HOOFDSTUK 28
Ter herinnering
Precies op het moment waarop Lou Suffern de ene wereld verliet en een andere binnenging, stond hij volkomen doorweekt in de voortuin van zijn huis in Howth. Hij beefde na de ervaring die hij zojuist had gehad. Hij had niet veel tijd, maar hij wilde op dat moment nergens liever zijn dan op deze plek.
Hij ging door de voordeur en zijn schoenen maakten een zompig geluid op de tegels. Het vuur in de woonkamer knetterde en de vloer onder de kerstboom was bezaaid met cadeautjes, stuk voor stuk ingepakt met mooie linten. Lucy en Pud waren vooralsnog de enige kinderen in de familie, en dus was het traditie dat zijn ouders, Quentin en Alexandra en dit jaar ook Marcia, die net weer vrijgezel was, bij hem logeerden. Ze waren altijd zo blij als ze Lucy’s reactie op kerstochtend zagen, dat wilde hij hun niet onthouden. Hij kon zich niet voorstellen vanavond niet bij hen te zijn. Hij kon niets bedenken dat zijn hart met meer vreugde zou vervullen. Hij liep de woonkamer in, in de hoop dat ze hem zouden zien, in de hoop dat Gabes laatste wonderbaarlijke geschenk hem niet in de steek zou laten.
“Lou.” Ruth keek op van de eettafel en was de eerste die hem zag. Ze sprong op van haar stoel en rende op hem af. “Lou, lieverd, gaat het? Is er iets gebeurd?”
Zijn moeder rende weg om een handdoek voor hem te halen.
“Het gaat prima,” snoof hij. Hij vouwde zijn handen om haar gezicht en liet haar blik niet los. “Het gaat prima nu. Ik heb je gebeld,” fluisterde hij. “Je nam niet op.”
“Pud had de telefoon weer verstopt,” zei ze, en ze keek hem bezorgd aan. “Ben je dronken?” fluisterde ze.
“Nee,” zei hij lachend. “Ik ben verliefd,” fluisterde hij terug, en toen verhief hij zijn stem zodat iedereen hem kon horen. “Ik ben verliefd op mijn prachtige vrouw.” Hij kuste haar vol op de lippen, ademde de geur van haar haar in, kuste haar hals, kuste haar overal op haar gezicht, en het kon hem niet schelen wie het allemaal zagen. “Het spijt me,” fluisterde hij tegen haar, en hij kon de woorden nauwelijks uit zijn mond krijgen.
“Wat spijt je? Wat is er gebeurd?”
“Het spijt me wat ik je allemaal heb aangedaan. Hoe ik was. Ik hou van je. Ik heb je nooit pijn willen doen.”
Ruth schoot vol. “O, dat weet ik toch, lieverd, dat heb je me al verteld, ik weet het.”
“Ik besefte opeens hoe alleen ik ben als ik niet bij jou ben,” zei hij met een glimlach, en zijn moeder, die was teruggekomen, klapte huilerig lachend in haar handen en greep de hand van haar echtgenoot.
“Ik wil tegen jullie allemaal zeggen hoeveel het me spijt.” Hij maakte zich los van Ruth, maar hield haar hand vast.
“Dat weten we, Lou,” zei Quentin met een glimlach, en zijn stem was verstikt van emotie. “We hebben het er niet meer over. Oké? Maak je geen zorgen en ga zitten, kom op.”
Lou keek naar zijn ouders, die lachten en knikten. Zijn vader had tranen in zijn ogen en knikte met klem dat alles weer goed was. Zijn zus Marcia knipperde heftig om haar tranen in bedwang te houden, en ze schoof met haar bestek over de tafel.
Ze droogden hem af, ze hielden van hem, ze kusten hem en ze gaven hem eten, hoewel hij niet veel at. Hij zei keer op keer dat hij van hen hield, tot ze lachten en zeiden dat hij moest ophouden. Hij ging naar boven om zich om te kleden, of hij zou nog een longontsteking oplopen, aldus zijn moeder. Eenmaal boven hoorde hij Pud huilen en hij snelde onmiddellijk naar de kamer van zijn zoon.
Het was donker in de kamer, er brandde slechts een nachtlampje. Hij zag Pud klaarwakker tegen de spijlen van zijn babybedje staan, als een gevangene van het slaapleger. Lou knipte het licht aan en ging naar binnen. Pud keek hem aanvankelijk boos aan.
“Hé, mannetje,” zei Lou zacht. “Waarom ben je wakker?”
Pud kreunde even zachtjes.
“O, kom hier.” Lou bukte voorover en tilde hem op. Hij hield hem stevig in zijn armen en suste hem. Voor het eerst gilde Pud niet het hele huis bij elkaar wanneer zijn vader in zijn buurt kwam. In plaats daarvan lachte hij, stak hij een vinger naar Lou’s oog, in zijn neus en vervolgens in zijn mond, waar hij Lou’s tanden probeerde te grijpen.
Lou lachte het uit. “Hé, die zijn van mij! Binnenkort heb je je eigen tanden.” Hij kuste Pud op zijn wang. “Als je groot wordt, gebeurt er van alles met je.” Hij keek naar zijn zoon en hij was verdrietig omdat hij al die dingen zou missen. “Pas goed op mama voor me, oké?” fluisterde hij met trillende stem.
Pud werd opeens hyperactief en blies lachend belletjes met zijn lippen.
Lou’s tranen verdwenen zodra hij Pud hoorde lachen. Hij tilde hem op, drukte Puds buik op zijn hoofd en begon hem rond te schudden. Pud lachte zo hard dat Lou zich niet in kon houden en meelachte.
Vanuit zijn ooghoeken zag Lou Lucy in de deuropening naar hen kijken.
“Nou, Pud,” zei hij hardop, “zullen we naar Lucy gaan en op en neer springen op haar bed om haar wakker te maken?”
“Nee, papa!” riep Lucy lachend, en ze stormde de kamer in. “Ik ben al wakker!”
“O, ben jij ook wakker! Zijn jullie allebei kleine elfjes die de Kerstman helpen?”
“Nee!” lachte Lucy. Pud lachte ook.
“Nou, ga dan maar snel naar bed, de Kerstman komt niet als hij ziet dat je wakker bent.”
“En als hij jou ziet?” vroeg ze.
“Dan laat hij extra cadeautjes achter.”
Ze trok haar neus op. “Pud stinkt naar poep. Ik ga mama halen.”
“Nee, ik doe het wel.” Hij keek naar Pud, die terugkeek en lachte.
Lucy staarde hem aan alsof hij niet goed bij zijn hoofd was.
“Kijk niet zo naar me!” zei hij lachend. “Hoe moeilijk kan het zijn? Kom op, vriend, help even mee.” Hij glimlachte nerveus naar Pud, die zijn vader speels in zijn gezicht sloeg. Lucy gilde het uit van het lachen.
Lou legde Pud op de grond, zodat hij niet al wriemelend van het verschoonmatje zou glijden.
“Mama legt hem hierop.”
“Nou, papa niet,” zei hij, en hij probeerde uit te vogelen hoe hij het rompertje los moest maken.
“De knoopjes zitten onderop.” Lucy ging naast hem zitten.
“O. Dank je.” Hij opende de knoopjes en rolde het pakje omhoog langs Puds lichaam, en trok ook de restvan zijn kleren uit. Hij haalde de tape van de nieuwe luier en vouwde hem langzaam open. Hij draaide hem om in zijn handen en probeerde te bedenken wat waar ging.
“O, bah!” Lucy dook naar achteren en kneep haar neus dicht. “Het biggetje gaat aan de voorkant,” zei ze door haar dichte neus.
Lou ging snel te werk om de situatie onder controle te krijgen, terwijl Lucy heel overdreven de geur wegwuifde. Pud was niet tevreden over de snelheid van zijn vader en begon te schoppen, waardoor Lou achteruit moest deinzen. Met Pud op zijn knieën en zijn achterste in Lou’s gezicht kroop Lou om hem heen en hij benaderde zijn bips met een babydoekje alsof hij hem aanviel met een plumeau. Hij veegde zo zacht dat het weinig uithaalde. Hij moest er echt werk van maken. Hij hield zijn adem in en ging ervoor. Nu Pud even in bedwang was en met een bal speelde die zijn aandacht had getrokken, gaf Lucy Lou de verschillende spullen aan.
“Nu moet je deze crème opsmeren.”
“Dank je. Jij zult altijd voor Pud zorgen, hè, Lucy?”
Ze knikte ernstig.
“En zul je voor mama zorgen?”
“Ja!” Ze stak haar vuist in de lucht.
“En Pud en mama zullen voor jou zorgen,” zei hij. Hij greep Puds mollige beentje en trok hem onder het ledikantje vandaan en over het tapijt, terwijl Pud gilde als een varkentje.
“En wij zorgen voor papa!” juichte ze, en ze danste rond.
“Maak je over papa maar geen zorgen,” zei hij zacht, en hij probeerde uit te puzzelen hoe hij de luier moest omdoen. Eindelijk had hij het door, en hij drukte snel de knoopjes van Puds pakje weer dicht. “Vannacht mag hij zonder pyjama slapen.” Hij deed zijn best zeker van zichzelf te klinken.
“Mama doet het licht uit zodat hij slaperig wordt,” fluisterde Lucy.
“O, oké, laten we dat doen,” fluisterde Lou, en hij deed de lichten uit, zodat alleen het nachtlampje van Winnie de Poeh nog licht verspreidde op het plafond.
Pud pruttelde en kirde nog wat niet-bestaande woorden terwijl hij naar de lichtjes keek.
Lou hurkte neer in de duisternis en trok Lucy tegen zich aan. Hij ging op de vloerbedekking zitten, omhelsde zijn kleine meisje stevig en zag de beer met heel weinig hersens op het plafond achter een honingpot aan zitten. Dit was het moment om het haar te vertellen. “Waar papa ook is, wat er ook gebeurt in je leven, of je nu verdrietig of gelukkig of eenzaam of verdwaald bent, je moet niet vergeten dat ik er altijd voor je ben. Ook al zie je me niet, ik ben hier.” Hij raakte haar hoofd aan. “En ik ben hier,” en hij legde zijn hand op haar hart. “En ik kijk altijd naar je, en ik ben altijd trots op je en alles wat je doet, en als je je soms afvraagt wat ik voor je voelde, moet je terugdenken aan dit moment, dat ik tegen je zei dat ik van je hou, mijn lieve meisje. Papa houdt van je, oké?”
“Oké, papa,” zei ze droevig. “En als ik stout ben? Hou je ook van me als ik stout ben?”
Daar dacht hij even over na. “Als je stout bent moet je bedenken dat papa altijd ergens is en hoopt dat je zo goed mogelijk je best doet.”
“Maar waar ben jij dan?”
“Als ik niet hier ben, ben ik ergens anders.”
“Waar dan?”
“Dat is een geheim,” fluisterde hij, en hij moest zijn tranen bedwingen.
“Een geheime plek,” fluisterde ze terug, met haar warme zoete adem op zijn gezicht.
“Ja.” Hij omhelsde haar stevig, en probeerde geen geluid uit te brengen terwijl de hete, dikke tranen over zijn wangen stroomden.
Beneden in de eetkamer hield niemand het droog terwijl ze over de babyfoon naar het gesprek in Puds kamer luisterden. Voor de Sufferns waren dit tranen van vreugde, omdat hun zoon, hun broer en hun echtgenoot eindelijk weer was teruggekomen.
Die nacht bedreef Lou Suffern de liefde met zijn vrouw, en na afloop hield hij haar stevig tegen zich aan gedrukt, en hij streek over haar zijdezachte haar tot hij indommelde en ook toen nog volgden zijn vingers de contouren van haar gezicht: het wipneusje, haar hoge jukbeenderen, het puntje van haar kin, langs haar kaak en vervolgens langs haar haargrens, alsof hij een blinde was die haar voor het eerst zag.
“Ik zal altijd van je houden,” fluisterde hij tegen haar, en ze glimlachte, al bijna in dromenland.
Die droomwereld viel midden in de nacht in duigen toen Ruth gewekt werd door de zoemer van het hek. Half slapend en in haar ochtendjas liet ze Raphie en Jessica binnen. Quentin en Lou’s vader vergezelden haar. Ze wilden het huis beschermen tegen gevaren op dat late tijdstip. Maar hiertegen konden ze haar niet beschermen.
“Goedemorgen,” zei Raphie op sombere toon toen ze allemaal in de woonkamer waren. “Het spijt me dat ik jullie zo laat kom storen.”
Ruth keek naar de jonge agente naast hem, naar haar donkere ogen die koud en verdrietig leken, naar het gras en opgedroogde modder op haar laarzen, die strak om haar marineblauwe broek zaten. Naar de krasjes over haar gezicht en de snee die ze probeerde te verhullen achter haar haar.
“Wat is er gebeurd?” fluisterde Ruth, en haar stem stokte. “Vertel het me, alsjeblieft.”
“Mevrouw Suffern, ik denk dat u beter kunt gaan zitten,” zei Raphie zacht.
“We moeten Lou halen,” fluisterde ze tegen Quentin. “Hij lag niet in bed toen ik wakker werd, hij moet in zijn studeerkamer zijn.”
“Ruth,” zei de jonge agente, zo zacht dat Ruth de moed helemaal verloor, en haar lichaam verslapte. Ze stond toe dat Quentin haar voorzichtig tussen hem en Lou’s vader in op de bank trok. Ze grepen elkaars handen, knepen zo hard dat ze een stevige keten vormden, en ze luisterden naar Raphie en Jessica die hun vertelden dat hun leven veranderd was op een manier die niet te bevatten was, dat hun zoon, hun broer en hun echtgenoot hen net zo plotseling had verlaten als hij aangekomen was.
Terwijl de Kerstman in het hele land cadeautjes achterliet, terwijl lampjes in ramen uitgingen, terwijl kransen op deuren vingers op lippen werden, jaloezieën naar beneden gingen en de oogleden van een slapend huis dichtvielen, uren voordat er bij een ander huis in een andere wijk een kalkoen door een ruit ging, moest Ruth Suffern er nog achter komen dat ze ondanks het verlies van haar echtgenoot zwanger was geworden van zijn kind. En met de rest van de familie besefte ze pas op dat moment welk geschenk Lou hun in de vroege uurtjes van die kerstochtend in werkelijkheid had gegeven.