beperkte toekomst te hebben. Het kind denkt bijvoorbeeld dat het door deze gebeurtenis nooit zal kunnen trouwen, nooit kinderen zal kunnen krijgen, nooit een partner zal vinden, enzovoort.

• Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid. Er kunnen allerlei slaapklachten ontstaan of prikkelbaarheid en woedeuitbarstingen. Of er zijn concentratieproblemen, overmatige waakzaamheid dan wel heftige schrikreacties, of labiliteit (veel huilen).

Soms ontstaan de klachten direct na de ingrijpende gebeurtenis: het zijn dan in feite normale reacties op zeer abnormale gebeurtenissen. Wanneer de klachten langer dan een maand duren, spreken we van een posttraumatische stress-stoornis. De klachten kunnen na een eenmalige nare gebeurtenis, zoals een verkrachting, optreden, maar het kan natuurlijk ook voorkomen dat nare gebeurtenissen zich herhalen. Meestal is dat met traumatisering binnen het gezin het geval. Het kind weet dan: ‘mijn belager komt terug’. De klachten zullen dan niet snel overgaan maar zullen chronisch worden.

PTSS-klachten worden bij kinderen niet altijd ontdekt (evenmin als bij volwassenen trouwens). Niet door hulpverleners, niet door leerkrachten van school, niet door de buurt of kennissen en natuurlijk ook meestal niet door hun eigen ouders. Veel ouders houden zichzelf voor de gek en denken dat de kinderen geen schade ondervinden van hun beschadigende gedrag. Het lastige, angstige, driftige, teruggetrokken of eigenaardige gedrag van zoon of dochter wordt dan niet in verband gebracht met de gebeurtenissen in het gezin. Wanneer het gezin wel in de hulpverlening terechtkomt, stellen ook de hulpverleners nogal eens verkeerde diagnosen omdat het klachtenpatroon van de PTSS kan lijken op andere gedrags- en ontwikkelingsproblemen en psychiatrische ziektebeelden zoals depressie.

Stef (35)

Ik ben vroeger vele malen verkracht door mijn tien jaar oudere broer. Het begon rond mijn negende en het duurde tot mijn zestiende. Ik kreeg direct nadat het begon klachten. Ik begon te stotteren en heb een tijdje in bed geplast, tot grote woede van mijn moeder. Ik was bovendien erg stil. Op foto’s kan ik duidelijk zien hoe ik veranderd ben in die periode. Voor het misbruik was ik een brutaal en open kind met een vrolijke blik, daarna keek ik nooit meer recht in de camera, alsof ik iets wilde verbergen. Ik werd schuw in mijn gedrag, trok me zoveel mogelijk terug en at erg slecht. Ik kon bepaalde etensgeuren niet verdragen en van vloeibaar eten als yoghurt en karnemelkse pap ging ik kotsen. Ik had steeds één bepaalde droom, dat er iemand achter mijn poes aan zat, die probeerde weg te komen, maar dat lukte niet… op het moment dat de poes zich dan maar overgaf en gevangen werd, werd ik gillend wakker, badend van het zweet. Ik dacht altijd dat ik door het misbruik van mijn broer homoseksueel zou worden en dat leek me niets, want ik wist toen al dat ik graag kinderen wilde. In de puberteit was ik lange tijd niet te hanteren en werd ik agressief naar andere kinderen. Op een dag kwam het hoge woord eruit, toen ik voor het eerst te veel gedronken had. Op een schoolfeest heb ik alles verteld aan een docent. Er werd toen met mijn ouders gesproken, die volhielden dat ze nooit wat hadden gemerkt. Dan heb je wel heel slecht op me gelet, dacht ik meteen… Mijn ouders vonden het stom van mij dat ik niet eerder mijn mond had opengedaan, en daarmee was de kous af.

Soms ontstaan PTSS-klachten niet direct na de vreselijke gebeurtenis(sen), maar pas vele jaren later, wanneer het niet meer lukt om de gebeurtenissen af te schermen van het bewustzijn.

Het kind dat in traumatiserende en onveilige omstandigheden opgroeit en geen PTSS ontwikkelt lijkt beter, omdat het zijn of haar angst met succes weet af te weren. Toch is dit niet altijd het geval. Kinderen met PTSS worden niet altijd herkend, maar in veel gevallen ook wel en dan kan er snel hulp worden geboden. Een kind zonder PTSS valt minder op, bouwt zijn of haar leven voornamelijk op afweergeschut en vaak heeft niemand dat in de gaten.

Soldaten aan het thuisfront

Wanneer het hele leven één grote strategie wordt, wordt dat leven van die kleine soldaat aan het thuisfront gekenmerkt door waakzaamheid, angst en verdriet, ingeslikte en verboden woede. Door schuldgevoel en schaamte, en loyaliteit ondanks alles! Het lijdt aan zelfhaat of neemt het recht in eigen hand. Het hoopt op een beter leven en zoekt iedere keer een herkansing.

Waakzaam

Wanneer je aan het front vecht, in de voorste linie, en de kogels je regelmatig om de oren fluiten… je voortdurend om je heen moet loeren om niet geraakt te worden omdat achter elke boom een schutter kan staan, dan loop je niet lekker ontspannen rond. Ook niet wanneer er even niet geschoten wordt, want je weet… het schieten kan zo weer beginnen. Dan blijf je alert, ook ’s nachts. Dat geldt ook voor het kind dat opgroeit in privé-oorlogsgebied, en die alertheid blijft wanneer het kind volwassen wordt.

Die alertheid en waakzaamheid kunnen zich uiten in gedrag en vooral in relatie tot anderen. In gezelschap zal zo iemand altijd op zijn hoede zijn, voorbereid op een aanval en zich op voorhand al indekkend. Hij of zij zal steeds de controle willen houden over zichzelf, over anderen en over gebeurtenissen, en zal zich moeilijk kunnen ontspannen. Het leven zal volgepropt worden met activiteiten, om maar geen moment van leegte te hoeven ervaren, want ontspanning wordt niet meer verdragen. Er is vaak sprake van slechte ‘zelfverzorging’: weinig slapen, slecht eten, veel alcohol, keihard werken, veel te intensief sporten, steeds wordt er over de eigen grenzen gegaan. Kwetsbaarheid is uit den boze en anderen worden in principe gewantrouwd, zelfs – of misschien wel: juist – de eigen partner, want ‘vroeger was de aanvaller ook degene die het dichtst bij je stond’.

Naast de waakzaamheid in het gedrag zijn er ook vaak de lichamelijke reacties die blijven bestaan als reactie op dreiging en gevaar. Veel getraumatiseerde mensen hebben hun leven lang lichamelijke klachten en dat is ook logisch. Kinderen die leven in traumatiserende of zeer onveilige gezinsomstandigheden staan voortdurend onder grote stress. Het lichaam maakt dan ook steeds stress-stoffen aan. Die stoffen kunnen ons normaal gesproken helpen om te vluchten of te vechten, maar wanneer dat niet kan, blijven ze in een te hoog percentage in het lichaam, waarbij ze onze gezondheid aantasten en ons vatbaar maken voor bijvoorbeeld ontstekingen.

Ook deze lichamelijke reacties als dreiging op gevaar kunnen een eigen en bijna in oorsprong onherkenbaar leven gaan leven. In de gezondheidszorg zijn er vrij veel mensen die voortdurend aandacht vragen voor hun talrijke lichamelijke klachten. Ze lopen het ziekenhuis in en uit en ondergaan soms de vreselijkste (onnodige) operaties in de hoop dat de klachten zullen afnemen. Inmiddels zijn er veel artsen bekend met die patiëntengroep en worden ze regelmatig verwezen naar een psycholoog of psychotherapeut. Sommige patiënten verzetten zich daar heftig tegen omdat ze weigeren te geloven dat het ook ‘tussen hun oren’ zit. In feite is er sprake van een ‘weigering’ – een grote angst – om de bron van hun klachten onder ogen te zien. De oorzaak – de traumatisering – moet verdrongen blijven, omdat de feiten in de beleving van de patiënt onverdraaglijk zijn. De behandeling van en de omgang met deze patiëntengroep vraagt veel deskundigheid en een goede samenwerking tussen de somatische gezondheidszorg en de geestelijke gezondheidszorg.

Mauri (45)

Ik zit in de WAO vanwege allerlei klachten, terwijl er nooit harde diagnoses zijn gesteld. Ze weten niet wat er met me aan de hand is, maar er is iets niet goed. Ik heb steeds buikpijn en in mijn schouders heb ik allerlei ontstekingen, waardoor ik soms nog geen kopje kan optillen. Ik ben nu in behandeling bij een revalidatiecentrum, waar ze mijn klachten multidisciplinair behandelen. Ik moet naar een psycholoog en naar fysio en naar nog tal van andere specialisten. Ze vermoeden dat ik door mijn traumatische verleden veel te veel stresshormonen aanmaak en dat daardoor mijn hele lichaam ontregeld is. Deze verklaring begrijp ik wel een beetje. Vroeger zeiden ze ook altijd dat mijn klachten psychisch waren, maar dat wilde ik nooit horen. Het is dan net of ze zeggen dat je maar wat verzint… ik heb nog nooit klachten verzonnen, ik voel me nooit lichamelijk fit.

Troosteloos

Wanneer kleine soldaten in privé-oorlogsgebied moeten vechten voor hun leven, dan zijn ze bang, heel erg bang. Een bang kind moet gerustgesteld en getroost worden. Kinderen die opgroeien in privé-oorlogsgebied worden niet getroost en gerustgesteld, op de eerste plaats omdat ze vaak onveilig gehecht zijn (zie de paragraaf over hechting), en op de tweede plaats omdat de ouders zelf de oorlog veroorzaken of de belagers van het kind zijn. Je kunt niet echt getroost worden door iemand die steeds de oorlog veroorzaakt waar jij zo bang van wordt, of die van tijd tot tijd je belager is. De angst blijft dus.

Angst kent vele uitingsvormen. Angst kan zich uiten in veel lichamelijke klachten, zoals buikpijn, hoofdpijn, pijn op de borst, hartklopping, spierspanning, hyperventilatie, zweten en trillen enzovoort, maar ook in bepaald gedrag, zoals veel en snel praten, hyperactiviteit, slecht slapen, in broek of bed poepen of plassen, concentratieproblemen, agressieve uitbarstingen, schrikachtigheid. Emoties worden in dit geval niet beleefd, maar uitgeleefd. Met andere woorden: nog voordat de angst echt gevoeld kan worden, wordt die omgezet in gedrag.

Het kan ook zijn dat de angstige gevoelens zo veel mogelijk worden afgeweerd door zogenaamd vermijdingsgedrag – situaties en of gedachten die angst zouden kunnen oproepen worden angstvallig vermeden. Het kind dat op school gepest wordt en niet meer naar school wil, is daarvan een duidelijk voorbeeld, het kind dat thuis gepest wordt en niet meer naar huis wil ook. Kinderen hebben vaak heel goed in de gaten welke situaties ze moeten vermijden, en zijn soms superslim in hun vermijdingspogingen.

Sandra (38)

Als klein meisje wist ik al heel goed wanneer ik bij mijn broer uit de buurt moest blijven. Ik denk dat ik nog maar vier was of zo. Soms ging mijn moeder tussen de middag even weg en dan wist ik dat ik op moest passen. Ik deed dan net of ik heel druk aan het spelen was en ik liet me dan door hem ook niet binnenlokken. Wat hij ook probeerde, ik trapte er niet in. In huis was het veel moeilijker om hem te ontlopen. Mijn moeder vroeg me wel eens hem boven koffie te brengen. Als ik zei dat ik dat niet wilde, was ik natuurlijk lui en kreeg ik het met haar aan de stok, dus ik deed het wel, maar ik zorgde er dan voor dat ik altijd snel weer weg was en als hij vroeg of ik niet even wilde blijven, zei ik altijd dat ik ontzettend nodig naar de wc moest. Sommige vrouwen verzinnen in hun huwelijk smoezen om niet met hun man naar bed te hoeven. Ik moest ze al op mijn vierde verzinnen; wanneer ik daar goed over nadenk word ik gek, dus denk ik daar maar niet te veel aan.

Zoals al eerder beschreven is het mogelijk om zaken die bij elkaar horen te splitsen. De feiten en de gedachten daaraan worden dan bijvoorbeeld weggezet of verdrongen, maar de emoties (zoals de angst in bovengenoemd voorbeeld) blijven dan bestaan en gaan min of meer een eigen leven lijden.

Sandra (vervolg)

Het lukte me vroeger goed om het seksueel misbruik van me af te zetten. Ik was wel altijd waakzaam en op mijn hoede, maar verder dacht ik er niet aan. Ik ging dus gewoon om met mijn broer en was best dol op hem. Iedereen dacht dan ook dat ik een geweldig goede band met hem had. Ik speelde geen toneel of zo… ik hád ook een goede band met hem, maar er was ook dat andere… waar ik zo weinig mogelijk aan dacht… wat ik nooit benoemde… waar ik ook in mijzelf niet over sprak.

Ik had allerlei lichamelijke klachten. Ik was erg druk, in mijn praten en mijn doen. In feite was ik een gespannen en zenuwachtig kind. Ik was altijd bezig en kon me heel moeilijk concentreren, waardoor ik een slechte leerling was op school. Ook had ik vrij veel last van buikpijn, blaasontstekingen, lage rugpijn en later kreeg ik hoofdpijn. Die klachten heb ik mijn hele leven lang gehad en ik heb ze nooit begrepen. Toen ik in therapie ging en de klachten in verband werden gebracht met het seksueel misbruik, begreep ik pas dat het stressreacties waren van mijn lichaam op de situatie thuis.

Stille tornado’s

Wanneer een kind aan het thuisfront verkracht, vernederd, vergeten, misbruikt, verwaarloosd, onderdrukt of gekrenkt wordt, is het niet alleen machteloos, verdrietig en bang, maar ook ontzettend boos. Die gevoelens van boosheid zijn echter heel erg verboden! Op de eerste plaats rust er een maatschappelijk taboe op boosheid ten opzichte van ouders… dankbaar moet je zijn! Op de tweede plaats verbieden de ouders zelf direct of indirect die gevoelens, en op de derde plaats verbiedt het kind zichzelf boos te zijn, bijvoorbeeld door de schuld op zich te nemen of door het goed te praten, het te begrijpen enzovoort. Alle afweermechanismen worden meestal ingezet om vooral ook die boosheid eronder te houden. Hoe groter de kolkende woede is, des te groter is de angst daarvoor, des te groter zijn ook het schuldgevoel en de schaamte, enzovoort.

Woede is een angstig gevoel, vooral voor een kind dat niet heeft geleerd ermee om te gaan. Kinderen geloven in een bepaalde periode in hun leven dat ze almachtig zijn. Ze geloven dat wat ze denken, ook zal gebeuren; dit wordt ‘magisch denken’ genoemd. ‘Ik mag niet hopen dat moeder van de trap valt, want dan zal het ook gebeuren! Ik mag niet hopen dat vader dood neervalt, straks gebeurt het nog en dan is het mijn schuld.’ Gevoelens van woede toelaten zou in de beleving van het kind alles kapot kunnen maken. Het zou zijn ouders kapot kunnen maken, het hele gezin zou er aan ten onder kunnen gaan. Het zou zelf ook geen bestaansrecht meer voelen. Dus slikt het kind zijn woede in, stopt het weg en wordt passief en lusteloos; het zet zijn woede om in treiterig gedrag of mishandelt de hond of kat. De tornado van de woede moet hoe dan ook de kop ingedrukt worden en dit kost veel energie. Energie die nergens anders voor gebruikt kan worden.

Getraumatiseerde kinderen worstelen vaak met een brij van verwarrende gevoelens, zoals schaamte en schuld, zelfhaat, angst, machteloosheid en woede die ze niet kunnen uiten. Dit leidt niet zelden tot lange terugkerende perioden van somberheid. Sombere perioden moeten echter niet verward worden met depressies.

Een depressie is een psychische ziekte die met bepaalde kenmerken gepaard gaat. Een nare jeugd kan de kans op een depressie wel verhogen, maar is er meestal niet direct de oorzaak van; vaak speelt ook een zekere aanleg mee. Ook al krijgt niet iedereen met een nare achtergrond altijd een depressie, de meeste mensen kennen wel langere perioden van angsten en spanningen of zijn lange tijd somber en terneergeslagen.

Madelief (35)

Moordlust

Wat is er machtelozer dan de woede die geen richting vindt, niet binnenkomt, geen stem mag krijgen, niet gezien wordt, niet erkend en niet gehoord… wat is er machtelozer dan de woede van het radeloze kind? Wat is er krachtiger dan een stormwind, die draait en kolkt en aan de takken rukt en bomen uit de grond tilt, veel geweld, met veel geraas kapot maakt, breekt en steeds opnieuw een doelwit vindt?

Wanneer de storm is uitgeraasd, zou ik rond gaan kijken, rustig en verbaasd en ongestoord met veel genoegen op gaan tellen… ‘Hoeveel heb ik er vandaag vermoord?’

Schuldgevoel en schaamte

Schuldgevoel wordt vaak verbonden met ‘iets doen dat niet deugt of juist iets nalaten dat wel gedaan had moeten worden’. Je zou dit ook schuldbesef kunnen noemen. Schuldbesef is goed omdat het je kan helpen om datgene te doen wat rechtvaardig is, en niet te doen wat schadelijk is. Maar er bestaat ook een ander schuldgevoel, een onterecht schuldgevoel.

Alle mensen die zijn opgegroeid in onveilige, onderdrukkende, traumatiserende gezinsomstandigheden hebben één ding gemeen: ze voelen zich allemaal diep van binnen zeer schuldig over wat hen is overkomen en ze schamen zich enorm, terwijl er geen sprake van werkelijke schuld is, omdat een kind niet verantwoordelijk kan zijn voor zijn of haar nare omstandigheden. Zulk schuldgevoel is een afweer van andere gevoelens, bijvoorbeeld machteloosheid. Binnen de psychologie wordt dit onterechte schuldgevoel vanwege die afweerfunctie dan ook een ‘neurotisch schuldgevoel’ genoemd.

Een kind dat verbonden is met en afhankelijk is van zijn ouders, is geneigd de oorzaak van het onrecht bij zichzelf te zoeken: ‘Niet mijn ouders zijn fout en schuldig, maar ik ben dat zelf.’ door zichzelf de schuld van het onrecht te geven, houdt het kind de ouders in ere (afweer van de bittere realiteit) en houdt het ook nog enigszins de controle over de situatie (overlevingsstrategie). Want wanneer je zelf schuldig denkt te zijn aan de gebeurtenissen die je overkomen, kun je investeren in beter gedrag, zoals braaf en lief doen, om de gebeurtenissen te voorkomen. Wanneer het vervolgens niet lukt om die gebeurtenissen te voorkomen, ga je nog meer je best doen enzovoort.

Je kunt ook tegendraads worden en juist heel stout doen om de gebeurtenissen ‘kloppend’ te maken… Ik ben stout, dus krijg ik straf… dat is logisch, denkt het kind. Voor een kind is er waarschijnlijk niets erger dan te beseffen dat de ouder tegen wie hij opziet en van wie hij afhankelijk is, niet weet wat hij doet, zich niet in de hand heeft en, het ergste van alles… lak heeft aan zijn belangen. Het enorme gevoel van machteloosheid en waardeloosheid dat ieder kind ervaart dat opgroeit in privé-oorlogsgebied, is onverdraaglijk en wordt met schuldgevoel overdekt. Beter schuldig te zijn dan niets en niemand en machteloos, denkt het kind dan.

Er is nog een reden waarom kinderen zich schuldig voelen: ze worden vaak doelbewust medeverantwoordelijk gemaakt voor dat wat hun wordt aangedaan. Dit schuldgevoel is dus geen afweer van andere gevoelens, maar is een gevolg van manipulatief gedrag van de volwassene. Daders van seksueel misbruik bijvoorbeeld laten het kind nogal eens in de veronderstelling dat er niets zal gebeuren wanneer het kind dat niet wil, alsof het macht zou hebben in die situatie. Maar… het kind wordt op zeer geraffineerde wijze ‘emotioneel bewerkt’, zodat het bijna geen nee meer kan zeggen. Misschien krijgt het steeds kleine geschenken en ‘voor wat hoort wat’. Wellicht wordt er op subtiele wijze gedreigd met iets akeligs. Dit manipuleren en emotioneel chanteren is natuurlijk heel slim. Een kind zal beter meewerken wanneer het niet gedwongen wordt, maar min of meer wordt verleid, en wanneer je een kind medeschuldig en medeverantwoordelijk maakt voor de situatie, zal het niet snel uit de school klappen. Een kind doorziet de manipulaties niet, maar voelt zich wel steeds onvrijer en komt meer en meer klem te zitten.

Jan (54)

Ik ben vroeger seksueel misbruikt door een buurman. Hij had paarden en een pony en daar mochten wij als buurkinderen op rijden. Eerst was er nog niets aan de hand, tot ik eenmaal heel erg gehecht was aan ‘mijn’ pony. Toen begon hij aan me te zitten. Eerst nam ik dat voor lief, maar het werd steeds vervelender en toen ik uiteindelijk begon te protesteren, begon hij heel subtiel te praten over andere kinderen die ook graag op ‘mijn’ pony zouden willen rijden. Dat wilde ik natuurlijk niet en daardoor bleef ik maar komen en nam ik zijn handtastelijkheden voor lief. Ik heb me heel lang schuldig gevoeld over het misbruik, ik had toch ‘nee’ kunnen zeggen! Nu zie ik dat anders: als kind ben je zo makkelijk te manipuleren!

En dan de schaamte… die enorme gevoelens van schaamte, de grote schaamtelast die alle getraumatiseerde mensen met zich meedragen. Schaamte- en schuldgevoelens zijn nauw met elkaar verweven maar zijn toch niet identiek. Zo kan er schaamte bestaan over het veronderstelde schuldig zijn, maar ook kan er schaamte aanwezig zijn zonder schuldgevoel. Daar waar schuldgevoel vooral gaat over het beoordelen van bepaald gedrag, over iets wel of niet gedaan hebben, gaat schaamte vooral over wat of wie iemand ís. Daarom wordt vaak verondersteld dat schaamtegevoelens moeilijker te verdragen zijn dan schuldgevoel. Schaamtegevoelens omvatten meer de hele persoon en niet alleen diens gedrag. Een kind dat onderdrukt, vernederd, verwaarloosd, misbruikt of geslagen wordt, voelt zich klein en waardeloos (wordt immers ook als waardeloos behandeld) en schaamt zich intens over de eigen kwetsbaarheid en nietigheid, over het eigen bestaan, over de machteloosheid. Sterke schaamtegevoelens gaan dus altijd samen met een enorm negatief zelfbeeld, voortkomend uit de verwaarlozing en dit bemoeilijkt het contact met anderen zeer. De schaamte weerhoudt hen er ook van om hulp te zoeken. Praten over de schaamte is in eerste instantie vreselijk moeilijk en wordt vrijwel altijd vermeden, omdat met het praten erover de schaamte meteen volop aanwezig is en niet verdragen kan worden.

Niet alle mensen die zich intens schamen, gedragen zich ook schaamtevol. Schaamte wordt vaak afgeweerd. Schaamteafwerend gedrag is voor een deskundige meestal wel te herkennen; die weet dan dat onder de façade van afweer bergen aan schaamte schuilgaan. Hij zal zijn vinger daar pas op leggen als de cliënt eraan toe is en de schaamte iets beter kan verdragen. Het afweren van schaamte kan bijvoorbeeld zichtbaar worden en doorklinken in de manier waarop er over de nare situatie wordt gesproken. Misschien wordt er (net iets te hard) om gelachen, misschien wordt er net gedaan alsof het niets voorstelde. Misschien wordt de nare situatie zelfs ontkend of wordt er stoer over gedaan.

Schaamtegevoelens kunnen zulke grote vormen aannemen dat het een groot deel gaat vormen van iemands persoonlijkheid. In de literatuur over traumaverwerking wordt dan vaak gesproken over de ‘verinnerlijkte schaamte’. Vanuit deze schaamte kunnen mensen zich volledig gaan isoleren, depressief worden, suïcidepogingen doen enzovoort. Ook kan de schaamte omgezet worden in agressief en gewelddadig gedrag; ze veroorzaakt dan zo veel machteloosheid dat agressie het enige antwoord lijkt te zijn. Als iemand zich heel erg schaamt zal die persoon ook heel moeilijk intieme relaties krijgen of behouden, terwijl de behoefte daaraan vaak zo groot is. De angst dat de geliefde zal zien hoe vreselijk nietig, niets en waardeloos je bent, is dan allesoverheersend.

Kinderen die seksueel misbruikt worden, ervaren naast de schaamte die voortkomt uit het gegeven dat ze een gebruiksobject zijn, ook een groot gevoel van schaamte omdat er dingen gebeuren die ze niet willen, niet begrijpen en vies vinden. Kinderen moeten leren dat hun lichaam van henzelf is, dat het bij henzelf hoort, dat zij hun lichaam zijn! Hoe beter een kind dat weet, des te beter kan het in z’n lichaam ‘wonen’. Wanneer er aan, in en met dat lichaam iets gebeurt dat het kind als ongewenst, pijnlijk, verwarrend, vies en raar beschouwt, dan gaat het over zichzelf en het lichaam denken in termen van vies en raar omdat het zelf het lichaam ís.

Het kan ook lichaam en geest steeds meer gaan scheiden. Door zich bijvoorbeeld meer en meer van zijn eigen lichaam te distantiëren uit schaamte om wat er ‘in en aan dat lijf gebeurt’. Het lichaam zal steeds minder als iets van zichzelf beschouwd worden. Niet voor niets zeggen slachtoffers van (seksueel) geweld ook vaak dat ze het gevoel hebben dat hun lichaam (of delen daarvan) niet meer van henzelf is, dat ze het als ‘een ding’ beschouwen, dat het onteigend is. De scheiding die het kind uit psychisch zelfbehoud aanbrengt, is een kunstmatige. Lichaam en geest zijn niet te scheiden. Wanneer een lichaam wordt geschonden, wordt de persoon zelf geschonden. Een schending van de integriteit van het lichaam is een schending van de integriteit van de persoon.

Bij seksueel misbruik kan er ook schaamte ontstaan omdat er in en aan het eigen lichaam bepaalde sensaties ontstaan die verwarring oproepen; het kind kan bijvoorbeeld gevoelens van opwinding ervaren die uit angst kunnen ontstaan of veroorzaakt worden door fysieke prikkeling. Deze gevoelens kunnen natuurlijk zeer verwarrend zijn. Ten slotte kan er schaamte zijn voor het gedrag van de dader waarvan het slachtoffer getuige is. De vader die nu ineens ‘raar’ doet, raar praat, een rode gezichtskleur krijgt, zwaar ademt enzovoort. Vooral de wat oudere kinderen kunnen goed zien dat het ‘niet normaal’ is wat papa doet en wat er thuis gebeurt, en zijn zeer gevoelig voor hoe het eraan toegaat bij anderen. Wanneer de politie regelmatig moet ingrijpen om de orde te handhaven, of moeder dronken in huis rond loopt, nemen ze niet graag vriendjes mee naar huis, want ze schamen zich dood. Wanneer ze zelf niet goed verzorgd worden en de leraar maakt een opmerking over hun vieze kleren, dan willen ze wel door de grond zakken.

Roos (34)

Toen ik voor het eerst in therapie ging, kon ik nauwelijks verdragen dat de therapeut naar mij keek. Ik wilde zo zitten dat ik hem niet kon zien, dan merkte ik ook niet dat hij me aankeek. Ik wist niet waarom ik zo bang was om hem aan te kijken en hij maakte er gelukkig nooit een opmerking over. Nu, jaren later, weet ik dat het schaamte was. Schaamte om er te zijn, schaamte om zo kwetsbaar te zijn, om het gevoel ‘niets’ te zijn tegen over hem die in mijn ogen álles was! Inmiddels gaat het steeds beter met me en mijn therapeut kijk ik al lang recht in de ogen. Mooie blauwe ogen heeft hij, ze kijken me altijd liefdevol en zacht aan.

Traumatische binding

Schaamte en schuldgevoel zorgen ervoor dat je je mond houdt en zwijgt. Soms voor eeuwig blijft de persoonlijke geschiedenis verborgen en geheim. Dit zwijgen, dit geheim brengt slachtoffers van traumatiserende omstandigheden in een diep, diep isolement. Wanneer je moet leven met een groot geheim, is het alsof er een bom in je tuin ligt. Er ligt iets heel gevaarlijks in de diepte verzonken, je weet het, maar je negeert het. Toch ben je onbewust intens bang dat die bom op een dag explodeert… en dat dan alles kapot zal gaan.

Merel (45)

Ik heb een steeds terugkerende nare droom. Ik droom vaak dat er in een tuin heel veel kinderlijkjes begraven liggen en op de een of andere manier ben ik in die droom dan heel druk en panisch bezig die lijkjes te verbergen en ben ik vreselijk bang dat ze ontdekt zullen worden, want ik ben schuldig aan die moorden.

De angst voor ‘de bom’, voor openbaring van het geheim zou niet alleen in zijn of haar eigen beleving het slachtoffer zelf kunnen verwoesten, maar altijd bestaat de angst dat het hele gezin uit elkaar zal vallen en kapotgemaakt zal worden. Onderdrukking, verwaarlozing, (seksueel) geweld binnen het gezin kan een sterke band tussen de gezinsleden onderling scheppen. Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, is een kind altijd loyaal aan zijn ouders en andere familieleden, maar traumatische omstandigheden versterken die loyaliteit nog al eens. Er ontstaat een zogenaamde ‘traumatische binding’ tussen de gezinsleden. Als je leven bijvoorbeeld afhangt van een gewelddadige en gestoorde vader, dan is het begrijpelijk dat je je aandacht volledig op hem richt. Net als een gegijzelde bij een trein- of vliegtuigkaping vraag je je steeds af wat hij wil, doet, niet doet of niet wenst, en je probeert hem zo weinig mogelijk daarin te frustreren. Je ‘kruipt’ als het ware uit angst dicht naar hem toe om zo nog enige controle te hebben over de situatie. Je draagt hem op handen en idealiseert hem – niemand mag een kwaad woord over hem zeggen! De familie – vader in het bijzonder – maar ook mensen buiten het gezin denken dan: Er is niets aan de hand, dat kind is hartstikke dol op hem! Dit in psychologische zin naar de agressor toe kruipen, wordt het Stockholm-syndroom genoemd, naar een gijzelingsdrama in Stockholm, waar een slachtoffer verliefd werd op haar dader en met hem trouwde toen hij in de gevangenis zat. Ook deze verliefdheid kun je zien als een afweermechanisme… ze keert haar angst en machteloosheid om door hem te idealiseren, de situatie te romantiseren… ‘Hij is niet mijn agressor, hij is mijn minnaar.’ Ze kan het feit dat hij agressor is en zij slachtoffer van een agressor – met alle gevoelens van angst, machteloosheid, nietig en waardeloos zijn – niet verdragen en dus keert ze het om.

Een kind dat een traumatische band heeft ontwikkeld met zijn of haar familie omdat het gegijzeld is in een dramatische gezinssituatie, zal dus vaak hetzelfde doen en extra loyaal zijn aan hen. Meestal geldt: hoe getraumatiseerder het kind, hoe loyaler het is. Het zal meer zijn mond houden, meer zijn familieleden willen beschermen ten opzichte van hulpverleners of anderen die willen ingrijpen omdat ze zich zorgen maken over de gezinssituatie. De neiging van alle gezinsleden om de familiegeheimen te bewaren, zorgt ervoor dat het hele gezin meer en meer een gesloten kluwengezin wordt en nog meer geïsoleerd raakt van de omgeving. In deze gesloten gezinnen regeren meestal ook nog eens strenge gezinsmythen.

Gezinsmythen schrijven voor hoe de individuele gezinsleden zich moeten gedragen, binnen het gezin, maar vooral ook daarbuiten. Deze gezinsmythen hoeven niet schadelijk te zijn, ze kunnen zelfs voor een zeker evenwicht en voor een gevoel van saamhorigheid zorgen, maar ze kunnen ook een blok aan het been worden wanneer je je per se volgens die voorgeschreven norm móét gedragen. Ze kunnen ervoor zorgen dat gevoelens of gedragingen die niet in overeenstemming met die mythen zijn moeten worden weggedrukt en impliciet of expliciet worden verboden. Een gezinsmythe is bijvoorbeeld: ‘Wij zijn een familie van doorzetters.’ Andere voorbeelden van gezinsmythen: ‘Wij laten ons nooit kennen en vechten tot we erbij neervallen’, ‘Wij zijn een familie waar je altijd bij terechtkunt’, ‘Wij zijn niet zomaar een familie, wij zijn een beetje bijzonder en beter dan de rest’, ‘Wij mogen dan wel heel veel hebben meegemaakt, maar wij zijn er alleen maar leuker en wijzer van geworden’, ‘Bij ons in de familie is alles bespreekbaar’. En ten slotte, waarschijnlijk de meest favoriete: ‘Wij zijn Het ideale Gezin!’ Heb niet het lef dat te betwisten of om iets naar buiten te brengen wat die mythe zou kunnen aantasten! Omdat de individuele leden van het gezin op- en meegroeien met die gezinsmythen, zijn ze lang niet altijd zichzelf bewust van die dwingende overtuigingen. Ze conformeren zich onbewust vaak aan de geldende regels en wetten omdat het altijd zo was. Pas wanneer die mythen worden aangetast worden ze duidelijk. Het getraumatiseerde kind, dat toch al overloyaal is aan het gezin, zal niet snel de vuile was buitenhangen en de aanwezigheid van deze mythen maakt het ook vrijwel onmogelijk. Niemand komt te weten wat er binnen de muren van het ‘veilige huis’ gebeurt. Vriendjes worden niet mee naar huis genomen en ook komt er nauwelijks ander bezoek.

Het gezinsisolement is meestal ook een individueel isolement. Onbewust of bewust worden anderen uit de weg gegaan onder het mom van ‘geen behoefte aan contact’, het gevoel van ongewenst zijn of het gevoel van ‘anders’ te zijn.

Susan (50)

Ik durf nu te zeggen dat ik vroeger in vreselijke omstandigheden ben opgegroeid. Vroeger vond ik dat niet zo en sprak ik er al helemaal niet over. Ik had altijd het gevoel dat ik anders was dan anderen. Ik kon nooit eens gewoon over mijn ouders vertellen, ik had nooit leuke anekdotes, ik kwam niet met verhalen op school, dat ik leuk met mijn moeder was wezen winkelen. Iemand mee naar huis nemen was er niet bij, mijn moeder zei dan dat ‘we geen behoefte hadden aan pottenkijkers’. ‘Wij zijn graag op ons zelf,’ zei ze altijd. Wíj? Ze doelde op zichzelf! Ik had niets te willen, ik wilde helemaal niet op mijzelf, ik wilde gewoon, net als andere kinderen, iemand mee naar huis kunnen nemen.

Later had ik zelf meer het gevoel dat niemand mij echt wilde leren kennen, daardoor voelde ik me honds alleen en door de hele wereld onbegrepen en verlaten. Nu weet ik dat ik me ook niet liet kennen. Ik hield iedereen en alles op afstand… ik was veel te bang dat ze werkelijk zouden zien wie en wat ik was… want in mijn eigen ogen was ik minder dan stront, ik was niets en niemand!

Wie zwijgt, stemt toe

Leven met een geheim, met angst, schuldgevoel en schaamte kan tot intense zelfhaat en zelfdestructief gedrag leiden, maar er is nog iets dat tot zelfhaat leidt. Een kind leert zichzelf in eerste instantie kennen in contact met en in relatie tot zijn naasten. Wanneer die hem of haar gebruiken, vernederen, onderdrukken of in woord en gebaar duidelijk maken dat hij/zij niets en niemand is, dan gaat het kind uiteraard daarin geloven. Wanneer er op de ‘vruchtbare bodem’ van het kind alleen maar onkruid gezaaid wordt, dan gaat het geloven dat het onkruid ís. Een negatieve en onderdrukkende opvoeding werkt als een hersenspoeling. Als je maar vaak genoeg te horen krijgt dat je niets bent, niets te willen en niets te wensen hebt, dan ga je daarin geloven. Je verinnerlijkt het beeld dat de ander van je heeft, tot het ook jouw eigen waarheid is.

Susan (vervolg)

Ik heb ooit een relatie gehad met een man die me erg vernederde. Hij sloeg me en zei de vreselijkste dingen. Ik verzette me nauwelijks, omdat ik ergens ook dacht dat hij gelijk had. Mijn vriendin was razend over het feit dat hij me sloeg. Ik wist wel dat het niet klopte, maar ik voelde het niet. Hij zei hetzelfde als mijn moeder, gebruikte zelfs soms letterlijk dezelfde woorden. Het is toch niet zo gek dat ik dan dacht: Ze zullen wel gelijk hebben.

Sommige kinderen die opgroeien in dergelijke omstandigheden identificeren zich zodanig met hun agressor dat ze zelfs op hem gaan lijken. Ze imiteren zijn gedrag, nemen zijn overtuigingen over, ook over henzelf, en uiteindelijk kan het erin resulteren dat ze zelf opnieuw dader worden. Kinderen hebben de neiging zich met diegene te identificeren die het meest de ge- en verboden uitvaardigt. Met de meest aanwezige en dominante opvoeder dus. Wanneer die opvoeder overwegend negatief aanwezig is, hoeft het niemand te verbazen dat gewelddadig gedrag zich over de generaties heen voortzet.

Destructief recht

Stel je voor dat je tot drie keer toe een nieuwe fiets gekocht hebt en alledrie de keren werd die gestolen… dan heb je misschien wel de neiging om zelf ook een nieuwe fiets te stelen, je voelt je min of meer in je recht staan omdat jou ook zoveel onrecht is aangedaan. Dit fenomeen wordt destructief recht genoemd: je eigen onrecht verrekenen met iemand die er niets aan kan doen – maar dat telt dan niet, je bent boos… heel boos over wat jou is aangedaan en dat moet worden rechtgezet.

Kinderen die een nare jeugd hebben gehad, worden niet zelden later zelf daders en worden destructief jegens hun kinderen of anderen; ook dit is te zien als een vorm van destructief recht. Wanneer je zelf heel veel pijn hebt, heb je misschien lak aan de pijn van anderen, ook al zijn het je eigen kinderen. Wanneer ze klagen over een onterechte behandeling, denk je direct aan wat jou is aangedaan. Dát vertel je ze! Jij hebt pas recht van spreken, zij niet!

Ben (30)

Mijn vader heeft in het jappenkamp gezeten en werd daar vreselijk mishandeld. Hij sloeg ons ook, en niet zo zachtjes. Ik schreeuwde dan altijd moord en brand, maar dan sloeg hij nog harder. Het was net of hij dan niet meer zichzelf was, ik ben wel eens bang geweest dat hij me dood zou slaan. Wanneer ik later boos op hem was en me beklaagde, dan had hij daar geen oren naar. Hij had maar één antwoord. Dat hij in het jappenkamp nog meer slaag kreeg wanneer hij zo jammerde en schreeuwde. Het is dat ik met hem te doen heb en met alles wat hij heeft meegemaakt, anders zou ik hem nu nog voor de rechter willen slepen voor alles wat hij ons heeft aangedaan.

Wanneer volwassen daders dus gekwetste en vernederde kinderen zijn, dan kun je je natuurlijk afvragen of iemand wel verantwoordelijk kan zijn voor zijn daden. Zoals ook al in het eerste hoofdstuk werd gesteld, mag een nare jeugd nooit een rechtvaardiging zijn voor destructief gedrag op oudere leeftijd. Maar het is natuurlijk ook onterecht als er geen begrip zou zijn voor de achtergronden van een dader. Een dader met een traumatisch verleden zal moeten leren – gedwongen of vrijwillig – om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden en daarnaast mag hij begrip en compassie verwachten voor zijn eigen verleden en moet hij aangemoedigd worden om dit verleden te verwerken. Voor zichzelf en in het belang van zijn slachtoffers.

Bloedend hart

Stel je voor dat je je arm hebt gebroken, maar je voelt de pijn daarvan helemaal niet. Dan loop je met die arm door de stad alsof er niets aan de hand is. Je bent niet voorzichtig, je belast hem te veel, iedereen botst er tegenaan omdat je de arm in de mensenmassa niet beschermt. Je arm zal uiteindelijk nog meer pijn gaan doen. Dus het voelen van de pijn van de gebroken arm dient ook ter bescherming… je kunt met het voelen van die pijn de arm beter beschermen tegen nog meer pijn. Maar als niet je arm, maar je hart is gebroken? door je ouders… doordat ze niet naar je omkeken, je niet verzorgden en je vernederden? Dan doet dat pijn… maar stel nu dat je vroeger die pijn ook niet mocht voelen. Je hebt jezelf wijsgemaakt dat je hart niet bloedt, dat het niet aan je ouders ligt, enzovoort. Wat is dan het resultaat? De kans bestaat dat je jouw hart niet zult beschermen… je kiest opnieuw voor mensen die niet goed voor je zijn. Je gaat relaties aan met mensen die je misbruiken, je vernederen en je ten diepste kwetsen, en die je hart nog meer verwonden. Je weet het misschien wel, maar je voelt het onvoldoende, zodat je nog meer gewond raakt.

Mensen die psychisch verwond zijn in hun jeugd maken helaas in hun latere leven vaak onverstandige keuzen. Ze komen in destructieve relaties terecht. Dit fenomeen wordt ‘herhalingsdwang’ genoemd. Sommige stromingen binnen de psychologie beweren dat onder deze herhalingsdwang de hoop schuil gaat om in de nieuwe omstandigheden ‘slachtoffer-af’ te worden. Wanneer je vader nooit van je hield en je kiest daarna een partner die opnieuw niet van je houdt, dan kun je proberen (net als vroeger) om weer heel erg je best te doen in de hoop dat die liefde alsnog zal komen. Wanneer deze man van mij gaat houden, heb ik mijn geschiedenis overwonnen, denkt ze onbewust, dan ben ik ook niet meer slachtoffer van mijn vader. Het drama van de herhaling is natuurlijk dat deze reparatiepoging negen van de tien keer mislukt waardoor de persoon in kwestie nog meer gekwetst wordt en nog meer schade oploopt. Hoe volwassen vrouwen en mannen hun traumatische geschiedenis vaak herhalen in hun latere partnerkeuze wordt duidelijk beschreven in het boek Het monsterverbond: de aantrekkingskracht van foute mannen.28 Daarin wordt ook duidelijk gemaakt dat deze relaties vrijwel altijd mislukken.

Sanne (35)

Ik heb een abonnement op ‘foute mannen’. Ieder keer word ik verliefd op een man waarvan ik al na twee weken weet dat het niets zal worden, maar wat doe ik dan? In plaats van hem te dumpen, probeer ik hem te veranderen. Ik denk steeds dat hij nog wel zal veranderen, lief en leuk zal worden! Het beroerde is dat ik niet op gewone mannen val. Die vind ik al snel saai! Ik zíe ze niet eens, geloof ik, ik zie alleen die kerels die niet deugen!

Persoonlijkheidsontwikkeling 29

Wanneer een kind opgroeit in onderdrukkende, verwaarlozende omstandigheden en zijn leven moet bouwen op afweermechanismen en overlevingsstrategieën, dan heeft dat gevolgen voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid, van het karakter. Over het algemeen wordt aangenomen dat een karakter zich de eerste levensjaren het meest vormt. Er ontstaat een voorkeurspatroon van denken, voelen en handelen onder invloed van culturele, maatschappelijke en gezinsomstandigheden en onder invloed van aanleg en erfelijkheidsfactoren. Deze persoonlijkheidstrekken zijn in veel verschillende situaties zichtbaar. In de loop van de tijd kunnen deze trekken wel versterkt worden, of ze kunnen wat afzwakken, maar ze zullen altijd blijven bestaan.

Stel dat Liesje, Lotte en Luuk pronkstukken moeten worden en opgroeien bij de familie ‘Keurig’, waar nooit iets kan en mag. Elk initiatief wordt de kop ingedrukt en op elk verzet volgt straf en ruzie. Dan is het voorstelbaar dat Liesje zich zal ontwikkelen tot een angsthaasje: ze zal niets durven, geen initiatieven ontplooien en al helemaal nooit iets stouts doen. Ze zal niet haar nek uitsteken, want ze weet: als ik dat doe, loopt het slecht met mij af. Dit schuwe, angstige en conflictvermijdende gedrag kan een karaktertrek worden die heel haar persoonlijkheid kleurt. In niets zal ze durven uitblinken, want ze kan niet met aandacht omgaan. Wanneer iets haar niet aanstaat zal ze haar mond houden. Ze voelt zich onmachtig en ze zal deze onmacht uiteindelijk heel normaal vinden en het zal helemaal bij haar gaan horen.

In datzelfde strenge gezin kan Luuk qua aanleg en temperament anders in elkaar zitten. Hij is in aanleg al meer een vechter en hij verzet zich dan ook heftig tegen het strenge regiem van zijn ouders. Hij krijgt slaag, maar hij neemt dat voor lief. Hij vindt zijn (sluip)wegen wel en laat zich niet begrenzen. Niet door zijn ouders, niet door zijn leerkrachten en later ook niet door zijn vrouw. Dit vechten en zich niet laten begrenzen kan ook bij dit kind een dominant gedragspatroon worden en een duidelijke karaktertrek vormen. En ten slotte kan de zeer intelligente Lotte misschien wel bedenken dat haar ouders ‘niet wijs en eigenlijk heel dom’ zijn. Ze probeert zoveel mogelijk koppig haar eigen gang te gaan, stelt zich niet kwetsbaar op en tracht boven het gedrag van haar ouders te staan. Soms fantaseert ze dat ze onmogelijk in dit gezin geboren kan zijn, ze denkt dat ze eigenlijk heel bijzonder is en dat dat op een dag wel zal blijken.

Een kind dat in een ander onveilig gezin opgroeit zal misschien leren om ‘het goede en het slechte’ te splitsen en dat als dominante karaktertrek gaan ontwikkelen. En een jongen die leeft in een gezin waar chaos overheerst kan heel perfectionistisch worden om zo nog enig overzicht te houden, maar het kan ook zijn dat z’n broertje net zo chaotisch en ongedisciplineerd wordt als de ouders.

Ook het geslacht van het kind kan medebepalend zijn voor de keuze van zijn voorkeursgedrag. Zo worden meisjes maatschappelijk gezien nog steeds gestimuleerd zich maar aan te passen en jongens worden meer aangemoedigd om erop te slaan en te vechten.

Ook de posities die kinderen innemen in het gezin zijn van invloed op hun karakterontwikkeling. Zo voelen oudste kinderen zich vaak erg (of te) verantwoordelijk voor anderen, en moeten middelste kinderen wel eens moeite doen om ook aandacht te krijgen. Jongste kinderen zijn soms wat onbezorgder omdat ze niet beter weten dan dat er altijd wel iemand is die op ze zal passen – dat was vroeger toch ook zo?

Voor veel kinderen die opgroeien in onveilige of traumatische omstandigheden is het vrijwel onmogelijk om een evenwichtig karakter op te bouwen. Wanneer iemands persoonlijkheid voornamelijk wordt bepaald door één specifieke karaktertrek, zodat diegene totaal niet meer flexibel is in het omgaan met anderen en met de omstandigheden, dan spreken we van een persoonlijkheidsstoornis. Zo kan iemands persoonlijkheid geheel in het teken staan van orde, netheid, perfectionisme en controle, of juist van vermijden, initiatiefloosheid, niets durven en niets kunnen.

Onderwijssociologe anja van servellen bekijkt het ontwikkelen van bepaalde gedragspatronen in relatie tot het thema macht. In haar boek De weeën van de macht 30 beschrijft zij hoe kinderen die onvoldoende steun en respect krijgen angst, schuldgevoel en schaamte ontwikkelen. Deze kinderen worden voortdurend vernederd en blootgesteld aan machtsmisbruik van de ouders, en daardoor leren ze niet hoe ze goed met macht moeten omgaan. Als reactie op de macht van de opvoeders kiezen ze voorkeursgedrag als overlevingsstrategie.

In het gezin ‘Keurig’ kiest Luuk ervoor de machtsstrijd aan te gaan met zijn ouders. Liesje kiest voor de positie van de onmacht en onderwerpt zich, terwijl Lotte probeert boven de vernederingen van haar ouders te staan en zich onkwetsbaar en onaantastbaar opstelt – met andere woorden zij kiest de positie van de almacht. Luuk zal waarschijnlijk blijven vechten met iedereen tot hij erbij neervalt, ook al valt er (niets meer) te vechten. Liesje zal altijd bang en afhankelijk van anderen blijven, omdat ze zelf niets durft en denkt dat ze niets kan. En Lotte zal zich eenzaam in haar ivoren toren boven de rest van de mensheid verheven voelen en misschien dromen van succes en macht. Servellen legt in haar boek uit dat het moment van kracht zich binnen in de ruimte van de machtsdriehoek bevindt; zij beschrijft het als volgt:

Bij het tegenkomen van een obstakel op ons levenspad zullen we via de almacht, de onmacht en de machtstrijd proberen dit obstakel de baas te worden. Eroverheen, eronderdoor of ertegenaan, we zullen erlangs komen. Als geen van de drie aanpakken tot werkelijk resultaat geleid heeft, is er het moment van leegte. De overgave aan de realiteit van dat moment, namelijk dat je er niet langs komt. Daarbij het verdriet en de eenzaamheid en het gevoel van krachteloosheid: ‘Ik weet het niet meer.’ Dit moment van leegte, in contact met de eenzaamheid, het verdriet en de krachteloosheid, is óók het moment van pure kracht. Nu ben je op jezelf en je eigen draagkracht aangewezen. Het is mogelijk om in die leegte van de driehoek te toeven. De leegte doet als het ware haar werk. De leegte wordt vruchtbaar en geeft ruimte voor het nieuwe. Dat zijn de momenten waarin mensen de realiteit onder ogen zien, zowel wat betreft de wereld om zich heen als wat betreft de eigen mogelijkheden en beperkingen.

Wanneer kinderen leren eenzijdig met macht om te gaan, zullen ze daar later in hun leven veel last van ondervinden. De voorkeursstijl van handelen kan een dominante persoonlijkheidstrek worden waar zijzelf en anderen steeds tegenaan zullen lopen. Ze zullen de kracht die servellen beschrijft niet snel ervaren. Want kracht is iets anders dan vechten, je in almacht verschansen of onderduiken.

Onderstroom

Ook getraumatiseerde of onveilig opgegroeide kinderen worden – ondanks de schade – meestal wel groot. Maar wanneer er niet echt naar kinderen omgekeken wordt; wanneer ze zich niet gezien, niet begrepen, niet gekend voelen; wanneer ze misbruikt of verwaarloosd worden en niet beschermd worden, dan voelen ze zich als een ‘onpersoon’ behandeld. Ze voelen zich een gebruiksvoorwerp, een object en ontmenselijkt – van menselijke waarde ontdaan – en daarmee waardeloos (ik ben niets en niemand, ik doe er niet toe…) Dit gevoel van waardeloosheid gaat vaak gepaard met ‘geen bestaansrecht ervaren’ (ik mag er niet zijn…), met gevoelens van zinloosheid (waar doe ik het allemaal voor…), met wantrouwen ten opzichte van anderen (vroeger of later zal blijken dat het toch weer niet echt om mij gaat en zal ik weer niemand zijn en misbruikt worden) en met gevoelens van jaloezie ten opzichte van anderen die wel iets voorstellen. Deze kinderen voelen zich ten diepste verraden als mens door hun allernaaste medemensen. Ze voelen zich in de steek gelaten en verworpen en de angst dat dat opnieuw zal gebeuren dragen ze elke dag bij zich.

Wanneer je je zo voelt als hierboven beschreven, dan voel je je een ‘niemandskind’. Niemandskinderen zijn niet van hun ouders, omdat hun ouders niet liefdevol waren; ze zijn niet van zichzelf, omdat ze ook niet van zichzelf kunnen houden; ze zijn niet van hun omgeving, wanneer die omgeving niets doet en niet ingrijpt; ze zijn niet van de hulpverlening, wanneer ze daar niet terechtkomen of wanneer de hulpverlening faalt; ze zijn later niet van hun partners, wanneer ze zich niet kunnen binden; en ze zijn niet van de eventuele kinderen die worden geboren, wanneer ze – in het ergste geval – ook niet van hun eigen kinderen kunnen houden.

Niemandskinderen maken er over het algemeen maar het beste van… daar zijn kinderen sowieso goed in. De heftige gevoelens van niets en niemand te zijn, de spanningen, de nare gedachten en herinneringen, de innerlijke conflicten worden zoveel mogelijk verdrongen, vervormd, niet gevoeld en weggeduwd om door te kunnen leven en vormen als het ware een soort onderstroom onder iemands leven… een ingedamde of ondergrondse (soms kolkende) rivier. Wanneer dit wegstoppen prima lukt kan iemand zich totaal niet meer bewust zijn van het feit dat er zo’n diepere onderstroom zit… die ondergrondse vulkaan, die draaikolk, ook wel oneerbiedig ‘beerput’ genoemd.

Piet (45)

Mijn broer heeft bijzonder nare herinneringen aan vroeger, maar ik weet vrijwel niets meer van mijn jeugd. Best gek eigenlijk, we zijn toch in hetzelfde gezin opgegroeid. Hij beweert dat ik ook nare dingen gezien zou hebben, maar ik kan me dat bijna niet voorstellen. Wanneer ik werkelijk getraumatiseerd zou zijn, zoals mijn broer beweert, dan zou ik toch niet zo goed functioneren? Mijn leven loopt als een trein, behalve op het gebied van de liefde dan. Zou dat er wat mee te maken kunnen hebben?

Het kan ook zijn dat iemand zich wel realiseert dat er een diepere en zeer onprettige laag zit, maar hij negeert het, praat er niet over, kijkt er nooit naar, alsof het vergeelde foto’s zijn op de bodem van een oude doos. Hij weet nog wel dat hij ze ergens heeft, maar ze lijken totaal niet van belang te zijn.

Manfred (40)

Ik heb als jongen van zes jaar gezien dat mijn vader mijn moeder van de trap af gooide… ze was dood. Ik denk er vrijwel nooit aan, ik heb het tot nu toe ook nog nooit aan iemand verteld, realiseer ik me nu. Ik kan niet veel met die wetenschap, ik voel er ook niet veel bij, dus ik laat het maar zo. Mijn therapeute zegt dat de problemen die ik nu ervaar te maken hebben met mijn ervaringen uit mijn jeugd. Ik zie dat verband niet en ik vraag me ook af of het zin heeft om die oude koeien uit de sloot te halen, want wat schiet ik daar nu mee op?

Het kost heel veel energie om deksels op beerputten houden, om dijkdoorbraken te voorkomen. Deze energie kan niet voor andere doeleinden worden ingezet. Toch gaan deze kinderen op pad om hun leven vorm te geven en ze worden in dat zoeken naar hun weg meer gedreven door die onderstroom dan ze zelf beseffen. Wanneer je je als mens ‘ontmenselijkt’ voelt, dan wil je namelijk maar één ding: je wilt weer méns worden. Je wilt niet meer ‘niets en niemand’ zijn, maar je wilt ‘íémand’ zijn en van betekenis worden voor anderen en voor jezelf. Die weg daarheen zit echter vol valkuilen, obstakels en valse beloften. Je kunt je bijvoorbeeld vastklampen aan de belofte van de eeuwige liefde en al je energie gebruiken voor het vinden van de ene ware. Je kunt je storten in allerlei spannende zaken onder het motto: ‘Ik beleef, dus ik leef.’ Je kunt jezelf ook opjutten tot steeds grotere prestaties in de hoop dat het nare, zinloze gevoel ooit zal verdwijnen. Maar ook al zijn er zeer hoge toppen beklommen, het gevoel van ‘iemand te zijn’ beklijft vaak niet. Er moeten steeds weer en meer prestaties geleverd worden. In het volgende hoofdstuk zullen de verschillende valkuilen verder uitgediept worden. Op zoek naar ‘iemandsland’ raken velen ontworteld en sommigen verdwalen helaas voorgoed.