BEGIN

Zaterdag

Een merkwaardige oudejaarsavond was het. Ellen en ik, een schaal met oliebollen en appelbeignets van de warme bakker, televisie kijken, de warme wijn drinken die ik had gemaakt en regelmatig op ons horloge kijken. In het begin zat er iets gedwongens in de gezelligheid. Alsof we allebei ons best moesten doen om het gewoon te vinden dat we hier als twee alleenstaande dames de eeuw aan het uitluiden waren. Totdat Ellen ineens zei dat ze het best wennen vond, dat de kinderen er niet waren. Ik zei dat ik het er ook een beetje moeilijk mee had. En vanaf dat moment voelden we ons een stuk ontspannener en werd het echt leuk. Om twaalf uur barstte het vuurwerk los in de straten om ons heen. We trokken onze jassen aan en stonden in de tuin te kijken. Ellens overburen wenkten ons.

“Kom een glas wijn drinken!” We kwamen terecht in een kamer propvol mensen, muziek, gepraat en gelach. En daar hebben we het ongelooflijk leuk gehad, zodat het uiteindelijk tegen drie uur was dat ik in Ellens logeerkamer in bed kroop. Want een millenniumtaxi vind je niet, had ze van tevoren gezegd.

Zondag

Uitgenodigd voor een nieuwjaarsborrel bij George en Ankie de Wit. Veel echtparen in het net, waarvan de mannen na een uurtje al behoorlijk wat drank op hadden. Een vrouw met wie ik even praatte, vertelde lachend dat ze haar man al drie dagen niet echt nuchter had gezien. Ik zei beleefd dat het mij enig leek, maar er was kennelijk iets in de manier waarop ik het zei waardoor ze argwanend werd.

“Uw man is zeker geheelonthouder,” zei ze. Toen ik zei dat mijn man niet meer leefde, verschoot ze van kleur en binnen een paar minuten stond ze bij een ander groepje te praten. Ankie kwam bij me staan.

“Allemaal kennissen van George,” zei ze zacht.

“En waar zijn jouw vrienden?” vroeg ik. Ze trok een gezicht.

“Jij bent de enige hier in de buurt met wie ik echt iets heb,” zei ze. Ik zag aan haar gezicht dat ze het meende. Ik vroeg waar Madeion was, en ze vertelde dat die in de kerstvakantie altijd bij een vriendinnetje logeert. Daar heeft ze het een stuk gezelliger dan thuis, omdat George en zij van de ene zakenparty naar de andere draven.

Eenmaal thuis schopte ik mijn schoenen met hoge hakken meteen uit. En met een kop thee in een luie stoel, vroeg ik mij af hoe lang het huwelijk van mijn buren nog stand zou houden. Want telkens als ik met Ankie praat, klinkt het alsof er weer meer barsten in haar relatie met George zijn gekomen.

Maandag

Gisteravond stonden Manon en Bart ineens voor de deur. Ik kon mijn ogen niet geloven en stond een beetje dom langs mijn ogen te wrijven tussen het zoenen door. Bart had Manon opgehaald met de auto, en zij kon op het laatste moment nog een oppas voor de kinderen vinden.

“Het kon echt niet zo, mam, we hebben elkaar zelfs niet gesproken met oud en nieuw!” zei ze. Toch had ik echt geprobeerd haar op te bellen, maar er was geen doorkomen aan en zij had dezelfde ervaring gehad.

“Heerlijk om jullie even te zien!” zei ik. Ze vertelden over de feesten waar ze geweest waren. Dat van Bart was nogal wild, iets wat ik meer afleidde uit wat hij wegliet uit zijn verhaal dan uit wat hij vertelde. Manon had met een stel vrienden en vriendinnen oudejaar gevierd in een groot huis, waar een kamer volgepropt stond met reiswiegen en campingbedjes voor de zeven kinderen en baby’s die meegekomen waren.

“Het was zo enig!” zei ze.

“Ik had zoveel mensen een hele tijd niet gezien. Dat gebeurt me niet nog eens. Vanaf nu ga ik er vaker tussenuit. Gewoon met de kinderen, want dat doen ze allemaal!” En ik luisterde en keek naar mijn kinderen met het tevreden gevoel dat de nieuwe eeuw voor mij in elk geval goed begonnen was.

Dinsdag

Telefoontje van Cora. Het is zover. Per 1 februari heb ik geen werk meer. De nieuwe eigenaar van de boetiek wil geen erfenis van de vorige eigenaar. Die ‘erfenis’ ben ik. Eerlijk gezegd kan ik mij daar wel iets bij voorstellen. Ik heb zo mijn eigen manier om de zaken aan te pakken en als hij dat heel anders in zijn hoofd heeft, kan dat behoorlijk hinderlijk zijn.

“Het spijt me zo voor je,” zegt Cora.

“Ik heb gepraat als Brugman maar hij wilde er niet van horen om jou over te nemen.” Ik zeg dat ik het heel aardig van haar vind om zoveel moeite te doen.

“Je hebt zo ander werk,” zegt ze. En omdat iedereen dat steeds tegen mij zegt, zal het wel zo zijn.

Woensdag

Hoe voel ik me, nu ik weet dat over een paar weken mijn dagen niet meer zullen draaien om de openingstijden van de boetiek? Gek genoeg voel ik niet zoveel. Ik heb me er van tevoren zo druk om gemaakt, maar nu het eindelijk gaat gebeuren, is er een soort kalmte over me gekomen. Zoals ik eerst vooral de nadelen zag van het zonder werk zijn, zie ik er nu ook de zonnige kanten van. Niet meer dat gehaast elke ochtend en snel boodschappen doen aan het einde van een werkdag. Of zien dat het buiten mooi weer is en veroordeeld zijn tot binnen zitten.

Ik heb ineens het gevoel dat ik een tijdje vakantie ga krijgen. Natuurlijk ga ik naar ander werk uitkijken, maar niet meteen.

“Je hebt groot gelijk, mam!” zegt Manon als ik haar mijn plan vertel.

“Je zult wel gek zijn als je je van de ene baan in de andere stort.” Ook zij twijfelt er niet aan dat ik snel weer een nieuwe baan zal vinden. In de krant lees ik over krapte op de arbeidsmarkt. En er zijn weinig berichten zo leuk om te lezen, als je weet dat je binnen afzienbare tijd weer een baan wilt vinden.

Donderdag

“Ik heb via via gehoord dat u per 1 februari beschikbaar bent,” zegt een opgewekte vrouwenstem door de telefoon. Ze is bedrijfsleider van een winkelketen in mode voor de jonge vrouw. En zit te springen om goede krachten.

“En over u hebben we zulke goede berichten gehoord,” zegt ze. Maar als ik vraag van wie, wordt ze vaag. Ze kan het zich niet meer precies herinneren, maar zulke dingen spreken zich rond. Een van hun zaken zit tenslotte in hetzelfde winkelcentrum als de boetiek. Ik beloof dat ik erover na zal denken en schrijf haar telefoonnummer op.

Als ik neerleg, voel ik me een ander mens. Een mens voor wie nog plaats is in het arbeidsproces. Een mens aan wie een winkelketen in mode voor de jonge vrouw behoefte heeft. Het voelt ongelooflijk goed om gevraagd te worden. Al zou het een baan zijn van niks, een baan die ik voor geen goud zou willen hebben, dan nog neemt het niet weg dat mijn onzekerheid na het telefoongesprek als sneeuw voor de zon is verdwenen.

Vrijdag

“Mag ik langskomen?” vraagt Daniël. Ik zeg dat het prima is en hij zegt dat hij dan meteen komt. Het is een gure dag en ik heb, meteen nadat ik Dinky had uitgelaten, de haard aangemaakt en een paar kaarsen aangestoken. Heerlijk, die winteravonden waarop geen plek op de wereld beter is dan je eigen huis. Maar nu kijk ik aarzelend om me heen. Zou Daniël denken dat ik dit allemaal voor hem heb gedaan? Dan haal ik mijn schouders op. Wat maakt het uit wat hij denkt. Als hij een kwartier later voor de deur staat, schrik ik van zijn intens bleke gezicht en zonder dat hij een woord heeft gezegd, weet ik wat hij me vanavond komt vertellen.

Zaterdag

Natuurlijk kostte het me moeite om niet m’n armen om hem heen te slaan en ‘m te troosten. Hij was zo intens verdrietig om de dood van Barbara, die niet onverwacht kwam, maar waarop je toch nooit echt voorbereid kunt zijn. Hij beschrijft de laatste weken van haar leven. Het moeten aanzien hoe ze steeds verder weggleed van de mensen van wie ze hield. Nouchka, die haar baan had opgezegd toen bleek dat ze niet een paar maanden verlof kon krijgen van haar werk om haar moeder te verzorgen. Sander, die soms dagenlang weg was zonder adres achter te laten, omdat hij het thuis niet langer volhield. En dan ineens weer op kwam dagen en onafgebroken naast het bed van zijn moeder zat totdat hij slapend van z’n stoel gleed. En Daniël zelf natuurlijk. Hij zegt dat hij zich nooit in zijn leven zo machteloos heeft gevoeld. Zo klein en onbetekenend. Voordat ze zo ziek was dat haar geest nauwelijks meer toegankelijk was voor de woorden van de mensen om haar heen, heeft hij nog heel persoonlijk met haar gesproken. Hij vertelde daar geen details over en ik heb ze niet gevraagd, maar duidelijk was dat het een gesprek is geweest waarin veel oud zeer ter sprake kwam. Ik denk dat Daniël haar gevraagd heeft hem te vergeven voor wat hij haar vroeger, toen ze nog getrouwd waren, heeft aangedaan. Ik hoop dat hij dat gedaan heeft. Voor haar, maar ook voor hemzelf. Hij zat op de stoel bij de haard toen hij zijn verhaal vertelde en soms moest hij ophouden met praten, omdat de tranen over z’n gezicht stroomden. En ik was blij dat hij zich bij mij nog steeds veilig genoeg voelt om zijn verhaal aan mij te vertellen.

Zondag

Daniël heeft gevraagd of hij nog eens mag langskomen en ik heb gezegd dat hij altijd welkom is.

“Dat wordt dan moeilijk,” zegt Ellen, aan wie ik het vertel.

“Als je echt nooit meer iets met hem wilt dan is dit niet slim. Je hoeft mij niets te vertellen over mannen die zich eenzaam voelen. Die hebben meteen iemand om hen te troosten en als ze getroost zijn, hebben ze meteen iemand anders om mee naar bed te gaan. Oké, soms is het dezelfde vrouw, maar ik heb het al zo vaak zien gebeuren dat de vrouw bij wie zo’n man troost zoekt op hem verliefd wordt en met lege handen blijft zitten omdat hij overschakelt op iemand anders. Heus, mannen zijn altijd in het voordeel in dat soort zaken. Noem mij één man die langer dan anderhalf jaar zonder partner zit en ik ga hem hoogstpersoonlijk een fles wijn brengen! De meeste mannen hebben binnen het jaar al iemand anders.” Ik zeg tegen haar dat zulke dingen totaal niet aan de orde zijn waar het Daniël betreft. Hij is er stuk van dat Barbara dood is. Aan haar ziekbed realiseerde hij zich pas dat zijn gevoelens voor haar nog lang niet voorbij waren, toen ze uit elkaar gingen. Maar ook dat is iets dat er nu niet toe doet. Op een bepaalde manier zijn wij toch vrienden, ook al zag het er een tijdlang heel anders uit. En op grond van die vriendschap kan hij bij mij komen praten als hij daar behoefte aan heeft. Of en wanneer hij weer een vriendin krijgt, heeft daar niets mee te maken.

Ellen luistert met een glimlach die mij mateloos irriteert. Zo’n lachje dat wil zeggen dat ik er nog wel achter zal komen hoe groot haar gelijk is.

“Zoals jij over mannen praat,” zeg ik. Ze haalt haar schouders op.

“Allemaal proefondervindelijk bewezen,” zegt ze, zonder dat het lachje van haar lippen wijkt.

Dinsdag

Het is heel druk in de boetiek. Cora Terbruggen heeft meer van haar prijzen afgedaan dan andere jaren. Alles moet immers weg. De nieuwe eigenaar van de zaak wil met een schone lei beginnen. Ik heb voor mezelf een paar afgeprijsde truien en een mooi pak opzij gehangen.

“Die jas krijg je van mij,” zegt Cora, terwijl ze een prachtige grijze mantel uit het rek haalt. Ik had hem al een paar keer aangetrokken, en zou hem meteen gekocht hebben als hij niet veel te duur was geweest. Nu sta ik ermee voor de passpiegel met een blos op mijn wangen van plezier dat hij nu van mij is.

“Ik was bang dat je hier heel verdrietig rond zou lopen,” zegt Cora.

“Houd je je nu zo flink of kan het je niet meer schelen?” Daar moet ik even over nadenken. Flink houd ik me niet, dat is niet nodig ook. Maar dat betekent nog niet dat ik hier op 29 januari opgewekt de deur zal uitstappen. Daarvoor zijn er te veel jaren van mijn leven verweven geweest met deze zaak.

“Ik ben in elk geval blij dat je het zo goed kunt hanteren,” zegt Cora.

Donderdag

Alweer staat Cora in de zaak, maar nu met de nieuwe eigenaars. Een jong echtpaar, ik schat ze op dertigers. Hij met een afstandelijk en wat arrogant gezicht. Zij groet tenauwernood en begint meteen in de rekken te graaien met een uitdrukking op haar gezicht die duidelijk maakt dat het allemaal niks is wat hier wordt verkocht. Ze gaan het hele interieur platgooien, zegt de man. Het moet een eigentijdse zaak worden. Trendy. Een zaak waar je niet omheen kunt als je mee wilt doen.

“Waaraan?” vraag ik. Hij kijkt me niet-begrijpend aan.

“Als je waaraan mee wilt doen?” vraag ik. Hij werpt mij een ijskoude blik toe en draait me zijn rug toe. Ik zie Cora op haar lip bijten in een poging om niet te lachen. De vrouw vraagt of de boetiek niet een weekje eerder dicht kan. Ze had zich niet gerealiseerd dat het zo’n ouderwets interieur was.

“Er moet veel meer aan gebeuren dan ik dacht,” zegt ze. Cora houdt voet bij stuk. De afspraak is 1 februari en zo blijft het ook. De man en de vrouw kijken elkaar aan en lopen dan meteen koele groet naar buiten. Cora leunt tegen de tonbank.

“Dit is het moment voor een glas sherry,” vindt ze.

Vrijdag

Daniël komt me van de zaak halen. We hebben afgesproken om wat te gaan eten. Hij is een paar dagen op reis geweest en hij ziet er tegenop om in zijn lege huis te komen waarin hij zolang niet meer heeft gewoond. In het restaurant praat hij aan een stuk door. Het huis van Barbara wordt verkocht. Hij gaat een flatje voor Sander huren. Nee, die heeft nog steeds geen werk, maar door het erfenisje van zijn moeder is dat ook even niet meer urgent. Pas na een uur wordt zijn woordenstroom minder.

“Ik ben zo moe, Anne-Wil,” zegt hij zacht.

Zaterdag

De allerlaatste dag. Als ik ‘s-ochtends bij de boetiek kom, is Cora er al.

“Je denkt toch niet dat ik jou de laatste dag alleen laat?” zegt ze. Ik had daar eigenlijk nog niet bij stilgestaan, maar ik vind het prettig om niet alleen te hoeven zijn met het laatste opruimen. Het is een sombere januaridag, de mensen die aan de andere kant van de etalage voorbij schuifelen hebben hun kragen hoog opgezet. Een vaste klant rammelt aan de deur, ontdekt het bordje waarop staat dat we gesloten zijn en loopt met een verbaasd gezicht door. Vandaag zullen we de laatste kleren die nog aan de rekken hangen in dozen pakken. Cora wist er nog een adresje voor. Ze krijgt er weinig voor, maar het is tenminste iets.

“Heb jij nog iets aan de gordijnen van de pashokjes?” vraagt ze.

“Ik zou niet weten wat ik ermee moet doen,” zeg ik. Maar dan schiet mij te binnen dat in het huis van Manon veel kleine ramen zijn. Misschien dat zij er nog iets aan heeft. Cora haalt de gordijnen weg en vouwt ze op.

“Ik breng ze straks wel langs,” zegt ze. Er zijn meer dingen waar ze geen raad mee weet. De passpiegels bijvoorbeeld en een mooie aquarel die aan de muur achter de toonbank hing.

“Neem alsjeblieft mee,” zegt ze. De nieuwe eigenaars wilden niets overnemen.

“Wij hebben immers alleen maar lelijke dingen,” zegt Cora. Ze is opgewekt en ik kan me voorstellen dat ze blij is dat er na vandaag niets meer is dat haar aan de zaken bindt die ze samen met Hans heeft opgezet. Ze heeft gekozen voéfr een nieuw leven, is blij met haar baan als inkoopster voor een keten modezaken en wil haar handen nu eindelijk vrij hebben. Haar stemming slaat op mij over. Hoe leger en opgeruimder de zaak is, hoe minder het mij doet dat ik straks voorgoed de deur achter mij dicht zal doen.

Zondag

We hebben samen gegeten en herinneringen opgehaald. Cora werd na een paar glazen wijn sentimenteel. Ze heeft na de dood van Hans een paar keer een vriend gehad, maar het werd niets.

“Ik ben nog lang niet los van Hans,” zegt ze.

“Ik heb nooit geweten dat ik zo aan hem verknocht was.” Ze kijkt mij aan.

“En dat heb jij ook allemaal meegemaakt,” zegt ze dan.

“Heel lang geleden,” zeg ik.

“Zo lang dat ik soms mijn best moet doen om mij zijn gezicht te herinneren. Het is ook zo vreemd dat hij nooit ouder is geworden. Als ik naar zijn foto kijk is hij een man die veel te jong is voor mij. Ik probeer mij soms voor te stellen hoe hij er nu uitgezien zou hebben, maar dat lukt natuurlijk niet.”

“Lijken je kinderen op hem?” vraagt Cora.

“Manon helemaal niet. Bart een beetje. Die heeft karaktereigenschappen die Rob ook had. Dat doordouwerige. Doorgaan op een spoor dat je hebt uitgestippeld en daar heel moeilijk vanaf te krijgen zijn, ook al weet je diep in je hart dat je fout zit.” Ik lach.

“De keren dat ik ruzie met Rob had, ging het om die dingen. Dan vond ik hem niet voor reden vatbaar. Maar na een paar uur draaide hij meestal bij, en dan wilde hij mijn kant van de zaak ook wel zien.” We zwijgen even.

“En je hebt nooit meer iemand gevonden voor wie je net zoveel voelde?” vraagt Cora. Daar moet ik over nadenken.

“Ik ben heel erg verliefd geweest. Een paar keer zelfs. Maar dat complete gevoel, dat ik voor Rob had, heb ik nooit meer meegemaakt.”

“Maar dat was toch niet meteen al compleet toen je hem leerde kennen?” vraagt ze.

“Nee,” zeg ik, “het was compleet toen hij dood ging. Maar toen waren we ook al jaren samen en hadden we de kinderen.”

“En elke nieuwe liefde van jou moet de vergelijking doorstaan met een huwelijk van een aantal jaren?” vraagt ze.

“Denk je dat ik dat doe?” vraag ik verbaasd.

“Ik weet het wel zeker,” zegt ze. De woorden van Cora blijven in mijn hoofd terugkomen. Maar hoe ik er ook over nadenk, ik kom er niet achter of het waar is wat ze zei. Ik ben mij er niet van bewust dat ik iemand op wie ik verliefd ben vergelijk met Rob. Heb ik dat met Daniël gedaan? Volgens mij ging die relatie om heel andere redenen verkeerd. Maar toch, wat ik van hem verwachtte aan aandacht en betrokkenheid kwam voort uit wat ik van Rob gewend was. Maar hoe kan dat ook anders. Ik heb een keer in mijn leven een liefde gehad die voor mij perfect was. Waarom zou ik met minder genoegen moeten nemen?

Maandag

“Omdat een perfecte relatie niet bestaat,” zegt Ellen gedecideerd.

“Jij kunt nu wel denken dat je die had met Rob, maar ik vraag het mij af. Je hebt me een keer verteld dat hij niet wilde dat je een baan had, zelfs niet voor een paar ochtenden per week. Hij was jaloers en hij was koppig.” Ze kijkt me aan en ziet dat ik boos begin te worden.

“Luister Anne-Wil, ik denk dat Rob een enige man was. Maar perfect? Als je dat woord nou gewoon eens vergeet, is het dan niet een stuk makkelijker voor je om ooit nog eens een man te vinden?”

Zondag

“Kan ik even langskomen?” vraagt George de Wit. Ik ben net terug van een lange wandeling met Dinky en sta kleumend met de telefoon in mijn handen. Het laatste waarin ik zin heb, is een gesprek met mijn buurman, maar er wil me geen goede reden te binnen schieten waarom hij niet langs zou mogen komen.

“Hallo…?” vraagt hij ongeduldig.

“Ik heb er eigenlijk niet zo’n zin in,” hoor ik mezelf tot mijn verbazing zeggen. Nu is het even stil aan zijn kant van de lijn. Ik haal diep adem.

“Als het jou hetzelfde is, dan liever een andere keer,” zeg ik.

“Wat is dit voor een onzin!” zegt hij boos. Ik zwijg. Dit is niet het soort gesprek waarin ik goed ben.

“Morgenavond?” vraagt hij.

“Goed,” zeg ik. Hij mompelt iets en legt neer. Ik sta naast de telefoon en haal diep adem. Wat een heerlijk gevoel om me nou eens een keer niet te laten overdonderen door die man! Ik leg een aanmaakblok in de haard en hou er een lucifer bij. Nog steeds op mijn hurken kijk ik naar het vlammetje dat aarzelend begint en dan gretig het papier om het blok begint op te eten.

Omdat ik met de meeste dingen nogal aan de late kant ben, heb ik me pas op 2 januari voorgenomen om mijn leven in deze nieuwe eeuw een andere wending te geven. Hoe? Geen idee. Maar in elk geval door minder voorzichtig en bezorgd te zijn. Ik denk aan mijn schoonvader die ooit, vanuit zijn rolstoel, zwaaiend met zijn stok een ruzie aanging met een automobilist die hem op een zebrapad bijna overreed. Dat hij fysiek de mindere was, maakte hem niets uit. Hij was in die rolstoel zoals hij zijn hele leven geweest was: zeker van zichzelf en nooit bang voor consequenties als hij voelde dat hij gelijk had.

Ik ben altijd het tegenovergestelde geweest. Makkelijk te intimideren. Meteen onder de indruk als iemand veel babbels had. Altijd bereid mijn ongelijk te bekennen ook als ik zeker wist dat ik gelijk had. Ik schenk een glas sherry in en ga bij de haard zitten. Kan iemand zich op mijn leeftijd nog veranderen? Waarom eigenlijk niet!

Maandag

“Ben jij er vanavond niet bij?” vroeg ik toen ik Ankie tegenkwam.

“Oh nee,” zei ze.

“Voor George is het een zakengesprek. Hij wil je zover krijgen dat je samen met hem een plan indient voor die veranderde voorgevel die hij maar niet uit zijn gedachten wil zetten. Daar heeft hij mij niet bij nodig.” Voor de zoveelste keer verbaas ik me over het gebrek aan solidariteit dat Ankie ten opzichte van haar man tentoonspreidt. Ze laat nog net niet merken dat ze eigenlijk een hekel aan hem heeft, maar het is op de grens, ‘s-Avonds om acht uur staat George voor de deur. Een grote map onder zijn arm. Ik heb koffie gezet maar verder ben ik niets van plan dat ook maar in het minst tot een vorm van gezelligheid kan leiden. George kijkt in de woonkamer om zich heen.

“Heb je nooit last van het gebrek aan licht?” vraagt hij terwijl hij naar de kleine voorramen wijst.

“Nooit,” zeg ik.

“Je zult eens zien wat een verandering het is als je die nieuwe voorgevel hebt,” zegt hij. Ik haal mijn schouders op.

“Koffie?” vraag ik. Dat wil hij wel. Hij gaat aan de eettafel zitten en spreidt papieren uit de map voor zich uit. Terwijl ik een kop koffie voor hem neerzet, zie ik dat het bouwkundige tekeningen zijn.

“Zo,” zegt hij, “wat ik van plan ben, is een voorgevel zoals er al een paar in deze straat zijn. Dat betekent dat we zonder veel moeite toestemming zullen krijgen voor de verbouwing.”

“Ik wil geen verbouwing,” zeg ik, terwijl ik de suiker bij hem neerzet.

“Ik wil deze voorgevel houden. Die nieuwe gevels in de straat zijn een aanfluiting. Een totaal gebrek aan smaak en respect voor de architectuur van deze wijk.” Hij schuift de kop koffie van zich af, er klotst iets over de rand. Ik zie dat hij kwaad begint te worden.

“Mensen zoals jij houden de vooruitgang tegen,” zegt hij.

“Als de vooruitgang op het spel staat omdat ik mijn voorgevel niet wil veranderen, is er hoe dan ook iets mis mee,” zeg ik.

“Je kunt minstens even naar me luisteren!” vindt hij. Dat vind ik ook, dus luister ik terwijl hij met steeds grotere gebaren gaat uitleggen dat een verbouwing van waarschijnlijk meer dan een halve ton mijn levensgeluk aanmerkelijk gaat verhogen.

“En die centen heb je zo, je hoeft alleen je hypotheek maar te verhogen tegen een rente van peanuts!” zegt hij.

“Natuurlijk,” zeg ik.

“Dus je doet mee?” vraagt hij.

“Natuurlijk niet,” zeg ik.

“Ik wil dat alles blijft zoals het is, want zo ben ik. Ouderwets en saai.” Hij schuift zijn stoel zo woest achteruit dat Dinky blaffend opspringt.

“Stom wijf!” zegt hij, terwijl hij zijn papieren bij elkaar grist. Een paar minuten later gaat de voordeur met een klap achter hem dicht.

Dinsdag

Nu ik mijn tijd kan indelen zoals ik zelf wil, lijkt het alsof de dagen veel sneller gaan dan toen ik nog in de boetiek werkte. Daar konden dagen waarin er maar weinig klanten kwamen zo traag voorbij gaan dat ik soms het gevoel had dat de klok stil stond. Nu vliegen de uren voorbij en elke avond moet ik weer aan mezelf toegeven dat ik nog niet de helft heb gedaan van wat ik allemaal van plan was. Maar heerlijk is het, om uitgebreid te kunnen ontbijten en de ochtendkrant lezen. Iets waarmee ik zeker een uur bezig ben en tegen het einde van de week twee, omdat dan de ene bijlage na de andere bij de krant verschijnt. Er is sinds ik niet meer in de boetiek werk alweer twee keer gebeld of ik met onmiddellijke ingang in een kledingzaak wil komen werken. Allebei de keren heb ik gezegd dat ik daar nog even geen tijd voor had. Het gaf me een heerlijk gevoel van spijbelen.

Woensdag

Bart eet bij me en ik sta langer dan normaal in de keuken om zijn lievelingseten te maken. Hij ziet er goed uit. Zijn nieuwe baan bevalt hem, vertelt hij. Ik vraag hoe het verder met hem gaat.

“Privé bedoel je?” vraagt hij. Ik knik.

“Bedoel je of ik een vriendin heb?”

“Nu je er toch over begint, heb je een vriendin?” vraag ik. Hij lacht en trekt een gezicht. Ik ken dat van hem. Het is een gezichtsuitdrukking die vroeger altijd betekende dat hij wel iemand op het oog had, maar dat het nog niet voor elkaar was.

“Vertel nou eens!”, zeg ik.

“Mam,” zegt hij, “dat wil jij helemaal niet weten.” Hij ziet er ineens heel ernstig uit.

“Je gaat me toch niet vertellen dat ze getrouwd is?” vraag ik. Hij schudt ontkennend zijn hoofd.

“Maar wel net zoiets,” zegt hij, “ze woont samen met haar vriend. We kennen elkaar van het werk. Je kent dat wel, samen lunchen, lange gesprekken, er is gewoon iets gegroeid tussen ons.”

“Ik ken dat helemaal niet,” zeg ik, “maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. En nu?” Hij haalt zijn schouders op.

“Ze wil haar vriend geen verdriet doen. Het schijnt een erg aardige jongen te zijn.”

“Het ziet er naar uit dat ze hoe dan ook iemand verdriet zal moeten doen,” zeg ik.

“Haar vriend of jou.”

“Mam, redeneer niet zo hard,” zegt Bart.

“Je gaat me toch niet vertellen dat je dat zelf nog niet had bedacht?” vraag ik.

“Daar willen we het nog even helemaal niet over hebben,” zegt hij.

“We zijn zo verliefd…”

“En die jongen merkt niets?” vraag ik, “Zullen we over iets anders praten, mam?” Bart ziet eruit alsof hij het een beetje benauwd heeft. Dus praten we over iets anders. Maar van die onderwerpen kan ik me weinig herinneren als hij weer naar huis is. Alleen het verhaal over hem en dat meisje blijft door mijn hoofd spoken. Twee kinderen heb ik, en allebei zitten ze tot over hun nek in de relatie-problemen. In de krant lees ik dat de generatie van hun leeftijd juist zo serieus en oprecht probeert te zijn in relaties. Moet ik dan aannemen dat Manon en Bart uitzonderingen op die regel zijn?

Woensdag

“Nog even en je gaat geloven dat het aan jou ligt omdat je kinderen in een eenoudergezin zijn opgegroeid,” zegt Ellen.

“Wat ik daar al niet allemaal over heb gelezen! De ene keer dat kinderen uit een eenoudergezin eerder in de criminaliteit terechtkomen. De andere keer dat ze slechtere schoolresultaten behalen. En dan ineens is er weer een onderzoek waaruit blijkt dat het geen moer uitmaakt en dat kinderen uit éénoudergezinnen op alle gebieden even goed scoren als kinderen met twee ouders.” Ze haalt haar schouders op.

“Hoe dan ook, je hebt het als ouders altijd gedaan, dus maak je er niet druk over. Je hebt leuke kinderen die hun eigen leven leiden en af en toe behoorlijk stom bezig zijn. Net zoals mijn dpchter. Ik heb geleerd om er niet wakker van te liggen.”

Donderdag

George groet me niet meer. Als hij samen met Ankie de deur uitkomt terwijl ik mijn tuin binnenloop, kijkt hij strak voor zich uit, terwijl Ankie een zo onopvallend mogelijk wuifbeweginkje met haar hand maakt. Ik wou dat ik er een foto van kon maken. Nog niet zo lang geleden zou ik er stuk van zijn dat iemand mij negeerde. Nu krijg ik er een lacherig gevoel van. Die man van 1 meter 85 met z’n dure auto en zo’n gewichtig koffertje waarmee hij elke dag naar zijn werk gaat. Boos op de buurvrouw en daarna zakendoen op de beurs. Hoe kinderachtig kun je zijn als volwassen mens.

Vrijdag

Marijke vraagt of ik zin heb om morgenavond bij haar te komen eten. Haar broer logeert dit weekend bij haar en het lijkt haar leuk als wij kennismaken. In haar verhalen speelt Peter altijd een grote rol. De oudste broer in een gezin met vier kinderen van wie Marijke de jongste was. Een grote broer van wie je als meisje droomt. Die aardig voor je is, je helpt als je gepest wordt en die je, als je ouder bent, aan zijn vrienden voorstelt zodat jij eerder dan je vriendinnen avondjes uitgaat. Nooit getrouwd, maar wel twee keer achter elkaar een jaar of zeven samengewoond. Over de eerste vriendin praat Marijke met enige verbittering. ‘Die’ Carla, die hem voor zijn ogen bedroog met zijn beste vriend. Een klassiek verhaal. Iedereen had het in de gaten behalve hijzelf. Een paar jaar later kwam Connie in zijn leven, met wie hij bijna acht jaar samenwoonde voordat ze besloten er toch maar een punt achter te zetten.

“Die man had kinderen moeten hebben,” zegt Marijke vaak. En op een keer: “Eigenlijk is mijn broer echt een man voor jou, Anne-Wil!” Een uitspraak die me meteen huiverig maakte. Ik wilde dat ze dat niet gezegd had, want als ze mij uitnodigt voor een etentje met haar en haar broer moet ik meteen aan die woorden denken. En als er iets is waarin ik geen zin heb, is het om gekoppeld te worden.

Zaterdag

“Peter Tichelaar,” zegt hij, terwijl hij z’n hand naar me uitstrekt. In romans zou er nu een handdruk volgen die veelzeggend was of waaruit ik minstens iets zou kunnen afleiden over de eigenaar van de hand. Maar omdat het geen roman is, gebeurt er niets anders dan dat ik constateer dat hij gelukkig niet al te stevig mijn hand drukt en dat zijn hand koel en droog is. Mensen met zulke handen hebben in elk geval iets voor op de mensen die met warme, klamme handen door het leven gaan.

Als we in de voorkamer zitten, gebeurt waar ik al bang voor was. Lange stiltes, waarin we alledrie koortsachtig naar onderwerpen zoeken. Ik snijd het onderwerp ‘werk’ aan. Vaak krijg je een man op die manier aan de praat en ook bij Peter Tichelaar gaat die vlieger op. Hij heeft een klein bedrijf dat gespecialiseerd is in buitengewoon goede en voor een normaal mens onbetaalbare versterkers.

“Waarom willen mensen zulke versterkers hebben?” vraag ik.

“Je kunt ze al zo goedkoop krijgen.” Hij kijkt me aan alsof hij me verdenkt van een grapje. Dan legt hij geduldig uit dat er geluidsfreaks zijn. Mensen die werkelijk elk ruisje, elke onvolkomenheid in het geluid horen en zich daar wezenloos aan ergeren. Hij heeft het over buizen-versterkers en zegt dat hij klanten heeft die vijftien- tot twintigduizend euro uitgeven aan een versterker.

“O,” zeg ik. Er gaat een wereld voor mij open. Vijftienduizend euro om dezelfde cd te horen die ik ook hoor door mijn simpele versterkertje, dat nooit duur geweest kan zijn omdat mijn hele geluidstoren al bijna niks kostte. Peter Tichelaar glimlacht en zegt dat hij mij wel eens zal laten horen hoe geluid kan klinken.

“Lijkt me leuk,” zeg ik niet erg enthousiast. Ik zie vanuit mijn ooghoek dat Marijke haar broer een wenk geeft dat hij nu lang genoeg gepraat heeft over zijn favoriete onderwerp.

“Bent u wel eens in Griekenland geweest?” vraagt Peter Tichelaar beleefd.

Maandag

Manon belt wanhopig op. Robbie is ziek geworden. Niet serieus, maar net genoeg verhoging om hem niet naar de crèche te kunnen brengen.

“En ik ben de afgelopen maanden al drie keer een dag onverwacht thuisgebleven!” zegt ze.

“Lieverd, ik kom eraan!” zeg ik, want nu ik geen baan meer heb, kan ik dat eindelijk voor haar doen.

“Mam, ik hoopte zo dat je dat zou zeggen,” zegt Manon opgelucht. Ik pak wat spulletjes in een weekendtas en bijna drie uur later zit ik bij haar op de bank. Robbie is op. Met een warme trui aan loopt hij mij tegemoet.

“Oma, oma!” Ik til hem op, en prompt hoest hij midden in mijn gezicht.

“Foei Robbie!” zegt Manon nijdig. Ik zeg dat hij er niks aan kan doen.

“Niks,” bevestigt Robbie.

“Hij deed het gisteren ook bij Willeke,” zegt Manon.

“Daar zit ik nog op te wachten, dat zij ook ziek wordt.” Maar daar ziet ze niet naar uit. Ze ligt lief en stralend in haar bedje.

“Zal ik Robbie naar bed brengen?” stel ik voor. En terwijl Manon een beetje aan het opruimen is, doe ik Robbie in bad, zing liedjes met hem en als hij in bed ligt, lees ik hem een verhaaltje voor. Hij kijkt me slaperig aan, zijn ogen vallen steeds vaker dicht. Ik vind hem zo lief dat ik een brok in mijn keel krijg. Als hij slaapt, streel ik nog even de vochtige haartjes op zijn warme hoofdje, en dan loop ik zacht zijn kamertje uit.

Dinsdag

Hoe kan ik uitleggen hoe het voelt om de hele dag te moederen over twee kleine kinderen. Hoe wonderlijk het is om ongemerkt in de routine te glijden van lang geleden, toen ik een jonge moeder was en Manon en Bart de leeftijd hadden die Robbie en Willeke nu hebben. Hetzelfde en toch zo heel anders. Ik realiseer me nu pas hoeveel er indertijd aan me voorbij is gegaan omdat ik het zo druk had met zoveel andere dingen. Ik kan me niet herinneren dat ik toen op een stoel ging zitten om een halfuur achter elkaar te kijken hoe mijn kind zat te spelen. Zoals ik nu naar Robbie zit te kijken, die totaal verdiept is in het autootje dat hij over de grond laat rijden. Hij ligt op zijn zij, zijn wang tegen het vloerkleed gedrukt, op ooghoogte met het autootje en maakt zachte vroem-vroem geluiden. Intens geconcentreerd. En ik kan er niet genoeg van krijgen om naar hem te kijken. De rust en de aandacht die ik nu voor mijn kleinkinderen heb, kon ik meestal niet voor mijn eigen kinderen opbrengen. Wat is het dan geweldig om tientallen jaren later een herkansing te krijgen in de vorm van kleinkinderen. Op en heel andere manier, maar net zo intens, geniet ik ook van Willeke. Bijna zeven maanden, kleine blonde krulletjes en grote blauwe ogen waarmee ze verbaasd haar eigen handjes bekijkt. Als ik haar uit bed kom halen en in de deuropening haar naam zeg, draait ze haar hoofdje naar me toe en verschijnt er een grote glimlach op haar gezicht. Met haar warme compacte lijfje in mijn armen loop ik naar de badkamer waar ik het bad al heb gevuld. De luxe om overal alle tijd voor te nemen! Van Robbies jaloezie merk ik niet veel. Ik betrek hem bij alles en we bespreken samen hoe klein zo’n baby’tje is en hoe weinig ze nog zelf kan. Dat geeft hem een gevoel van mannelijkheid, merk ik. De grote sterke broer, die met een beetje medelijden naar dat kleine stumpertje kijkt.

“Mam, ben je niet uitgeput?” vraagt Manon als ze ‘s-avonds thuiskomt. En ik zeg dat ik van elk uur van de dag geniet. Maar het is wel waar dat ik als een blok in slaap val als ik om elf uur in bed lig.

Donderdag

“Je was ineens verdwenen,” zegt Marijke.

“Het leek ons zo leuk om met z’n drieën ergens te gaan eten voordat mijn broer weer naar huis ging, maar je was er niet.” Het klinkt bijna verwijtend. Maar ik voel me opgelucht, want ik heb helemaal geen zin om me na twee dagen alweer met Peter Tichelaar door een avond heen te praten.

Zaterdag

Ik ben zo verbaasd om Bart met een meisje naast zich voor de deur te zien staan, dat ik even niets zeg.

“Mam, dit is Annet,” zegt Bart. Ik geef haar een hand, die aanvoelt alsof er botjes in zitten die elk moment kunnen breken. Een tenger meisje, met een bleek gezichtje en een enorme hoeveelheid zwarte krulletjes eromheen. Grijze ogen, die me onderzoekend aankijken. Ik ga ze voor naar binnen, bijna struikelend over Dinky die zoals altijd wanneer Manon of Bart er zijn, uitgelaten om ons heen springt.

Bart en Annet gaan dicht naast elkaar op de bank zitten. Je hoeft geen deskundige te zijn om in één oogopslag te zien dat ze wezenloos verliefd zijn. Ik denk aan het gesprek dat ik een tijdje geleden had met Bart. Over zijn vriendin die eigenlijk zijn vriendin niet is omdat ze met haar vriend samenwoont.

Het kan bijna niet anders of hij moet het over Annet gehad hebben.

“Hoe vind je haar?” vraagt Bart zacht, als hij in de keuken een fles rode wijn openmaakt.

“Is dit het meisje over wie wij het laatst hadden?” vraag ik. Hij bijt even op zijn lip.

“Goed geheugen, mam,” zegt hij. Ik haal wijnglazen uit de keukenkast.

“Situatie nog hetzelfde?” vraag ik.

“Mam, wat heeft dat ermee te maken,” zegt hij geïrriteerd.

“Ik vroeg alleen wat je van haar vindt.”

“Aardig,” zeg ik.

“Ze lijkt me aardig. Ik begrijp het alleen niet.”

“Ik ook niet!” zegt Annet. Ze staat in de deuropening en ik vraag me af wat ze allemaal gehoord heeft.

“Ik hou van mijn vriend en ik kan Bart ook niet missen.” Ze kijkt naar Bart.

“En het was geen goed idee om je moeder hiermee lastig te vallen.”

“Wil je dat we weggaan?” vraagt Bart aan me.

“Nee,” zeg ik.

“Laten we naar binnen gaan en een glas wijn drinken.” En dat doen we, terwijl we praten over onderwerpen die ons niet interesseren omdat dat ene belangrijke onderwerp kennelijk nog niet bespreekbaar is.

Zondag

“Ik weet niet of ik het had geaccepteerd,” zegt Hanneke.

“Ik had heel duidelijk laten merken dat ik het niet met de situatie eens was. Dat kan zo’n meisje toch niet maken…samenwonen met haar vriend en dan met Bart bij jou op bezoek komen. Ik begrijp het van Bart trouwens ook niet. Je had ze toch minstens kunnen vertellen wat je ervan vindt, in plaats van wijn met ze te drinken.” Ze kijkt me verwijtend aan en ik kan zien dat ze geëmotioneerd is.

Het schiet me ineens te binnen dat wat ik haar verteld heb te veel doet denken aan wat haarzelf is overkomen. Lang geleden, maar dat betekent niet dat de pijn voorgoed is verdwenen.

“Hanneke,” zeg ik, “ik heb volwassen kinderen die hun eigen leven leiden. Ze doen dingen waar ik trots op ben en dingen waarmee ik het niet eens ben, maar ik ben allang niet meer hun opvoeder. Dat hebben we achter de rug. Ze zitten niet te wachten op wijze lesjes van hun moeder. Ze willen veel wat in hun leven gebeurt met mij delen, ook de dingen die niet fraai zijn en daar ben ik blij om. Ik ga Bart niet de deur uitzetten omdat hij bij mij thuis komt met een meisje dat al een vriend heeft. Maar het zou misschien beter zijn geweest als hij het niet had gedaan.”

Ik denk aan het telefoongesprek met Bart, gisteravond laat.

“Ik wilde zo graag dat jullie elkaar zouden ontmoeten,” zegt hij. En hij vertelde dat hij het moeilijk vond om zo stiekem met haar om te moeten gaan. Maar dat het voor haar nog moeilijker was omdat zij thuis uitvluchten moest bedenken om bij Bart te kunnen zijn.

“Waarom vertelt ze het dan niet?” vroeg ik. Bart zei dat ze daar nog niet aan toe was. Daar had ik geen antwoord op. Hoe kan ik beoordelen wat een meisje dat ik één keer heb ontmoet, denkt en voelt? Ik heb vaak genoeg om me heen gezien dat mensen een tijd lang van twee mensen tegelijk kunnen houden en verscheurd worden door het feit dat ze hoe dan ook een beslissing moeten nemen. Bart zegt dat ze haar vriend geen verdriet wil doen. Maar wie zich in zo’n positie bevindt als Annet nu, zal hoe dan ook iemand verdriet moeten doen, daar is geen ontkomen aan. En als ze niet zelf kiest zal er voor haar gekozen worden doordat óf haar vriend met de relatie stopt óf Bart. Romantiek en keiharde werkelijkheid, het klinkt als de titel van een slecht boek, maar in de ogen van Annet heb ik gezien hoe moeilijk ze het heeft. Ik weet zeker dat ze niet met een spelletje bezig is en dat is voor mij eigenlijk het belangrijkste dat ik op dit moment weten wil.

Dinsdag

Ik ben de keuken aan het schilderen. Het is jaren geleden dat ik dat voor het laatst heb gedaan. Ik heb gekozen voor een zachte kleur crème, tegen eigeel aan. Waar ik mij hevig op verkeken heb, is het voorbereidende werk. Ontvetten met verschrikkelijk vies ruikend spul. Opschuren. Waar barstjes zitten plamuur aanbrengen uit een tube, laten drogen, weer licht opschuren. De meneer in de verfhandel heeft het allemaal uitgelegd. Met een tas vol spullen kwam ik thuis. Kranten op de grond. Als ik een paar uur bezig ben, kan ik bijna niet meer rechtop staan van de pijn in mijn rug en ben ik blij als Marijke aanbelt om te vragen of ik thee kom drinken, ‘s-Avonds eet ik mijn magnetron maaltijd op voor de televisie, met mijn benen op een kussen op de bank. De geur van verf hangt in het hele huis. Ik ga vroeg naar bed met zo’n intens tevreden gevoel dat ik me voorneem om het te onthouden. Als ik ooit eens in de problemen kom, ga ik gewoon het houtwerk schilderen.

Donderdag

Ellen informeert of ik dit nu echt wel leuk vind. Ze zit op een keukenstoel en kijkt op me neer terwijl ik met een kwast in mijn hand met een plint bezig ben. Ik zeg dat ik het leuk vind, maar niet doorlopend. Nu bijvoorbeeld even niet, maar de plint moet af.

“Laten we ergens gaan eten,” stelt ze voor.

“Ik heb iemand ontmoet, daar wil ik met je over praten.”

“Heb je er niet méér aan om met hém te praten?” vraag ik. Maar dat vindt ze niet, niet in dit stadium van prille aantrekkingskracht en een afwegen van voor- en nadelen.

“Want Anne-Wil, ik stap niet zomaar meer ergens in, daarvoor heb ik langzamerhand te veel meegemaakt.”

Ik doop de kwast in de verfpot terwijl ik naar haar opkijk, wat ik beter niet had kunnen doen want de kwast glipt uit mijn handen en staat tot halverwege de steel in de verf. Ik kom kreunend overeind. Hoe goed ik het ding ook probeer schoon te maken, het blijft toch plakkerig. Ellen staat op.

“Acht uur?” vraagt ze. Ik knik zonder op te kijken.

“Vergeet niet om je te verkleden,” zegt ze. Als ik een uur later in de spiegel kijk begrijp ik waarom: van boven tot beneden zit ik onder eigeel-kleurige verfspetters.

Vrijdag

Hij heet Arnt. Een stevige Hollandse naam waarbij ik me een lange breedgeschouderde man voorstel. Maar zo is hij niet, zegt Ellen. En dat is een beetje het probleem, want ze houdt van lange breedgeschouderde mannen, liefst ook nog een beetje jong, al heeft ze wat dat betreft gas teruggenomen.

“Ik ben bang dat het een beetje belachelijk wordt als je op mijn leeftijd blijft vallen op jonge mannen. Vind je ook niet?” Ze kijkt me vragend aan.

“Hangt er vanaf wat je ermee doet,” zeg ik.

“Ik ben heel lang op Robert Redford gevallen en daar heb ik me nooit belachelijk om gevoeld.”

“Wat is die oud geworden!” zegt ze, terwijl ze rechterop gaat zitten.

“Heb je de Horsewhisperer gezien? Volgens mij hebben ze potten vaseline op de lenzen gesmeerd om hem vooral maar zo goed mogelijk uit te laten komen. En toch zag je het. Aan z’n hals vooral. Mannen kunnen van die aandoenlijk oude halsjes krijgen, hè? Maar evengoed zou ik wel een avondje met hem op stap willen.”

“Ellen…!” riep ik.

“Ik ben heus niet vergeten waar we het over hadden,” zegt ze.

“Ik vind het alleen moeilijk om erover te praten. Arnt…” Ze zucht en kijkt naar haar vingers.

“Oké. Hij is tweede helft zestig. Gepensioneerd leraar Nederlands. Woont in een flat. Is al meer dan tien jaar weduwnaar. Twee kinderen die getrouwd zijn en zelf kinderen hebben die ook al de deur uit zijn. En hij is aardig. Een leuke, aardige man die goed kan koken en enorm boeiend vertelt. Ik ben gewoon graag bij hem.”

“Wat is dan het probleem?” vraag ik. Ze kijkt me aan alsof ik gek ben.

“Tweede helft zestig, Anne-Wil!” herhaalt ze. Ik haal mijn schouders op. Het hele onderwerp verveelt me ineens. Ontmoet Ellen iemand die de moeite waard is, is het weer niet goed.

“Stel dat het wat wordt tussen ons en ik geloof dat hij dat wel graag zou willen, dan kan ik over een paar jaar zijn rolstoel duwen.” Haar stem klinkt hard.

“Doe het dan niet,” zeg ik.

“Maar leg me wel even uit waarom je denkt dat jij nooit iemand nodig zult hebben. En wat er eigenlijk verkeerd aan is als iemand jou nodig zou hebben. Bovendien, loop eens op een zondag met me mee als ik met Dinky wandel. Kijk eens naar al die oudere echtparen op de fiets. Ga eens op Schiphol kijken, dan zie je ze rondlopen met een rugzak.”

“Waarom ben je nu ineens boos?” vraagt Ellen verbaasd.

“Omdat ik het zo harteloos vind van je,” zeg ik. Ze is even stil.

“Ik probeer alleen de feiten op een rijtje te zetten,” zegt ze dan.

“Ik geef echt om die man. Maar ik ben gewoon bang voor de consequenties.”

“Zeg dat dan tegen hem,” zeg ik.

“Het minste wat je kunt doen is eerlijk zijn. Dat is hoe dan ook een aardig begin voor een relatie.”

“Tweede helft zestig!” mompelt ze met een diepe zucht.

Zaterdag

Ik heb een oude spijkerbroek en een grote trui aangetrokken. Het is mooi weer. Zonnig maar koud. Prima om in de tuin te werken. Ik heb het een beetje af laten weten de afgelopen herfst en daar moet ik nu voor boeten. Ik kijk naar de krokussen die er zo vrolijk en eigenwijs bij staan. Naar de zwellende knoppen in de rododendron. Voorjaar! Vreemd dat je zoiets met je hele lichaam kunt voelen.

Ik pak het kleine harkje om het gevallen blad van de afgelopen herfst weg te halen. Ik heb het de hele winter laten liggen als bescherming tegen vorst, maar nu gaat het de planten eronder verstikken. Als ik ingespannen bezig ben hoor ik de keukendeur van de buren opengaan.

“Jij ook altijd met dat gedonder!” roept George de Wit. De stem van Ankie roept hem iets achterna dat ik niet kan verstaan. De deur slaat met een boze klap dicht. Dan weer de stem van George: “Hier Prins. Hier zeg ik!” Ik kijk naar Dinky, die gezellig om me heen scharrelde maar nu naar de heg kijkt, zijn oren gespitst. Ik zie de heg steeds woester bewegen, dan duikt de kop van Prins tussen de takken op. Dinky verstijft.

“Prins!” aan de geluiden hoor ik dat George zich op zijn hond heeft gestort. Maar die is inmiddels al met de voorste helft van zijn enorme lichaam in mijn tuin. Ik pak Dinky op en loop snel met hem naar de keukendeur. Vanuit de buurtuin klinkt waarschuwend geroep van Ankie. Ik sla de keukendeur achter me dicht. Terwijl ik nog sta uit te hijgen wordt er aan de voordeur gebeld. Ik doe de deur open en sta oog in oog met een woedende George.

“Als jij er niet voor zorgt dat mijn hond niet meer door jouw heg kan kruipen ga ik naar de politie!” zegt hij. Ik kijk naar zijn rood aangelopen gezicht en zijn vertrokken mond en zeg het eerste dat in me opkomt.

“Arme Ankie.” En zacht doe ik de deur voor zijn neus dicht.

Maandag

Zoals ik al had verwacht, kwam Ankie de Wit op de koffie. Ik ken haar langzamerhand goed genoeg om te weten dat ze het verschrikkelijk vindt zoals George zich kan gedragen.

“Waar we ook wonen, het eindigt er altijd mee dat niemand in de buurt ons meer aankijkt,” zegt ze.

“Hij kan zo agressief zijn.” Ik kan niet anders dan haar gelijk geven. Ik zie nog zijn van woede vertrokken gezicht voor me, zoals hij zaterdag voor de deur stond en zei dat als ik er niet voor zorgde dat de heg ‘honddicht’ werd gemaakt, hij naar de politie zou gaan. En dat terwijl Prins, die zich uiteindelijk toch door de heg had gewurmd, met zo’n vaart op mij af kwam rennen dat ik nog maar net op tijd de keukendeur achter Dinky en mij dicht kon doen. Anders had ik ongetwijfeld weer met een gewonde hond gezeten.

“We hadden ruzie en George is zo woedend de keukendeur uitgelopen dat hij niet op Prins heeft gelet,” zegt Ankie. Ik merk aan haar dat ze verwacht dat ik nu een vraag stel. Maar wat moet ik vragen? Of ze vaak ruzie heeft en waarover en of hij dan alleen maar scheldt of misschien ook slaat? Als ze het vertellen wil, moet ze dat doen, maar ik ga haar niet uithoren. Dus kijk ik haar afwachtend aan. En dan begint ze ineens te huilen. Ik zit een beetje ongelukkig naar haar te kijken. Als een vriendin huilt, dan weet je of het helpt als je naast haar gaat zitten en een arm om haar heen slaat, of dat je haar juist beter even met rust kan laten. Van Ankie weet ik dat niet.

“Sorry,” zegt ze tussen haar tranen door, en pakt het stapeltje papieren servetjes aan, dat ik snel uit de keuken heb gehaald.

“Als ikzou durven, zou ik bij hem weggaan,” zegt ze.

“Ik ben zo doodongelukkig bij die man. En voor Madeion is dit ook verschrikkelijk. Ze zit op haar kamer of ze is bij vriendinnetjes. Als het even kan, logeert ze ergens. Soms denk ik dat ze bang voor hem is, ook al is hij tegen haar best aardig. Maar als hij weer zo tegen mij tekeergaat, zie ik haar in elkaar krimpen.” Ze snuit haar neus.

Het was me inderdaad opgevallen dat haar dochtertje vaak weg is. Af en toe zie ik haar als ze met de fiets van school komt, zelden met vriendinnen, een stil meisje van een jaar of tien met ernstige ogen.

“Weet je dat ik soms jaloers op jou ben?” zegt Ankie.

“Het zal best verschrikkelijk zijn als je man overlijdt. Maar dat is een verdriet waar je uiteindelijk overheen kunt komen. Een slecht huwelijk gaat door en door, dag in dag uit.”

“Wat een onzin,” zeg ik.

“Als het zo erg is, kun je altijd weggaan. Ik kan nooit mijn man terugkrijgen. Je kunt die twee dingen niet vergelijken.”

“Ben je boos?” vraagt ze geschrokken.

“Nee,” zeg ik, “maar ik begrijp het niet. Je zult je redenen wel hebben om toch bij je man te blijven. Die hoefje mij niet te vertellen, maar ze zijn er natuurlijk wel.” Ze zit even heel stil. Haar ogen zijn gezwollen, haar neus is rood.

“Lafheid,” zegt ze dan.

“Ik ken George. Als ik bij hem wegga, dan zal hij alles doen om mij het leven onmogelijk te maken. Hij zal me te pakken nemen waar hij kan. En ik wil niet arm zijn en van de bijstand leven in een of andere flat en moeten aanzien hoe mijn dochter niet de dingen krijgt en kan doen waar ze recht op heeft. Daar kom ik rond voor uit.” Ze kijkt me bijna uitdagend aan. Ik zeg niets. Ik weet werkelijk niet wat ik zou moeten zeggen. Behalve dan dat de prijs die ze voor haar luxe leven betaalt wel heel erg hoog is.

Dinsdag

Vergis ik me of is Manon weer in een van haar afstandelijke buien? Ze is aardig genoeg als ik haar opbel, maar als ik voorstel om een dagje langs te komen, houdt ze de boot af. Ze wil haar vrije dagen bewaren voor noodgevallen. En ‘s-avonds is ze eigenlijk te moe om bezoek te hebben. Ze gaat vroeg naar bed, omdat ze ‘s-ochtends vroeg op wil staan om op haar gemak voor Robbie en Willeke te zorgen, voordat ze hen naar de crèche brengt.

Ik kan het me allemaal heel goed voorstellen, maar waarom ze steeds een uitvlucht heeft als ik voorstel om in het weekend te komen, begrijp ik niet. Voor zover ik weet is er niets tussen ons gebeurd, maar ik denk dat het beter is om haar even met rust te laten. Ik ken m’n dochter. Er zijn weinig dingen die haar zo irriteren als het gevoel dat ze gedwongen is om een Goed Gesprek te hebben.

Zondag

Ineens staat Bart voor de deur. Hij is bij Manon geweest, vertelt hij. Hij had al een paar keer geprobeerd een afspraak met haar te maken maar ze stelde het telkens uit, dus is hij gewoon in zijn auto gestapt en naar haar toe gereden. Ik vraag hoe ze zijn onverwachte bezoek vond en hij dacht dat ze wel blij was om hem te zien. Ze deed alleen zo mal zenuwachtig omdat Joris er toevallig was. Ze zette hem bijna de deur uit.

“Jammer dat ze nog steeds zo’n hekel aan hem heeft,” zegt hij.

“Ik vond hem altijd wel aardig. En voor de kinderen is het toch ook veel leuker als hij daar gewoon op de bank kan zitten zonder dat hun moeder onaardig tegen hem doet?” Ik weet niet zo goed wat ik daarop moet zeggen. Natuurlijk ben ik het met hem eens dat het beter voor de kinderen zou zijn, maar dat het Manon moeite kost om gewoon met hem om te gaan kan ik mij ook goed voorstellen. Om van onderwerp te veranderen vraag ik hoe het met Annet gaat. Bart trekt een gezicht.

“Ze heeft het verteld aan haar vriend,” zegt hij.

“En die wilde er gewoon niet aan dat Annet op een ander verliefd was geworden. Hij vond dat ze hun relatie in elk geval nog een kans moesten geven, dus zijn ze eergisteren voor een paar weken naar Aruba vertrokken.” Zon, zee, palmen en daar zit nu het meisje op wie hij gek is samen met haar vriend.

“Ben je bang dat ze weer verliefd op hem wordt?” vraag ik.

“Ja natuurlijk!” zegt Bart.

“Het lijkt me niet eens zo onwaarschijnlijk dat het gebeurt,” zeg ik.

“Ze zijn tenslotte eens erg verliefd op elkaar geweest dus dat gevoel kan best even terugkomen als de omstandigheden ernaar zijn, maar dat zegt toch verder niet zoveel.” Bart kijkt me aan alsof hij zijn oren niet kan geloven.

“Je praat er nogal makkelijk over,” zegt hij.

“Niet makkelijk, maar realistisch,” zeg ik.

“Wat daar gebeurt is trouwens niet jouw zaak maar die van hen. Jij moet gewoon afwachten hoe de situatie is als Annet terugkomt. En als ze echt van jou houdt dan is ze vrij als ze terugkomt.”

“En anders?” vraagt Bart.

“Anders wordt het misschien tijd dat jijzelf eens gaat nadenken over dat je wilt en hoe je het wilt,” zeg ik. Hij is een tijdje stil.

“Ik had nooit gedacht dat jij zo hard kan zijn!”, zegt hij dan en het klinkt bijna als een compliment.

Maandag

“Heb jij vroeger ooit over je relatieproblemen gepraat met je moeder?” vraagt Ellen. Daar moet ik over nadenken. Er zijn heus wel een paar keer felle ruzies geweest tussen Rob en mij, zeker voordat we getrouwd waren. Maar of ik dan bij mijn moeder te rade ging, ik kan het mij eerlijk gezegd niet voorstellen.

“Ik ook niet,” zegt Ellen.

“Ik weet wel zeker dat ik mijn eigen boontjes dopte. Maar die kinderen van nu! Sandra hangt aan de telefoon als er ook maar iets scheef zit tussen haar en Martin. Ik vind het schattig hoor en ik voel mij reuze vereerd, maar het verbaast mij wel. Ze mogen tegenwoordig alles, ze kunnen zich bijna alles veroorloven, en kom vooral niet aan hun zelfstandigheid, maar als er een probleem is gaan ze naar hun ouders!”

Ik denk aan Manon. Ik ben vaak een vraagbaak geweest voor haar, maar er zijn ook tijden geweest dat ik voelde dat er iets aan de hand was, maar dat ze mij met haar lippen stijf op elkaar geklemd ontweek. Aan de andere kant, het gesprek met Bart gisteren had toch wel iets van een ontboezeming. En ja, met al hun moderne opvattingen vind ik de jonge volwassenen, zoals ze officieel genoemd worden, inderdaad heel lang iets kinderlijks houden.

Dinsdag

“We zitten zo in nood, kom ons alsjeblieft helpen!” zegt de vrouwenstem door de telefoon. Ze is bedrijfsleidster van een kledingzaak in de binnenstad. Ik ben er wel eens binnengelopen. Prijzige kleren voor niet meer piepjonge vrouwen. Ze heeft mijn adres van Cora gekregen, die ze op een beurs is tegengekomen. Die had mij ongeveer de hemel in geprezen. Ik weet dat ze complimenteus is omdat ze probeert mij over te halen, maar evengoed vind ik het leuk om te horen. Het gaat om drie weken, dat is te overzien. Eerlijk gezegd heb ik wel weer zin in een beetje afleiding. De vrouw is duidelijk opgelucht als ik zeg dat ik zal komen.

“Morgen?” vraagt ze. Ik denk even na.

“Goed, morgen,” zeg ik dan.

Woensdag

“Geweldig dat u er bent!”, zegt de bedrijfsleidster, die zich voorstelt als Hetty van Buuren, “u kent de zaak al?” Ik vertel dat ik hier een aantal keren ben geweest en ze vraagt of ik te spreken was over de manier waarop ik toen werd geholpen. Eerlijk gezegd kan ik me er weinig meer van herinneren, tenminste niet wat mezelf betreft. Wel herinner ik me dat op een bepaald moment een nogal gezette vrouw binnenkwam en zoekend om zich heen keek, en dat het meisje dat me hielp dwars door de zaak heen naar haar riep “In uw maat hebben wij niets!” Ik zal nooit het hoogrode gezicht vergeten waarmee de vrouw de winkel uitliep.

Hetty van Buuren kijkt me vragend aan, maar wat heeft ze eraan als ik deze herinnering aan haar vertel. Misschien werkt dat meisje hier allang niet meer. Zo geïnteresseerd in haar vak was ze niet. Dus zeg ik dat het te lang geleden is, maar dat ook toen het type kleren me al erg aansprak. Ze glimlacht.

“We verkopen inderdaad goede merkkleding,” zegt ze. We spreken af dat ze de eerste uren zoveel mogelijk de klanten zelf zal helpen en dat ik me in die tijd zal proberen te oriënteren. Maar een kwartier later komen er drie vrouwen tegelijk binnen en het lijkt me niet zo handig om doelloos langs de rekken te lopen terwijl zij moeten wachten. Het blijkt ook geen probleem te zijn dat ik niet meteen weet waar ik iets vinden kan. Hetty is een meester in het geven van kleine, bijna onzichtbare wenken, en de routine die ik in de boetiek van Cora Terbruggen heb opgedaan, werpt ook zijn vruchten af. Aan het einde van de dag kan ik echt merken dat ik het werken niet meer gewend ben. Ik voel me een beetje uitgeput en ik mis de lange wandeling die ik, toen ik niet rneer werkte, elke dag met Dinky maakte. Maar aan de andere kant is het wel heel leuk om weer eens andere mensen te ontmoeten en bezig te zijn.

Donderdag

“Waarom ga je dat niet doen, mam,” zegt Bart door de telefoon.

“Invallen waar je nodig bent. En vooral niet steeds in dezelfde soort zaak, tenzij je echt gek bent op kleren verkopen.”

“Niet echt,” zeg ik, “grappig dat je erover begint, ik dacht vanavond ook ineens dat ik wel eens in een ander soort zaak zou willen werken. Maar dan heb ik natuurlijk weer geen ervaring.” Bart vind dat onzin. De ervaring die je nodig hebt om iets te verkopen, heb ik.

“Je kunt met mensen omgaan of je kunt het niet,” zegt hij. En ja, hij mist Annet. Hij heeft niets van haar gehoord, wat ze ook afgesproken hadden, maar evengoed hoopte hij erop. Hij klinkt als een verliefde puber en ik weet niet wat ik moet zeggen om hem een beetje gerust te stellen.

Vrijdag

Met Ellen rijdt ik mee naar de flat van Arnt. Ze staat erop om hem aan me voor te stellen. Om de een of andere reden is mijn mening van belang voor haar en dat bezorgt me een vervelend gevoel als we naar hem op weg zijn.

“Wat kan het je schelen wat ik van hem vind,” zeg ik.

“Hij is toch jouw vriend? Houd je er dan mee op als ik hem niet leuk vind?” Ze lacht en zegt dat ze natuurlijk hoopt dat ik hem enig vind. Zo komt het dat ik me een beetje opgelaten voel als ik de tengere hand van Arnt Reesink schudt. Een onopvallende man, met opvallend leuke ogen en een prettige stem, die ons voorgaat naar een kamer waarvan de wanden bedekt zijn met boekenkasten. Ik loop er langs en merk dat hij zijn boeken zorgvuldig heeft gerubriceerd. Op onderwerp en elk onderwerp weer op alfabet. Op de planken met Nederlandse literatuur zijn de schrijfsters van wie ik houd ruim vertegenwoordigd. Dorrestein, Margriet de Moor, Nelleke Noordervliet. Vrouwen die ik min of meer als bekenden ben gaan beschouwen, omdat ze me met hun boeken door zoveel moeilijke tijden geholpen hebben.

“Lees je ook nog schrijvers of heb je die afgezworen?” vraagt Arnt, als ik hem vertel dat ik in zijn kast al mijn favorieten terugvind.

“Ik lees boeken waarvan ik denk dat ze goed zijn,” zeg ik, “maar ik vind het wel moeilijk om me te realiseren dat er nog niet zolang geleden helemaal niet zoveel schrijfsters waren. Ik vind in hun boeken toch vaak iets dat ik bij schrijvers mis.” Ik zie een glimlach om zijn mond.

“Het vrouwelijke element,” zegt hij. Ik vermoed een lichte ironie, maar ben er niet zeker van.

Zaterdag

In geen tijden heb ik iets van Moniek en Pieter gehoord en het gaat me steeds meer dwarszitten. Aan de andere kant hebben ze van mij ook nooit meer iets gehoord na het wat onvriendelijke gesprek over ‘hun’ kleinzoon, die toevallig ook de mijne is. We zijn zulke goede buren en vrienden geweest, hebben zoveel lief en leed gedeeld, ik kan het eigenlijk niet aanvaarden dat ons contact nu zomaar verbroken is. Zonder dat het zelfs uitgesproken is.

Een goede vriendin van Hanneke heeft jaren geleden de vriendschap met haar verbroken. Heel officieel, in een lange brief waarin ze uitlegde dat ze zo uit elkaar gegroeid waren dat het nauwelijks meer zin had om elkaar te ontmoeten. Hanneke was er kapot van, wat ik me voor kon stellen. Maar ik had wel bewondering voor de manier waarop die vriendin het had aangepakt. Vooral ook omdat ze eindigde met zeggen dat de vriendschap heel lang veel voor haar had betekend en dat ze daar erg dankbaar voor was. Als ik van Moniek zo’n brief had gekregen, zou het mij ook pijn gedaan hebben, maar in elk geval was het dan afgerond. Nu is onze vriendschap blijven hangen. We hebben geen ruzie gehad, maar er hangen wel verwijten in de lucht. Natuurlijk weet ik dat als buren vertrekken, de verhouding nooit meer kan zijn zoals die was toen je nog naast elkaar woonde en elkaar regelmatig zag. Maar dit is wel het andere uiterste. Ineens vind ik de hele toestand te vreemd voor woorden en voordat ik me kan bedenken, sta ik met de telefoon in mijn handen.

“Met Moniek Doorenbos,” klinkt de stem die ik zolang niet heb gehoord.

“Met Anne-Wil,” zeg ik.

“Anne-Wil!” Ze roept het zo hard dat ik de hoorn even van mijn oor houd.

“Wat ontzettend leuk dat je belt. Weet je wel dat ik je gemist heb!”

“Ik jou ook,” zeg ik.

“En allebei te koppig om als eerste te bellen. Ik schaam me, Anne-Wil. En ik zou je zo graag weer eens zien!” Ik zeg dat het mij geen probleem lijkt en we maken een afspraak voor zondag een week later. Dan moet ze toch in de buurt zijn en kan dan ‘s middags thee komen drinken. Over de kinderen praten we niet, dat komt allemaal wel als we weer tegenover elkaar zitten. We leggen neer en ik verbaas me erover hoe makkelijk dingen die moeilijk lijken vaak zijn. Gewoon de telefoon pakken en bellen. Vreemd, dat het zolang heeft geduurd voordat het zover kwam.

Zondag

Ik bel Manon, maar er wordt niet opgenomen. Ik probeer me voor te stellen waar ze kan zijn, met twee kleine kinderen en geen auto. Het zit me dwars dat ons contact de laatste tijd zo oppervlakkig is. Er moet iets aan de hand zijn waarvan Manon vindt dat ik er niets mee te maken heb. En zoals ik van haar gewend ben, vindt ze het prettiger om dan het hele contact maar op een laag pitje te zetten, dan ervoor uit te komen dat er bepaalde dingen zijn waarover ze niet met mij wil praten.

Dinsdag

Het bevalt me wel, in de kledingzaak die efficiënt wordt gerund door Hetty van Buuren. Ik zal er nooit mijn hart aan verliezen, daarvoor is de sfeer te zakelijk en het bedrijf te groot. Maar er zijn prettige klanten en de kleren zijn mooi van kwaliteit en ontwerp. Toch speel ik in mijn achterhoofd met de gedachte om eens iets heel anders te gaan doen. Reisleider. Diepzeeduiker. Dierentemmer. Het amuseert me om de meest vreemde beroepen te verzinnen, terwijl ik kleren sta te strijken of netjes op hangers hang. Iets doen dat mijn brave leventje op z’n kop zet. Iets dat niemand van mij verwacht. Of komt dat gevoel van eruit willen breken doordat ik zolang niet verliefd ben geweest? Volgens Ellen is dat waarschijnlijk de hoofdoorzaak van mijn onrust.

“Echt, als jij weer eens een leuke man in je bed hebt, sta je de volgende ochtend intens tevreden in die winkel,” zegt ze.

“Kijk maar naar mij!”

“Ik heb jou nog nooit in een winkel zien staan,” zeg ik. Ze lacht en zegt dat ik best begrijp wat ze bedoelt. Wat natuurlijk ook zo is.

Dinsdag

Ellen gaat een weekje met Arnt naar Parijs.

“Het wordt verschrikkelijk cultureel,” zegt ze.

“Als je het lijstje ziet dat hij wil afwerken! Ik geloof dat hij alleen al in museum Pompidou een hele dag wil rondkijken. Ik hoop dat we ook af en toe op een terrasje terechtkomen.”

“Wat een energie voor zo’n oude man,” zeg ik. Ze kijkt me onderzoekend aan en schiet dan in de lach.

“Ik dacht even dat je het meende,” zegt ze.

“Het zijn jouw woorden geweest, niet de mijne,” herinner ik haar. Ze zegt dat ze zich erover verbaast dat ze Arnt zo heel anders is gaan bekijken.

“Hij is eigenlijk zo’n levendige man,” zegt ze. Dat was mij ook opgevallen, de keer dat we bij hem gegeten hebben. Levendig en met een ironisch gevoel voor humor. En ook een prima kok. Ik denk aan de pasta die hij voor ons gemaakt had. Met alleen maar verse ingrediënten. Het gerecht geurde naar basilicum. En tiramisu als dessert, een aanslag op onze lijn maar onweerstaanbaar lekker. Het valt mij op hoe ontspannen Ellen de laatste tijd is. Arnt heeft duidelijk een goede invloed op haar en zonder dat hij haar ook maar iets opgedrongen heeft, is ze ineens gaan lezen.

“Ik vind het zo vervelend dat ik van niks weet terwijl ik in die kamer vol boeken zit,” zei ze een paar weken geleden tegen me. Maar het valt haar niet mee, stil te zitten met een boek op schoot. Ze heeft het meer op televisieprogramma’s en zappen. Ik zeg dat je met een boek ook kunt zappen, maar dat je het dan bladeren noemt. Ze is bezig met Ontaarde Moeders van Renate Dorrestein. Leuk, maar wel met rare mensen, zegt ze bezorgd. Dat meisje in dat boek, dat maar rondloopt met ongewassen haren en vieze kleren. Dat zoiets kan. Maar het boeit haar wel.

“Bij ons thuis werd niet gelezen,” zegt ze verontschuldigend.

Ik denk aan de boekenkast van mijn vader en hoe verdiept mijn moeder kon zijn in een boek. Hoe ze zich moest losrukken uit d:e andere wereld als je haar iets vroeg. Haar ogen nog afwezig als ze antwoord gaf. En hoe ik haar soms aantrof met rode ogen, als er iets treurigs was gebeurd in een boek. Met je verjaardag kreeg je altijd ten minste één boek, dat ik trots in het boekenkastje in mijn slaapkamer zette en waarin ik schreef dat het van mij was, met mijn adres eronder en onder ‘Nederland’ ook nog ‘De Wereld’. Uitlenen deed ik nooit, veel te bang dat iemand het boek zou beschadigen. En later de bibliotheek. Elke week een paar boeken halen, ze meteen uitlezen en hunkeren naar de dag dat ik ze weer kon omruilen. Wat mis je veel, als je dat niet hebt meegekregen van thuis. Of moet ik het anders zeggen: wat bof je als je dat wél hebt meegekregen van thuis.

Donderdag

Meteen vanuit mijn werk naar Manon die heeft opgebeld en zei dat ze het zo leuk zou vinden om me weer eens te zien. Ik kreeg Robbie aan de telefoon, die “oma je komt toch wel gauw hè?” zei. Dat stemmetje alleen al…Ik hoorde hem juichen toen Manon de afspraak voor vanavond maakte. Ik had nog tijd om een autootje voor hem te kopen. Zo’n voertuigje dat wegwerkers gebruiken. Robbie houdt van auto’s waarmee je iets nuttigs kunt doen, limousines en andere luxe voertuigen zijn aan hem niet besteed heb ik al snel gemerkt.

“Wat moet je daarmee oma?”

“Rijden.”

“En verder?”

“Niets. Gewoon rijden.” De teleurstelling op zijn gezichtje, maar wel heel beleefd ‘dankjewel’ zeggen en een kus geven. Daarna heb ik altijd het nut vooropgesteld als ik iets voor hem kocht. En het loont, ook nu, want hij bekijkt de auto van alle kanten, met koele keurende jongensogen en kijkt dan stralend op naar mij, “Mooi oma, mooi!” en even later ligt hij ermee op de grond, zijn wang tegen het kleed gedrukt, op ooghoogte met het knalgele voertuig. Ik voel me alsof ik voor een examen geslaagd ben. Manon ziet er goed uit, haar gezichtsuitdrukking lijkt zachter geworden, ze lacht ook vaker en makkelijker. Willeke ligt in bed, vertelt ze. Terwijl Manon thee zet, bewonder ik de parkeergarage van Robbie.

“Van pappa gekregen.”

“Wat lief van pappa,” zeg ik. Hij knikt heftig.

“Pappa is ook lief!” Manon, die net binnenkomt met de thee, glimlacht als ze het hem hoort zeggen. En als ik vraag of de verhouding met Joris weer een beetje normaal is, antwoordt ze: “Oja, dat gaat heel goed.” Maar aan de manier waarop ze het zegt, hoor ik dat ze niet van plan is nog verder over het onderwerp te praten.

Zondag

Terwijl Pieter de auto voor de deur parkeert, loop ik de tuin al in. Moniek komt als eerste uit de auto. We slaan onze armen om elkaar heen, zwijgend, allebei vechtend tegen onze ontroering. Het is alweer zolang geleden dat we elkaar zagen.

“Ik heb je echt gemist!” zegt Moniek.

“Ik jou ook,” zeg ik. Achter haar staat Pieter, glimlachend en met een groot voorjaarsboeket in zijn handen.

“Zo buurvrouw!” We omhelzen elkaar en lopen naar binnen.

Halverwege de tuin blijven ze staan en kijken naar het huis waarin ze zolang hebben gewoond.

“Wat lijkt het vreemd en lang geleden,” zegt Moniek.

“Je denkt dat je nooit los zult komen van je vorige huis, maar het gaat eigenlijk zo snel.” Achter de ruit van het buurhuis verschijnt Ankie de Wit. Ze wuift een beetje onhandig en verdwijnt dan weer snel.

“Hebben jullie veel contact?” vraagt Moniek als ze hun jassen uittrekken.

“Niet overdreven veel,” zeg ik.

“Met haar is het trouwens erg gezellig, maar ik vind hem een onmogelijk mens.”

“Die indruk hadden wij ook al,” zegt Pieter. Ik zeg dat ik even de bloemen in het water ga zetten en ondertussen hoor ik ze in de woonkamer rondlopen. Als ik binnenkom met de vaas met bloemen staan ze met de laatste foto’s van Robbie en Willeke in hun handen.

“Wat zijn ze toch lief,” zegt Moniek.

“Joris maakt verdraaid mooie foto’s,” zegt Pieter.

“En dat is moeilijker dan je denkt. Hij heeft altijd z’n camera klaarliggen en als je hoort hoeveel foto’s hij maakt om er een paar te krijgen die zo mooi zijn als deze!”

“Ik vind het knap,” zeg ik.

“Vooral omdat hij ze meestal maakt bij Manon. Ik heb nog nooit een foto gezien die in zijn eigen huis is gemaakt, terwijl de kinderen daar toch ook regelmatig zijn.” Moniek en Pieter wisselen een snelle blik.

“Heb ik iets gemist?” vraag ik verbaasd.

“Wat je kennelijk niet weet, is dat de situatie een beetje veranderd is,” zegt Moniek.

“Joris woont niet meer met Ineke samen. Het verbaast me niets. Ik heb het nog nooit meegemaakt dat mensen overstapten van de ene relatie in de andere en dat het dan goed ging. Hij heeft nu ergens een paar kamers.”

“Ooh,” zeg ik. De mededeling verrast me, maar ik heb er ook een ander gevoel bij. Een beetje een vervelend gevoel, omdat het de zoveelste keer is dat ik van andere mensen iets moet horen dat Manon mij beter zelf had kunnen vertellen. Ook al is ze dat niet verplicht, denk ik er snel achteraan.

Moniek voelt feilloos mijn stemming aan, maar ze weet ook niet zo snel hoe ze het op moet vangen.

“Mag ik even in je tuin kijken?” vraagt ze. Even later lopen we samen de tuin in, Pieter zit binnen met een kop koffie en de krant.

“Ik begrijp best dat het vervelend voor je is dat Manon het je niet zelf heeft verteld,” zegt Moniek.

“Maar ik weet zeker dat ze het niet onaardig bedoelt.” Ik zeg dat ik dat ook zeker weet, maar dat het evengoed hard aankomt, om telkens weer te merken dat ze mij maar met weinig dingen in vertrouwen neemt. Je gaat jezelf toch afvragen wat je als moeder verkeerd hebt gedaan, als een kind zich zo afstandelijk gedraagt. Maar ik probeer het van me af te zetten.

Daar, in de achtertuin, praten we ook even over de botsing die we een paar maanden geleden hadden.

“Ik was zo bang dat we onze kleinkinderen bijna niet meer zouden zien,” zegt Moniek.

“Dat hoor je tenslotte regelmatig. En we houden zoveel van die kleintjes. Maar we hadden ons nergens zorgen over hoeven maken. Manon is de liefste schoondochter die je je kunt voorstellen.”

Ik kijk haar verbaasd aan. Ze vraagt of ik het gek vind, dat ze Manon nog steeds zo beschouwt.

“Maar hoe kan het ook anders,” zegt ze.

“De moeder van je kleinkinderen, dat blijft ze, wat er verder ook gebeurt.”

“Ja,” zeg ik, “je hebt gelijk. Dat zijn dingen die blijven. En ik ben blij dat jullie er zo over denken. Het is voor Robbie en Willeke, maar ook voor Manon goed om te weten dat ze altijd bij jullie terechtkunnen.”

Dinsdag

Bart zegt dat ik gelijk had met mijn uitspraak dat de relatie tussen Annet en haar vriend hechter zou kunnen worden tijdens hun vakantie. Maar echt veranderd, is er eigenlijk niets. Ze houdt nog steeds van haar vriend en ze houdt ook van Bart, en ze voelt zich niet in staat om een keuze te maken.

“Als ze niet zo bijzonder was, pikte ik het niet langer,” zegt hij. Maar dat is ze nu juist wel, dus zit er niets anders op dan dat hij zich voorlopig in zijn lot schikt.

Vrijdag

Ze hebben genoten, Ellen en Arnt. Het was van dat stralende voorjaarsweer, waarbij je urenlang op een terrasje in de zon zit. April in Paris, chestnuts in blossom…En inderdaad bloeiden de kastanjebomen.

“Ik heb me daar zo jong gevoeld, idioot gewoon!” zegt Ellen stralend.

“Soms stonden we gewoon te zoenen op straat. Eigenlijk om je dood te generen op onze leeftijd!”

Maar ze ziet er niet naar uit alsof haar leeftijd haar ook maar een seconde heeft dwarsgezeten.

“En hoe waren de musea?” vraag ik.

“Enig!” zegt ze zonder aarzeling.

“Als je ziet wat er allemaal hangt in dat rare museum Pompidou. Heb je dat wel eens gezien? Net een melkfabriek. Maar propvol mooie dingen. En toen ik er genoeg van had, ben ik lekker aan de overkant van het plein op een terrasje in de zon gaan zitten. Want er moet heel wat gebeuren voordat Arnt genoeg krijgt van een museum.”

Ze vertelt van de boekenstalletjes langs de Seine, waar Arnt urenlang snuffelde tussen oude boeken.

“Altijd op zoek naar een eerste druk,” zegt Ellen. Ze ziet mijn verbaasde blik.

“Als ik dan toch met een leraar op stap ben, kan ik net zo goed mijn oren openzetten,” zegt ze.

“En zijn leeftijd waar je zo’n moeite mee had?” informeer ik.

“Dat is over,” zegt ze, “die man is niet vermoeid te krijgen. Ik liep halverwege de middag al op mijn tandvlees en dan had hij nog een heel programma in zijn hoofd dat afgewerkt moest worden. Jammer dat we weer terug moesten, ik had er best nog veel langer willen blijven.” En nee, ze kan niet blijven eten, Arnt kookt een heel speciale pasta vanavond. Ze staat in de deuropening, met nog steeds dat vrolijke gezicht en ik stel me voor hoe ze samen door Parijs hebben gelopen. Diep in mijn hart knaagt een gevoel van jaloezie, omdat het mij zo heerlijk lijkt om weer eens mee te maken. Omdat het zo lang geleden is en zo voorgoed onbereikbaar lijkt.

Zaterdag

Aan het einde van de middag vraagt Hetty van Buuren of ik even in haar kantoortje wil komen.

“Pak een stoel,” zegt ze.

“Thee?” Ze is al aan het inschenken. Het is druk geweest vandaag, iedereen had de zomer in het hoofd, de paskamers waren doorlopend vol en als ik ooit op één dag zo’n omzet had gedraaid in de boetiek was Cora Terbruggen op haar hoofd gaan staan van plezier.

“Ik heb een mededeling die u misschien niet prettig vindt,” zegt Hetty van Buuren. Ik kijk haar onderzoekend aan. Ze ziet er niet uit alsof ze het zelf onprettig vindt om het te zeggen, wat het dan ook is.

“Aan de andere kant, u wist dat u hier maar tijdelijk werk zou hebben, dus wat dat betreft is het geen klap voor u.” Ze schraapt even haar keel.

“We zijn erin geslaagd om iemand te vinden die hier na een tijdje wel in vaste dienst wil en u begrijpt, die zekerheid is voor ons zo belangrijk dat wij er meteen voor gekozen hebben.”

“Kan ik me voorstellen,” zeg ik.

“We kunnen ons geen personeel veroorloven dat we eigenlijk niet nodig hebben,” zegt ze, terwijl ze vol verwachting naar mij kijkt. Het dringt tot me door dat ze wil dat ik het zelf zeg. Dat ik uitspreek dat ik volkomen begrijp dat ik verder thuis kan blijven nu de zaken zo liggen. Maar ik ben absoluut niet van plan om haar ook maar een centimeter tegemoet te komen. Dus blijf ik haar vriendelijk afwachtend aankijken. Er komt iets geïrriteerds in haar gezicht. Ik speel het spelletje niet mee en dat is flauw.

“Wat ik bedoel te zeggen is dat wij u vanaf maandag niet meer nodig hebben,” zegt ze.

“Oh,” zeg ik verbaasder dan ik ben.

“Wij hebben toch afgesproken dat ik hier minimaal vier weken zou komen werken. En er zijn er pas drie om. Hoe moeten we dat nu regelen?”

“Tja,” zegt ze, terwijl ze even naar haar onberispelijk gelakte nagels kijkt.

“Dus wat wilt u, dat ik een week langer blijf of dat u die vierde week betaalt terwijl ik hier niet meer ben,” stel ik opgewekt voor. Ik zie dat er rode plekjes op haar wangen komen.

“Daar moet ik met het hoofdkantoor over praten,” zegt ze koel.

“Ik had niet gedacht dat u het zo hoog zou spelen. U weet net zo goed als ik dat u overal werk kunt krijgen, bij wijze van spreken vanmiddag nog als u uw best doet.”

“Ik zoek geen werk zolang ik nog bij iemand in dienst ben,” zeg ik. Ik voel me op een onverklaarbare manier vrolijk. Werkelijk, het doet mij goed om de ‘zekerheid dat ze met mensen kan doen wat ze wil’ uit de handen van Hetty van Buuren te zien vallen. De genadeslag breng ik toe door op te staan en bij de deur vriendelijk te vragen: “Was er nog iets?”

“Nee, dank u,” haar stem klinkt ijzig. Ik trek de deur zacht achter me dicht.

Zondag

Ik ben nog steeds opgewekt. Sta neuriënd onder de douche en groet op de hei opgewekt de man die altijd met tegenzin een groet terug bromt. Woont drie huizen verder, maar zou het liefst op een onbewoond eiland wonen met zijn hond. Ik glimlach deze ochtend zelfs naar hem, wat misschien wel z’n hele dag verknoeit.

Het prettige gevoel dat het gesprek met Hetty van Buuren me gaf, heb ik nog steeds bij mij. En wat is er nou helemaal gebeurd? Ik heb niet gereageerd zoals er van me werd verwacht en, belangrijker dan dat, niet zoals ik van mezelf had verwacht. Soms komt dat ineens over me. Een soort weerzin tegen dat altijd vriendelijke en redelijke van mezelf. Altijd bereid om toe te geven, te tobben, te zorgen. En dan ineens heb ik er genoeg van. Ik weet dat, zittend in de stoel tegenover haar, Hetty van Buuren ervan overtuigd was met een zacht eitje van doen te hebben. De manier waarop ze vroeg of ik thee wilde! Zoals je tegen een klein kind praat, als het tenminste nog niet tot je is doorgedrongen dat ook die graag een beetje volwassen behandeld willen worden. De manier waarop ze haar gesprek begon. Dat “u begrijpt zelf ook wel…” van haar. Het gaf me een schok en niet omdat ze mij de laan uitstuurde, maar puur door haar manier van doen. Kennelijk dacht ze vanwege mijn uitstraling dat je met mij wel streekjes uit kunt halen. Jammer voor haar waarschijnlijk dat het nét even anders liep! Ondertussen ben ik benieuwd wat er maandagmiddag om één uur gaat gebeuren zodra ik in de winkel verschijn alsof er niets aan de hand is.

Maandag

Maar er gebeurt niets. Ik kom binnen, zeg goedemiddag en trek mijn jas uit. De vrouw die in mijn plaats is gekomen, is duidelijk door Hetty van Buuren ingeseind. Ze kijkt me een paar keer schichtig aan en ik glimlach naar haar. Ik heb niets tegen haar, in feite vind ik het best om na vier weken werk weer even zonder te zitten. Het is voorjaar, er moet veel in de tuin gebeuren, tussen de steentjes op het terras is het gras hoog opgeschoten. Het is een genot om met Dinky over de hei te lopen in deze tijd van het jaar. En ik wil Manon voorstellen om de kinderen een weekje bij me te laten logeren. Ik zie het voor me,Willeke in de box in de tuin en Robbie in de zandbak die Bart zaterdag komt maken. Dus waarom zou ik nijdig zijn als het me eigenlijk allemaal niets kan schelen?

Dinsdag

Toch is het wennen aan de koelte die Hetty van Buuren uitstraalt. De kleine steekjes onder water die waarschijnlijk niemand anders opvallen. Je moet een stevige huid hebben om in zo’n atmosfeer te gedijen en langer dan een week zou ik het waarschijnlijk niet uithouden. In elk geval zou ik er niet langer zin in hebben. Ik denk aan artikelen die ik de laatste tijd heb gelezen over mensen die gepest worden op hun werk. Mensen die niet kunnen of willen vertrekken. Omdat ze weten dat ze niet makkelijk ander werk kunnen vinden. Of omdat ze gewoon niet weg willen.

Dag in, dag uit, maand in, maand uit elke dag opnieuw naar een plek gaan waarvan je tevoren weet dat je er getreiterd zult worden. Mensen worden ziek van zo’n situatie, ik weet het, ik heb er genoeg over gelezen. Maar pas nu ik zelf een heel klein beetje meemaak hoe het voelt om ergens niet welkom te zijn, begrijp ik wat een lijdensweg die mensen mee moeten maken.

Donderdag

Bart belt dat hij zaterdag om een uur of tien komt. Eerst gaat hij hout halen. Het zand heb ik al besteld, dat wordt zaterdagochtend gebracht. Ik heb nog niets aan Manon verteld, het moet een verrassing worden. Onderweg naar mijn fiets koop ik in een speelgoedwinkel schepjes, vormpjes, een emmertje en vrolijk gekleurde zandbakbeesten. Niet dat ze in de winkel zo genoemd worden, maar ik vind dat ze er voor de vrolijkheid bij horen.

Zaterdag

Bart heeft aan alles gedacht. Hij gaat ook een deksel op de zandbak maken, omdat het anders de bak wordt van alle katten in de buurt, zegt hij. En daar wil hij zijn kleine neefje niet aan blootstellen.

“En denk erom,” zegt hij, “ik wil erbij zijn als Robbie er voor het eerst in gaat!” Aan zijn stem hoor ik dat hij zich er nu al op verheugt.

Zondag

Aan het begin van de middag stopt Barts auto voor de deur. Een auto vol mensen, zie ik vanuit het raam van de voorkamer. Meer mensen dan ik had gedacht. Ik loop naar het hek en zie tot mijn verbazing Joris uit de auto komen met Robbie. Bart draagt de reiswieg met Willeke erin en Manon loopt met de grote tas vol babyspullen op mij af.

“Hoi mam!”, ze kijkt me een beetje onzeker aan.

“Joris was er toevallig en hij wilde graag mee om Barts verrassing te bekijken. Vind je toch wel goed, mam?”

“Natuurlijk,” zeg ik. Ik glimlach naar Joris, die duidelijk niet weet wat hij moet doen, hand geven, zoen geven zoals we altijd gewend waren. Nu glimlacht hij opgelucht terug.

Robbie staat al bij de voordeur.

“Verrassing verrassing!” roept hij. Zonder onze jassen uit te trekken, lopen we rechtstreeks naar de achtertuin.

“Kijk dan Robbie!”, zegt Manon. Maar ze hoeft hem niets te vertellen. Met een opgewonden schreeuw stort hij zich in de zandbak, waarvan ik een uurtje eerder het deksel af heb gehaald. Hij graait naar de schepjes en de emmertjes, laat zijn handen door het zand glijden en gooit een handvol omhoog. Joris gaat naast hem zitten op zijn hurken.

“Zullen we samen iets maken?” zegt hij. En tegen mij: “Is de buitenkraan al aangesloten?” Even later zijn ze bezig met het mengen van zand en water voor het maken van prachtige zandtaartjes.

Manon kijkt toe met een uitdrukking op haar gezicht die ik lang niet heb gezien. Zo lief en jong ziet ze er ineens uit. Ik haal een blad met koffiespullen terwijl Bart en Manon aan de tuintafel gaan zitten. Het is een heerlijke dag. Als ik diep adem haal, heb ik het gevoel dat mijn hele lichaam vol lente zit.

“Het is zo goed voor Robbie dat hij zijn vader weer wat vaker ziet!”, zegt Manon, terwijl ze naar de zandbak kijkt.

“En voor jou?” vraagt Bart. Broer en zus kijken elkaar aan. Verbeeld ik het mij of zie ik een blos op de wangen van Manon? “Voor mij ook,” zegt ze bijna uitdagend.

Dinsdag

Ik moet nu echt de pestkarweitjes opknappen, deze laatste week dat ik in de zaak werk. Ik doe niets anders dan achter de strijkplank staan en de verpakking van de zendingen kleren in de container wegwerken. Maar ik laat me niet kennen en lach opgewekt naar Hetty van Buuren als ik haar zie. Soms zeg ik “Mooi weer hè?” terwijl ik in de kleine bergruimte achter de winkel sta, waar geen enkel raam is en een tl-buis alles een armetierige kleur geeft.

Ik merk dat ik iets aanricht bij haar. Dat haar gevoel van zekerheid ernstig te lijden heeft onder het feit dat ze mij niet klein kan krijgen. Zo weinig is er dus voor nodig, denk ik en het geeft me een sterk gevoel. Waarvan ik mij trouwens later weer afvraag of ik echt reden heb om trots te zijn op dit pesten. Want een beetje pesten is het wel.

“Heb je al gesolliciteerd?” vraagt Ellen, die even langs kwam voor een kop koffie. Ik vertel dat ik van plan ben om nog even van mijn vrijheid te genieten. Maar dat ik zeker over een tijdje weer aan de slag wil. Ze knikt begrijpend. Zelf heeft ze na haar trouwen nooit meer een baan gehad.

“Ik had er gewoon geen zin in,” zei ze, toen ze erover vertelde.

“Ik ben eerlijk gezegd altijd nogal lui geweest, dus toen het financieel niet hoefde, heb ik het ook niet gedaan. Maar jij zit anders in elkaar. Jij gaat je schuldig voelen als je te lang niets nuttigs uitvoert.” Ze heft gelijk, zo zit ik wel een beetje in elkaar. Maar ik merk ook dat ik aan het veranderen ben. Ik word makkelijker voor mezelf en moeilijker voor mijn omgeving. Waar dat toe moet leiden zal ik vanzelf wel merken.

Donderdag

Zoals we vroeger even bij elkaar binnenliepen om wat nieuwtjes uit te wisselen en samen een kop koffie te drinken, bellen Moniek en ik elkaar nu bijna elke week. Ik weet dat het niet te vergelijken is met de band die we hadden toen we nog buren waren, maar ik vind het prettig dat ze weer terug is in mijn leven. We praten over onze kleinkinderen, maar als ik vertel hoe blij ik ben dat Joris zich weer meer met de kinderen bemoeit, verbaast Monieks reactie mij. Er komt iets onzekers in haar stem, alsof ze niet goed weet hoe ze op mijn opmerking moet reageren. Dan zegt ze snel dat zij het ook een goede ontwikkeling vindt. Kinderen hebben allebei hun ouders nodig, hoe meer contact hoe beter. Waarna ze van onderwerp verandert en vertelt over de reis die Pieter en zij naar Florence gaan maken. Later denk ik nog even over ons gesprek na. Maar ik kan geen enkele reden bedenken waarom Moniek niet net zo blij zou zijn als ik om het betere contact tussen Joris en zijn gezin.

Zaterdag

Een razenddrukke laatste dag in de zaak, waar Hetty van Buuren haar irritatie om mijn onverwoestbare opgewektheid maar met moeite kan verbergen. Zelf begrijp ik ook niet waarom alleen al het zien van haar naar beneden getrokken mondhoeken mij zo vrolijk maakt. Maar ik aanvaard het dankbaar, vooral als ik merk hoe goed het werkt in mijn contact met de klanten. Een vrouw zegt bij het afrekenen dat ze nogal gedeprimeerd de zaak binnenkwam, maar dat ik haar helemaal heb opgepept.

“Ik kan er weer tegenaan!”, zegt ze bij de deur. Ik voel dat ik bloos. Zo’n compliment krijg ik tenslotte niet iedere dag.

Het spijt me bijna dat het mijn laatste werkdag is, maar daar is toch echt niets aan te doen. Natuurlijk is er geen sprake van een hartelijk afscheidswoordje, laat staan van een bosje bloemen, als ik met mijn jas aan een hand geef aan Hetty van Buuren en mijn opvolgster. Zelfs een “het beste,” krijgt van Buuren niet uit haar mond. Dus wens ik haar veel succes in haar werk en het allerbeste! Mijn opvolgster bijt op haar lip, die heeft de afgelopen week kennelijk met plezier de niet uitgesproken vete tussen mij en haar bedrijfsleidster gevolgd. Omdat ik vind dat ik best een leuk boeket heb verdiend, duik ik zelf maar de bloemenwinkel in.

“Herken je mij nog?”, hoor ik naast me als ik geconcentreerd naar de bloemen kijk. Zoals altijd vind ik het moeilijk kiezen uit zo’n overvloed. Ik kijk op en zie Peter, de broer van mijn overbuurvrouw Marijke staan met een groot boeket rode rozen in zijn hand.

“Natuurlijk herken ik je,” zeg ik, “maar ik dacht dat je hier een heel eind vandaan woonde.”

“Marijke is jarig,” zegt hij, “daarom ben ik hier.”

“Is ze vandaag jarig?”, vraag ik verrast.

“Morgen,” zegt hij, “maar dan zijn de winkels dicht.” Hij glimlacht naar me en dat maakt zijn gezicht ineens een stuk minder streng.

“Dan koop ik ook bloemen voor haar,” zeg ik. Dat lijkt hem een goed idee.

Hij wacht totdat ik klaar ben en met twee boeketten in mijn armen de winkel uitloop.

“Ik zou je graag die versterkers laten horen,” zegt hij.

“Dat wil zeggen, ik wil je laten horen hoe prachtig muziek klinkt als het uit een goede versterker komt.”

“Uit een goede buizenversterker,” zeg ik, “want dat maakt toch alle verschil, zei je?” Hij kijkt mij verrast aan.

“Dus dat heb je onthouden,”

“Ja,” zeg ik.

“Soms blijft er een moeilijk woord zomaar in mijn hoofd hangen. Niemand verbaasder dan ik, dat kun je begrijpen.”

Er komt iets onzekers in zijn ogen.

“Heb ik je beledigd?”, informeert hij. Ik leg even een hand op zijn arm.

“Ik plaag je maar een beetje. Wanneer kan ik Marijke het beste de bloemen geven, denk je?”

“Kom morgenmiddag op de borrel, dat zal ze leuk vinden,” zegt hij. Ik doe mijn fiets van het slot.

“Ga je met die boeketten fietsen?”, vraagt hij. Ik lach naar hem.

“Probeer het ook eens, ik kan het je echt aanraden. Eerst zónder bloemen en dan een keertje met. Daarna kun je het ook eens met losse handen proberen. Je hebt geen idee hoeveel mogelijkheden een fiets biedt.” Weer die onzekere blik. Een man die best tegen een beetje plagen kan, maar er wat moeite mee heeft om het te herkennen.

“Tot morgen!”, zeg ik, en maak een zwierige beweging met mijn arm terwijl ik de stoep afrijd. En dat had ik beter niet kunnen doen. Gegier van remmen. In een flits gooi ik mijn stuur om en merk dat ik als een projectiel van mijn fiets word geslingerd. De smak is ongelofelijk. Ik lig doodstil op straat en doe zelfs geen poging om me te bewegen omdat ik gewoon niet geloof dat ik mij na zo’n klap ooit nog zal kunnen bewegen. De zijkant van mijn gezicht die op de straat rust, klopt en bonkt alsof iemand er met een hamer op slaat. Ik hoor de ongeruste stem van Peter en zie vanuit een ooghoek dat hij op zijn hurken naast me zit.

Andere mensen bemoeien zich ermee. Er schijnt een ambulance te worden gebeld. Ik wil protesteren, zo erg kan het toch niet zijn, ik moet nu overeind komen en aan die mensen vertellen dat er niets aan de hand is. Een zenuwachtige stem herhaalt telkens opnieuw dat ik plotseling de stoep afreed en dat hij er niets aan kon doen. Helemaal niets. Als ik maar niet zo moe zou zijn en zo vreemd duizelig. Ik zie de hand van Peter en probeer hem vast te pakken. Het zou goed zijn als ik iemand aan zou kunnen raken, iemand die mij een beetje zou helpen om mij weer gewoon te voelen. Ik hoor de sirene van een ambulance. Hoe kan die er al zo snel zijn? “Ze is bewusteloos,” zegt iemand.

“Hoe kom je erbij,” wil ik zeggen. Ik voel dat mijn lippen bewegen, maar ik hoor geen geluid. Als mijn gezicht niet zo’n pijn zou doen…en de bloemen, waar zijn die…morgen Marijke jarig en Dinky moet ook nog uit…moe…was ik maar niet zo verschrikkelijk moe…

Maandag

Meteen nadat ik eergisteren het ziekenhuis werd ingereden, zijn er onderzoekjes gedaan en is mijn gezicht schoongemaakt. Schaafwondjes, pijnlijk, maar ze zullen goed genezen.

“U hebt geluk gehad,” zegt de jonge dokter.

“Maar ik wil u nog wel een nachtje ter observatie houden.”

Ik vind het best. Ik lig goed in dit witte ziekenhuisbed, in deze witte kamer. Ik kijk naar de drie boeketten die in de kamer staan. Ik moet me wel heel erg vergissen als twee ervan niet de boeketten zijn die ik zelf heb gekocht. En het derde herken ik als het boeket dat Peter voor Marijke’s verjaardag kocht in het kwartier dat voorafging aan de aanrijding. Op het moment dat ik daar een beetje om lig te glimlachen, stapt hij de kamer binnen. Hij is bleek, alsof hij in dit bed zou moeten liggen in plaats van ik. Hij trekt een houten krukje onder het bed vandaan en gaat erop zitten.

“Ze denken dat ik je man ben. Of zoiets,” zegt hij verontschuldigend.

“Daarom mag ik buiten de bezoekuren even bij je zijn.” Ik glimlach geruststellend naar hem. Zijn gezicht komt me vreemd vertrouwd voor, rnaar het schept waarschijnlijk een band als iemand naast je op straat zit terwijl je net bent aangereden.

“Nu heb je geen bloemen voor Marijke!”, zeg ik.

“Dat is het laatste waar ik me zorgen over maak,” zegt hij. Daarna vraagt hij waar hij mijn zoon en dochter kan bereiken, dan belt hij ze straks even op als ik het goed vind.

“Als je ze maar niet laat schrikken,” zeg ik en merk dan dat mijn ogen zwaar beginnen te worden. Alweer die vermoeidheid. Hij ziet het en staat op.

“Ik kom je nog opzoeken,” belooft hij.

“Ja,” zeg ik. Het kost me moeite om naar hem op te kijken, mijn hoofd doet er pijn van. Hij aarzelt even en strijkt dan vluchtig met zijn hand over mijn haren. Ik denk dat ik glimlachend in slaap val. Ik word wakker doordat ik de stem van Manon hoor. Ze staat naast het bed en ik zie tot mijn verbazing dat de tranen over haar gezicht stromen. Bart heeft een arm om haar heen geslagen terwijl hij op zijn lip bijt. Ik kom een beetje overeind.

“Jongens, ik ga toch niet dood?” vraag ik geschrokken.

“Weten jullie iets wat ik niet weet?” Manon begint nu hard te snikken.

“Je mag gewoon morgen naar huis,” zegt Bart.

“Manon is alleen ontzettend geschrokken. Net als ik trouwens. Ben jij nou die moeder die ons Veilig Verkeerslessen gaf op de fiets? Nooit de stoep af zonder eerst naar rechts en dan naar links te kijken?”

“Eerst naar links en dan naar rechts, eikel!” zegt Manon.

“Anders kom je nog ergens onder.”

“En waar keek je eigenlijk wél naar, mam?” informeert Bart.

Hij is op de rand van mijn bed gaan zitten, wat volgens mij niet mag, maar er is niemand in de buurt om er iets van te zeggen. Hij strijkt met zijn wijsvinger over mijn gezicht, een onhandig teder gebaar dat mij zo ontroert dat ik tranen in mijn ogen voel komen.

“Je hebt nog steeds die blaar van toen je de zandbak voor Robbie maakte,” zeg ik, terwijl ik zijn hand pak. Manon buigt zich aan de andere kant van het bed over mij heen.

“Doe zoiets nooit meer, mam,” zegt ze, “ik kan er echt niet tegen, echt nietje moet het nooit meer doen, stom mens, ik kan je toch niet missen!”

Als ik haar tranen zie, probeer ik niet langer de mijne in te houden. Het lucht ook eigenlijk wel op, een potje huilen. De deur gaat open en ik zie Marijke en Peter in de deuropening staan. Het valt mij nu pas op hoe broer en zus op elkaar lijken. Ze kijken naar ons en zeggen dat ze nog even een kopje koffie gaan drinken en over een minuut of twintig weer boven komen.

“Wat keek die man leuk naar je mam,” zegt Manon. Ik moet het haar nageven, op dat gebied ontgaat haar weinig.

“Ik kom je morgen halen,” zegt Bart. Manon zegt spijtig dat ze er niet bij kan zijn. Een buurvrouw was vandaag zo lief om een paar uur op de kinderen te passen, maar morgen is iedereen die ze kent aan het werk, dus valt er op zo korte termijn niets te regelen.

“Dan had jij het vroeger makkelijker, hè mam?” zegt ze.

“Toen werkten de meeste vrouwen niet.” Ik doe mijn mond open, bedenk me en doe hem weer dicht. Als ik niet meer zo moe ben, moeten we hier maar eens een leuk gespreksonderwerpje van maken.

Dinsdag

Ik word door iedereen verwend en dat geeft me een heerlijk gevoel. Het doet een beetje denken aan toen Manon net geboren was en ik met haar uit het ziekenhuis kwam. Dezelfde warmte en vriendelijkheid om me heen, alleen hoef ik er nu ‘s nachts niet uit voor een voeding, wat wel zo rustig is. Mijn gezicht ziet er trouwens niet uit, gezwollen en met korstjes. En aan het begin van de middag, ben ik nog steeds zo moe dat ik in slaap val zodra ik op de bank ga liggen.

Donderdag

Het is heel gewoon om weer thuis te zijn. Gewoon en vertrouwd en toch is het anders dan de vorige week. Ellen denkt dat het komt door de klap toen mijn hoofd de straat raakte. Hebben ze in het ziekenhuis wel nagekeken of ik misschien een hersenschudding heb? Ik zeg dat ik het gevoel heb dat er veel is nagekeken, dus dat waarschijnlijk ook wel, voor zover je zoiets kunt ‘nakijken’. Bovendien ben ik niet duizelig en niet misselijk. Het enige verschil met een week geleden is dat alles een beetje onwerkelijk is. Zoals je wel eens hebt als je diep in gedachten bent.

“Dan komt het door de schrik,” zegt Ellen gedecideerd. Ik moet werkelijk de eerste keer nog meemaken dat ze niet ergens het pasklare antwoord op heeft, maar die eigenschap van haar is eerder geruststellend dan irritant. Ze kijkt om zich heen naar de bloemen en loopt naar het boeket rozen, zogenaamd om eraan te ruiken maar ik ken haar en weet dat ze op zoek is naar een kaartje van de afzender. Dat heb ik eraf gehaald. Ze werden gisteren bezorgd, met een lief briefje erbij van Peter. Marijke zat toevallig net koffie te drinken en straalde alsof de bloemen voor haar bestemd waren. Daarna vertelde ze uitgebreid hoe lief en aardig en attent haar broer is en hoe de vrouw boft die hem als man krijgt.

“En wat zou ik graag willen dat hij iemand vond om gelukkig mee te zijn,” zei ze.

“Vooral als het ook nog iemand is die ik ken en zelf ook erg aardig vind.” Omdat ze niet nog duidelijker kon zijn, zweeg ze terwijl ze vol verwachting naar mij keek.

“Ja, je kunt zien dat hij van bloemen houdt,” zei ik, terwijl ik me afvroeg hoe het mogelijk is dat iemand niet in de gaten heeft dat je een product, zelfs al is het je broer, zo kunt aanbevelen dat niemand er meer zin in heeft.

Vrijdag

Manon en de kinderen komen het weekend.

“Dan ga ik je eens lekker verwennen, mam!” zegt Manon.

“lk breng een paar heerlijke receptjes mee, je krijgt het weekend van je leven!” Ik stel me de volksverhuizing voor. De logeerkamer omgetoverd tot kinderkamer, wat betekent dat het bureautje en de leren rookfauteuil van Rob zolang op de gang moeten staan. En dan Manon in een keuken waarin ze nooit eerder heeft gekookt. En dat terwijl ze in haar eigen keukentje al zo’n ongelofelijke rommel maakt bij welk gerecht ze ook klaarmaakt.

“Heerlijk schat!”, zeg ik, “Ik verheug me er al op.”

“En oja,” zegtze nonchalant, “Joris heeft aangeboden om ons te brengen, is het goed dat hij ook een nachtje blijft? Anders moet hij zo heen en weer rijden. Hij gaat dan de volgende dag naar zijn ouders en daarna komt hij ons ophalen.”

“Een nachtje,” zeg ik.

“Hij brengt zijn slaapzak mee, dan gaat hij in de logeerkamer liggen, lekker rustig voor mij, want dat hoef ik er niet uit als Robbie of Willeke huilt.”

“Lijkt me prima geregeld,” zeg ik.

Zaterdag

Het is werkelijk ongelofelijk wat mensen bij zich hebben die een paar dagen met hun kinderen uit logeren gaan. Ik probeer me te herinneren of dat ook al zo was toen Manon en Bart nog klein waren. We gingen er regelmatig met z’n allen opuit, maar ik kan me niet herinneren dat ik zoveel meesleepte. Nu was er in die tijd ook niet zoveel te koop op baby- en kindergebied als nu. Als wij ergens naartoe gingen, werden de kinderen gewoon in een grotemensenbed gestopt als ze geen baby meer waren. Maar luiers en flesjes en hapjes had ik natuurlijk weer wel bij me.

!k kijk naar wat Joris allemaal uit de auto haalt. Het lijkt wel alsof Manon hier permanent met de kinderen intrekt, hij blijft maar heen en weer lopen met wonderlijke voorwerpen, waarvan ik op het eerste gezicht de functie niet begrijp. En dan natuurlijk een hoeveelheid voedsel en ingrediënten, want Manon en Joris hebben alles al ingekocht en dat is niet weinig. Ze zijn nog geen tien minuten in huis of ik kan me al bijna niet keren door de rommel. Speelgoed op de vloer. Robbie languit in de weer met autootjes en een grote parkeergarage. Een omgevallen plastic emmertje met lego. Willeke in haar wiebelstoeltje op de tafel, de vaas met rozen van Peter heb ik op een veilige plek gezet. In de keuken is het aanrecht vol met papieren en plastic draagtasjes.

“Straks stop ik het wel in de koelkast, mam,” zegt Manon. Maar ik doe het liever meteen, want ik ben niet zo’n voorstander van het laten liggen van voedsel in een warme keuken.

Ik voel een dreinende hoofdpijn opkomen en merk dat ik er eigenlijk last van heb dat ik mijn middagslaapje gemist heb. Binnen heeft Manon de radio aangezet, Joris zingt een liedje voor Willeke, Robbie doet schel de claxon van een ziekenauto na. Ik doe de deur naar de tuin open en voel de koele wind tegen mijn gezicht. Wat een ontaarde moeder ben ik dat ik als een berg tegen de komende dagen opzie.

Maandag

De afgelopen dagen met één woord beschrijven is onmogelijk. ‘Gezellig’ was een onderdeel van hoe het was. ‘Slopend’ een ander onderdeel. Ik heb me ernstig afgevraagd of ik misschien sterk verouderd ben geraakt door de aanrijding met die auto, want ineens voelde ik mij niet meer opgewassen tegen de invasie van een jong gezin. Als een oud besje zat ikop de banken liet alles maar zo’n beetje gebeuren. En het was allemaal zo lief en zo goed bedoeld. Al die boodschappen die Manon had gedaan, al die lieve kleine dingetjes die ze had bedacht. Dan kun je toch niet zeggen dat het eigenlijk te veel is. En dat ik zo graag even wilde gaan liggen, al was het maar voor een uurtje, boven in mijn slaapkamer, waar het stil en koel en rustig is. Dat leek me te onaardig. Manon was druk in de weer met verwennerijtjes. Had lekkere dingetjes meegebracht voor bij de koffie, een paar kleine bakjes met bloeiende voorjaarsplantjes, een paar cd’s die ik beslist moest horen, en een tijdschriftenartikel dat over het moderne moederschap ging en wat vond ik daar nou van, dat moeders van nu niet vanzelfsprekend hun kinderen laten voorgaan in alles, maar ook een stukje eigen leven willen hebben.

Een stukje eigen leven, dacht ik met afkeer. De gewoonte om bij alles ‘een stukje’ te zetten, staat me net zo tegen als ‘het prijskaartje’ dat overal aanhangt. Door een knagende hoofdpijn heen vroeg ik mij af wat het prijskaartje is dat aan dat stukje eigen leven hangt. Maar ik las het artikel en was het er ook eigenlijk wel mee eens.

“Anders dan vroeger,” zei ik tegen Manon.

“Heel anders dan toen jullie klein waren. Terwijl toen een stukje eigen leven toch ook wel had gekund. Trouwens, de meeste van mijn vriendinnen hadden een baantje voor een paar ochtenden per week, maar bijna altijd pasten hun moeders dan op de kinderen.”

“Je ziet me aankomen, mam!”, zei Manon opgewekt. En toen gooide Robbie toch de rozen van Peter om, waarop hij van schrik in tranen uitbarstte en Willeke zo schrok van die onverwachte herrie dat ze mee ging huilen. Ik zat op de bank en kon alleen maar kijken, verlamd van vermoeidheid en dat gebonk in mijn hoofd. Het was Joris die me redde, “Zie je niet hoe wit je moeder is? We zijn veel te druk voor haar.” Vijf minuten later kroop ik in mijn onderjurk onder mijn dekbed en voordat mijn hoofd het kussen raakte, sliep ik.