Een eerste kennismaking

1


Elf volken, prachtige uitgestrekte landschappen, wereldgodsdiensten, het apartheidsverleden en een eigen plantenrijk. ‘De wereld in een land’ is een heel toepasselijke kreet om Zuid-Afrika op de toeristische kaart te zetten. Het is ook een land van contrasten, in de natuur, de culturen en het dagelijkse leven, tussen arm en rijk, zwart en blank. Dat fascineert.

Ligging en landschap

Zuid-Afrika ligt in de zuidelijke punt van het Afrikaanse continent. Het land grenst in het noorden aan Zimbabwe en Botswana, in het noordoosten aan Mozambique, in het oosten aan Swaziland en in het noordwesten aan Namibië, dat tot 1990 deel uitmaakte van Zuid-Afrika. Lesotho wordt omringd door Zuid-Afrika, en ligt oostelijk van het hart van het land. Naast de eilandjes vlak voor de kust van Zuid-Afrika, zoals Santa Cruz bij Port Elizabeth en het bekende Robbeneiland bij Kaapstad, horen ook de Prince Edwardeilanden bij Zuid-Afrika. Deze onbewoonde eilanden liggen tussen Zuid-Afrika en Antarctica in de Indische Oceaan.

Zuid-Afrika is een uitgestrekt land. Met een totale oppervlakte van 1,2 miljoen km2 is het zo’n 30 keer groter dan Nederland en 40 keer groter dan België. De afstand van de Limpopo in het uiterste noorden naar Cape Agulhas in het zuiden is ruim 2000 km terwijl er hemelsbreed tussen Port Nolloth in het westen en Durban in het oosten ongeveer 1500 km ligt. De kustlijn met de Indische Oceaan in het oosten en de Atlantische Oceaan in het westen bedraagt 3000 km. Deze uitgestrektheid staat garant voor een afwisselend landschap en klimaat. Maar ook voor lange reistijden, als je die diversiteit wilt ervaren.

Landschappelijke variatie

Zuid-Afrika kent verschillende landschappen. Hoge bergtoppen, prachtige zandstranden, canyons, dorre woestijn en weelderig groen wisselen elkaar af.

f0015-01

Landschapsindeling

Geologisch gezien bestaat Zuid-Afrika grotendeels uit een plateau met een hoogte tussen de 600 en 1800 m, dat vanuit het noordoosten naar het westen loopt. Het bestaat uit drie delen: Hoogveld, Bosveld en Laagveld. Het grootste deel is het Hoogveld, een glooiend landschap met een gemiddelde hoogte van 1500 m in het centrale deel van het land. Dit is het centrum van mijnbouw en industrie, maar er wordt ook landbouw bedreven. Witwatersrand, een belangrijk mijnbouwgebied, is de noordelijke grens van het Hoogveld en markeert de overgang naar Bos- en Laagveld. Het Bosveld wisselt sterk in hoogte (600–1500 m) en daalt van oost naar west langzaam af naar het Laagveld, waar verschillende rivieren stromen, waaronder de Limpopo.

Naar het zuiden en oosten zorgen bergruggen voor een duidelijke grens tussen het plateau en de lager gelegen kustvlaktes. De Drakensbergen zijn de oostelijke grens. De Oostelijke Hooglanden en het Oostelijk Laagland vormen de overgang naar de kustvlakte. In het zuiden wordt het plateau onder andere begrensd door het Roggeveldgebergte en worden nog drie andere gebieden onderscheiden: de Grote Karoo, de Kleine Karoo en de lage kustvlakten. De Grote en Kleine Karoo zijn bekkens die van elkaar worden gescheiden door onder andere de Swartberge. De Langeberge en Outeniquabergen scheiden vervolgens de droge valleien van de Kleine Karoo en de Kaapse kustvlakte. In de Kleine Karoo wordt vooral fruit geteeld, terwijl de Grote Karoo bekendstaat om de schapenteelt.

In het westen en noordwesten daalt het plateau af naar de Kalahariwoestijn en de westelijke kustvlakte. In tegenstelling tot de mediterrane kust rond de Kaap en de subtropische stranden langs de Indische Oceaan is het westelijke kustgebied woestijnachtig. Het noordelijke gedeelte is zelfs een uitloper van de Namibwoestijn. In de woestijn en op de kustvlakte wordt vee gehouden. Akkerbouw en fruitteelt zijn alleen mogelijk in de buurt van de Oranjerivier.

Een rijke vegetatie

Ook klimatologisch kent Zuid-Afrika verschillende werelden. Bij de Grote Keirivier in het oosten gaat het tropische klimaat met droge winters en natte zomers over naar een mediterraan klimaat met natte winters en droge zomers. Dit heeft invloed op de vegetatie en de gewassen die er kunnen groeien. Om die reden is het woongebied van de Bantoevolkeren lange tijd begrensd door die rivier, de tropische gewassen die zij teelden, gedijden niet goed ten zuiden van de rivier.

De verscheidenheid aan planten, bloemen en bomen in Zuid-Afrika is enorm. Sommige soorten zijn inheems, zoals de ooievaarsbek, terwijl andere geïmporteerd zijn, zoals de jacaranda, die oorspronkelijk uit Zuid-Amerika komt. De variatie in vegetatietypen is veelal terug te voeren op de verschillen in hoogte en hoeveelheid neerslag. In het droge noordwesten overheerst de doornsavanne van de Kalahari. Ten zuiden van de doornsavanne ligt een woestijnachtig gebied (de Karoo), waar vetplanten (onder andere aloë), gras en kleine struikjes groeien. De droge westkust heeft de vegetatie van een halfwoestijn. Er gedijen echter ook verschillende soorten wilde bloemen. Wanneer het in augustus en september regent, komt hier een onverwachte kleurenpracht tevoorschijn. Bosveld en Laagveld zijn savannegebieden, waarin onder meer apebroodbomen (baobabs) en acacia’s groeien. De andere kustvlaktes en het Hoogveld bestaan voornamelijk uit grasland, afgewisseld met beboste dalen en rivierbeddingen. Het grootste bosgebied ligt aan de zuidkust ten oosten van George. Door het subtropische klimaat groeien aan de oostkust ook kleurige bloemen en struiken, waaronder rododendron, azalea en goudenregen.

De vegetatie van het zuidelijke kustgebied kende een zelfstandige ontwikkeling en vormt daarmee een van ’s werelds zes florarijken, Capensis. Dit werelderfgoed telt ruim 8500 plantensoorten, waarvan er meer dan 6000 inheems zijn. Dat zijn meer soorten dan in heel West-Europa voorkomen. De Tuinroute ligt in dit florarijk. Naast het veel voorkomende fijnbos (planten met harde bladeren die vergelijkbaar zijn met de Zuid-Franse maquis), vind je er lelies, orchideeën, asters, irissen, wilde amandelbomen en niet te vergeten de protea of suikerbossie, de nationale bloem van Zuid-Afrika.

Bevolking in vier groepen

In het apartheidstijdperk werd de Zuid-Afrikaanse bevolking ingedeeld in vier groepen: zwarten, blanken, kleurlingen en Aziaten. In 2007 telde Zuid-Afrika naar schatting 48 miljoen inwoners. Bijna 80 procent, ofwel 38 miljoen mensen, behoort tot de zwarte bevolking. De blanken vormen met 4,3 miljoen zo’n 9 procent van de bevolking, net als de kleurlingen (4,2 miljoen). De Aziaten, met 1,5 miljoen (2,5 procent), sluiten de rij.

De door de blanke regering gehanteerde indeling werd vaak bekritiseerd, mede om haar willekeur, maar heeft jarenlang standgehouden. Ondanks de formele afschaffing van de apartheid wordt de indeling nog vaak gebruikt. Veel van de huidige sociaaleconomische verschillen zijn, in ieder geval ten dele, terug te voeren op het apartheidsbeleid. Deze verschillen zijn bepalend geweest voor de maatschappelijke ontwikkelingen in het eerste decennium na de democratische verkiezingen en zullen dat ook de komende decennia nog zijn.

Zwarte bevolking

De zwarte bevolking van Zuid-Afrika bestaat uit nakomelingen van verschillende Bantoevolken die zich ruim 2000 jaar geleden vanuit Centraal-Afrika naar het zuiden verspreidden. De historische en geografische achtergronden van deze volken verschillen behoorlijk. Dit komt onder andere tot uiting in taalgebruik en huizenbouw. De Zoeloes bouwen bijvoorbeeld bijenkorfvormige hutten, terwijl de Xhosa traditioneel in ronde kleihutten met een kegelvormig strodak, rondavels, wonen en de Sotho vierkante kleihutten neerzetten.

De zwarte bevolking van Zuid-Afrika wordt op basis van taalgebruik onderverdeeld in vier hoofdgroepen: de Nguni, de Sotho, de Venda en de Shangana-Tonga of Tsonga. Meer dan de helft van de zwarte bevolking behoort tot de Nguni. Zij trokken vanaf de 9de eeuw langs de oostkust Zuid-Afrika binnen en wonen voornamelijk in het gebied tussen de Grote Visrivier in het zuiden en Kosi Bay in het noorden. De Sotho, 35 procent van de zwarte bevolking, wonen van oudsher in het centrale gedeelte van Zuid-Afrika en zijn na de 10de eeuw vanuit Botswana het land binnengetrokken. De komst van de Tsonga en Venda is van later datum. De Tsonga (7 procent) kwamen vanuit Mozambique naar Zuid-Afrika en de Venda (5 procent) uit het noorden.

Door de uiteenlopende achtergronden van de Nguni- en Sothovolken bestaan er ook verschillen binnen deze taalgroepen: Zoeloe, Xhosa, Swazi en Ndebele behoren tot de Ngunivolken, en Tswana, Pedi (of noordelijk Sotho) en Seshoeshoe (of zuidelijke Sotho) zijn Sothovolken. De blanke regering heeft dit onderscheid van in totaal negen etnische groepen en hun geografische verspreiding over het land gebruikt voor de toewijzing van de thuislanden.

Kom naar huis

Zuid-Afrika kampt met een serieuze braindrain en een tekort aan opgeleide mensen waaronder doktoren en ingenieurs. Sinds 1994 zijn naar schatting 1 miljoen Zuid-Afrikanen naar het buitenland vertrokken, veelal naar Groot-Brittannië en Australië. Criminaliteit is daarvoor een belangrijke reden. Naast een veiliger leven biedt het buitenland vaak ook een beter salaris, zoals voor de Zuid-Afrikaanse verpleegsters die in onder meer Groot-Brittannië erg geliefd zijn. Een Zuid-Afrikaanse tegenbeweging, de Homecoming Revolution, probeert ondertussen zoveel mogelijk Zuid-Afrikanen te motiveren om terug te komen. Volgens deze groep zijn het vooral het missen van vrienden en familie en de Zuid-Afrikaanse manier van leven die mensen ertoe doen besluiten weer terug te keren. Op hun website probeert de Homecoming Revolution vooral positief nieuws over Zuid-Afrika te brengen (www.homecomingrevolution.co.za).

Blanke bevolking

Zuid-Afrikaanse blanken zijn nakomelingen van de Europeanen die naar Zuid-Afrika kwamen. De eerste kolonisten kwamen in de 17de eeuw. Dit waren vooral Nederlanders, Fransen en Duitsers, die na verloop van tijd Boeren of Afrikaners werden genoemd. De Boeren werden in de 19de eeuw gevolgd door Britse kolonisten. In de 20ste eeuw kwamen vooral immigranten uit Zuid- en Oost-Europa, onder andere joden, die hun sporen verdienden in de goud- en diamanthandel.

De blanke bevolking in het huidige Zuid-Afrika bestaat grofweg uit twee groepen, een Afrikaanssprekende en een Engelssprekende groep. De Afrikaners waren van oudsher boeren, jagers of ambtenaren, terwijl onder de Engelsen meer zakenlieden en industriëlen te vinden waren. Dit zorgde voor sociaal-economische ongelijkheid die in het verleden verschillende malen een bron van conflict is geweest. Hoewel deze ongelijkheid nu grotendeels verdwenen is, waren deze verschillen nog lange tijd herkenbaar. In het landsbestuur werd tot het begin van de jaren negentig vooral Afrikaans gesproken, terwijl Engels de taal van de zakenwereld was.

Door de eeuwen heen kwamen de meeste immigranten naar Zuid-Afrika om een nieuw bestaan op te bouwen. De apartheidspolitiek was erop gericht dat bestaan te beschermen. Met de afschaffing van de apartheid zag een deel van de blanke bevolking zijn toekomst in duigen vallen. De ‘economische zekerheid’ viel weg en door de toename van de criminaliteit voelden velen zich steeds onveiliger. In de loop van de jaren vertrokken naar schatting een miljoen blanken om elders een nieuw leven op te bouwen. Het overgrote deel bleef. Ze voelen zich vaak even ‘inheems’ als hun zwarte landgenoten en kozen, bewust of onbewust, voor de uitdaging van het nieuwe Zuid-Afrika.

Kleurlingen

In Zuid-Afrika is ‘kleurling’ een verzamelterm voor mensen van gemengde afkomst. Zij zijn het typische product van de 17de-eeuwse samenleving, waar de Hottentotten (de vroegste bewoners van Zuid-Afrika), de slaven uit de Indische Archipel en West-Afrika en de Europeanen samenleefden. Dit integratieproces is het sterkst geweest in Kaapstad, waardoor de kleurlingen vaak Kaapse kleurlingen genoemd worden. Ook nu woont het merendeel van de kleurlingen nog in Kaapstad en omstreken.

De kleurlingen hebben een speciale positie in de Zuid-Afrikaanse maatschappij. In cultureel opzicht zijn er overeenkomsten met de blanke Afrikaner bevolking (taal, godsdienst), terwijl zij in sociaal en economisch opzicht de blanken altijd als hun meerderen moesten erkennen. Door deze speciale positie heeft een deel van de kleurlingen altijd aansluiting bij de blanken gezocht, terwijl het andere deel zich juist tegen hen afzette. Jonge kleurlingen van nu zijn juist trots op hun achtergrond. In Kaapstad en omgeving benadrukken zij hun identiteit onder meer door hun voortanden te laten trekken.

Aziatische bevolking

De Aziaten zijn veelal nakomelingen van de Indiase contractarbeiders die in de 19de eeuw vanuit Brits-Indië naar Zuid-Afrika kwamen om op de suikerplantages te werken. Na afloop van hun contract waren de arbeiders vrij om naar hun eigen land terug te keren. De meesten bleven echter in Zuid-Afrika wonen en trokken nieuwe Indiase immigranten aan, onder wie talloze handelaren. Net als hun voorouders wonen de meeste Indiërs in Kwazulu Natal, maar ze zijn al lang niet meer werkzaam op de suikerplantages. De Indiër van nu is goed opgeleid en werkt in de horeca of de handel. Behalve de Indiers kent de Aziatische bevolking ook Chinezen, Japanners en Vietnamezen.

Talen

Tot het begin van de jaren negentig kende Zuid-Afrika twee officiële talen, Afrikaans en Engels. Na de politieke omwenteling hebben ook de negen gesproken Afrikaanse talen een officiële status gekregen. Niettemin zijn niet alle talen even belangrijk. In het zakenleven, het bestuur en de media wordt vooral Engels gebruikt. Daarnaast zijn het Zoeloe (30 procent) en het Xhosa (23 procent) de belangrijkste omgangstalen onder de zwarte bevolking. Naast de ‘eigen’ Bantoetaal spreekt de zwarte bevolking meestal ook een of meer andere Afrikaanse talen, en Engels of Afrikaans.

Van de blanke bevolking spreekt 60 procent Afrikaans en 40 procent Engels. Bijna de hele Aziatische bevolking gebruikt Engels als omgangstaal. Slechts 2 procent van de Aziaten communiceert in het Afrikaans, terwijl dat voor bijna 80 procent van de kleurlingen de eerste taal is.

Hoe moeilijk is Afrikaans?

Ondanks de ontleningen is het Afrikaans voor Nederlanders en Belgen herkenbaar. De uitspraak is wat zangeriger en zachter dan het Nederlands, maar is, zeker wanneer er niet te snel gesproken wordt, redelijk te begrijpen. Het lezen van Afrikaans is iets ingewikkelder. De opvallendste verschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands zijn dat woorden vaak worden geschreven zoals ze uitgesproken worden, werkwoorden niet vervoegd worden en het gebruik van een dubbele ontkenning (Ek is niet bij die huis nie, ik ben niet thuis). Het meest bijzonder is echter het woordgebruik. Dikwijls is de betekenis van een woord vrij gemakkelijk af te leiden, bijvoorbeeld bij wegneemetes (afhaalmaaltijd), peuselhappie (snack) of voetslaan-paaie (wandelroutes). Soms kan er echter ook grote verwarring ontstaan, zoals bij broeikas (couveuse) of bedorwe brokkie (verwend kind).

Bantoetalen

De Bantoetalen vinden hun oorsprong in een oertaal die drie- à vierduizend jaar geleden in Centraal-Afrika werd gesproken. De Bantoetalen worden gekenmerkt door ingewikkeld woordgebruik en de rol die de toonhoogte speelt. De toonhoogte waarop een woord wordt uitgesproken, bepaalt de betekenis van een woord. Bij talrijke Ngunitalen is daarnaast ook de klik, die als medeklinker gebruikt wordt, van belang. Die klik werd ook door de Hottentotten gebruikt.

Om de onderlinge communicatie tussen de zwarte volken en de communicatie met de blanken te verbeteren, ontstond er in de loop van de tijd een omgangstaal, het Fanagalo, een mengtaal die gebaseerd is op Afrikaans, Engels en Bantoetalen. Deze wordt vooral op de werkvloer en in de mijnen gesproken.

Afrikaans

Het Afrikaans is een jonge taal, die zich ontwikkelde vanaf het moment dat Jan van Riebeeck in 1652 bij Kaap de Goede Hoop aan land kwam. De basis is het 17de-eeuwse Nederlands dat Van Riebeeck en zijn matrozen en beambten meenamen. De Kaapse samenleving was in die tijd een bonte mengeling van Europeanen, Hottentotten, en slaven uit Azië en West- en Oost-Afrika. Het contact tussen deze groepen leidde tot een creolisering van het Nederlands en een intensieve taalontlening aan het Maleis, het Khoi (de taal van de Hottentotten) en later ook de Bantoetalen en het Engels. Enkele Maleise invloeden zijn: piesang (banaan), seekoei (nijlpaard) en kaaiman (krokodil).

Het Khoi is vooral terug te vinden in aardrijkskundige namen zoals Karoo (plaats van dorst) en Gariep (groot). Woorden als mamba (slang), lobola (bruidsschat) en donga (droge rivierbedding) komen van de Bantoetalen.

Het Afrikaans werd pas vanaf het eind van de 19de eeuw bewust als schrijftaal gebruikt. In 1875 werd het Genootskap van Regte Afrikaners opgericht, dat streefde naar de erkenning van het Afrikaans. En met succes. In 1925 kreeg het Afrikaans, naast het Engels, de officiële status toegekend. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het genootschap is in 1975 in Paarl het Taalmonument opgericht. Nu Engels de lingua franca is geworden, vrezen veel Afrikaners dat hun taal uiteindelijk zal verdwijnen.

Religie

Het religieuze spectrum in Zuid-Afrika is veelkleurig en varieert van inheemse religies tot christendom, islam en hindoeïsme. Volgens de statistieken aan het begin van de 21ste eeuw is bijna driekwart van de bevolking christen, hangt 15 procent een inheemse religie aan en behoort 5 procent tot een andere wereldgodsdienst. Slechts 8 procent geeft aan niet gelovig te zijn.

Inheemse religies

De religies van de Bosjesmannen, Hottentotten en Bantoevolken hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: geloof in een hogere macht, vruchtbaarheids- en oogstrituelen en voorouderverering. De voorouderverering richt zich op het in stand houden van de band met personen uit het verleden die bepaalde krachten van een hogere macht toegekend hadden gekregen. Behalve in mensen kan de hogere macht ook aanwezig zijn in dieren en levenloze dingen, waardoor tal van voorwerpen en verschijnselen in het dagelijks leven een religieus karakter krijgen. Daarnaast wordt bij de inheemse religies een groot belang aan het groepsverband toegekend. Hiermee verschillen zij in hoge mate van de meer individueel gerichte geloofsbeleving van de westerse christelijke religies, waarmee de inheemse bevolking na de komst van de Europeanen in aanraking kwam.

Christendom

De oudste westerse christelijke kerk is de Nederduits Gereformeerde Kerk (NGK). Deze werd in de tweede helft van de 17de eeuw gesticht door Nederlandse immigranten en had een sterk calvinistisch karakter. Tijdens en na de periode van de Grote Trek splitsten zich twee nieuwe kerkgemeenten af, de Hervormde Kerk van Afrika, die zich sterk op Nederland richtte, en de conservatieve Gereformeerde Kerk van Afrika. Deze drie kerkgenootschappen hadden overwegend blanke leden. Geloofsgenoten uit andere bevolkingsgroepen werden tot 1860 in de kerkbanken getolereerd. Daarna moesten geloofsgenoten gescheiden naar de kerk gaan; voor zwarten en kleurlingen werden dochterkerken gesticht. De Kerken verzetten zich niet tegen de ontwikkeling van het apartheidsbeleid. Integendeel, in 1935 rechtvaardigde de NGK met de Bijbel in de hand een beleidsverklaring over de segregatie van blank en zwart. Pas in de loop van de jaren tachtig veroordeelden deze Kerken de apartheid.

Kerken van andere grote christelijke stromingen kregen in eerste instantie geen voet aan de grond. Pas aan het eind van de 18de eeuw vestigden de lutheranen de eerste missiepost, de presbyterianen, anglicanen en rooms-katholieken volgden later. De katholieken kregen, mede door hun uitspraken tegen de apartheid, al snel een grote aanhang onder de zwarte bevolking.

Uit onvrede met de westerse geloofsbelijding in de missiekerken scheidde zich in de tweede helft van de 19de eeuw een groep mensen af die inheems-christelijke Kerken stichtte. Deze Onafhankelijke Kerken, die geloofselementen combineren uit de inheemse religies en het christendom, waren (en zijn) exclusief voor de zwarte bevolking. Deze Kerken hebben een sterk centraal gezag en behoudend karakter. De Zionistische Kerk is de grootste onafhankelijke Kerk en streeft met zo’n 2 miljoen leden in aantal bijna de rooms-katholieken voorbij.

Andere religies

Durban en Kaapstad vormen het centrum van de islamitische gemeenschap in Zuid-Afrika. De moslims zijn nakomelingen van de slaven uit Maleisië en contractarbeiders uit India. De Indiase bevolking belijdt echter in meerderheid het hindoeïsme. Zuid-Afrika kent ook een kleine joodse gemeenschap, die haar wortels heeft in OostEuropa. Ten slotte is er een kleine groep aanhangers van het boeddhisme en het baha’i-geloof.

Traditie

De cultuur van de blanke bevolking is van oudsher sterk calvinistisch en patriarchaal. De dogmatiek van de Kerk, en daarmee het gezag van de man des huizes, is in de loop van de jaren wel afgenomen. Toch blijft de invloed van de Kerk groot en is een deel van de blanke bevolking, en dan met name op het platteland, nog behoorlijk conservatief.

De traditionele Afrikaanse samenleving was redelijk democratisch. Door de kolonisatie en jarenlange apartheid ontstonden sterke patriarchale structuren, waardoor volwassen zwarte vrouwen een minderwaardige status kregen en sterk afhankelijk werden van vaders, ooms, broers en echtgenoot. De opkomst van de vrouwenbeweging en de discussie over de afschaffing van lobola (bruidsschat) en polygamie worden door zwarte mannen vaak met argusogen bekeken.

Sangoma’s en inyanga’s, de traditionele Afrikaanse genezers, spelen, evenals de geesten van voorouders, nog steeds een rol van belang in de cultuur van tal van zwarte volken, ook in de stad. De verering van de voorouders is vaak verbonden aan speciale plaatsen en dieren. Rampspoed en ziekte worden gezien als een communicatiestoornis met de voorouders, die door sangoma’s en inyanga’s kunnen worden opgelost, als ze tenminste toegang hebben tot de plaatsen waar het contact met de voorouders kan worden gelegd. De deportatie van de zwarte bevolking uit hun vroegere woongebied is vaak desastreus geweest voor de relatie met hun voorouders. De teruggave van het onteigende land is dus ook vanuit cultureel oogpunt belangrijk.

Economie

De Zuid-Afrikaanse economie steekt met kop en schouders boven die van de rest van het continent uit. Het is het rijkste en meest geïndustrialiseerde land in Afrika. Wat betreft binnenlandse productie, US$ 467 miljard in 2007, staat Zuid-Afrika 26ste op de wereldranglijst. Hiermee staat het land tussen Nederland en België dat respectievelijk US$ 639 en 375 miljard produceerden en op de 20ste en 28ste plaats stonden.

Daarnaast is de koopkracht van de Zuid-Afrikanen een van de hoogste van het continent. In 2007 verdiende men gemiddeld US$ 9761. In Botswana was dat hoger, US$ 16.449, maar in bijvoorbeeld Nigeria met US$ 2034 een stuk lager. Ter vergelijking: het inkomen per hoofd van de bevolking in België en Nederland was US$ 36.355 en 38.252.

Deze cijfers zijn wel misleidend. Hoewel Zuid-Afrika zich wat betreft de omvang van de economie mag rekenen tot een middeninkomenland, heeft het land ook veel kenmerken van een ontwikkelingsland. Enerzijds is er de moderne geïndustrialiseerde stedelijke economie met glimmende kantoorgebouwen en overvloedig gevulde winkelcentra, anderzijds zijn er gebieden waar ondervoeding en gebrekkige huisvesting aan de orde van de dag zijn, en waar zwarte boeren amper in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Er zijn levensgrote verschillen in inkomen, levensstandaard, levenswijze, toegang tot opleidingen en kansen op werk.

Economische ontwikkeling

Tot het midden van de 19de eeuw was de economie van Zuid-Afrika uitsluitend gebaseerd op de landbouw. Na de ontdekking van diamant bij Kimberley (1867) en goud bij Witwatersrand (1886) ontwikkelde de mijnbouw zich snel. Ook de rest van de economie groeide: de infrastructuur verbeterde en er kwam arbeidsmigratie op gang. Hierdoor werden nederzettingen groter en kon de markt voor agrarische en nijverheidsproducten zich uitbreiden. Daarnaast trokken de mijnen buitenlandse investeerders aan die grote sommen geld in de economie pompten zodat de sector zich sterk kon uitbreiden. De nijverheid groeide met de mijnbouw mee en vooral tijdens en na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de industrie zich in sneltreinvaart. Zuid-Afrika was sterk op het buitenland gericht en pikte zijn graantje mee van de opwaartse economische beweging in de jaren zestig.

Economie onder druk

De open houding ten opzichte van het buitenland kwam de Zuid-Afrikaanse economie in de jaren zeventig duur te staan. Na de opstand in Soweto in 1976 bleven de buitenlandse investeringen uit en kwam de mijnbouwsector, en daaraan gerelateerd de export, onder druk te staan. In de jaren tachtig werden meer sancties van kracht en deze bereikten hun hoogtepunt na het harde optreden van politie en leger tijdens de onlusten in 1985. Zo trokken bijna tweehonderd Amerikaanse bedrijven zich terug uit Zuid-Afrika en kon het land niet meer aankloppen bij de internationale kredietinstellingen. Door het wegvallen van buitenlandse steun werd Zuid-Afrika een schuldenland en zag de regering zich genoodzaakt tot bezuinigingen en het liberaliseren van de economie.

Ondanks de sancties wist de overheid de economie redelijk draaiende te houden. Een crisis was echter niet te vermijden. De economie kreeg steeds meer een industrieel en dienstverlenend karakter, waardoor de vraag naar geschoold personeel toenam. De inflexibele arbeidsmarkt die door het apartheidsbewind was gecreëerd, kon die vraag echter niet aan. Er was een tekort aan goed opgeleide blanken en de zwarte bevolking was niet voldoende geschoold om aan de vraag te voldoen. Bovendien konden steeds minder ongeschoolde (blanke en zwarte) arbeiders een baan vinden. Dit beperkte de mogelijkheden tot economische groei en leidde tot een hoge werkloosheid aan het eind van de jaren tachtig. Hervormingen waren onvermijdelijk en het einde van het apartheidstijdperk werd ingezet.

Nieuwe kansen

De nieuwe regering zag zich geconfronteerd met de enorme opgave om de economie opnieuw te laten groeien en de welvaart meer gelijkmatig over de bevolking te verdelen. Ter illustratie: in 1994 verdiende een blank gezin gemiddeld vier keer zo veel als een zwart gezin. Om deze ongelijkheid te verminderen zijn verschillende maatregelen genomen. Het gelijke recht op onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting is wettelijk vastgelegd en de thuislanden verloren hun kunstmatig onafhankelijke situatie. Pensioenen en uitkeringen zijn nu voor alle bevolkingsgroepen beschikbaar. Ook is er een landhervormingsprogramma en probeert de overheid onder de noemer van black economic empowerment (BEE) de economische achterstand van de zwarte bevolking te verminderen. BEE stimuleert onder meer aandeelhouderschap en hogere posities voor zwarte werknemers.

Vanaf het midden van de jaren negentig is het economisch beleid marktgericht geweest. Een solide begrotingsbeleid heeft geleid tot een stabiele macro-economische situatie en de economie groeit gemiddeld met zo’n 3 tot 4 procent per jaar. Niet onverdienstelijk, maar bij lange na niet voldoende om de beoogde gelijkheid te realiseren. Sterker nog, armoede en inkomensongelijkheid zijn toegenomen, onder meer door een gebrek aan werkgelegenheid. Ondanks de groter wordende zwarte middenklasse, verdiende een blank gezin rond 2005 gemiddeld zes keer zo veel als een zwart gezin. Om hogere economische groei en meer buitenlandse investeringen te realiseren, zette Mbeki in op versoepeling van de arbeidswetgeving, inkrimpen van de overheid en verdere privatisering van overheidsbedrijven.

Werkgelegenheid en de informele sector

Aan het begin van de 21ste eeuw telde de beroepsbevolking zo’n 28 miljoen mensen. Lang niet iedereen heeft echter een baan. Volgens de officiële cijfers was zeker 30 procent van de bevolking werkloos. In werkelijkheid zal dit aantal zelfs hoger zijn. De werkloosheid is het hoogst onder de zwarte bevolking. Ongeveer de helft van hen heeft geen baan, tegenover 6 procent van de blanken. Dit is onder meer terug te voeren op het apartheidsbeleid. Dat richtte zich voornamelijk op de economische ontwikkeling buiten de thuislanden. Hierdoor bleef de economische infrastructuur van de thuislanden rudimentair en kon de werkgelegenheid zich nauwelijks ontwikkelen. Pogingen om de economieën van de thuislanden te ontwikkelen door het ‘Grens Industrie Beleid’, waarbij een industrie bij de grens van het thuisland werd gevestigd, zijn weinig succesvol geweest.

Van de werkenden heeft twee derde een baan in de formele sector, met name in de mijnbouw, industrie of dienstverlening. De rest werkt in de informele sector. Zij ondernemen vaak kleinschalige activiteiten om in hun levensonderhoud te voorzien. Denk daarbij aan pottenbakken, de verkoop van groente en fruit, prostitutie, traditionele geneeswijzen (sangoma’s), huiskamercafés (shebeens), het runnen van een klein winkeltje enzovoort. Aan het eind van de vorige eeuw had deze sector een omzet van 7 procent van de nationale productie.

De informele sector is ontstaan in de periode van het apartheidsbeleid. In de zwarte townships waren immers weinig voorzieningen en mochten de zwarten geen winkels openen. Hierdoor ontstond een bloeiende ‘achtertuinhandel’, die door de apartheidsregering werd gedoogd.

Het huidige werkgelegenheidsprobleem wordt vergroot door de aanhoudende stroom (illegale) arbeidsmigranten uit de omliggende landen. De laatste jaren zijn dit vooral Zimbabwanen die de economische crisis in hun eigen land ontvluchtten. Maar ook immigranten uit Mozambique, Botswana, Malawi en van oudsher Swaziland en Lesotho komen hun geluk in Zuid-Afrika beproeven. Zij werken voor extreem lage lonen in de mijnbouw, de industrie en op de grote agrarische bedrijven, en zijn daardoor belangrijke concurrenten voor Zuid-Afrikaanse werknemers.

Landbouw

De rol van de landbouw in de Zuid-Afrikaanse economie is in de 20ste eeuw sterk afgenomen. Toch is de sector wel degelijk van belang. Hij biedt ruim 10 procent van de formele werkgelegenheid en vormt de basis van het bestaan voor veel zwarte keuterboeren op het platteland.

Daarnaast kan Zuid-Afrika nagenoeg in de eigen voedselbehoefte voorzien en is er zelfs voedselexport naar buurlanden. Maïs, bij uitstek het voedsel van de zwarte bevolking, is het voornaamste gewas. Maar Zuid-Afrikaanse boeren produceren ook vruchten (onder andere citrus, mango en avocado), tarwe, druiven (wijn), suiker, noten en tabak.

Slechts 8 procent van het akkerbouwareaal wordt geïrrigeerd. Het merendeel van de gewassen is dus afhankelijk van de regenval, waardoor de productie lijdt onder de terugkerende droogtes, zoals bijvoorbeeld in 1992 en 1995. De veeteelt richt zich vooral op runderen, schapen en geiten, waarbij melk en wol belangrijke exportproducten zijn.

Contrasten in de landbouw

Door de apartheid heeft de agrarische sector een dualistisch karakter gekregen. Er zijn commerciële boerderijen, veelal in blanke handen, met een oppervlakte van enkele duizenden hectare. Deze boerderijen zijn sterk gemechaniseerd, werken met goedkope zwarte arbeidskracht en zijn gericht op de productie voor de markt.

Daarnaast zijn er talloze zwarte families, dikwijls in de voormalige thuislanden, die proberen te overleven met minder dan 1 ha land. Die families verbouwen vooral voedselgewassen om zo in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Het land wordt met eenvoudige landbouwwerktuigen bewerkt, vaak door de vrouwen. Wanneer hun mannen elders werken, kunnen zij nauwelijks een bijdrage leveren aan de voedselvoorziening. Soms sturen ze een gedeelte van hun inkomen naar huis, zodat bijvoorbeeld kunstmest, kleding of schoolspullen kunnen worden gekocht.

Aan het eind van de jaren tachtig verdiende 1 procent van de boeren (de blanken) 40 procent van het agrarische inkomen en bezat ruim 85 procent van de landbouwgronden, terwijl 70 procent van de boeren toegang had tot 14 procent van de landbouwgrond en nauwelijks in staat was om in de eigen voedselbehoeften te voorzien.

Veranderingen

Om het tij te doen keren, is de regering in 1994 begonnen met een landhervormingsprogramma. Dit is een heikele zaak, waarbij economische belangen, de heilige plaatsen van voorouders en emotionele banden elkaar verdringen. De overheid heeft zich tot doel gesteld om zo’n 30 procent van het ‘blanke land’ te verdelen.

Van daadwerkelijke herverdeling is tot nu toe weinig terechtgekomen: begin 2008 was slechts 3 procent van eigenaar gewisseld. Behalve de teruggave en herverdeling van land, bestaat er een eenmalige uitkering van ruim 2000 euro voor minderbedeelde mensen die nooit grond hebben gehad of hun oude grond niet terug kunnen claimen. Deze uitkering biedt de ontvangers een mogelijkheid bijvoorbeeld een eigen bedrijfje op te starten of mede-eigenaar te worden van een commerciële boerderij die verkocht wordt. Een voorbeeld hiervan is Cape Olive Trust, een olijvenplantage in Paarl waar zwarte medewerkers een aandeel in het eigendom hebben.

Mijnbouw

Slechts weinig landen in de wereld zijn zo rijk met bodemschatten gezegend als Zuid-Afrika. De mijnbouw is dan ook het fundament van de economische ontwikkeling en de welvaart in het land. Zuid-Afrika is een van de grootste goud-, platina- en chroomproducenten van de wereld. Daarnaast heeft het land behoorlijke voorraden van onder meer diamant, vanadium, mangaan en steenkool.

Mijnbouwproducten vertegenwoordigen een aanzienlijk deel van de export en in de ruim 800 mijnen werken meer dan 450.000 werknemers. De belangrijkste mijnbouwgebieden zijn Kimberley, het noorden van Vrijstaat en Witwatersrand. Het eigendom van de mijnen is geconcentreerd in enkele grote blanke ondernemingen, die voor een groot deel afhankelijk zijn van buitenlands kapitaal. De Anglo American Corporation bezit meer dan een kwart van de grote mijnbouwondernemingen en is aandeelhouder in het moederbedrijf van De Beers Consolidated Mines, de belangrijkste producent van en handelaar in diamant.

Industrie

De industriële sector levert een grote bijdrage aan de nationale productie en is verantwoordelijk voor 20 procent van de werkgelegenheid. Een ruime meerderheid van de werknemers zijn ongeschoolde zwarte arbeiders, veelal migranten uit de voormalige thuislanden die in de townships rond de steden wonen.

Vooral na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de industrie zich in een rap tempo. Vanwege de internationale economische sancties van de jaren zeventig en tachtig moest de industrie zoveel mogelijk de lokale markt bedienen om de afhankelijkheid van het buitenland te verminderen. Overheidsbedrijven en particuliere ondernemingen slaagden er gezamenlijk in om te voorzien in de belangrijkste industriële behoeften van het land.

Door gebrek aan buitenlandse investeringen en het uitblijven van de ontwikkeling van nieuwe technologie verouderde het productieapparaat echter en stagneerde de sector. Na 1994 zette Zuid-Afrika opnieuw stevig in op industriële ontwikkeling. Belangrijke industrietakken zijn voedingsmiddelen, metaal, chemicaliën, auto’s, elektronica en textiel, hoewel de laatste sterk heeft te lijden onder de concurrentie uit China.

De industrie is geconcentreerd in stedelijke gebieden. Bijna de helft is gevestigd in Gauteng, het Zuid-Afrikaanse Ruhrgebied. Andere centra van belang zijn Kaapstad, Durban en Port Elizabeth.

Dienstverlening

De dienstensector levert het merendeel van de nationale productie en voorziet in de helft van de totale werkgelegenheid. De overheid neemt hiervan een aanzienlijk deel voor haar rekening. Daarnaast zijn veel mensen werkzaam in de persoonlijke dienstverlening, handel, horeca, communicatie en de financiële dienstverlening. De toeristenindustrie is een groeiende tak in de dienstensector.

Sinds de opheffing van de apartheid groeit het aantal toeristen dat naar Zuid-Afrika gaat enorm. Tot het midden van de jaren tachtig ontving het land jaarlijks minder dan een half miljoen toeristen. In 1990 werd voor het eerst de grens van een miljoen bezoekers overschreden, in 1995 kwamen bijna drie miljoen buitenlanders naar Zuid-Afrika en dat aantal groeide tot negen miljoen in 2007.

De meeste reizigers komen uit Afrika zelf, maar het aantal niet-Afrikanen neemt sterk toe. Naast Europeanen en Amerikanen komt een toenemend aantal bezoekers uit Azië en het Midden-Oosten naar Zuid-Afrika. Ook Belgen en Nederlanders kiezen in toenemende mate Zuid-Afrika als vakantiebestemming. Het aantal Nederlandse en Belgische toeristen nam tussen 1993 en 2006 toe van 20.000 tot ruim 125.000.

Buitenlandse handel

Buitenlandse handel speelt een belangrijke rol in de Zuid-Afrikaanse economie. Exportproducten zijn agrarische producten en delfstoffen (vooral goud en platina). Daardoor is de economie gevoelig voor de weersomstandigheden en de ontwikkeling van de prijzen op de wereldmarkt. In dit opzicht is het typisch een derdewereldland. Anderzijds worden er, zoals in een westers land, industriële goederen zoals machines geëxporteerd. Zuid-Afrika importeert vooral transportmiddelen, chemicaliën, aardolieproducten en voedingsmiddelen.

Na de politieke hervormingen aan het begin van de jaren negentig heeft Zuid-Afrika het aantal handelspartners flink uit kunnen breiden en werden nieuwe markten opengelegd, bijvoorbeeld in Azië, Latijns-Amerika, Oost-Europa en andere landen op het Afrikaanse continent. De voornaamste handelspartners zijn Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, Japan, China en Groot-Brittannië.

Milieu

De Zuid-Afrikaanse grondwet is de eerste ter wereld waarin het recht op een gezonde leefomgeving en het recht op bescherming van natuur en milieu zijn opgenomen. De bescherming van de natuur kent een lange geschiedenis (zie ook hoofdstuk 4). Beleid op het gebied van milieu en leefomgeving is van recenter datum en de handhaving en uitwerking zijn nog niet voldoende. Lang niet iedereen heeft toegang tot schoon drinkwater, de afvalberg groeit ver boven de verwerkingscapaciteit en vooral in de steden is de lucht behoorlijk vervuild (zeker rond industrieën). Door de sterk ontwikkelde economie neemt Zuid-Afrika bijna de helft (42 procent) van de totale CO2-uitstoot van het hele continent voor haar rekening.

De overheid zet zich in om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Bedrijven worden gestimuleerd om schone technologie te ontwikkelen en gebruiken. Sinds 2006 wordt er niet meer op gelode benzine gereden en wordt serieus werk gemaakt van de ontwikkeling van biobrandstof. Er is ook veel vooruitgang geboekt met het inzamelen en hergebruiken van onder meer papier, plastic en blikjes. Uit gebruikte blikjes wordt hoogwaardig staal gemaakt dat onder andere in de auto-industrie weer wordt gebruikt. Naast winst voor het milieu leveren deze activiteiten ook behoorlijk wat werkgelegenheid op.

‘Foute’ namen

Het volgen van borden kan verwarrend zijn in Zuid-Afrika. Zuid-Afrika is namelijk bezig namen van steden, rivieren, straten, vliegvelden en openbare gebouwen te veranderen. Het gaat vooral om namen uit het koloniale en apartheidsverleden. Zo werd de voorstad Verwoerdburg, genoemd naar de architect van de apartheid Hendrik Verwoerd, omgedoopt tot Centurion en is Potgietersrus nu Mokopane. Nog niet alle bewegwijzering is veranderd en kaartenmakers houden het dan ook maar moeilijk bij. Op verschillende plaatsen is geprotesteerd tegen de naamsveranderingen. Zowel in Pretoria als Potchefstroom zijn Afrikaners bang voor de teloorgang van hun erfgoed dat in de namen is vastgelegd. En in Durban zijn Zoeloes boos om het mogelijk verdwijnen van de snelweg Mangosuthu, die vernoemd is naar Zoeloepoliticus Mangosuthu Buthelezi.

Apartheid en sociale achterstand

Tijdens de apartheidsjaren moest de zwarte bevolking niet alleen in politiek en economisch opzicht, maar ook op sociaal en cultureel terrein genoegen nemen met een ondergeschikte positie. Het apartheidsbeleid beïnvloedde alle aspecten van het dagelijkse leven; van de namen van straten en steden en wie waar mocht wonen tot wie met elkaar mocht trouwen en waar kinderen naar school mochten gaan. De gevolgen daarvan zijn ook nu nog zichtbaar, onder meer in de townships en op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg.

Townships

In de 20ste eeuw ontwikkelden zich rond alle grote Zuid-Afrikaanse steden woonoorden voor de zwarte bevolking, beter bekend als townships, zoals Soweto bij Johannesburg, Mamelodi bij Pretoria en Crossroads bij Kaapstad. Voor velen zijn de townships onlosmakelijk verbonden met de apartheid. Vaak waren zij haarden van onrust en protest; het bekendst is het studentenprotest in Soweto dat in 1976 plaatsvond.

Tijdens het apartheidstijdperk mochten zwarte werknemers zich niet permanent in de blanke steden vestigen. Zij waren wél nodig om de economie draaiende te houden. Hierdoor ontstond een systeem van ‘trekarbeid’ vanuit de thuislanden. De regering creëerde speciale woonoorden voor zwarte werknemers, waar ze op basis van hun arbeidsstatus en afkomst in verschillende wijken gehuisvest werden. Ongeschoolde arbeiders werden ondergebracht in barakken, hostels, of kregen een kamer in een driekamerwoning. De beter opgeleiden mochten een huisje of een bungalow in de beter gesitueerde gebieden van de wijk betrekken.

Door het vermeende tijdelijke karakter van de townships bleven de voorzieningen beperkt. Ten tijde van de pasjeswetgeving mochten alleen degenen met een baan in de stad in de townships wonen; echtgenote, kinderen en familie moesten in de thuislanden achterblijven, een enkele uitzondering daar gelaten. Mannen vormden daardoor een ruime meerderheid in de townships.

Na het opheffen van de pasjeswetten in 1991 begon een ware toestroom naar de steden. De situatie in de thuislanden was voor velen zo slecht dat ze liever een onzekere toekomst bij familieleden in de townships tegemoet gingen dan dat ze achterbleven in het uitzichtloze thuisland. De nieuwkomers werden vooral in de bestaande behuizing opgevangen. Het gevolg was dat hostels en woningen overbevolkt raakten. In een kamer waar vroeger drie mannen sliepen, leefden al snel drie gezinnen.

Daarnaast kwamen ook mensen zonder bekenden in de stad hun geluk beproeven. Het aantal zelfgebouwde krotten zonder elektriciteit en water schoot als paddenstoelen uit de grond.

De opkomende zwarte middenklasse kreeg de mogelijkheid uit de townships weg te trekken. Getuige het aantal glimmende Mercedessen en BMW’s dat in de townships rondrijdt zijn velen van hen echter gebleven. Deze black diamonds, zoals ze in de volksmond genoemd worden, vervullen een voorbeeldfunctie voor de minder welgestelden en vormen een tegenwicht tegen uitzichtloosheid, alcohol en drugsmisbruik en criminaliteit (common1 p. 119).

Om iedereen van adequate huisvesting te voorzien, heeft de overheid vanaf het midden van de jaren negentig uitgebreid geïnvesteerd in huisvestingsprojecten. Er zijn ruim 1,5 miljoen woningen gebouwd en in veel bestaande wijken zijn de toegang tot drinkwater en elektriciteit en aansluiting op het riool gerealiseerd. Maar ook hier geldt dat het aanbod nog niet voldoende is om in de (nog steeds groeiende) vraag te voorzien. De overvolle hostels en troosteloze krottenwijken staan in schril contrast met de beter gesitueerde en rustigere delen van de townships.

Deze situatie is zeker niet alleen aan de apartheid te wijten. Ook de snelle verstedelijking van de zwarte bevolking na de opheffing van de apartheid en het gebrek aan werkgelegenheid in de steden om deze instromers van werk te voorzien, spelen een rol. Dit komt in veel ontwikkelingslanden voor. Zuid-Afrika, waar de eerste en de derde wereld naast elkaar bestaan, vormt daar geen uitzondering op.

Na de apartheid: wel vrijheid, geen gelijkheid

Zuid-Afrika wordt vaak aangeprezen als een model voor de rest van Afrika: de machtsoverdracht van blanke minderheid naar meerderheidsbestuur kwam tot stand door compromissen en onderhandelingen. Na tientallen jaren van gewelddadige onderdrukking was die onderhandelde, geleidelijke machtsoverdracht een verrassende ontknoping. De nieuwe grondwet van Zuid-Afrika werd alom geprezen als een schoolvoorbeeld voor de moderne rechtsstaat.

Je zou haast vergeten dat het nieuwe Zuid-Afrika wel ver af staat van de idealen van de meeste strijders tegen apartheid. Zowel bij het ANC in ballingschap als bij het binnenlands verzet, gebundeld onder de koepel van het United Democratic Front, leefde de verwachting van een radicale sociale omwenteling. Onze strijd gaat niet om gelijke burgerrechten, beklemtoonden activisten steeds weer. Het ging er ook niet om de blanke bazen te vervangen door zwarte bazen. Zuid-Afrika moest een non-raciale, egalitaire samenleving worden. Huidskleur zou geen rol meer spelen. Via een ingrijpend proces van herverdeling en nationalisatie zou de extreme ongelijkheid ongedaan gemaakt worden. In een rechtvaardige economische orde zouden voor iedereen een huis, een baan en dus bestaanszekerheid zijn. Zo luidde immers de belofte van het Freedom Charter: er zullen huizen zijn, veiligheid en geen gebrek. In de beleveniswereld van veel activisten betekende ‘vrijheid’ dat ze straks zouden delen in de voorspoed van de blanken, met hun grote huizen, snelle auto’s en comfortabele levensstijl. In dat perspectief wogen gelijkheid, participatie van alle burgers en gemeenschapszin zwaarder dan de klassieke liberale idealen van een meerpartijendemocratie met waarborgen voor individuele rechten en vrijheden.

In de wittebroodsjaren na de verkiezingen van 1994 overheerste de opwinding over de nieuwe vrijheden. Iedereen mocht gaan en staan, wonen en werken waar hij wilde. In Nelson Mandela’s regenboognatie waren zwarte Zuid-Afrikanen weer baas in eigen land, een land waar ook blanken, Indiërs en kleurlingen thuishoorden. Maar een meerderheid van zwart Zuid-Afrika leefde nog steeds in armoede, waardoor ze nauwelijks gebruik kon maken van de nieuw verworven rechten. De angst voor de politie verdween, maar de angst voor de wijdverbreide misdaad houdt rijk en arm, blank en zwart gelijkelijk in zijn ban.

De doorbraak in Zuid-Afrika viel samen met de val van de Berlijnse Muur: in de Sovjet-Unie, Oost-Europa en ook in Afrika gingen politieke liberalisering en economische liberalisering hand in hand. Begin jaren negentig hadden ANC-economen een beleidsplan uitgewerkt waarin herverdeling tot stand moest komen door het stimuleren van arbeidsintensieve productie voor de binnenlandse markt. Maar met de opmars van de vrijemarkteconomie zag Zuid-Afrika zich gedwongen in snel tempo de tariefmuren af te breken en zijn markten open te stellen. De Zuid-Afrikaanse economie moest concurrerend kunnen opereren op de wereldmarkt.

Terwijl Zuid-Afrika lof mocht incasseren voor zijn degelijke macroeconomische beleid, groeide de ongelijkheid. Dankzij Black Economic Empowerment (BEE), een voorrangsbeleid voor zwarten, ontstond een puisant rijke zwarte elite, veelal nauw verbonden met de politieke elite van het ANC. Al dan niet gedwongen door BEE gingen bedrijven op zoek naar zwarte zakenpartners: politieke connecties golden uiteraard als een pre, temeer omdat de overheid een grote opdrachtgever is. Intussen groeide ook een koopkrachtige zwarte middenklasse: haar jacht op huizen, auto’s en duurzame gebruiksgoederen was een belangrijke motor achter de aanhoudende economische groei vanaf de eeuwwisseling. De onderste 30 tot 40 procent van zwart Zuid-Afrika profiteerde echter niet mee. Volgens sommige onderzoeken zijn ze zelfs armer geworden. Andere onderzoeken wijzen op het ‘sociaal loon’: ook al stijgen hun geldinkomsten niet, armen profiteren wel van (bijna) gratis basisgezondheidszorg, kwijtschelding van schoolgeld, de gesubsidieerde en deels gratis levering van water en elektriciteit, gesubsidieerde huisvesting en een betere infrastructuur. Veel van deze diensten bereiken echter niet de allerarmsten. Zij profiteren wel van de snelle uitbreiding van sociale uitkeringen, zoals kinderbijslag, invalidenbijslag en pensioenen. De regering-Mbeki dankt haar steun op het platteland vooral aan deze uitbouw van de verzorgingsstaat. Maar veel ex-activisten zien de vrijheidsstrijd als een onvoltooide revolutie: zwarten hebben de politieke macht veroverd, maar de economie is nog in blanke handen.

Onderwijs

Gescheiden toegang tot onderwijs was een voornaam onderdeel van het apartheidsbeleid. In 1953 werd het onderwijs voor de zwarte bevolking beperkt. De overheid stelde vast wie er onderwezen werd, wat er onderwezen werd en wie er mocht onderwijzen, ook in het missieonderwijs. Vanaf 1959 konden studenten alleen een universiteit van hun eigen ‘kleur’ bezoeken, waarbij de grotere en rijkere universiteiten, zoals de universiteit van Kaapstad en de universiteit van Witwatersrand, uitsluitend toegankelijk waren voor blanken. Deze maatregelen hadden tot gevolg dat tot 1990 de meeste onderwijsinstellingen slechts toegankelijk waren voor één bepaalde bevolkingsgroep.

Dat de Zuid-Afrikaanse regering weinig belang hechtte aan het onderwijs voor de zwarte bevolking, blijkt ook uit het gegeven dat zwarte kinderen pas sinds 1991 verplicht zijn om tot hun zestiende jaar naar school te gaan. Voor blanke kinderen gold deze leerplicht al vanaf 1953, voor Aziaten en kleurlingen respectievelijk vanaf 1979 en 1980. Daarnaast bestond er een opmerkelijk verschil in de beschikbare financiële middelen en de personele bezetting van de verschillende onderwijsinstellingen. In 1990 werd voor een blanke leerling viermaal zoveel geld uitgegeven als voor een zwarte leerling. Tal van zwarte scholen werden stelselmatig verwaarloosd en kampten met een tekort aan klaslokalen en lesmateriaal, terwijl blanke scholen vaak beschikten over een zwembad en/of een tennisbaan. Op blanke scholen was er bovendien gemiddeld een leraar voor 30 leerlingen, terwijl een leraar op zwarte scholen 60 leerlingen had.

De jarenlange achterstelling van de zwarte bevolking op het gebied van onderwijs heeft grote littekens achtergelaten. In 1985 kon 68 procent van de zwarte bevolking lezen noch schrijven, tegenover 7 procent van de blanke bevolking, 29 procent van de Aziaten en 38 procent van de kleurlingen. Slechts een handjevol zwarte leerlingen (2 procent) had in 1986 meer dan tien jaar onderwijs genoten. Een aanzienlijk deel van de zwarte leerlingen haakte af voor het examen of ging in het geheel niet naar school (in 1990 naar schatting een derde van de kinderen in de schoolgaande leeftijd).

Om de jonge zwarte bevolking een betere uitgangspositie te bieden, introduceerde de overgangsregering een nieuw onderwijssysteem, dat gebaseerd is op gelijke kansen en streeft naar integratie van de verschillende bevolkingsgroepen. De overheid investeert nog steeds flink in deze sector, gemiddeld een vijfde van haar budget. In het afgelopen decennium zijn ruim 50.000 klaslokalen gebouwd of gerenoveerd en is het curriculum flink op de schop gegaan.

Alle scholen zijn nu in principe open voor iedereen, maar er is een te groot aantal psychologische, financiële en kwalitatieve barrières om daadwerkelijk te spreken van integratie. Zo is het voor zwarte studenten, door hun andere vooropleiding, soms moeilijk om te voldoen aan de eisen van een universiteit. Er zijn privéscholen gekomen die vooral door blanke kinderen bezocht worden. Mede als gevolg van aids is er een tekort aan goed opgeleide leraren. Door een gebrek aan banen sluiten vroegtijdige schoolverlaters zich gemakkelijk aan bij jeugdbendes in de townships. En zelfs voor hen die wel hun opleiding afmaken, is het moeilijk een baan te vinden. Veel opleidingen sluiten niet voldoende aan op de vraag uit het bedrijfsleven.

Toch begint het nieuwe beleid langzaam vruchten af te werpen. Aan het begin van de 20ste eeuw gingen bijna alle kinderen naar de basisschool en maakte 40 procent van de zwarte leerlingen de middelbare school af, in 1996 was dat nog maar 17 procent. Naar schatting 85 procent van de volwassen bevolking kan lezen en schrijven en er gaan steeds meer zwarte studenten naar de universiteit.

Gezondheidszorg

In 1967 werd ’s werelds eerste harttransplantatie uitgevoerd door dr. Barnard in het Groote-Schuurziekenhuis in Kaapstad. De standaard van de gezondheidszorg in Zuid-Afrika behoort dan ook tot de beste ter wereld. Maar ook hier geldt dat die kwalitatief hoogstaande gezondheidszorg tijdens de apartheidsjaren alleen toegankelijk was voor de blanken.

De zwarte bevolking was aangewezen op overvolle en gebrekkige voorzieningen, zoals ziekenhuizen met een tekort aan vaccinatiemiddelen en simpele apparatuur als weegschalen. Door de slechte levensomstandigheden kampten velen ook met een gebrek aan voedsel en hygiëne. De gezondheidssituatie van de zwarte bevolking was ronduit slecht en ‘derdewereldziektes’ als diarree, ondervoeding, longontsteking, malaria, infectieziekten en tuberculose waren gemeengoed.

Deze verschillen waren zichtbaar in de cijfers over levensverwachting en zuigelingensterfte. Aan het einde van de vorige eeuw was onder de blanke bevolking de levensverwachting hoger (70 jaar) en de zuigelingensterfte beduidend lager (7 per 1000) dan bij de zwarte bevolking (59 jaar; 80 tot 124 per 1000).

Ook hier zijn tijd en geld nodig om de verschillen te verkleinen, laat staan te overbruggen. De regering streeft naar een brede toegankelijkheid van de gezondheidszorg, waarbij vooral aandacht is voor zuigelingenzorg en de eerstelijnsgezondheidszorg (de gezondheidszorg buiten het ziekenhuis, zoals huisarts en consultatiebureau).

Sinds de afschaffing van de apartheid zijn zo’n 700 nieuwe gezondheidscentra gebouwd en kunnen steeds meer mensen gebruikmaken van de gezondheidszorg.

Naast de reguliere gezondheidszorg nemen de sangoma’s en inyanga’s, traditionele genezers, een belangrijke plaats in in de eerstelijnsgezondheidszorg. Er zijn meer dan 200.000 erkende traditionele genezers in Zuid-Afrika. Naar schatting 80 procent van de patiënten op het platteland gaat naar een traditionele genezer wanneer er iets aan de hand is.

Hiv

In Zuid-Afrika is naar schatting een vijfde van de bevolking in de leeftijd tussen 15 en 49 met het hiv-virus besmet. Door de combinatie van een slechte gezondheidssituatie, de geschiedenis van arbeidsmigratie en het taboe dat nog steeds rond de ziekte heerst, is vooral de zwarte bevolking getroffen door de ziekte. Na jarenlange ontkenning van het probleem wordt nu ook van overheidswege aandacht besteed aan de preventie en behandeling van aids. In 2006 had Zuid-Afrika met naar schatting 140.000 patiënten een van de grootste behandelingsprogramma’s ter wereld.

De sociale en economische gevolgen van deze pandemie zijn nog steeds moeilijk in beeld te krijgen. De daling van de gemiddelde levensverwachting voor Zuid-Afrikanen naar 47 jaar spreekt echter boekdelen.