Hoofdstuk 2

Operatie Barbarossa

 

 

 

STRENG GEHEIM!

 

Hoofdkwartier van de Führer 18 december 1940

 

‘De Duitse strijdkrachten moeten zich erop voorbereiden om nog voor beëindiging van de oorlog tegen Engeland Sovjet-Rusland in een snelle veldtocht onder de voet te lopen. Voor dit doel moet de Wehrmacht alle beschikbare eenheden inzetten, met de beperking dat de bezette gebieden beveiligd moeten blijven tegen verrassingsaanvallen... De voorbereidingen dienen voor de 15de mei 1941 te zijn afgerond. Er dient de grootste voorzichtigheid in acht te worden genomen om te voorkomen dat het doel van de aanval wordt herkend.

 

Adolf Hitler’

 

1

 

Al twee dagen hadden ze zich verborgen gehouden in de Poolse wouden, op twee kilometer afstand van de rivier. Overdag gebeurde er weinig en sliepen ze of speelden een spelletje kaart. Alleen na het invallen van de schemering mochten ze naar de rivier om zich daar te wassen en de enige warme maaltijd van de dag op te halen.

‘Net een zomerkamp van de Hitlerjugend, vind je niet?’ zei von Dodenburg tegen Schulze.

‘Dat zou ik niet weten, Herr Hauptsturmführer. Ik was zelf bij de communistische jeugdbeweging.’ Von Dodenburg glimlachte. ‘Nou ja, hoe dan ook, dit is je reinste vakantie.’ Schulze wierp een blik achterom naar de tussen de bomen opgestelde gecamoufleerde tanks. ‘Van zo iets kan in het leger geen sprake zijn,’ antwoordde hij. ‘Net als je denkt dat je het helemaal voor elkaar hebt, grijpt het leger je weer bij de ballen en sleurt je terug naar de werkelijkheid. Waarom zijn we hier volgens u, Herr Hauptsturmführer? Denkt u dat we een appeltje gaan schillen met de Iwans?’

‘Ik zou het echt niet weten,’ zei von Dodenburg langzaam, want hij moest er al evenzeer naar raden als Schulze zelf vanaf het moment dat ze plotseling uit België waren weggeplukt om in het holst van de nacht dwars door Duitsland hier naar de rivier de Boeg te worden vervoerd. Hier, tegenover het door de Russen bezet gehouden Brest-Litovsk, dat in handen van de Russische bondgenoten was gevallen nadat Duitsland en Rusland in september 1939 Polen onderling hadden verdeeld. ‘Ik geloof niet dat we de Popovs gaan aanvallen. Het lijkt me waarschijnlijker dat Stalin ons zal toestaan troepen door Rusland te laten trekken om de Tommy’s in de rug aan te vallen. Door Perzië misschien. Ik bedoel, denk maar aan al die benzineblikken op de tanks - tweehonderd liter per tank! Niemand begint met zoveel benzine op z’n bult aan een tankslag, of wel soms?’

‘Ik zou u graag geloven, Hauptsturmführer, maar ik geloof nooit dat die sluwe dondersteen van een Stalin daarin zou trappen! Die zal niet willen dat ook maar iemand z’n neus achter zijn eigen linies laat zien.’ Schulze knikte kort in de richting van de Boeg.

‘Wie zal het zeggen, Schulze? Laten we maar lekker genieten van het zonnetje en afwachten wat er gebeurt.’

 

Op de avond van de 21ste juni 1941 werd het raadsel van hun onverwachte verplaatsing eindelijk opgelost. Het bevel werd van mond tot mond doorgegeven. ‘Het bataljon moet om tweeëntwintig uur oprukken via de grote open ruimte... Het bataljon moet oprukken...’ Het restant van de avond gonsde van de opgewonden geruchten, maar een paar veteranen die de Eben-Emaëlactie hadden meegemaakt kleedden zich uit, wasten zich grondig over hun hele lijf en trokken nieuw ondergoed aan. Toen hun werd gevraagd waaróm antwoordden ze grimmig: ‘Tegen gangreen, voor als je gewond raakt.’ De nieuwe lichting kon alleen maar lachen om hun ernstige gezichten.

Het was donker toen ze zich op de open plek verzamelden. De Gier beende naar het midden, op de voet gevolgd door zijn officieren. Hij knipte het blauwe lampje aan dat aan zijn veldtenue was bevestigd.

‘Bataljon!’ riep hij schor. ‘Ik zal jullie nu een bevel van onze Führer voorlezen.’

Ogenblikkelijk kwam er een eind aan het gehoest en geschuifel.

‘Ostfrontsoldaten!’ las hij van het papier dat hij vasthield. Die term trof hen alsof iemand hun een opstopper verkocht. ‘Op dit moment worden er strijdkrachten bijeengebracht in een omvang die ongeëvenaard is in de wereldgeschiedenis, zowel wat aantallen als wat sterkte betreft. Samen met een aantal Finse divisies staan onze kameraden zij aan zij met de overwinnaars van Narvik aan de Poolzee in het noorden... U staat aan het oostelijke front. In Roemenië, aan de oevers van de Proet, aan de Donau en langs de kust van de Zwarte Zee staan Duitse en Roemeense troepen onder leiding van het Roemeense staatshoofd Antonescu schouder aan schouder. Als dit grootste front uit de wereldgeschiedenis in actie komt, gebeurt dat niet alleen om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor het definitief beëindigen van deze oorlog of om de op dit moment bedreigde landen te beschermen, maar ook om de hele Europese beschaving en cultuur te redden. Duitse soldaten! U staat op het punt slag te leveren, een zware en beslissende slag. De toekomst van Europa, de toekomst van het Duitse Rijk, het bestaan van onze natie ze liggen geheel in uw handen. Moge de Almachtige ons bij staan in deze worsteling.’

Ze bleven voor wat een eeuwigheid leek te duren zwijgend staan. Totdat Scharführer Schulze zei: ‘Nou begint het gezeik pas goed, let maar op.’ Maar niemand lachte.

 

De Gier poetste zijn monocle op langs zijn mouw en liet zijn blik langs de halve kring van ernstige jonge gezichten dwalen die werden verlicht door het flikkerende schijnsel van een Hindenburgfakkel van het model dat voor het eerst in de Eerste Wereldoorlog was gebruikt bij de strijd in de loopgraven. ‘Heren, het spijt me dat ik jullie zo lang in het duister moest laten tasten, maar ik was tot eergisteren zelf niet op de hoogte van onze opdracht; en de Wachtmeister die ons lot in handen houdt was tot begin vorige week al evenmin op de hoogte van de bestemming van onze divisie.’ Hij grijnsde kwaadaardig. ‘Hoewel ik in dit geval betwijfel of het enig verschil zou hebben gemaakt. Goddank heeft hij een stel bekwame stafofficieren.’

De Gier klopte op de stafkaart die aan de wand van de commandotent was bevestigd. ‘Iedereen hier kent onze positie: we zitten hier bij Pratoelin, recht tegenover Brest-Litovsk. Exact om vierhonderd uur zal generaal Guderians Tweede Pantserkorps samen met de Twaalfde en de Achttiende Divisie hier de Boeg oversteken om een bruggehoofd te slaan voor onze legergroep.’

‘En wat doet Wotan, Herr Sturmbannführer?’ vroeg Schwarz.

‘Maak je maar niet bezorgd, Schwarz. Jullie krijgen net zoveel actie als je maar hebben wilt; én net zoveel blik als je borst kan bevatten. We zullen dertig minuten voordat de beide pantserdivisies naar de overkant wippen de Boeg oversteken om ze te beschermen tegen een eventuele tegenaanval van de Roden. Dit is een geweldige eer voor Wotan! Wij zullen de aanval leiden! Maar voor mijn bataljon is dat niet genoeg! Tenslotte hebben we niet zo lang en intensief getraind om zo’n stel armzalige strompelaars een schone luier om te doen. Zodra ik mij ervan heb overtuigd dat het bruggehoofd geen gevaar meer loopt, ben ik van plan het bataljon voor te gaan in de aanval op Brest-Litovsk. Wij zullen de eer van het veroveren van die vesting niet overlaten aan die idioten van de Vijfenveertigste Infanteriedivisie met hun grote platvoeten.’

‘Maar generaal Guderian dan, Herr Sturmbannführer? Zal hij er geen bezwaar tegen hebben?’

‘M’n beste von Dodenburg, het verbaast me dat u, een nationaal-socialistische officier, een dergelijke vraag stelt!’ Hij grinnikte hol. ‘Er zijn regels voor de Wehrmacht in haar geheel; én er zijn regels voor de Waffen-SS in het bijzonder. Ik houd me aan de Wehrmachtregels zolang me dat uitkomt. Maar voorbij dat punt tellen alleen nog de regels van de Waffen-SS. Heeft iedereen dit begrepen, mijne heren?’

‘Jawohl!’

‘Mooi.’ De Gier draaide zijn hoofd om. ‘Metzger, breng de glazen binnen.’

Metzger stapte de tent binnen alsof hij bij de ingang op dit bevel had staan wachten. Hij móést haast wel met zijn oor tegen het linnen hebben gestaan, want zijn domme gezicht vertrok zich van steeds heviger afschuw, afschuw die bij hem was opgekomen toen hij de groepscommandant zijn plannen had horen ontvouwen en het tot hem was doorgedrongen welke angstaanjagende mogelijkheden ze met zich brachten.

De Gier nam een fles op die op de kloostertafel klaarstond. ‘Franse cognac, mijne heren,’ zei hij. ‘Als we dan toch bij het krieken van de dag gaan sterven, dan met wat goeie cognac in onze maag in plaats van die troep die de Führer in zijn goedheid onder zijn soldaten laat distribueren!’

 

De ochtendschemering zou spoedig aanbreken. Nu al begon de duisternis aan de horizon te verbleken. Von Dodenburg stond rechtop in de geschutskoepel van zijn tank en betrapte zich erop dat hij om de haverklap naar de stand van de grote wijzer van z’n polshorloge gluurde. Hij hield er rekening mee dat de Russen ieder ogenblik met hun hele hebben en houwen het vuur zouden openen om hen volkomen onbeschermd te kunnen overrompelen op de rivieroever. Het kon hun toch zeker niet ontgaan zijn dat er een leger van drie miljoen man onderweg was om hén aan te vallen? Zouden ze werkelijk in slaap zijn gesust? Of lagen ze achter hun mitrailleurs op de houten bewakingstorens langs hun kant van de rivier op de loer? Zou de oversteek niet uitlopen op één gigantische slachtpartij?

De minuten kropen voorbij. Von Dodenburgs horloge wees kwart over drie. Aan de horizon begon nu een vage, witte streep op te lichten. Nu kon hij de gespannen gezichten van de jonge soldaten onderscheiden, jonge kerels die allemaal in ademloze spanning stonden te wachten, voortdurend starend naar de andere oever van de rivier alsof ze snakten naar actie. Opeens merkte hij op dat een van hen z’n helm niet op had. Hij deed zijn mond al open om de man opdracht te geven het hoofddeksel op te zetten, maar hij zou de woorden niet uitspreken. Alsof een onzichtbare hand een reusachtige stroomschakelaar had overgehaald werd de hemel opeens doormidden gespleten door een verblindende lichtflits. Achter hen openden vierhonderd kanonnen met het geweld van een aardbeving het vuur. Dichterbij voegden er zich nog andere, lichtere wapens bij. Mortieren begonnen te blaffen. Mitrailleurs ratelden. Rode, witte en groene lichtspoormunitie weefde een fantastisch patroon boven het water. Vóór de tanks schoot de infanterie met vérdragende geweren. Ter hoogte van de Russische stellingen schoten lichtkogels naar de hemel alsof de nieuwe oorlogsdraak voor het eerst z’n vurige adem uitbraakte.

De Gier rekte zich in z’n volle lengte uit en bulderde: ‘We gaan!’ Onmiddellijk werd de kreet overgenomen en van tank tot tank doorgegeven: ‘We gaan! We gaan!’

Toen maakte de arm van de Gier drie keer een zwaaiend gebaar in de richting van het water, het aloude cavalerieteken voor oprukken.

Meteen klapten de luiken van de geschutskoepels dicht. Brullend kwamen de tankmotoren tot leven en braakten een straal blauwe rook uit via hun dubbele, verticaal verlengde uitlaat. Met ratelende rupsbanden kwam de eerste tank in beweging, gevolgd door een tweede en derde. De infanteristen langs de rivieroever maakten dat ze uit de buurt kwamen toen de stalen monsters in een langgerekte rij naar het water waggelden. Even later dook de eerste tank het water in, een fontein van modder en grind opwerpend. Tank na tank volgde het voorbeeld en verdween in de rivier. SS-gevechtsgroep Wotan trok opnieuw ten strijde.

 

2

 

De tanks verplaatsten zich naar het stille stadje als een troep waggelende eenden die onderweg is naar een vijver. De inktzwarte silhouetten van de bebouwing tekenden zich scherp af tegen de ochtendschemering: een verzameling lage, met strodaken bedekte huisjes, samengedrongen rond een witgepleisterd kerkje met een toren die werd bekroond door een uivormig koepeltje. Maar ondanks de granaten die erachter nog altijd neerregenden en explodeerden, was er geen teken van leven te bespeuren. Staande in zijn geschutskoepel liet von Dodenburg zijn blik van de ene kant van het stadje naar de andere dwalen. Was iedereen weg óf loerden de Iwans erop dat ze met open ogen in een of andere val zouden lopen? Blijkbaar vond de Gier van wel. Krakend kwam zijn koptelefoon tot leven. ‘Zonnestraal hier... Zonnestraal hier... onmiddellijk afzwenken naar de linkerflank... begrepen?’

Op dat moment gingen zijn woorden verloren in een dreunende botsing van metaal op metaal. Honderd meter verderop kwam een van z’n tanks plotseling tot staan alsof hij werd tegengehouden door de onzichtbare vuist van een reus. Heel even leek het alsof er niets was gebeurd. Toen flitste er een ziedende steekvlam omhoog en werden er enorme brokken gloeiend metaal naar alle richtingen weggeslingerd.

In een lange, bruine linie rende de Russische infanterie, zo hard mogelijk brullend om elkaar aan te moedigen, het stadje uit.

Schwarz aan het hoofd van zijn Tweede Compagnie aarzelde geen moment. Terwijl de mitrailleurkogels tegen de bepantsering van zijn tank te pletter sloegen of ervan afketsten gaf hij het teken om op te rukken. Zijn compagnie daverde rechtstreeks naar de Russische verdedigers. De eerste dertigtonner bereikte de voorste linie en reed er met nietsontziend geweld overheen. De tweede en derde tank ploegden door een bloederige massa van vlees en botten. Via zijn intercom hoorde von Dodenburg hoe iemand een kreet van afschuw slaakte toen de tanks van Schwarz’ compagnie een zigzagkoers begonnen te volgen en de Russische linie begonnen te verpletteren, zodat de verminkte resten van menselijke wezens aan hun rupsbanden kleefden. Een jonge Rus zonder helm op rende in een rechte lijn naar de tank van Schwarz; hij zwaaide met zijn armen als een boer die probeert een aanstormende stier af te leiden. Maar deze stalen stier was door niets en niemand af te leiden. Zonder ook maar een haarbreedte van z’n koers af te wijken leek het monster de jongen te bespringen, waarna het enkele malen om z’n as draaide om zijn lichaam tot pulp te vermalen onder de stalen rupsbanden.

Binnen enkele seconden was het allemaal voorbij en stroomde het handjevol overlevenden terug langs de weg waarlangs ze waren gekomen, onder het rennen hun wapens wegwerpend. De doden en stervenden lieten ze achter om door de Duitse tanks te worden verpletterd.

Maar de Russische tegenaanval was nog niet voorbij. Even later werd de lucht verscheurd door het gierende gefluit van een antitankgranaat. Opnieuw kwam een van de tanks uit de compagnie van Schwarz plotseling tot staan. Z’n gebroken rupsband smakte als een gebroken been met een klap tegen de grond. Een tweede projectiel trof het motorcompartiment. Meteen begon de tank te roken, waarop de bemanning er vliegensvlug uitklom en er als evenzovele hazen vandoorging naar de beschutting van de volgende tank, achtervolgd door een spoor van verraderlijke lichtkogels.

‘Vijandelijke tanks - op één uur!’ kraakte de stem van de Gier via de draadloze verbinding. ‘Vuren naar eigen inzicht!’

Von Dodenburg keek door zijn periscoop. Hij zag vier T-34’ers ratelend het terrein oversteken. Ze koersten regelrecht op hen af en hun 75mm kanonnen waren gericht op de indringers.

‘Dertien uur!’ brulde hij zijn kanonnier toe, maar die was hem voor. Hij draaide al verwoed aan de slinger van de geschutstoren om het nieuwe gevaar het hoofd te bieden. Von Dodenburg pakte een antitankgranaat en ramde die in de kamer van het kanon. Met een bonkend geluid viel het staartstuk op z’n plaats. De schutter drukte zijn oog tegen het oculair van de richtingzoeker. Zijn vingers sloten zich rond de afvuurpal. ‘Gericht!’ zei hij.

‘Vuur!’ beval von Dodenburg.

De kanonnier haalde de pal over. De tank schokte en meteen klapte het staartstuk weer open en gleed de lege granaathuls naar buiten om ratelend op de vloer te vallen. Een golf bijtende, bittere rook sloeg de jeugdige officier in het gezicht, maar zijn ogen bleven voor het oculair van de periscoop om het vlakke, witte spoor van de antitankgranaat te volgen. Hij trof de zware bepantsering van de T-34 in het midden, maar ketste af alsof het een pingpongbal was. Even later zagen ze hetzelfde gebeuren met een tweede Duitse antitankgranaat die trefzeker op een andere T-34 was afgevuurd.

‘Niet op de frontbepantsering mikken!’ hoorde hij een stem door z’n koptelefoon brullen. Het was de stem van Schulze. ‘Dat heeft geen enkele zin! Mik op het motorcompartiment of op de rupsbanden of zo!’ Zijn stem ging verloren in het gedreun van zijn eigen tankkanon. De granaat trof het achterste kettingwiel van de T-34, die onmiddellijk tot staan kwam alsof een beer tussen de schouderbladen was geraakt. Maar de overige T-34’ers bleven doorrijden, kennelijk vastbesloten om ondanks de overmacht een aanval te riskeren. Von Dodenburg ramde een nieuwe granaat in de kamer. Opnieuw schokte de Mark IV, maar deze keer hadden ze meer geluk. Hun projectiel raakte de tweede T-34 vlak onder de geschutstoren. Er volgde een reeks explosies, waardoor de tank zijn rechter rupsband verloor en dikke rookwolken uitbraakte.

‘Kijk uit!’ brulde de tankbestuurder. Von Dodenburg ving een glimp op van een blinkende, witte antitankgranaat die linea recta op hem afkwam. Hij bukte instinctief en voelde hoe de tank heftig schokte. Hij hoorde het angstwekkende gesis van smeltend metaal; en plotseling werd het inwendige van de tank vervuld van de stank van smeulende resten. De granaat doorboorde de geschutskoepel, schoot door het inwendige en schraapte als een vinger in een pakje boter een diepe voor uit in het metaal alvorens er aan de andere kant weer uit te komen.

Von Dodenburg schudde zichzelf wakker. ‘Kanonnier,’ zei hij met bevende stem, ‘vijandelijke tank op twaalf uur!’ Hij zweeg abrupt. De kanonnier had zich niet verroerd. Hij pakte de schouder van de man beet en voelde hoe hij weggleed uit zijn greep, dood.

 

Voor von Dodenburg verstreek de rest van die ochtend waarop de aanval begon met een chaotische reeks enerverende episoden. Hij zag hoe een Russische veldkeuken, bijgenaamd ‘goelasjkanon’ en getrokken door vier ploegpaarden, spoorloos verdween in de explosie van een van zijn eigen 75mm granaten, waarna hij onderdelen van de paarden en koks tegen de flanken van zijn tank hoorde smakken. Ook zag hij hoe een dode Russische soldaat door de rupsbanden van een tank was platgewalst en ontdekte hij een brandende ‘panjewagen’ met een boerenvrouw in de laadbak, de benen wijd open in de schaamteloze overgave van de dood. Voortdurend werd hij aan alle kanten omgeven door steekvlammen, explosies en gegil. Kort na het middaguur liet de Gier het bataljon halt houden en werden de tanks in een halve cirkel opgesteld achter een lage rug in het terrein, zodat alleen nog hun geschutskoepels boven het maaiveld uitstaken. Meteen renden de officieren naar de plek waarin de Gier op z’n hurken positie had gekozen in een bomtrechter.

Achter hem zat een Rus in een smerig bruinrood uniform gehurkt op de rand. De man trilde als een espeblad en zijn lippen waren onafgebroken in beweging. Schwarz richtte een verachtelijke duim op de man. ‘Een officier - een rooie officier!’ Hij veegde met behulp van zijn mouw de olie van zijn gezicht. ‘Ik pakte hem toen hij zich naast die aan flarden geschoten schuur daarginds achter de berm van de weg verstopte.’

De Gier wendde zich tot Obersturmführer Fick. ‘Fick,’ zei hij, ‘ jij spreekt Russki; kijk jij eens wat je deze Popov kunt ontlokken.’

De jonge officier met zijn eigenaardige naam, die onveranderlijk aanleiding gaf tot allerlei schuine toespelingen, knikte en begon in moeizaam Russisch de gevangene te ondervragen. Heel lang zag het ernaar uit dat hij zichzelf niet verstaanbaar kon maken, maar toen Schwarz met een gemeen lachje zijn dolk te voorschijn haalde begon de doodsbange man te praten.

‘Vraag hem waar zijn eenheid ligt,’ zei de Gier.

Meteen klemde de gevangene zijn kaken op elkaar. Schwarz duwde Fick eenvoudig opzij en greep de Rus bij de haren. Hij rukte zijn hoofd naar zich toe en priemde het puntje van zijn vlijmscherpe dolk tegen zijn neus.

‘Ja, kijk maar eens goed!’ siste hij met blikkerende ogen. ‘Als jij niet praat, zal ik dit eens gebruiken om je smerige smoelwerk te fatsoeneren!’

De Rus spuwde hem recht in het gezicht. Schwarz gaf lucht aan een stroom smerige verwensingen en gaf de Rus woedend een jaap over diens oor. De man schreeuwde van schrik en pijn toen zijn oor plotseling omlaagklapte tegen zijn nek en hij hevig begon te bloeden.

Schwarz veegde het speeksel van zijn gezicht. ‘Zeg hem dat zijn neus nu aan de beurt komt!’ gromde hij.

Von Dodenburg voelde hoe het klamme zweet hem uitbrak. Hier werd een mens vlak voor zijn ogen doodgemarteld en hij deed er niets tegen! Hij beet op zijn onderlip. ‘Nou?’ dreigde Schwarz zodra Fick had vertaald wat hij had gezegd.

Meer dreigementen waren overbodig. Terwijl het bloed in een dikke straal langs de zijkant van zijn hoofd omlaag stroomde zonder dat iemand een poging deed de bloeding te stelpen, vertelde de Rus hun alles wat ze wilden weten. Toen hij alles had verteld wat hij wist, knikte de Gier Fick kortaf toe en maakte een gebaar alsof hij de trekker van een pistool overhaalde. Fick begreep hem zonder een woord en toen von Dodenburg zijn compagnie bevel gaf op te breken, hoorde hij één enkel schot uit de richting van de bomtrechter en zag hij Fick in z’n eentje uit de kuil klimmen en naar zijn tank hollen.

 

Al die wreedheid bleek overbodig te zijn geweest. Later die middag stuitten ze op de restanten van het regiment waartoe de dode Russische officier had behoord: een langgerekte, kronkelende slang die langzaam over de stoffige landweg de tanks tegemoet slofte. De krijgsgevangenen verspreidden een afschuwelijke stank.

Ze reden hun tanks naar de kant en knepen hun neus dicht terwijl de kaalgeschoren, strompelende Russen, gevolgd door blaffende dorpshonden die probeerden in hun kuiten te bijten, langstrokken. Maar het escorte van Duitse soldaten, behorend tot de 45ste Infanteriedivisie, de eenheid die deze Russen krijgsgevangen had gemaakt, had de honden niet nodig om hun verslagen vijanden voort te drijven. Met behulp van hun geweerkolven en bajonetten zorgden ze ervoor dat de mannen bleven voortsjokken. Toen een van de krijgsgevangenen zich uit de gelederen losmaakte om te urineren werd hij met slagen en schoppen teruggedreven naar zijn plaats. Hij kon het niet langer ophouden en doorweekte de man die voor hem liep. Deze draaide zich niet eens om.

‘Moet je zo’n vuilak van een Iwan nou toch zien, die vent zeikt eenvoudig z’n maat onder!’ joelde iemand.

‘Hou jij nou maar je bek dicht,’ zei Schulze. ‘Arme donders!’ Hij stond in de geschutskoepel van von Dodenburgs tank medelijdend zijn hoofd te schudden. Hij had de post van de dode kanonnier overgenomen, omdat zijn eigen tank in brand was geschoten. ‘Er zijn heel wat zonen die hun moeder nooit meer zullen terugzien.’

Von Dodenburg gaf geen antwoord. Veel krijgsgevangenen hadden het uiterlijk van ondervoede zestienjarige jongens en zouden de lange voetmars naar Duitse kampen niet overleven. Hij wist dat Schulze gelijk had; maar tevens had hij van zijn lessen in Rassenkunde onthouden dat de Russen tot een inferieur ras behoorden. Het zou beter zijn als ze in hun geheel van de aardbodem werden weggevaagd.

Even later gebeurde er iets dat zijn geloof dat de Iwans de naam ‘mens’ niet waardig waren onderstreepte. Een van de dorpshonden liep een Duitse infanterist voor de voeten. Hij schopte naar het dier en toen het er gillend en jankend vandoor ging trok hij zijn pistool en schoot de hond dood. Nog voor de bewakers er goed en wel erg in hadden verbraken de Russen die er het dichtst bij waren de gelederen en rukten het stervende dier aan stukken. Haastig propten ze de bloederige stukken vlees in hun zakken als een soort ijzeren rantsoen, terwijl de bewakers hen met hun geweerkolven terugdreven naar de voortsjokkende colonne.

Von Dodenburg kreeg echter geen kans om zich lang in die aanblik te verdiepen. Hij zag de Gier achter de colonne opduiken, die zijn handen voor zijn mond zette en hem toebrulde: ‘Instappen - we breken op!’

‘Waar gaan we heen, Herr Sturmbannführer?’

‘Het bruggehoofd is geconsolideerd,’ grijnsde zijn superieur. ‘Generaal Guderian staat op het punt SS-gevechtsgroep Wotan kwijt te raken. Wij trekken op tegen Brest-Litovsk!’

Toen de dag ten einde liep begonnen ze sneller te vorderen. De Russen stonden in enorme aantallen langs de weg te smeken om krijgsgevangen te worden gemaakt. Telkens als ze een haveloos boerendorpje binnenratelden werden ze verwelkomd door oudere boeren en jonge meisjes in klederdracht, die bij hun nadering de vervallen huisjes uit holden om hun de traditionele vredesgaven wodka, brood en zout aan te bieden.

In hoog tempo legden ze de ene kilometer na de andere af. Een van de tanks uit von Dodenburgs compagnie brak een rupsband en moest worden achtergelaten; de Gier duldde geen enkel oponthoud.

Als ze hun behoefte moesten doen, waren ze genoodzaakt op de rand van de geschutskoepel te gaan zitten.

Tegen zonsondergang passeerden ze een groot rotsblok met de tekst (die ze maar moeizaam konden ontcijferen): Brest-Litovsk, 3 Werst.

De Gier liet er nog een schepje bovenop gooien. Het gedaver van het artillerieduel nam toe in hevigheid en ze reden de eerste getuigen van zware gevechten voorbij: kapotgeschoten of buiten gevecht gestelde pantserauto’s en gemotoriseerd geschut waarvan de bemanning tussen de wrakstukken verspreid lag. De met de bajonet in de grond gestoken geweren in de korenvelden, geweren waarover een helm was gehangen, gaven de plaatsen aan waar infanteristen de dood hadden gevonden. Opeens waren de akkers waarin het zo juist nog had gewemeld van Duitse en Russische soldaten, uitgestorven: ze hadden het front bereikt. Von Dodenburg porde Schulze in de rug en riep boven het gebrul van de tankmotor uit: ‘Hier is het!’

‘Ja, ik weet het, Herr Hauptsturmführer. Kijk daar maar eens!’ Von Dodenburg keek in de aangegeven richting. Als een schip dat plotseling uit een mistbank opdoemde, zag hij een donker silhouet boven de geelbruine rook van de kanonnen uittorenen. Vrijwel meteen was de donkere vorm weer verdwenen. Het was de citadel Brest-Litovsk. ‘Gebouwd in de middeleeuwen,’ legde de Gier uit en klopte op de kleine maquette die de militaire inlichtingendienst hen had bezorgd. ‘Maar jullie zien zelf dat de vesting op grote schaal is gemoderniseerd en nog altijd, zelfs met moderne bewapening, vrijwel onneembaar is.’ De officieren staarden naar de maquette op de tafel in de huiskamer van het dorpshoofd wiens huis de Gier voor de duur van de nacht tot hoofdkwartier had uitverkoren.

De vesting werd omgeven door slotgrachten en rivierarmen; er waren kanalen gegraven om de sterkte in vier kleine eilanden te verdelen, beschut door uitgebreide voorzieningen tegen tanks.

‘Hoe groot is de Russische sterkte?’ vroeg von Dodenburg.

‘Volgens inlichtingen hebben ze hier vijf regimenten samengetrokken, waarvan er twee zijn uitgerust met artillerie. Maar wegens hun hebbelijkheid om ons altijd alleen de halve waarheid op te dissen, kunnen die bureauhengsten ons niet zeggen of ze ook de beschikking hebben over antitankwapens.’

‘Ik begrijp het.’

‘Eén ding is zeker: generaal Guderian, die “meester” op het gebied van de oorlogvoering met behulp van pantservoertuigen, is van mening dat Brest-Litovsk niet met behulp van tanks te veroveren is.’

De Gier kon het niet laten zich over andere commanderende officieren geringschattend uit te laten. ‘Vandaar de belangrijke rol die de Vijfenveertigste Infanteriedivisie is toegevallen. Maarrr... generaal Guderian kent Wótan nog niet! Als wij onze tanks niet kunnen gebruiken, gaan we eenvoudig te werk volgens de beproefde infanteriemethode! Begrepen?’

‘Jawohl, Herr Sturmbannführer,’ zeiden ze zonder veel geestdrift.

‘Mooi. ’Hij boog zich weer over de maquette. ‘Mijn plan is als volgt. Schwarz en von Dodenburg zullen de hoofdaanval inzetten. De derde onder leiding van Fick hier en de vierde onder leiding van Möwe voeren samen een schijnaanval uit op het centrum en de flank - hier én hier.’ Hij wees met zijn smerige wijsvinger naar de maquette. ‘Ik hoop dat de Russen zullen denken dat onze tanks alleen maar proberen de vesting te passeren en het aan de infanterie overlaten om hier slag te leveren.’

‘Hoe laat valt de infanterie aan?’ vroeg Fick.

‘De infanterie?’ grijnsde de Gier cynisch. ‘Die zandhazen vallen pas aan tegen de ochtendschemering na eerst een beschieting met artillerie om de zaak murw te krijgen.’ ‘En assisteren wij hen daarbij?’

‘Assisteren? Sinds wanneer moet de Waffen-SS het handje van de infanterie vasthouden? We laten hen rustig hun show opvoeren en wij gaan gewoon onze gang. Ze moeten zelf maar zien wat ze ervan brouwen. Het enige dat ik weet is dat ik dit bataljon morgen om deze tijd binnen die citadel wil zien! Gesnopen?’

‘Gesnopen, Herr Sturmbannführer.’

‘Mooi; dan kunnen jullie gaan.’

Een voor een liepen ze de flikkerende duisternis in. Nu al waren de houwitsers van de 45ste begonnen de citadel te bombarderen, zodat de aarde beefde onder het geweld van de explosies. Maar ze waren te vermoeid om er nota van te nemen; ze vlijden zich neer waar ze toevallig waren en vielen uitgeput in slaap. De eerste dag van Operatie Barbarossa zat erop.

 

3

 

Het aanvalsregiment van de 45ste Infanteriedivisie was teruggeslagen, dat was overduidelijk. Horden infanteriesoldaten, voortgedreven door panische angst, stroomden met gezichten die zwart waren van de rook door de Wotan-linies.

Enkele officieren probeerden de vlucht tot staan te brengen, maar de Gier beduidde hen dat ze daarmee moesten ophouden. Vol verachting zei hij: ‘Heren, maak uw handen toch niet vuil aan dat stelletje hondsvotten. Ze zijn het niet waard.’

‘Maar het zijn Duitse soldaten!’ protesteerde von Dodenburg. ‘We mogen toch niet toestaan dat Duitse soldaten de vlucht nemen!?’

De Gier blikte hem cynisch aan. ‘De Duitse infanterie is onoverwinnelijk, hè? Geloof het maar niet, brave borst. Ik heb ze al eerder het hazepad zien kiezen; en dat zal ongetwijfeld nog wel een paar keer gebeuren voor ik mijn generaalssterren heb verdiend en naar de staf vertrek.’

De slag om de citadel woedde recht voor hen uit. De Russische artillerie teisterde de restanten van de aanvalslinie van de 45ste als een gigantische ploegschaar en het geschreeuw van de uiteengeslagen infanteristen die achter de linies een goed heenkomen zochten verdronk in het gebulder van de kanonnen. De 45ste Infanteriedivisie werd systematisch afgeslacht en er was niemand die dat kon verhinderen. Een half uur later waren de Duitse posities door de Russische infanterie volledig onder de voet gelopen en werd het tijd voor een machtige tegenaanval van de vijand.

Het was moordend heet. Opgesloten in hun tanks wachtten ze, zo hevig zwetend dat hun gevechtstenues er helemaal van doordrenkt waren, op het moment waarop ze in actie zouden moeten komen.

In de Russische posities was nog steeds geen verandering gekomen. Als die doffe, rode gloed niet boven de citadel had gehangen, overkoepeld door de grauwe hemel, zou het een vredige, zomerse dag met onweer op komst hebben geleken. Von Dodenburg staarde naar de zon die eveneens een doffe rode kleur had, de kleur van roodkoper. Als de Russen de zon eenmaal in de rug hadden, zodat hun vijanden erdoor werden verblind, zouden ze aanvallen. Hij likte zijn verdroogde en gebarsten lippen.

‘Wat wijst de brandstofmeter aan?’ vroeg hij zijn bestuurder.

‘Meer dan tweehonderd liter, Herr Hauptsturmführer,’ luidde het antwoord.

‘Alles goed, Schulze?’

‘Allicht. Ik moet alleen pissen, ik knap bijna! En ik kan dat verrekte staartstuk nauwelijks beetpakken, zo gloeiend heet is het. Ook heb ik zo het gevoel dat we hier niet bepaald welkom zijn. Voor het overige is alles in orde, Herr Hauptsturmführer.’

‘Héél grappig,’ zei von Dodenburg. ‘Met zoveel geestdrift zul jij het nog ver schoppen bij de Waffen-SS.’

Plotseling was er in zijn geest geen plaats meer voor gedachten over Schulze en vergat hij de hitte volkomen. De kraakstem van de Gier meldde zich in zijn koptelefoon. ‘Daar komen ze... ruim binnen schootsbereik... naar schatting vijftien tot zestienhonderd meter.’

Von Dodenburg drukte zijn oog tegen de periscoop. Een langgerekte colonne T-34’ers met fel brandende koplampen ratelde hun richting uit. De onweerswolken achter hen verduisterden de hemel en schermden de hinderlijke zon af. Een lichtflits doorkliefde het luchtruim en werd een paar tellen later gevolgd door een gigantische donderslag.

De T-34’ers naderden schijnbaar geluidloos in hoog tempo; het geratel van hun rupsbanden ging verloren in de windvlaag die op de donderslag volgde. In zijn geschutskoepel volgde von Dodenburg krampachtig hun geluidloze nadering, bijna stikkend van de hitte. Tien... vijftien... twintig!

De intercom bleef nu stil, maar von Dodenburg wist dat al zijn collega’s hun ogen tegen het rubber van hun periscoopoculair drukten, wachtend op het commando om te vuren. De T-34’ers kwamen steeds dichterbij. Hij kon nu hun plompe, gedrongen contouren tamelijk duidelijk zien en onderscheidde zelfs de rode sterren op hun geschutskoepels. Hun 75mm geschut met korte loop begon zwaaiende bewegingen te maken. Opnieuw bliksemde het, gevolgd door een dreunende donderslag. De eerste zware regendruppels spatten op het luik van de geschutskoepel. Nog altijd geen commando van de Gier. Het bataljon wachtte in hinderlaag, roerloos alsof ze door de hitte werden verlamd en niet meer in staat waren iets te ondernemen. Totdat ze de schorre stem van de Gier hoorden krassen: ‘Nu aanvallen... NU AANVALLEN!’

Terwijl de storm zich met uitzinnige razernij op hen stortte en de regen een oorverdovende roffel op het luik veroorzaakte, floepten de koplampen van de T-34’ers uit. Even later werden ze vervangen door andere lichten - lichten die een kwaadaardig paars schijnsel verspreidden toen de eerste antitankgranaten de lopen van de Russische tankkanonnen verlieten.

‘Schulze!’ brulde von Dodenburg boven het kabaal van de regen uit. ‘Negentig graden naar links!’ Schulze vuurde ogenblikkelijk. Gefascineerd keek hij toe hoe hun projectiel de flank van een van de ‘theesalons’ raakte en afketste, zodat hij rechtstandig de lucht in schoot. Von Dodenburg ramde een nieuwe granaat in de kamer en smeet het staartstuk dicht. ‘Vuur!’ bulderde hij.

Rechts voor hen werd een T-34 abrupt tot staan gebracht, ging op z’n kop staan en viel weer terug. Uit de geschutskoepel schoot een smalle, naaldvormige steekvlam op. Meteen steigerde de tank op z’n motorcompartiment en zagen ze de neus omhoogkomen alsof de tank door een inwendige explosie werd geteisterd. Toen, toch nog onverwachts, explodeerde de T-34 en werd de bepantsering uiteengeslagen. Exploderende lichtspoormunitie tekende een grillig patroon in de wolk van witte rook.

‘Die hebben we!’ jubelde de bestuurder.

‘Vuur!’

Verblind door het gordijn van water dat de steppe striemde, haalde Schulze de vuurpal over. Ze wisten absoluut niet of ze de vijand raakten of niet. In die nachtmerrie van dodelijke duisternis, verscheurd door titanische donderslagen, konden de plotseling opvlammende paarse lichtflitsen even goed door de bliksem worden veroorzaakt als het einde van een andere vijandelijke tank betekenen.

De luchtverversingspomp in de geschutskoepel kon de verstikkende rook niet snel genoeg wegzuigen, zodat de mannen in een dikke, gele walm hun werk moesten doen. De geelkoperen granaathulzen stapelden zich op aan hun voeten.

Eén keer verscheen er heel even een opening in het watergordijn en zagen ze een T-34 recht op hen afkomen, kennelijk omdat de bestuurder al evenzeer door de regen werd verblind als zijzelf. Schulze vuurde als eerste en de geschutskoepel van de T-34 werd hoog de lucht in geslingerd alsof hij niet meer was dan een propje papier. Een nevel van ontsnappende olie volgde, nevel die het volgende moment explodeerde. De tank werd in een oranje bol van vuur gehuld en explodeerde even later. Een paar tellen daarna was de plek weer in duisternis gehuld.

Ze werden zelf getroffen. Een verblindend wit licht spatte uiteen in de geschutskoepel. Er ontstond een kortstondige, krachtige zuiging en von Dodenburg rook de stank van brandend vlees en haar. Een stroom hete lucht drong jankend via het gat dat in de geschutstoren was geschoten het inwendige van de tank binnen en meteen kwam die tot stilstand.

Von Dodenburg, nog verblind door het licht, voelde dat iemand hem onder de oksels beetpakte en optilde. Zijn knie knalde hard tegen metaal en hij gilde van pijn.

‘Laat dat!’ riep iemand. Het was Schulze. Toen voelde hij regendruppels op zijn gezicht. ‘U staat nu naast de geschutskoepel. Spring op de grond - snel!’

Nu zag hij het. Rechts van hem stond iets groots in lichterlaaie en wierp een bloedrood schijnsel over alles in de onmiddellijke omgeving. Hij sprong en kwam onhandig op handen en voeten terecht. Uit zijn tank begonnen kleine, kwaadaardige gele vuurtongen te komen.

‘Schulze!’ brulde hij. ‘Schulze, spring, in jezusnaam!’

'De bestuurder - de verdomde bestuurder, ' brulde Schulze terug. ‘Ik kan die zak er niet uitkrijgen!’

‘Ik kom je helpen!’ Hij probeerde op te staan, maar zakte door zijn knieën. Op handen en voeten kroop hij vooruit en voelde de hitte steeds intenser worden naarmate de vuurtongen zich verlengden.

‘Ik heb z’n...’ Schulzes woorden eindigden in een kreet van afschuw. Hij hield het hoofd van de bestuurder in zijn armen.

 

Metzger staarde naar de keiharde homp Dauerwursten het stuk zwart legerbrood waaruit hij eindjes stro zag steken. Zelfs de wodka in de heupfles die hij bij zich droeg zou dat spul er niet smakelijker op kunnen maken. Een soldaat had récht op behoorlijk vreten na een volle dag lang zijn leven te hebben geriskeerd voor Volk, Vaterland und Füher.

Nors staarde hij naar de rug van de Gier toen hij neerhurkte bij de radiozender/ontvanger die ze naast hun tank hadden geïnstalleerd. Zoals gewoonlijk had de groepscommandant weer eens vergeten dat er zo iets als een menselijke maag bestond; die had het veel te druk met oorlogje spelen, belust als hij was op ‘stukjes blik’.

Een Russische granaat zoefde huilend over hem heen maar explodeerde een eind verderop zonder schade aan te richten. Maar nu lag het front een eind voor hen uit in de gele damp die het slagveld overdekte. Metzger had echter geen oog voor de gang van zaken op het slagveld. Zijn maag rammelde en hij wist alleen nog maar dat hij barstte van de honger.

Hij wierp opnieuw een blik naar de Gier, die nog steeds aan de radio prutste. Vlug berekende Metzger het risico. Hij zou hooguit een minuut of vijf nodig hebben om die boerderijtjes daarginds te bereiken. Daar zouden wel eieren te vinden zijn. Een stuk of zes gebakken eieren, vermengd met plakken Dauerwurst - dat was een maaltijd een soldaat waardig! Zijn maag kromp bij de gedachte alleen al ineen. Ondanks het risico glipte hij zijn schuttersput uit en liep naar het dichtstbijzijnde bosje alsof hij ging urineren. Maar even later holde hij al het landweggetje naar de boerderijen af.

Terwijl hij zijn machinepistool van de schouder nam, verlustigde hij zich al bij voorbaat in een visioen van in de pan sputterende eieren met hier en daar een plak pittige Dauerwurst. Hij rook als het ware al de lichte geur van knoflook boven de pan. Trouwens - hield hij zichzelf voor in een poging om het gevoel dat hij op de keper beschouwd zo juist ‘ten overstaan van de vijand van zijn post was gedeserteerd’ van zich af te zetten - eieren zijn goed voor me. Als ik iedere dag een stuk of zes eieren op de kop kon tikken zou ik mijn jongeheer wel weer overeind kunnen krijgen. Dat is de eigenlijke oorzaak, ik krijg gewoon niet het goeie vreten! Terwijl hij behoedzaam tussen uit ruwe planken getimmerde schuren voortsloop, herinnerde hij zich plotseling een oude pornografische ansichtkaart waarop een met verlof thuiskomende soldaat was afgebeeld. Die soldaat duwde een kruiwagen voort waarop zijn gigantische, opgezwollen penis rustte; en in de deuropening van hun huis stond zijn vrouw hem met een kleur van opwinding op te wachten. Ook herinnerde Metzger zich dat Lore, zijn vrouw, ook zo was geweest toen ze pas getrouwd waren. Natuurlijk had ze er nog altijd geen bezwaar tegen, maar wat zou ze wel zeggen als ze erachter kwam dat... Abrupt werd zijn gepeins verstoord. De boerderij bleek niet verlaten te zijn. Uit een van de bijgebouwen kwam een dikke, grote vrouw te voorschijn. Haar rode ham van een vuist hield een emmer vast.

Hij bracht met een ruk zijn machinepistool in de aanslag. ‘Hé, Polak!’ snauwde hij. ‘Waar zijn de mannen?’

De vrouw toonde hem lachend haar rotte tanden en zei iets onverstaanbaars. ‘De mannen!’ herhaalde Metzger. ‘Waar mannen?’ Hij trok aan zijn gulp en maakte een obsceen gebaar.

‘Kerels, begrijp je dat, jij stomme Poolse koe!’

De grote vrouw liep breeduit lachend naar hem toe en maakte gebaren waarvan hij geen sikkepit begreep. Maar zijn ogen onthulden hem dat ze alleen was op de boerderij: de Iwans waren er vandoor gegaan zodra dat stel schijtlaarzen het eerste vleugje Duitse kruitdamp had geroken. ‘Eieren! Ik wil eieren!’ Hij gaf een stompzinnige imitatie van een eierleggende kip ten beste. ‘Eieren, begrepen?’ Ze knikte en beduidde hem met haar wijsvinger haar te volgen. Onder het lopen lachte ze hem voortdurend toe en liet ze haar ogen rollen. Hij volgde haar over het modderige erf van de boerderij. Bij een gammele houten ladder die tegen de zijkant van een open schuur stond, blééf ze staan. Opnieuw beduidde ze hem dat hij haar moest volgen. Ze trok haar rok een eindje op en begon de ladder te beklimmen, hoewel het ding eruitzag alsof hij ieder moment onder haar gewicht zou kunnen doorzakken.

Hij volgde haar voorbeeld. Haar enorme zitvlak scheen zijn hele blikveld te vullen. Toen ze de bovenste sport had bereikt, zag hij een glimp van haar onderbroek. Het kledingstuk was vervaardigd van losjes gebreide wol: blijkbaar had ze hem zelf gebreid.

De vrouw verjoeg de schriele witte kippen die de zoldering van de schuur bevolkten. Toen bukte ze zich en gunde hem het volle uitzicht van haar gigantische billen om de in het smerige stro gelegde eieren op te rapen. Onder het rapen maakte ze klokkende geluiden alsof ze op het punt stond zelf ook een ei te leggen.

Toen ze een stuk of tien eieren had geraapt kwam ze naar hem toe, haar buik vooruitgestoken om haar handen erop te laten rusten zodat ze hem de eieren kon aanbieden. Plotseling, voor hij goed en wel wist wat hem overkwam, liet ze haar rechterhand met een ei erin in zijn broekzak glijden. Hij voelde haar warmte door de stof heen. Er lag een uitdrukking van opperste gelukzaligheid op haar gezicht. Haar lippen weken uiteen en ze deed geen enkele moeite haar zwart verkleurde tanden te verbergen.

‘Hé daar!’ protesteerde hij nijdig. ‘Laat dat!’

Maar dat was ze in de verste verte niet van plan. Haar donkere ogen blikten naar de hemel toen ze een tweede ei diep in zijn broekzak stak. Maar deze keer liet ze het daar niet bij. Haar dikke worstvingers grepen hem beet alsof ze een hooivork hanteerde.

Met zijn vrije hand probeerde hij haar weg te duwen. ‘Laat dat, jij Poolse teef!’ gilde hij. ‘Wat denk je verdomme wel dat dat is?’

Maar ze liet zich niet wegduwen. Ze was er duidelijk op uit hem te verslinden. Er was een waanzinnige glinstering in haar ogen en haar machtige boezem deinde zwoegend op en neer terwijl ze elkaars krachten maten en daar de hele zoldering van de schuur voor nodig hadden, zodat ze overal de kippen kakelend op de vlucht joegen. De eieren braken en hij voelde zijn broekzak vollopen met warm rauw ei. Maar nog steeds wisten haar worstvingers van geen wijken. Met haar vrije hand prutste ze verwoed aan de knopen van zijn gulp. Metzger hoorde haar hijgen van opwinding.

Maar plotseling voelde Metzger onder haar harde hand iets anders hard worden, iets dat hem al heel wat maanden in de steek had gelaten. Zijn mond viel open van verbazing en ontzag. Hij staakte zijn verzet.

Klokkend van verrukking rukte de grote Poolse zijn gulp open en trok hem eruit, eraan rukkend alsof ze bezig was een emmer water te putten. Het volgende moment zakte haar ouderwetse wollen directoire tot op haar enkels. Ze was gereed voor de strijd. De stomverbaasde Metzger blikte omlaag en stelde vast dat ook hij klaar was voor actie, zoals in die goeie ouwe tijd.

‘Dobja... dobja!’ hijgde de grote vrouw schor. Ze liet zich pardoes in het stro zakken en spreidde haar dikke, vuile dijen vol verwachting.

Metzger ving een glimp op van een oerwoud van weerbarstige zwarte haren. Hij naderde haar, zijn penis vasthoudend alsof hij haar een onbetaalbaar geschenk wilde aanbieden. Ze spande haar billen om zich voor te bereiden op het torsen van zijn gewicht. Maar het zou niet mogen zijn. Op dat ogenblik werd de landelijke idylle ruw verstoord door een krassende hoge stem. ‘Metzger, waar ben je voor de duivel mee bezig, denk je? We worden geacht een oorlog te winnen, zoals je je misschien nog zult herinneren!’ Metzger gluurde naar beneden en ontwaarde de Gier. Zijn lang verbeide erectie was verdwenen alsof zij er nooit was geweest. En de dikke Poolse rukte in het stro verwoed aan haar rokken om haar charmes te bedekken - als een tiener-muurbloempje op een meisjeskostschool.

 

4

 

Behoedzaam verplaatsten de overlevenden van de Eerste Compagnie zich over een terrein dat zo bezaaid was met gapende bomtrechters dat het nauwelijks was voor te stellen dat nog iemand van de verdedigers dit bombardement had kunnen overleven. Heel even week de gele damp uiteen en zagen ze het eerste kanaal voor zich met erachter het verwoeste silhouet van Brest-Litovsk. De rode vlammen van mondingsvuur verrieden dat de vesting het nog altijd volhield, maar von Dodenburg kon geen spoor ontdekken van eventuele overlevenden van de 45ste Infanteriedivisie; noch taal of teken van Schwarz’ Tweede Compagnie, die naar hij hoopte door de verdedigingslinie van T-34’ers was gebroken.

Ze waadden het water in: het was koud en zag rood van het bloed van de gesneuvelden die in het kanaal ronddreven. Ze beseften dat ze de kans liepen als levende schietschijven te fungeren als de Russen hen in de gaten zouden krijgen, maar bereikten de overzijde zonder dat er een schot op hen werd gelost. Toen ze de oever waren opgeklauterd ontdekten ze waarom. De grond lag bezaaid met dode Russen en dode Duitsers. Tussen de lijken stonden enkele Duitse pantserauto’s in lichterlaaie en hier en daar hing de bestuurder half uit de cabine. Von Dodenburg zag dat deze pantservoertuigen niet waren voorzien van de gestileerde loper die als embleem van zijn eigen divisie van de Waffen-SS fungeerde.

Achter zich hoorde hij iemand zacht kreunen. Hij draaide zich vliegensvlug om en zag een stervende Rus over een verbrijzeld wiel van een stuk geschut hangen. Op de plaats waar zijn rechterbeen behoorde te zitten bevond zich niet meer dan een bloederige stomp. ‘Woda,’ fluisterde hij schor. ‘Woda, gospodin.’

Schulze pakte zijn veldfles en liep naar de man toe. Hij bukte zich, maar toen de stervende Rus het insigne op zijn kraag ontdekte sperde hij zijn ogen open van afschuw. ‘SS!’ hijgde hij. Toen viel zijn hoofd voorover op het stalen wiel en was hij dood.

Schulze staarde verbijsterd neer op de dode. ‘Wat heb ik misdaan?’ vroeg hij. ‘Ik wilde de arme drommel alleen maar helpen.’

‘Dat kwam door die grote gok van u - de kerel is zich doodgeschrokken, Herr Hauptsturmführer.’

‘Hou toch je snavel!’ snauwde von Dodenburg. Maar Schulze liet zich de mond niet snoeren.

‘Nee, eerlijk, Herr Hauptsturmführer, nou effe serieus! Wat kunnen wij nou beginnen met dat handjevol fillers.’ Hij maakte een breed gebaar naar de overlevenden van de Eerste Compagnie.

‘Ik ben ervan overtuigd dat Obersturmführer Schwarz door de vijandelijke linies is gebroken. Hem kennend zou ik zeggen dat hij daarginds ergens moet uithangen. We zullen hem moeten opzoeken en ons bij hem aansluiten. Om je de waarheid te zeggen ben ik banger voor Sturmbannführer Geier dan voor de Iwans. Die kunnen ons hooguit koud maken, maar Geier snijdt ons als we er niet doorheen komen met een botte blikopener de ballen af!’

Schulze snoof laatdunkend. ‘Nou ja, zeg niet dat ik u niet heb gewaarschuwd,’ zei hij somber. Von Dodenburg negeerde de opmerking. Hij maakte het infanteriegebaar voor oprukken. De overlevenden verspreidden zich waaiervormig aan weerskanten van de stoffige weg naar de citadel, een weg die om de haverklap werd verlicht door het rode mondingsvuur van kanonnen. Voorzichtig begonnen ze te lopen met hun wapens in de aanslag. Maar behalve de wapens en uitrustingsstukken die de Russen hadden weggesmeten toen ze zich vluchtend terugtrokken na de verrassingsaanval van de 45ste Infanteriedivisie was er geen spoor van vijanden te bekennen. De weg en de bermen ernaast waren bezaaid met helmen, gasmaskers, lange grijze overjassen, kookgamellen en messtins en zelfs Kalasjnikovs - het Russische machinepistool met korte, ronde loop. Toch wist von Dodenburg dat niet alle Russen er vandoor gingen zodra ze een Duitser te zien kregen. Dat was hem wel aan z’n verstand gebracht door de vastberaden aanval van die vier T-34’ers die ochtend. Ze mochten dan misschien een stomme tactiek hebben gevolgd, dwaas en roekeloos, maar niemand kon ontkennen dat ze dapper waren geweest.

Bijna instinctief bukte hij zich bij de gedachte. Die beweging redde hem het leven. Een kogel snerpte jankend langs zijn hoofd en ricochetteerde van de flank van een verwoeste tank achter hem. Von Dodenburg draaide zich vliegensvlug om, richtte en schoot in één vloeiende beweging. De kogels ranselden wat bladeren uit de boom waarop hij mikte. Iemand schreeuwde en hij zag een donkergroene gestalte tussen de takken omlaagschieten en in een wolk van stof op de grond te pletter vallen.

‘Dekken!’ brulde von Dodenburg.

Ze lieten zich als één man vallen. ‘Hierheen, Schulze!’ schreeuwde von Dodenburg, plat tegen de grond gedrukt, en zijn ogen zochten het terrein voor hem af op zoek naar andere sluipschutters. Schulze had een rugtas vol Duitse handgranaten gevonden en hij hield een aardappelstamper in z’n hand toen hij zich naast zijn compagniescommandant in het stof drukte. ‘Ze hadden meteen door dat u officier was, hè?’ hijgde hij. ‘Niet zo stom voor Untermenschen, vindt u ook niet?’

‘Inderdaad, die Russen zijn lang niet zo dom als de mensen thuis schijnen te denken. Geef me dekking, dan ga ik even een kijkje nemen.’

‘Niet zonder mij, Hauptsturmführer! Die fillers achter ons kunnen ons evenveel dekking geven als we nodig hebben. Die zijn maar wat blij als ze kunnen blijven waar ze zijn terwijl wij het vuile werk opknappen. Laten we gaan.’ Hij begon naar voren te tijgeren, gevolgd door von Dodenburg.

Onderweg passeerden ze de sluipschutter. ‘As-je-me-nou belazert,’ hijgde Schulze, ‘kijk nou toch, het is een vrouw!’ De helm van de sluipschutter was weggerold en onthulde een weelderige dos knalrood haar; en hoewel de contouren van de gedaante in de overal door het ruime kledingstuk werden verdoezeld zagen ze dat het onmiskenbaar een vrouw was.

‘Ik heb altijd al een zwak voor rooie vrouwen gehad,’ hijgde Schulze terwijl ze verder tijgerden. ‘En dat had geen snars met politiek te maken. Die hebben tenminste peper in hun kont. Bij zo’n rooie kun je er altijd op rekenen waar voor je geld te krijgen.’

Hij zweeg. Ze hoorden achter de volgende helling stemmen hun richting uitkomen - vele stemmen. En hoewel ze een vreemde taal spraken, leed het geen twijfel dat hun eigenaars stomdronken waren. ‘Nou breekt m’n klomp!’ fluisterde Schulze stomverbaasd. ‘Al die mafketels zijn bezopen!’

Von Dodenburg staarde met open mond naar het tafereel voor hem. Zo te zien scheen hier een complete Russische infanteriecompagnie over het slagveld rond te zwerven. Ze hadden hun veldmutsen met de rode ster erop nonchalant op hun achterhoofd geschoven en zwaaiden zorgeloos met hun wapens, terwijl een handjevol andere militairen in donkerder uniformen een groepje burgers naar de voorste gelederen dreef. De burgers voelden daar niets voor, maar werden door de in donker uniform gestoken militairen met pistolen bedreigd. En toen een van de burgers wat te langzaam reageerde werd hij voor zijn aarzeling gestraft met een harde schop tegen zijn zitvlak.

‘Wat stelt dat voor, denkt u?’ fluisterde Schulze.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde von Dodenburg. ‘Maar één ding staat vast: die infanteriecompagnie komt regelrecht hierheen!’

Terwijl ze zich haastig terugtrokken, zagen ze dat de militairen in de donkere uniformen er een begin mee maakten om de bezopen infanteristen achter de doodsbange burgers een grillig kronkelende linie van dronken schutters te laten formeren.

 

Zodra het gehuil van de laatste Russische mortiergranaat was weggestorven staken de soldaten van SS-gevechtsgroep Wotan behoedzaam hun bemodderde helmen omhoog.

Voor hen blies de wind de geelbruine rook van explosies weg en zagen ze het met bomtrechters bezaaide terrein liggen. Maar verder was er niets te bekennen. De Russen waren niet onder dekking van hun artillerievuur opgerukt! Verbaasd riep von Dodenburg: ‘Goed zo, de helft houdt het terrein voor zich in de gaten, de rest blijft in dekking!’ Naast hem stak Schulze een sigaret op en vroeg: ‘En wat nu, Hauptsturmführer? Wat doen we nu?’

‘Ik wou dat ik het wist.’ Hij beet op zijn lip. ‘Ik kan maar niet bedenken wat die dronken Iwans in hun schild voeren.’

Behoedzaam gluurde hij over de rand van hun bomtrechter. Aangezien er zich voor hen uit nog altijd niets verroerde, ging hij naast Schulze zitten en schoof z’n helm achterover. ‘Net een stelletje stijve lullen in een klooster,’ merkte Schulze nors op. ‘Die zijn ook nergens goed voor.’ In gemelijk stilzwijgen bleven ze naast elkaar zitten.

‘Herr Hauptsturmführer!’ waarschuwde een angstige stem. ‘Ze komen!’

Von Dodenburg rukte aan zijn helm, greep zijn Schmeisser en stak zijn hoofd over de rand. In het roestkleurige licht van de ondergaande zon zag hij de als los zand geformeerde tirailleurlinie van de Russische infanteristen dronken wankelend op hun benen het verminkte terrein oversteken. Maar het waren niet de Russen die zijn aandacht trokken. Het was de groep burgers die ze voor zich uitdreven, mensen wier gezichten verwrongen waren van doodsangst.

‘Jezus!’ kreunde Schulze.

‘Daar hebben we het gedonder in de glazen!’ En met plotselinge afschuw begreep von Dodenburg opeens wat hij bedoelde.

Er was behalve de ademhaling van de wachtende SS-soldaten en de zware tred van de dronken Russen achter hun levende borstwering van burgers geen geluid te horen. Nu waren ze nog maar 150 meter ver. Op korte afstand hoorde von Dodenburg iemand zijn geweer grendelen. ‘Niet schieten!’ beval hij. ‘Niet voor ik het zeg!’

Honderd meter nog. Hij kon de gezichten van de mannen nu tamelijk duidelijk onderscheiden. Het waren de gezichten van mannen die hun hele leven in de openlucht hadden gewerkt, bescheiden en eerlijke gezichten waarop nu alleen nog plaats was voor de emotie die doodsangst wordt genoemd. Nog vijftig meter. Aan weerskanten voelde hij hoe zijn mannen zich gereedmaakten om te schieten. Hij zou nu snel een besluit moeten nemen.

Opeens schreeuwde een dronken man met dikke tong een commando. De mensenmassa bleef staan. Een lange stroom Russen kwam achter de burgers vandaan. Hij ving het woord Germanski op, gevolgd door het bevel Dawoi! -doorlopen!

Een oudere burger zette een stap naar voren, de handen geheven in een smekend gebaar. Hij bleef staan en zei: ‘Geehrte Herren, bitte horen Sie mich an!’ Zijn Duits klonk op een vreemde manier archaïsch, ongeveer met de tongval van de boeren in Zwaben, maar niettemin was het Duits - de taal van het vaderland. ‘U gelieve zich over te geven, anders zullen ze ons allemaal doden!’

Opeens herkende von Dodenburg de klederdracht die de man droeg. Hij had deze kleding ooit gezien in het rassenmuseum van de militaire academie in Bad Tölz! Het was de traditionele kledij van de Wolga-Duitsers, een groep boeren die in de veertiende eeuw naar dat deel van Rusland was geëmigreerd. Ja, die doodsbange burgers tussen henzelf en de Russen waren even ‘Arisch’ als zijzelf en misschien nog wel meer! Tenslotte waren er, zoals hij wist, vrijwel geen huwelijken tussen Russen en Wolga-Duitsers voorgekomen.

‘Kunnen jullie er niet vandoor gaan?’ ‘Nee, u edele, dat is onmogelijk,’ zei de gerimpelde oude man. ‘U edele moet zich overgeven om ons leven te redden. Het enige dat wij willen is terugkeren naar de Heimat... '

‘Dawoi!’ brulde een stem achter de burgers.

‘Ze zullen ons afslachten!’ herhaalde de oude man in doodsangst.

‘Jezus,’ zei Schulze. ‘Die Iwans hebben ons mooi bij de kloten! Wat moeten we verdomme nou beginnen, Herr Hauptsturmführer?’

Von Dodenburg gaf hem geen antwoord. Wat kon hij doen? De bescheiden boeren tegenover hem staarden hem met afhangende schouders gespannen aan.

Opnieuw brulde de stem achter hen: ‘Dawoi!' De dronken soldaten begonnen de burgers met hun bajonetten in de rug te porren en ze kwamen weer in beweging, struikelend en met angstig opengesperde ogen.

Over de hele linie richtten de soldaten van von Dodenburg hun wapens. De Russen waren nu nog maar veertig meter van hen verwijderd. Eén of twee Russen namen niet eens de moeite hun wapens in de aanslag te houden, kennelijk omdat ze ervan overtuigd waren dat de Duitsers zich wel zouden overgeven.

Voor de laatste keer wierp von Dodenburg een blik op het gezicht van de oude man. Toen bracht hij zijn Schmeisser in de aanslag en brulde: ‘VUUR!’ Met zijn eerste salvo scheidde hij het hoofd van de oude man van diens schouders. Zo begon de slachtpartij.

 

5

 

De derde dag van de slag om Brest-Litovsk was begonnen. De Gier had zijn rijdende hoofdkwartier verplaatst naar het gebied rond de belegerde vesting die nog steeds koppig werd verdedigd tegen de geweldige overmacht van Guderians artillerie, ondersteund door Stuka’s. Maar zelfs op deze korte afstand kon hij nauwelijks contact krijgen met zijn compagnieën. De jonge Fick kwam slechts sporadisch door de linies. Tijdens het enige contact dat de Gier met Schwarz had gehad had deze gerapporteerd dat hij in de citadel zelf was doorgedrongen. Maar de Derde Compagnie was eenvoudig in de chaos van de strijd verdwenen evenals de overlevenden van de Eerste Compagnie, die hij opdracht had gegeven om te voet op verkenning uit te gaan. Het was triest. Von Dodenburg was een bruikbaar officier geweest, zij het misschien wat te gevoelig voor een veldcommando. Toch zou de man een prima stafofficier zijn geweest. Stafofficieren konden zich de luxe van emoties veroorloven.

‘Metzger, ik geloof dat het tijd wordt dat ook wij ons traktement gaan verdienen, wel?’

Metzger slikte moeizaam. ‘Zum Befehl, Herr Sturmbannführer!’ riep hij luidkeels, zich houdend aan de vereiste militaire formule zoals een goeie oudst-aanwezige onderofficier zou doen. De Gier drukte zijn monocle steviger voor zijn rechteroog. ‘Goed. Neem jij de radio maar. Misschien kunnen we Schwarz bereiken als we wat dichter bij het strijdtoneel zijn. Er worden hier veel te veel zenders gebruikt.’ Toen, alsof het hem pas op het laatste moment te binnen schoot, liet hij erop volgen: ‘O, en geef me dat geweer maar even aan. Je weet maar nooit.’

‘Tot uw orders!’ gaf Metzger vlug ten antwoord, maar toen hij zich omdraaide om voor de Gier het geweer op te rapen dat door een vluchtende infanterist was weggeworpen dreigden zijn benen het te begeven. De situatie moest wel verdomd hachelijk zijn als de Gier een wapen wilde meenemen.

 

‘U gelooft me nooit, Herr Sturmbannführer!’ hijgde Metzger toen ze in het struikgewas langs de oever van een kanaal neerhurkten en de Russen door het water zagen waden. ‘Volgens mij hebben die Popovs ze niet allemaal meer op een rijtje! Zwemmen, in het heetst van de strijd!’

De Gier gaf geen antwoord. Zijn hart bonkte, zijn lippen waren kurkdroog en zijn neusgaten voelden aan alsof ze door een oersterke hand werden dichtgeknepen. Maar niet van angst. De emotie die hem overweldigde was begeerte, pure begeerte. Hij wiste de zweetdruppels die op zijn voorhoofd waren verschenen weg en staarde verlangend naar hun lichamen. Wat zagen ze er verrukkelijk uit met die brede schouders, slanke heupen en gespierde, harige benen. Wat een verschil met de lichamen van Duitse jongens, verwekelijkt door hun luie leventje en de hun ten dienste staande voertuigen en machines. Dit waren onbedorven boerenjongens, gehard en primitief.

‘Herr Sturmbannführer?’ Metzger zat hem nieuwsgierig op te nemen. ‘Wat gaan we doen?’

De wijsvinger van de Gier kromde zich om de trekker van zijn geweer. ‘We moeten dat kanaal over,’ zei hij. ‘Zodra ik het zeg vuren!’ Hij stak de loop van zijn geweer uit de struiken.

De jonge Russen dartelden onbekommerd rond in het water, kennelijk zonder te beseffen dat ze zich in het hart van een slagveld bevonden. Een van hen bukte zich en begon zich tussen zijn benen te wassen. De Gier slikte iets weg. Bijna zonder dat hij er erg in had haalde hij de trekker van zijn geweer over.

De jongen maakte een sprongetje en viel voorover in het ondiepe water. Metzgers Schmeisser begon naast de Gier te ratelen. Een regen van kogels gierde door de lucht. ‘Kijk uit!’ brulde de Gier.

Een van de Russen stormde spiernaakt op hen af, een bajonet in zijn handen. Metzger haalde opnieuw de trekker van zijn Schmeisser over, maar er gebeurde niets. Een vastloper! Meteen stortte de Rus zich boven op hem. Naast Metzger worstelde de Gier met een tweede naakte Rus. Hij moest het zelf zien te klaren. De lijflucht van de Rus overweldigde hem bijna. Hij zag de open mond van de man; de blik van afschuw in zijn ogen; het zweet dat in straaltjes van zijn pokdalige gezicht droop. Hij ramde zijn vuist opwaarts in het gezicht tegenover hem. Het bloed spoot uit de neus van de man. Grote handen omklemden Metzgers keel. De vingers begroeven zich diep in zijn vlees. Hij begon sterretjes te zien. Nog een paar tellen zo en hij was er geweest! Wanhopig bracht hij zijn knie omhoog en raakte de Rus keihard in z’n kruis. Metzger gaf hem niet de kans zich te herstellen, maar stootte de kolf van zijn Schmeisser genadeloos in het gezicht van de tegenstander. Toen wrong de Slager hem de bajonet uit handen en herinnerde hij zich welk vak hij vroeger had geleerd. Langzaam liet hij zijn blik over het lichaam van de jongeman glijden. Ja, de buik, dat was altijd het beste. Hij haalde diep adem en stak toe. De jongen richtte zich schreeuwend op. Zijn handen omklemden de bajonet en sneden zich aan het scherpe lemmet. Metzger rukte de bajonet uit zijn buik. De jongen staarde hem wezenloos aan als een stom dier. Het bloed stroomde tussen zijn vingers door. Metzger haalde opnieuw uit met zijn bajonet. Naast hem had de Gier al afgerekend met zijn tegenstander. Zorgvuldig, bijna alsof hij weer in de uitbenerij van Braun aan het werk was en een eersteklas stuk vlees niet wilde verknoeien, stak hij de bajonet in de buik van de jongen. Deze stierf zonder nog een kik te geven.

 

Twee uur later stuitten ze op het restant van von Dodenburgs compagnie dat zich samen met een groepje soldaten van de 45ste Infanteriedivisie had ingegraven rondom een in puin geschoten tramremise. Vijfhonderd meter voor hen bevond zich het hart van de Russische verdediging: de achttiende-eeuwse kerk met een vergulde uivormige torenspits waarin de Duitse artillerie een paar gaten had geschoten. Maar de Russen boden nog steeds tegenstand en verhinderden zo dat de Duitsers verder konden oprukken. De Gier liet zijn geweer eenvoudig vallen en trok zijn rijzweepje uit zijn laars. ‘Kom mee, Metzger,’ zei hij, ‘daar hebben we onze jongens.’ Terwijl Metzger in gebukte houding naderbij sloop, kuierde de Gier doodgemoedereerd over de tramrails naar de schuttersputjes van de Eerste Compagnie.

‘Jezus, Maria en Jozef,’ riep een zware stem met een Beiers accent uit, ‘daar hebben we de Gier! Eh - ik bedoel, onze groepscommandant!’ corrigeerde hij zichzelf haastig. De door de strijd getekende verdedigers van de in puin geschoten remise staarden hun commandant met open mond aan. Een kogel uit het geweer van een Russische sluipschutter liet op nog geen meter afstand van zijn voeten een fontein van stof opspuiten. Metzger maakte een sprongetje, maar de Gier bleef onverstoorbaar. Hij tikte met zijn rijzweepje tegen zijn laars. ‘Verdomd slechte schutters, die Popovs, wat jullie!’ snierde hij, op en top een karikatuur van de martiale Pruisische officier.

Spontaan steeg er een gejuich op uit de schuttersputjes van de verdedigers. De Gier glimlachte zwakjes en beende de remise in, waarvan de door granaten getroffen zolderingbalken als grotesk verbogen ribben omlaaghingen. Hij hurkte neer naast von Dodenburg en luisterde naar diens traditionele melding. ‘Hauptsturmführer von Dodenburg, Eerste Compagnie, met één onderofficier en twintig manschappen, van wie vijf gewond. Tevens vijftig manschappen van de Vijfenveertigste Infanteriedivisie, Herr Sturmbannführer.’

‘Mooi zo, von Dodenburg, goed gedaan. Zo, en vertel me nu maar eens hoe de vlag ervoor staat.’

Von Dodenburg wees door het stukgeschoten raam naar twee betonnen bunkers die tweehonderd meter verderop langs de weg te zien waren. De lucht boven de bunkerdaken trilde van de hitte. ‘Die twee antitankbunkers houden ons op, Herr Sturmbannführer. Als we over iets beschikten om er dichtbij te komen, zouden we volgens mij korte metten kunnen maken met die kerk. Een van mijn manneN heeft een stel Russische springladingen gevonden, maar deze antitankbunkers zijn twee harde noten om te kraken. En aan munitie hebben ze geen gebrek. Zodra we ons maar even verroeren knallen ze er op los met alles wat ze hebben.’

‘Wat je noemt een onvervalste egelstelling,’ zei de Gier en hij tilde zijn verrekijker op om de zaak van nabij te bestuderen.

‘Pas op, Sturmbannführer!’ waarschuwde von Dodenburg hem.

Zijn woorden gingen verloren in het zware gekraak van een Russisch kanon, kaliber 57 mm. Een massief wit projectiel maakte zich los van de linkerbunker, vloog jankend over hun hoofden en boorde zich in de metalen flank van de dichtstbijzijnde tram, wat een vibrerende dreun veroorzaakte als van een gigantische gong. De Gier liet zijn verrekijker zakken. ‘Ik zie wat je bedoelt.’ Zijn handen trilden een beetje. ‘Dat scheelde een haar!’

Hij verhief zijn stem. ‘Wat weet je van Fick, Schwarzende anderen?’ Von Dodenburg haalde zijn schouders op. ‘Ik heb nog geen verbinding met hen kunnen krijgen. Er is hier veel te veel ijzer om de ontvangst te verstoren. Ze kunnen best aan de andere kant van die kerk zitten zonder dat we het weten.’

‘Ja, dat is zo. Of misschien zijn ze wel dood.’ Hij keek naar de uitgeputte gezichten om zich heen. Nou ja, dan zullen we het maar moeten doen met dit stelletje, nietwaar?’ ‘Wat, Herr Sturmbannführer?’

‘Die kerk veroveren,’ zei de Gier kalmpjes.

‘Maar die antitankbunkers dan? Zonder pantservoertuigen kunnen we...’

‘O, maar die hébben we, von Dodenburg,’ viel de Gier hem in de rede.

‘Waar dan?’

Zonder zijn blik van de Russische stellingen af te wenden wees de Gier met zijn rijzweepje over zijn schouder. ‘Die trams, brave borst, die trams,’ zei hij zacht.

Gedurende de twee uren die daarop volgden gingen ze als bezetenen aan de slag. Zonder zich iets aan te trekken van de salvo’s die met geregelde tussenpozen werden afgevuurd, zodat de granaten dwars door de remise schoten, stouwden ze alles wat ze konden vinden (en dat ook maar enige bescherming kon bieden tegen kogels) in een van de Russische trams: brokken ijzer, een stapel brandblusemmers en zelfs een stel matrassen uit de slaapzaal waarin de bestuurders van de trams plachten te rusten. Onder de persoonlijke regie van de Gier verzamelden ze daarna hun eigen gesneuvelden en die van de Russen en zetten de lijken op de banken.

Terwijl de soldaten van de SS en de 45ste Infanteriedivisie de derde tramwagen naar voren duwden om hem aan de twee andere te koppelen, liep de Gier erdoorheen om met de kolf van een geleend geweer de ruiten stuk te slaan. Eindelijk was hij ervan overtuigd dat er geen gevaar meer te duchten zou zijn van rondvliegende glasscherven. ‘Is er iemand onder jullie die een tram kan besturen?’ vroeg hij. De doodse stilte werd slechts verbroken door het gedaver van zware artillerie, de eeuwige achtergrondmuziek van de oorlog.

‘Nou, komt er nog wat van? Goeie genade, er zal toch wel iemand zijn die een stomme tram kan besturen?’

Schulze stak zijn hand op. ‘Ik zal het proberen, Sturmbannführer.’

‘Mooi zo,’ zei de Gier stralend. Hij wendde zich tot de mannen van de 45ste Infanteriedivisie. ‘Luister goed. Mijn bataljon zal in de tram tot de aanval overgaan. Ik begrijp dat jullie moe zijn en hier al langer zitten dan wij, maar ik vertrouw volledig op jullie ondersteuning.’ Hij priemde zijn zweepje naar een lange korporaal. ‘Hoe heet je? Mooi zo, Gefreiter Meier, jij hebt de leiding over de mannen van de Vijfenveertigste.’

‘Sturmbannführer!’

‘Zodra we onderweg zijn kom jij met je mannen naar buiten en dekt onze flanken. Wij zullen de volle laag tot ons trekken, maar jullie moeten ons dekken, begrepen!’ ‘Sturmbannführer!’ brulde de korporaal die Meier heette. Hij zette zijn borst stoer uit.

‘Stom vee,’ fluisterde de Gier tegen von Dodenburg toen ze zich omdraaiden. ‘Dat soort deugt werkelijk alleen maar als kanonnevoer.’

‘Hoe bedoelt u, Sturmbannführer?’

De Gier grijnsde wreed. ‘Dacht je werkelijk dat ik het restant van Wotan zo maar zou opofferen? Zodra wij die tram in beweging brengen, zullen de Roden de voorste wagen onder vuur nemen. En hoe zullen ze reageren, denk je, als ze eenmaal hun vergissing door hebben? Als ze zien dat die wagen vol dooie kerels zit?’ Hij beantwoordde zijn eigen vraag. ‘Dan zullen ze hun aandacht wijden aan de enige levende kerels die ze te zien krijgen - de soldaten van de Vijfenveertigste’

‘Maar Sturmbannführer,’ protesteerde von Dodenburg vol afschuw, ‘dat wordt een regelrechte slachting!’ ‘Allicht, m’n brave borst. Allicht! Wat ben je toch een naïeve jongeman!’

 

‘Iedereen instappen voor lijn zeven!’ riep Schulze met de luchthartige humor van iemand die volkomen uitgeput is. ‘En deze keer is de rit gratis en voor niks, jongens!’ Hij liet de trambel verwoed klingelen. De Gier nam naast hem plaats in de bestuurderscabine. ‘Mooi zo, Gefreiter Meier!’ riep hij door het verbrijzelde raam. ‘Zodra de Russen op ons beginnen te knallen komen jullie naar buiten!’

‘Zum Befehl, Herr Sturmbannführer!’

‘Mooi zo, von Dodenburg, daar gaat-ie dan!’

Schulze begon de dubbele koperen slingers in tegengestelde richtingen rond te draaien. De stokoude tramwagens kreunden en piepten toen ze schokkend in beweging kwamen. De lijken in de voorste wagen, losjes neergezet op dE houten banken, schokten en trilden. Een van de lijken viel met veel kabaal van vallende uitrusting voorover. Toen reed de tram de remise uit.

‘We zijn onderweg, Herr Sturmbannführer,’ meldde Schulze totaal overbodig. Achterin nam Metzger een laatste teug uit zijn wodkafles en smeet hem het raam uit. Het geluid van brekend glas verdronk in het dreunen van de Russische kanonnen.

‘Vooruit mannen, naar buiten,’ beval Meier. Gehoorzaam als het kanonnevoer dat ze geacht werden te zijn kwamen ze hun schuttersputten uit en verspreidden zich aan weerskanten van de zwaargehavende weg. De aanval was begonnen; de schapen lieten zich naar de slachtbank leiden. Aan weerskanten van de straat hingen kapotgetrokken telefoondraden omlaag. Hier en daar waren half afgebrande huizen opnieuw gaan branden. Een dak stortte in een regen van brandende dakspanten en kalk in. Schokkend en slingerend daverden ze tussen de huizen die leken te fungeren als een onwerkelijk decor voor een gigantisch schouwspel, steeds verder naar voren. De voorkant van de voorste tramwagen werd getroffen door een granaat en begon te stampen en te slingeren als een schip in volle zee. Von Dodenburg wist zich nog net bijtijds vast te grijpen en Schulzes handen klampten de koperen slingers nog steviger vast. De tramwagen vulde zich met verstikkende rook. Aan weerskanten van de tram zwaaiden de gevels alsof ze van bordpapier waren, maar het zonderlinge pantserkonvooi vervolgde onverstoorbaar z’n weg.

Opnieuw vuurden de Russische kanonnen. De voorste tramwagen werd door een tweede granaat getroffen. Een sproeiregen van vonken schoot de lucht in. Ze roken de geur van brandend vlees. Instinctief liet Schulze de koperen slingers los. ‘Hou je poten op de besturingshendels!’ bitste de Gier en liet zijn zweepje knallend neerkomen op het instrumentenpaneel om zijn woorden te onderstrepen. ‘Doorrijden!’

Terwijl de vlammen in de voorste wagen steeds hoger werden en hun het uitzicht benamen, daverde het konvooi des doods steeds dichter naar de Russische stellingen toe. Opeens ontdekten de Russische verdedigers de infanteristen van de 45ste. Een mitrailleur begon te ratelen. De voorste linie infanteristen werd met één salvo neergemaaid. Maar Gefreiter Meier bleef zijn mannen de dood in jagen, hoewel ze zienderogen werden uitgedund toen de Russen een moorddadig vuur begonnen te onderhouden. Meier leek echter door niets tegen te houden. Nog zeventig, nog vijftig, nog veertig meter. Hij bevond zich nu bijna tussen de beide bunkers en drukte zijn Schmeisser tegen zijn zij om zigzaggend als een voetballer die onder oorverdovend gejuich onderweg was naar het doel van de tegenpartij tussen de brokken puin door te laveren. Maar opeens bleef hij staan en keek achterom. Hij was moederziel alleen. Terwijl ze onder dekking van de brandende voorste tramwagen vol smeulende lijken Meier naderden, zagen ze een trek van stomme verbazing op zijn domme gezicht verschijnen. ‘In jezusnaam, kerel, ren dan toch door!’ brulde Schulze, hoewel hij wist dat Meier hem onmogelijk kon horen.

Maar Meier rende niet door. Langzaam, zwaarwichtig bijna, zodat iedere beweging die hij maakte een weerspiegeling was van zijn stomme verbazing en angst, veroorzaakt door de plotselinge afwezigheid van zijn kameraden, liet hij zijn Schmeisser zakken en wachtte: een eenzame soldaat in het heetst van de strijd die wachtte op de dood, een lot dat een eeuwigheid geleden al voor hem voorbestemd leek te zijn. Hij hoefde niet lang te wachten. De antitankgranaat raakte hem vol in de maagstreek; ze zagen het enorme gat in zijn rug toen hij op de grond viel.

‘Onthou de naam van de man, Hauptsturmführer von Dodenburg,’ beval de Gier. ‘Hij zal zijn stukje blik voor...’ Met een daverende klap botste de tram tegen iets op. Ze werden allemaal van de sokken gegooid. Ook de brandende lijken in de voorste wagen lagen nu allemaal in een chaotisch inferno op de grond. Overal explodeerden handgranaten. Het gegil en geschreeuw van de gewonden en stervenden zwol aan tot een ijzingwekkende kakofonie. Overal schreeuwden gewonden in het Duits, het Russisch en een stuk of vijf andere Slavische talen om hulp. Maar ze schreeuwden tevergeefs. De SS-soldaten baanden zich met behulp van hun vuisten, pioniersschoppen, geweerkolven en bajonetten een weg naar het inwendige van de bunkers. Von Dodenburg moest over het lijk van een jonge blonde Duitser springen wiens gebroken rug een vreemde knik vertoonde. Een aardappelstamper zeilde over zijn schouder en explodeerde te midden van een groep Russen dieper in het inwendige van de bunker. Ze verdwenen in een gele bol van vuur.

Zo ging het die hele middag door. Tot drie keer toe werden ze uit de tweede bunker verdreven. Zo ver het oog reikte waren glazig voor zich uit starende lijken te zien, of afgerukte armen en benen, of het dikke, kleverige rode spoor van bloed waarlangs een zwaargewonde zich had geprobeerd in veiligheid te brengen. Maar de Gier wist van geen ophouden. Hij had zijn helm verloren en zijn veldtenue was geblakerd en geschroeid, maar met zijn zwetende, met bloed bevlekte gezicht dat was vertrokken tot een fanatieke grijns spoorde hij hen telkens en telkens weer tot actie aan met de kreet: ‘Wotan valt aan; Wotan valt aan! Volg mij!’ En ze volgden hem inderdaad, totaal uitgeput, maar nog altijd belust op dat laatste beetje glorie voordat een vijandelijke kogel hun de dood of gelukzalige vergetelheid zou brengen.

Omstreeks de avond waren ze uitgedund tot tien man. Nog steeds boden de Russen in hun bunker, die inmiddels een pokdalig uiterlijk had gekregen van de vele kogelgaten, koppig verzet. Veel vuurkracht hadden ze niet meer, maar hun vuur was nog trefzeker genoeg. De Gier keek op hen neer toen ze zich tussen de rokende puinhopen neervlijden om even te rusten. Ze lagen zo roerloos van uitputting dat ze zich in niets onderscheidden van de massa’s lijken om hen heen. ‘Mannen,’ zei de Gier, zijn lippen bevochtigend, ‘sta op.’ Terwijl hij op zijn benen stond te wankelen scheen het hem moeite te kosten een volgend zinnetje te formuleren. Er verschenen diepe rimpels in zijn voorhoofd. Toch was het stom eenvoudig, wist hij. Het enige dat hij wilde was dat ze opstonden, allemaal. ‘Én wat dan?’ vroeg hij zichzelf luidkeels af.

‘Sturmbannführer Geier!’ brulde een bekende stem. ‘Sturmbannführer Geier! Wij zijn het!’

‘Schwarz!’ bracht hij gesmoord uit.

‘Sturmbannführer Geier, we hebben de afgelopen drie dagen voortdurend geprobeerd ons vechtend een weg te banen naar u toe, maar...’

De Gier hoorde de rest van zijn woorden niet meer. Wankelend op zijn benen als een beschonkene tilde hij zijn gebroken rijzweepje op en wees met onwrikbare vastberadenheid naar de bunker. ‘SS-gevechtsgroep Wotan valt aan! Alles für Deutschland!’