HALVERWEGE

Dinsdag

“Ja, het gaat goed met mij. En je rozen staan er zo mooi bij, Peter, ze zijn echt prachtig. Rustig aan doen…? Is toch helemaal niet nodig. Mijn leven is hoe dan ook verschrikkelijk rustig nu ik geen baantje heb.” Het doet me goed, die belangstellende kalme stem aan de andere kant van de lijn. Hij heeft het nu te druk met zijn buizenversterkers om even langs te kunnen komen. Maar het komende weekend, zou hij mij dan kunnen zien? Ik zeg dat het kan. Dat het me erg gezellig lijkt. Gezellig, denk ik als ik heb neergelegd. Ook weer zo’n woord waar ik eigenlijk een hekel aan heb. Maar ik zou zo gauw geen ander weten.

Woensdag

Marijke is kennelijk ingeseind door haar broer.

“Peter komt in het weekend bij jou langs hè?”, zegt ze, nadat ze me heeft uitgenodigd voor een kop koffie.

“Het verbaast mij niets. Hij vond het zo vreselijk toen hij jou tegen die auto aan zag rijden. Ik heb hem zelden zo onder de indruk gezien. Ik heb trouwens meteen gedacht, die eerste keer dat jij bij ons op de borrel kwam toen Peter er was, ik dacht…”

“Marijke, als-je-blieft!”, zeg ik. Ze kijkt me verbaasd aan.

“Wat bedoel je?”

“Ik weet wat je wilde zeggen, maar je moet het niet zeggen, Marijke.”

“Dat ik vind dat Peteren jij bij elkaar passen?”, vraag ze verbaasd.

“Bedoelde je dat?”

“Ja,” zeg ik, “dat bedoelde ik.”

“Dan zeg ik het toch gewoon niet,” zegt ze opgewekt.

Donderdag

Moniek belt om te vragen hoe het met me gaat.

“Jij ook altijd met die boodschappentassen aan je stuur!”, zegt ze.

“Ik heb altijd geweten dat het nog eens verkeerd zou aflopen. De punt van die tas kwam zeker tussen je spaken? Ik heb ook een keer zoiets gehad, ik zat op de middelbare school, we reden met losse handen en onze sturen raakten in elkaar. Je moet gewoon een autootje kopen. Je bent de enige vrouw die ik ken zonder rijbewijs. Je hebt geen idee hoe makkelijk het is om overal droog en snel te komen.”

“En jij hebt geen idee hoe heerlijk het is om zelfs met rotweer een beetje lichaamsbeweging te krijgen. Echt, niemand krijgt mij van de fiets af.” Ze snuift.

“Ik spreek je nog wel eens,” zegt ze.

Donderdag

Ellen informeert naar de bezigheden van Peter. Dat hij een eigen zaakje heeft bevalt haar wel. Maar dat hij zelfs op zaterdag met zijn werk bezig is, vindt ze minder.

“Dat kan nog wel eens vervelend voor je worden,” voorspelt ze.

“Het is trouwens hoe dan ook leuker als je een man hebt die met de VUT is of zoiets. Dan kun je op elk moment samen gaan doen waar je zin in hebt. We hebben tenslotte allemaal ons hele leven gewerkt, we hebben nu wel eens recht op een beetje vrijheid en plezier.” Ik kijk haar verbijsterd aan. Voor zover ik weet heeft Ellen maar een korte periode in haar leven haar eigen brood verdiend. Ze trouwde met een man die geld genoeg had en kreeg na haar scheiding een royale alimentatie. Ze erfde nog iets van haar ouders en nestelde zich behaaglijk in een leven van vrouw die niet hoeft te werken als ze geen zin heeft. Vreemd, om uitgerekend héar een pleidooi te horen houden voor een beetje rust aan het eind van een werkzaam leven.

“Jij zou ook moeten ophouden met die baantjes van je,” zegt ze.

“Wat verdien je er nu helemaal mee. Als je bekijkt wat je overhoudt nadat je belasting hebt betaald, kun je het net zo goed niet doen.”

“Maar ik vind het leuk om te werken,” zeg ik.

“Ik ga echt binnenkort weer iets zoeken.” Ze wijst met een glanzend roodgelakte nagel naar haar voorhoofd.

“Tja, Anne-Wil, je moet het zelf weten. Maar volgens mij vergooi je je leven. Er is nu eindelijk weer een man aan de horizon verschenen, als ik jou was zou ik zorgen dat ik die te pakken krijg,”

“Te wat…?” vraag ik.

“Pakken,” zegt ze.

“Te pakken krijgt. Je verstond best wat ik zei, Anne-Wil. En je hoeft niet zo nuffig te doen alsof mannen voor het oprapen liggen. Je weet net zo goed als ik dat wij een rotleeftijd hebben om nog een partner te vinden. Dertigers hebben het er al moeilijk mee. Dus kun je nagaan.” Ik doe mijn mond open en weer dicht. Wat ik wilde zeggen was hoe ontzettend vervelend ik die toespelingen vind op het feit dat er komend weekend een man bij me op bezoek komt. Alsof ik ergens in de woestijn van Egypte een graftombe met een mummie erin heb opgegraven.

“Denk maar niet dat ik Arnt ooit nog laat gaan,” zegt ze tevreden.

“Gelijk heb je. Hebben is hebben!”, zeg ik, pinniger dan ik had bedoeld. Maar Ellen is er totaal niet van onder de indruk.

“Zo is het maar net,” zegt ze.

Vrijdag

Bart heeft het uitgemaakt met Annet. Hij kon niet meer tegen de stiekeme ontmoetingen, en tegen verliefd zijn op iemand die het ook op hem is, maar nooit met hem naar feestjes of op vakantie gaat.

“Als ik zou weten hoelang het nog gaat duren zou het anders zijn,” zegt hij.

“Ik kan het best een jaartje volhouden als het moet. Maar er is gewoon geen vooruitzicht. Ze wil mij niet kwijt, maar hem ook niet. Wat moet je dan?” We zitten in de tuin en er is geen grotere tegenstelling denkbaar dan de zonovergoten bloemen op de achtergrond en zijn bleke, verdrietige gezicht.

“Ik denk dat dit de beste oplossing is,” zeg ik.

“In elk geval voor jezelf. Het leven is zo heerlijk als je verliefd bent. Ik vond het vanaf het begin al jammer dat jullie er geen van beiden van konden genieten omdat het allemaal stiekem moest. Nu ben je tenminste weer vrij om iemand anders te ontmoeten.”

Bart zegt dat hij er niet aan moet denken. Voor hem hoeft het niet meer. Wat heeft hij tot nu toe voor vriendinnen gehad. Er was altijd iets mee aan de hand. Even was het leuk en dan kwamen de problemen.

“Ik heb gewoon geen geluk,” zegt hij.

“Hè, ja!” zeg ik, “dat moet je jezelf vooral gaan aanpraten, dan komt het wel voor elkaar.” Hij is ineens boos.

“Het is toch zo? Ik weet best dat je wilt dat alles goed met me gaat, maar je bent toch niet blind. Je hebt zelf ook gezien dat het altijd verkeerd afloopt.”

“Het hoeft ook maar één keer goed af te lopen,” zeg ik. Hij schudt zijn hoofd, en ik zie dat hij eigenlijk moet lachen.

“En dan ook nog een moeder die altijd het laatste woord heeft!”, zegt hij.

Zaterdag

De verbouwingsplannen van George zijn afgekeurd. Alleen als twee-onder-één-kap dezelfde verandering aan de voorgevel willen, valt er nog over te praten, vertelt Ankie de Wit. Vooral omdat dezelfde verandering al heeft plaatsgevonden bij soortgelijke huizen in de straat.

“Wil je er echt niet nog eens over nadenken?”, vraagt ze. En het dringt ineens tot me door dat ze naar mij is toegestuurd door haar man.

Zondag

We zitten tegenover elkaar aan de tuintafel. Eerst zijn we de tuin door gewandeld. Peter weet niet veel van tuinieren, maar hij houdt van planten en geniet van het buiten zijn. Samen met zijn vriendin had hij een huis even buiten de stad. Er zat een tuin bij en ze hadden een klein stukje gereserveerd voor sla en tomaten en boontjes. Gewoon om het idee iets van eigen grond te eten.

“Het meeste gaf je weg,” zegt hij. Alle sla kwam tegelijk op, alle tomaten waren tegelijk rijp. Maar het had wel iets, om je vrienden groente van eigen bodem te kunnen aanbieden. Het gaf een gevoel van terug naar de natuur. Later, toen zijn vriendin en hij uit elkaar gingen, is hij in de stad boven zijn zaak gaan wonen. Tijdelijk was de bedoeling, maar het is er niet van gekomen om te verhuizen. Voor zoiets moet je een reden hebben. En het is wel makkelijk zo. Hij kijkt om zich heen.

“Maar als ik bij mensen ben met een tuin voel ik altijd een steekje van jaloezie. De gedachte dat je alleen maar een deur hoeft open te doen om op je eigen grasveldje te staan!”

“Dat nodig gemaaid moet worden,” zeg ik.

“Zal ik het even doen?”, stelt hij voor, “Daar zei ik het niet voor,” zeg ik.

“Het kan best nog een dagje wachten. Laten we liever koffie gaan drinken.” Later zullen Ellen, Marijke en Manneke vragen waarover we hebben gepraat. Wat hij zei en wat ik toen zei. Want volwassen vrouwen krijgen vaak iets schoolmeisjesachtigs over zich als het om een man gaat. Met de beste wil van de wereld zal ik dan het gesprek niet kunnen herhalen. Alleen de stemming onthoud ik. Hoe plezierig het was om maar zo’n beetje te zitten praten, in een zonovergoten tuin, wetend dat je elkaar aardig vindt.

Maandag

De schaafwondjes in mijn gezicht hebben wat rode plekken achtergelaten, maar verder herinnert niets meer aan de klap waarmee ik op de straat ben terechtgekomen. De automobilist heeft bloemen gestuurd en nog een keer opgebeld om te vragen hoe het met me was. Beide keren heeft hij er de nadruk op gelegd dat hij er n’ets aan kon doen.

“U zat ineens tegen rnijn auto,” zegt hij. Ik zeg dat ik mij ervan bewust ben dat ik onvoorzichtig van die stoep ben afgereden en dat lucht hem op.

Misschien was hij bang dat ik een advocaat in de arm zou nemen om een schadevergoeding te vragen.

“Je moest eens weten hoe vaak mensen elkaar een financiële poot proberen uit te draaien terwijl ze best weten dat ze ongelijk hebben,” zegt Bart.

“Ik wil het niet weten,” zeg ik.

“Die arme man is zich wild geschrokken. Los van het geld is het erg schokkend om iemand tegen de grond te rijden.”

“Bovendien,” zeg ik, “Peter is mijn getuige dat het mijn schuld was.” Waarop Bart niet meer bijkomt van het lachen en vervolgens zegt dat het een unieke rechtszaak zou worden, waarbij iemand een getuige meebrengt om zijn schuld te bewijzen.

Dinsdag

“Wanneer zien jullie elkaar weer?” vraagt Marijke. De verhouding tussen ons is veranderd. Heel subtiel, ik zou het nauwelijks kunnen uitleggen, maar het is een gevoel waarin ik me niet kan vergissen. Voor Marijke ben ik een klein beetje haar aanstaande schoonzusje geworden. Peter en ik hebben het er zondag even over gehad.

“Ik zit ook met kromme tenen als ze toespelingen maakt,” zegt hij.

“Maar ik krijg het er niet uit. Ze bedoelt het goed, ze wil zo graag dat ik gelukkig word. Want ‘gelukkig zijn’ kan in haar ogen alleen maar als je samen bent met iemand. En terwijl zijzelf een plezierig leven heeft als vrouw alleen, vindt ze mij incompleet. Vrouwen maken er meer van als ze alleen wonen volgens haar. En het is waar, ik steek geen kaarsen aan als ik na mijn werk thuiskom. Het zou niet in me opkomen. Maar ik ben absoluut niet ongelukkig. Je moet er iets van maken, maar dat moet je altijd, of je nu alleen woont of niet.” Later praten we over contactadvertenties. Hoe het gesprek daar op terechtkomt, weet ik achteraf niet meer. Hij heeft het een paar keer overwogen, vertelt hij.

Maar als je die advertenties leest zijn het zulke geweldig leuke, interessante, aantrekkelijke, bijzondere vrouwen dat ik denk: wat merkwaardig toch, dat je een advertentie moet zetten als je zo leuk bent! Hij kijkt mij aan.

“Wat zou jij erin zetten?” Ik haal mijn schouders op.

“Ik heb een fiets en een hond en een bandtje. En o ja, een open haard, dat wel.” Hij lacht.

“Klinkt buitengewoon aantrekkelijk in mijn oren,” zegt hij.

Woensdag

Vaker dan ik wil, denk ik aan Peter Tichelaar. Het is waar dat we het goed met elkaar kunnen vinden en dat we graag in elkaars gezelschap zijn, is overduidelijk. Maar dat is toch geen reden om zó vaak aan hem te denken! “Waarom doe je toch altijd zo moeilijk!”, zegt Ellen.

“Je bent verliefd op die man, dat kun je toch wei gewoon toegeven! Waarom geniet je er niet van, het is zo’n heerlijk gevoel. Die spanning en die opwinding, hoe vaak maak je dat nou helemaal mee in je leven? Ik zou Arnt voor geen goud willen missen, maar ik vind het wel jammer dat het zo kalm is geworden tussen ons. Veilig en vertrouwd, niks mis mee, maar soms hunker ik naar dat gevoel van verliefdheid. En jij zit er middenin. Mens, ik ben jaloers op je!”

“Jij ziet altijd alles even simpel,” zeg ik.

“Het is toch ook simpel?”, zegt ze verbaasd.

“Jullie zijn allebei vrij, waarom doe je dan zo moeilijk. In jouw plaats had ik allang met die man in bed gelegen. Werkelijk, Anne-Wil, je bent niet van deze tijd. Of is hij homo?” Ik kijk haar verbijsterd aan en zeg dan dat ik daar nog geen seconde over heb nagedacht.

“Heeft hij nog helemaal niets gedaan? Zelfs niet gezoend?” zegt ze met een frons. Ik denk aan de afgelopen zondag met Peter. Af en toe, als onze ogen elkaar ontmoetten, gebeurde er iets dat ik wel degelijk erg opwindend vond. Maar voor Ellen is dat ongetwijfeld te subtiel.

“We kennen elkaar nog maar net,” zeg ik, met het gevoel dat ik mezelf en Peter moet verdedigen.

“Tja, het kan nog in orde komen,” zegt ze.

“Maar let toch maar een beetje op. De leukste mannen zijn homo, daar heb ik me al zo vaak aan geërgerd. In elk geval kun je zelf toch wel een beetje initiatief nemen als hij het niet doet? Of wil je een verkering van zeven jaar?” Ze kijkt me hoofdschuddend aan.

“Je hebt in geen eeuwen gevrijd en nu je de kans hebt, ga je thee zitten drinken met die man.”

Als ze weg is, denk ik over haar woorden na, en ik merk dat het me behoorlijk dwarszit wat ze heeft gezegd. Waarom moet iedereen zich met ons bemoeien? Marijke stuurt blikken van verstandhouding op me af als we elkaar spreken en zou het liefste zien dat we zo snel mogelijk trouwen. Ellen vindt dat ik Peter mijn bed in moet sleuren. En wat ik zelf wil, is me door het gedram van m’n omgeving steeds minder duidelijk. Wat hebben al die mensen er ook eigenlijk mee te maken! En ondertussen wordt het steeds ingewikkelder om nog onbevangen met Peter om te gaan.

Donderdag

Het is echt warm! Als ik om een uur of negen aan de ontbijttafel zit, staat het kwik op de thermometer, die ik in de schaduw heb gelegd, al op vijfentwintig graden. En als ik niet snel de dingen doe die gedaan moeten worden, heb ik er later op de dag geen energie meer voor. Het is ongelofelijk hoe warmte je kan uitputten. Ik ben echt moe als ik naar het winkelcentrum ben geweest om boodschappen te doen. Gelukkig zijn er opvallend weinig mensen in de winkels. Het lijkt wel alsof ze met mooi weer ineens veel minder nodig hebben, terwijl je toch zou denken dat je altijd wel zo’n beetje dezelfde hoeveelheid inkopen moet doen. In elk geval is het prettig voor mij en de paar andere mensen die tussen de schappen ronddwalen. Geen rij bij de kassa en weinig verkeer op straat. Alleen vind ik die benauwde warmte steeds hinderlijker. De lust om buiten te zijn, is volkomen verdwenen. Ik zou eigenlijk over moeten gaan op tropentijden. Om een uur of zes opstaan en tussen twaalf en drie op bed gaan liggen, profiterend van het feit dat om die tijd mijn slaapkamer het koelste vertrek van het huis is.

Maar dat zijn van die dingen die je je voorneemt, maar waar het niet van komt. Wel laat ik Dinky zo vroeg mogelijk uit, nog voor het ontbijt en zelfs dan zindert de zon al boven de hei, die uitgedroogd en stoffig is. De natuur verlangt net zo naar regen als ikzelf. Maar in plaats van regen wordt het alleen maar warmer en zodra het donker is, hoor ik in alle tuinen om mij heen het geruis van water dat uit sproeiers komt, terwijl een heerlijke geur van planten en natte aarde de lucht vult.

Vrijdag

Bart komt eten. Hij belt een halfuur van tevoren op dat hij in aantocht is. Aan het geluid hoor ik dat hij vanuit de auto belt. Een keer valt het geluid zelfs helemaal weg.

“Sorry mam, een viaduct,” zegt hij.

“Heb je die telefoon in je hand?”, vraag ik en hij zegt dat hij dat inderdaad heeft.

“Leg dan maar gauw neer!”, dring ik aan. Hij lacht en zegt dat ik toch echt een beetje een tuttebol ben. En ik zeg dat hij daar ongetwijfeld gelijk in heeft, maar dat ik dan liever een tuttebol ben met een gezonde zoon dan met een zoon die een ongeluk heeft gekregen omdat hij zo druk aan het bellen was.

Zaterdag

Toen ik had neergelegd na het telefoontje van Bart was er nauwelijks nog tijd om boodschappen te doen, los van het feit dat ik daar ook niet zo’n zin in had. Het was nog steeds warm en benauwd, er hing onweer in de lucht en ik voelde me vaag duizelig, zodat ik totaal geen zin had om op de fiets te stappen en snel even naar een paar winkels te gaan. Ik had kipfilet in de koelkast liggen, een mooie basis voor een ragout met rijst erbij. Sla, tomaten en komkommer waren er ook nog. En verder ging ik er vanuit dat niemand echt zin heeft om veel te eten met dit weer.

De gedachte dat Peter zaterdagavond bij mij zou komen eten, maakte dat alle andere dingen een beetje onbelangrijk leken. Zelfs het onverwachte bezoek van Bart. Maar dat verandert als ik voor hem opendoe. Ik schrik van zijn gezicht, dat er moe en verdrietig uitziet, en ik realiseer me dat het pas een paar weken geleden is dat hij het heeft uitgemaakt met Annet. We zitten nog niet in de tuin of hij begint erover, wat eigenlijk niets voor hem is, want hij kan altijd heel goed dingen voor zich houden. Maar dit zit hem zo hoog dat hij meteen losbarst. Op een bijna kinderlijke manier wil hij van mij de bevestiging dat hij er goed aan heeft gedaan een punt achter zijn relatie met haar te zetten. Of had hij meer geduld moeten hebben, en was het dan uiteindelijk toch wel in orde gekomen? Het is die twijfel aan de juistheid van zijn beslissing die hem het meest dwars zit. Vooral omdat Annet het er zelf ook zo moeilijk mee heeft. Ze belt hem regelmatig op, en zegt dan dat dat ze hem zo mist, dat ze het zo erg vindt dat ze elkaar niet meer zien en dat ze nog steeds niet weet wat ze moet doen.

“Maar zij is degene die de beslissing moet nemen,” zegt hij.

“En zolang ze nog zoveel om haar vriend geeft en bang is om hem verdriet te doen, zit de hele situatie zo vast als een huis.” Dus kon hij niet anders dan er een punt achter zetten. Voor zover iets ooit definitief afgelopen is als twee mensen nog zoveel om elkaar geven. Ondertussen is de vriend, die van alles op de hoogte is, een tegenoffensief begonnen. Hij verwent Annet met aandacht, etentjes en cadeautjes. Bart zegt dat hij dat allemaal ook dolgraag had willen doen, maar er nooit de kans voor kreeg, omdat al hun afspraakjes stiekem moesten plaatsvinden.

“Ik heb nooit echt een kans gehad,” zegt hij. Ik zeg dat ik het niet goed vind van Annet dat ze Bart nog steeds aan het lijntje houdt. Want ook al zien ze elkaar niet meer, door de telefoongesprekken komt hij niet los van haar. Hij is het met mij eens en daarom heeft hij een dag eerder ook tegen haar gezegd dat ze niet meer moet bellen. Dus nu is er helemaal niets meer om naar uit te kijken.

“Ik moet het nog zien,” zeg ik, “dat ze niet meer belt. Ze klinkt als iemand die niet snel iets opgeeft.”

“Maar ik kan er niets mee,” zegt hij. Hij zwijgt. Op zijn voorhoofd zie ik zweetdruppels en zelf voel ik me ook klam. We zouden beter binnen kunnen gaan zitten, waar het een stuk koeler is dan hier. Ik zie dat hij zijn glas bier nog niet heeft aangeraakt, het schuim begint er een beetje treurig uit te zien.

“Zulke dingen heb jij nooit meegemaakt, mam,” zegt hij.

“Papa en jij hadden een perfect huwelijk…geen wonder dat je nooit meer iemand gevonden hebt.”

“We hadden geen perfect huwelijk,” zeg ik.

“Als we lang genoeg getrouwd waren geweest, hadden we ook problemen gekregen, daar ben ik zeker van. Jouw vader was behoorlijk autoritair, hij was er absoluut tegen dat ik buiten de deur ging werken. Terwijl ik toen al dolgraag een paar ochtenden per week een baan had willen hebben. Ik heb me er toen bij neergelegd, maar ik denk niet dat ik het was blijven accepteren als hij was doorgegaan mijn leven te bepalen.”

“Hij zou toch ook veranderd zijn,” zegt Bart.

“Misschien hadden jullie er ruzie om gekregen, maar jullie waren er vast wel uitgekomen.” Ik kijk hem nieuwsgierig aan.

“Waarom ben je daar zo zeker van?”, vraag ik.

“Omdat jullie voor elkaar gekozen hadden,” zegt hij.

“Volgens mij kan het dan niet fout gaan.” Ik voel ineens een brok in mijn keel. Wat een kind is hij eigenlijk nog. Alsof al die duizenden mensen die gaan scheiden niet ooit voor elkaar gekozen hebben. Zat het leven maar zo simpel in elkaar. Maar ik vind dit niet het moment om tegen zijn woorden in te gaan. Hij krijgt de laatste tijd al genoeg levenslessen. En ik sta op en pak zijn glas lauw bier.

“ik haal wel even een nieuwe,” zeg ik. Hij knikt en gaat met zijn ogen dicht in de zon zitten.

Zondag

Als ik de tuin uitloop met Dinky aan de lijn, is Ankie bezig met onkruid wieden. Ze staat altijd vroeg op en is dan meteen bezig met klusjes waarvoor ik de eerste uren van de dag nog geen puf heb. Ik weet zeker dat ze mij ziet, maar in plaats van haar hand op te steken of wat tegen me te zeggen, zoals ze anders doet, draait ze zich nu om. Ik sta even verbaasd stil, omdat ik niet kan geloven dat ze mij expres negeert. Maar in plaats van zich naar me toe te keren, loopt ze snel langs het huis naar de achtertuin.

Ik loop de straat uit met een vervelend gevoel in mijn maag. Het laatste waarop ik zit te wachten, is ruzie met mijn buren, en toch ziet het ernaar uit dat ik het heb. De aanleiding is niet moeilijk te achterhalen. Ik heb de verbouwingsplannen van George de mist in laten gaan, omdat ik niet met hem mee wilde doen. Maar is het dan zo vreemd dat ik geen zin heb om handenvol geld uit te geven, alleen om de voorgevel van mijn huis te laten veranderen, waarmee ik altijd tevreden ben geweest? Er zijn tenslotte grenzen aan dat je voor de lieve vrede over moet hebben.

Ik weet dat George het mij erg kwalijk neemt. Dat hij zijn hoofd wegdraait als hij mij ziet, is iets waaraan ik gewend ben geraakt, al vind ik het niet leuk. Maar Ankie en ik hadden tot nu toe een goed contact. Ik kwam af en toe bij haar koffiedrinken en soms stapte zij mijn tuin binnen voor een glas witte wijn, aan het einde van een warme dag. Ik realiseer me nu dat het een paar weken geleden is dat ik haar voor het laatst heb gesproken. Dat was de middag dat ze me kwam vertellen dat de verbouwingsplannen officieel waren afgekeurd en ik sterk het gevoel had dat ze door George was gestuurd om mij duidelijk te maken dat ik dat vervelende mens was door wie het allemaal niet door kon gaan.

Was ze toen al koel tegen me? Ik kan het me eigenlijk niet herinneren. In elk geval vind ik dat het zo niet kan. Terwijl ik over de hei loop, die nog steeds uitgedroogd is omdat het nu al een paar weken niet geregend heeft, realiseer ik me dat er veel plezier verdwenen is, toen Moniek en Pieter verhuisden. Het waren heerlijke jaren toen ze nog naast me woonden; we hadden zo’n goed contact met elkaar. Maar hoeveel dat waard was en hoe bepalend dat was voor mijn woonplezier, ben ik pas gaan beseffen toen ze weg waren.

Maandag

Onverwacht staat Peter voor de deur. Eigenlijk had ik verwacht om in het weekend iets van hem te horen, en toen de uren voorbijgingen zonder een telefoontje van hem, voelde ik me vaag teleurgesteld. Vooral toen Ellen, die een uurtje bij me in de tuin kwam zitten, zei dat ze het een veeg teken vond. Als een man al zo snel nadat je elkaar hebt leren kennen niets van zich laat horen, kan het alleen maar betekenen dat hij niet geinteresseerd is.

“Dat is een harde waarheid die je beter maar meteen onder ogen kunt zien,” zei ze, terwijl ze haar benen uitstrekte en kritisch keek of ze al bruin waren. En nu ineens staat hij daar en ik zie aan zijn gezicht dat hij het prettig vindt om me weer te zien. Even later zitten we op het terrasje in de achtertuin. Hij was van plan geweest om het weekend langs te komen, zei hij, maar het was er niet van gekomen. Er lag een boel achterstallig werk en hij had het hele weekend nodig om dat weg te werken.

“Daarom heb ik ook niet gebeld,” zegt hij.

“Ik vind het zo vervelend om eerst te zeggen dat ik kom en het dan weer te moeten afbellen.” Ik zeg dat het niet geeft, dat het fijn is dat hij nu tijd heeft kunnen vinden, en dat ik witte wijn koel heb staan, of heeft hij liever bier? Hij kiest voor bier, en ik zet een glas en een flesje voor hem neer. Ik voel de koelte van de wijn door het glas heen als ik tegenover hem ga zitten. Hij vraagt wat ik gedaan heb de afgelopen dagen en ik zeg dat ik eigenlijk schandelijk lui ben geweest, maar om de een of andere reden komt er geen gesprek op gang. De vorige keer dat hij bij me in de tuin zat, praatten we honderduit, nu vallen er lange stiltes waarin ik me een beetje onhandig en opgelaten voel. We kijken in elkaars ogen en dat maakt het gesprek er niet makkelijker op. Maar ik realiseer me dat ik ook helemaal geen zin heb om met hem te praten, en dat er maar één ding is waarnaar ik verlang en dat is zijn armen om mij heen voelen en zijn mond op de mijne.

Woensdag

“En je hebt hem laten gaan…?” Ellen kijkt mij aan alsof ik een wezen van een andere planeet ben. Ze gaat rechtop zitten in haartuinstoel en legt haar handen op haar knieën.

“Anne-Wil, wat is er met je aan de hand? Jij hebt zin in die man en hij waarschijnlijk ook in jou, jullie zitten samen in de tuin, prachtige zomeravond, de geur van bloemen, niemand in de buurt om jullie te storen EN JE LAAT HEM GAAN???” Ze laat zich achterover zakken. Haar gebruinde gezicht steekt af tegen het verschoten roze van het kussen. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Haar woorden treffen doel, ik heb mij tenslotte zelf ook afgevraagd waarom ik niet een beetje actiever ben geweest en toch moet ik lachen omdat het zo dramatisch is zoals zij het brengt. Ik denk aan ons afscheid bij de voordeur. Het was al nacht en in de meeste tuinen waren de lichtjes van kaarsen en tuinlantaarns gedoofd. Het is waar dat we weinig gesproken hadden en dat er lange en een beetje ongemakkelijke stiltes waren gevallen. En het is zeker waar dat ik mij op die zwoele avond realiseerde dat ik ook helemaal geen zin had om met hem te praten en er alleen maar naar verlangde dat hij mij in zijn armen zou nemen. Van Ellen weet ik dat je in zo’n geval tot actie moet overgaan en dat heb ik dus niet gedaan, om de doodeenvoudige reden dat ik niet zou weten hóe ik dat zou moeten aanpakken. Zoiets kun je of je kunt het niet en ik hoor tot de laatste groep. Sloom dus. Saai. Noem het wat je wilt, maar ik zit tegenover Peter in de tuin, onder de meest romantische omstandigheden die een mens zich kan voorstellen, met geurende rozen op een halve meter afstand en ook nog zo’n stom maansikkeltje en er gebeurt dus niks. Behalve bij de voordeur, want toen belandden we in elkaars armen en kwam eindelijk het moment waarnaar ik de hele avond had verlangd. Ademloos zoenen, terwijl Dinky op een meter afstand geduldig zat toe te kijken, want een open voordeur om die tijd betekent uitlaten. Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn als ik niet toevallig over Peters schouder heen het bewegende gordijn achter Marijkes raam in de gaten had gekregen. Ik verstijfde en Peter zei ‘sorry’ en liet me los. En ik had niet de moed om te zeggen wat ik vermoedde, dat zijn zusje ons vanaf haar voorkamer met de beste bedoelingen van de wereld in het oog hield. Zo zijn we uit elkaar gegaan. Na dat ene moment van toenadering een verwijdering die voor Peter waarschijnlijk onbegrijpelijk was en die ik niet kon verklaren zonder hem woedend te laten worden op Marijke.

“Er is méér!”, zegt Ellen, die mij kennelijk ook al scherp in de gaten houdt.

“Ik zie het aan je gezicht. Vertel!” Maar ik vertel niets. En voor de zoveelste keer verlang ik intens naar een onbawoond eiland.

Donderdag

“Nee,” zeg ik, “sorry Marijke, maar ik heb geen tijd om koffie te komen drinken. Ik ben de keuken aan het schoonmaken.” Als ik heb neergelegd kan ik mijzelf wel slaan. Waarom heb ik niet gewoon ‘ja’ gezegd. Dan zou ik haar kunnen zeggen wat mij dwarszit, dat ze zich te veel met mij bemoeit en dat ze met haar gegluur van eergisteren een eind over de streep is gegaan. Waarom zeg ik die dingen niet gewoon! Ik loop heen en weer door de kamer, met een hol gevoel in m’jn maag en een bonkend hart. En dan stap ik de voordeur uit en steek de straat over.

“Ben je er toch? Wat gezellig!”, zegt Marijke.

“Stond jij eergisteravond naar ons te kijken?”, vraag ik. Ze verschiet van kleur.

“Ik was toevallig nog op en ik hoorde iets en toen heb ik even gekeken.” Ik zie vlekken in haar hals verschijnen en dat maakt mij ineens heel kalm. Ik ben tenminste niet de enige die een pesthekel heeft aan zo’n gesprek.

“Marijke,” zeg ik, “dit kan niet langer. Het is een idiote situatie dat jij tegenover mij woont en dat jouw broer en ik bevriend zijn geworden. Dat is op zich al ingewikkeld genoeg. Maak het niet nog erger, Marijke kan er niet tegen als jij veelbetekenend naar mij kijkt en toespelingen maakt. En dat je ons begluurt, vind ik echt heel erg.” Ze begint te huilen, maar ook al voel ik een prop in mijn keel, ik mag hangen als ik mee ga huilen. Niet een probleem oplossen met een gezellig potje samen huilen. Ik kijk naar haar gebogen hoofd en haar schokkende schouders.

“Dat wilde ik zeggen,” zeg ik, en zonder antwoord af te wachten marcheer ik de straat over naar mijn eigen huis. In de gang leun ik even tegen de koele muur.

“Pfff,” zeg ik. En dat is voorlopig de enige tekst waartoe ik in staat ben.

Vrijdag

Ik word wakker en weet het meteen weer: ruzie met twéé buurvrouwen. De ene aan de andere kant van de heg, de andere aan de overkant van de straat. Ik zou met een verrekijkertje kunnen zien wat ze op haar boterham heeft. Zij kan, als het avond is, door een kier van het gordijn zien wat zich in mijn deuropening afspeelt. Bijvoorbeeld dat haar broer mij in zijn armen neemt en kust. Dat ik over zijn schouder heen haar gordijn zag bewegen, verbaast me nog het meest, ik was toch behoorlijk betrokken bij die onverwachte omhelzing, waarvan m’n lichaam een beetje onrustig wordt telkens als ik eraan denk. Ruzie dus met Ankie de Wit van hiernaast en Marijke van hier tegenover. Hoe krijg ik het voor elkaar. Ik geef een luide kreun en trek mijn dekbed over mijn hoofd. Ruzie is voor iemand met mijn karakter iets ondenkbaars. Ik ben niet voor niets een Weegschaal, harmonie met alle andere tekens van de dierenriem, ik lees het week na week en nu dit. Ik zal het op de een of andere manier moeten oplossen, denk ik als ik een kwartiertje later onder de douche sta. Dat Ankie de Wit boos is op mij, is zonder meer idioot. Alleen omdat ik geen zin heb om duizenden guldens uit te geven aan het veranderen van de voorgevel van mijn huis. Alsof mijn leven er leuker op wordt als die gevel is veranderd. Ik zfe er niet eens iets van, als ik binnen ben.

“Waarom heeft u uw voorgevel laten veranderen?”

“Nou, gewoon omdat het zo leuk is als ik met de hond de tuin in wandel, want verder merk ik er natuurlijk niks van.”

Ze heeft zich laten opstoken door haar man, door George die op zijn hond lijkt, agressief en vals. Een man die meer belangstelling heeft voor het uiterlijk van zijn huis dan voor het geluk van zijn vrouw en kind. Dat laatste gok ik natuurlijk, want zeker weet je zoiets nooit. Maar zelden heb ik zo’n in zichzelf gekeerd kind gezien als hun dochter; ze beweegt zich onopvallend als een muisje en zit het grootste deel van de tijd in haar kamer. En toch steekt het mij dat Ankie me negeert. Ik vond de contacten met haar gezellig, vooral toen ze een beetje los begon te komen. Hoe ik dat moet aanpakken, weet ik even niet. Marijke is een heel ander verhaal. Ze is zich doodgeschrokken toen ze merkte dat ik haar heb betrapt bij het gluren. Ze wil zo verschrikkelijk graag dat haar broertje gelukkig wordt, en ze wil ook zo verschrikkelijk graag dat hij het met mij wordt. Heb ik haar te hard aangepakt? Aan de andere kant begint het mij steeds meer te vervelen om vriendelijk te zijn en niet te zeggen wat ik ergens van vind. Mijn ervaring met Hetty van Buuren heeft een licht gevoel van triomf bij mij achtergelaten. Ik heb haar nfet over me heen laten lopen, en daar ben ik nog steeds trots op. George de Wit is het ook al niet gelukt om mij te laten doen wat hij graag wil. Ik begin zowaar een beetje onafhankelijk te worden. En is het werkelijk zo belangrijk om altijd en door iedereen ‘aardig’ gevonden te worden? Ten koste van alles? Ik heb er gewoon geen zin meer in.

Als Bart een uur later opbelt, zeg ik het.

“Ik heb besloten dat er niet meer over mij heen gelopen wordt!”, zeg ik plechtig en vooral om uit te zoeken hoe het voelt om zoiets te zeggen. Helaas komt hij bijna niet meer bij van het lachen, het indrukwekkende van de uitspraak raakt er een beetje door in het gedrang.

“Wat is daar nou zo leuk aan?”, vraag ik een beetje op mijn hart getrapt.

“Omdat je zo’n lieverd bent, mam. En omdat het zo leuk klinkt uitjouw mond. Maar je hebt groot gelijk. Je hebt altijd over je heen laten lopen. Door mij onder andere.”

“Door jou?”, zeg ik verbaasd.

“Mam, ik hou van je!”, zegt hij en ik hoor dat hij ineens heel serieus is.

“Hartstikke goed als je een beetje verandert. Maar niet te veel hoor!”

“Dat maak ik zelf wel uit!”, zeg ik pinnig.

“Wauw!”, zegt hij, “Ik merk dat ik m’n machogedrag een beetje moet gaan inperken bij jou in de buurt.”

“Als je dat maar weet,” zeg ik tevreden.

Zaterdag

Marijke steekt de straat over. Ik zie haar aankomen en ik zie ook dat ze op haar lip bijt als ze mijn hekje opendoet. Ik loop naar de voordeur, zodat ze niet hoeft te bellen. We staan even zwijgend tegenover elkaar.

“Het spijt me zo,” zegt ze. Ik sla mijn armen om haar heen.

“Fijn dat je er bent,” zeg ik.

Zondag

Ik doe mijn ogen open en kijk in die van Peter. Hij ligt op een elleboog geleund aandachtig naar me te kijken.

“Wat zie je er lief uit als je slaapt,” zegt hij, en buigt zich naar me over. Ik glimlach omdat ik nooit weet wat ik moet antwoorden als iemand iets aardigs tegen me zegt. Hij geeft me een zoen en dan liggen we een tijdje naast elkaar, mijn hoofd op zijn schouder. Ondertussen vraag ik me praktische dingen af, zoals wie van ons beiden het eerste zal gaan douchen. Ik schaam me niet voor mijn lijf, waaraan je kunt zien dat het een paar keer een zwangerschap heeft doorstaan plus borstvoedingen die per kind zeker een halfjaar hebben geduurd, maar ik vind het ook niet prettig om meteen al bloot rond te lopen waar Peter bij is. Samen naar bed gaan is toch iets heel anders dan samen opstaan, ook al zou ik op dit moment niet kunnen uitleggen wat ik daar precies mee bedoel. Het lijkt alsof Peter mijn gedachten raad.

“Zal ik maar eerst?”, stelt hij voor. Ik leg hem uit waar hij handdoeken kan vinden en waar de nieuwe tandenborstels liggen en even later hoor ik hem fluitend onder de douche staan. Het klinkt alsof hij hier al tijden woont. Zonlicht komt door een kier in de gordijnen de kamer binnen. Het wordt een mooie dag, heeft de weerman beloofd.

Ik hoor Ankie de Wit praten met George. Ze zijn kennelijk buiten aan het ontbijten. Madeion zegt iets en George valt nijdig uit.

“Geen sprake van. Ik wil er geen woord meer over horen!”, versta ik. Ankies stem klinkt sussend, maar dan hoor ik een klap en het gerinkel van serviesgoed. Hij heeft weer eens met zijn vuist op tafel geslagen. Iets dat ik hem regelmatig hoor doen en waarom ik altijd een beetje moet lachen, omdat het meer iets is voor in een toneelstuk dan voor de werkelijkheid. Maar nu is het niet leuk. Madeion begint hard te huilen, Ankies stem verheft zich en George schreeuwt ertegenin.

“Leuke buren heb je,” zegt Peter, die met een badlaken om zijn middel geknoopt de kamer binnenloopt. Ik wil iets zeggen, maar op dat moment begint Prins te blaffen. Peter verzamelt zijn kleren en verdwijnt weer. Ik sta op en trek een ochtendjas aan. Op de gang kom ik Peter tegen. Hij trekt me even naar zich toe.

“Ik kom zo,” zeg ik. Onder de douche denk ik aan de avond tevoren. Hoe we samen in de tuin hebben gezeten tot het bijna nacht was en hoe vanzelfsprekend we elkaar omhelsd hebben en naar boven zijn gegaan. En hoe prettig het was om een paar uur later naast hem in slaap te vallen, wetend dat hij er nog steed zou zijn als ik weer wakker zou worden. Dat iemand die je nog maar zo kort kent, al zo vertrouwd kan zijn! Bij de buren is het inmiddels stil geworden. Het verbaast me telkens weer hoe na een ruzie op orkaansterkte ineens de stilte van het graf op het buurhuis kan neerdalen.

Iktrek een topje en een lange linnen rok aan. In de keuken merk ik dat Peter al theewater heeft opgezet en in een steelpannetje staan twee eieren te koken, met de eierwekker ernaast. Het prettige als mannen een tijd alleen hebben gewoond, is dat ze zo handig zijn geworden. Ik ga de tuin in en loop bijna tegen hem op.

“Ik kwam even kijken waar je bleef,” zegt hij en als we elkaar zoenen, proef ik tandpasta en aftershave.

Maandag

Ik bel Manon, dieop maandag altijd thuis is. Ze heeft een leuk weekend gehad, vertelt ze. Ze is met Joris en de kinderen naar het strand geweest. Het was er lang niet zo benauwd als in de stad, en ze zijn allemaal bruin geworden.

“Wat fijn dat het weer zo goed gaat tussen jou en Joris,” zeg ik. Ze is even stil.

“Wat bedoel je daarmee?”, vraagt ze.

“Precies wat ik zeg,” zeg ik een beetje verbaasd.

“Het is toch veel fijner zo dan dat je steeds ruzie hebt met de vader van je kinderen?” Ze is weer even stil. Dan zegt ze: “Mam, ik had het je al eerder willen vertellen, maar Joris en ik zijn weer bij elkaar.” Haar stem klinkt een beetje uitdagend.

“Eerlijk gezegd verbaast het me niets,” zeg ik.

“Jullie gingen steeds vaker met elkaar om de laatste tijd. En ik heb jullie altijd een goed stel gevonden. Waarom vond je het moeilijk om het te vertellen? Dat is toch niet iets om geheimzinnig over te doen?” Ze aarzelt even.

“Ik was bang dat je het er niet mee eens zou zijn. Een man die jouw dochter heeft laten zitten voor iemand anders…ik dacht dat je er erg op tegen zou zijn.”

“O Manon,” zeg ik een beetje verdrietig, “hoe komt het toch dat je mij zo slecht kent? Ik ben er juist heel erg blij om!” En ik moet heel erg slikken, want Manons woorden zijn harder aangekomen dan ik had verwacht.

Woensdag

Ineens staan Manon en Joris voor de deur, een beetje verlegen, maar duidelijk happy. Ik sla mijn armen om Manon heen en we geven elkaar zwijgend een zoen. Dan leg ik mijn handen op de schouders van Joris, die een hoofd boven me uittorent.

“Zo,” zeg ik, “blij dat je er weer bent!”

“Ik ook,” zegt hij, en zoent me op allebei m’n wangen. Als we op het terras in de achtertuin zitten, valt er even een stilte. Zouden ze verwachten dat ik een toespraakje ga houden? Ik pak het glas witte wijn, dat voor me op tafel staat en hef het naar hen.

“Heel veel geluk samen!”, zeg ik.

“Dank je mam,” zegt Manon.

We kijken elkaar even aan en we weten allebei dat we binnenkort toch eindelijk eens dat gesprek moeten hebben waarmee een paar hardnekkige misverstanden uit de weg worden geruimd. Want nog steeds gebeurt het dat ze mij, als zich belangrijke gebeurtenissen in haar leven voordoen, als een schooljuffrouw ziet, die haar op de vingers zal tikken als ze iets verkeerd aanpakt.

Donderdag

“O,” zegt Bart nonchalant, “dat gevoel ken ik wel, dat heb ik ook heel lang gehad.”

“En ik dacht dat ik altijd zoveel begrip voor jullie had!”, zeg ik geschokt.

“Had je ook, mam. Maar jij had altijd zo’n hoge standaard. Ik vertelde ook vaak dingen niet, omdat ik zeker wist dat jij het er toch niet mee eens zou zijn.”

“Hoge standaard?”, zeg ik.

“Leg dat eens uit!”

“Dat gezonde eten van jou,” zegt Bart.

“Ik voelde me al schuldig als ik een frikadel uit een automaat trok. En die erecodes van jou. Had ik met een stom vriendje afgesproken, kon ik met een leuk vriendje gaan zwemmen en dan moest ik me toch aan die afspraak houden. Want beloofd is beloofd.”

“Dat is toch ook zo!”, zeg ik verontwaardigd.

“Dat je aan stomme mensen vast moet blijven zitten als je liever met iemand omgaat die je leuk vindt?”, zegt hij, “Nou, mam, als alle mensen er zo over dachten, konden echtscheidingsadvocaten een andere baan zoeken.”

“Dat is iets heel anders,” zeg ik.

“Ik dacht dat we het best leuk hadden, met z’n drieën.” Hij staat op en komt naast me op de bank zitten. Slaat zijn arm om mijn schouders.

“Mam, kijk niet zo treurig. We hadden het er nu over waarom Manon je niet alles vertelt. Nou, dat komt dus daarom en het is helemaal niet zo verschrikkelijk. We vertellen jou nog heel wat, vergeleken bij andere volwassen kinderen.”

“Ja, dat zal wel,” zeg ik.

Wat Bart heeft gezegd, is toch als een schok aangekomen.

“Mam, kijk nou niet zo somber ineens,” zegt Bart.

“We hebben het hartstikke goed gehad bij jou. En je bent allang niet meer zo stijf als je een paar jaar geleden was.” Ik kijk hem verbijsterd aan. Ben ik nog bezig om mijn Hoge Standaard en mijn Codes te verwerken, komt er ineens Stijf bij. Bart schiet in de lach als hij mijn gezicht ziet.

“Laten we het maar ergens anders over hebben, mam. Want volgens mij is alles wat ik zeg verkeerd.” En nu is het mijn beurt om in de lach te schieten.

“Komt door mijn Hoge Standaard, lieverd,” zeg ik.

Vrijdag

Het kost me moeite om Ellen ervan te overtuigen dat ik het nog een beetje voorbarig vind om met Peter de kennissenkring langs te gaan. Het leek haar zo leuk als we morgen bij haar en Arnt zouden komen eten.

“Kan ik die vent van jou eindelijk eens bekijken,” zegt ze. Ik zeg dat het vast nog wel een keer zal gebeuren, maar nu nog niet. We zijn nog veel te druk bezig om elkaar wat beter te leren kennen. Bovendien werkt Peter op zaterdag en komt hij pas aan het einde van de middag.

“Smoesjes,” zegt Ellen, die druk in de weer is met een flesje karmozijnrode nagellak. Waarom ze altijd bij mij haar nagels zit te doen, is mij een raadsel, maar ik houd het er maar op dat ze zich erg thuisvoelt.

“Je wilt hem gewoon nog niet delen, Hoe is hij trouwens in bed?” Ze werpt mij een onschuldige blik toe. Ik ben even sprakeloos.

“O, prima,” zeg ik dan, beseffend dat ik beter antwoord kan geven dan bij haar aankomen met een verhaal dat het mij een te intiem onderwerp is om zelfs met een goede vriendin te bespreken.

“Prima?”, herhaalt ze.

“Dan bof je. In het begin is het vaak helemaal niet prima. Voordat zo’n man door heeft wat jij leuk vindt, ben je een hele tijd verder.” Prima…tjonge, Anne-Wil, wat ben jij toch een bofkont.

Zaterdag

“Vind je het leuk als ik het weekend kom?”, vraagt Peter. Ik zeg dat het me erg leuk lijkt, als hij het weekend komt.

“Ik ben tot een uur of vijf bezig. Dan kan ik om zes uur bij jou zijn, is dat oké?”, vraagt hij. Ik zeg dat het mij erg oké lijkt. We leggen neer en ik kijk in Manons lachende gezicht.

“Tjonge mam, wat ben jij het met die man eens, schaam je je niet?”

“Totaal niet,” zeg ik.

“Zuilen we buiten gaan zitten? Het is ineens zo zonnig geworden.” We nemen onze koffie mee en lopen de tuin in. Een augustus-tuin, wat betekent dat het frisse en uitbundige er een beetje vanaf is. Tuinen zien er altijd een beetje moe uit in augustus, alsof ze er genoeg van krijgen om al die bloemen en al dat blad te dragen. En toch is het nog lang niet het einde van de zomer.

“Je ziet er goed uit, mam,” zegt Manon.

“Ik ben zo nieuwsgierig naar die Peter van jou. Hij lijkt me aardig, Jammer dat ik weg ben als hij komt.” Ze doet haar ogen dicht, haar gezicht naar de zon gewend. Een glanzend bruine huid. Het lijkt alsof de lijntjes die ik het afgelopen jaar in haar gezicht zag, zijn verdwenen toen het weer goed kwam met Joris. Ze is vandaag zonder kinderen gekomen, heeft een afspraak met een paar vriendinnen van vroeger waar ze mee gaat stappen.

“Een beetje geiten,” heeft ze gezegd.

Joris is bij de kinderen. Volgens Manon vindt hij het leuk om af en toe alleen met ze te zijn. Een heel ander contact dan als er twee ouders thuis zijn en Robbie handig kiest op wie van zijn ouders hij een beroep zal doen. Meestal wordt het dan Manon om hem te troosten als hij gevallen is en Joris als er een autootje moet worden gerepareerd.

“Het gaat zo goed tussen ons,” zegt Manon, zonder haar ogen open te doen.

“Het is beter dan het ooit is geweest. Terwijl we een tijdlang zo slecht met elkaar konden opschieten. Je kan wel van plan zijn om geen ruzie te maken, omdat de kinderen hun vader nodig hebben. Maar als ik op vrijdagavond de spulletjes van Robbie inpakte en wist dat hij dan twee dagen bij zijn vader en zijn vriendin ging wonen, was ik misselijk van woede. Vooral omdat ik wist dat zij er ook niet zo blij mee was. Ze wilde Joris en niet zijn kinderen en zijn verleden. Dus moest ik mijn kind een paar dagen toevertrouwen aan iemand die niets om hem gaf! Het is één van de redenen dat het stukgelopen is tussen hen. Want Joris had natuurlijk best in de gaten hoe het lag, en ze hadden er regelmatig ruzie over. De andere reden was ik. Hij ging mij steeds meer missen. Zoals ik hém ook steeds meer ging missen.” Ze doet haar ogen open en knippert tegen het zonlicht.

“Ik hoop dat ik het nooit meer hoef mee te maken,” zegt ze hartgrondig.

Zondag

We doen niets bijzonders en toch is alles bijzonder omdat we het samen doen. We zijn onbezorgd en vrolijk als we bij elkaar zijn en over de dingen die achter ons liggen, hebben we tot nu toe nog niet met elkaar gepraat. Dat zal nog wel een keer komen, maar op dit moment vind ik het eigenlijk wel prettig dat alles nog zo oningevuld is. Ik heb weinig behoefte om te praten over Rob, het verdriet, de jaren alleen met de kinderen, de vrienden van wie ik mij te veel voorstelde, de teleurstellingen. Dat hele leven dat zo lang lijkt als ik erop terugkijk, terwijl het zo snel voorbij is gegaan. Soms vraag ik me af óf je eigenlijk wel zoveel aan iemand moet vertellen. Gebeurtenissen die zich in de loop van jaren hebben afgespeeld, gevoelens die ontstonden en langzaam weer vervaagden, hoe kun je die op de juiste manier overbrengen in een aantal zinnen? Ik ben allang niet meer de vrouw die haar man verloor en alleen twee kinderen grootbracht. Ik ben wie ik nu ben, en is het echt zo boeiend om te horen hoe ik die vrouw ben geworden? Op dit moment is het in elk geval genoeg om bij elkaar te zijn. We zoenen, we vrijen, we maken lange wandelingen met Dinky. We luisteren naar muziek en Peter moet lachen om de volgens hem abominabele kwaliteit van mijn versterker.

“Hoe kun je ernaar luisteren,” zegt hij en houdt gelukkig na een paar minuten op met zijn lofrede op de buizenversterker als hij mijn gezicht ziet. Aan het einde van de zondagmiddag lopen we even naar de overkant om een glas te drinken bij Marijke, die haar best doet om het heel gewoon te vinden dat haar broer het weekend bij mij doorbrengt, maar toch niet kan voorkomen dat ze straalt als een jarig kind.

Woensdag

Als ik de zware boodschappentas aan mijn stuur hang, ik heb er nu eentje met korte hengsels zodat de tas bij een bocht niet tussen de spaken kan komen, hoor ik een vertrouwde stem achter mij. Ik draai me om en kijk in het gezicht van Daniël. Hij is mager geworden, maar ziet er verder goed uit.

“Jij leert het ook nooit af!”, zegt hij, terwijl hij naar de boodschappentas kijkt.

“Maar ik word wel steeds handiger,” zeg ik.

“Laten we iets gaan drinken,” stelt hij voor. Ik zet mijn fiets terug in de standaard en Daniël tilt de tas van het stuur.

“Dit is echt te gek, Anne-Wil,” zegt hij oprecht verbaasd.

“Hier zit zeker een kilo of twintig ‘m. Waarom bestel je niet via internet wat je nodig hebt, dan wordt het nog thuisbezorgd ook.”

“Kan dat dan?”, vraag ik verbaasd. Hij zegt dat het kan, alhoewel hij niet zeker weet of het ook hier kan, in deze plaats.

“Ik zal het voor je nazoeken,” belooft hij. Ik zeg dat het niet hoeft, omdat ik geen computer heb en me er ook niet voor interesseer.

“Dat is tijdelijk,” zegt hij, “over een paar jaar heeft iedereen een computer. Dan kun je je niet eens meer voorstellen dat je het ooit zónder hebt gered.”

“Ja Daniël,” zeg ik overdreven gehoorzaam. Hij kijkt me even van opzij aan.

“Oké,” zegt hij, “ik hou al op.”

Hij loodst me langs overvolle tafeltjes naar een lege tafel in een hoek van het terras. Ik bestel ijsthee en Daniël een kop koffie. We kijken elkaar aan. Het is goed om hem weer te zien.

Het is niet dat ik elke dag aan hem denk, maar hij komt regelmatig in mijn gedachten en dan vraag ik me af hoe het met hem is, hoe zijn leven is nu de druk van Barbara’s ziekte is weggevallen. Ongetwijfeld heeft hij allang weer een nieuwe vriendin. Ergens in een blad las ik dat gescheiden mannen of weduwnaars over het algemeen binnen anderhalfjaar weer een serieuze relatie hebben. Mannen zijn niet graag alleen. Een vrouw vinden schijnt makkelijker te zijn dan het voor vrouwen is om een man te vinden.

“Waar denk je aan?”, wil Daniël weten.

“Aan jou,” zeg ik.

“Hoe gaat het met je, Daniël?”

“Goed,” zegt hij.

“Heel goed. En met jou?” Ik zwijg omdat ik me ineens zo teleurgesteld voel. We hebben zoveel van elkaar gehouden en nu we elkaar weer ontmoeten neemt hij zelfs niet de moeite om behoorlijk antwoord te geven op een belangstellende vraag. Hij raadt mijn gedachten.

“Het is een tijdje heel moeilijk geweest,” zegt hij.

“Ik miste jou en Barbara had mij steeds intensiever nodig. Ik kon geen kant uit, en na een tijdje heb ik me erin geschikt dat het nu even niet belangrijk was wat ik voor mijzelf wilde. Het is goed geweest dat ik al die tijd in haar heb geïnvesteerd, ik had moeilijk met mezelf kunnen leven als ik haar had laten barsten. Door die laatste periode is de band tussen mij en de kinderen ook veel hechter geworden. Sinds Barbara’s dood hebben we nog steeds veel contact met elkaar. En Sander is aan het veranderen. Minder drinken, minder problemen. Hij volgt een avondopleiding omdat hij natuurlijk nooit wat voor school ook heeft afgemaakt. Nouchka woont samen met een leuke jongen die bijna afgestudeerd is als dierenarts. En ikzelf…” Hij haalt even zijn schouders op.

“Ik heb een paar keer een vriendin gehad. Kort. Ik was er nog niet echt aan toe, denk ik, maar je weet hoe het gaat, je voelt je alleen en je komt iemand tegen die ook behoefte heeft aan gezelschap.” Ik zeg niet dat ik het eigenlijk helemaal niet weet. De keren dat ik een vriend had, was ik hevig verliefd. Wat trouwens niet wegneemt dat de afloop hetzelfde was als bij de korte relaties waarover Daniël zo terloops praat. Hij buigt zich voorover.

“Laten we ergens gaan eten,” stelt hij voor.

“Ik heb je zolang niet gezien, er zijn ik weet niet hoeveel onderwerpen waarover ik met jou zou willen praten. Het weer bijvoorbeeld…” Hij lacht.

“We brengen jouw boodschappentas thuis en we zien daarna wel waar we terechtkomen.” Ik aarzel even. Eigenlijk is er geen enkele reden om het niet te doen en ik voel me nog steeds prettig in zijn gezelschap. Tien minuten later stopt hij voor mijn deur. Hij draagt de zware tas naar de voordeur, terwijl ik mijn sleutel zoek in mijn schoudertas. ”lk moet nog wel wat dingen in de koelkast zetten,” zeg ik. We pakken samen de tas uit, terwijl Dinky verheugd om de benen van Daniël cirkelt.

“Hij herkent me nog,” zegt Daniël.

“Hoe zou hij mij ook kunnen vergeten. Al die nachten dat ik met hem door weer en wind heb gesjouwd. Ik was een goed baasje voor hem.”

“Ja, dat was je,” zeg ik. Als we naar de auto lopen, zie ik Marijke met een snoeischaar in de voortuin staan. Ik steek mijn hand op en zij beantwoordt mijn groet, met iets stars in haar beweging.

“Was dat de slaapwandelaarster van de straat?”, informeert Daniël.

“Nee,” zeg ik kortaf. En vraag me de hele weg naar het restaurant af waarom ik niet heb gezegd dat zij het zusje van mijn vriend is.

Donderdag

Een oude vriend, die je lang niet hebt gezien en met wie je uren kunt praten als je elkaar eindelijk weer ontmoet, zo was het, de avond met Daniël. Vreemd genoeg had ik het gevoel dat we makkelijker met elkaar omgingen dan in de tijd dat we nog een relatie hadden. Of misschien is dat helemaal niet zo vreemd. De laatste maanden waren immers niet zo leuk. Barbara was zo’n barrière tussen ons. Ze vormde een probleem dat uiteindelijk onoplosbaar bleek. Want hoe kun je jaloers zijn op een vrouw die een ongeneselijke ziekte heeft? Hoe kun je haar kwalijk nemen dat ze de laatste periode van haar leven de mensen om zich heen wil hebben van wie ze houdt. En daar hoorde Daniël bij. Dat het hem in een onmogelijke positie bracht, kon haar niet schelen. En alweer: hoe kun je iemand die zo hopeloos ziek is, verwijten dat ze geen belangstelling heeft voor de problemen van anderen? We hebben er gisteravond uitgebreid over gepraat en ik merkte dat ik echt geen rancunes heb ten opzichte van Barbara. Ik vind het alleen maar treurig, dat iemand op zo’n jonge leeftijd dood moet gaan. En ik heb nog steeds bewondering voor Daniël, die boven zichzelf is uitgestegen toen ze hem nodig had.

“Het is mijn laatste kans geweest om goed te maken wat ik in ons huwelijk heb laten liggen,” zei hij.

“Ik heb haar zo laten zitten, bijna vanaf het begin van ons huwelijk totdat we uit elkaar gingen. Nu heb ik er voor haar kunnen zijn, maar de prijs was hoog!” En hij keek me aan.

“Heb je het ooit kunnen begrijpen?”, vroeg hij. Ik zei dat ik er veel moeite mee heb gehad, maar dat ik het uiteindelijk begreep. Ook al was het onmogelijk voor mij om een relatie te hebben met een man die weer bij zijn ex-vrouw ging wonen.

“Is het nu helemaal voorbij, voor jou?”, vroeg hij.

“Mijn gevoel voor jou?”, vroeg ik, en hij knikte. Ik heb gezegd dat het gevoel van liefde, van bij hem willen horen, van een gezamenlijke toekomst, bij mij voorbij is. Al een hele tijd. Gelukkig wel. Ik vroeg niet hoe het bij hem was, maar hij zei het evengoed.

“Ik denk nog heel vaak aan je en nu ikje weerzie, komen er allerlei gevoelens terug. Maar ik denk dat het bij mij hetzelfde is gegaan als bij jou. Sommige dingen gaan voorbij en als je geluk hebt, laten ze geen bittere smaak achter. En dat is met onze relatie zo gegaan. Als ik aan jou denk, herinner ik me de goede dingen.”

Wat later op de avond kwam het gesprek over de loop die ons leven heeft genomen nadat we uit elkaar waren gegaan. Er waren vriendinnen in zijn leven, één keer iemand van wie hij dacht dat ze heel speciaal voor hem zou kunnen worden.

“Maar iets in mij houdt het telkens weer tegen. Misschien ben ik wel niet geschikt voor een vaste verhouding. En jij, Anne-Wil, hoe is het met jou?” Ik vertelde over Peter, heel summier, iemand die ik nog maar kort ken maar die nu al heel veel voor mij betekent. Er veranderde even iets in het gezicht van Daniël. En het drong met een schok tot mij door dat hij het niet prettig vond te horen dat ik van iemand anders was gaan houden. Maar hij herstelde zich en zei dat hij blij voor me was en over de tafel reikte hij naar mijn hand en legde de zijne erop. Toen hij me thuisbracht, was het bijna nacht. Hij liep mee naar de voordeur en legde zijn handen op mijn schouders.

“Ik zou je vaker willen zien, Anne-Wil,” zei hij. En ik zei dat het me een goed idee leek. Hij kuste me op allebei mijn wangen en ik bleef bij de deur staan en zwaaide toen hij wegreed.

Vrijdag

Als ik terugkom van een wandeling met Dinky, zie ik bij de buren Madeion op de stoep zitten. Ze ziet er een beetje verloren en eenzaam uit. In een opwelling roep ik haar naam. Ze staat op en loopt naar me toe.

“Ik ben mijn sleutel vergeten,” zegt ze.

“Mama is de hele dag weg en papa mag ik niet bellen op de zaak.”

“Kom dan gezellig bij mij,” stel ik voor. Ze aarzelt en ik begrijp haar probleem. Ik ben de buurvrouw over wie bij haar thuis niet al te vriendelijk wordt gesproken. Dat mens dat de leuke gevelplannen van haar vader heeft verziekt met haar kapsones. Ik wacht geduldig tot ze klaar is met denken.

“Graag,” zegt ze dan en loopt met me mee naar binnen.

Vrijdag

“Wat is het hier gezellig,” zegt Madeion, als we de woonkamer binnengaan.

“En wat een mooie tuin. Gras en bloemen…wij hebben alleen maar tegels en perkjes. Mijn vader vindt gras onzin, veel te veel onderhoud. Maar ik zou best graag gras willen maaien.” Ik schiet in de lach.

“Ga je gang,” zeg ik.

“Ja echt?”, zegt ze verheugd. Ik zeg dat het eigenlijk maar een grapje van me was.

“Maar ik wil het écht graag!”, zegt ze. Even later loopt ze met een gezicht dat rood is van inspanning achter de maaier. Ik haal frisdrank voor haar uit de koelkast.

“Heb je eigenlijk al iets gegeten?”, vraag ik, als we aan de tuintafel zitten.

“Alleen vanochtend,” zegt ze.

“Maar ik heb niet echt honger.” Ik kijk naar haar. Ze heeft een lief gezichtje, donker haar dat bijna tot haar schouders valt en diepgrijze ogen waarmee ze een beetje verlegen de wereld inkijkt. Ze is het type verlegen meisje dat je af en toe even aankijkt en dan snel weer wegkijkt, langs je heen of naar haar handen, die gevouwen in haar schoot liggen. Ze is te serieus en te stil voor een meisje van haar leeftijd en ik vraag me af hoe ze is met vriendinnen. Of ze dan giechelt en ‘in een deuk ligt’ of dat ze op school een beetje een eenzaam bestaan leidt. Ik zou het willen vragen, maar ik ben bang dat het haar afschrikt. Dit is tenslotte pas de eerste keer dat we in elkaars gezelschap zijn. Terwijl ze verdergaat met maaien, bak ik in de keuken eieren voor ons. Ik dek de tuintafel en zet er een vaasje met uit de tuin geplukte bloemen op. Ze eet alsof ze in geen dagen iets naar binnen heeft gekregen.

“Hoe laat komt je moeder thuis, denk je?”, vraag ik. En ze schrikt.

“Ik kan straks best weggaan hoor,” zegt ze. Ik zeg dat ik het daarom niet zei, dat ik het juist erg leuk vind dat ze er is en ze kijkt me onderzoekend aan. Als ze ziet dat ik het meen, ontspant ze zichtbaar.

“Einde middag,” zegt ze, met een licht schouderophalen. Het is echt gezellig om haar om me heen te hebben, ontdek ik steeds meer. Nu ze besloten heeft dat ik wel aardig ben, vertelt ze ook af en toe iets. Over haar nieuwe klas, die voor het grootste deel bestaat uit klasgenootjes van het voorafgaande jaar. Maar haar beste vriendin is blijven zitten en die gaat waarschijnlijk naar een andere school.

“Gelukkig ben ik overgegaan,” zegt ze.

“Mijn vader had me wat gedaan als ik het niet had gehaald. Hij houdt niet van mislukkelingen.”

“Je bent toch geen mislukkeling, omdat je een jaartje blijft zitten?”, zeg ik.

“Dat heeft daar toch niets mee te maken?”

“Was uw man niet boos als uw kinderen met een rotlijst thuiskwamen?”, vraagt ze. Ik vertel dat hun vader al niet meer leefde toen zij op de middelbare school zaten.

“O,” zegt ze.

“Dat vonden ze zeker wel heel erg?”

“Ja,” zeg ik, “dat vonden we allemaal heel erg.”

“Was hij aardig?”, vraagt ze. Ik vertel dat hij erg veel van zijn kinderen hield, een lieve vader was. “Maar ik weet natuurlijk niet hoe hij later geweest zou zijn. Maar woedend om slechte cijfers, ik kan het me eigenlijk niet voorstellen.

“De meeste vaders zijn aardig,” zegt ze. En haastig: “Mijn vader ook, natuurlijk. Maar hij kan heel driftig zijn en dan vind ik hem minder.” Het komt er ontroerend kinderlijk uit. Ik glimlach naar haar en ze glimlacht terug. Dan springt ze op.

“Mag ik de randjes ook doen?”, vraagt ze.

Zondag

“Er is iemand voor je,” zegt Peter. Hij staat in de zon bij de keukendeur terwijl ik koffie zet. Ik kijk naar het poortje en zie Ankie de Wit een beetje aarzelend in de deuropening staan. Ik loop naar haar toe.

“Hallo Ank, wat gezellig. Wil je koffie?”

“Nee dank je,” zegt ze. Ik zie dat ze een beetje zenuwachtig is. Ik stel Peter aan haar voor, die daarna nonchalant de tuin inwandelt, kennelijk vanuit het gevoel dat hij ons beter even alleen kan laten.

“Ik wilde je even bedanken dat je Madeion vrijdag hebt opgevangen,” zegt ze.

“Ze was zo enthousiast. Als het aan haar had gelegen had ze allang weer bij je op de stoep gestaan.”

“Dat had van mij best gemogen,” zeg ik.

“Je hebt een leuke dochter, Ank. Ik had het gevoel dat ik haar al jaren kende. Maar wil je echt niet een kop koffie?” Ze zegt dat ze onmogelijk kan, dat ze zelf net thuis koffie heeft gezet en dat George er een hekel aan heeft als hij alleen moet koffiedrinken. Ze werpt een verontschuldigende blik op mij, zwaait even naar Peter en verdwijnt.

“Was dat een van de buurvrouwen met wie je ruzie had?”, informeert die.

“Niet echt ruzie,” zeg ik.

“Zij was boos op mij. Ik niet op haar. Maar ik geloof dat het nu over is, gelukkig, ik kan er helemaal niet tegen.” En ik sla mijn armen om hem heen en voel zijn warme gezicht tegen het mijne.

Dinsdag

We zitten op een terrasje in de zon, onze draagtassen tegen onze stoelen geleund. We zijn al een halve dag op stap, Manneke en ik, voor het eerst in maanden. Natuurlijk hebben we elkaar regelmatig gezien en gesproken, maar om de een of andere reden kwam het er niet van om samen iets te ondernemen. Hanneke had er nooit zin in, ze was na de laatste teleurstelling met Jaap gedeprimeerd en in zichzelf gekeerd.

“Ik heb me te veel voorgesteld van onze vriendschap,” zei ze toen ik haar een paar weken geleden voorzichtig vroeg waarom ze zich illusies over hun relatie had gemaakt. Hij had daar toch nooit aanleiding voor gegeven? Maar ze hadden het weer zo goed met elkaar, ze konden zo goed met elkaar praten na al die jaren van misverstanden en bitterheid. En ze had gevoeld dat Jaap niet gelukkig was met Sonja. Niet zoals hij zich had voorgesteld dat hij zou worden, toen hij voor haar bij Hanneke wegging.

“Anne-Wil, daar kan ik me toch niet in vergissen?”, zei ze.

“Niemand kent Jaap beter dan ik.” Ik zei dat dat misschien allang niet meer het geval was. Natuurlijk kent Hanneke hem goed. Maar met Sonja is hij nu alweer jaren getrouwd. Ze hebben twee kinderen. Een gezamenlijk leven. En geluk…“Wie is er nu honderd procent gelukkig?”, zei ik.

“Han, misschien komt hij met jou praten als hij een beetje gedeprimeerd is. Omdat jij hem er altijd weer bovenop weet te helpen. Maar op zich betekent zoiets toch niet dat er weer kansen zijn voor jou?” Ze vond het moeilijk, als ik die dingen tegen haar zei. Ze had veel liever gewild dat ik haar had gesteund in haar illusies. Maar hoe kan ik zeggen dat het heus nog wel eens goed zal komen tussen haar en Jaap als ik ervan overtuigd ben dat hij de rest van zijn leven bij Sonja zal blijven? Ik kom er niet meer zo vaak, een paar keer per jaar en dat is niet helemaal mijn keuze. Ze hebben het druk met hun baan en met hun kinderen. De keren dat ik belde om een afspraak te maken, lukte dat niet omdat ze geen tijd hadden. En ik houd niet van uitdrukkingen als: “We moeten echt een gaatje in onze agenda vinden om elkaar weer eens te zien!”

Misschien ben ik wel ouderwets wat dat betreft, is het een beetje aan mij voorbijgegaan hoe mensen tegenwoordig leven, maar ik zoek geen gaatjes voor de mensen van wie ik hou en die ik belangrijk vind. Ik zoek gaatjes voor andere dingen, die ik net zo goed zou kunnen uitstellen. Het planten van bollen. Het wieden van onkruid. De tocht naar de supermarkt. Maar voor de mensen die mij dierbaar zijn, wil ik altijd tijd hebben. En zo is het contact tussen mij en mijn broer en schoonzus een beetje op een laag pitje terechtgekomen. En als er contact is, ben ik degene die belt om te vragen hoe het is met hen en de kinderen.

“Heeft Jaap jou ooit het idee gegeven dat er voor jullie een toekomst is?”, heb ik gevraagd. En natuurlijk had hij dat niet gedaan. Maar op een avond, toen ze samen een gesprek hadden gehad en wijn hadden gedronken, heeft ze bij het afscheid haar armen om hem heen geslagen en toen hebben ze gezoend.

“En dat doe je toch niet als het geen betekenis heeft?”, zei Hanneke. Ik vond het moeilijk om te zeggen dat ik denk dat het wel degelijk betekenis had, maar niet de betekenis die Hanneke eraan wilde geven. Jaap houdt op zijn manier nog steeds van haar, maar het is niet de manier waarop een relatie is geënt. En dat ze elkaar zoenden, zal zeker bij hem tedere herinneringen hebben wakker gemaakt. Maar niet meer dan dat. Herinneringen. Daar ben ik zeker van.

“Kun jij niet met hem praten?”, heeft ze gevraagd.

“Wat wil je dat ik tegen hem zeg?”, vroeg ik. En ze dacht na en zei toen dat het eigenlijk niet zo’n goed idee was. Maar de liefde voor Jaap, die zit er zo diep in, het verlangen naar hem is zo onuitroeibaar dat ik het er soms koud van krijg. Hoe kan ze ooit gelukkig worden als ze nog met zoveel draden aan hem verbonden is?

Woensdag

Er ligt een brief op de deurmat, mijn naam staat op de envelop getikt, maar een adres staat er niet onder. Iemand heeft hem dus de deur in geschoven. Ik maak hem open en lees met stijgende verbazing de tekst van mijn buurman George de Wit. De acacia en de twee berken staan te dicht bij de scheidslijn van onze twee tuinen. Vooral van de acacia heeft hij veel last, omdat er veel rotzooi van uitgedroogde bloemen in zijn tuin terechtkomt. Bovendien neemt de boom veel licht weg, evenals de berken. Het verzoek is dus om de bomen liefst te kappen, maar anders in elk geval dusdanig te snoeien dat er geen takken meer overhangen in zijn tuin.

Donderdag

De brief van mijn buurman zit me dwars en ik weet niet goed hoe ik erop moet reageren. Hem zijn zin geven wil ik niet. Je gaat niet een paar mooie bomen omhakken omdat je buurman het lastig vindt om in de herfst het blad op te harken. Het zijn prachtige bomen, ik heb er vanochtend nog eens goed naar gekeken. Slank en sierlijk. Een paar takken hangen inderdaad nogal ver over de heg heen, maar wat is erop tegen als George de Wit daar de snoeischaar in zet. Verder kan hij er onmogelijk veel last van hebben. En licht wegnemen…zoals de zon om onze tuinen draait kan daar nauwelijks sprake van zijn. Zijn tuin, die voornamelijk bestaat uit grinttegels en een paar perkjes kan geen nadeel ondervinden van mijn bomen, en ik mag hangen als ik er de bijl in zet. En toch heb ik een onrustig gevoel over die brief. George de Wit heeft weer iets bedacht waartegen ik mij moet verdedigen en dat wil ik niet. Zo wil ik niet leven. Dat er na deze zet van hem wel weer een andere zal komen weet ik zeker. Ik heb mij het ongenoegen van mijn buurman op de hals gehaald en daar zal ik nooit meer vanaf komen.

“Waarom zou je op die brief reageren?”, vraagt Peter, als ik hem het verhaal vertel.

“Je hoeft toch niet per se antwoord te geven? Het waait wel weer over.” Maar ik weet wel beter. Om te beginnen is George de Wit niet het type man bij wie dingen overwaaien. Hij is meer een pitbull, die zijn tanden ergens in zet en vervolgens zijn prooi blijft schudden totdat hij gewonnen heeft. Peter moet lachen om de vergelijking, maar ik merk dat hij hem niet serieus neemt. Ook als ik hem het verhaal van de voorgevel vertel en dat zelfs mijn relatie met Ankie een tijdlang verknoeid is geweest doordat ik niet met zijn verbouwingsplannen wilde meegaan, blijft hij de zaak te luchtig zien.

“Hij wil dat je jouw tuin aanpast aan zijn wensen en jij wilt het niet. Einde verhaal,” zegt hij met een logica die ijzersterk lijkt. Behalve als je mijn buurman kent, over wie ik langzamerhand geen enkele illusie meer heb. Ik merk dat we beter over andere dingen kunnen praten, want hierover worden we het toch niet eens. Over onze vakantie bijvoorbeeld, die we aan het plannen zijn. Een weekje naar Frankrijk in Peters auto, een beetje rondrijden en kijken waar we terechtkomen. In de nazomer is er in de meeste hotels altijd wel plaats en het maakt het extra leuk om niets te hoeven plannen en geen hotels te hoeven reserveren. Het is een heerlijke gedachte dat we een weeklang dag en nacht samen zullen zijn.

Zaterdag

Mijn verliefdheid voor Peter kleurt mijn dagen. Ik voel me vrolijker dan ik in jaren geweest ben en mijn hart slaat een slag over als de telefoon gaat omdat ik altijd hoop dat ik zijn stem zal horen. Ik denk dat er geen uur voorbij gaat waarin ik niet op de een of andere manier aan hem denk. Manon plaagt me ermee.

“Ik heb een moeder met een minnaar!”, zegt ze.

“Weet je wel dat het ongelofelijk lichtzinnig klinkt? Je bent oma…je zou truitjes moeten breien voor je kleinkinderen…en in plaats daarvan ben je verliefd!” Ik zeg dat ik nooit heb kunnen breien en ook niet van plan ben om het te leren. En dat de oma’s van tegenwoordig met andere dingen bezig zijn dan truitjes breien. Maar Manon blijft het wonderlijk vinden, waarschijnlijk omdat ze mijn moeder in haar gedachten heeft, die veel meer een traditionele oma was dan ik.

“Wanneer ontmoeten we die wonderman van jou nu eens, mam. Ik ben zo nieuwsgierig naar hem,” vraagt Manon. Ik beloof dat ik voor de vakantie met hem langs zal komen en dat vindt ze een goed idee. Want dat haar moeder op stap gaat met een man die ze zelfs nog nooit heeft gezien, vindt ze maar niks. Bart is wat dat betreft laconieker. Hij vindt het leuk voor mij dat Peter een steeds belangrijker rol in mijn leven speelt, maar ik kan aan alles merken dat hij zich er niet echt in verdiept. Hij is erg veranderd de laatste tijd, lijkt stiller en in zichzelf teruggetrokken. Ik heb het gevoel dat het te maken heeft met Annet.

Ik heb mijn zoon leren kennen als iemand die zich hecht aan de meisjes van wie hij houdt en die zo’n relatie niet makkelijk los kan laten. Zelfs toen allang duidelijk was dat Lynn op alle mogelijke manieren misbruik van hem maakte, bleef hij haar trouw. En ook nu Annet voor haar vriend gekozen heeft en ze elkaar niet meer zien, houdt hij nog steeds van haar, dat weet ik bijna zeker, ook al spreekt hij er met geen woord over.

Vrijdag

Ik ben bezig in de tuin als ik voel dat er iemand naar me staat te kijken. Ik draai me om en zie Madeion, die lijkt te schrikken als ze ziet dat ik haar aanwezigheid heb opgemerkt. Ik steek mijn hand op.

“Hallo Madelon!”

“Dag mevrouw,” zegt ze verlegen. Ik wacht af of ze nog iets zeggen wil, maar ze zwijgt.

“Kom je gezellig even langs of is er iets bijzonders?”, vraag ik. Ze komt een paar stappen dichterbij.

“Ik zag u in de tuin werken. Ik dacht misschien kan ik u helpen.”

“Nou, graag,” zeg ik, en wijs naar de bladhark.

“Er is zoveel uit die bomen komen vallen. Een wonder dat er nog blad aan zit.” Ze pakt de hark.

“Bij ons ligt er ook zoveel,” zegt ze, terwijl ze begint te harken.

“Kun je dan niet beter je vader gaan helpen?”, vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Dat is lang niet zo leuk,” zegt ze.

“Die is altijd wel kwaad op iets. Waar is Dinky?”

“Binnen,” zeg ik.

“Wil je met hem spelen?”

“Eerst harken,” zegt ze. Het klinkt uit haar mond als de gewoonste zaak van de wereld. Eerst doen dat je afgesproken hebt en dan de pretjes. Ze werkt nauwgezet, er ontsnapt geen blad aan haar aandacht.

“Jammer dat die bomen weg moeten,” zegt ze, als ze even uitrust. Ik kijk haar aan.

“Welke bomen bedoel je?”

“Nou, die van u. Die gaan toch weg om al dat blad in onze tuin.” Ik voel me ineens gealarmeerd.

“Ik weet van niets,” zeg ik.

“Als mijn bomen weggehaald worden zou ik dat toch moeten weten?” Ze denkt even na en dan vindt ze ook dat ik dat zou moeten weten.

“Mijn vader zei het. Tegen een man aan de telefoon. Die komt ze omhakken.” Ik haal diep adem.

“Madelon, het kan gewoon niet waar zijn wat je zegt. Je mag niet zomaar bomen kappen in de tuin van een ander. Dat…” Ik maak een machteloos gebaar, “dat kan gewoon niet.”

“Dan heb ik me vergist,” zegt ze laconiek.

Maar de onrust is gezaaid bij mij. Wat voor gesprek heeft Madelon gehoord. Over welke bomen ging het? ‘s-Avonds praat ik erover met Peter die het ook een krankzinnig verhaal vindt.

“Waarom stap je niet naar die buurman om hem te vragen wat hij van plan is?”, zegt hij.

“Je hoeft toch geen ruzie te maken?” Ik weet dat hij gelijk heeft. Als iemand duidelijkheid kan scheppen in dit malle verhaal is het mijn buurman George de Wit. Waarom doe ik het niet gewoon. Het hele geval ligt als een steen op mijn maag. En na het avondeten, als ik koffie heb gedronken, haal ik diep adem en loopt mijn voordeur uit en naar de voordeur van de buren.

Zaterdag

Hij deed zelf open en bekeek me van top tot teen voordat hij ‘goeieavond’ zei.

“Dag George,” zei ik. Stilte. We keken elkaar aan als twee honden die weten dat het vechten wordt maar nog niet beslist hebben wie er zal beginnen. Maar als ik op het punt sta om te zeggen dat ik zo’n raar verhaal heb gehoord over de bomen in mijn tuin, realiseer ik me met een schok dat ik daarmee Madeion verraad. Zij is de enige van wie ik dat verhaal kan hebben, dus er omheen draaien en zeggen dat ik het verhaal ‘ergens’ heb opgevangen, is niet mogelijk.

“Is Ankie thuis?”, vraag ik snel.

“Die is naar een vriendin dus het zal wel laat worden,” zegt hij, terwijl hij de deur alweer dicht begint te doen.

“Dank je,” zeg ik, terwijl ik mij omdraai. De deur slaat met een klap in het slot nog voordat ik bij het hek ben. Ik draai me even om. Achter het raam van haar slaapkamer staat Madelon. Ik zwaai naar haar, even gebeurt er niets, dan maakt haar kleine hand een zwaaiende beweging voordat ze het gordijn sluit.

Zondag

We hebben een lange wandeling gemaakt door een bos dat de kleuren van de herfst had aangenomen. Een zachtgeel verkleuren van het blad, waar de zon goud gefilterd doorheen scheen. Het rook naar vochtig mos en paddestoelen. We zeiden weinig. Ik was vol herinneringen, zoals ik dat iedere herfst ben als het blad verkleurt en de dagen korter en koeler worden. Geen herinneringen die mij droevig stemden, maar meer een nostalgisch gevoel dat alles voorbij gaat, ook de dingen die je zo graag wilt vasthouden. Ik keek van opzij naar Peter, die ook diep in gedachten leek en vroeg mij af wat zich in zijn hoofd afspeelde. Er is veel dat we niet van elkaar weten en op een keer zal het moment komen waarop we daarover zullen praten met elkaar, maar we hebben er geen van beiden haast mee. En zo liepen we naast elkaar, met af en toe een glimlach naar de ander, terwijl de schaduwen langer werden en het herfstlicht langzaam verdween.

Dinsdag

Ik zit bij Manon op de bank en kijk gefascineerd naar Willeke, die naar de lage tafel is gekropen en nu bezig is om zich moeizaam omhoog te hijsen. Haar blonde haartjes zijn klam van de inspanning, haar blauwe ogen staan geconcentreerd, met een paar fronsende wenkbrauwen erboven. Haar eerste poging mislukt, de tweede en derde ook. Maar ze geeft niet op en bij de vijfde keer lukt het. Ze staat, wankelend op haar mollige beentjes, kijkt naar me en lacht stralend voordat ze van het ene moment op het andere weer met een plof op haar luierbibs terecht komt. Ik merk dat ik mijn adem al die tijd heb ingehouden.

“Pffft,” zeg ik. En Willeke lacht, omdat ze denkt dat alles wat er om haar heen gebeurt, bedoeld is om haar te vermaken. Manon en Joris zijn vandaag een dagje op stap met Robbie.

“Mam, zou jij op Willeke kunnen passen?” vroeg Manon en ik heb het met beide handen aangepakt. Heerlijk een dagje alleen met mijn kleindochter, die me elke minuut verbaast en verrukt. Nu is ze naar haar grote houten puzzel gekropen. Ze pakt de felgekleurde puzzelstukken één voor één op, brengt ze peinzend naar haar mond en gooit ze dan schaterend van zich af. Niet echt waar het ding voor bedoeld is, maar daar komt ze nog wel achter. We hebben haar verjaardag achter de rug en officieel is Willeke nu geen baby meer maar een peuter. Zomaar van de ene dag op de andere gepromoveerd naar een andere groep. Ik maak een boterhammetje voor haar klaar en ze propt de stukjes in haar mond. Haar bekertje wil ze absoluut zelf oppakken en naar haar mond brengen. Een straaltje melk loopt langs haar kin haar truitje in en ze trekt een lip, op de rand van huilen. Ik veeg haar droog met haar slab en maak sussende geluidjes. Een kwartiertje later zit ik naast haar bedje en zing liedjes van lang geleden. Liedjes die Manon trouwens ook nog kent, tot mijn verbazing. Terwijl ik zing zie ik haar ogen langzaam dichtgaan. Ze slaapt. Haar armen boven het dekbedje uit, haar vuistjes gebald ter hoogte van haar oren. Zo lief. Zo aandoenlijk weerloos lief. Ik kijk naar haar en wil dat ik een toverfee ben die haar een goed en onbezorgd leven kan bezorgen, alleen door met mijn toverstokje te zwaaien.

Woensdag

“We gaan trouwen,” zegt Ellen. Het klinkt vooral verbaasd, alsof ze zelf nog niet kan geloven dat ze werkelijk die stap gaat zetten.

“Ellen, wat heerlijk voor jullie. Was jij die vrouw die altijd zei dat ze daar nooit meer aan zou beginnen?”

“Dat was ik,” zegt ze.

“Maar het is niet alléén maar romantisch hoor, het heeft ook te maken met het pensioen van Arnt. En allerlei andere dingen zijn ook makkelijker te regelen als je getrouwd bent.”

“Zo ken ik je weer,” zeg ik.

“Ik was echt eventjes bang dat je totaal veranderd was.” Ze trekt een gezicht naar me.

“Ik ben gek op die man, en we hadden al plannen om samen te gaan wonen. Dus dat bezoekje aan het stadhuis kan er ook nog wel bij. Is het niks voor jou?”

“Trouwen?”, vraag ik verbaasd.

“Ellen, ik ken Peter nauwelijks. We weten nog bijna niets van elkaar af. We staan helemaal aan het begin.”

“En trouwen is natuurlijk het einde,” zegt ze. Ik kijk haar onderzoekend aan. Soms is het niet helemaal duidelijk wat Ellen precies bedoelt.

“Wanneer gaat het gebeuren?”, vraag ik.

“Voor het einde van het jaar. Wat vind je beter bij me passen: een herfstbruid zijn of een winterbruid?” Ze kijkt peinzend langs me heen naar buiten.

“Vallende bladeren…dat heeft wel iets op mijn leeftijd, vind je niet? En winterlicht kan zo oud maken. Dat is zo hard en kleurloos.”

“Dan mag je wel opschieten, als je nog met mooi herfstweer wilt trouwen,” zeg ik. Ze staat op alsof ze ineens haast heeft.

“Ik ga er meteen met Arnt over praten,” zegt ze. Ze kust me vluchtig op allebei mijn wangen.

“Weet je dat ik het eigenlijk heel erg spannend vind!”

Donderdag

Zondag gaan we weg. Eerst een paar dagen naar Parijs en dan richting Elzas, heeft Peter voorgesteld. Ik vind het allemaal best. Bijna elk stukje van Frankrijk is de moeite waard en bovendien is de grootste attractie niet het land maar het samenzijn met Peter.

“Wat heerlijk voor jullie,” zegt Marijke en ik hoor het verlangen in haar stem.

“Herman en ik waren ook zo gek op Frankrijk. We wilden er een huisje kopen, het liefst in de Dordogne, maar dat was toen allang niet meer te betalen. En als je iets vond met een betaalbare prijs was het een bouwval, zonder badkamer of wc, met een paar ouwe elektriciteitsdraadjes waaraan een peertje bungelde, en een dak dat meteen vernieuwd moest worden. En dan kostte het uiteindelijk toch weer een vermogen. We zouden toen in stillere delen van Frankrijk gaan zoeken, maar voor het zover was kwam Herman Else tegen. Einde van een droom.” Ze spreidt haar handen en zucht.

“Einde van alle dromen,” zegt ze zacht.

Zaterdag

Manon belt om mij een goede reis te wensen.

“Ik vind het zo leuk voor je, mam!”, zegt ze.

“Je bent veel te lang alleen geweest en dat hoort niet bij jou.”

“Maar lieverd, ik red me toch al jaren heel aardig,” zeg ik.

“Het klinkt alsof ik een vereenzaamde zielige vrouw ben. Zie je mij echt zo?” Ze lacht.

“Natuurlijk niet, maar als ik aan mezelf denk, dan weet ik dat het eigenlijk niet leuk is om alleen te wonen. Ik vond er tenminste niets aan. Lagen de kinderen in bed, dacht ik: ‘Tja, wat nu verder met deze avond?’ Dat had jij toch ook?”

“Nee,” zeg ik, “dat had ik helemaal niet. Ik kon altijd wel iets bedenken wat ik leuk vond. En eigenlijk vind ik dat je alleen moet kunnen leven voordat je samen gaat wonen. Het geeft zo’n sterk gevoel als je weet dat je op eigen kracht iets van je leven kunt maken. Je kunt dan ook veel beter een goede beslissing nemen, omdat je niet kiest tussen ‘eenzaamheid’ aan de ene kant en ‘goddank iemand om mij gezelschap te houden’ aan de andere kant.”

“Mmm,” zegt Manon, “het klinkt geweldig, maar voor mij gaat het in elk geval niet op. Het was niets voor mij: alleenstaande moeder zijn met twee kinderen. Misschien ligt het anders als je geen kinderen meer in huis hebt. Dan ben je vrij om te gaan en te staan waar je wilt. Maar ik kon geen stap verzetten zonder rekening te houden met de kinderen. Als ik ‘s-avonds ineens zin had om naar een vriendin te gaan, moest ik eerst zien dat ik oppas voor de kinderen kreeg en tegen de tijd dat ik dat in orde had, was de lol er al af. Met Joris erbij is het allemaal veel makkelijker.” Ik aarzel even voordat ik antwoord geef. Ik heb het gevoel dat er een verborgen boodschap ligt onder de woorden van Manon, alleen kan ik op dit moment niet bedenken wét.

“Als je terug bent, kom je dan gauw langs met Peter?”, vraagt Manon. Ik zeg dat we dat zeker zullen doen en dan leggen we neer. Vijf minuten later belt Bart.

“Ik hoop dat jullie het fijn hebben, mam!”, zegt hij.

“Wat lief van je om even te bellen,” zeg ik verrast.

“Natuurlijk bel ik,” zegt hij.

“Wat ben jij toch een mal mens. Ik laat toch altijd iets horen als er wat bijzonders is?”

Zijn stem klinkt opgewekter dan ik in tijden heb gehoord.

“Gaat het goed met je?” vraag ik.

“Ik geloof het wel,” zegt hij.

“Als je terug bent kom ik langs. Ik heb een boel te vertellen.”

“En dat kan niet door de telefoon?”, vraag ik.

“Nu even niet,” zegt hij. We hebben nog niet neergelegd of Peter belt. Zomaar, zegt hij. Om even mijn stem te horen. Om zeker te weten dat ik net zo’n zin heb in de vakantie als hij. Hij denkt dat hij vanavond om een uur of zeven bij mij is. Zullen we ergens gaan eten? Ik zeg dat het mij een goed idee lijkt. Een erg leuk idee. Vanavond begint de vakantie, dan zal niets en niemand meer tussen ons kunnen komen. Als ik verder ga met het inpakken van mijn koffer merk ik dat ik zacht loop te neuriën.

Zondag

Gisteravond zaten we in het eetcafé op het pleintje in de buurt van mijn huis. Nu zitten we aan een klein tafeltje in een propvol restaurant aan de boulevard St. Michel. Ik voel me als een kind op een schoolreisje, alhoewel, in de tijd van de schoolreisjes was ik nog nooit verliefd geweest en dat ben ik nu wel. Onbedaarlijk zelfs! Het maakt me licht in mijn hoofd en vrolijk en het schijnt bij Peter net zo te werken, ik zie het aan de manier waarop hij naar mij kijkt en hoor het aan zijn stem en zijn lach.

Het is een prachtige dag geweest, met veel zon en iets fris in de lucht dat eraan herinnert dat de zomer voorbij is en we hebben met onze armen om elkaar heen door kleine straatjes gelopen, zonder doel, genietend van elkaars gezelschap. Parijs om ons heen en de vakantie voor ons. Ons hotel ligt in een rustige wijk achter de Eiffeltoren, in de buurt van de Döme des Invalides, waarvan ik de gouden koepel zag glinsteren in de zon toen we het hotel uitliepen, nadat we onze bagage in onze kamer hadden gezet. We hadden afgesproken om zoveel mogelijk te lopen. Ik voel me altijd opgesloten in een metro. De wetenschap dat ik een eind onder de grond ben maakt me een beetje gespannen. Peter heeft daar geen last van, maar vindt het jammer dat je onder de leukste stukjes Parijs door rijdt in plaats van ernaar te kijken. En zo hebben we deze eerste middag urenlang zomaar wat gelopen, met af en toe een kop koffie of een glas wijn op een terrasje.

Dinsdag

We hadden geen betere tijd kunnen uitkiezen voor onze vakantie. Het toeristenseizoen is voorbij, maar de winter moet nog beginnen. De hemel is stralend blauw en om ons heen liggen de hellingen van Bourgondië er verlaten bij. We hebben geslapen in een klein hotel in Beaune en heerlijk gegeten. Vervolgens zijn we naar het Hotel Dieu gegaan, het hospitium waar in de vijftiende eeuw armen en zieken van de stad een onderkomen konden vinden. Op achtentwintig bedden in de Grote Zaal der Armen lagen twee mensen per bed te kijken naar plafondschilderingen en prachtig houtsnijwerk. Over de plavuizen ritselden de lange rokken van de verpleegsters, met hun spierwitte kragen, schorten en hoofddoeken. Medicijnen kwamen uit de apotheek die nog in de oude staat bewaard is gebleven, met stenen potten waarin vreemde mengsels als houtluispoeder, garnalenogen en braaknootpoeder zaten. Oud werd je in die tijd toch al niet en wie aangewezen was op de medicijnen van die tijd maakte helemaal niet veel kans. Het is de eerste keer dat ik in dit deel van Frankrijk ben en ik ben meteen verliefd geworden op de daken. Kleurrijke dakpannen die ingewikkelde motieven vormen. Peter is hier vaker geweest. Onder het rijden vertelt hij dat Carla, de vriendin met wie hij bijna acht jaar samenwoonde, dol was op Frankrijk.

“We gingen er elk jaar wel een keer naartoe,” zegt hij.

“In het begin om te kamperen, later zochten we hotelletjes in kleine plaatsjes. We gingen nooit in het seizoen, dus was er altijd plaats genoeg. Ze sprak goed Frans, Carla, en ze maakte makkelijk contact. We kwamen altijd wel in aanraking met leuke Fransen.” Hij zwijgt, zit duidelijk verdiept in herinneringen achter het stuur. Ik weet niet goed hoe ik moet reageren. Er kwam een einde aan de relatie toen Carla verliefd werd op een andere man.

“Hij was er zo kapot van,” zei Marijke.

“Hij wilde jarenlang niets meer met vrouwen te maken hebben.” Toch werd hij opnieuw verliefd, op Connie, die vanaf de eerste dag van hun relatie ruzie maakte.

“Als die twee op bezoek kwamen leek het alsof het stormde in huis,” vond Marijke.

“Ze waren het nergens over eens en zij kon zich nooit inhouden. Zoals ze tegen Peter kon uitvaren, daar werd ik beroerd van. Om niks. Om hoelang je een ei moet koken. Dat soort stomme dingen. Peter heeft het nog lang volgehouden, maar met haar samenwonen wilde hij niet. Hij wist van tevoren al dat het niks kon worden. En na een paar jaar hebben ze er een punt achter gezet. Ik denk dat ze allebei opgelucht waren.” Marijke vertelt me alles, ook als ik er niet om vraag. Eigenlijk vind ik dat Peter me zelf moet vertellen wat hij vindt dat ik weten moet. Maar tot nu toe heeft hij gezwegen als het graf over zijn vorige relaties. Alleen nu even, over Carla’s passie voor Frankrijk. En sindsdien zit hij met een frons tussen zijn wenkbrauwen achter het stuur, verdiept in herinneringen. Het geeft me een wat ongemakkelijk gevoel. Ineens ben ik niet zeker van mijn rol in zijn leven. Hij is net zo verliefd op mij als ik op hem, daaraan twijfel ik niet, maar met Carla had hij een gezamenlijk bestaan. Als ze hem niet in de steek had gelaten, zou hij mij waarschijnlijk niet eens hebben opgemerkt. Ik aarzel en leg dan even mijn hand op zijn knie. Hij draait zijn hoofd naar me en glimlacht.

“Zou je de kaart even willen pakken?”, vraagt hij.

“Ik moet zo langzamerhand van deze weg af, maar ik weet niet meer waar precies. Ik dacht dat ik deze weg kon dromen, maar alles lijkt net een beetje anders dan ik me herinner.” Ik pak de kaart en tuur naar wegen en plaatsen, zonder dat ik enig idee heb waar we zijn.

“Ergens aan de rechterkant,” wijst Peter, als hij mijn aarzeling bemerkt.

“Dijon?”, gok ik.

“Daar in de buurt,” zegt Peter.

“Ah ja,” twijfel ik, terwijl ik naar de kaart blijf kijken. Peter remt en zet de auto aan de kant van de weg.

“Sorry,” zeg ik, “ik kan het gewoon niet. Dat komt omdat ik geen auto rijd. Ik heb nooit een kaart nodig.” Peter lacht en trekt me naar zich toe.

“Zoenen kun je in elk geval heel goed,” zegt hij. Pakt dan de kaart van mijn schoot en werpt er een blik op.

“Mm ja,” zegt hij, “toch niet zo anders als ik had gedacht. Ik weet een hotel met een open haard in het restaurant. Daar houd je toch zo van?” Ik glimlach en leg mijn hoofd tegen zijn schouder.

Vrijdag

Ik ben een beetje mijn gevoel van tijd kwijtgeraakt. De dagen vloeien in elkaar over, we rijden ondereen strakblauwe hemel door Frankrijk, stoppen vroeg in de middag in kleine plaatsjes waar Peter er altijd in slaagt een romantisch hotel te vinden. Het is een sport voor hem geworden om iets te ontdekken waar een open haard is in het restaurant, iets dat volgens Peter lang niet zo ‘gewoon’ is als in Nederland, omdat de Fransen de kwaliteit van het eten vele malen belangrijker vinden dan de omgeving waarin ze hun maaltijd nuttigen. Maar telkens opnieuw komen we ergens terecht waar het gezellig en intiem is en steeds weer realiseer ik me dat het veel leuker het is om samen op stap te zijn dan in je eentje. Ooit, een paar jaar na de dood van Rob, ben ik alleen een weekje in een hotel in Limburg geweest. Ik was op de rand van oververmoeidheid en mijn ouders beslisten dat ik er tussenuit moest en reserveerden het hotel zonder mij er zelfs in te kennen. Mijn vader bracht mij erheen en haalde mij een week later weer op. En daar in dat hotel heb ik een absoluut miserabele week doorgebracht. Dat lag niet aan het hotel, want het was comfortabel en gezellig en het restaurant had zelfs een ster. Maar wat heb je aan een gerenommeerde keuken als je alleen aan een tafeltje zit, met een boek naast je bord omdat je je zo geneert voor je eenzaamheid. Om mij heen het gepraat en gelach van mensen, aan mijn tafeltje stilte. Ik dronk met tegenzin een glas wijn leeg, nam geen nagerecht en zat na drie kwartier alweer op de rand van mijn bed. Daar zat ik dan, het boek doelloos in mijn handen en ogen waarin de tranen brandden. In die tijd was het nog ongewoon om als vrouw alleen op reis te gaan, tegenwoordig zie ik het vaker, maar het is nog steeds een uitzondering. Alleen het boek naast het bord is volgens mij verdwenen. De laatste keer dat ik een vrouw alleen aan een tafeltje zag, maakte ze de indruk van haar eten te genieten en ze keek onbevangen rond naar de mensen om haar heen. Wat moet je je zeker van jezelf voelen om op zo’n manier in je eentje in een restaurant te zitten. Later ben ik een aantal keren met Manneke op vakantie geweest en dat was alleen maar leuk. Het leerde mij dat je echt geen man nodig hebt om van een vakantie te genieten. Alhoewel, met Peter is het wel heel bijzonder!

Zaterdag

Ik vind het zelf eigenlijk een beetje overdreven, maar toch heb ik er behoefte aan om even met Manon te bellen. Waarom nu juist met haar, terwijl ik het heel gewoon vind om Bart pas te bellen als ik weer thuis ben, weet ik zelf ook niet. Misschien omdat het mijn dochter is en de moeder van mijn kleinkinderen en omdat ik hoe dan ook vaker en intensiever contact heb met haar dan met Bart.

“Natuurlijk moet je bellen als je dat graag wilt,” zegt Peter.

Ik wacht tot een uur of acht, omdat de kinderen dan in bed liggen en Joris en Manon met een kop koffie zitten bij te komen van het badderen, spelen en voorlezen. Maar er wordt niet opgenomen als ik bel, er komt zelfs geen oppas aan de telefoon, wat vreemd is omdat er altijd wel iemand is als Joris en Manon weg zijn. Het geeft me een vaag onrustig gevoel.

“Ze kunnen toch met z’n vieren een paar dagen op stap zijn?”, zegt Peter. Maar dan zou ik het geweten hebben. Zo’n soort uitstapje vraagt zoveel voorbereiding dat je het echt niet van de ene op de andere dag regelt. Het lijkt ineens alsof het hotel minder romantisch is en de avond minder gezellig.

“Lieverd,” zegt Peter, “wat kan er nou aan de hand zijn? Ik wist niet dat je je zo snel ongerust maakt. Bel dan nog eens als je zeker wilt weten dat ze er niet zijn.”

Ik bel opnieuw en laat de telefoon lang overgaan, maar opnieuw wordt er niet opgenomen. Het dringt ineens tot me door dat Manon en Joris niet weten waar we zijn. Dat is het nadeel als je zonder iets te plannen elke dag in een ander stadje zit. Als er iets gebeurd is dan hebben ze dat niet aan mij kunnen vertellen.

“Je bijt op je nagels,” zegt Peter.

“Het spijt me,” zeg ik en ik bedoel niet het nagelbijten maar het feit dat ik ineens veranderd ben in een ongerust en onrustig mens. Als ik voor de derde keer geen gehoor heb gekregen bedenk ik dat ik natuurlijk allang Moniek en Pieter had moeten bellen. Als er iets aan de hand is zullen zij het toch wel weten. Ik draai hun nummer en Moniek neemt op alsof ze op mijn telefoontje heeft zitten wachten.

“Hallo?” ik hoor de spanning in haar stem.

“Met Anne-Wil,” zeg ik.

“Ik dacht dat het Joris was,” zegt ze.

“Hij zou me opbellen zodra er iets meer bekend is.” Het voelt alsof een ijskoude hand zich om mijn hart legt.

“Waar heb je het over?”, vraag ik, mijn stem klinkt schor.

“Oh Anne-Wil, weet je het dan niet? Er is iets heel ergs gebeurd. Met Robbie!”

Zondag

We zijn op weg naar huis, midden in de nacht. De hemel lijkt donkerder dan anders. Geen maan of sterren te bekennen, terwijl we ze vorige week elke nacht hebben gezien. De koplampen verlichten kleine stukjes weg. Af en toe flitst een bord met onbekende plaatsnamen voorbij. Ik heb geen idee waar we zijn, kijk het grootste deel van de tijd naar mijn handen die ineen gestrengeld op mijn schoot liggen. Af en toe merk ik dat Peter naar me kijkt, soms legt hij even zijn hand op de mijne. Het geeft een goed gevoel, maar het helpt niet tegen het misselijkmakende gevoel dat mijn kleinzoon in een ziekenhuis ligt te vechten voor zijn leven. Steeds opnieuw hoor ik de stem van Moniek. Ik belde haar om te vragen of ze wist waar Manon en Joris waren.

“Oh Anne-Wil, heb je het dan niet gehoord? Er is iets heel ergs gebeurd. Met Robbie.” Ik voelde het bloed uit mijn hoofd wegtrekken en werd zo duizelig dat ik steun moest zoeken. In het restaurant zat Peter nog nietsvermoedend koffie te drinken. We hadden lekker gegeten, maar een vaag gevoel van onrust had mijn stemming beïnvloed. Omdat ik Manon en Joris maar niet te pakken kreeg, kon ik niet vrolijk en onbevangen zijn en de maaltijd was geëindigd in wederzijds zwijgen. Nu stond ik in de gang van het hotel en leunde tegen de muur. Robbie van de commode gevallen en nog niet bij bewustzijn. De woorden herhaalden zich in mijn hoofd. Door de telefoon hoorde ik de stem van Moniek.

“Anne-Wil, ben je daar nog?” Ik moest drie keer met een zin beginnen voordat mijn woorden verstaanbaar waren. Ik wilde weten in welk ziekenhuis Robbie was, zei dat ik meteen naar huis zou komen.

“Wij komen net uit het ziekenhuis,” zei Moniek.

“Het had zo weinig zin om langer te blijven. We konden niet veel meer doen dan in de wachtkamer zitten. Hij is nog steeds niet bijgekomen. Zodra zijn toestand verandert belt Joris, dat heeft hij beloofd. Ze zijn bijna voortdurend bij hem, gaan alleen af en toe even naar huis. Ze blijven zo kort mogelijk thuis, daarom kon je ze niet bereiken.”

“Waar is Willeke?”, vraag ik.

“Bij een vriendin van Manon. Ze woont om de hoek. Een schat van een mens, met een baby in dezelfde leeftijd. Daar hoef je je echt geen zorgen om te maken.” Als ik heb neergelegd komen de vragen in me op. Hoe kon dit gebeuren? Manon is altijd zo voorzichtig met de kinderen. Ik herinner me de keer dat ik in de keuken koffie aan het zetten was terwijl Manon Robbie verschoonde. De bel ging en ik hoorde Manon naar de deur lopen. Omdat ik even op Robbie wilde letten liep ik vlug naar zijn kamertje. Hij lag blij te kraaien op een grote badhanddoek op de grond.

“Daar leg ik hem altijd neer als ik even weg moet. Ik ben als de dood dat hij van de commode valt,” zei Manon. En uitgerekend dat is nu gebeurd. Ik merk dat Peter iets tegen me zegt, maar de woorden dringen niet tot me door. Ik kijk naar hem, zijn gezicht is vaag verlicht door de lampjes op het dashboard, ik zie een frons tussen zijn wenkbrauwen.

“Ik zei dat je niet meteen het ergste moet denken,” herhaalt hij.

“Kinderen kunnen heel wat hebben.”

“Sommige kinderen,” zeg ik.

“Andere niet. Dacht je soms dat ik geen kranten lees.” Hij zwijgt, streelt even mijn hand. We rijden verder door een nacht waar geen einde aan lijkt te komen.

Maandag

De ochtend breekt aan als we bij het huis van Manon en Joris stoppen. Eigenlijk verwacht ik niet dat er iemand open zal doen. Het plan is dat we dan naar het ziekenhuis doorrijden. Maar de deur zwaait open en Joris staat in de deuropening. Hij ziet er bleek en uitgeput uit, wallen onder zijn ogen. Ik omhels hem zwijgend, Peter legt even een hand op zijn schouder. Dan gaan we naar binnen.

“Manon is in het ziekenhuis, ze hebben een bed voor haar in Robbies kamer gezet. Ik ga er zo ook weer naar toe. Als jullie hier willen slapen, pak je dan zelf wat je nodig hebt?” Hij kijkt me vragend aan.

“Ik had alleen Manon even willen zien,” zeg ik.

“Maar het is natuurlijk veel beter als ik haar nu nog niet stoor.” Ik kijk onzeker naar Peter.

“We komen morgen terug,” beslist hij.

“We weten nu gelukkig waar we u kunnen bereiken,” zegt Joris. We lopen met z’n drieën naar buiten, maar ik merk aan alles dat hij vergeten is dat wij er nog zijn.

Dinsdag

Ik dacht dat ik geen oog dicht zou kunnen doen, maar ik lag nog niet in bed of ik ben in een diepe droomloze slaap gevallen. Toen ik wakker werd, hoorde ik Peter in de keuken bezig. De geur van geroosterd brood herinnerde me eraan hoe weinig ik de avond tevoren gegeten had. Ik deed mijn ogen weer dicht en zag het afgematte gezicht van Joris voor me. Hoe Manon eruit zou zien, durfde ik me niet eens voor te stellen. En Robbie, dat kleine jongetje, dat in een ziekenhuisbed voor zijn leven vocht! Ik stond op en trok mijn ochtendjas aan.

“Is er nog gebeld?”, vroeg ik aan Peter, die net bezig was de gekookte eieren in koud water te dompelen.

“Nee,” zei hij, “en het lijkt mij een goed teken. Wil je nu ontbijten of ga je liever eerst douchen?”

“Douchen,” zei ik. Hij sloeg zijn armen om mij heen en trok mij even tegen zich aan.

“Na het ontbijt gaan we er meteen heen,” zei hij.

“Heb je daar dan tijd voor?” Ik keek hem vragend aan.

“Natuurlijk,” zei hij, “we zijn toch nog steed met vakantie. Ik heb de hele week nog vrij.” Toen ik onder de douche stond, begon ik ineens te huilen. Ik kon niet meer ophouden, stond met mijn hoofd tegen de tegels, ademloos door een intens gevoel van wanhoop, zoals ik sinds de dood van Rob niet meer had gekend. Later keek ik in de spiegel en zag dat mijn ogen gezwollen en rood waren. Zo kon ik Manon niet onder ogen komen, ik zag er te veel uit alsof ik alle hoop al had opgegeven. Zo zorgvuldig mogelijk probeerde ik er met make-up nog iets van te maken. Maar in de keuken wierp Peter één blik op mij en zei: “Lieverd, het kan toch ook goed aflopen!”

“Ja,” zei ik, de tranen alweer dicht achter mijn oogleden.

Woensdag

De vakantie lijkt maanden geleden. Het leven bestaat alleen nog maar uit opstaan, ontbijten, naar het ziekenhuis rijden, weer naar huis gaan. Een monotone regelmaat, begeleid door een knagend gevoel van pijn in mijn hoofd. De afdeling waar Robbie ligt, deprimeert mij intens. Terwijl er alles aan gedaan wordt om het er zo vrolijk mogelijk te laten lijken. Er hangen gekleurde briefkaarten, ballonnen en op de bedden van de kinderen die ik in het voorbijlopen door de ramen kan zien, liggen speelgoedbeesten in alle mogelijke kleuren. Maar het is er niet echt vrolijk. De kinderen die hier liggen, zijn ernstig ziek. De ouders naast de bedjes vertellen vrolijke verhaaltjes, zingen liedjes, maar in hun ogen is de wanhoop duidelijk zichtbaar. In de toestand van Robbie is nog geen verbetering. Ik heb niet gevraagd aan Manon hoe dit ongeluk kon gebeuren. Het is gebeurd en wat nu belangrijk is, zijn de gevolgen ervan. Joris heeft er nog wel een paar woorden over gezegd. Dat Robbie wel heel ongelukkig terecht is gekomen, dat hij allang niet meer op de commode werd aan- en uitgekleed, maar dat Manon het makkelijk vond om hem daar even op te tillen als hij een erg vieze luier had. Ze had de laatste tijd last van haar rug, vond het pijnlijk om diep te moeten bukken, ook al deed het optillen van een jongetje van Robbies leeftijd haar ook niet echt goed.

“Ze is kapot van schuldgevoel,” zei hij, “en ik weet niet hoe ik dat moet opvangen.”

“Neem jij het haar kwalijk?”, vroeg ik.

“Nee,” zei hij, maar ik hoorde de aarzeling in zijn stem en zag zijn ogen even afdwalen, langs mij heen, alsof hij bang was dat ik de leugen in zijn ogen zou zien.

Vrijdag

Ik ben vandaag thuisgebleven. Manon heeft me overgehaald om niet meer elke dag te komen.

“Ik vind het fijn als je hier bent, maar mam, je ziet er met de dag slechter uit. Ik bel je als er iets verandert.” Het is heerlijk om, ook al is het met een zwaar hart, na het ontbijt thuis te kunnen blijven. Peter vraagt of ik het erg vind als hij een paar uurtjes naar de zaak gaat. De post wegwerken, zijn antwoordapparaat afluisteren, dat soort dingen. Scheelt maandag een zee van tijd als hij het dan niet hoeft te doen. Ik vind het niet erg. Eigenlijk vind ik het wel prettig om een paar uur alleen te zijn. Maar lang blijf ik het niet. Marijke steekt even over om een kop koffie met mij te drinken. Ze informeert naar Robbie en ik zeg dat er nog geen verandering in de toestand is.

“O ja,” zegt ze dan, “dat wilde ik nog vragen. Wat heeft George de Wit toch allemaal in jouw tuin uitgespookt?”

“Waar heb je het over?”, vraag ik.

“Hij is vorige week met een aanhanger vol takken weggereden en voorzover ik weet, heeft die man geen boom in zijn tuin staan.” Ik kijk haar aan en voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken.

Zaterdag

Eigenlijk is het te gek voor woorden. Ik ben bijna een week thuis en ik heb nog niet in mijn tuin gelopen. Anders is het altijd het eerste dat ik na het ontbijt doe, nu is het gebleven bij een blik door mijn slaapkamerraam. Maar daar kan ik net niet de kant van de tuin zien waar mijn bomen staan. Van achter de ramen beneden is die hoek ook onzichtbaar. Ik was dan ook niet voorbereid op waar Marijke me gisteren op wees.

“Wat heeft George de Wit in jouw tuin uitgespookt?”, vroeg ze.

“Hij is vorige week met een aanhanger vol takken weggereden.” Ik voel me duizelig worden en sta zonder een woord te zeggen op. Marijke loopt achter me aan de tuin in.

“Oh néé!”, roept ze als ze de ravage ziet die George heeft aangericht. Mijn bomen gehalveerd, alsof er een gek aan de gang is geweest. Liefdeloos en bot. Van de onderkant van de boom die hij heeft overgelaten, zijn de zijtakken, die over de heg boven zijn tuin hingen, afgezaagd. Ik voel de tranen over mijn gezicht stromen. Er komt een woede in me op zoals ik die heel lang niet heb gekend, misschien wel nooit. Ik draai me om en been de tuin uit, rechtstreeks naar de voordeur van mijn buren. Mijn vinger blijft op de bel gedrukt totdat Ankie opendoet. Ze stapt verschrikt achteruit als ze mijn gezicht ziet.

“Waar is George?”, bits ik.

“Die is nog niet thuis,” zegt ze.

“Anne-Wil, ik kan er echt niets aan doen. Je weet hoe hij is. Niemand kan hem tegenhouden als hij iets in zijn hoofd heeft.” Achter haar verschijnt Madeion, een bleek gezichtje met verschrikte ogen.

“We hebben gezegd dat hij het niet mocht doen,” zegt ze.

Ik voel de woede wegzakken. Als er twee mensen zijn die te lijden hebben van die man zijn het Ankie en haar dochter wel. Ik draai me om en loop langzaam de tuin uit.

“Je moet de politie erbij halen,” zegt Marijke wanneer we weer bij mij thuis zijn.

“Dit is huisvredebreuk. Of zoiets. Dit hoefje niet te pikken.” Ik haal mijn schouders op.

“Een boete,” zeg ik, “en die zal hij graag betalen. Hij wilde van die bomen af en hij i’s er vanaf. Wat kan het hem schelen of hem dat een paar honderd gulden kost.”

“Laatje het dan over je kant gaan?”, vraagt Marijke verbaasd. Ik haal mijn schouders op.

“Ik weet het niet,” zeg ik.

“Ik weet het werkelijk niet.”

Zondag

Volgens Peter komt het niet meer goed met de bomen. En als het goed komt zal het een paar jaar duren. Al die tijd zal ik worden herinnerd aan wat er is gebeurd.

“Laat die resten er op kosten van De Wit maar helemaal uithalen en koop een paar mooie bomen die al een beetje gegroeid zijn,” maant Peter.

“Zet ze wel wat verder van de heg, anders krijg je dat gedonder opnieuw. Die man deinst nergens voor terug!” Peter heeft gelijk, maar als hij voorstelt om het met George te gaan regelen schud ik mijn hoofd. Dit wil ik zelf afhandelen. Als ik Georges auto voor de deur zie staan bel ik bij hem aan. Madeion doet open en schrikt als ze me ziet. Ze heeft haar schuwe houding ten opzichte van mij weer terug, terwijl we vriendschap hadden gesloten nadat ze een paar keer bij me op bezoek was geweest.

“Kom je gauw weer eens langs?”, vraag ik.

“Wij hebben toch geen ruzie? En volgens mij mist Dinky je een beetje.” Ze bloost, en haar gezicht staat ineens een stuk minder angstig. Ik loop achter haar aan naar binnen. George zit onderuitgezakt televisie te kijken, een glas bier in zijn hand. Ik loop voor hem langs naar de televisie en druk op de uitknop.

“Ben jij helemaal…”, zegt hij terwijl hij woedend uit zijn stoel komt.

“Jij luistert nu even heel goed naar mij,” zeg ik.

“Dat je niet deugt kun je waarschijnlijk zelf niet helpen, maar je gaat deze zaak nu behoorlijk afhandelen of ik haal er de politie én een advocaat bij.” Ik kijk om me heen.

“Daar is de telefoon,” wijst Madeion en trotseert een razende blik van haar vader.

“Dus je zegt het maar George,” zet ik hem voor het blok.

“Je regelt een goede hovenier die deze restanten uitgraaft en nieuwe bomen plant of ik bel nu de politie.” Hij zwijgt, en ik zie de aderen op zijn voorhoofd opzwellen. De huistiran, die nu bakzeil moet halen onder het toeziend oog van drie vrouwen. Ik blijf hem strak aankijken zonder iets te zeggen.

“Oké,” geeft hij uiteindelijk toe.

“Ik zal het wel regelen.”

Maandag

Manon belt dat Robbie bij kennis is gekomen. Ze lacht en huilt tegelijk. Of hij iets heeft overgehouden aan het ongeluk is nu nog niet duidelijk, maar het ziet er absoluut niet ongunstig uit, heeft de dokter gezegd. Robbie heeft Joris en haar herkend en heel even geglimlacht.

“Mam,” zegt ze, “oh mam, ik ben zo bang geweest. Nu zijn er tenminste weer kansen!” We spreken af dat ik de volgende dag naar haar toe zal komen. Joris heeft met zijn baas afgesproken dat hij weer halve dagen komt werken. De andere helft van de dag lost hij Manon af, die niet wil dat Robbie ook maar een uur zonder haar of zijn vader is.

“Want stel dat het toch onverwacht fout gaat. Ik zou het mezelf nooit vergeven als één van ons er dan niet bij zou zijn,” zegt ze en begint weer te huilen. Ik huil ook. Er zijn weinig dingen zo emotionerend als een kind dat ernstig ziek is. Als ik heb neergelegd, belt Peter. Hij is zo verheugd over de goede wending alsof Robbie zijn eigen kind is.

“Als jij er morgen met de trein heen gaat, kom ik je ‘s-avonds halen,” zegt hij. Het voelt alsof hij al jaren bij de familie hoort. Later op de avond belt Manneke.

“Ik ben zo blij voor je,” zegt ze.

“Je kleinkind, wat moet jij in angst gezeten hebben! Maar wel jammer van jullie vakantie.” Ik realiseer me dat ik dagenlang niet aan de vakantie heb gedacht. Het lijkt zolang geleden dat ik naast Peter door dat prachtige Franse landschap reed. Hand in hand met hem door dat bijzondere Bourgondische stadje Beaune wandelde, het Hotel Dieu bekeek, met de hemelbedden waarin hulpbehoevende armen hun laatste dagen doorbrachten. De restaurants waar we zo heerlijk aten en over ons wijnglas verliefd naar elkaar keken. De kleine hotelletjes waarin we de nachten doorbrachten, romantisch alsof we nog twintigers waren. Het lijkt uitgewist door wat er met Robbie is gebeurd. En nu zegt Hanneke dat het jammer is van onze vakantie. Jammer…wat een vreemd woord om te gebruiken als er een klein jongetje voor zijn leven vecht in een ziekenhuisbed. Wat vreemd om er op die manier over te denken.

“Ben je er nog?”, vraagt Hanneke, “Is er iets?”

“Niets, Hanneke,” zeg ik zacht.

Dinsdag

Het is prettig om de stem van Daniël te horen. Hij heeft opgebeld en we hebben zeker een halfuur gepraat. Soms over luchtige onderwerpen en soms ineens ernstig. Hij vertelt dat de zaken hem boven zijn hoofd groeien en dat voor hem de lol een beetje van zijn werk af is, sinds het bedrijf aan de beurs genoteerd is en er alleen nog maar moet worden gescoord. Ik kan het verhaal niet helemaal volgen, maar begrijp alleen dat er in alle mogelijke en onmogelijke uitgaven gesneden moet worden, en dat vooral de mensen die er werken bezien worden als uitgaven.

“Zo ben ik nooit met mijn mensen omgegaan,” zegt hij, “maar sinds de fusie en de nieuwe directieleden is de sfeer veranderd. Maar daar belde ik je niet om. Heb je zin om een hapje met mij te gaan eten?”

“Lijkt me heel leuk,” zeg ik zonder na te denken.

“Dan kom ik je over een uurtje ophalen,” zegt hij. Dat geeft mij de tijd om nog even met Dinky te wandelen en iets anders aan te trekken. Een uur later staat Daniël voor de deur, stipt als altijd. We zoenen elkaar op beide wangen en lopen naar zijn auto. Deze keer kan ik me niet vergissen. Aan de overkant heeft Marijke haar vitrage een beetje opzij geschoven en deze keer doet ze zelfs geen moeite om die snel weer dicht te doen als ik in haar richting kijk.

Woensdag

Vijf minuten nadat ik met Dinky ben thuisgekomen, staat ze voor de deur. Aan haar gezicht zie ik dat ze boos is en ik hoef geen moeite te doen om te raden waarover ze het met me wil hebben.

“Ik begrijp niet dat je afspraakjes maakt met een andere man terwijl je een relatie met Peter hebt,” zegt ze. Ook al wist ik gisteravond, toen ik haar naar mij zag kijken, al dat dit zou gebeuren, toch voel ik me kwaad worden. Ik haal diep adem. Het laatste dat moet gebeuren is dat ik ruzie met haar maak.

“Marijke,” zeg ik, “ik vind dat ik jou geen verklaring hoef te geven.”

“Dat moet je wél,” zegt ze fel.

“Het is mijn broer die straks met de ellende zit en hij heeft al genoeg meegemaakt in zijn leven. Ik dacht dat je van hem hield, en hij denkt dat ook. Je kunt het niet maken om dan met andere mannen op stap te gaan.” Zoals zij het zegt klinkt het alsof ik bij een escortservice werk.

“Daniël is een goede vriend van mij en ik ben niet van plan om goede vrienden aan de kant te schuiven omdat jij vindt dat het niet hoort dat ik ze ontmoet,” zeg ik.

“Ben je van plan om dat tegen Peter te zeggen?”, informeert ze. Ik kijk haar verbaasd aan.

“Daar heb ik nou werkelijk nog geen seconde over nagedacht,” zeg ik.

Zaterdag

Peter is na zijn werk naar me toe gekomen. Ik weet dat Marijke op de uitkijk heeft gestaan, zoals ze, denk ik, altijd doet als ze verwacht dat haar broer bij mij zal komen. Peter is nog niet binnen—ik heb hem bijna de gang ingetrokken en de voordeur dichtgeslagen om het gegluur van de overkant zo kort mogelijk te maken—of de telefoon gaat.

“Als jij het hem niet verteld, dan doe ik het zelf,” zegt ze.

“Marijke, alsjeblieft!”, zeg ik. Maar ze heeft al neergelegd.

“Wat was dat?”, vraagt Peter.

“Iets tussen Marijke en mij,” zeg ik, om tijd te winnen. Natuurlijk kan ik vertellen wat er aan de hand is en hoe Marijke bezig is mij onder druk te zetten, maar ik ben bang dat het bij hem verkeerd zal vallen. En het laatste wat ik wil doen, is ruzie veroorzaken tussen hem en zijn zusje. Ondertussen is er iets veranderd in de sfeer. Ik zet de bloemen, die hij voor mij heeft meegebracht, in een vaas en probeer opgewekt te zijn. Maar ik merk dat Peter af en toe onderzoekend naar mij kijkt. Ik ben blij als ik na een tijdje naar de keuken kan gaan, terwijl Peter met de weekendbijlagen van de krant op de bank gaat zitten. Eindelijk kan ik even ongestoord een beetje tot mezelf komen. Het telefoontje van Marijke heeft meer invloed gehad dan ik had verwacht. Ik voel me zenuwachtig en geïrriteerd. Er is niets stiekems aan mijn relatie met Daniël. Als dat zo was, zou ik me toch niet door hem laten afhalen. De hele buurt kan zien wie er hier het tuinhek binnenloopt en met wie ik vertrek. Ze mogen het ook zien, ik heb niets te verbergen.

Ik voel tranen van woede in mijn ogen prikken. Het liefst zou ik nu naar de overkant lopen en Marijke vertellen dat ik eis dat ze zich niet langer met mijn zaken bemoeit. Het is al vervelend genoeg dat we tegenover elkaar wonen. Aan Peter merk ik ook dat hij het moeilijk vindt. Hij voelt zich verplicht om bij haar langs te gaan als hij een weekend bij mij is. Wat vroeger spontane bezoekjes van hem waren, worden nu steeds meer verplichtingen. Ik hoor de kamerdeur opengaan en even later staat Peter achter mij.

“Vertel nou eens,” zegt hij.

“Er is iets aan de hand en het heeft met Marijke te maken. Hebben jullie ruzie? Ik weet hoe bemoeizuchtig ze kan zijn, maar ze bedoelt het goed.” Ik draai me naar hem om.

“Er is iemand met wie ik af en toe ga eten. Een goede vriend die ik al heel lang ken. Marijke heeft dat gezien en ze wil dat ik ermee stop. Zo-even belde ze dat ik het aan jou moest vertellen, omdat ze het anders zelf komt doen. Dat is zo’n beetje het verhaal, Peter. Ik heb tegen haar gezegd dat ik er niet over peins om de vriendschap met Daniël stop te zetten, dus dat weet je dan ook alvast.” Hij kijkt me zwijgend aan, ik heb geen idee wat er in zijn hoofd omgaat. Dan glimlacht hij.

“Je hoeft niet agressief tegen mij te zijn,” zegt hij.

“Ik zou het niet in mijn hoofd halen om te verlangen dat jij oude vrienden de deur uitzet. En met Marijke zal ik wel gaan praten, de komende week, want dit kan niet. Dit zijn dingen tussen jou en mij, daar heeft zij niets mee te maken.”

“Maar ik wil niet dat jullie ruzie krijgen,” zeg ik.

“Ze is zo emotioneel als het om jou gaat.”

“En dat is dus weer iets tussen Marijke en mij,” zegt hij. Hij slaat zijn armen om me heen.

“Zuilen we dan nu maar eens proberen of we nog iets van dit weekend kunnen maken?”

Zondag

Robbie lacht naar mij, een schaduw van de stralende lach die ik van hem gewend ben, maar ik voel me blij als een kind als ik naast zijn bedje zit. Hij gaat nu snel vooruit, heeft Manon me verteld. En het ziet er nog steeds naar uit dat hij van zijn val geen nadelige gevolgen zal overhouden. Een ander kind, dat een kamer verderop ligt, is er minder gelukkig vanaf gekomen. Een val van een klimrek, er lagen rubbertegels onder, alles was in orde, alleen kwam hij zo ongelukkig terecht dat er wervels beschadigd werden. Morgen zal hij naar een revalidatiecentrum gebracht worden. Zo kunnen dingen dus gaan. Het ene moment heb je een gezond kind, het volgende moment moet je eraan wennen dat het misschien nooit meer zal lopen. Later, als we koffiedrinken in de koffiehoek van de grote hal van het ziekenhuis, zegt Manon dat ze er gek genoeg tegenop ziet als Robbie weer thuis zal zijn.

“Ik zal hem geen moment meer uit het oog durven verliezen,” zegt ze.

“En toch zal hij op een keer alleen op straat spelen, alleen naar school gaan, op een fiets het verkeer in. Mam, ik lig er nu al wakker van!”

Dinsdag

De door George de Wit mishandelde bomen in mijn achtertuin zijn omgehakt en de stronken zijn er uitgehaald. Ik heb niet gekeken, maar wel de geluiden gehoord terwijl ik in de voorkamer zat met de krant. Lezen lukte niet, daarvoor was ik opnieuw te kwaad op mijn buurman, die zijn zin heeft gekregen. Geen bomen meer aan de rand van de tuin die in de herfst hun blad verliezen zodat hij af en toe een bezem ter hand moet nemen. Ik denk aan de zilveren stam van de berk, die zo prachtig kon glanzen in het licht van de ondergaande zon. Het geluid van de wind door de bladeren van de bomen. Een vol geluid als het zomer was, en dunner en knisperender als het blad droog werd in de herfst. De geur van gevallen blad. Het is mij een raadsel dat iemand daar ongevoelig voor kan zijn. Hoe kun je een boom uitsluitend zien als iets waarvan je last hebt? Alsof dat het enige is dat telt. Maar voor hem zal dat wel zo zijn. Een man die tegels in zijn tuin legt met saaie perkjes erin. Als ik Dinky uitlaat en met samengeknepen lippen langs het huis van de buren loop, komt Madeion net naar buiten met haar fiets. Ze schrikt als ze mij ziet. Sinds ik woedend naar haar vader ben gestapt, toen ik merkte wat hij met mijn bomen had gedaan, is ze niet meer bij mij langs geweest. En ik vind dat jammer.

Ik merk dat ze aarzelend afwacht of ik wel bereid ben om haar te groeten, dus sta ik stil en lach naar haar.

“Hallo Madeion, je hebt zeker geen tijd om een eindje mee te lopen?”

“Jawel!”, zegt ze en zet haar fiets tegen de heg. Ze werpt even een blik op het raam van de voorkamer, ook zo’n raam waar doorheen gegluurd wordt naar wat buren doen. Ik zucht even. Nooit heb ik mij gerealiseerd dat een straat kan gaan lijken op een dorp waar iedereen in de gaten houdt wat de anderen doen.

“Hoe gaat het met je Madeion?”, vraag ik.

“Ik heb je zolang niet gezien.” En ze geeft het antwoord dat ik verwachtte. Dat ze dacht dat ik ook boos was op haar.

“Waarom zou ik?”, vraag ik verbaasd.

“Ik heb heibel met je vader. Maar toch niet met je moeder en jou?”

“Altijd als we ergens wonen hebben we na een tijdje ruzie met de hele buurt,” zegt ze somber.

“Dan gaan we altijd maar weer weg, want mijn moeder vindt het zo erg dat ze nooit ergens vriendinnen maakt door mijn vader.”

“Dat lijkt me verschrikkelijk,” zeg ik. En bedenk me met een schuldig gevoel dat ik Ankie de laatste tijd ook links heb laten liggen. Terwijl ik haar overdag best zou kunnen bellen of koffie met haar zou kunnen drinken omdat George er dan toch nooit is. Maar op een bepaald moment krijg je gewoon een hekel aan de hele omgeving van zo’n onmogelijke man.

“Komt het door je vader dat je nooit vriendinnetjes mee naar huis neemt?”, vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Als ik een vriendin heb, ga ik toch weer verhuizen. En echt gezellig is het ook al niet bij ons. Mijn moeder is steeds verdrietiger. En als mijn vader er is hebben ze altijd ruzie. Ik wou dat ze uit elkaar gingen, dan ging ik fijn met mijn moeder ergens wonen en daar bleven we dan altijd. Dan had ik vriendinnen en mijn moeder was weer vrolijk.” Het komt er snel uit en ik kan merken dat ze er vaak over heeft nagedacht.

“Met wie praatje over die dingen?”, vraag ik.

“Met je moeder?”

“Nee, dat kan niet. Dan wordt ze nog veel verdrietiger,” zegt Madelon. Ik kijk haar aan.

“Als je over die dingen wilt praten, kom dan bij mij, Madelon. Je bent echt altijd welkom. Al rollen jouw vader en ik vechtend over de vloer, dan heeft dat toch niets met jou te maken.” Daar moet ze om lachen.

“Hij is sterk hoor,” waarschuwt ze.

“Oké, dan doe ik het niet,” zeg ik.

“Maar zul je het onthouden, Madelon. Je bent altijd welkom, voor problemen of als je zin hebt in een kop thee, het maakt niet uit.”

Woensdag

Het is duidelijk dat Marijke en ik elkaar een beetje ontlopen. Als we toevallig tegelijkertijd uit ons hek komen, zwaaien we even, maar daar laten we het bij. Peter heeft verteld dat hij met haar heeft gepraat en dat ze heeft beloofd zich niet meer zo met mijn zaken te bemoeien. Ik weet dat ze alles zal beloven wat Peter vraagt, uit angst om ruzie met hem te krijgen. Maar ik twijfel er geen moment aan dat ze mij nog steeds scherp in de gaten houdt.

Vrijdag

Aan het einde van de middag ga ik met Peter naar de tuinder in de buurt cm een kerstboom te kopen. De straatlantarens zijn al aan, in veel tuinen staan kerstbomen met brandende lichtjes. Maar ik zie ook sleden met rendieren ervoor en kerstmannen met bolle buiken, uitgevoerd in gekleurde lichtjes. Elk jaar wordt Kerstmis uitbundiger gevierd. Toen ik de afgelopen weckeen kerstroos ging kopen in het tuincentrum, zag ik dat de kerstmarkt alweer een halve loods groter was geworden dan vorig jaar. Ik vroeg me af of er soms mensen zijn die in januari hun kerstversierselen weggooien, zodat ze met Kerstmis alles weer nieuw kunnen kopen. Want anders begrijp ik echt niet waar al die spullen van de kerstmarkten blijven. Er staat een gure wind als wij langs de kerstbomen lopen, die op grootte zijn gesorteerd. Peter houdt ze overeind, zodat ik vanaf een afstand kan kijken of ze een mooie vorm hebben. Veel zijn een beetje scheef, met prachtige takken aan de ene kant en wat iele takjes aan de andere. Bij andere bomen zitten de takken zo dicht op elkaar dat je er nauwelijks nog iets tussen kan hangen. Maar we hebben de tijd, en het is prettig om er samen mee bezig te zijn. De tuinder heeft fakkels neergezet en een metershoge verlichte boom. Peter knoopt zijn shawl om mijn hals als hij ziet dat ik sta te rillen van de kou. Terwijl we keurend langs de bomen lopen, zie ik een klein boompje staan.

“Is dat niet leuk voor Marijke?”, vraag ik aan Peter. Hij kijkt me verbaasd aan.

“Ik dacht dat het niet meer zo goed ging tussen jullie,” zegt hij.

“Moet dat dan zo blijven?”, vraag ik, en hij lacht en zegt dat ik daar gelijk in heb. Met twee bomen in de achterbak rijden we naar huis, Peters jack zit vol naalden en hars, het ruikt heerlijk. Ik leg even mijn gezicht tegen zijn mouw. We zetten onze boom in de gang, zodat hij aan de temperatuur in huis kan wennen en steken dan met het kleine boompje de straat over. Het duurt even voordat Marijke open doet.

“Ik was net de aardappels aan het afgieten,” zegt ze. Peter kust haar op beide wangen. Ze kijkt aarzelend naar mij, alsof ze niet weet hoe ze mij moet begroeten. Ik geef haar een zoen.

“We hebben iets voor je, Marijk,” zegt Peter en pakt het boompje dat’buiten de lichtcirkel van de voordeurlamp staat.

“Oh!” Ik zie tranen in haar ogen.

“Wat een schattig boompje!”

“Dacht ik ook,” zegt Peter tevreden. Even later zitten we ondanks onze protesten in de kamer. Het geeft niet dat ze aan het koken is. Ze heeft de gaspitten uitgezet, eten kan altijd nog, willen we een glas wijn? Ik vraag of ze het leuk zou vinden om met Kerstmis bij mij te eten en ze zegt dat ze dat graag wil. Het is warm in de kamer, ik voel me op een tevreden manier een beetje doezelig worden. Met een van de buren is het tenminste weer goed!

Zaterdag

“Kerstmis of niet, het is een onmogelijke man waar je tot nu toe alleen maar vervelende dingen van ondervonden hebt!”, zegt Hanneke.

“Ik vind het zo naar voor Ankie en zijn dochter,” zeg ik.

“Dan nodig je die uit voor de koffie met Kerstmis, maar wat moet je met die man? Je tuin ziet eruit alsof er een gek met een kettingzaag aan de gang is geweest, laatje nou niet meeslepen door kerstsentimenten want daar krijg je gegarandeerd spijt van! Volgens mij heb je last van een Vrede op Aarde-gevoel.”

“Jij niet?”, vraag ik. Ze trekt een gezicht.

“Ik niet meer. Dat is voorbij. Ik had vorig jaar zo’n gevoel, toen heb ik gevraagd of Jaap een kerstborrel kwam drinken en hij zei dat hij het een goed idee vond. Maar hij kwam niet opdagen. Was het vergeten. Weet je dat niet meer? Vrede op Aarde moet van twee kanten komen, dat kun je niet afdwingen.” Ik weet dat ze gelijk heeft, maar hoe ik iets gezelligs kan organiseren met Ankie en Madeion zonder dat George de Wit erbij is, weet ik werkelijk niet.

Zondag

Ik heb de boom versierd met de spulletjes die ik in een grote rieten wasmand op zolder bewaar. Veel van de versiering is nog afkomstig uit de tijd dat Rob nog leefde. Het lijkt zo verschrikkelijk lang geleden, langer dan het in werkelijkheid is. Ik kijk met een glimlach naar de simpele kerstversieringen, en herinner mij met hoeveel eerbied Bart en Manon ze in hun handjes hadden, als ze meehielpen met het versieren van de boom. Het zijn goede herinneringen, die ik voor geen goud zou willen missen.

Maandag

“Ben je er vanavond?”, vraagt Bart.

“Ik wil even langs komen.”

“Natuurlijk ben ik er,” zeg ik.

“Wil je mee eten?” Dat lijkt hem een goed idee. Ik heb nog net tijd om de ingrediënten te halen voor de ovenschotel waar hij zo dol op is. Kalfskoteletten, crème fraiche, in ringen gesneden appels en calvados. Ik maak het alleen maar als hij komt, voor mijzelf vind ik het te veel moeite. Als ik de deur voor hem opendoe zie ik aan zijn gezicht dat het goed met hem gaat.

“Ha, mam!”, hij tilt me nog net niet op, maar zo’n omhelzing heb ik in geen tijden van hem gehad.

Hij praat opgewekt, zegt hoe fijn het is om weer eens thuis te zijn, zou eigenlijk vaker moeten gebeuren, maar ja, de tijd gaat zo snel. Het is een uitspraak die ik niet verwacht bij een jongen van zijn leeftijd. Voor mij gaat de tijd snel, ik heb het gevoel dat de jaren tussen mijn vingers doorglijden, maar ik weet zeker dat ik dat gevoel op zijn leeftijd nog niet kende. Toen had ik nog die oeverloze toekomst voor me, waarin nog zoveel leuke en goede dingen konden gebeuren. Hij staat nu bij de kerstboom en herkent versiersels die er in zijn kinderjaren ook in hingen.

“Dat je dat nog allemaal hebt!”, zegt hij. En nee, liever geen thee, heb ik een glas wijn voor hem? En is het een goed idee als hij even de haard aan maakt? Kan hij meteen in de schuur een grote mand hout voor me hakken, want wat er nu aan stukken boom naast ligt, daar gaat een haard alleen maar van uit, heb ik dat niet’gemerkt? Natuurlijk heb ik dat gemerkt. Peter was van plan het afgelopen weekend een mand hout in haardklare brokken te hakken, maar het is er niet van gekomen. Bart verdwijnt fluitend naar de schuur, en even later hoor ik het ritmische geluid waarmee de bijl op het hout terecht komt. Hij is verbazend snel klaar, en de mand die hij naar binnen draagt heeft een kop. Even later vlamt het vuur hoog op.

“Eigenlijk moet je dat hout niet in de kamer laten staan, mam,” zegt hij.

“In dood hout kan houtworm en boktor zitten, je kunt beter net zoveel hout binnen halen als je nodig hebt.” We zitten tegenover elkaar met een glas wijn, vlammen in de haard, kerstboomlichtjes aan, het lijkt mij hét moment voor hem om nu maar eens te zeggen wat hij op zijn hart heeft. Want dat er iets is, was duidelijk vanaf het moment dat hij hier binnen stapte. Hij ziet mijn vragende blik en lacht.

“Mam,” zegt hij, “Annet is weg bij haar vriend. Ze woont nu nog even bij een vriendin, maar ze is op zoek naar een flatje.” Hij haalt diep adem.

“Ik dacht dat het nooit zou gebeuren!”, zegt hij dan.

“Wat heerlijk voor je, Bart!”, zeg ik uit de grond van mijn hart. Hij knikt. Zijn ogen stralen. Ik heb hem nog nooit zo gelukkig gezien. Ook niet toen hij nog verliefd was op Lynn. Ik kan aan hem zien hoe goed deze relatie voor hem is, en het verbaast me niet echt.

Ik heb een goede herinnering aan dat ene bezoek van Annet. En ik vraag me af of het haar idee is om niet meteen met Bart samen te gaan wonen. Als ik het vraag zegt hij dat het inderdaad zo is. Wat hem betreft woont hij liever vandaag dan morgen met haar samen, maar zij heeft er behoefte aan om een tijdje zelfstandig te zijn. Het afscheid met haar vriend heeft ze niet makkelijk gevonden, en het laatste wat ze wil is bij de ene man haar spullen inpakken om ze vervolgens bij de andere man weer uit te pakken. Ik kan niet anders dan haar gelijk geven, en Bart is het eigenlijk ook wel met haar eens, al vindt hij het jammer.

Dinsdag

Manon is verrukt als ze hoort dat het nu in orde is tussen Bart en Annet. Ze heeft haar ook een keer ontmoet en het klikte meteen tussen hen.

“Ik vraag aan Bart of hij haar meebrengt als hij hier komt eten,” zegt ze. Het is haar voorstel om eerste kerstdag bij haar te komen. Robbie is a! bijna een week uit het ziekenhuis, het gaat geweldig goed met hem en zo te zien heeft hij geen nadelige gevolgen aan de val overgehouden, maar hij heeft wel rust nodig. Als wij rnet Kerstmis bij Manon en Joris komen, kan hij zijn middagslaapje in zijn eigen bedje doen en is het makkelijker om hem ‘s-avonds op tijd in bed te leggen. Het gaat een drukke Kerstmis worden, en ik verheug mij er mateloos op.

Woensdag

Er zijn jaren geweest dat ik als een berg opzag tegen december. De maand die in het teken staat van gezelligheid en sfeer, van vrolijkheid en geluk. Heerlijk wanneer alles goed met je gaat. Maar verschrikkelijk als er iets aan de hand is waardoor je niet vrolijk en ontspannen kunt zijn omdat je te veel zorgen hebt. De eerste jaren na de dood van Rob heb ik mezelf moeten dwingen om iets te maken van de decemberfeesten. Zoals naar de intocht van Sinterklaas gaan met twee blije kinderen. Of liedjes zingen naast de hoopvol bij de kachel neergezette schoentjes. En proberen om er voor Manon en Bart een echt feest van te maken terwijl ik het liefste onder mijn dekbed was gaan liggen om pas weer tevoorschijn te komen in januari. Ik vond Kerstmis nog erger want van dat feest hadden Rob en ik altijd zo intens genoten. Samen de kerstboom kopen en versieren toen we nog geen kinderen hadden. Met de familie aan het kerstmaal zitten. Dagen en avonden vol licht en warmte waren het, en ineens was het voorbij. In de jaren na Robs dood heb ik voor het eerst begrepen hoe moeilijk de feestdagen zijn voor mensen die iemand moeten missen. En die met dat verdriet in hun hart elke dag weer geconfronteerd worden met vrolijk versierde etalages en kerstliedjes. Voor mij is die periode gelukkig allang weer voorbij. Samen met Peter langs uitgestalde kerstbomen lopen en er de mooiste uitkiezen was op zich al een feest. En de boom verfraaien met de vertrouwde versiersels die elk jaar toch weer als een verrassing uit de opbergdozen tevoorschijn komen, was ook plezierig. Terwijl ik in andere maanden moeite heb met dagen waarop het donker en koud is, vind ik het heerlijk als tegen Kerstmis de lichtjes vroeg aan kunnen. Manon vertelt door de telefoon dat zij het net zo ondergaat als ik. En hoe lief Robbie met een voorzichtig wijsvingertje de ballen in de boom aanraakt en alles even mooi vindt. Met alleen de kerstboomlichtjes aan zingt ze samen met hem kerstliedjes terwijl ze Willeke op schoot heeft. Volgens Manon dringt het heel goed tot haar door dat een kerstboom iets heel bijzonders is.

“De manier waarop ze er naar kijkt, mam, dat is zo schattig. Met van die grote verwonderde ogen!” Voor Manon is deze kerst wel heel speciaal. Even heeft ze gedacht dat het niet goed zou aflopen met Robbie. Maar nu is hij weer gewoon thuis, babbelend en spelend alsof er niets is gebeurd. Manon houdt hem scherp in de gaten. Uit niets blijkt dat hij gevolgen heeft ondervonden van de val die hij heeft gemaakt en ook in het ziekenhuis zijn ze erg tevreden.

“Ik zal toch blij zijn als dit jaar voorbij is,” zegt ze in het gesprek.

“Die toestand met Joris en dat ongeluk van Robbie hebben er zo’n zwaar jaar van gemaakt. Het is toch een soort afsluiten, straks op oudejaar!” Ik herken dat gevoel. Er zijn jaren geweest die ik ook graag zo snel mogelijk wilde afsluiten omdat er te veel ellendige dingen in waren gebeurd. Je zou zeggen dat het geen verschil kan maken in je emoties of het nu 31 december is of 1 januari. En toch voelt het anders. Op een kinderlijke manier heeft het iets van ‘met een schone lei beginnen’.

Donderdag

In een opwelling fiets ik naar het kerkhof waar Rob begraven ligt. Ik ben er lang niet geweest. Een dikke laag vochtige bladeren bedekt zijn graf. Het is een gure dag, het miezert een beetje en het is koud op een manier waartegen je je bijna niet beschermen kunt. Ik zet de kraag van mijn jas op en wikkel mijn shawl er omheen. In een ander deel van het kerkhof zie ik hoe een oude man voorzichtig met zijn handschoen het blad van een zerk afveegt. Dan laat hij zich voorzichtig op één knie zakken om het graf bladvrij te maken. Ik kijk naar de in steen gebeitelde naam van Rob, die nog maar zo jong was toen hij zoveel jaren geleden stierf. Herinneringen aan de dag dat we hier stonden om hem te begraven. Bart en Manon die nauwelijks begrepen wat er gebeurde maar wel het verdriet van mij en de familie aanvoelden en ernstige gezichtjes hadden. De omvang van wat ik verloren had, was op dat moment nog niet duidelijk voor me.

Dat kwam pas later. Toen het hevige van mijn verdriet voorbijging en tot me begon door te dringen dat ik Rob echt nooit meer zou zien. Ik buk om het blad van zijn graf te halen en bedenk me dan. Het is eigenlijk een mooi gezicht, die kleuren bruin en geel met hier en daar een tint die naar rood neigt. Bijna een versiering. Ik streel even Robs naam en dan loop ik langzaam het kerkhof uit.

 

EINDE