HOOFDSTUK 8
Eén vogel in de hand en tien in de lucht
Om halfden ‘s-avonds spuugde de stad Lou uit en de kustweg op die naar zijn huis in Howth leidde, een plaatsje vlak buiten Dublin. Langs de strandkust stond een rij huizen, als een barokke lijst om een volmaakt waterverfschilderij. Ze waren verwaaid en aangetast na een leven lang zilte lucht, en helemaal in de Amerikaanse sfeer met enorme kerstmannen en rendieren op fonkelende daken. Achter elk raam met open gordijnen twinkelden de lampjes van kerstbomen, en Lou herinnerde zich hoe hij als kind geprobeerd had zo veel mogelijk bomen te tellen als hij erlangs kwam. Rechts kon Lou aan de andere kant van de baai Dalkey en Killiney zien liggen. De verlichting van Dublin fonkelde achter de olieachtig zwarte zee, als sidderalen die opflitsten in een donkere bron.
Howth was al zolang Lou zich kon herinneren zijn droombestemming geweest. Zijn eerste herinnering was er letterlijk eentje aan deze plek, zijn eerste gevoel van verlangen, erbij te willen horen en er vervolgens ook echt bij te horen. De vissers-en-jachthaven in het noorden van County Dublin was een populair voorstadje ten noorden van Howth Head, vijftien kilometer van Dublin. Howth was een dorp met geschiedenis: klifpaden die langs het dorp en de vervallen abdij liepen, een vijftiende-eeuws kasteel met rododendrontuinen en vele vuurtorens langs de kustlijn. Het was een druk, populair dorp met pubs, hotels en uitstekende visrestaurants. Het had een adembenemend uitzicht over de baai van Dublin en de Wicklow Mountains en Boyne Valley verderop. Howth was een schiereiland dat met een flintertje land verbonden was met de rest van Ierland. Een flintertje land dat Lou’s dagelijkse leven verbond met dat van zijn gezin. Het was maar een flard, waardoor Lou op stormachtige dagen vanuit het raam van zijn kantoor naar de razende Liffey keek en zich voorstelde hoe de woeste grijze golven over die flard zouden denderen, als vlammen aan het land zouden likken en zijn gezin dreigden af te snijden van de rest van het land. In die dagdromen was hij soms weg van zijn gezin, voorgoed van hen afgesneden. Op de mooiere momenten was hij bij hen en beschermde hij hen tegen de elementen door zijn armen om hen heen te slaan.
Achter hun grote, keurig verzorgde tuin bevond zich wild en woest land dat uitkeek over de baai van Dublin, vol paars heidekruid en onbewerkt gras dat tot je middel kwam. Aan de voorkant konden ze Ireland’s Eye zien, en op een heldere dag was het uitzicht zo adembenemend dat het bijna leek alsof er een groen scherm aan de wolken was gehangen dat tot de bodem van de oceaan liep. Aan het uiteinde van de haven strekte zich een pier uit, waar Lou graag lange wandelingen op maakte, ook al was hij in zijn eentje. Dat was niet altijd het geval geweest; zijn liefde voor de pier was begonnen toen zijn ouders hem, Marcia en zijn oudere broer Quentin elke zondag meenamen naar Howth, in weer en wind, om een wandeling over de pier te maken. Die dagen waren of zo heet dat hij het ijs nog kon proeven dat hij at zodra hij voet op de pier zette, of zo stormachtig dat de wind hen zo geselde dat ze zich aan elkaar vastklampten om te voorkomen dat ze voorgoed in de zee werden gezwiept.
Op zulke dagen ging Lou op in zijn eigen wereld. Op die dagen was hij namelijk een piraat op volle zee. Hij was een strandmeester. Hij was een soldaat. Hij was een walvis. Hij was alles wat hij maar wilde zijn. Hij was alles wat hij zelf niet was. Het eerste stuk van elke wandeling over de pier liep hij achteruit en keek hij naar hun auto op de parkeerplaats tot de felrode kleur niet langer zichtbaar was en de mensen pinguïns waren geworden: donkere stipjes die zonder duidelijk herkenbare bewegingen maar wat waggelden.
Lou hield er nog steeds van over die pier te lopen, zijn aanloop naar een gevoel van rust. Hij hield ervan naar de auto’s te kijken en naar de huizen op de randen van het klif die kleiner werden naarmate hij verder weg liep van het land. Hij stond zij aan zij met de vuurtoren en allebei keken ze uit over het water. Na een lange werkweek gooide hij al zijn zorgen en problemen naar het water en zag ze met een plop neerkomen op het water en naar de bodem zinken.
De avond dat Lou naar huis reed na zijn eerste ontmoeting met Gabe was het echter te laat om over de pier te lopen. De knop van zijn uitzicht was omgedraaid, het enige wat hij nog zag was duisternis en af en toe het licht van een vuurtoren. Ondanks het late tijdstip en het feit dat het halverwege de week was, was het dorp niet de gebruikelijke stille schuilplaats. Zo vlak voor kerst puilde elk restaurant uit met gasten die dineerden, en met kerstborrels, jaarlijkse bijeenkomsten en feesten. Alle boten zouden die nacht aan wal liggen en de zeehonden zouden ver van de pier zijn, hun buiken vol met de makreel die de bezoekers kochten en ze toewierpen. De slingerende weg die over de heuvel liep was nu zwart en stil, en omdat hij het gevoel had dat hij dicht bij zijn huis was en omdat er verder toch niemand was, drukte hij het gaspedaal van zijn Porsche 911 diep in. Hij deed zijn raampje open en voelde de ijskoude lucht door zijn haar waaien, en op weg naar het hoogste punt van Howth luisterde hij naar het geluid van de motor, dat tussen de heuvels en bomen door weergalmde. Onder hem fonkelden duizenden lichtjes in de stad en ze zagen hem als een spin door het gras de beboste bergwand op gaan.
Als klap op de vuurpijl na de dag die hij had gehad hoorde hij een doordringend geluid. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegel en vloekte toen hij achter zich een politiewagen met felle zwaailichten zag. Hij haalde zijn voet van het gaspedaal in de hoop dat hij ingehaald zou worden, maar het was tevergeefs, het was inderdaad om hem te doen. Hij gaf richting aan en stopte. Met zijn handen op het stuur keek hij hoe een vertrouwde figuur uit de auto stapte. De man liep langzaam naar de zijkant van Lou’s voertuig en keek in het donker om zich heen alsof hij op zijn gemak wandelde, waardoor Lou tijd genoeg had zijn hersens te pijnigen: hoe heette die brigadier ook alweer? Lou zette de schallende muziek uit en keek beter naar de man in de zijspiegel, in de hoop dat zijn naam hem te binnen zou schieten.
De man posteerde zichzelf voor Lou’s deur en bukte om door het open raampje naar binnen te kijken.
“Meneer Suffern,” zei hij, tot Lou’s opluchting zonder een spoortje ironie.
“Brigadier O’Reilly.” Hij herinnerde zich de naam precies op het juiste moment en wierp de man een glimlach toe, waarbij hij zo veel tanden toonde dat hij op een zenuwachtige chimpansee leek.
“Dit is een vertrouwd tafereel,” zei brigadier O’Reilly met een grijns. “Helaas voor u gaan we kennelijk rond dezelfde tijd op huis aan.”
“Ja, inderdaad, meneer. Neem me niet kwalijk. Het was rustig, dus ik dacht dat het wel kon. Er was geen kip op de weg.”
“Nee, maar er was blijkbaar wel een ezel.”
“Daar zegt u wat,” zei Lou lachend, en hij stak schuldbewust zijn handen in de lucht. “Het is het laatste stuk voordat ik thuis ben, geloof me, ik drukte echt net een paar seconden voor u me liet stoppen het gaspedaal in. Ik kan niet wachten tot ik thuis ben.”
“Ik hoorde uw motor helemaal in Sutton Cross, een heel eind verderop.”
“Het is stil vanavond.”
“En uw motor maakt veel lawaai, dat weet ik, maar je weet maar nooit, meneer Suffern. Je weet maar nooit.”
“U laat me vast niet nog een keer gaan met een waarschuwing,” zei Lou, en hij probeerde oprechtheid en schuldbewustheid te combineren in een innemende glimlach. Allebei tegelijkertijd.
“Ik neem aan dat u weet hoe hard u mag rijden?”
“Zestig kilometer.”
“Niet honderd en…”
De brigadier zweeg opeens en schoot overeind, waardoor Lou het oogcontact met hem verloor en naar de gesp van zijn riem keek. Hij wist niet wat de brigadier van plan was, dus hij bleef zitten en keek door het raam naar de weg die zich voor hem uitstrekte. Hij hoopte dat hij niet nog meer strafpunten op zijn rijbewijs kreeg. Twaalf was het aantal waarbij hij zijn rijbewijs kwijtraakte, en met acht punten kwam hij er al aardig in de buurt. Hij wierp een vlugge blik op de brigadier en zag hem naar zijn linkerzak grijpen.
“Zoekt u een pen?” riep Lou, en hij stak zijn hand in zijn binnenzak.
De brigadier deinsde achteruit en draaide zich weg van Lou.
“Hé, gaat het?” vroeg Lou bezorgd. Hij reikte naar de kruk van het portier maar bedacht zich toen. De brigadier gromde iets onverstaanbaars, en de toon suggereerde een soort waarschuwing. In de zijspiegel zag Lou hem langzaam teruglopen naar zijn auto. Hij had een ongebruikelijke tred. Hij leek een beetje met zijn linkerbeen te slepen. Was hij dronken? Toen opende de brigadier het portier van zijn auto, stapte weer in, startte de motor, maakte rechtsomkeert en weg was hij. Lou fronste zijn wenkbrauwen. Zelfs nu zijn dag op zijn einde liep, werd hij nog elk moment vreemder.
Lou reed de oprit op met dezelfde gevoelens van trots en tevredenheid die hij elke avond ervoer als hij thuiskwam. Voor de meeste mensen deden afmetingen er niet toe, maar Lou hoorde niet bij de meeste mensen en voor hem waren de dingen die hij bezat een maatstaf voor de man die hij was. Hij wilde het beste van alles, en voor hem werd dat uitgedrukt in afmetingen en hoeveelheden. Hoewel het huis in een veilige doodlopende straat met maar een paar huizen lag, vlak bij het hoogste punt van Howth, had hij de bestaande muren nog hoger laten maken en voor de ingang een groot automatisch hek met camera’s laten aanbrengen.
De lichten in de slaapkamers van de kinderen aan de voorkant van het huis waren uit, en Lou voelde zich onmiddellijk merkwaardig opgelucht.
“Ik ben thuis!” riep hij naar het stille huis.
Er klonk een zacht geluid van een ademloze en lichtelijk hysterische vrouw die uit de televisiekamer aan het eind van de gang riep hoe we moesten bewegen. Ruths fitness-dvd.
Hij deed zijn stropdas los en maakte het bovenste knoopje van zijn overhemd los, schopte zijn schoenen weg, voelde de vloerverwarming door het marmer heen zijn voeten koesteren en ging door de post op het tafeltje in de hal. Zijn gedachten kwamen langzaam tot bedaren, en gesprekken die hij gevoerd had in vergaderingen en telefoontjes ebden langzaam weg. De stemmen waren er nog wel, maar leken nu iets zachter te klinken. Bij elke laag kleren die hij uittrok—zijn jas gooide hij over de stoel, zijn colbert op de tafel, zijn schoenen schopte hij op de grond, zijn stropdas landde op de tafel maar viel alsnog op de grond, zijn koffertje hier, los geld en sleutels daar—voelde hij de gebeurtenissen van de dag wegvallen.
“Hallo!” riep hij opnieuw, luider deze keer, toen hij besefte dat niemand—dat wil zeggen: zijn vrouw—hem was komen begroeten. Misschien had ze het te druk met vier keer in- en uitademen, zoals de hysterische vrouw op het televisiescherm deed.
“Sst,” hoorde hij van de tweede verdieping, gevolgd door het gekraak van vloerplanken toen zijn vrouw over de overloop liep.
Dat vond hij vervelend. Niet het gekraak, want het was een oud huis en daar was niets aan te doen, maar hij had er moeite mee dat hem het zwijgen werd opgelegd. Na een dag onafgebroken praten, met intelligent jargon, overredingskracht en intelligente gesprekken, het aangaan, ontwikkelen en afronden van deals, had niemand die hij had ontmoet op een bepaald moment ‘sst’ gezegd. Dat was de taal van leraren en bibliothecaressen. Niet van volwassenen in hun eigen huis. Hij had het gevoel dat hij de echte wereld had achtergelaten en een crèche was binnengestapt. Hij was nog geen minuut binnen en ergerde zich al. Dat gebeurde wel vaker de laatste tijd.
“Ik heb Pud net weer naar bed gebracht. Hij heeft een slechte avond,” fluisterde Ruth boven aan de trap. Hoewel Lou deze manier van praten begreep, vond hij het maar niets. Net als ‘sst’ was dit volwassen fluisteren iets voor kinderen in een klaslokaal of tieners die hun huis in of uit glipten. Hij hield niet van beperkingen, vooral niet in zijn eigen huis. Dus dat irriteerde hem ook.
“Pud’ over wie ze het had was hun zoon Ross. Hij was net een jaar oud en hield nog vast aan zijn babyvet. Zijn huid leek op rauw croissantdeeg of een pudding. Vandaar zijn bijnaam Pud, die helaas voor Ross leek te blijven hangen.
“Da’s niks nieuws,” mompelde hij, en hij bedoelde Puds weigering om te slapen, terwijl hij door de post zocht naar iets wat niet op een rekening leek. Hij opende een paar enveloppen en liet ze achter op het tafeltje. Stukken gescheurd papier zweefden naar de grond.
Ruth kwam naar beneden, gehuld in een velours trainingspak annex pyjama, hij kon niet echt meer onderscheiden wat ze tegenwoordig droeg. Haar lange donkerbruine haar was in een hoge paardenstaart gebonden en ze schuifelde op slippers op hem af. Het geluid deed pijn aan zijn oren, het was nog erger dan het geluid van een stofzuiger, dat tot op dat moment zijn minst favoriete geluid was geweest.
“Hoi,” zei ze met een lach, en het vermoeide gezicht verdween en hij ving een glimp op van de vrouw met wie hij was getrouwd. Zodra hij het zag verdween het echter weer, en hij vroeg zich af of hij het zich had ingebeeld, of dat deel van haar überhaupt wel bestond. Het gezicht van de vrouw die hij elke dag zag kwam naar hem toe om hem op de lippen te kussen.
“Goeie dag gehad?” vroeg ze.
“Druk.”
“Maar goed?”
Zijn aandacht werd getrokken door de inhoud van een envelop. Na een tijdje voelde hij de intensiteit van een starende blik.
“Hmm?”
Hij keek op.
“Ik vroeg of je een goeie dag hebt gehad.”
“Ja, en ik zei: “Druk.””
“Ja, en ik zei: “Maar goed?” Je hebt het elke dag druk, maar niet al je dagen zijn goed. Ik hoop dat het een goeie dag was,” zei ze geforceerd.
“Zo klink je anders niet,” antwoordde hij, met zijn blik weer op de brief.
“Ik klink net zoals de eerste keer dat ik het vroeg.” Ze hield haar toon ongedwongen.
“Ruth, ik lees m’n post!”
“Dat zie ik,” mompelde ze, en ze bukte om de lege gescheurde enveloppen op te pakken die op de grond en het tafeltje lagen.
“Hoe was het hier vandaag?” vroeg hij, een andere envelop openend. Het papier dwarrelde naar de grond.
“De gebruikelijke chaos. En voordat je thuiskwam had ik net voor de duizendste keer opgeruimd,” zei ze, en ze bukte heel doelbewust om nog een prop papier op te rapen. “Marcia heeft een paar keer gebeld, ze vroeg naar je. Toen ik de telefoon eindelijk kon vinden. Pud had het toestel weer verstopt, ik heb me rot gezocht. Hoe dan ook, ze wil dat je helpt beslissen over een locatie voor het feest van je vader. Ze vond het een goed idee om hier een tent neer te zetten, en Quentin natuurlijk niet. Hij wil het op de zeilclub. Ik denk dat je vader allebei prima vindt—nee, dat is niet waar, ik denk dat je vader geen van beide wil, maar aangezien alles geregeld wordt zonder zijn inbreng, vindt hij allebei prima. Je moeder bemoeit zich er niet mee. Dus wat heb je tegen haar gezegd?”
Stilte. Ze keek geduldig toe hoe hij de laatste pagina van het document las en wachtte op een antwoord. Toen hij hem opvouwde en op het tafeltje liet vallen, pakte hij een andere.
“Lieverd?”
“Hmmm?”
“Ik vroeg je over Marcia,” zei ze knarsetandend, en ze pakte de nieuwe stukjes papier op die op de grond waren gevallen.
“O ja.” Hij vouwde weer een brief open. “Ze was gewoon, eh…” Hij werd afgeleid door de inhoud.
“Ja?” zei ze op luide toon.
Hij keek op en staarde haar aan alsof hij voor het eerst merkte dat ze er was.
“Ze belde over het feest.” Hij trok een gezicht.
“Dat weet ik.”
“Hoe weet je dat?” Hij las weer verder.
“Omdat ze…laat maar.” Begin opnieuw. “Ze is echt opgewonden over het feest, hè? Het is mooi om te zien dat ze ergens werk van maakt na het jaar dat ze gehad heeft. Ze ratelde maar door over het eten en de muziek…” Haar stem stierf weg.
Stilte.
“Hmm?”
“Marcia,” zei ze, en ze wreef vermoeid in haar ogen. “We hebben het over Marcia, maar je hebt het druk, dus…” Ze liep naar de keuken.
“O, dat. Ik neem haar het feest uit handen. Alison gaat het organiseren.”
Ruth bleef staan. “Alison?”
“Ja, mijn secretaresse. Ze is nieuw. Heb je haar al ontmoet?”
“Nog niet.” Ze liep langzaam op hem af. “Lieverd, Marcia vond het heel leuk om het feest te organiseren.”
“En nu vindt Alison het leuk,” zei hij met een glimlach. “Maar niet heus.” Hij lachte.
Ze lachte geduldig om het grapje en wachtte tot ze hem de nek zou omdraaien omdat hij het feest van Marcia had afgepakt en aan een vrouw had gegeven die niets wist over de man die vierde dat hij zeventig jaar oud was, met de mensen van wie hij hield en die van hem hielden.
Ze ademde diep in en haar schouders ontspanden toen ze uitademde. Begon opnieuw.
“Je eten is klaar.” Ze liep weer richting de keuken. “Je hoeft het alleen nog maar een minuutje op te warmen. En ik heb die appeltaart gekocht die je zo lekker vindt.”
“Ik heb al gegeten,” zei hij, en hij vouwde de brief op en scheurde hem in stukjes. Een paar stukjes papier dwarrelden naar de grond. Ze bleef staan, door het geluid van het papier dat op het marmer terechtkwam of door zijn woorden, maar hoe dan ook verstijfde ze.
“Ik raap het wel op,” zei hij geïrriteerd.
Ze draaide zich langzaam om en zei zacht: “Waar heb je gegeten?”
“Shanahans. Een entrecote. Ik zit vol.” Afwezig wreef hij over zijn buik.
“Met wie?”
“Collega’s.”
“Wie?”
“Wat is dit, de Spaanse Inquisitie?”
“Nee, gewoon een vrouw die haar echtgenoot vraagt met wie hij heeft gegeten.”
“Een paar jongens van kantoor. Je kent ze niet.”
“Ik wou dat je het me had laten weten.”
“Het was geen gezellig avondje. Niemand had zijn vrouw bij zich.”
“Dat bedoelde ik niet. Ik had het graag willen weten, anders had ik niet voor je gekookt.”
“Jezus, Ruth, het spijt me dat je gekookt hebt en een stomme taart hebt gekocht!” riep hij woedend.
“Sst,” zei ze, en ze sloot haar ogen in de hoop dat zijn stemverheffing de baby niet had gewekt.
“Nee! Niks sst!” riep hij. “Oké?” Hij liep de zitkamer in. Zijn schoenen liet hij midden in de gang achter en het tafeltje lag bezaaid met papieren en enveloppen.
Ruth ademde opnieuw diep in, wendde zich af van de rotzooi en liep naar de andere kant van het huis.
Toen Lou zich weer bij zijn vrouw voegde zat ze aan de keukentafel, waar ze lasagne met een salade at, met daarnaast de taart. Ze keek naar vrouwen in spandex die heen en weer sprongen op het grote plasmascherm in de aangrenzende woonkamer.
“Ik dacht dat je al gegeten had met de kinderen,” zei hij nadat hij een tijdje naar haar had gekeken.
“Dat heb ik ook,” zei ze met volle mond.
“Waarom eet je dan nog een keer?” Hij keek op zijn horloge. “Het is bijna elf uur. Een beetje laat om te eten.”
“Jij eet ook op dit tijdstip,” zei ze met een frons.
“Ja, maar ik klaag niet dat ik dik ben om vervolgens twee keer warm te eten met taart toe,” zei hij lachend.
Ze slikte het eten door. Het voelde alsof er een rots door haar keel werd geperst.
Hij besefte niet wat hij zei en hij had haar niet willen kwetsen. Hij wilde haar nooit kwetsen, hij deed het gewoon. Na een lange stilte waarin Ruths woede afnam en ze weer trek kreeg, ging Lou naast haar aan de keukentafel in de serre zitten. Aan de andere kant van het raam kleefde de duisternis aan het koude glas, vastbesloten om binnen te komen. Daarachter bevonden zich de duizenden lichtjes van de stad aan de andere kant van de baai, alsof er kerstverlichting aan de duisternis bungelde.
“Het was een vreemde dag,” zei Lou uiteindelijk.
“Hoezo?”
“Ik weet het niet,” verzuchtte hij. “Hij voelde gewoon vreemd aan. Ik voelde me vreemd.”
“Zo voel ik me meestal,” zei Ruth met een glimlach.
“Volgens mij ben ik verkouden aan het worden. Ik voel me…niet lekker.”
Ze legde een hand op zijn voorhoofd. “Je bent niet warm.”
“Nee?” Hij keek haar verbaasd aan en voelde toen zelf. “Ik heb het warm. Het komt door een man op m’n werk.” Hij schudde zijn hoofd. “Zo vreemd.”
Ruth keek hem fronsend aan. Ze was er niet aan gewend dat hij niet uit zijn woorden kon komen.
“Het begon zo goed.” Hij liet zijn wijn rondwalsen in zijn glas. “Ik heb voor ons kantoor een man ontmoet, Gabe. Een dakloze. Nou ja, ik weet niet of hij dakloos was, hij zegt dat hij een slaapplek heeft, maar hij bedelde op straat.”
Op dat moment begon de babyfoon te knetteren toen Pud zachtjes begon te huilen. Het begon als een zacht, slaperig gekreun. Ruth legde haar mes en vork neer, schoof het halflege bord opzij en bad dat hij zou ophouden.
“Hoe dan ook,” ging Lou verder, die het niet eens merkte, “ik kocht koffie voor hem en we raakten aan de praat.”
“Dat was aardig van je,” zei Ruth. Haar moederinstinct roerde zich en de enige stem die ze nu kon horen was die van haar kind, toen zijn slaperige gekreun overging in regelrecht gebrul.
“Hij deed me aan mezelf denken,” zei Lou, enigszins verbaasd. “Hij leek sprekend op mij en we hadden een heel grappig gesprek over schoenen.” Hij dacht eraan terug en lachte. “Hij herinnerde zich elk paar schoenen dat het gebouw binnenging, dus ik heb hem aangenomen. Nou ja, niet echt, ik belde Harry, en—”
“Lou, hoor je dat niet?”
Hij keek haar wezenloos aan, aanvankelijk geïrriteerd dat ze hem had onderbroken, en toen hield hij zijn hoofd schuin om te luisteren.
Eindelijk bereikte het gebrul zijn gedachten.
“Goed, ga maar,” zei hij, en hij wreef over de brug van zijn neus. “Als je maar niet vergeet dat ik je over mijn dag vertelde omdat je altijd klaagt dat ik dat niet doe,” mompelde hij.
“Wat bedoel je?” Ze verhief haar stem. “Je zoon huilt. Moet ik hier de hele avond blijven zitten terwijl hij om hulp roept tot jij een keer klaar bent met je verhaal over een dakloze die van schoenen houdt, of denk je dat je ooit uit jezelf een keer bij hem zou gaan kijken?”
“Ik ga wel,” zei hij boos, hoewel hij niet opstond.
“Nee, ik ga wel.” Ze stond op van de tafel. “Ik wil dat je het uit jezelf doet. Je doet het niet voor een schouderklopje, Lou, je moet het willen doen.”
“Je staat zelf ook niet te trappelen,” bromde hij, aan zijn manchetknopen frunnikend.
Ze was al bijna bij de keukendeur maar bleef staan. “Weet je dat je Ross nog niet één keer naar bed hebt gebracht?”
“O, je meent het serieus, want je gebruikt zelfs zijn echte naam. Waar komt dit opeens vandaan?”
Het kwam er allemaal uit, zo gefrustreerd was ze. “Je hebt nog geen luier verschoond, je hebt hem geen eten gegeven.”
“Ik heb hem wel eten gegeven,” protesteerde hij.
Het gebrul werd luider.
“Je hebt nog nooit een fles klaargemaakt, nog nooit gekookt, hem nooit aangekleed of met hem gespeeld. Je hebt geen moment alleen met hem doorgebracht zonder dat ik elke vijf minuten aan moet komen rennen omdat jij een e–mail moet versturen of een telefoontje moet beantwoorden. Dit kind is nu al meer dan een jaar op deze wereld, Lou. Meer dan een jaar.”
“Wacht even.” Hij haalde zijn hand door zijn haar en hield hem daar. Hij trok met een vuist een handvol haar strak, een bewijs van zijn woede.
“Hoe zijn we van mijn dag, waar je altijd van alles over wilt weten, van minuut tot minuut, uitgekomen bij deze aanval?”
“Je was zo druk aan het praten dat je je eigen kind niet hoorde,” zei ze vermoeid, in de wetenschap dat dit gesprek zou gaan zoals elke ruzie die ze ooit hadden gehad.
Lou keek de kamer rond en stak dramatisch zijn handen uit om het hele huis erbij te betrekken. “Denk je dat ik de hele dag achter mijn bureau met m’n duimen zit te draaien? Nee, ik werk keihard om alles in balans te houden zodat jij en de kinderen dit allemaal kunnen hebben, zodat ik Ross eten kan geven, dus neem me niet kwalijk als ik niet elke ochtend een geprakte banaan in zijn mond stop.”
“Jij houdt niks in balans, Lou. Je verkiest het ene boven het andere. Dat is wat anders.”
“Ik kan niet op twee plekken tegelijk zijn, Ruth! Als je hier hulp nodig hebt hoefje maar een gil te geven en we huren een nanny in, dat heb ik al gezegd.”
Hij wist dat hij zojuist een grotere ruzie was aangegaan, en terwijl Puds gebrul op de babyfoon nog luider werd, bereidde hij zich voor op de onvermijdelijke uitbarsting. Om dezelfde discussie te voorkomen, voegde hij er bijna aan toe: “En ik beloof dat ik met deze niet naar bed ga.”
Maar er kwam geen discussie. Ze liet haar schouders hangen en haar hele houding veranderde toen ze het gevecht opgaf en naar haar zoon ging.
Lou pakte de afstandsbediening en richtte hem als een pistool op de tv. Met een kwade druk op de knop zette hij hem uit. De zwetende vrouwen in spandex verkleinden tot een klein lichtcirkeltje in het midden van het scherm en verdwenen toen helemaal.
Hij pakte het bord met appeltaart en prikte erin. Hij vroeg zich af hoe het zover had kunnen komen sinds hij was thuisgekomen. Het zou eindigen zoals zo veel avonden eindigden: hij zou naar bed gaan en zij zou al slapen of doen alsof ze sliep. Een paar uur later zou hij wakker worden, zijn oefeningen doen, douchen en naar zijn werk gaan.
Hij zuchtte en bij het uitademen merkte hij dat Puds gebrul niet langer te horen was, hoewel de babyfoon nog wel knetterde. Hij liep erheen om hem uit te zetten en hoorde andere geluiden. Hij draaide de volumeknop hoger. Zijn hart brak toen het geluid van Ruth die zachtjes snikte de keuken vulde.