HOOFDSTUK 11
De Jongleur
Om vijf uur, toen Lou naar huis had moeten gaan om op tijd te zijn voor Lucy’s toneelstuk, ijsbeerde hij door zijn kantoor. Van de deur naar het bureau, van het bureau naar de deur en weer terug. Heen en weer. De deur stond wijd open zodat Lou eventueel de gang op kon schieten naar het kantoor van Patterson, waar hij zou meedelen dat hij het niet ging redden koffie te drinken met Bruce Archer. Net als Patterson had hij familieverplichtingen. Vanavond zou zijn dochter een blaadje zijn. Om de een of andere reden kreeg hij er slappe knieën van. Elke keer dat hij bij de drempel kwam bleef hij abrupt staan, draaide zich om en ijsbeerde weer om zijn bureau heen.
Alison keek elke keer dat hij de deuropening bereikte nieuwsgierig op van haar tikwerk. Ten slotte staakte het geluid van haar acrylnagels op de toetsen.
“Lou, kan ik iets voor je doen?”
Hij keek naar haar alsof hij nu pas besefte dat hij op een kantoor was en dat Alison er al die tijd geweest was. Hij rechtte zijn rug, deed zijn stropdas goed en schraapte zijn keel.
“Eh…nee, dank je, Alison,” zei hij, plechtiger dan de bedoeling was. Hij wilde zo graag bewijzen dat hij niet gek was dat hij een dronken man leek die zijn best deed nuchter over te komen.
Hij liep weer naar zijn bureau maar bleef toen staan en stak zijn hoofd om de deur.
“Nu je het zegt, Alison, die afspraak om koffie te drinken…”
“Met Bruce Archer, ja.”
“Dat is toch alleen koffiedrinken?”
“Dat zei meneer Patterson.”
“En hij weet dat de afspraak met mij is?”
“Meneer Patterson?”
“Nee, Bruce Archer.”
“Meneer Patterson heeft hem gebeld om uit te leggen dat hij niet kon komen maar dat een collega van hem met alle plezier met hem wilde afspreken.”
“Oké. Dus hij rekent misschien niet op mij?”
“Moet ik dat voor je bevestigen? Nog een keer?”
“Eh…nee. Ik bedoel ja.” Hij dacht een tijdje na. Alisons hand zweefde boven de hoorn. “Nee,” zei hij, en hij liep zijn kantoor weer in. Een paar tellen later stak hij zijn hoofd weer om de hoek. “Ja. Bevestig het.” En snel schoot hij weer naar binnen.
Al ijsberend hoorde hij Alison vrolijk “Hoi Gabe!” roepen.
Lou verstarde en waarom wist hij ook niet, maar hij rende naar de deur, waar hij met zijn rug tegen de muur bleef staan en door de open deur naar hun gesprek luisterde.
“Hoi Alison.”
“Wat zie je er keurig uit vandaag.”
“Dank je. Meneer Patterson heeft gevraagd of ik een paar klusjes voor hem wil opknappen, dus het leek me een goed idee me iets netter te kleden.”
Lou gluurde door de spleet bij de scharnieren van de deur en zag dat Gabes nieuwe haar net als dat van Lou keurig gekamd was. Een nieuw, donker pak dat op dat van Lou leek hing in plastic gehuld over zijn schouder.
“Is je nieuwe pak ook voor hierboven?” vroeg Alison.
“O, dit? Dit heb ik gekregen. Je weet nooit wanneer een pak van pas komt,” zei hij, wat Lou een heel merkwaardig antwoord vond. “Hoe dan ook, ik kwam je deze brengen. Volgens mij zijn het plattegronden. Ik geloof dat Lou ze wilde zien.”
“Hoe kom je hieraan?”
“Ik heb ze opgehaald bij de architect.”
“Maar die werkte thuis vandaag,” zei Alison, die verbaasd in de lichtbruine envelop keek.
“Ja, ik heb ze bij hem thuis opgehaald.”
“Maar Lou vroeg meneer Patterson hier vijf minuten geleden om. Hoe heb je ze zo snel kunnen halen?”
“O, ik weet niet, gewoon, je weet wel…” Lou zag Gabe zijn schouders ophalen.
“Nee, ik weet het niet,” zei Alison lachend. “Maar ik zou het wel willen weten. Ga zo door en het zou me niet verbazen als meneer Patterson je Lou’s baan nog geeft.”
Ze lachten en Lou nam zich nijdig voor Alison het leven na dit gesprek zuur te maken.
“Is Lou in zijn kamer?”
“Ja. Hoezo?”
“Gaat hij straks naar Bruce Archer?”
“Ja. Ik geloof het wel. Hoezo?”
“O, zomaar. Ik vroeg het me af. Is Alfred vrij vanavond?”
“Grappig, dat vroeg Lou net ook al. Ja, Alfred is vrij, ik heb het gecheckt bij zijn secretaresse. Dat is Louise, je zult haar wel leuk vinden.” Ze lachte flirterig.
“Dus even voor de duidelijkheid. Lou weet dat Alfred beschikbaar is om af te spreken met Bruce, als Lou besluit niet te gaan.”
“Ja, dat heb ik al tegen hem gezegd. Hoezo, wat is er aan de hand?” Ze ging zachter praten. “Wat is er zo belangrijk aan vanavond? Lou doet er raar over.”
“Ja? Hmm.”
Dat was de druppel. Lou kon het niet meer verdragen. Hij sloot de deur van zijn kantoor, waar ze ongetwijfeld van schrokken. Hij ging aan zijn bureau zitten en pakte zijn telefoon.
“Ja?” antwoordde Alison.
“Verbind me door met Harry uit de postkamer, en bel daarna Ronan Pearson om te checken of Gabe de plattegronden persoonlijk bij hem heeft opgehaald. En doe het zonder dat Gabe het te weten komt.”
“Ja, natuurlijk, één momentje alstublieft,” zei ze heel professioneel met haar beste telefoonstem.
De telefoon ging over en Lou deed opnieuw zijn stropdas goed, kuchte even en draaide zijn bovenmaatse leren stoel naar het raam. Het was koud maar helder zonder een zuchtje wind terwijl winkelend publiek heen en weer snelde en volledig opging in de nieuwe religie voor die tijd van het jaar, hun armen volgeladen met tassen tussen de primaire kleuren van de talrijke neonreclames.
“Geel,” blafte Harry in de hoorn.
“Harry, met Lou.”
“Wat?” vroeg Harry op luide toon, met achter zich het harde geluid van machines en stemmen, en Lou moest zijn stem wel verheffen. Hij keek achter zich om er zeker van te zijn dat de kust veilig was. “Met Lou, Harry.”
“Lou wie?”
“Suffern.”
“O, ha, Lou, wat kan ik voor je doen? Is je post weer naar de twaalfde gegaan?”
“Nee, nee, ik heb m’n post gekregen, dank je.”
“Mooi. Die nieuwe jongen die je geregeld hebt is geniaal, vind je niet?”
“Ja?”
“Gabe? Absoluut. Iedereen belt me en is laaiend enthousiast. Hij is een godsgeschenk. En ik meen het, hij had op geen beter moment kunnen komen. Je weet dat we het moeilijk hadden. Van alle jaren dat ik hier werk is dit de drukste kerst. Alles gaat steeds sneller en sneller, lijkt het wel. Dat moet wel, want ik ga absoluut niet langzamer. Je hebt een goeie uitgekozen, Lou, die hou je te goed van me. Wat kan ik voor je doen?”
“Nou, over Gabe,” zei hij langzaam, en zijn hart ging tekeer. “Je weet dat hij andere werkzaamheden heeft aangenomen in het gebouw. Werk buiten de postkamer.”
“En of ik dat gehoord heb. Hij was hartstikke opgewonden vanochtend. Hij is in z’n pauze ook een nieuw pak gaan kopen. Ik weet niet waar hij de tijd vandaan haalt, sommigen lukt het amper om een sigaret op te steken in de tijd die ze hebben. Hij is snel, die jongen. Het duurt vast niet lang of we zijn hem hier kwijt en werkt hij boven bij jullie. Patterson lijkt hem aardig te vinden. Ik ben blij voor hem, het is een goeie knul.”
“Ja, nou ja, ik belde om het je te vertellen. Ik wil niet dat het zijn werk voor jou beïnvloedt.” Lou probeerde het nog één keer. “Je wilt niet dat hij afgeleid is en met zijn gedachten bij dingen is die hij op deze verdiepingen doet. Snap je? Het is zo hectisch hier en voor je het weet ben je afgeleid.”
“Dat waardeer ik, Lou, maar wat hij na één uur ‘s middags doet is zijn zaak. Om eerlijk te zijn ben ik blij dat hij nog iets anders heeft gevonden. Hij doet zijn werk zo snel dat het niet meevalt hem tot de eerste pauze bezig te houden.”
“O. Oké. Nou ja, als hij lastig is doe je maar wat jou goed lijkt, Harry. Ik wil niet dat je je verplicht voelt hem om mij aan te houden. Snap je?”
“Dat weet ik, Lou. Het is een goeie knul, je hoeft je nergens zorgen om te maken.”
“Oké. Dank je. Werk ze, Harry.”
De verbinding werd verbroken. Lou zuchtte en draaide zijn stoel langzaam terug om het toestel in de houder te zetten. Al draaiend kwam hij oog in oog met Gabe, die achter zijn bureau stond en aandachtig naar hem keek.
Lou schrok op, liet het toestel vallen en slaakte een kreet. “Jezus!” Hij bracht zijn hand naar zijn bonkende hart.
“Nee. Ik ben het maar,” zei Gabe, en zijn blauwe ogen keken Lou doordringend aan.
“Heb je nooit van kloppen gehoord? Waar is Alison?” Lou boog opzij en zag dat ze niet op haar plek zat. “Hoe lang sta je hier al?”
“Lang genoeg.” Gabes stem klonk zacht, en dat bracht Lou nog het meest van zijn stuk. “Probeer je me in de problemen te brengen, Lou?”
“Wat?” Lou’s hart bonkte als een bezetene. Hij was nog niet bekomen van de schrik en was ook van slag door Alisons afwezigheid en Gabe die vlak bij hem stond. Zijn aanwezigheid bracht hem van zijn stuk.
“Nee,” zei hij, moeizaam slikkend, en hij verachtte zichzelf opeens om zijn zwakte.
“Ik belde Henry om te vragen of hij tevreden met je was. Meer niet.” Hij was zich ervan bewust dat hij klonk als een schooljongen die zichzelf verdedigde.
“En is hij dat?”
“Blijkbaar wel, ja. Maar je moet begrijpen dat ik me verantwoordelijk voel omdat ik je heb gevonden.”
“Je hebt me gevonden,” zei Gabe met een glimlach, en hij sprak de woorden uit alsof hij ze nooit gehoord of uitgesproken had.
“Wat is daar zo grappig aan?”
“Niks.” Gabe bleef lachen, en hij keek met zijn handen in zijn zakken Lou’s kantoor rond, met dezelfde minzame blik die jaloezie noch bewondering uitdrukte.
“Het is nu tweeëntwintig over vijf en drieëndertig seconden,” zei Gabe, zonder op zijn horloge te kijken. “Vierendertig, vijfendertig, zesendertig…” Hij draaide zich lachend naar Lou. “Nou ja, je snapt het wel.”
“En?”
Lou trok zijn colbertje aan en probeerde heimelijk een blik op zijn horloge te werpen om het te controleren. Het was precies tweeëntwintig over vijf.
“Je moet weg, toch?”
“Ziet het er niet uit alsof ik wegga dan?”
Gabe liep naar de vergadertafel en pakte drie stukken fruit van de schaal—twee sinaasappels en een appel—die hij stuk voor stuk nauwkeurig bekeek. “Beslissingen, beslissingen,” zei hij. Hij hield de drie stukken fruit in zijn hand.
“Trek?” vroeg Lou geagiteerd.
“Nee,” lachte Gabe opnieuw. “Kun jij jongleren?”
Hetzelfde gevoel overviel Lou weer, en hij wist weer precies wat hem niet zinde aan Gabe. Het waren zulke vragen, opmerkingen en mededelingen die Lou op een andere manier raakten dan de bedoeling was.
“Ik zou maar opnemen?” voegde Gabe er nog aan toe.
“Hè?”
Voordat Gabe kon antwoorden ging de telefoon en hoewel hij liever wilde dat Alison zijn telefoontjes screende, dook hij erbovenop. Het was Ruth.
“Hoi schat.” Hij gebaarde naar Gabe dat hij privacy wilde, maar Gabe begon te jongleren met het fruit. Lou wendde zich van hem af, maar hij voelde zich ongemakkelijk met Gabe achter zich, en hij draaide zich weer om om een oogje op Gabe te houden. Hij ging zachter praten.
“Eh, ja, over vanavond, er is iets tussen gekomen, en—”
“Lou, dit doe je me niet aan,” zei Ruth. “Lucy zal er kapot van zijn.”
“Ik red alleen het toneelstuk niet, lieverd, en Lucy merkt niet eens dat ik er niet ben, het zal hartstikke donker zijn. Zeg maar dat ik er was. De rest van de avond is geen probleem. Patterson heeft me gevraagd een van onze cliënten te ontmoeten. Het is heel belangrijk, en misschien helpt het me om Cliffs baan te krijgen, snap je?”
“Ja, ik snap het. En als je promotie maakt ben je nog vaker weg.”
“Nee, nee. Ik moet alleen een paar maanden bikkelen om mezelf te bewijzen.”
“Voor wie moet je je bewijzen? Laurence weet al wat je kunt, je werkt daar al vijfjaar. Maar goed, daar wil ik het nu niet over hebben. Haal je het toneelstuk of niet?”
“Het toneelstuk?” Lou beet op zijn lip en keek op zijn horloge. “Nee, nee, ik red het niet.”
Gabe liet de appel vallen, die over de vloerbedekking naar Lou’s bureau rolde, en bleef jongleren met de sinaasappels. Lou had een kinderlijk tevreden gevoel over Gabes falen.
“Maar je bent wel op tijd voor het eten? Met je ouders en Alexandra en Quentin? Je moeder belde net om te zeggen dat ze er heel veel zin in had. Het is een maand geleden dat je bij ze langs bent geweest.”
“Niet waar. Ik heb pa…” Hij zweeg terwijl hij in gedachten terugrekende. “Nou ja, misschien is het bijna een maand geleden.” Een maand? De tijd was voorbijgevlogen.
Voor Lou was een bezoekje aan zijn ouders een vervelend karwei, net als het bed opmaken. Als hij het een tijdje niet deed speelde de aanblik van de slordige lakens door zijn gedachten tot hij het bed opmaakte om er maar van af te zijn. Hij was dan altijd tevreden dat hij het had afgerond, en net wanneer hij dacht dat het achter de rug was, werd hij wakker en wist hij dat hij weer helemaal opnieuw moest beginnen. Bij de gedachte aan zijn vader die zich beklaagde dat ze elkaar zo lang geleden voor het laatst hadden gezien, wilde hij de andere kant op rennen. Het was het dreinende zinnetje dat hem gek maakte. Hoewel hij zich ook wel schuldig voelde, wilde hij voornamelijk nog langer wegblijven om die woorden maar niet te horen. Hij moest in de stemming zijn om ze te horen, zodat hij de gevoelens die ze opwekten opzij kon zetten en hij niet terug zou blaffen over de lange dagen die hij maakte en de deals die hij gesloten had, alleen maar om zijn vader het zwijgen op te leggen. Vandaag was hij absoluut niet in de stemming. Misschien zou het makkelijker zijn als hij thuiskwam als ze allemaal al een paar drankjes op hadden.
“Het etentje red ik misschien niet, maar ik ben thuis voor het toetje. Op mijn erewoord.”
Gabe liet een sinaasappel vallen en Lou wilde juichen van blijdschap. In plaats daarvan hield hij zich in en bleef hij smoesjes verzinnen voor Ruth en weigerde hij zich te verontschuldigen over iets waar hij niets aan kon doen.
Uiteindelijk hing Lou op en hij sloeg zijn armen over elkaar. “Wat is er zo grappig?” vroeg Gabe, die de overgebleven sinaasappel omhooggooide en weer opving, met de andere hand in zijn zak.
“Niet zo’n goeie jongleur, hè?” zei hij grijnzend.
“Touche,” zei Gabe met een lach. “Goed gezien. Ik ben er inderdaad niet goed in, maar het is niet echt jongleren als ik er al voor gekozen had die twee te laten vallen en deze in mijn hand te houden, of wel?”
Lou fronste zijn wenkbrauwen bij dat merkwaardige antwoord en deed alsof hij iets op zijn bureau zocht, trok zijn jas aan en maakte zich klaar om te gaan.
“Nee, Gabe, het is inderdaad geen jongleren als je ervoor kiest…” Hij zweeg opeens toen hij besefte wat hij zei en in gedachten Ruths stem hoorde. Zijn hoofd schoot omhoog en hij voelde die rillingen weer, maar Gabe was al weg en de sinaasappel lag voor hem op zijn bureau.
“Alison.” Lou beende met de sinaasappel in zijn hand zijn kamer uit. “Is Gabe net uit m’n kamer gekomen?”
Alison gebaarde dat hij even moest wachten terwijl ze iets noteerde in een schrijfblok en naar de stem aan de andere kant van de lijn luisterde.
“Alison,” onderbrak hij haar opnieuw, en ze raakte enigszins in paniek. Ze schreef sneller, knikte en hield nu haar hele hand op.
“Alison!” snauwde hij, en hij hield zijn hand over de hoorn om haar gesprek te beëindigen. “Ik heb niet de hele dag.”
Ze staarde hem met open mond aan. De hoorn bungelde in haar hand. “Ik geloof gewoon niet dat je…”
“Nou, geloof het maar. Kwam Gabe net voorbij?” vroeg hij. Zijn stem klonk gejaagd en haastig in een poging zijn hart bij te houden.
“Eh…” Ze nam haar tijd. “Hij kwam een minuut of twintig geleden naar me toe, en…”
“Ja, ja, dat weet ik. Hij was net in mijn kamer en toen was hij weg. Nu net. Kwam hij voorbijlopen?”
“Dat moet wel, maar…”
“Heb je hem gezien?”
“Nee, ik was aan de telefoon, en—”
“Jezus.” Hij sloeg op het bureau met zijn vuist, die toch al pijn deed. “Kut.” Hij drukte hem tegen zijn borst.
“Wat is er, Lou? Rustig maar.” Alison stond op en stak haar hand naar hem uit.
Lou deinsde achteruit. “O, trouwens,” zei hij op zachtere toon, en hij boog weer naar haar toe, “komt er ooit post voor me binnen op eenanderenaam?”
“Hoe bedoel je?”
“Je weet wel…” Hij keek van links naar rechts en bewoog zijn lippen nauwelijks toen hij sprak. “Aloysius,” mompelde hij.
“Aloysius?” zei ze op luide toon.
Hij sloeg zijn ogen ten hemel. “Stil,” mompelde hij.
“Nee.” Ze ging zachter praten. “Ik heb nooit de naam Aloysius op de post zien staan.” Alsof haar stem er een tijdje over deed voordat die haar oren bereikte glimlachte ze, waarna ze proestte en in lachen uitbarstte. “Waarom zou er in godsnaam Aloy—” Ze zag hoe hij keek en haar glimlach verdween. “O. O jee.” Haar stem steeg een octaaf. “Wat een mooie naam!”
Lou liep over de nieuwe voetgangersbrug die de twee opgeknapte kades met elkaar verbond, van de North Wall Quay naar Sir John Rogerson’s Quay. Honderd meter over de brug en hij was op zijn bestemming, The Ferryman, de enige authentieke pub op dit stuk van de kades. Het was geen plek voor cappuccino’s of ciabatta’s, en daardoor kwam er een specifiek publiek. Er zaten een paar mensen die kerstinkopen hadden gedaan en van de gebaande wegen waren gekuierd om op adem te komen en hun paarse vingers om warme glazen te vouwen. Op het winkelpubliek na zat de pub vol met werknemers, jong en oud, die zich ontspanden na het werk van die dag. De stoelen waren gevuld met pakken, de tafels stonden vol met glazen bier en borrels. Het was even na zessen en mensen waren het zakencentrum ontvlucht naar het dichtstbijzijnde toevluchtsoord waar ze hun geloof in bier uit het vat konden belijden.
Bruce Archer was zo iemand. Hij stond met een Guinness in zijn hand tegen de bar gedrukt en bulderde het uit over iets wat iemand achter hem gezegd had. Nog een pak. En daarnaast stond er nog een. Schoudervulling aan schoudervulling. Krijtstreeppakken en sokken met ruitpatroon. Nog meer glimmende schoenen en koffertjes met spreadsheets, cirkeldiagrammen en marktprognoses. Geen van hen dronk koffie. Hij had het kunnen weten. Hij had het niet geweten, maar toen hij zag hoe ze elkaar op de schouder sloegen en hardop lachten verbaasde het hem niet, en dus had hij het tegelijkertijd al die tijd wél geweten.
Bruce draaide zich om en zag hem staan. “Lou!” riep hij dwars door de ruimte met zijn zware Bostonse accent, waardoor hoofden zich omdraaiden, niet naar Bruce maar naar de knappe en onberispelijke man naar wie hij schreeuwde. “Lou Suffern! Goed om je te zien!”
Hij stond op van de kruk en liep met uitgestoken hand op Lou af.
Na een stevige handdruk schudde hij hem energiek terwijl hij hem enthousiast op de rug sloeg. “Laat me je voorstellen. Jongens, dit is Lou, Lou Suffern, werkt voor Patterson Developments. We hebben samengewerkt aan dat gebouw in Manhattan waar ik het over had en we hebben een keer een gestoorde avond doorgebracht, dat geloof je niet. Lou, dit is Derek van…” En dus ging Lou op in een zee van namen terwijl hij werd voorgesteld, namen die hij direct weer vergat. Elke keer dat hij een hand schudde die of te hard kneep, te klam of slap was of zijn schouder op en neer pompte, verbande hij het beeld van zijn vrouw en dochter uit zijn gedachten. Hij probeerde te vergeten dat hij zijn gezin hiervoor had laten zitten. Hij probeerde het te vergeten toen ze hem geen koffie lieten bestellen en in plaats daarvan volgoten met bier, zoals ze zijn poging na één glas weg te gaan negeerden. En toen na het tweede. En na het derde. Hij had geen zin om elke keer de discussie aan te gaan en liet zijn bestelling veranderen in een Jack Daniel’s, en toen zijn mobieltje ging liet hij zich door hun puberale gejoel overhalen niet op te nemen. En na dat alles hoefden ze hem niet meer over te halen. Hij zou de hele rit uitzitten, met zijn telefoon die op stil stond en om de tien minuten trilde toen Ruth belde. Hij wist dat Ruth het nu wel zou begrijpen; als ze dat niet deed was ze extreem onredelijk.
Een meisje aan de andere kant van de bar trok zijn aandacht, er stond nog een whisky-cola op de bar. Even later bevond hij zich buiten bij de rokers en stond hij te twijfelen of hij een taxi zou aanhouden of iemand moest zoeken met wie hij naar huis kon gaan. Maar Lou had het te koud en hij was te gefrustreerd, en dus liet hij alle logica en redelijkheid varen terwijl hij weer naar binnen ging en alleen nog werk maakte van zijn ambitie.