Hoofdstuk 3

Stoot naar het noorden

 

 

‘Wij komen terug. Geloof me, von Dodenburg, de Russen hebben ons niet voor het laatst gezien. Wotan zal terugkomen!’

 

Sturmbannführer Geier tot 

Hauptsturmführer von Dodenburg 

Kerstmis 1941

 

1

 

‘Duitse soldaten!’ De ontzagwekkende stem schalde luid over het stoffige plein. ‘SS’ers! Geflankeerd door zijn staf en enkele stafofficieren van zijn lijfwacht staarde de Führer neer op de divisie vanaf het haastig met nazi-vlaggen gedrapeerde balkon aan het door de strijd gehavende Russische plein. ‘Jullie hebben je uitstekend geweerd. Geen enkele andere soldaat ter wereld zou datgene hebben gepresteerd wat jullie gedurende deze laatste paar glorierijke dagen tot stand hebben gebracht. Jullie, het puikje van mijn Schützstaffel, hebben mij ondanks jullie zware verliezen niet in de steek gelaten.’ De stem van de Grote Leider stokte even en von Dodenburg wist dat zijn emoties oprecht waren: Adolf Hitler was niet uit op persoonlijk gewin, op de uiterlijke verlokkingen van roem en eer. Zijn verdriet om de gevallenen was écht!

‘Een ieder van u die de kostbare armband draagt met mijn naam breng ik nederig dank voor zijn toewijding - voor zijn opofferingen, idealisme en geloof in de nationaal-socialistische zaak. Wij hebben aan de Boeg een geweldige overwinning behaald. Op dit moment zijn er niet minder dan driekwart miljoen Russen onderweg naar onze krijsgevangenkampen. Een half miljoen bolsjevisten is dood. Er is een gigantische buit behaald. Kortom, de zogenaamde Sovjetrussische kolos wankelt! Nu zullen er nog maar een paar laatste opstoppers nodig zijn om hem voorgoed neer te slaan.’ De luidsprekers in de bomen, die door de beschietingen van de laatste paar dagen al hun bladeren hadden verloren, resoneerden heftig.

De Führer hief in een dramatisch gebaar zijn armen op alsof Stalin in eigen persoon voor hem stond en hij op het punt stond hem te wurgen. Toen liet hij zijn linkerhand vallen en bootste een rechtse directe na. ‘Nu moeten we hem in zijn maag treffen door hem af te snijden van zijn voedsel en olie in de Oekraïne en de Kaukasus. Als dat is gebeurd en hij uitgeput op zij n benen wankelt, zonder eten of drinken,’ Hitler liet zijn hand met een hakkende beweging neerkomen, ‘zullen we het monster de kop afslaan, zodat hij machteloos aan onze voeten ligt!’

Met een ongeduldig rukje van zijn hoofd wierp hij de lok haar achterover die zijn oog dreigde te bedekken en stak toen zij n kaak dreigend naar voren, de blik op de hemel gericht alsof hij God uitdaagde te verhinderen dat hij zijn doel zou bereiken. ‘Zonder enig voorbehoud verklaar ik,’ brulde hij, ‘dat de vijand in het oosten is neergeslagen en nooit meer op zal staan. Soldaten van de Schützstaffel, wij stoten door naar Moskou!’ Sepp Dietrich, in het hart van het plein geposteerd, bracht geestdriftig de Hitlergroet en brulde in zijn dikke Beierse tongval: ’Sieg Heil!’ De nazibonzen op het balkon - Keitel, Bormann, Himmler en vele anderen - sprongen in de houding en brachten eveneens hun leider de voorgeschreven nazi-groet.

Beneden hen op het plein barstten tienduizend kelen uit in een gescandeerd ‘Sieg Heil!’ Meteen begon de harmoniekapel van de SS het Deutschland, Deutschland über alles te spelen.

Von Dodenburg, opstarend naar zijn Leider, voelde het zweet in straaltjes over zijn lijf sijpelen. Hij besefte dat dit een magisch moment was in de wereldgeschiedenis; een overweldigend ogenblik waarover hij in de jaren die komen gingen zijn kinderen zou vertellen - als hij het allemaal overleefde - zoals eens zijn vader hem in geuren en kleuren de eerste dag van de oorlog in 1914 had geschilderd.

Sepp Dietrich marcheerde als de goeie keizerlijke onderofficier die hij eens was geweest stram naar een plek tegenover het balkon. Hij klakte luid met zijn hakken toen hij in de houding sprong en naar zijn Leider opkeek. ‘Ik verzoek toestemming tot de afmars, mein Führer!’ blafte hij. Hitler staarde neer op het hondstrouwe gezicht van de man die in de eerste dagen van de nationaal-socialistische beweging in München aan zijn zijde had gevochten. ‘Afmars toegestaan!’

Dietrich draaide zich op zijn hakken om en brulde een commando. Dit werd gevolgd door het gebrul van een aantal officieren die eveneens commando’s begonnen te geven. De kapel zette het Horst Wessel Lied in. ‘Divisie - paradepas - MARS!’ bulderde Dietrich boven alles uit. Tienduizend mannen kwamen gelijktijdig in beweging. Ze drukten hun armen krampachtig tegen hun zijden, richtten de blik op een punt in de verte en lieten hun spijkerlaarzen gelijktijdig de grond raken, vanaf het balkon gadegeslagen door hun Leider die zijn keurtroepen groette met het gebaar van de Romeinse keizers uit een ver verleden. ‘Hoofd RECHTS!’ klonk telkens en telkens weer het commando onder het balkon.

Als een goed-geoliede, perfect functionerende groep robots rukten de voorbijmarcherende soldaten hun hoofd naar rechts om naar hun Leider op te zien. Deze veteranen en versterkingen uit vijf, zes verschillende landen, belust op de roem en eer die het lidmaatschap van deze ‘keurtroepen’ hen zou opleveren, paradeerden in volmaakte synchroniteit voorbij. ‘Hoofd RECHT!’ brulde von Dodenburg met een schorre maar geestdriftige stem. Heel even kruiste zijn blik die van de Führer. Hoe trots, wijs en alwetend was zijn blik!

Vlak achter hem wendde Scharführer Schulze zijn blik af van Der Schütz, zoals Hitler door veel nietleden van de partij laatdunkend werd genoemd. ‘Ik heb in het krankzinnigengesticht in Elmshorn wel gekken gezien die gezonder uit hun ogen keken,’ zei hij vol verachting bij zichzelf en hij onderstreepte zijn woorden met een harde wind. Gelukkig werd het geluid overstemd door de schetterende muziek die deze jongemannen aanspoorde om met bekwame spoed hun afspraak met Magere Hein na te komen.

 

Dit was een landschap dat op z’n zachtst gezegd een uitdaging voor tanks vormde. Uitgestrekte dennenbossen die zich over afstanden van honderden kilometers voortzetten; zelfs in hartje zomer moerassen; abominabele wegen en bruggen die niet eens het gewicht van een gammele Russische panjewagen konden torsen, laat staan dat van een dertigtons Mark IV. De stafkaarten die Inlichtingen had geleverd zaten er op vele punten lelijk naast. Een weg die naar de dikke rode lijn op de kaart te oordelen een brede verkeersweg moest zijn, bleek in werkelijkheid een zandpad; en de rivierovergangen die eruitzagen als stevige overspanningen waren niet meer dan doorwaadbare oversteekplaatsen. Toch rukten de Duitse tanks steeds verder op - dertig, veertig en soms zelfs vijftig kilometer per dag. De hevig transpirerende Duitse infanterie kampte met steeds langere aanvoerlijnen en deed vergeefse pogingen de in reusachtige stofwolken gehulde tanks bij te houden. Maar in weerwil van alle ongunstige omstandigheden behaalden ze de ene overwinning na de andere. Hier en daar wisten de Russen van geen wijken en boden ze helfdhaftig verzet. In zo’n geval maakten de SS-troepen eenvoudig een omsingelende beweging om hen te isoleren, waarna de erna komende infanterie de zaak verder mocht afmaken. Half september bevonden ze zich in het hart van Rusland. Kiev viel en driekwart miljoen Russische soldaten gaven zich over. Het nieuws over de gigantische overwinning verspreidde zich als een lopend vuurtje door de oprukkende Duitse legers. Zelfs de Gier scheen in de greep te zijn geraakt van die golf van enthousiasme. Hij zag af van zijn gebruikelijke sarcasme toen hij zijn in de schaduw van een oude olm op het stoffige dorpsplein van een geïsoleerd Russisch dorpje verzamelde officieren verzekerde: ‘Het kan nu niet lang meer duren, heren: eerst de Boeg, daarna Kiev. Ze zullen binnenkort moeten capituleren.’

‘Maar,’ protesteerde Schwarz, ‘we hebben na de Boeg niet één keer behoorlijk tegen ze van leer kunnen trekken! Ik heb al in geen weken een Russische theesalon in het vizier van m’n kanon gehad! Hooguit een stelletje Iwans te voet die er alleen maar op uit zijn hun eigen hachje te redden.’ De Gier knikte. ‘Ik weet het, Schwarz. Tot nu toe lijkt deze veldtocht verdacht veel op een toeristisch uitstapje onder leiding van een gids. Deze week hadden we vijf gewonden. Vijf! Nou vraag ik u toch, mijne heren! Wat voor indruk zal dat wekken op het hoofdkwartier? Die Wachtmeister daar, die ons lot in handen houdt, zal straks nog beweren dat we een makkie hebben gehad!’

De jonge officieren knikten heftig. Het zag er inderdaad naar uit dat de Russische veldtocht voor SS-gevechtsgroep Wotan zou uitgaan als een sputterende nachtkaars. Ronduit een roemloos verloop voor zichzelf respecterende SS’ers! Die middag, toen de stilte slechts werd verstoord door het ver verwijderde geluid van vurende artillerie, probeerde von Dodenburg de stroperige hitte van de steppe even te ontvluchten in een van de armzalige isba’s van de Russische steppebewoners, ondanks de luizen waarvan het in deze hutten wemelde. Tot zijn verbazing werd de hut bevolkt door een stokoude boer die met gekruiste benen op de aarden vloer zat. ‘Goeiemiddag, vadertje,’ zei hij. ‘Wat doet u hier?’ Hij wist dat alle overige hutten door Metzger waren ontruimd.

De boer gaf hem in het Duits antwoord en von Dodenburg begreep dat Metzger hem misschien had toegestaan in z’n hut te blijven wegens zijn kennis van de Duitse taal. Wellicht was Metzger op het idee gekomen dat de man zich nuttig zou kunnen maken als tolk tijdens zijn onderhandelingen met de andere Russen, die ze in de grote schuur van de kolchoz hadden opgesloten. Deze gemeenschappelijke boerderij aan de andere kant van het dorp fungeerde als tijdelijk hoofdkwartier van de Gier.

Hij bleef een poosje met de oude man praten. Evenals de meeste boeren die niet de wijk hadden genomen naar de bossen, was de oude man de mening toegedaan dat de Duitsers de Russen verkeerd benaderden: als ze hen behoorlijk behandelden zouden ze hen zelfs willen helpen in hun strijd tegen het communisme.

Von Dodenburg knikte en wiste het zweet van zijn voorhoofd. Hij had deze opvatting de afgelopen week al vaak genoeg horen verdedigen. Maar misschien probeerde de oude man een wit voetje te halen bij zijn nieuwe overheersers. Hij wist het niet en het kon hem ook niet schelen. De enige dingen waar hij nu naar verlangde waren een koel bad en wodka met ijs. Hij wees naar de grote, groen betegelde kachel die de achterwand van de isba over de volle lengte besloeg. ‘U moet een grote familie hebben, oompje, als u zo’n grote kachel nodig hebt,’ zei hij.

De oude Rus grinnikte, waarbij zijn wijze, oude oogjes bijna verdronken in een zee van rimpels. ‘Zijn jullie Duitsers van plan de winter in Rusland door te brengen?’ vroeg hij.

‘Vanzelfsprekend!’

De oude begon kakelend te lachen, zodat zijn tandeloze mond wijd open hing.

‘Waarom lach je, oude dwaas?’

De Rus priemde een lange, smerige wijsvinger in zijn richting. ‘Dan kom je er nog wel achter waarom zo’n grote kachel nodig is. Ja, je komt er nog wel achter, Duitser!’

 

Vijf minuten later stormde Schwarz de hut binnen. Het zweet liep tappelings langs zijn gezicht en zijn ogen schitterden van opwinding. ‘Ik heb je overal gezocht!’ riep hij uit en vergat in zijn haast dat von Dodenburg zijn meerdere was. ‘Waar heb je verdomme al die tijd uitgehangen?’ ‘Hoe dat zo? Wat is er aan de hand?’

‘Groot nieuws - GROOT nieuws! Over een uur breken we op! Het bevel is zo juist binnengekomen van de divisiestaf.’ Von Dodenburg pakte haastig zijn helm, gespte zijn koppelriem met de pistoolholster eraan om en sprong op. ‘Vooruit, Schwarz, we gaan!’

Buiten bliezen de onderofficieren driftig op hun fluitjes en deelden officieren bevelen uit. De manschappen waren haastig bezig met het klaarmaken van hun bepakking en gooiden hun uitrusting daarna op het dak van hun tank -het was één grote, geordende chaos. Maar de oude man in de donkere, koele hut bleef kakelend lachen en zei voortdurend bij zichzelf: ‘Hi, hi, hi, je komt er nog wel achter, Duitsertje, je komt er nog wel achter, hi, hi, hi!’

 

2

 

De ochtendschemering kon ieder moment aanbreken. Voorzichtig en langzaam rolden de tanks van von Dodenburgs compagnie over de met boomstammen verharde zandrug die het moeras doorkruiste. De stalen monsters wierpen in het verblekende maanlicht lange slagschaduwen over de zilte modder. Behalve het borrelen van het moeras aan weerskanten van de knarsende en piepende tanks bleef het doodstil in het landschap. Een keer klom er een lichtkogel sissend naar de hemel en verspreidde een spookachtig groen schijnsel dat alles en iedereen in een naargeestig licht dompelde. Maar hoewel de lichtkogel op slechts enkele honderden meters was afgevuurd schenen de Russen hen nog steeds niet te hebben opgemerkt. Niemand zei iets. Ze hielden allemaal het hoofd schuin en spanden zich in om het minste of geringste gerucht te kunnen opvangen. Op de geschutstoren van de voorste tank speurden de Gier en von Dodenburg de weg voor hen af naar eventuele leemten in het wegdek van boomstammen. Ze wisten allebei dat het van kardinaal belang was om nog vóór het krieken van de dag de overkant te bereiken. De hele doorstoot van het Elfde Leger via de landengte van Perekop, de strook land die het schiereiland de Krim verbindt met het vasteland, was ervan afhankelijk of zij kans zouden zien een bruggehoofd aan de overkant te vestigen voordat de Russen doorkregen dat Mansteins troepen in het offensief waren gegaan. De smalle landengte werd aan weerskanten geflankeerd door een volstrekt ondoordringbaar zoutmoeras. Het was zelfs niet over te steken in een infanteriejeep; laat staan bij daglicht en onder Russisch vuur. De twee jonge vrijwilligers uit von Dodenburgs compagnie liepen achterwaarts door de grauwe duisternis en zwaaiden met hun blauwe lampen om aan te geven dat de weg vrij was. Het laatste half uur waren ze twee keer op een leemte in de boomstammen gestuit en hadden de beide officieren van de Waffen-SS etter en bloed gezweet toen ze machteloos moesten toezien hoe de zware dertigtonners centimeter voor centimeter de leemte overstaken, waarbij de resterende boomstammen langzaam maar zeker steeds dieper in de stinkende prut eronder wegzakten. Het geluk had hen echter tot nu toe niet in de steek gelaten, zodat het moeras z’n gretige muil vergeefs had opengesperd.

De minuten kropen voorbij. Schulze had de besturing overgenomen en de officieren op de geschutskoepel hoorden hem in zijn onvervalst Hamburgs accent hevig kankeren terwijl hij de besturingshefbomen voortdurend in beweging hield om de tank door het donker op koers te houden. Ondanks de nachtelijke kilte brak von Dodenburg het klamme zweet uit. Hij veegde zijn voorhoofd af en fluisterde: ‘Ver kan het niet meer zijn, Herr Sturmbannführer!’

‘Bij God, ik hoop dat je gelijk hebt. De Popovs slachten ons af als ze ons hier verrassen zonder dat we ons kunnen verdedigen. We zijn op het ogenblik allemaal schietschijven...’

Een schrille kreet legde hem het zwijgen op. Schulze trapte op het rempedaal en trok de besturingspoken naar zich toe. De tank kwam tot staan. ‘Wat was dat!’ snauwde de Gier. ‘De rechterlamp - verdwenen!’

De man die met de andere lamp zwaaide kwam haastig naderbij. ‘Het is Stefan, Herr Sturmbannführer!’ Von Dodenburg herkende de jongen. Hij was een van de nieuwe rekruten uit Roemenië, een van de jongemannen die afkomstig waren uit Duitse minderheden in de bevolking van landen als Roemenië, Hongarije en Joegoslavië. Ze hadden zich gemeld voor dienst bij de SS en werden daarom met de spotnaam Beutedeutsche aangeduid, een term die met ‘plunderduitsers’ kan worden vertaald.

‘Wat is er, Dudeck?’

‘Stefan! Hij is in het moeras gezakt, Hhherr Hhhauptsturmführer,’ stamelde de jongen in een sterk gekleurd Duits. ‘Hoort u het ook?’ Uit het donker verderop klonk een kreet om hulp, gevolgd doorzuigende en kletsende geluiden alsof de jonge soldaat wanhopig probeerde boven de modder te blijven.

Von Dodenburg maakte aanstalten om van de geschutskoepel te klauteren, maar de Gier greep hem vast voor hij kon springen. ‘Hier blijven!’

‘Maar we moeten die arme drommel helpen, Herr Sturmbannführer!’ protesteerde hij fluisterend. ‘Godsonmogelijk. Deze moerassen zijn peilloos diep. Je ondergaat hetzelfde lot als je ook maar één stap naast deze weg zet.’

‘Ja, maar we kunnen die knaap toch niet eenvoudig aan. Hij zweeg toen hij de soldaat in het moeras in doodsnood hoorde gillen. ‘Grote God, hij mag zo niet sterven!’

‘Het zal toch moeten,’ zei de Gier kil. ‘We mogen het slagen van onze opdracht niet in de waagschaal stellen ter wille van een boerenjongen uit Nergenshuizen. Jij daar’ - hij bukte zich naar de jonge soldaat die naast de tank stond te wachten - ‘maak als de bliksem dat je terugkomt op je post. Ik zal zelf de andere kant voor m’n rekening nemen.’ Hij knipte de zaklantaarn aan die aan zijn veldtenue was bevestigd. ‘Mooi zo, von Dodenburg, breng het zaakje maar weer aan de rol. Ik ga voor.’ Zonder eventuele protesten af te wachten liet hij zich zachtjes op de grond vallen en verdween op een sukkeldrafje in het duister voor de tank. Von Dodenburg porde met de punt van zijn schoen tegen Schulzes schouder. Meteen ramde Schulze de versnellingspook naar voren. De tank zette zich knarsend weer in beweging en begon de beide wenkende blauwe lantaarns in het donker langzaam te volgen.

 

De zon was boven de horizon geklommen en zette de Nogaj-steppe in een oranjerode gloed. Het landschap, dat door geen enkele verhoging of zelfs maar één enkele boom werd onderbroken, strekte zich uit tot in het oneindige. Von Dodenburg liet zijn verrekijker zakken, wreef vermoeid over zijn stoppelige kin en vroeg: ‘Wat zouden die palen daar in de verte kunnen zijn, Herr Sturmbannführer?’ De Gier geeuwde hartgrondig, zodat de gouden kronen achter in zijn mond glinsterden in de zon. ‘Dat is de oude telegraafverbinding tussen Engeland en Perzië die door Siemens kort na de eeuwwisseling werd aangelegd,’ antwoordde hij ongeïnteresseerd. ‘Verder is er wijd en zijd geen fluit te zien, hè?’

Von Dodenburg knikte.

Overal om hen heen lagen de tankbemanningen en de tankgrenadiers die hen escorteerden languit in het droge steppegras te roken en op gedempte toon te kletsen. Hun vermoeide ogen staarden zonder iets te zien uit over de eindeloze steppe waarin de telegraafpalen zich verhieven als spookachtige wegwijzers.

‘Uitstekend terrein voor tanks,’ merkte de Gier op. ‘Dat neemt niet weg dat we er verstandig aan doen in gespreide formatie verder te trekken. De mogelijkheid dat de Popovs daar ergens op de loer liggen kan niet worden uitgesloten. We rijden naar het dorp Preobratsjenka.’ Hij tikte op zijn stafkaart. ‘Als dit ding deugt, bereiken we het over een uur of twee. Daar hergroeperen we, houden rust om te eten en trekken dan verder in de richting van Parpatsj.’ Hij wreef peinzend over zijn formidabele reukorgaan. ‘Het lijkt me het beste dat jij met jouw compagnie als speerpunt fungeert, von Dodenburg. Je kunt zes pantservoertuigen met grenadiers meenemen.’

‘Tot uw orders.’

Vijf minuten later begonnen de tanks zich te verspreiden over de steppe en aan weerskanten geflankeerd door pantserauto’s verder te rijden. De tankgrenadiers in de pantservoertuigen, achter uitgerust met rupsbanden, hielden zich gereed om bij het minste teken van onraad naar buiten te springen. Recht voor hen uit klom de zon steeds hoger en verblindde hen, zodat ze nauwelijks iets voor zich konden waarnemen. Schulze was weer op de geschutskoepel geklommen en gezamenlijk zochten ze zorgvuldig het terrein af. ‘Ik heb een vreemd tintelend gevoel in m’n vingertoppen,’ zei Schulze lusteloos, met zijn rug naar von Dodenburg gekeerd. ‘En het is géén reumatiek!’

‘Wat bedoel je?’

‘Ik voel dat er daarginds iets is, maar ik mag barsten als ik weet wat!’

Von Dodenburg begon te lachen. ‘Allemaal verbeelding, Schulze! Ik vind dat je een beetje te oud begint te worden voor dit soort kinderachtigheden.’

‘Dan zal ik maar overplaatsing vragen naar de opleiding voor veeartsen, Herr Hauptsturmführer,’ kaatste hij terug. ‘Per slot van rekening heb ik meer dan genoeg ervaring met stomme dieren - ik zit tenslotte al meer dan een jaar bij Wotan.’ Maar er klonk geen humor door in zijn stem en de hand die hij gebruikte om zijn ogen af te schermen tegen de zon trilde een beetje.

Dertig minuten later zagen ze een handjevol ruiters aan hun rechterhand in de verte opduiken. Nog voor von Dodenburg kans had gezien zijn kijker op hen in te stellen, waren ze even vlug en geruisloos als ze waren gekomen als grauwe spoken verdwenen. Maar hij wist wat het te betekenen had. Hij drukte zijn keelmicrofoon vaster aan en zei op dringende toon: ‘Hier Dora één voor alle voertuigen...

Luister goed! Popovs aan onze rechterflank, op vijftien uur. Begrepen? Popovs op vijftien uur!’

Ze waren opgemerkt door verkenners van het Rode Leger.

Het was nu bijna zes uur. De zon stond al tamelijk hoog aan de hemel, maar ze hadden geen oog voor de schoonheid van het landschap. Hun vermoeide ogen blikten onafgebroken naar de contouren van het dorpje Preobratsjenka dat recht voor hen uit lag. Terwijl zijn tanks zich verspreidden tot open formatie en de tankgrenadiers zich achter de tanks terugtrokken, bestudeerde von Dodenburg het dorpje zorgvuldig door zijn kijker.

Het haveloze groepje isba’s met hun strooien daken zag er zo op het oog onschuldig uit. Hier en daar steeg de dikke rook van de eerste kookvuren van de dag rechtstandig naar de hemel. Een paar donkere gedaanten slenterden met de gezapigheid van mensen die gewend zijn vroeg op te staan door de dorpsstraat. Nu de tankmotoren niet meer brulden, hoorde hij ganzen gakken; in de verte jankte een hond. Zo te zien een landelijke ochtend in een boerendorpje.

Hij bevochtigde zijn lippen. Kon hij verder rijden óf liep hij met open ogen in een val? Hij wist dat de Gier met de rest van het bataljon op slechts enkele kilometers achter hem moest zijn, maar kon hij een confrontatie met de Russen riskeren vóór de infanteriedivisie waarvoor ze als speerpunt fungeerden de Perekop-landengte was overgestoken? Stel dat hij inderdaad in de val werd gelokt en de Iwans zijn linie doorbraken om de infanterie tijdens huN oversteek te overvallen? Eén verkeerde manoeuvre nu kon mislukking van de hele operatie betekenen.

‘Wat doen we, Herr Hauptsturmführer?’ vroeg Schulze. ‘M’n maag rammelt en ik val bijna van de graat. Ik zou er geen greintje bezwaar tegen hebben om eens in dat dorp te gaan buurten en de inwendige mens te versterken.’ Schulzes opmerking gaf de doorslag. De mannen hadden nu al vijftien uur achtereen niets te bikken gehad. In het dorp zouden ze kunnen rusten en eindelijk een messtin soep op het vuur kunnen zetten. ‘Doorgaan,’ beval hij kort en zwaaide drie keer achtereen met zijn arm - het cavalerieteken voor oprukken.

De tankmotoren begonnen te loeien.

‘Open formatie!’ riep hij via zijn keelmicrofoon.

De tankcommandanten hadden geen verdere aansporingen nodig. Er had een griezelige atmosfeer boven de steppe gehangen vanaf het moment dat ze de verkenners van het Rode Leger hadden opgemerkt. Hier en daar klapten de wat voorzichtiger naturen hun luiken dicht; en in iedere tank stonden de kanonniers achter hun 75mm geschut. Vijfhonderd meter - vierhonderd meter - nog driehonderd meter. Niets verstoorde de landelijke rust in het langzaam ontwakende dorpje. Nog tweehonderd meter. Een langwerpige kudde witte schapen begon het groepje hutten uit te stromen. Von Dodenburg stond, in het besef dat hij stapelgek was om dat te doen, rechtop in zijn geschutskoepel, maar negeerde desondanks het gevaar van sluipschutters teneinde de jonge soldaten die aan zijn compagnie waren toegevoegd om de opengevallen plaatsen in te nemen wat meer vertrouwen in te boezemen. Langzamerhand begon hij zich wat te ontspannen. Zo te zien was er met Preobratsjenka niets aan de hand. Maar toen de haveloos geklede boer die de schapen hoedde hem passeerde, omklemde hij desondanks zijn Schmeisser wat steviger en riep hem toe: ‘Stsjrastje! - Moge!’

‘Stsjrastje,’ knorde de schaapherder terug en keek op naaR de Duitse officier op de tank. Zijn spleetogen stonden lichtelijk schuin in zijn smerige, geelgetinte gezicht.

Von Dodenburg nam hem van top tot teen op om zich ervan te overtuigen of zijn smerige lompen een wapen konden verbergen. ‘Je schapen - jaag ze van de weg - dawoi!' De herder knikte gemelijk en begon zijn schapen luidkeels op te jagen na de grootste belhamel een schop in de ribben te hebben gegeven om beweging in de kudde te krijgen. ‘Zo te zien een vent met hart voor z’n dieren,’ zei Schulze. ‘Als-ie zo doorgaat krijgt-ie zelf nog horentjes!’

Terwijl de Rus de schapen wegjoeg, duwde von Dodenburg zijn keelmicrofoon aan en beval: ‘Tanks hier blijven -pantsergrenadiers naar voren!’ De chauffeurs van de pantserauto’s trapten hun gaspedaal in en reden met ratelende rupsbanden naar voren, waarbij de grenadiers zich met grimmige gezichten aan de opstaande metalen randen vastklampten.

Von Dodenburg wendde zich tot Schulze toen de voorste pantserauto op gelijke hoogte met hem was gekomen. ‘Jij neemt de leiding hier over. Ik ga samen met de grenadiers een kijkje nemen in dat dorp.’

Schulze wilde protesteren, maar von Dodenburg snoerde hem de mond. ‘Als er moeilijkheden mochten komen, vadertje Schulze, mag jij me er komen uithalen.’

Schulze mompelde gemelijk iets over mensen ‘die de kans liepen hun ballen te verliezen als ze niet stevig in hun zakken waren genaaid,’ maar deed wat hem werd opgedragen. Von Dodenburg sprong over in de pantserauto. Hij gebaarde dat ze door moesten rijden en de zes rupsvoertuigen kwamen in beweging.

Met een snelle voetbeweging schopte von Dodenburg de deur van de eerste isba open. Een stank van ongewassen lijven, zwarte Russische tabak, etensgeuren en volslagen armoede verwelkomde hem. Hij omklemde zijn Schmeisser krampachtig en keek de hut zorgvuldig rond op zoek naar eventuele vijanden.

Maar hij had duidelijk niets te vrezen van de burgers die zich in het halfduister tegen de achterwand van de hut verdrongen. Zij waren niet meer dan een stel broodmagere, in lompen gehulde vogelverschrikkers wier hoekige, pezige lijven hier en daar door de gaten in hun kleding heen schemerden. Ze hieven allemaal smekend om genade hun handen op.

‘Wees maar niet bang, moedertje,’ zei een van de Beute-deutsche, ‘we doen jullie geen kwaad.’

‘Vraag hun of er soms Russische soldaten hier zijn!’ Ze konden echter geen steek wijzer worden, wat ze ook vroegen. Zich schamend omdat hij deze mensen zoveel angst had aangejaagd stak von Dodenburg zijn vrije hand in zijn zak en wierp de hutbewoners een reep chocola toe.

De situatie in de volgende hut verschilde geen haarbreed met die in de eerste: een stokoude baboesjka, wier tandeloze gezicht door een leven van hard werken en blootgesteld zijn aan de zon verschrompeld was als dat van een mummie; plus een stel halfnaakte kinderen met opgezwollen hongerbuikjes die tranen met tuiten huilden van angst. Ook nu wierpen ze een reep chocola uit hun noodrantsoen op de grond en verdwenen naar buiten, na verbaasd te hebben opgemerkt dat de vuile kinderen de chocola onaangeroerd lieten liggen.

Von Dodenburg trok een rimpel in zijn neus en keek de jonge luitenant die het commando voerde over de pantsergrenadiers aan. ‘Wat een smerige troep overal.’

De officier, die pas twee weken eerder van de militaire academie in Bad Tölz was gekomen, haalde zijn schouders óp. ‘Dat zijn nu eenmaal geen mensen, maar een stel zwijnen die rondwroeten in hun eigen vuil. Wat kun je anders verwachten van...’ Plotseling hoorde hij een geluid alsof er een dode tak onder zijn voeten knapte. Hij zag de mond van het jonge luitenantje openvallen en de zin die hij uitsprak eindigde in een zacht gekreun. ‘Wat heb jij opeens, verdomme?’ zei von Dodenburg, maar zijn vraag werd dadelijk beantwoord door een salvo uit een mitrailleur op nog geen vijftig meter afstand. De Beutedeutsche die Russisch sprak plofte voorover en kronkelde in het stof. Ook de man naast hem sloeg voorover, toen er plotseling een serie gaatjes in zijn gezicht verscheen. Donkere, gelige gezichten met schuinstaande ogen doken achter de raampjes zonder glas van de hutten op. De achterste helft van het dorpje zat stampvol Russische soldaten! Von Dodenburg liet zich naast de dode luitenant in het stof vallen en loste een woest salvo naar de dichtstbijzijnde isba. ‘Dekken!’ brulde hij. ‘Dekken, voor de donder!’

De overlevenden lieten zich tussen de van pijn kronkelende lichamen van hun getroffen kameraden vallen en begonnen het Russische vuur te beantwoorden.

Hele drommen kleine kereltjes in roestkleurige uniformen stroomden op kromme benen de hutten uit en stormden naar de SS-soldaten die midden op het dorpspleintje waren ingesloten.

Buiten zichzelf van woede omdat hij er ondanks alles tóch was ingetuind sprong von Dodenburg op, plantte zijn voeten stevig op de grond en drukte zijn machinepistool tegen zijn heup. Wijdbeens zette hij zich schrap en brulde boven het kabaal van de schoten uit: ‘Laat ze ervan lusten!’ Hij haalde de trekker over en zag de voorste Rus dood neervallen. En de man naast hem struikelde en kreeg de bajonet van degene die achter hem liep in z’n rug. De man schreeuwde en viel samen met z’n kameraad achter hem over de beide gevallenen.

‘Handgranaten!’ bulderde von Dodenburg.

De ene aardappelstamper na de andere zeilde door de lucht en explodeerde te midden van de aanstormende Russen. Op deze korte afstand konden de tankgrenadiers eenvoudig niet misgooien. Een lichaam werd de lucht in geslingerd en belandde vlak voor hun voeten op de stoffige grond. Toen werden ze ingehaald door de tanks, waarvan de bestuurders zelfs hun eigen doden onder de rupsbanden vermorzelden omdat ze door Schulze met een stroom van vloeken en verwensingen naar voren werden gedreven. De neuzen van de dertigtonners dropen van het bloed van stervende schapen.

 

‘Zodra het vuur werd geopend dreef die sluwe duivel van een schaapherder z’n schapen naar ons toe,’ zei Schulze. ‘Die dacht zeker dat-ie slim was, de boerenhufter. Ze hadden antitankmijnen onder hun buik gebonden!’

‘Wat heb je toen gedaan?’

‘Nou gewoon, we zijn er dwars doorheen gereden. Een van de jongens is er geweest. Maar verder is er niemand zwaargewond geraakt.’

Von Dodenburg zette zijn helm weer op en krabbelde vermoeid op de been.

‘Bedankt, Schulze. Dat was een staaltje van snel denken.’ Schulzes vuile gezicht begon te grijnzen. ‘Dat is dan vijf mark vijftig, Herr Hauptsturmführer.’

Een uur later beval de Gier hun door te stoten naar Parpatsj. Met Schwarz’ compagnie aan de spits daverden de Duitse tanks door het verwoeste dorp naar het oosten en begonnen ze aan de lange tocht naar het onbekende.

 

3

 

In de jaren die zouden komen bleef het incident in dat Russische dorp in von Dodenburgs herinnering gekerfd als hét keerpunt in de oorlog. Tot vóór dat incident had deze oorlog zich in geen enkel opzicht onderscheiden van de oorlogen waarover hij als jonge kadet in Bad Tölz had gelezen. In 1939 waren de Poolse generaals hen te paard tegemoet komen rijden om zich over te geven, compleet met vaandrig en trompetter, als een scène op een van die romantische schilderijen van oorlogshandelingen uit de negentiende eeuw. In 1940 was het er in België nauwelijks anders toe gegaan; de commandant van Eben-Emaël had zelfs een zwaard gedragen. In Frankrijk hadden de Engelsen altijd om precies zes uur het vuren gestaakt alsof je oorlog kon voeren volgens een strak tijdschema. Zonder twijfel hadden ze ook ’s middags op een vaste tijd gepauzeerd voor de ‘thee’.

Maar in Rusland stonden de zaken er heel anders voor. Ze voerden oorlog op een angstwekkend elementaire manier; alsof het een gevecht betrof tussen twee spiernaakte wilden en alsof er nooit strategische en tactische principes waren ontwikkeld en vastgelegd. Na de tegenaanval op Parpatsj, waarbij ze deze strategische plaats in een verbitterd gevecht van man tegen man hadden heroverd, troffen ze op de binnenplaats van de plaatselijke politiekazerne de lijken van tweehonderd Duitse krijgsgevangenen aan; kogels uit de pistolen van de KVD hadden hun achterhoofden verbrijzeld. In Kertsj was alles nog veel erger geweest. Een van de patrouilles van de Leibstandarte had, toen ze langs de kust op zoek waren naar boten, twee lijken in het water zien drijven. Toen ze werden opgevist bleken het twee SS-officieren van hun eigen onderdeel te zijn. Hun handen waren op hun rug gebonden en de Russen hadden hen de genitaliën afgesneden en in hun mond gestoken. Overigens sprongen de Roden met hun eigen burgers nauwelijks zachtzinniger om. Naarmate Mansteins leger Sebastopol dichter naderde, begonnen de Roden met hun gevreesde Katjoeskamortieren, door de soldaten aangeduid als ‘Stalinorgels’ volgens hun beproefde tactiek van de ‘verschroeide aarde’ het ene dorp na het andere te verwoesten. En om er in dubbel opzicht zeker van te zijn dat de Duitsers er niets bruikbaars meer zouden aantreffen, lieten ze zo’n dorp ook nog eens platbombarderen door de ene golf Stormovik-bommenwerpers na de andere. Als de tanks van de SS-gevechtsgroep Wotan zich een weg baanden door de nog smeulende ruïnes passeerden ze de uitgemergelde lijken van de dorpelingen die blootsvoets te midden van hun isba’s de dood hadden gevonden.

‘Als u het mij vraagt, Herr Hauptsturmführer,’ merkte Schulze op toen ze het zoveelste verwoeste dorp doorreden, ‘veranderen de Iwans die hele klote-Krim in één gigantisch dorpskerkhof!’ En naarmate er meer dagen verstreken waarin de strijd steeds heviger werd, raakte von Dodenburg er meer en meer van overtuigd dat Schulze de spijker op de kop had geslagen.

Maar toen waren de Russen al lang niet meer de enigen die zich niet langer aan de regels van de krijgskunde hielden...

 

De 16de november bereikte Wotan de buitenwijken van Sebastopol. In een zware stortbui, die de toegangsweg naar de stad had veranderd in een langgerekte modderpoel, passeerden ze voortdurend hevig zwetende en vloekende, met modder besmeurde mannen op van vermoeidheid trillende paarden. Paarden die schuimbekkend door de modder waadden en tot aan hun buik wegzakten in de zwarte smurrie. Overal lagen de doorweekte akkers bezaaid met rommel die de terugtrekkende Roden hadden achtergelaten: granaathulzen, radio’s, geweren, dode paarden en koeien met stijf omhoogstekende poten - én... lijken van mensen. Altijd weer lijken, omringd door verwoed pikkende zwarte kraaien.

Toen ze het meest recente strijdtoneel passeerden, was de regen opgehouden en strekten de duizenden gewonden langs de weg hun handen naar hen uit en smeekten op meelijwekkende toon om water door te roepen: ‘Woda, gospodin, woda...’

Hun smeekbeden werden uitsluitend beantwoord door een handjevol Duitsers in het zwarte uniform van de Totenkopfverbande van de SS, die iedereen die maar even kon lopen aftuigden om de weg vrij te maken. Zodra de tanks voorbij daverden, begonnen de Russen die vooruit konden komen zich met behulp van provisorische krukken over de weg voort te slepen, omringd door zwermen grote zwarte steekvliegen.

Achter hun ruggen strekten degenen die niet meer konden lopen zich uit in de modder om de komst van de dood af te wachten. In stoïcijnse berusting staarden hun ogen naar de langzaam boven hun hoofden rondcirkelende kraaien. Maar het zou allemaal nog veel erger worden. Toen de tankbemanningen zich later die middag in een plaatselijke kazerne konden douchen en zich lieten ontluizen, zwierven Schulze en von Dodenburg, die met het oog op de nog steeds rondwarende sluipschutters de wacht hielden, door de smeulende puinhopen. Gewaarschuwd door korte, felle salvo’s uit een lichte mitrailleur, salvo’s die de namiddagrust bleven verstoren, slopen ze rondom een heuveltje naar het geluid toe en werden met een afschuwelijke aanblik geconfronteerd. Met behulp van een bulldozer was achter het heuveltje een gigantische kuil gegraven. Die kuil was nu stampvol dode en stervende Russische militairen, opgestapeld als sardientjes in een blik en met bloedende schotwonden in hun gezicht. Aan de overkant van de kuil zat een SS’er in zwart uniform en met het doodskopinsigne op zijn officierspet doodgemoedereerd een sigaar te roken met zijn pistoolmitrailleur op schoot. Opeens begon een van de lichamen in de kuil te kreunen. Even terloops alsof hij een vlieg doodmepte tilde de SS’er zijn Schmeisser op en loste een kort salvo in de richting van de kreunende man. Toen hij merkte dat er naar hem werd gekeken tilde hij lusteloos zijn hand op en zei: 'Heil Hitler! Jezus, wat is het hier smoorheet, hè?’ Hij knikte kortaf naar de gewonden en stervenden in de kuil. ‘Stalinsgebroed - het overschot van de Zesenzeventigste Brigade van Aspirantofficieren uit Novorossisjk - pardon, een ogenblikje.’ Met lome bewegingen loste hij opnieuw een salvo op een van de Russen die hij had zien bewegen. De man stootte een zacht gekreun uit; toen viel zijn hoofd opzij. ‘Wat een stank, vinden jullie niet?’ zei de SS’er joviaal. ‘De meesten schijten flink in hun broek, nog voor ze de kogel krijgen.’

‘Waar is dit goed voor?’ vroeg Schulze kortaf.

De SS-officier trok zich niets aan van het gebrek aan militaire manieren dat Schulze demonstreerde. Kennelijk was hij innig tevreden met zichzelf en de hele wereld. ‘Opdracht van de Reichsführer persoonlijk. Elimineer hun kader zolang het nog jong is. We zullen, nadat we dat rooie tuig onder de voet hebben gelopen, op die manier de eerstkomende vijftig jaar geen kind aan ze hebben.’ Alsof hij zijn betoog kracht wilde bijzetten vuurde hij opnieuw achteloos een stel kogels af naar een bewegend hoofd en begon het magazijn te verwisselen zonder ook maar even op te houden met zijn geklets, alsof hij zich voor de schiettent van een gezellige dorpskermis bevond en de mannen in de kuil niet meer waren dan houten schietschijven.

Voor de eerste maal verdraaide hij zijn hoofd ver genoeg om naar hen op te kunnen kijken. Von Dodenburg herkende zijn varkensgezicht ogenblikkelijk: dit was de SS’er die het bevel had gevoerd over dat vuurpeloton in Henri Chapelle! Opnieuw bewoog een van de aspirantofficieren in de kuil. ‘Excuseert u mij,’ zei de SS’er hoffelijk, waarna hij zich weer omdraaide en een kort salvo loste. De gewonde die zich had opgericht viel zonder een kik te geven achterover. ‘Op iedere Duitse kogel staat de naam van een Rus, nietwaar?’ grapte hij. ‘Voor Volk, Führer und...’ Opeens zakte zijn mond open toen von Dodenburg zijn pistool begon te trekken. ‘Wat gaat u doen, Hauptsturmführer?’

Von Dodenburg zweeg. Bij wijze van antwoord haalde hij de veiligheidspal over en richtte zijn pistool op de officier van Himmlers Doodskopbrigade. De kogel boorde zich vanaf tien meter in ’s mans varkenskop. Langzaam begon hij te vallen, de kuil in. Met afgemeten bewegingen stak von Dodenburg zijn pistool terug in zijn holster, drukte de flap zorgvuldig dicht - alsof die handeling van uitzonderlijk belang was - en wandelde toen weg zonder ook maar één woord te zeggen.

 

Er waren nog anderen die hun voordeel wisten te doen met de volslagen devaluatie van menselijke waarden tijdens de strijd op de Krim. ’s Nachts sneden ze stevig op over hun heldendaden in de provisorische onderkomens waarin ze de nachten doorbrachten zolang ze moesten wachten op het begin van de grootscheepse Duitse aanval op Rostov, nu het onder de voet lopen van Sebastopol aan de infanterie werd overgelaten. In de kapotgeschoten Russisch-Or-thodoxe kerk waarin Metzger samen met enkele andere oudere onderofficieren van de bataljonsstaf zijn intrek had genomen, was hij genoodzaakt naar hen te luisteren als ze hun prestaties op seksueel gebied breed begonnen uit te meten.

‘De Russinnen hebben op hun veertiende al tieten zo groot als luchtballonnen,’ zei er een. ‘Man, als je je kop ertussen steekt, verdwijn je er in tot over je oren!’

‘De dochter kreeg ik voor een blikkie Alter Mann - omdat ze al in geen jaren een stukje vlees had gezien, laat staan gegeten. En de moeder naaide ik voor een pakkie thee - en ik wil wedden dat ik haar man erbij had kunnen krijgen in ruil voor een paar kankerstaafjes.’

‘Het zijn anders wel een stel smeerkezen. Als ze gaan slapen douwen ze er een kurk in!’

‘Maak ’m!’

‘Nou, toch is het zo! Die kurk dient ervoor om ze lekker geil te houwen, dat weet toch iedereen!’

‘Voor een pakkie kankerstaafjes willen ze wel op je lolly zuigen. Maar meer is er niet bij hoor, denk erom! Dat heeft iets te maken met Stalin, naar het schijnt. Die heeft verordonneerd dat ze hun pruimen droog moeten houden tot hun achttiende. Dat staat in de wet, de communistische wet. Maar op lolly-zuigen is niks tegen. Ik heb het vanmiddag maar eens geprobeerd - ik wed dat ze nauwelijks ouder was dan een jaar of twaalf. Maar geloof me, ze wist er weg mee! Of het moedermelk was, eerlijk!’

De gedachte aan jonge, willige vrouwen spookte voortdurend door Metzgers kop. In een soort droomtoestand kweet hij zich van zijn dagelijkse plichten, zijn geest vervuld van donkerogige Krim-schoonheden die hem met half geopende mond wellustig wenkten. Met geregelde tussenpozen verdween hij in de met zandzakken omgeven latrine, stinkend naar ongebluste kalk, om te controleren of zijn koortsige fantasieën soms een gunstige uitwerking hadden op dat zo langdurig slap gebleven orgaan en hij kreeg steeds meer de indruk van wél. Voelde hij daar niet een zekere stijfheid, net zoals die keer dat dat grote Poolse wijf die eieren in z’n broekzak had gestoken? Een keer maakte hij zelfs gebruik van een kortstondige afwezigheid van de Gier om zich in diens geïmproviseerde stafbureau op te sluiten, zijn gulp open te rukken en een haastige blik op zichzelf te werpen via de door vliegen bekakte spiegel die er de enige wanddecoratie vormde. Ja, nu wist hij het zeker! Er begon daaronder weer iets te leven!

Op de avond dat ze hun nieuwe marsorder binnenkregen, glipte hij weg en zwierf door de in puin geschoten straten totdat hij er zeker van was dat het grootste deel van de gewone manschappen zich voor het avondappèl naar het bivak had begeven, zodat hij weinig risico liep iemand tegen te komen. De enigen die een confrontatie met de kettinghonden zouden willen riskeren, waren kerels die net als hijzelf uit waren op seks; én die burgers die bereid waren een poosje cel te riskeren om hen van dienst te zijn. Vol koortsige fantasieën haastte hij zich door de achterafstraatjes vol muskieten en rood opgloeiende sigarette-peukjes die de plaatsen markeerden waar de hoeren of hun souteneurs positie hadden gekozen.

Hij werd staande gehouden door een hoer en haar ‘beschermer’, een loensende kerel die naar knoflook stonk en een mondje Duits sprak. ‘Jij pijpen?’ vroeg hij terwijl hij zijn wijsvinger door de ring stak, gevormd door de duim en wijsvinger van zijn andere hand. Zijn gebaar liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Hij streek een lucifer af en heel even ving Metzger een glimp op van het gezicht van de hoer. Ze was jong en mooi. Zijn blik was haar souteneur niet ontgaan. ‘Boven!’ brabbelde hij. ‘Twee blik Alter Mann'!

Boven? Het woord bracht Metzger tot bezinning. De angst voor een mes in de rug terwijl hij druk bezig was zijn mannelijkheid te beproeven kreeg de overhand. Hij duwde de man ruw opzij.

‘Lazer op,’ zei hij. ‘Je hebt een Sturmscharführer van de Waffen-SS voor je!’

Met dreunende passen liep hij verder.

‘Gospodin!’ hoorde hij een hese stem in het donker zeggen. ‘Gospodin!’

Een slanke, tengere gestalte maakte zich los uit het duister. ‘Jij pijpen?’ vroeg het meisje. ‘Pijpen - Nur zwei Alter Mann!’

Metzger kon het gezicht van de vrouw niet in het donker onderscheiden, maar zo te horen was ze nog jong. ‘Jij pijpen?’ vroeg hij.

‘Da, da, pijpen,’ antwoordde ze. ‘Pijpen - drie pakken kankerstaaffies.’

Ze gebruikte de Duitse soldatenterm voor sigaretten. Wat zou hij doen? Was het niet te riskant? Stel dat haar pooier daar in het donker stond te wachten, loerend op een kans om hem aan zijn mes te rijgen? In de houding die hij zou moeten innemen had hij geen schijn van kans om zichzelf te verdedigen.

Het meisje wachtte zijn besluit niet af. Een kleine hand wurmde zich in zijn gulp en hij voelde de aanraking op zijn huid. ‘Hier,’ hijgde hij terwijl haar handen zijn jasje losknoopten en hem overal begonnen te kriebelen waar ze hem raken konden, in het haar op zijn borst wriemelden en zijn buik streelden - letterlijk overal. ‘Hier, hier heb je je kankerstaaffies. En nou pijpen!’

Met het gebaar van een geroutineerde goochelaar liet ze de sigaretten verdwijnen. Toen ging ze op haar knieën voor hem liggen. Terwijl ze haar uiterste best begon te doen om hem aan zijn gerief te laten komen besefte hij vol vreugde dat het eindelijk een keer zou lukken en begon alvast de woorden te bedenken waarmee hij straks voor zijn mede-onderofficieren de gang van zaken zou beschrijven. ‘Ze was hooguit een jaar of tien, maar met mooie rondingen en het smoeltje van een kleine godin. Eerlijk, ik zweer het jullie!’

Maar op dat moment werd hij overweldigd door zijn lustgevoelens en kon het hem niets meer schelen. Het was binnen enkele luttele minuten voorbij, maar geleund tegen de kille muur, zijn broek nog rond zijn enkels, stond hij uit te hijgen alsof hij een titanengevecht had geleverd. Maar ondanks de inspanning voelde hij zich gelukkig, gelukkiger zelfs dan hij zich had gevoeld op die geweldige dag waarop hij als soldaat vrijgesteld was van bepaalde taken en zich Gefreiter mocht noemen, omdat hij gepromoveerd was tot korporaal. Toen had hij geweten dat hij het in de Wehrmacht zou gaan maken; dat hij iemand zou worden. Langzaam begon hij zijn broek op te hijsen, zich realiserend dat hij niet eens het gezicht had gezien van het kind dat hem zijn mannelijkheid had teruggeven. Hij móést en zou haar gezicht zien, dan kon hij tenminste de zaak in geuren en kleuren opdissen aan zijn maats.

Op een of andere manier kreeg hij z’n lucifers uit z’n broekzak. Twee, drie keer probeerde hij vergeefs er een aan te strijken. Maar in zijn zenuwen en opwinding braken ze telkens af. Eindelijk lukte het hem. Hij schermde het vlammetje zorgvuldig af met zijn hand en bukte zich om haar gezicht te verlichten. Een stokoud, gerimpeld aardappelgezicht, overdekt met bruine levervlekken, grijnsde hem toe met open mond - een tandeloze mond. Vol walging gaapte hij haar aan. Ze moest minstens de zestig zijn gepasseerd! ‘Jij pijpen lekker vinden?’ mummelde ze...

Twee dagen later begonnen hun tanks weer verder te rollen in oostelijke richting. Het was een schitterende ochtend, met een strakke, blauwe hemel en zingende, kwinkelerende vogels in de bomen. ‘Wat een genot om op een ochtend als deze te leven,’ zei von Dodenburg geestdriftig toen hij de gladgeschoren, goed uitgeruste tankbemanningen langs zich heen zag rijden, turend naar de horizon, op zoek naar de vijand.

‘Let maar op, u komt helemaal aan uw trekken, Herr Hauptsturmführer,’ verzekerde Schulze hem nors. Hij barstte van de koppijn als gevolg van de enorme hoeveelheid wodka die hij de vorige avond had gedronken.

‘Nou, vooruit, Schulze,’ zei von Dodenburg opgewekt, ‘stel je niet aan als een ouwe ongelikte brombeer. Je trekt een gezicht alsof je je laatste oortje hebt versnoept.’ Schulze bedacht hoe dicht hij bij de waarheid was en staarde naar de grijze onweerswolken die zich boven de bergen in de verte begonnen samen te pakken. ‘Ja, u hebt gelijk. En het is óók geen regen die we gaan krijgen, daarginds. De hemel daar hangt vol smachtende violen, Hauptsturmführer, geloof me maar gerust.’

Maar in het geloei van de tankmotoren hoorde geen mens hem sputteren; en zelfs als ze hem wel hadden gehoord zouden ze geen moment zijn sombere voorspelling hebben geloofd op die schitterende herfstochtend waarop hun blik werd vertroebeld door het vooruitzicht op nieuwe actie en nieuwe roem en eer.

 

4

 

De ijzige wind huilde over de uitgestrekte witte woestenij voorbij de rivier en striemde hen naaldscherpe sneeuwvlokken in het gezicht. De resterende driehonderd man van Wotan hadden nu al drie weken lang stand gehouden langs het acht kilometer lange traject van de Don ten zuidoosten van Rostov nadat ze eerst de belangrijke brug naar de stad hadden veroverd, een prestatie die het innemen van de stad mogelijk had gemaakt. Maar gedurende deze verschrikkelijke drie weken hadden ze meer manschappen verloren dan tijdens de hele veldtocht.

Ze hadden de ene poging na de andere van de Russen om de Don over te trekken afgeslagen en hadden daarbij onafgebroken mankracht en tanks verloren. In het begin was het in weerwil van de gigantische overmacht van de Roden een peuleschil geweest. Maar nu was de Don dichtgevroren en waren hun eigen voertuigen, op een stuk of zes dertigtons Mark IV’s na, vernietigd óf buiten gevecht gesteld omdat ze niet over motorolie voor de winter beschikten en ook geen speciale antivriesvetten hadden voor de periscopen en de richtapparatuur van het geschut.

Ook hadden ze geen reserves meer; iedere man stond in de linie. Hun dunne zomeruniformen waren overdekt met glinsterende rijp en hun adem wolkte als sigaretterook, want het was bijna vijftig graden onder nul. Het vroor zelfs zo hard dat hun eigen adem bevroor tot fonkelende kristallen op hun oorlellen. Ze zaten onder de luizen en begonnen zich steeds verwoed te krabben zodra ze naar de ‘opwarmbunkers’ mochten om de enige warme ‘maaltijd’ van de dag te verorberen, een soep van paardevlees en legerbrood dat met een houtzaag in plakken was verdeeld om daarna boven het vuur te worden ontdooid.

Nu waren ze aan het eind van hun Latijn en wisten dat de laatste, doorslaggevende aanval van de Roden spoedig zou moeten komen. De hele dag al hadden ze veel activiteit waargenomen in de verwoeste dorpen aan de overkant van de rivier; en de vorige avond had een schildwacht een langgerekt Russisch konvooi opgemerkt dat bijna geruisloos naar hun posities was geslopen. Dus wachtten ze met moedeloos afhangende schouders en nauwelijks bij machte hun ogen open te houden als ter dood veroordeelde mannen op hun lot. Ze wachtten totdat het hun beurt zou zijn om zich te voegen bij de massa langwerpige witte heuveltjes in het landschap waaruit hier en daar een voet of hand stak om aan te geven dat dit ooit een menselijk wezen was geweest.

Het was daarom ook niet verbazingwekkend dat de schildwachten de terugkerende verkenningspatrouille pas hoorden aankomen toen ze bijna oog in oog met elkaar stonden. Onverwachts waren ze als witte spookgestalten uit de huilende sneeuwstorm opgedoemd. ‘Werda?’ riep een stem, die door de van luizen vergeven lappen om zijn gezicht werd gesmoord. ‘Halt, oder ich schiesse!' ‘Scharführer Schulze!’

Hij waadde verder door de sneeuw naar de Duitse stellingen, gewikkeld in een buitgemaakt tapijt dat hij aan de voorkant had vastgespeld en had opgevuld met oude exemplaren van de SS-krant Das Schwarze Korps. Achter hem kwam de rest van de patrouille tot staan.

Von Dodenburg waadde naar voren. ‘Is Sturmbannführer Geier aan het front?’

De jonge schildwacht probeerde te salueren.

‘Nee, Herr Hauptsturmführer, hij bevindt zich momenteel bij de Pantservuistrots.’ Zwakjes tikte von Dodenburg met zijn in een dikke want gestoken hand aan zijn witte helm. ‘Dank je.’ Alsof hij veel last had van een stijve nek draaide hij zich vanuit z’n middel om naar de anderen. ‘Zoek dekking en probeer iets warms te eten te krijgen. Schildwacht, zorg jij verder voor de gesneuvelde: SS-scherpschutter Krause - Tweede Compagnie.’

De schildwacht staarde neer op de langwerpige bundel, gewikkeld in het dekkleed van een pantserauto. Von Dodenburg verhief zijn stem. ‘En denk erom, iedereen op zijn tenen! De Popovs zullen zeer binnenkort arriveren.’

‘Ja,’ voegde Schulze eraan toe. ‘En onthoud dit goed: die komen echt niet om je een mok warme hortsiksoep te brengen! Dus hou je oogjes open, ponemajoe?’ ‘Begrepen,’ antwoordde de schildwacht werktuiglijk. Terwijl de overige leden van de patrouille zich moeizaam in de loopgraaf lieten zakken en op weg gingen naar de ‘opwarmbunker’ liepen Schulze en von Dodenburg naar de Pantservuistrots, waarbij ze hun hoofden moesten buigen en hun monden stijf dicht moesten houden om de sneeuwstorm letterlijk ‘het hoofd te bieden’. Ze sloegen de ‘Troetelhoek’ om, waar hun eigen Stuka’s hun ondersteunende taak zo ver hadden doorgedreven dat ze een heel peloton van de Derde Compagnie hadden afgeslacht; en passeerden vervolgens de ‘Paarden’ - drie dode merries van de artillerie waarvan de middelste een dode onderofficier torste, bevroren voor de eeuwigheid. Moeizaam strompelden ze verder naar de Pantservuistrots die als een gigantische ‘aardappelstamper’ boven het omringende terrein uitstak. Ze schoven het stijfbevroren zeil dat voor de ingang van de donkere kleine bunker hing opzij. De bunker zelf was tegen een flank van het grote rotsblok gebouwd. Toen ze naar binnen stapten, begonnen ze te hoesten wegens de bedompte lucht. De Gier troonde op een tankstoel, gesloopt uit een buiten gevecht gestelde Mark IV. Zijn door vorstbuilen geteisterde rechtervoet rustte op een kist 75mm granaten. In de donkerste hoek zat Metzger met zijn bajonet in een rokend vuurtje te porren, dat was aangelegd van bevroren paardevijgen en noodrantsoenkistjes. Op de aarden vloer naast hem stonden een open blik bruine bonen plus wat sneden zwart legerbrood.

‘Kom binnen,’ zei de Gier alsof er niets ongewoons was aan zijn hoofdkwartier of aan hun eigen haveloze, smerige uiterlijk. ‘Metzger, een glas Crème de Crime voor de heren!’

Metzger liet zijn bajonet vallen en pakte de petroleumkan van vijf liter waarin de zelfgestookte jenever werd bewaard. Hij schonk twee legermokken half vol met de vloeistof, een mengsel van buitgemaakte medicinale alcohol en jam uit een groot aantal noodrantsoenen. Ze namen de mokken dankbaar aan en dronken gretig.

‘Honger?’ vroeg de Gier toen ze hun mokken hadden leeggedronken. Metzger was al begonnen met het roosteren van een aan de punt van z’n bajonet gestoken snee brood. ‘We hebben alleen ouwe man op een plankie,’ waarmee hij corned beef op geroosterd legerbrood bedoelde.

‘Geen tijd, Herr Sturmbannführer. De bom kan ieder ogenblik barsten.’

‘Ga door. Wat zijn jullie te weten gekomen?’

Von Dodenburg rommelde wat in zijn zijzak en liet het metalen insigne op de kaartentafel vallen. ‘De Driehonderdvijfentwintigste Divisie en de Zestigste Cavaleriedivisie. Vannacht samengetrokken op nog geen vier kilometer van de rivier.’

‘Tanks?’

‘Ik weet het niet. We hebben er vannacht niet één gehoord.’

‘Maar we hebben wel hoefafdrukken in de sneeuw gezien,’ zei Schulze.

De Gier tikte peinzend op de kaart die hij voor zich had liggen. ‘Dus over drie eenheden hebben we nu zekerheid - de Driehonderdvijfentwintigste en Eenendertigste Divisie, plus de Zestigste Cavaleriedivisie.’ Hij krabde zijn monsterlijk grote neus. ‘Dat ziet er beroerd uit. Driehonderd man om stand te houden langs een front dat eigenlijk alleen met een complete divisie te verdedigen zou zijn. En nu dit ook nog, een legermacht van misschien wel dertigduizend Iwans die klaar staan om ons naar de strot te vliegen!’ Hij sloeg met zijn vlakke hand op de stafkaart. ‘God mag weten wat dat stelletje bureauhengsten in het hoofdkwartier in hun schild voert! Waarom laten ze dit soort klussen niet over aan de strompelaars van de infanterie! Wij zijn een pantserdivisie - het is je reinste verspilling hier!’

Von Dodenburg wist dat de Gier niet bang was voor de overmacht: zijn geest werd te zeer in beslag genomen door gedachten aan onderscheidingen en promoties om nog toegankelijk te zijn voor emoties als angst. Hij kende maar één zorg: ervoor zorgen dat Wotan niet in een zinloze strijd zou worden afgeslacht, waarmee meteen een einde kwam aan zijn militaire loopbaan. ‘Wat,’ zei von Dodenburg, ‘gaan we nu doen?’

‘Wat kunnen we doen!’ zei de Gier nijdig. ‘We zullen hier gewoon op onze krent moeten blijven zitten en afwachten wat er gaat gebeuren.’

 

Het was een eindeloze, angstaanjagende nacht geweest. Overal langs de uitgestrekte horizon hadden de Roden honderden vuren aangelegd, maar niet om zich te warmen! In feite was er niemand in de omgeving van die vuren te ontdekken. Nee, ze werden gebruikt om eventuele Duitse waarnemers te verblinden, terwijl al het overige in inktzwarte duisternis bleef gehuld. Duisternis waardoorheen de Russen steeds meer versterkingen aanvoerden. Zelfs de domste boerenjongen onder de Beutedeutsche wist dat de Russen ieder moment konden aanvallen. Niettemin hadden sommigen kans gezien wat te slapen, opgerold in hun ijsholen en overdekt met alles wat ze hadden kunnen vinden. De wat zenuwachtiger typen hadden in het flikkerende schijnsel van een ‘Hindenburgfakkel’ verwoed zitten toepen. En als ze geluksvogels waren, hadden ze zich wat kunnen warmen aan de straling van een op gas of paraffine werkende vergasser. Zo’n vergasser was een kostbaar en gewild artikel; er gingen geruchten dat de Wehrmacht sleutelde aan een verbeterd model dat een nooit eindigende stroom goudgeel gerstenat zou kunnen leveren.

Kort voor de dageraad moesten ze aantreden en stonden ze in de duisternis te huiveren van de kou terwijl de officieren hun wapens controleerden. Ook werden hun vingers nagekeken op eventuele bruinverkleuring als gevolg van vorstbuilen. De officieren werden gevolgd door de onderofficieren van de compagnie die grote mokken Crème de Crime uitdeelden. En jongens die een maand eerder hun neus hadden opgetrokken voor een glas bier goten het brandende spul nu gulzig naar binnen. ‘Dit is toverdrank!’ bulderde Schulze geestdriftig. ‘Let maar op, het maakt helden van jullie allemaal. En als de Iwans je niet te pakken krijgen doet die versteende lever van je het wel!’

Bij het aanbreken van de dag opende de Russische artillerie het vuur met zoveel geweld dat de aarde ervan beefde. De ene hagelbui van projectielen (uit Stalinorgels) na de andere werd over de ijsvlakte afgevuurd en explodeerde in de sneeuwvelden achter de Duitse loopgraven. De mannen van Wotan bukten zich niet eens. Ze sloegen het bombardement gade met een dwaze grijns op hun grauwe gezichten alsof ze toeschouwers waren bij een feestelijk vuurwerk in vredestijd.

Tien minuten achtereen bleef de storm rondom hen woeden en snerpten er gloeiende granaatscherven en messcherpe splinters ijs door de lucht. Toen, even plotseling als het was ingezet, werd het bombardement beëindigd en haastten de officieren zich langs de linies; ze bliezen schril op hun fluitjes en de onderofficieren brulden: ‘Zet je schrap, de Iwans zijn onderweg!’

Aan de overkant van de Don was het geglinster van koper en chroom te zien. Vaag hoorden ze een schor commando brullen, gevolgd door een hol gebons alsof iemand op een grote trom had geslagen. Plotseling ontdekten ze over een deel van de oever een massa geglinster, toen een militaire kapel zich in beweging zette. Ze zagen een onafzienbare rij mannen komen, schouder aan schouder, het geweer rustend in de holte van de linker elleboog, zodat de ouderwetse bajonetten naar de hemel wezen. Als één man stapten ze met hun glimmend gepoetste laarzen onder hun lange wapperende overjassen het ijs van de rivier op. Ze werden voorafgegaan door één enkele officier die zijn sabel hoog ophief. Op dat moment begonnen de Russen in onberispelijk gesloten gelederen over het ijs naar de overkant te marcheren. De Duitsers hoorden de monotone tred van hun zware laarzen op het ijs dat kraakte onder hun gewicht. Het geluid overstemde zelfs de muziek. Een tweede en een derde linie stapten het ijs op. Zonder om te kijken stak de eenzame officier opnieuw zijn sabel op. De hele aanvalslinie begon luidkeels te zingen op het ritmische gekraak van de sneeuw onder hun laarzen. De muur van met glimmende bajonetten bewapende mannen kwam steeds dichterbij, in stomme verbazing gadegeslagen door de Duitse verdedigers.

Toen hield de kapel op met spelen. Het zingen stokte en stierf weg. De Roden waren nu op minder dan vierhonderd meter van de Duitse loopgraven. Von Dodenburg bevochtigde zijn lippen en bracht zijn Schmeisser omhoog, hopend dat het ding niet zou weigeren. Zodra er alarm was geslagen had hij op de grendel geürineerd en de urine met de warme voering van zijn uniformjasje weggepoetst. Langzaam en weloverwogen richtte hij het wapen op de eenzame officier met de sabel en mikte op de witte pluim boven de grijze bontmuts van de Russische infanterist. De Russen waren nu minder dan driehonderd meter van hem verwijderd. Overal om hem heen hoorde hij zijn mannen in de loopgraaf hun wapens regelmatig grendelen om te voorkomen dat de olie zou bevriezen. Gezien de korte afstand zouden de Russen nu heel spoedig de aanval moeten inzetten. ‘Niet eerder schieten voordat ik het zeg!’ beval hij en hij probeerde zijn ademhaling tot bedaren te brengen.

De eenzame officier bleef staan. Hij draaide zich om alsof hij deelnam aan een achttiende-eeuwse parade en brulde zijn manschappen iets toe.

‘Nou vertelt-ie ze dat ze bereid moeten zijn voor Moedertje Rusland te kreperen,’ vertaalde een van de Beutedeutsche. ‘En nu zegt-ie dat...’

Maar zijn woorden gingen verloren in het angstaanjagende gebrul dat door duizenden Russische kelen werd aangeheven. Als één man stormden ze naar voren, hun geweer met de glimmende bajonet tegen de heupen gedrukt. ‘Hoerrra, hoerra!’ brulden ze onophoudelijk, zodat het geluid over de ijsvlakte van de Don schalde.

‘VUUR!’ bulderde von Dodenburg.

‘VUUR!’ Overal in de loopgraven volgden de officieren zijn voorbeeld.

Von Dodenburg haalde de trekker van zijn machinepistool over. De Schmeisser begon met korte felle rukjes te schokken onder het uitbraken van lege hulzen die met zachte plofjes neerkwamen op de bevroren sneeuw.

De eenzame officier wankelde. Hij liet zijn sabel zakken, maar hief hem meteen weer op. Het duurde hooguit een tel. Zijn greep verslapte en hij begon door zijn knieën te zakken. De sabel viel rinkelend op het ijs en gleed van hem vandaan. Toen smakte hij voorover.

Het eerste salvo maaide de voorste Russische aanvalslinie nagenoeg in haar geheel weg.

Blaffend kwamen de Spandau-mitrailleurs op de flanken tot leven. Binnen enkele seconden waren de restanten van de voorste linie weggemaaid, maar de tweede linie klauterde halfstruikelend over de lichamen van hun kameraden en stormde verder, schietend vanuit de heup. Enkele groepjes Russen maakten zich los van de massa en zetten koers naar de mitrailleursnesten. Opeens zweeg er een, direct gevolgd door een tweede. Boven het geknetter en geknal van lichte handvuurwapens hoorde von Dodenburg Schwarz brullen: ‘Loop verwisselen, loop verwisselen!’

Hij keek achterom. De loop van de mitrailleur die het dichtstbij was opgesteld was roodgloeiend en produceerde sissende wolkjes stoom. Een jonge knaap met een asgrauw gezicht, de ogen wild van angst, worstelde met de loop, maar werd door Schwarz opzij geduwd. Hij pakte de loop met beide handen beet en gaf een schreeuw toen het metaal dwars door zijn leren handschoenen brandde en zijn vlees schroeide. Vloekend smeet hij de loop in de sneeuw, die meteen begon te sissen en zwart werd. Terwijl de tranen over zijn bevroren wangen rolden, schroefde hij de reserveloop op het wapen. De schutter ramde een nieuwe patroonband op z’n plaats en vrijwel meteen begon de mitrailleur weer te blaffen, terwijl Schwarz kreunend van pijn zijn handen onder zijn oksels klemde.

De mitrailleur was geen moment te vroeg in orde gebracht. De eerste rode soldaten waren nog maar honderd meter van hen verwijderd. De zware kogels doorboorden hen bij bosjes en ze gleden schreeuwend van pijn over het ijs, maar de horden bleven onder hun daverende hoerrra-gebrul voortstormen alsof ze door niets en niemand tegen te houden waren. Nog maar zeventig meter.

Op dat moment bereikten ze het mijnenveld. De antitankmijnen explodeerden niet, maar hun eigen ‘castreerders’ des te meer. Opeens was hun aanvalslinie een chaotische massa van het uitschreeuwende Russen die op één been rondhinkten en de bloederige stomp van hun afgerukte andere been omklemden óf wild aan hun gulp rukten om de schade op te nemen.

Von Dodenburg sprong zijn loopgraaf uit zonder acht te slaan op het feit dat hij door drie lagen bevroren kleding in zijn bewegingen werd belemmerd. ‘Klaarmaken voor tegenaanval. ' brulde hij zonder zich iets aan te trekken van al het Russische lood dat de lucht om hem heen doorkliefde. Hij wachtte niet om zich ervan te overtuigen of zijn kameraden hem wel volgden, maar begon naar voren te strompelen, vurend vanuit de heup.

Ze klauterden allemaal hun loopgraven uit en volgden hem in een houterig loopje; de geweren aan de schouder, maar met pioniersschoppen, bijlen en bajonetten in de knuisten. Als een meute uitgehongerde wolven stortten ze zich hakkend, slaand en stekend op de gewonde Russen. Ze kenden geen genade. De Russen lagen brullend van pijn op het ijs en hielden krampachtig hun verminkte genitaliën vast, terwijl hun onbeschermde gezichten het doelwit vormden voor woest maaiende bijlen, schoppen en bajonetten.

De Duitsers zetten in een roes van bloeddorstigheid hun slagerswerk voort totdat hun officieren hen eindelijk toebrulden ermee op te houden.

 

Enkele SS-soldaten hadden een stel dode Russen vastgebonden bovén een vuurtje van noodrantsoenkisten om te proberen de lichamen te ontdooien, zodat ze zich over de gave laarzen konden ontfermen, maar op dat moment kwam de tweede aanval. Deze keer gingen de Roden met meer overleg te werk. Aan de flanken rukten vijf ‘theesalons’ op met ertussenin kleine trosjes infanterie. Ze namen er rustig de tijd voor en naderden voorzichtig, kennelijk omdat ze de Duitse verdedigers wilden testen.

Schulze liet de kijker die hij van de dode Russische officier met de sabel had overgenomen zakken. Nu al waren de lenzen bezig te bevriezen, hoewel hij de kijker had bewaard op het warmste plekje van z’n lichaam - tussen zijn dijen.

‘Ze proberen ons te tarten,’ zei hij tegen von Dodenburg. ‘Ja. Laat ze maar wat dichterbij komen, dan zal ik het juiste moment bepalen.’ De T-34’ers begonnen snelheid te winnen. De in hun tot aan hun enkels reikende overjassen gehulde Russische infanteristen zetten het op een sukkeldrafje. Von Dodenburg nam een beredeneerd risico. Als de Russische tanks kans zagen op minder dan enkele honderden meters van hun verdedigingslinie te komen, zou het met hen gedaan zijn. Achter de linies, bij de Pantservuistrots, zou de Gier er minstens een half uur voor nodig hebben om hun eigen tanks aan de praat te krijgen en op dat moment zouden hij en zijn mannen waarschijnlijk al morsdood zijn.

Vijfhonderd - vierhonderd - driehonderd meter. Hij zou nu een beslissing moeten nemen. ‘Goed zo, roken maar!’ brulde hij. Vijf soldaten klauterden op de rand van hun schuttersput, drukten de kolf van hun spuit in de sneeuw en staken de granaten op de loop. Toen vuurden ze in ongeregelde opeenvolging. Alle vijf granaten belandden ongeveer vijftig meter voor de naderende tanks op het ijs, waar ze met zachte plofgeluiden explodeerden. Onmiddellijk begonnen ze dikke, witte rook uit te braken. Nóg eens werden er rookgranaten afgevuurd. Tussen de verdedigers en de oprukkende tanks begon zich een zwaar rookgordijn te vormen.

‘Kom op!’ schreeuwde von Dodenburg Schulze toe. Samen draafden ze met onhandige bewegingen naar de stellingen van Schwarz’ compagnie. ‘Ik ga met jullie mee!’ schreeuwde de fanatieke Schwarz, maar von Dodenburg duwde hem opzij. ‘Jij kunt je handen nu niet gebruiken!’ riep hij. ‘Ik heb zo niets aan je. Schulze, pak de geleiders.’ De kolossale onderofficier bukte zich en tilde de zware ijzeren geleiderails van het antitankkanon van 37 mm op. Von Dodenburg zelf sloeg zijn armen om de dikke loop en ging er met zijn volle gewicht aan hangen om hem te helpen. Samen duwden ze het vijfhonderd kilo wegende stuk geschut in de richting van het rookgordijn. Dat werd echter in hoog tempo door de wind uiteengeblazen. Ze hadden nu nog maar enkele seconden over. ‘Zo is het ver genoeg,’ riep von Dodenburg. Meteen liet Schulze de geleiders vallen, schopte ze uiteen tot de juiste spoorbreedte en ramde het verbindingsstuk ertussen op z’n plaats, terwijl von Dodenburg om het kanon heen rende om de remmen aan te trekken. De rook was nu bijna weggewaaid. Schulze greep de antitankgranaat die aan de binnenkant van het schild was bevestigd en ramde hem in de kamer, waarna hij het staartstuk met een klap dichtsmeet. Von Dodenburg rukte de vuurpal naar achteren en het kanon steigerde als een wild geworden knol. Het staartstuk vloog open en de hitte van de explosie streek langs zijn gezicht. Schulze ramde een tweede granaat in de kamer. Opeens sprong de T-34 in lichterlaaie en explodeerde. Grote brokken staal buitelden door de lucht, maar er was geen tijd voor overwinningskreten. Terwijl de vijandelijke kogels tegen het schild van het kanon begonnen te ratelen doemde de neus van een tweede T-34 uit de resterende rook op. Het kanon van de tank zwaaide dreigend heen en weer. Schulze reageerde ogenblikkelijk. Hij rukte een granaat van zijn koppel en gooide het projectiel met een grote boog naar opzij. Het explodeêrde twintig meter van de tank zonder schade aan te richten, maar de Russische kanonnier in de tank reageerde zoals hij had gehoopt. Hij liet het kanon omzwenken en vuurde naar de plaats van de explosie.

‘Vuur!’ gilde Schulze. Von Dodenburg rukte aan de vuurpal.

De antitankgranaat trof de T-34 aan de basis van de geschutskoepel. Het massieve geval van dikke pantserplaat, dat minstens vijf ton moest wegen, schoot rechtstandig de lucht in en kwam op exact dezelfde plek weer neer. De T-34 kwam tot staan en begon te roken. Even later explodeerde het stalen monster en richtte een verwoestende slachting aan onder de infanterietros die er op een sukkeldrafje achteraan liep.

De resterende T-34’ers draaiden zich razendsnel om en kozen het hazepad, de ondersteunende infanteriesoldaten overleverend aan de genade van de vijand. Voor de SS’ers van Wotan stond dat gelijk aan een officiële uitnodiging. Een scherm van kogels maaide hen genadeloos neer. Ze stierven bij bosjes terwijl ze over het met lijken bezaaide ijs probeerden een goed heenkomen te zoeken en in panische angst hun wapens wegwierpen.

‘Hiervoor heb je het Ridderkruis verdiend, Schulze,’ hijgde von Dodenburg.

‘Het Ridderkruis mag Grofasz in z’n nazi-reet steken,’ zei Schulze. ‘Met die hele pestpokkenoorlog erbij! Ik heb er nu genoeg van!’

 

5

 

Omstreeks de eerste week van december 1941 begonnen de Duitse linies over het hele Krimfront af te brokkelen. Het zat erin dat de terugtocht ieder moment kon beginnen. De ‘bureauhengsten’ achter het front begonnen bij duizenden tegelijk te deserteren ondanks het feit dat in het achterland patrouillerende groepjes die tot de Totenkopfverbände van de SS behoorden tussen de verwoeste straten van de steden en dorpen rondzwierven om eventuele deserteurs zonder vorm van proces op te knopen, als een lugubere waarschuwing voor de overigen. Maar de massale deserties bleven aanhouden en de bevoorrading van de soldaten aan het front verliep hoe langer hoe slechter en chaotischer.

De commandanten-te-velde begonnen het op hun zenuwen te krijgen. Generaal graaf Hans von Sponeck, commandant van het 42ste Legerkorps, gaf opdracht tot terugtrekking van de troepen die Wotan bij Brest-Litovsk de helpende hand hadden geboden, de 46ste Infanteriedivisie. Maar Manstein liet het bevel annuleren. ‘De terugtocht dient ogenblikkelijk te worden gestaakt.’ Het was echter al te laat. De zwaar gehavende 46ste trok zich terug, waarop graaf von Sponeck werd gearresteerd, voor de krijgsraad gesleept en tot gewoon soldaat gedegradeerd alvorens ter dood te worden gebracht. De 46ste Divisie werd in opdracht van veldmaarschalk von Reichenau ontbonden. Maar von Reichenau kon als opperbevelhebber van de Legergroep Zuid zijn ogen niet sluiten voor de feitelijke situatie. Die eerste week van december telefoneerde hij met de Führer persoonlijk en zei hem onomwonden: ‘De Russen penetreren door de veel te lange Duitse linies. Als we een ramp willen vermijden, zullen we het front moeten inkorten - met andere woorden, ons terugtrekken tot achter de Mjoes. Es gibt kein anderer Weg, mein Führer!’ Maar nog altijd weigerde Hitler de nederlaag onder ogen te zien. Hij hing woedend op en SS-gevechtsgroep Wotan of liever gezegd de half verhongerde, totaal uitgeputte restanten van een bataljon dat duizend man sterk uit België was vertrokken, moesten de ene aanvalsgolf na de andere afslaan. De aanval van die middag werd ingeluid door een gebrul dat leek op dat van een tot razernij gedreven beer. De soldaten die de Spandau-mitrailleurs bedienden verschansten zich in hun schuttersputten en de overige leden van Wotan begonnen verwoed hun geweergrendels heen en weer te halen totdat ze de olie dunner voelden worden en merkten dat de grendel weer gangbaarder werd naarmate de olie op temperatuur kwam. Met gevoelloze vingers tastten de overlevende officieren naar hun fluitjes, klaar om de tachtig totaal vervuilde, gedemoraliseerde vogelverschrikkers die samen het armzalige restant van het vroeger zo trotse Wotan-bataljon vormden te alarmeren. Over de hele lengte van het Russische front lichtten paarse steekvlammen op. Meer dan tweehonderd granaten explodeerden boven of vlak bij hun stellingen. ‘Alarm, alarm!’ brulden de onderofficieren totaal overbodig. In hun verijsde schuttersputten trokken de verkleumde soldaten hun wanten uit en begonnen te schieten op de kleine gedaanten die als een gigantische zwerm over het ijs naderden. Er scheen geen eind te komen aan het aantal Russen dat bereid was dat dodelijke ‘schaatsbaantje’ aan de Don over te steken. ‘Ze hebben punt PAK bereikt!’ schreeuwde iemand om aan te geven dat de voorste aanvallers het Panzer Abwehr Kanon hadden bereikt waarmee von Dodenburg en Schulze de T-34’ers op de vlucht hadden gedreven. Het wapen was inmiddels buiten gevecht gesteld en overdekt door een dik pak sneeuw.

‘Spandau - geconcentreerd vuur op punt PAK!’ blafte Schwarz schor. Opeens zag hij vanuit z’n ooghoeken iets door de lucht wentelen. Hij dook weg achter een rand bevroren sneeuw en de Spandau verdween in een bol van oranjerood vuur. Een van de SS-soldaten smeet zijn spuit weg, klauterde uit zijn schuttersput en rende naar het antitankkanon. Een salvo uit een Schmeisser trof hem juist toen hij zijn armen omhoog wilde werpen in een gebaar van overgave precies tussen de schouderbladen. Hij viel plat op het ijs en de Russen vertrapten zijn lijk alsof het een kokosmat met het woord WELKOM erop was. Toen bereikten ze eindelijk de stellingen van Wotan, hun Mongoolse gezichten overdekt met zweet.

 

De door panische angst voortgedreven ordonnans stormde de bunker binnen en rukte het zeildoek van de opening eenvoudig mee, zijn borst zwoegde op en neer als een amechtige blaasbalg. ‘De Iwans zijn doorgebroken!’ brulde hij.

‘Metzger,’ beval de Gier, ‘start de motor!’ ‘Sturmbannführer!’ Metzger griste zijn Schmeisser uit een hoek en rende naar buiten.

‘Jij daar,’ snauwde de Gier tegen de ordonnans, ‘geef me je bajonet!’

Haastig sneed hij zijn laars open. Zijn smerige onderbeen leek één stinkende, etterende stomp. Hij greep de bandages die hij voor deze gelegenheid had bewaard en begon de door vorstbuilen verminkte voet te verbinden. Buiten hoorde hij Metzger de blokken wegschoppen voor de rupsen van de Mark IV. In stilte bad hij tot de oorlogsgod Mars en smeekte hem de tank te laten starten. ‘Geef me die repen paardedeken eens aan,’ beval hij de ordonnans. ‘Snel!’ Samen wikkelden ze het been in repen wollen stof. Hij rukte er hier en daar nog eens aan om zich ervan te overtuigen dat alles goed op z’n plaats zat en hinkte toen als een oude Engelse lord met jicht naar zijn machinepistool en vervolgens naar buiten.

Op hetzelfde moment sprong de motor van de Mark IV aan. Hij zette zijn handen voor zijn mond en brulde boven het loeien van de motor uit: ‘Instappen! Vlug wat, jongen, laat dat lood uit je reet vallen, er is geen moment te verliezen. Jij fungeert als kanonnier.’ Even later waren ze onderweg naar de geluiden van de strijd: de lafaard, de kreupele en de jongen, als allegorische figuren uit een primitief middeleeuws drama.

 

De Wotanlinie was één verwarde chaos van schreeuwende, wankelènde en stervende mannen, maar de Gier negeerde de stellingen. Hij kon daar niet tot de aanval overgaan zonder zijn eigen manschappen in gevaar te brengen. Er was slechts één mogelijkheid om het tij te doen keren. ‘Naar punt PAK!’ schreeuwde hij en verkocht Metzger een schop voor z’n achterste, wat zoveel betekende als ‘Recht vooruit!’

Het krioelde op het ijs van de Russen die zich haastten om hun strijdende kameraden bij de Wotanlinie te hulp te snellen. Maar Metzger durfde niet te aarzelen. Hij trapte het gaspedaal diep in en reed met brullende motor recht op hen in. Ze maakten in paniek ruim baan en hij daverde onverstoorbaar verder om een bloederige bres in hun gelederen te slaan, terwijl de Gier in den blinde op de massa’s Russen bleef vuren.

‘Halt!’

Metzger rukte de besturingshendels naar achteren. De tank gleed een metertje of twee, drie door en kwam tot stilstand. ‘Kanonnier - een fragmentatiegranaat over hun koppen - en vlug wat!’ schreeuwde de Gier. De jongen haalde de vuurpal over en vlak boven de hoofden van de Russen die zich ter hoogte van de Wotanstellingen bevonden explodeerde een fragmentatiegranaat met een vernietigende uitwerking.

De andere Russen probeerden de stationaire tank te bestormen, maar werden door de Gier en Metzger onder bescherming van de zware bepantsering onder vuur genomen met de mitrailleurs waarmee de Mark IV was uitgerust. Ze werden bij bosjes neergemaaid; en ook in de Wotanlinie begonnen de Russische gelederen uit te dunnen. De Gier vergat alle voorzichtigheid en liet zich uit de geschutskoepel van de tank zakken, sprong op de grond en begon, zich hinkend voortbewegend over het ijs, zijn monsterachtig opgezwollen voet achter zich aan slepend, de Russische achterhoede in z’n eentje te achtervolgen.

Vijf minuten later was de aanval tot staan gebracht en vluchtten de Russen terug langs dezelfde weg als waarlangs ze waren gekomen. Ze lieten meer dan driehonderd doden en zwaargewonden achter op de ijsvlakte en tussen de Wotanstellingen. Maar de Derde Compagnie van Fick was gedecimeerd tot alleen Fick zelf en twee gewonde ‘plunderduitsers’. Het einde was nu zeer nabij.

 

Veldmaarschalk von Brauchitsch, de Duitse opperbevelhebber, werd uitverkoren als eerste zondebok en kreeg z’n ontslag. Hij werd opgevolgd door veldmaarschalk von Bock, aan wie de Führer zo goed was ‘ziekteverlof toe te staan, toen de zwaarbeproefde voormalige bevelhebber van Legergroep Midden de ‘grootste veldheer aller tijden’ te verstaan had gegeven dat hij niet lang meer zou kunnen standhouden.

Uiteindelijk vloog Guderian naar Hitlers hoofdkwartier in Oost-Pruisen om de zaak van het leger tegenover de Führer te bepleiten. Hij wond er geen doekjes om: het leger zou moeten terugtrekken!

Op het grauwe gezicht van de Führer verscheen een blos van woede: ‘Zodra ik een tactische terugtrekking goedkeur, is er geen houden meer aan!’ tierde hij. ‘De troepen zullen eenvoudig op de vlucht slaan. En gezien de strenge vorst en de diepe sneeuw betekent dit dat ze alleerst hun zware wapens langs de ijzige wegen zullen achterlaten. En daarna komen de lichte wapens aan de beurt; en vervolgens de geweren - en uiteindelijk zullen ze niets meer overhouden. Nein, de verdedigingsstellingen moeten behouden blijven! De kruispunten op de aanvoerroutes en de bevoorradingscentra moeten worden verdedigd als forten!

De troepen moeten zich goed ingraven en standhouden; ze mogen geen duimbreed terugtrekken!’

Zijn blik boorde zich in die van Guderian, maar de generaal sloeg zijn ogen niet neer. ‘De Russische bodem, mein Führer,’ zei hij, ‘is momenteel tot op een diepte van anderhalve meter stijf bevroren. Niemand kan zich daar ingraven.’ De partijbonzen en andere trawanten van Hitler in hun smetteloze uniformen hielden hun adem in van schrik. ‘Hoe waagt de lomperik het zo tegen de Führer te spreken?’ schenen hun blikken te zeggen.

‘Dan laat je de mortieren maar in de grond vuren om bomtrechters te maken,’ antwoordde Hitler. ‘Dat deden wij in de grote oorlog ook aan de Somme.’

‘Daar was de bodem toen zacht,’ antwoordde Guderian. ‘Maar in Rusland veroorzaken onze mortieren hoogstens een kuiltje van een centimeter of tien diep en niet groter dan het formaat van een gootsteen - de grond is daar glashard.’ En nog voor Hitler de kans kreeg te protesteren, vervolgde hij: ‘In dit ellendige terrein zal positionele oorlogvoering tot dezelfde rampzalige verliezen leiden als in de vorige oorlog. We zullen de bloem van ons kader aan ervaren officieren en onderofficieren verliezen; en die verliezen zullen we niet meer kunnen compenseren.’

In de vergaderruimte hing een doodse stilte. Guderian zag Hitlers knokkels spierwit worden, zoveel moeite kostte het de ‘tapijtenvreter’ om zijn drift te bedwingen. Hij bracht zijn gezicht vlak bij dat van Guderian en zei zacht: ‘Dacht u soms, generaal, dat de grenadiers van Frederik de Grote het een lolletje hebben gevonden om te sterven? En toch had de koning het grootste gelijk aan zijn zijde toen hij van hen verlangde dat ze hun leven zouden offeren! Ik acht mezelf gerechtigd eveneens van iedere Duitse soldaat te verlangen dat hij zijn leven opoffert.’

 

Het front begon te smelten als sneeuw voor de zon. Kort voor het aanbreken van de dag, in het besef dat de strijd binnenkort weer zou oplaaien, slopen ze hun schuttersputten en loopgraven uit, de laarzen omwikkeld met lappen om het geluid te dempen. Strompelend verdwenen ze dan in de bossen, waarna hun kameraden de zoveelste lege schuttersput aantroffen. Andere Duitse soldaten haalden het Russische vrijgeleide, dat ze - een kogel riskerend -tussen hun van luizen vergeven lompen hadden weggestopt, te voorschijn en slopen in de ijskoude nacht naar de Russische linies.1 Daar fluisterden ze dan: ‘Komrade nemtyski - ponemajoe?’ [1 Het was Duitse soldaten streng verboden zo’n Russisch vrijgeleide te bewaren: deze gedrukte formulieren werden met behulp van vliegtuigen boven de Duitse linies gedropt of met speciaal daartoe ontwikkelde projectielen op hen af gevuurd.]

Ook was er een enkeling die voor een derde uitweg koos: het geweer verticaal tegen de borst en de trekker overhalen met de naakte grote teen. Eén klein beweginkje en er kwam een eind aan de honger, de koude en de nooit eindigende ellende.

Twee dagen voor de kerst ontdekte de Gier dat hij niet langer contact kon krijgen met het infanterieregiment dat vlak achter zijn stellingen was gelegen. Aanvankelijk dacht hij dat de gebruikelijke ‘ochtendbegroeting’ van de Russische artillerie de verbindingslijnen moest hebben doorgesneden, maar toen de koks van de infanterie omstreeks het middaguur niet kwamen aansjouwen met de gebruikelijke ‘hortsiksoep’ wist hij dat er iets ernstigers aan de hand was. Hij stuurde Metzger op verkenning uit, hoewel hij wist dat hij hem absoluut niet kon vertrouwen, vooral als hij iets moest doen waaraan ook maar enig gevaar verbonden was. Een uur later stormde Metzger echter zijn hoofdkwartier binnen en zijn gezicht stond grauwer dan ooit. ‘De schijtlaarzen,’ hijgde hij, ‘de vuile door de stront gerolde schijtlaarzen! Ze zijn...’ Hij onderbrak zichzelf alsof hij de woorden niet door z’n strot kon wringen.

‘Wat zijn ze?’

‘Opgesodemieterd, Herr Sturmbannführer!’ bracht hij gesmoord uit met een gezicht alsof hij ieder moment in huilen kon uitbarsten. ‘Ze hebben ons hier achtergelaten in ons verdomde eentje!’

‘Dus dat was het,’ zei de Gier, peinzend zijn neus wrijvend. ‘Dan staat Wotan dus eindelijk weer op eigen benen.’

 

Nog diezelfde middag stuurden de Russen een kapitein, gezeten op een gedrongen gebouwde merrie, het ijs over. Hij had een witte vlag in zijn gehandschoende hand. Vol minachting staarde hij neer op de overlevenden. Zijn weldoorvoede gezicht stond fris en de dikke bontkleding die hij droeg beschermde hem tegen de ijzige wind. ‘Ik ben gekomen om uw commandant te verzoeken zich over te geven,’ zei hij in onberispelijk Duits.

‘U bent Rus?’ vroeg Schulze in gespeelde naïveteit.

‘Ja natuurlijk,’ repliceerde de kapitein. ‘Wat dacht u dan?’ ‘Nou ja,’ hernam Schulze aarzelend, ‘u spreekt zo voortreffelijk Duits dat ik even dacht dat u misschien een emigrant was.’ Hij zinspeelde daarmee op de mogelijkheid dat de kapitein een uit nazi-Duitsland gevluchte jood was.

‘U bedoelt of ik een jid ben!’ zei de Rus vol afschuw. ‘Ik ben een volbloed Rus!’

‘Tja,’ zei Schulze, zijn hand uitstekend naar ’s mans witte vlag, ‘in dat geval kunt u dit hier gerust in uw volbloedige Russische reet steken!’ Hij brak de vlaggestok met een korte, felle beweging over zijn knie en smeet de beide helften in de sneeuw. ‘En lazer nou maar op, jij Popovgebroed, want we geven ons niet over!’ Meteen liet hij zijn vlakke hand kletsend op de achterhand van de gedrongen merrie neerkomen. Het dier hinnikte luid en schoot vooruit om in wilde galop terug te stormen naar de Russische linies, zodat de kapitein de grootste moeite had het dier weer in de hand te krijgen.

‘En vertel je Popovbaas maar dat hij dit soort verzoekjes niet aan het adres van Wotan hoeft te richten!’ brulde Schulze hem na. ‘Wij zijn nog niet met jullie klaar, kameradski!’

Maar de Gier wist wel beter. De tijd raakte op voor de zwaar aangeslagen overlevenden.

 

In het kleine provisorische hoofdkwartier, waarin de rook te snijden was, keek de groepscommandant zijn overlevende officieren en onderofficieren een voor een aan. Hij had z’n beslissing al genomen; het bataljon bestond nog maar uit welgeteld vijfenveertig man, in staat om op te breken. ‘Vannacht vertrekken we hier,’ zei hij.

De drie overgebleven officieren hielden hun adem in van verbazing. Fick, die een lelijke borstverwonding had opgelopen, maar erop had gestaan aan het front te mogen blijven, hijgde: ‘Een marsbevel, Herr Sturmbannführer? Van hogerhand, bedoel ik?’

De Gier schudde het hoofd. ‘Nee. Ik wil het.’

‘Maar,’ zei Schwarz, ‘Wotan, Herr Sturmbannführer, Wotan heeft zich nog nooit teruggetrokken!’

‘Van terugtrekken is geen sprake!’ verzekerde de Gier hem grijnzend. ‘We trekken alleen onze frontlinie recht. Om strategische redenen.’

‘De Reichsführer zal er anders over denken.’

‘Om je de waarheid te zeggen, Schwarz,’ zei de Gier bedaard, ‘mag SS-Heini zich uitgebreid door de beren laten besnuffelen. Ik ben hier; en hij zit met zijn vette reet ergens in Berlijn achter een groot bureau.’

‘Nu moet ik toch écht protest...’ begon Schwarz, maar de Gier legde hem met een ongeduldig gebaar het zwijgen op. ‘ Ik heb een vrijwilliger nodig,’ zei hij. ‘Iemand die bereid is achter te blijven om de Spandau te bedienen. Als hij dat een uurtje of twee kan volhouden, zullen we genoeg tijd hebben om een eind op weg te komen. Het spreekt wel vanzelf dat het een Himmelfahrtkommando betreft.’ Hij sprak het zo achteloos uit alsof hij de datum voor een bataljonssportdag bekendmaakte. ‘Voor de man die zich opgeeft als vrijwilliger zit er natuurlijk een zere keel aan vast,’ voegde hij eraan toe om aan te geven dat de zelfmoordkandidaat mocht rekenen op het Ridderkruis, de hoogste onderscheiding voor betoonde moed in Hitler-Duitsland.

‘Herr Sturmbannführer,’ zei Fick, naar voren stappend, ‘ik zal het op me nemen!’

‘Maar Fick,’ protesteerde von Dodenburg, ‘jij bent absoluut niet in de conditie om...’

‘Fick doet het,’ viel de Gier hem gedecideerd in de rede op een toon die geen tegenspraak duldde. ‘Dank u, Herr Obersturmführer.’ Hij stak zijn hand uit en drukte die van Fick. ‘Dank u in naam van het hele bataljon. We zullen u nooit vergeten.’

Ficks uitgeputte gezicht straalde van blijdschap. ‘Ik zal meteen naar de mitrailleurs gaan kijken voor het te donker is.’

Als één man klakten de aanwezige officieren en onderofficieren met hun hakken en brachten stram de Hitler-groet voor de jonge eerste luitenant toen deze naar buiten stapte en in de huilende sneeuwstorm verdween.

Von Dodenburg wachtte tot hij buiten gehoorsafstand was voor hij zich woedend omdraaide naar de Gier. ‘Hoe kunt u hem zo laten gaan? Hij is zwaargewond! Laat mij het doen! Ik voel me nog fit genoeg en ben tenminste niet gewond!’

‘Kop dicht, von Dodenburg,’ snauwde de Gier. ‘De man is stapelgek, maar wel een dappere gek. En zoals je zelf al zei is-ie bovendien nog gewond ook.’

Von Dodenburg richtte zich in z’n volle lengte op. ‘Als nationaal-socialistisch officier moet ik het opnemen voor mijn collega die lager is in rang, ter wille van de nationaal-socialistische beginselen?’ hoonde de Gier. ‘Ik weet drommels goed hoe jij en Schwarz over mij denken, von Dodenburg. Maar het zijn mensen als ik die Duitsland overeind houden! Mannen als Schulze hier; of als mijn lievelingslafaard Metzger, die voortdurend pogingen doet mijn broodrantsoen achterover te drukken. Of dat stel stompzinnige Beutedeutsche daar in de hoek.’ Hij gebaarde naar een paar zwaargewonde ‘plunderduitsers’ die slap achteroverleunden tegen de muur. ‘De arme donders. Zij zijn de werkelijkheid. Zij willen graag hun onbelangrijke bekrompen leventjes uitleven. Zij hoeven niet zo nodig te kreperen ter wille van de “beginselen”; of voor het Horst Wessel Lied; voor de militaire kapellen langs Unter den Linden; of de Parteitagungen in Neurenberg. Zij zijn het ware gezicht van Duitsland, want zij hebben zo hun eigen alledaagse redenen om te proberen in leven te blijven en daarom als duivels van zich af slaan. Stomweg om in leven te blijven - en niet voor het een of andere vulgaire, halfzachte en vage principe!’ Hij zweeg en gebaarde laatdunkend naar von Dodenburg alsof hij en zijn opvattingen té absurd waren om er verder nog tijd aan te verspillen. ‘Zo - en nu weer ter zake,’ zei hij met een stem die even bedaard klonk als altijd.

 

Kort na het invallen van de duisternis braken ze op: als een langgerekt lint waaruit alle veerkracht was verdwenen. Met koppige, robotachtige volharding waadden ze voort door de sneeuw. Toen ze de beschutting van de voorste rij dennen hadden bereikt trok de Gier zijn alarmpistool en haalde de trekker over. Het was het afgesproken teken voor Fick achter zijn Spandau met het laatste restant Crème de Crime binnen handbereik.

Vrijwel onmiddellijk begon de mitrailleur te ratelen en weefde een hagel van lichtspoorkogels witte zigzaglijnen over de bevroren Don. Wotan ploeterde verder. Ze hoorden de Spandau met regelmatige tussenpozen korte vuurstoten afgeven; een triest soort achtergrondmuziek voor hun gestage, moeizame mars door de dikke laag rulle sneeuw die reikte tot aan hun heupen. Na een half uur zweeg de laatste Spandau eindelijk.

De Gier stapte opzij en liet de overlevenden van zijn bataljon langs zich heen trekken. Ook von Dodenburg bleef staan en voegde zich bij hem. In de stilte, die slechts werd verbroken door het krakende geluid van droge sneeuw onder zware spijkerlaarzen, staarden ze achterom in de richting waaruit ze waren gekomen.

Von Dodenburg voelde hoe de Gier een hand op zijn arm legde. ‘Ze zullen het nooit willen geloven,’ zei hij alsof hij in zichzelf praatte. ‘Let maar op. In de jaren die komen zal niemand die er niet zelf bij is geweest, hier, ooit willen geloven dat dit allemaal echt is gebeurd...’

 

6

 

‘Nou, schiet eens op, Germaanse helden,’ spoorde Schulze hen aan, de sneeuw van z’n gezicht vegend. ‘Jullie komen me toch niet vertellen dat het puikje van de Duitse natie niet meer kan, hè?’

Ze hadden nu twee dagen achtereen gelopen, voortdurend achtervolgd door kozakken. Overal was het front verbroken en stroomden Duitse soldaten naar het westen, met als enige wens een zo groot mogelijke afstand te scheppen tussen zichzelf en de rondzwervende kozakken, mannen die berucht waren om de ongelooflijk wrede manier waarop ze met krijgsgevangenen konden omspringen. Al twee keer waren de circa dertig overlevenden van Wotan ingepast in een weer opgelapte Duitse verdedigingslinie en evenzovele keren was die linie bezweken onder de druk van de eerste de beste Russische aanval.

Schulze wierp een kritische blik op de achterblijvers die met een glazige blik in hun ogen voortstrompelden op enige afstand van de hoofdmacht. Ze zagen nauwelijks meer dan de laarzen van de man die voor hen liep. ‘Haal al dat lood uit je reet, stelletje slampampers!’ riep hij uit. ‘De Iwans helpen je anders binnen een paar tellen met een bot aardappelmesje van je ballen af!’

Gierend raasde een Russische granaat over hun hoofden en explodeerde zonder schade aan te richten op enkele honderden meters afstand van de voortsjokkende groep. Instinctief lieten ze zich vallen en wachtten. Maar blijkbaar ondernamen de Iwans geen pogingen om nauwkeuriger te richten; het was niet meer dan een afzwaaier. Moeizaam krabbelden ze weer op de been, zonder zelfs maar de moeite te nemen de sneeuw van hun lompen te slaan. Een achterblijver, de voeten gewikkeld in Russische voetlappen die hij een gesneuvelde soldaat had afgenomen, stond niet op. Hij bleef hijgend in de sneeuw liggen alsof hij een inspannende wedstrijd had gelopen.

Schulze strompelde naar hem toe. ‘Sta op jij - vooruit met je luie kont!’

De jongen tilde zijn hoofd op. ‘Ik... ik... kan niet meer, Scharführer,’ snikte hij.

‘Jongen, de Popovs trekken ’m eraf met een nijptang, denk erom!’ Maar zelfs dit angstaanjagende vooruitzicht had geen enkele uitwerking. De jongen liet zijn hoofd weer op de sneeuw vallen. Hij was aan het eind van z’n Latijn.

‘Sta op!’ bulderde Schulze.

‘Ik kan niet meer!’

Kwaad verkocht Schulze hem een schop. ‘Sta op, lammeling!’ brulde hij. ‘Opstaan met je luie sodemieter!’

Maar de jongen kreunde slechts. Grommend bukte Schulze zich en slingerde de jongen over zijn schouders. Met zijn vrije hand smeet hij diens geweer de sneeuw in. ‘De onoverwinnelijke Wotan-groep kan van mij het pestpokken-lazerus krijgen,’ knorde hij verachtelijk en begon de anderen achterna te sjokken.

Enkele uren later hoorden ze het vage gerucht van laarzen die voorzichtig door het dichte dennenbos slopen. De Gier hinkte naar de achterhoede van de colonne, stak zijn hand gebiedend op en ze drukten zich plat tegen de grond. ‘Popovs!’ fluisterden ze elkaar toe. Opeens was hun lusteloosheid verdwenen. Zelfs degenen die enkele minuten eerder waren geteisterd door een folterende aanval van dysenterie waren één en al oog en oor. Ze hadden de afgelopen afschuwelijke dagen meer dan genoeg zwaar verminkte lijken gezien van Duitse infanteristen die in Russische handen waren gevallen om te weten dat ze zich nooit levend mochten laten pakken.

De Gier gaf Schwarz en von Dodenburg een teken. Verwoed ontdeed Schwarz zich van de bandages om zijn handen en rende in gebukte houding weg tussen de bomen. Von Dodenburg koos positie naast Schulze die de achterhoede dekte. Hij dook de diepe sneeuw in en trok een buitgemaakt stuk zeil over zijn hoofd. De Russische skiërs kwamen als een groep witte spookgedaanten de helling afglijden. De in het bos wachtende SS-soldaten zagen de eerste Rus voorzichtig naderbij komen. Hun bevroren vingers kromden zich rond de trekker van hun wapen.

‘De eerste Popov,’ fluisterde Schulze onder het zeiltje, ‘die daar, met die rooie ster op z’n helm, neem ik voor m’n rekening. Horosjo?’

‘Akkoord,’ bevestigde von Dodenburg met dezelfde Russische term en richtte zijn vizier op de mannen achter de Russische officier. Schulze was de beste schutter van hen beiden. In het bos naderden steeds meer Russen Schwarz’ schuilplaats in een groepje met sneeuw overdekte struiken.

‘VUUR!’ brulde de Gier opeens. Meteen doken ze volgens plan weg achter hun zeiltje toen de Russen de aanval inzetten.

Met een suizend geluid schoot de eerste skiër langs hen heen, gevolgd door een tweede en een derde. In de hitte van de strijd zagen de Russen hen volkomen over het hoofd. Opeens smeten ze het zeil opzij. Schulze richtte. De Volkscommissaris die onveranderlijk iedere Russische eenheid begeleidde hief zijn armen op en sloeg voorover in de sneeuw. Von Dodenburg lag al in geknielde houding te vuren toen Schwarz uit zijn schuilplaats in het bos te voorschijn kwam. Eendrachtig schoten ze de ene na de andere kogel in de Russische ruggen. Wanhopig probeerden de skiërs, behorend tot een kozakkeneenheid, weg te komen uit deze valstrik, maar de mannen van Wotan kenden geen genade. De Russen hadden geen schijn van kans; ze werden regelrecht in de pan gehakt.

Een paar overlevende kozakken zagen eindelijk kans weg te komen en vluchtten in panische angst over de sneeuw, terwijl ze hun wapens wegsmeten in hun haast om te ontsnappen.

De episode van dood en verderf was voorbij. Uitgeput sjokten de SS’ers verder door het bos, wankelend als beschonkenen, uitkijkend naar dode Russen die ze konden plunderen.

De Gier leunde lusteloos tegen een boom en bekeek het tafereel om hem heen hoofdschuddend. ‘Beesten,’ zuchtte hij alsof hij in zichzelf praatte. ‘Primitieve beesten.’ Bezorgd nam von Dodenburg zijn superieur op. Voor de eerste keer sinds hij hem kende, liet de Gier blijken verslagen te zijn. Hij had zelfs vergeten zijn monocle voor zijn oog te klemmen; en in zijn stem was niet langer die cynische ondertoon van de Pruisische militair te beluisteren waarmee hij anders altijd zijn snijdende commentaren placht uit te spreken.

‘Wat nu, Herr Sturmbannführer?’ vroeg hij.

‘Doorlopen, m’n beste von Dodenburg, brave borst,’ zei de Gier langzaam. ‘Gewoon doorlopen. Maar als we voor vanavond geen bikken en warmte vinden zal het gedaan zijn met SS-gevechtsgroep Wotan.’

Hij werkte zich ruggelings langs de stam van de boom omhoog en begon de open plek over te steken, voortsjokkend als een oude, stokoude man.

 

Ze stuitten stomtoevallig op het kampement. Achter hen schoten de Russische lichtkogels in steeds snellere opeenvolging naar de snel donker wordende hemel en hoorden ze het trage gehamer van de ouderwetse Russische mitrailleur uit 1905. Ver konden de Popovs niet meer weg zijn nu. Maar toen, plotseling, werd de sneeuw wat minder dicht en ontdekten ze de houten gebouwtjes van het kleine kampement met in de open plek ervoor een rij motorsleden waarvan de motoren stationair draaiden om te voorkomen dat ze zouden bevriezen. Toch waren het niet de blokhutten nóch de motorsleden die hun aandacht trokken. Het was de vlag die boven het dak van de middelste blokhut wapperde, de vlag met het hakenkruis.

Von Dodenburgs hart sprong in z’n borst op van blijdschap.

‘We zijn gered, Sturmbannführer!’ riep hij uit. ‘Onze eigen mensen!’

‘Wacht, wacht nou even,’ zei de Gier zwakjes, een krachteloze hand op von Dodenburgs arm leggend om hem tegen te houden, ‘we moeten eerst de kat uit de boom kijken.’

Nog voor von Dodenburg iets kon antwoorden werd de deur van de middelste blokhut opengesmeten en liep een meisje struikelend de sneeuw in. Ze werd gevolgd door een tweede meisje met lang, loshangend gitzwart haar en grote, deinende borsten. Zo te zien was haar lichaam totaal ongevoelig voor de strenge vrieskou. ‘Alle kerstengeltjes op een sparreboom!’ hijgde Schulze stomverbaasd. ‘Ze zijn poedelnaakt!’

Nog voor iemand anders de tijd kreeg om te reageren zagen ze een dikbuikige, in een bruin uniform gestoken gestalte de beide naakte vrouwen achterna hollen. Zijn open uniformjasje wapperde in de wind en onthulde hun dat hij in de vorige wereldoorlog het IJzeren Kruis en in deze oorlog het gouden partijinsigne had verworven.

‘Een goudfazant!’ juichte iemand verrukt. ‘Een verdomde goudfazant, ik zweer het!’

Nu kon niets of niemand hen meer tegenhouden. Juichend en brullend strompelden ze langs de besneeuwde helling omlaag naar de blokhutten, zwaaiend met hun wapens. Ze hadden het geflikt!

 

Ze wrongen zich het inwendige van de donkere, met rook bezwangerde middelste hut binnen. Hier waren in haveloze Duitse legerbroeken en schapehuiden gehulde hiwi’s -in Rusland gerekruteerde nazi-huurlingen - verwoed bezig hun biezen te pakken, terwijl de dronken meisjes in de stoelen hingen en aan wodkaflessen lurkten of om de haverklap hun vuile handen in een schaal zonnebloempitten staken. ‘Wie heeft hier de leiding?’ snauwde von Dodenburg. De wezenloze lach op het gezicht van de Russische hoeren bevroor.

Stomdronken staarden ze naar de door luizen geplaagde, met sneeuw overdekte frontsoldaten alsof ze bezoekers waren uit een andere wereld. ‘Doe die verdomde deur dicht!’ brulde een stem, zo te horen toebehorend aan een dikke, volgevreten Duitser, hun uit een aangrenzende kamer toe. ‘Het is hier koud genoeg om de ballen van je kont te laten vriezen!’

Von Dodenburg baande zich een weg door de hiwi’s, wier gezichten lijkbleek waren geworden bij het zien van de gevreesde SS-runen op de kragen van de soldaten. Schulze nam een van de naakte hoeren haar fles wodka af, brulde ‘Nastrovja, pan!’ en nam een gigantische slok. Meteen drongen de dronken hoeren zich aan de SS-soldaten op. Ze drukten hun, uitbundig giechelend, flessen wodka in de hand en deelden zonnebloempitten uit. Terwijl de Gier het allemaal machteloos stond gade te slaan, met zijn rug tegen de wand van de blokhut geleund, nam een van de naakte hoeren een balalaika van een haak en begon te spelen. Meteen sprong een tweede hoer op om op de maat van de muziek te gaan dansen.

De ‘goudfazant’ staarde woedend naar von Dodenburg. ‘Zo zó, Schutzstaffel, hè?’ snauwde hij met een blik op de armband rond von Dodenburgs arm. ‘Ik heb DerSepp heel goed gekend. We hebben destijds in München nog samen de partij gediend.’ Hij trok zijn voortreffelijk gesneden uniformjasje recht om von Dodenburg attent te maken op de Blutmedaille die aangaf dat hij tot de ‘strijders van het eerste uur’ behoorde die hun bloed hadden gegeven voor de nazi-beweging. Zonder zijn varkensoogjes ook maar even van de jonge officier af te wenden riep hij het meisje dat bij hem in de kamer was toe: ‘Kleed je aan, Ilona, vlug wat! Straks barst deze jonge knaap hier uit z’n broek als-ie nog langer naar je billen moet kijken.’ Het meisje, dat honingkleurige lokken had, stak haar tong uit naar de dikke ‘goudfazant’, draaide zich om en liep weg naar de kamer ernaast, waarbij ze haar blote achterwerk verleidelijk voor von Dodenburg liet wiebelen. Heel even voelde hij iets van langvergeten begeerte in zich opwellen, maar hij wist dat dit niet het moment was om genoegens na te jagen. Ondanks alle herrie in de hut hoorde hij het doffe gerommel van de Russische artillerie. Hij keek de dikke stafofficier aan. ‘Wij vertegenwoordigen het restant van SS-gevechts-groep Wotan, behorend tot de Leibstandarte van de Waffen-SS. We zijn nu drie dagen onafgebroken onderweg en mijn mannen zijn totaal uitgeput. We moeten de beschikking krijgen over transportmid...’

‘Ik weet het, ik weet het, Herr Hauptsturmführer. In mijn tijd vluchtte de Duitse soldaat niet voor de vijand. Maar dat is een ander chapiter. U kunt zoveel eten en drinken als u belieft. Wij waren toch aan het opbreken - ik heb zo juist opdracht gekregen onmiddellijk terug te keren naar Kiev. Maar transportmiddelen...’ Hij haalde zijn schouders op zonder de zin te voltooien.

‘Maar Herr Kreisleiter,’ protesteerde von Dodenburg die de goudfazant doelbewust met diens hoge rang aansprak om de man te vleien, ‘begrijpt u het dan niet? Mijn mannen kunnen niet meer; ze zijn op. Als ze geen vervoer krijgen zullen ze hier achter moeten blijven om op de komst van de kozakken te wachten - en ongetwijfeld weet u wat dat betekent!’

‘Nou, jullie hebben toch je wapens, of niet?’ zei de goudfazant schouderophalend. ‘Wij van de oude stomp hebben het vier jaar lang in Frankrijk moeten uitzingen; maar jullie slappelingen schijten al na vier dagen frontdienst in je broek. Trouwens, er is voor jullie geen ruimte meer op onze sleden.’ Plotseling aarzelde hij en vermeed het von Dodenburg aan te zien. ‘Ze zijn zwaarbeladen met geheime paperassen, bestemd voor Gauleiter Koch persoonlijk. Ze zijn alléén bestemd voor de ogen van de bestuurder van de gouw Oost-Pruisen en bezet Rusland! En verder is er mijn staf...’

‘Die hoeren van je, bedoel je!’ viel de Gier hem in de rede. Hij was in de deuropening verschenen met Schwarz vlak achter hem. Hij had zijn Schmeisser om zijn hals gehangen, zo voor het grijpen.

De goudfazant liep meteen paars aan. ‘Wat bedoelt u, voor de duivel? Christus-nog-an-toe, kerel, weet je wel tegen wie je het hebt?’ Buiten zichzelf van woede knipte hij met zijn worstdikke vingers. ‘Man, ik kan je de nek breken, alleen door dit te doen!’

De Gier loosde een zucht. ‘Schwarz!’ zei hij zacht, ‘ga jij die sleden eens even controleren.’

‘Zum Befehl!’ zei Schwarz en haastte zich naar buiten, zwaaiend met zijn Schmeisser.

‘Dat kunt u niet doen!’ riep de goudfazant verontrust uit. ‘Ik zei u toch dat die documenten maar door één persoon mogen worden gezien - en dat is Gauleiter Koch! Dit betekent de krijgsraad en het strafbataljon voor u, Sturmbannführer! Goeie genade, kerel, ben je waanzinnig geworden? Besef je dan niet waarmee je..

‘Executeer die vetzak,’ zei de Gier alsof hij een broodje soep bestelde bij een kelner.

‘Wat?’

De goudfazant draaide zich geschrokken om op het moment dat Schwarz de trekker van zijn Schmeisser overhaalde. Zijn dikke lichaam schokte hevig zolang de kogels zich erin bleven boren. Eindelijk was het magazijn van de Schmeisser leeg en mocht de goudfazant, bloedend uit tientallen wonden, langzaam ineenzakken op de grond -morsdood. Het was binnen luttele seconden gebeurd. Een stel andere goudfazanten probeerde de SS-soldaten te beletten de sleden af te laden door er met het pistool in de hand naar toe te rennen, achterna gehold door hun van angst schreeuwende snollen. Ze werden in koelen bloede neergemaaid en stierven te midden van de glinsterende buit die zo achteloos werd neergesmeten in de sneeuw. Het geratel van de Russische tanks kwam steeds dichterbij. De dronken hoeren graaiden zo veel van de buit naar zich toe als ze konden dragen en renden halfnaakt de bossen in. Doodsbang lieten de hiwi’s hun motoren loeien. Ze keken voortdurend achterom, want ze wisten maar al te goed wat hun lot zou zijn als hun landgenoten hen te pakken kregen. Met hernieuwde energie, voortkomend uit angst en hoop, voltooiden de overlevenden van Wotan het afladen van de sleden. ‘Opstappen en weg!’ schreeuwde de Gier schril. Ondersteund door von Dodenburg en Schwarz hinkte hij haastig naar de voorste slede.

‘Ik neem de achterste wel, Hauptsturmführer!’ riep Schulze hem achterna vanuit de deuropening van de middelste blokhut en hij zwaaide met zijn machinepistool.

‘Goed, maar blijf niet te lang treuzelen!’

‘Maak u maar niet bezorgd, ik kom eraan!’ grijnsde Schulze. De mannen probeerden allemaal een plaatsje op een van de sleden te bemachtigen. De eerste lichtkogel van de Roden schoot in een wijde boog over hun hoofden en overgoot hun uitgemergelde gezichten met een bloedrood schijnsel. Even later doemde de neus van de eerste T-34 tussen de dennen op en de lange loop van het 75mm kanon zwenkte dreigend heen en weer. Meteen ontstond er paniek onder de hiwi’s. Met een plotselinge beweging liet de hiwi die de slede van de Gier bestuurde de koppeling opkomen. De slede schoot met een ruk naar voren, zodat hij onzacht tegen de rugsteun belandde. Bibberend van angst ramde de hiwi het voertuig in de tweede versnelling en liet de drietons-slede door de bocht razen alsof hij op een dorpskermis een botsautootje bestuurde. Zijn voorbeeld werd gevolgd door de overige hiwi’s. Ze waren nog maar net de open plek overgestoken of de eerste granaat boorde zich in de middelste blokhut, waarvan de houten wanden uiteen werden geslagen alsof ze uit lucifers waren opgetrokken.

De Gier wierp een blik achterom naar het brandende kampement, waarvan de vlammen zijn hoekige gezicht het uiterlijk van een doodskop gaven. Maar de ontembare wil in zijn ogen was niet te blussen. ‘We komen terug,’ zei hij langzaam en keek naar de verslagen gezichten van het handjevol mannen dat alles was wat er van zijn trotse bataljon was overgebleven. ‘Geloof me, von Dodenburg, de Russen hebben ons nog niet voor het laatst gezien. Wotan zal terugkomen!’ Opeens zweeg hij. Zijn hoofd rolde tegen de schouder van de jonge Hauptsturmführer naast hem en hij viel uitgeput in slaap. Eindelijk zat zijn taak erop.

Von Dodenburg staarde naar het afstotelijke gezicht van zijn groepscommandant en voelde opeens een nieuw soort affectie voor hem. De Gier, besefte hij plotseling, was op en top de nuchtere realist. Ja, ze zouden op de een of andere manier terugkomen. Er zou een dag komen waarop SS-gevechtsgroep Wotan zou terugkeren naar Rusland en dan zouden de Iwans de naam van Wotan leren vrezen...

In de achterste slede vlijde Schulze zich nóg dichter tegen het mollige naakte lichaam van de hoer met het honing-kleurige haar. Ze lagen nagenoeg verscholen onder een enorme deken van bontvellen en ze liet haar hand alvast zijn uitrusting inventariseren. Haar goudfazant was dood, maar ze had nu een nieuwe kip om kaal te plukken. Schulze nam een laatste hap uit de grote homp ham die hij haastig van de eettafel in de blokhut van de goudfazant had gegrist en gooide het restant over zijn schouder. 'Hort-sik!’ schreeuwde hij uitgelaten, toen de doodsbange hiwi-bestuurder op de top van een heuveltje een poging ondernam om óp te vliegen. Met een huiveringwekkend gekraak belandde de zware slede weer op de harde sneeuw en begon met een snelheid van honderd kilometer per uur de helling af te denderen. De wind beet in hun van opwinding verhitte gezichten, toen de hand van het meisje onder de bontvellen steeds sneller begon te bewegen.

Scharführer Schulze werkte zich een eindje omhoog, steunend op zijn elleboog, en schreeuwde de Russische tanks ver achter hem toe: ‘Nou, afrukken is honderd keer beter dan oprukken, kameradskïs! Het vreten is beter en de meiden zijn geiler!’ En voordat hij haar benen uiteen wrikte om haar gretige lichaam in bezit te nemen, schreeuwde hij bij wijze van afscheid: Ponemajoe?’