HALVERWEGE

Zondag

Het viel niet mee bij Manon. Ze zag er goed uit, was dolblij dat ze Robbie weer bij zich had. Maar ik denk dat ze merkte dat ik iets wist. Ze ontweek het om alleen met me te zijn en tijdens het uurtje dat we bij haar waren, hebben we nauwelijks met elkaar gepraat. Moniek fungeerde als bliksemafleider, zat vrolijke verhalen te vertellen, zodat er tenminste geen pijnlijke stiltes waren. Toen we afscheid namen, sloeg Manon haar armen om me heen.

“Dank je, mam. Ik had het nodig om er even tussenuit te zijn. Ik bel je.”

Ik hield haar even vast en zei niets omdat ik mijn stem niet vertrouwde.

Dinsdag

Vandaag heb ik kennisgemaakt met de nieuwe buren. Ze lijken mij begin veertig en een beetje verwend. Moniek laat ze de tuin zien als ik het hek binnenkom met mijn fiets aan de hand.

“Je nieuwe buren!” zegt ze over de rozenhaag heen en ik druk hun handen. Ze lijken niet erg geïnteresseerd in mij als nieuwe buur. Merken op dat ik het huis in de oude staat gelaten heb, heel charmant, maar zij zouden toch liever wat meer licht in huis hebben. We moeten maar eens praten over het indienen van een gezamenlijk plan voor vergroting van de raampartij in de voorgevel. Ik knik overdonderd. Pas als ik thuis ben, word ik nijdig. Wat denkt die man wel! Er is niets mis met de ‘raampartij in mijn voorgevel’. Als hij meer licht wil, had hij een ander huis moeten kopen. Maar als mijn boosheid is gezakt, ben ik alleen nog maar verdrietig; als dat mijn nieuwe buren zijn, ga ik net zo lief zelf ook verhuizen.

Woensdag

Moniek zegt dat ik het me niet zo moet aantrekken.

“Die mensen vallen heus wel mee als ze hier eenmaal wonen!” zegt ze. Ik vraag waarom ze dat denkt. Ze kent ze nauwelijks. Ze zijn een paar keer komen kijken, hebben tussen de eerste en de tweede keer dat ze met de makelaar het huis kwamen bekijken tientallen andere huizen gezien. Van alle huizen vonden ze dit nog het meest aanvaardbaar, hadden ze gezegd. Niet helemaal een uitspraak die getuigt van enthousiasme over het huis. Moniek en Pieter moesten dan ook even slikken. Ze hebben altijd zoveel aan hun huis gedaan, hielden er echt van. Het huis waarin hun kinderen zijn geboren, waarin ze zoveel hebben meegemaakt. En dan komt er iemand die het koopt omdat het ‘het meest aanvaardbaar’ is.

“En die mensen moeten mee gaan vallen?” zeg ik.

“De eerste keer dat ik die man spreek, begint hij over een gezamenlijk plan voor de vergroting van de raampartij in de voorgevel. Heb jij ooit last gehad van te weinig licht in je woonkamer? Ik in elk geval niet. Ik heb een hekel aan die grote ramen die helemaal niet bij zo’n ouderwets huis horen. Ik zeg hoe dan ook néé!”

“Natuurlijk zeg je nee,” sust ze me. Ze kijkt naar mijn gezicht.

“Ik kan me ook leukere mensen voorstellen dan die twee,” geeft ze dan eerlijk toe.

Vrijdag

Ik heb een paar keer een kort telefoongesprek gehad met Manon. Het kan ook niet anders dan kort zijn. Zodra we hebben uitgewisseld hoe het met ons gaat en we over Robbie gepraat hebben, valt de stilte in. Want dan is er eigenlijk nog maar één onderwerp dat ons allebei bezig houdt, maar daar wil Manon niet over praten. Ik wilde dat Moniek niets had gezegd. Een week geleden was ik tenminste nog onbevangen. Nu ik weet wat er gebeurd is kan ik het nauwelijks opbrengen om te doen alsof ik van niets weet. Ik heb geen idee hoe deze situatie moet eindigen, maar lang kan het zo niet doorgaan.

Zondag

Ineens staat Joris voor de deur. Hij ziet er nerveus uit en als hij vraagt of hij even binnen mag komen, krijgt hij een vuurrode kleur. Het schiet door me heen dat Moniek hem naar mij toe heeft gestuurd. Ze was echt boos op hem dat hij mij heeft gevraagd tussen hem en Manon te bemiddelen zonder zijn eigen rol in de problemen te vertellen. Hij blijft middenin de woonkamer staan, niet zeker of hij kan gaan zitten of niet. Ik wijs op de bank en vraag of hij koffie wil. Zelf krijg ik zo tenminste de gelegenheid om in de keuken wat kalmer te worden. Want op het moment dat ik hem zag, laaide de woede weer in me op. Ik weet niet wat erger is, zelf bedrogen worden of mee moeten maken dat je kind bedrogen wordt, maar ik neig ertoe om te denken dat het laatste erger is. Ik zet een kop koffie voor hem neer en ga tegenover hem zitten.

Hij wendt zijn ogen af als ik hem aankijk.

“Mijn moeder heeft al met u gepraat, geloof ik,” zegt hij.

“Ik denk dat je dat wel zeker weet,” zeg ik. Hij bijt even op zijn lip.

“Oké,” zegt hij, “ik eh…” Lange stilte. Dan komt het verhaal er met horten en stoten uit. Een weekend met vrienden op de boot. In de jachthaven waar ze afmeren loopt hij een vriendinnetje van vroeger tegen het lijf. Ze gaan met z’n allen eten en daarna drinkt hij nog wat met dat meisje.

“U weet hoe die dingen gaan,” zegt hij.

“Nee,” zeg ik, “maar ik begin het te vermoeden.” Ik weet dat ik het hem extra moeilijk maak, maar ik heb niet de minste behoefte om zijn bekentenis makkelijker voor hem te maken. Als hij uitgepraat is, weet ik dat hij niet alleen die avond ‘vreemd’ is gegaan, zoals hij het zelf noemt, maar dat hij het meisje later ook nog een aantal keren heeft gezien. En daar is Manon achtergekomen. De plaats waarin ze wonen is zo klein en ze kennen er zoveel mensen die ook weer zoveel mensen kennen.

“Ik wou dat ik het ongedaan kon maken,” zegt Joris. Ik zeg dat ik me dat kan voorstellen, maar dat die dingen nou eenmaal niet zo werken.

“Manon kan het me niet vergeven,” zegt hij.

Ik zeg dat ik er boos om ben dat hij de vorige keer niet open kaart heeft gespeeld.

“Je hoeft nietje leven bij mij op te biechten, maar kom dan ook niet mijn hulp inroepen,” zeg ik.

“Nu ben ik naar Manon gegaan omdat ik haar besluit om de relatie te verbreken dom vond en jouw idee om voorlopig samen te blijven heel verstandig. Je hebt me er gewoon in laten lopen en dat neem ik je heel erg kwalijk.” Hij wordt nog roder en zegt over zijn woorden vallend dat ik dat niet zo moet zien. Hij vroeg mijn hulp omdat hij het voor Robbie beter vindt als hij tot een paar maanden na de bevalling thuis blijft wonen. Hij heeft niet gelogen tegen mij. Hij heeft alleen niet verteld waaróm Manon hem de deur uit wilde zetten.

“Ik ben geen leugenaar!” zegt hij drie keer. En ik zeg dat hij maar beter kan gaan. Want ik kan werkelijk geen leuke manier bedenken om dit gesprek te beëindigen.

Dinsdag

“Dus nu weet jij het ook,” zegt Manon.

“Ik vraag me af wat ik moet doen om iets voor jou verborgen te houden.” Ik pak het telefoontoestel op en ga ermee op de bank zitten.

“Ben je er nog?” vraagt Manon. Ik zeg dat ik er nog ben.

“Hoe denk je dat het voor mij is dat alles wat er in mijn leven gebeurt meteen bij iedereen bekend is,” zegt ze. Haar stem klinkt ineens treurig.

“Ik kan net zo goed iedere dag op de televisie gaan vertellen wat er nu weer aan de hand is.”

Ik zwijg en probeer haar voor me te zien. Een ongelukkig smoeltje en een hele dikke buik. Als alles volgens plan gaat, wordt volgende week haar baby geboren. En in plaats van daar kalm en happy naar toe te leven, zit ze in een onmogelijke situatie. Is het een wonder dat ze vol opgekropte frustraties zit? “Manon,” zeg ik, “ik zit er niet op te wachten dat mensen mij dingen vertellen waarvan jij niet wilt dat ik ze weet. Maar ze worden me verteld en wat moet ik dan doen? We hebben de laatste week nauwelijks contact gehad, alleen omdat die hele toestand met Joris tussen ons in stond. Daar schieten we toch ook allebei niets mee op?”

“Nee,” zegt ze, “maar waar ik wel iets mee opschiet weet ik langzamerhand ook niet meer.”

“Volgens mij moet je je tot de bevalling niet meer in al die dingen verdiepen,” zeg ik.

“Ik weet dat het bijna onmogelijk is, maar hoe je ook tobt, een directe oplossing is er toch niet. En je kunt toch niet een kind krijgen terwijl je je zo ellendig voelt.”

“Als ik mijn eigen plan had doorgevoerd was ik er beter aan toe geweest, mam,” zegt ze.

“Ik kan Joris niet om mij heen verdragen. Telkens als ik naar hem kijk, zie ik hem met die ander. Ik had me niet moeten laten ompraten.” Ik zwijg. Ik weet dat ik haar niet echt heb omgepraat, maar ik heb wel druk uitgeoefend. Had ik maar geweten waarom ze Joris weg wilde hebben, ik zou het zo goed begrepen hebben. Ik hoor hoe ze aan de andere kant van de lijn zachtjes huilt.

“Manon, nee,” zeg ik, “je moet nog even flink zijn.”

“Ben ik ook, mam,” zegt ze.

“Maar ik had het me allemaal zo anders voorgesteld. Waarom zegje niet dat het mijn eigen schuld is? Datje mij gewaarschuwd hebt?”

“Zo denk ik helemaal niet,” zeg ik verbaasd.

“Nee?” Ik hoor de verbazing in haar stem.

“Heb je echt niet bij alles wat er de afgelopen tijd is gebeurd, gedacht: zie je wel, ik wist wel dat het zo zou gaan! ”

“Nee,” zeg ik.

“Dat is nog niet één keer in me opgekomen.” Het is even stil aan de andere kant van de lijn.

“Had ik moeten weten,” zegt ze dan, nog steeds met die verbazing in haar stem.

“Dan had ik niet zoveel voor je verborgen hoeven houden.”

“Was dèt de reden…?” vraag ik verbijsterd.

“Ja, waarom denk je anders? Ik voelde me aardig voor gek staan, met al die stomme dingen die er gebeurden.”

“Manon…” zeg ik. En dan kan ik even helemaal niet meer praten, want dat mijn eigen dochter zulke dingen den kt, betekent dat ze me wel heel erg slecht kent. En dat is iets dat keihard aankomt.

Vrijdag

Manon heeft me niet gevraagd of ik bij haar wil komen logeren als haar kraamtijd voorbij is. Ze zal thuis bevallen en behalve een kraamhulp zal er een goede vriendin voor haar zorgen en bovendien is Joris er ook nog. Haar schoonmoeder of mij heeft ze dus niet nodig en nu ik weet dat ze goed verzorgd zal worden, ben ik er eigenlijk wel blij om. Ik zou het moeilijk vinden, om de hele dag met Joris geconfronteerd te worden. Sinds de keer dat hij onverwacht voor de deur stond, heb ik hem niet meer gezien en ik heb er ook geen behoefte aan om ter wille van Manon en Robbie te doen alsof wij het nog goed met elkaar kunnen vinden. Het zal voor hem trouwens ook niet makkelijk zijn. “De gelukkige jonge vader,” met in zijn agenda al aangetekend wanneer hij het huis uit zal moeten. Wat een verschil met Robbies geboorte! Ik denk aan de nacht dat ik samen met Moniek naar het huis van Manon en Joris reed. We waren zo opgewonden en blij en Joris was toen inderdaad een gelukkige jonge vader, trots op zijn zoon. Nu is het anderhalfjaar later en van het geluk van Joris en Manon is weinig meer over.

Zondag

“Ik hoop zo dat Manon niet bevalt op de dag dat wij verhuizen!” zegt Moniek. Ze ziet er afgetobd uit. Het heen en weer reizen naar het nieuwe huis en de drukte van het opruimen en inpakken in haar oude huis hebben hun sporen achtergelaten. Over twee weken is het zo ver.

“Als je planten uit mijn tuin wilt hebben, zeg het dan even, dan haalt Pieter ze er wel voor je uit,” biedt ze aan. De nieuwe bewoners laten een tuin aanleggen met vooral heel veel keitjes en een paar perkjes.

“Straks liggen mijn mooie rozen in de container,” zegt ze somber. Dat mijn nieuwe buren leuke mensen zijn, heb ik haar al een hele tijd niet meer horen zeggen.

Dinsdag

Eigenlijk wil ik Manon niet iedere dag bellen om te vragen hoe het ermee gaat. Ik weet dat Moniek haar ook belt en dat haar vriendinnen zich evenmin onbetuigd laten. Als je zelf gespannen bent, omdat je uitgerekend bent en de baby nog steeds geen aanstalten maakt om te komen, maken die telefoontjes je nog onrustiger dan je al bent. Aan de andere kant gaat er geen minuut voorbij dat ik niet aan haar denk. In gedachten zie ik haar door de flat lopen, met haar dikke buik waardoor ze zich steeds moeilijker beweegt. Een paar weken geleden had ze al last van allerlei op zich onschuldige zwangerschapsverschijnselen. Maagzuur. Niet lekker meer liggen in bed. Kramp in haar kuiten. Dat had ze ook toen ze Robbie verwachtte en ik herinner me hoe vertederd ze vertelde dat Joris zo lief haar kuiten masseerde en haar bemoedigend toesprak. Ik heb niet de indruk dat er nu nog veel lijfelijks tussen hen is en zelfs het wrijven van haar pijnlijke benen zie ik haar niet zo gauw aan hem toelaten. Toen Robbie geboren werd, was Joris bij de bevalling. Hij zou er nu ook weer graag bij zijn, weet ik van Manon, maar zij is er nog niet zeker van dat ze dat kan verdragen.

“Mam, als ik naar hem kijk, zie ik dat mens ook. En ik wil dat mens niet bij mijn bevalling!” heeft ze gezegd. En ik heb gezegd dat ze moet doen wat voor haar gevoel het beste is. Ik vind het zo intens verdrietig, dat ze met al die nare bijgedachten haar bevalling tegemoet gaat, maar het is niet anders. En het maakt mijn gevoelens ten opzichte van Joris er niet vriendelijker op.

Donderdag

Nog steeds geen teken dat de baby van plan is de tocht naar de buitenwereld te aanvaarden.

“Mam, maak je nou niet zenuwachtig, het komt best in orde,” heeft Manon me gerustgesteld. Ze heeft dezelfde verloskundige als met Robbie. Een aardige en zeer professionele vrouw, in wie ze honderd procent vertrouwen heeft.

“Zolang zij zich met me bemoeit, maak ik me geen zorgen,” heeft ze gezegd. Ze wordt dagelijks gecontroleerd. Alles is goed.

“Het is gewoon een lui kindje, denk ik,” zegt Manon.

“Maar ik zal blij zijn als ik eindelijk weer een gewone buik heb.”

Vrijdag

Ze dacht vannacht dat het begon. Een paar pijnlijke weeën.

“Ik was toch blij dat Joris in de buurt was,” zegt ze.

“Ik hoefde me nu nergens anders mee bezig te houden dan met mezelf en de baby.” Maar de weeën stopten. Ze is nog een uurtje wakker blijven liggen, toen is ze weer in slaap gevallen.

Zaterdag

“Mam, ik heb er zo genoeg van!” klaagt Manon door de telefoon. Het is niets voor haar. Maar ze is moe, na al die onrustige nachten. En een middagdutje doen, lukt ook niet erg.

“Ik zit mezelf zo in de weg, mam. Ik wou dat ik van die buik af was. Misschien komt de baby wel nooit. Misschien blijf ik wel altijd zo rondlopen.” En dan moet ze zelf lachen om haar woorden. Maar ik begrijp precies hoe ze zich voelt, welke vrouw die kinderen heeft gebaard, herkent dat nou niet? Ik troost haar.

“Straks is het voorbij en dan ben je het allemaal vergeten,” zeg ik.

“Ja,” zegt ze mat.

Zondag

De weeën zijn opnieuw begonnen. Ze doet wat ze op de cursus heeft geleerd. Ontspanningsoefeningen, een warme douche…En tussendoor belt ze met mij, korte gesprekjes die ze afbreekt als de pijn komt opzetten. En ik voel me machteloos als zelden tevoren.

Maandag

Het duurde en duurde. Ik heb door de kamer geijsbeerd, kijkend naar de telefoon. Toen die—na wat een eeuwigheid leek overging, hoopte ik dat nu eindelijk de baby geboren zou zijn. Maar het was opnieuw Manon.

“O mam,” zei ze, “het lijkt wel alsof het nu helemaal is afgelopen met de weeën! Is dit nou gewoon? Met Robbie ging het zo makkelijk!” Het is even stil, dan zegt ze: “Mam, het begint weer…ik moet neerleggen!” en voordat ik iets kan zeggen hoor ik de ingesprektoon. De uren glijden eindeloos langzaam voorbij. Moniek komt bij me zitten en samen bijten we nog net niet op onze nagels. We drinken de ene kop koffie na de andere. Ik zou er graag even uit willen, maar ik durf niet, ieder moment kan de telefoon gaan. Maar als die eindelijk gaat, is het Joris die vertelt dat de ontsluiting iets groter is, maar dat er nog heel wat centimeters bij moeten voordat ze aan persen toe is. Moniek en ik bespreken de informatie keer op keer, alsof we de toekomst aan het voorspellen zijn aan de hand van voortekens.

“Konden we maar wat doen!” zegt Moniek. We hebben afgesproken dat we meteen in de auto stappen als de baby geboren zal zijn. Heel even gelukwensen en naar het babytje kijken, dan weer naar huis. Mijn rozen voor Manon staan in de kelder te wachten.

“En als er iets misgaat?” zegt Moniek ineens.

“Vind Jij niet dat dit gek lang duurt?” Ik zeg dat ik het helemaal niet gek lang vind duren en dat ze zulke dingen niet moet zeggen.

“Sorry,” zegt ze en nu begint ze echt op haar nagels te bijten.

Dinsdag

Aan het einde van de avond belde Joris.

“Een dochter!” zei hij. Zijn stem klinkt moe, maar opgelucht.

“Het is zo’n schatje! Echt een meisje!” Ik geef de telefoon door aan Moniek, omdat ik vind dat hij het haar zelf moet vertellen. Ze is helemaal vertederd.

“Een meisje!” zegt ze, als ze de telefoon heeft neergelegd. We omhelzen elkaar, lachend maar dicht bij tranen.

“Zullen we dan maar?” zegt ze.

“Weet je het zeker?” Ik kijk haar weifelend aan.

“Het is al zo laat.”

“Natuurlijk gaan we!” Als we op weg naar het buurhuis zijn om Pieter het goede nieuws te vertellen, komt hij net de voordeur uit. Hij werd ongerust, zegt hij.

“Duurden jouw bevallingen ook zo lang, Moniek?”

“Weet je dat dan niet meer?” zegt ze een beetje beledigd.

“Het duurde tweeënhalve dag voordat Joris eindelijk kwam. Ik zal het nooit vergeten.”

“Ja ja,” zegt hij. Zijn gezicht straalt.

“Een kleindochter!” Ik zit achter in de auto en luister met een half oor naar het gesprek van Pieter en Moniek. Manon een dochtertje! De bevalling heeft alles bij elkaar toch nog behoorlijk lang geduurd. Ik heb Joris geen details gevraagd. Dat het kindje er was, was op dat moment genoeg om te weten. Nu kan ik bijna niet wachten om Manon te zien en van haar te horen hoe het is gegaan. Maar ik had me niet ongerust hoeven maken. Ze ligt stralend in bed, haar gezicht moe, maar zo intens gelukkig dat ik een brok in mijn keel krijg.

“Kijk eens mam, ze is zo lief!” Ik zit op mijn hurken naast het bed en kijk naar het kleine babygezicht, dat fronst en frummelt, de oogjes stijf gesloten, een klein gebald vuistje naast haar wang. Net als altijd verbaas ik me erover hoe klein pasgeboren baby’s zijn. Onvoorstelbaar.

Moniek en Pieter komen binnen, die hebben in de gang even met Joris staan praten.

“Ach…” zegt Moniek vertederd en veegt snel langs haar ogen.

“Zo,” zegt Pieter, “moest zoiets kleins nou zolang duren?” Moniek kijkt hem verontwaardigd aan, maar Manon moet erom lachen, waarbij ze meteen ‘au’ roept.

“M’n buik is nog zo gevoelig,” zegt ze.

“Niet te veel grapjes maken!”

“Hoe heet ze?” vraagt Moniek, terwijl ze met haar wijsvinger over de dunne zwarte haartjes van het babytje strijkt.

“Anne Wilhelmina Monica,” zegt Manon.

“Het leek me zo leuk om haar de namen van haar twee oma’s te geven.” Moniek en ik zijn er allebei stil van.

“En hoe ik haar ga noemen, weet ik nog niet,” zegt Manon.

“Dat ga ik deze week eens rustig proberen. Het wordt Willeke of Moniek. Ik moet het gewoon oefenen.”

“Willeke, binnenkomen!”

“Moniek, eten!”

“Het klinkt allebei wel goed,” vindt Pieter.

“Jammer dat het geen tweeling is.”

“Nou!” zegt Manon, terwijl ze een gezicht trekt.

Dinsdag

Toen we een halfuurtje bij Manon waren geweest, gingen we met Joris naar de woonkamer. Nog even een kop koffie drinken voordat we weer naar huis zouden gaan. Ik had hem toen ik binnenkwam gelukgewenst, een moeilijk moment waarbij we allebei aarzelden of we elkaar een zoen of een hand zouden geven. Uiteindelijk gaf ik hem een zoen op allebei zijn wangen. Hij zei dat Robbie heel lang was op geweest, maar nu uitgeteld lag te slapen.

Het was voor hem heel moeilijk geweest om in de woonkamer te zitten wachten totdat de baby was geboren. Alsof hij er niet echt iets mee te maken had. Toen we weer vertrokken, was de nacht al half voorbij. Het werd buiten licht, de eerste vogels zongen in de bomen.

“Dat ze uit elkaar gaan!” zei Moniek halverwege de reis.

“Ik vind het toch zo erg!”

“Die jongen moest een pak slaag hebben, hoe kan hij zo stom zijn om het zo voor zichzelf te verpesten,” zei Pieter.

“Zeg jij maar niets,” viel Moniek fel uit.

“Moet je daar nou weer over beginnen?” zei Pieter geïrriteerd. Ik leunde met mijn hoofd achterover en deed mijn ogen dicht. En terwijl ik nooit in auto’s kan slapen, werd ik nu pas wakker toen we voor ons huis stopten.

Woensdag

Manon belde me wakker. Voor de gezelligheid, zei ze. En om nog eens van mij te horen dat ik de baby heel erg mooi en lief vond.

“Vandaag ben ik ‘Willeke’ aan het proberen,” zegt ze.

“Het klinkt wel heel lief, dat verkleinwoord. Leuker dan ‘Moniekje’.”

“En wat vindt Joris ervan?” vraag ik.

“Daar praat ik niet met hem over,” zegt ze.

“Hij vindt het, geloof ik, wel leuke namen.” Ik zwijg even. Moest ik nu zeggen wat ik vind, dat Joris, ook al gaan ze uit elkaar, toch de vader van het kind is en alleen al daarom recht heeft om zo hier en daar wat inspraak te hebben? Maar dit lijkt me niet echt het moment voor zo’n opmerking.

“Mam, ik weet wat je denkt,” zegt Manon, “en ik zit er eigenlijk ook wel mee. Dit is zo’n vreemde situatie. Maar misschien is het toch wel goed dat hij nog even hier blijft. Ik merk dat we weer een beetje normaal met elkaar kunnen praten, zonder ruzie te maken. En verder wil ik er gewoon niet over nadenken. De komende tijd wil ik alleen maar van de baby genieten.”

Donderdag

Gisteravond heb ik afscheid van ze genomen. Pieter maakte een fles wijn open, om de gebeurtenis feestelijk te maken, alsof er ook maar iets feestelijks aan is. We praatten over van alles en nog wat, behalve over het onderwerp waar we met onze gedachten mee bezig waren: dat er nu definitief een einde is gekomen aan zoveel jaren naast elkaar wonen. Gelukkig waren er de foto’s, die Pieter gemaakt had van Manon en de baby.

“Ik vind het zo leuk voor je dat Manon toch besloten heeft haar ‘Willeke’ te noemen!” zei Moniek.

“Het is zo’n schattige naam voor zo’n lief klein kindje.”

“Vind jij het niet jammer?” vroeg ik.

Maar Moniek zei dat ze dat niet jammer vond.

“Officieel is ze toch ook naar mij vernoemd, daar ben ik al reuze trots op,” zei ze. Ik ging vroeg naar huis. Aan de gezichten van Pieter en Moniek kon ik zien hoe hondsmoe ze waren van al die weken heen en weer reizen, van het oude huis naar het nieuwe en van het inpakken van die stapels verhuisboxen. Pieter en ik zoenden elkaar bij het afscheid op beide wangen en daarna stonden Moniek en ik samen bij de voordeur.

“Ik zal je zo missen,” zei ze en ik zag tranen in haar ogen. Een paar seconden later stonden we allebei te snikken en te lachen tegelijk. We zouden elkaar blijven zien. En vaak opbellen. En voor altijd goede vrienden blijven. We zeiden alle dingen die je tegen elkaar zegt als je het afscheid makkelijker wilt maken en we meenden ook wat we zeiden. Terwijl we tegelijkertijd wisten dat het zo in de praktijk niet werkt. Misschien de eerste maanden. Een paar bezoekjes in het eerste jaar. Kaarten met Kerstmis en verjaardagen. Nog eens een sporadisch telefoontje. Maar wat heb je eraan om daar veel aan te denken.

Met mijn gezicht nog nat van de tranen liep ik het avondommetje met Dinky. En toen ik de tuin inliep, kwamen de tranen weer, omdat ik me realiseerde dat morgenavond om dezelfde tijd het huis aan de andere kant van de heg leeg zou zijn.

Vrijdag

Toen ik naar de schuur liep om mijn fiets te halen, waren de verhuizers nog druk bezig. Ik zag ze stoelen naar buiten dragen waarop ik zo vaak had gezeten. Voorbij. Moniek en Pieter zag ik nergens, maar hun auto stond er nog. Ik weerstond de verleiding om nog even aan te bellen, ze nog een keer te zien, opnieuw afscheid te nemen. Maar ik wist dat het alleen maar op een teleurstelling kon uitlopen. Ze hadden op dit moment hun hoofd bij heel andere dingen, ik zou alleen maar in de weg lopen. Gisteravond hebben we afscheid genomen en dat was goed zo. Ik fietste de straat uit met een brok in mijn keel. Ik wist dat ik het erg moeilijk zou krijgen met dit afscheid, maar dat ik me zo ellendig zou voelen, had ik niet verwacht. En ik was blij dat ik de verdere dag geen tijd meer zou hebben voor mijn verdriet.

Zaterdag

Toen ik thuiskwam van de boetiek zag ik de auto van de nieuwe buren staan. Van Moniek wist ik dat er behoorlijk verbouwd zou gaan worden. Eigenlijk vonden ze het maar niks, zoals het er van binnen uitzag, had ze verteld.

“Als ik die mensen hoor, hebben wij al die jaren in een krot gewoond!” Het was ons allebei een raadsel waarom ze dan speciaal dit huis hadden gekocht, want de voorgevel vonden ze ook al niks, daar moesten grote doorzonramen in en ik zou dan braaf moeten meedoen, omdat je als twee-onder-één-kap de eenheid in architectuur moet bewaren.

“Ik hoop zo dat je geen last met ze krijgt,” zei Moniek ook nog. Hoe snel ik last met ze zou krijgen, konden wij nog geen van beiden vermoeden.

Zondag

Het gebeurde toen ik met Dinky thuiskwam van de ochtendwandeling. Ik zag een grote, bruine hond in de voortuin van het buurhuis en voordat ik besefte wat er gebeurde, was de hond over het hek gesprongen en had hij zich op Dinky gestort. Die krijste en gilde alsof z’n leven er vanaf hing. De grote hond had hem beet bij zijn keel en schudde hem heen en weer.

Dinky wist zich los te werken, maar werd nu in zijn nek gebeten. Ik denk dat ik heb geschreeuwd, want er stonden ineens allemaal mensen op straat. Ondertussen droop het bloed langs de kop van Dinky. Ik heb altijd geweten dat je niet tussen vechtende honden moet komen, maar je kunt er toch ook niet bijstaan als je hond in stukken wordt gescheurd. Ik weet niet precies wat ik heb gedaan, alleen maar dat ik Dinky hoog boven mijn hoofd vasthield en niet wist van wie het bloed was dat langs mijn armen liep. Later vertelde een meneer, die een paar huizen verderop woont, dat ik de grote hond een schop heb gegeven en bliksemsnel Dinky heb opgetild. De grote hond moet mij toen hebben gebeten, ook al houden de nieuwe buren vol dat het Dinky was. Maar daar was volgens de dokter de beet te groot voor. Ik herinner me dat op een gegeven moment de buurvrouw verscheen, met een hondenriem in haar handen.

“Prins! Foei!” riep ze. En vooral dat ‘foei’ zal ik van mijn leven niet meer vergeten. Net zo snel als het was begonnen, was het ook weer afgelopen. Iemand heeft de buurhond in zijn nek gegrepen, iemand anders nam Dinky van mij over en stapte ermee in een auto om naar de dierenarts te gaan en een buurvrouw van de overkant hielp mij in haar auto om mij naar de EHBO te brengen. Pas later heb ik de gebeurtenissen op een rij kunnen zetten, op het moment zelf had ik al mijn energie nodig om niet van mijn stokje te gaan.

Dinsdag

We zijn een mooi stel,Dinky en ik, zoals we over straat lopen. Ik met mijn rechterarm in een dik verband en Dinky die eruitziet als een geplukte kip nu zijn vacht is weggeschoren rond de bijtwonden.

“Je moet smartengeld eisen van die buren,” zegt Bart als ik het verhaal door de telefoon vertel. Alsof ik me daardoor beter zou voelen. Niet alleen mis ik Moniek en Pieter en heb ik buren gekregen van wie ik vrees dat ze me totaal niet liggen, maar nu ben ik ook nog bang om met Dinky de deur uit te gaan.

Woensdag

Nadat het hondengevecht was afgelopen, was de toestand zo chaotisch dat ik de nieuwe buurvrouw niet meer heb gezien. Maar ‘s-avonds kwam de buurman even langs. Weken geleden hadden ze zich voorgesteld als George en Ankie de Wit, maar ik voelde er weinig voor om hem bij zijn voornaam te voelen en hij dacht er kennelijk net zo over.

“Het was buitengewoon onverstandig van u om u in dat gevecht te mengen,” zei hij koel. Ik was sprakeloos van verbazing. Waarop hij zei dat hij de meest goedaardige hond van de wereld heeft.

“Nooit last mee gehad, mevrouw, nooit!” en dat het waarschijnlijk aan Dinky zelf heeft gelegen, want kleine honden zijn nu eenmaal veel agressiever dan grote honden.

Had ik verwacht dat hij met een boeket bloemen zijn excuses zou komen aanbieden? Eigenlijk niet, maar nu hij me op een arrogante toon de les leest, bestraffend toespreekt, word ik ineens nijdig. Ik vraag of hij een goede WA-verzekering heeft, omdat ik beslist alle kosten die op het gevecht betrekking hebben, op hem zal verhalen.

Voordat hij iets terug kan zeggen, vertel ik hem dat er getuigen zijn die gezien hebben hoe zijn hond over het hek sprong en Dinky aanviel.

“Ik vind dit een bijzonder slecht begin van ons buren-zijn,” zegt hij met een duidelijk verwijt in zijn stem. Ik zeg dat ik het volkomen met hem eens ben en dat ik hoop dat hij zijn hond voortaan beter onder controle zal houden. De buurman werpt mij een vernietigende blik toe en verdwijnt na een koele afscheidsgroet. Ik blijf op mijn stoel zitten. Het bloed klopt in mijn slapen en in de wond in mijn arm. Het liefst zou ik een potje gaan huilen, niet uit verdriet, maar omdat het me totaal niet ligt om op zo’n manier tegen mensen te praten.

Donderdag

“Je kunt veel beter thuis blijven met die arm,” heeft Manon gezegd. Maar ze is jarig en ik wil gewoon even bij haar zijn. Bovendien zie ik geen enkele reden waarom ik niet in een trein zou kunnen zitten. Dinky zou een probleem zijn geweest, nu Moniek er niet meer is om op hem te passen als ik weg ben, maar de buurvrouw van de overkant heeft gezegd dat ik Dinky altijd kan brengen als het nodig is. Ze woont al tegenover me zolang ik me kan herinneren. We groeten elkaar altijd en maken soms een praatje als ik langsloop en zij in de tuin bezig is. Zoals buren dat doen, over de pioenroos die zo mooi in bloei staat en het slechte weer.

Toen ze me naar de EHBO bracht, leerde ik een andere kant van haar kennen: hartelijk en bezorgd. Ze bleef in de wachtkamer op me wachten en stond erop dat ik eerst met haar mee naar huis ging, waar ze thee voor me zette. Een gescheiden vrouw van mijn leeftijd. Haar zoon woont in Nieuw-Zeeland, haar dochter is vier jaar geleden verongelukt. Ik denk dat het door de ongewone situatie kwam dat we ineens zo close waren. En ik vroeg me af hoe het toch kon, dat er al die jaren zo’n leuk mens op een steenworp afstand had gewoond, terwijl ik me daar niet van bewust was.

Zondag

Zodra Dinky merkt dat buurhond Prins in de tuin is, raakt hij in een soort razernij. Blaffen en grommen totdat z’n stem overslaat. Het is geen gehoor en het betekent dat ik hem nu vaak binnen moet houden, terwijl het juist altijd zo gezellig was om met hem om me heen in de tuin te werken. Als ik buiten bezig ben, ben ik me doorlopend bewust van het buurhuis en de buurtuin. Ik weet dat ik me niet aan m’n buren moet ergeren, omdat ik anders geen leven meer heb en ik hoor ze ook nauwelijks, maar ze zfjn er en dat is op dit moment al te veel voor me.

Moniek heeft een paar keer gebeld om te vragen hoe het gaat en toen ik haar over de aanval van Prins vertelde, was ze bijna in tranen.

“We hadden nooit weg moeten gaan!” zei ze.

“En Pieter zeker iedere dag op en neer reizen naar Noord-Holland,” zei ik. Ze begreep ook wel dat het onzin was, maar dat mijn leven ineens zoveel minder leuk is geworden nu ze weg zijn, bezorgt haar wel een schuldgevoel.

Dinsdag

Nog steeds heb ik last van mijn arm. Normaal gesproken zou ik die een beetje rust gunnen, maar ik kan nu eenmaal niet met één hand verkreukelde kleren opstrijken en weghangen, dozen uitpakken en verkochte kleren inpakken. Soms stoot ik de bijtwond die ik aan buurhond Prins te danken heb en dan krimp ik echt in elkaar van de pijn. Met Dinky gaat het gelukkig goed, maar zijn wantrouwen voor alles wat met het buurhuis te maken heeft, is groot.

Toen ik gisteren tegelijk met de buurman de tuin uitliep kon ik hem bijna niet houden, zo woedend was hij aan het blaffen en aan de riem aan het trekken.

“Ik zei u toch dat kleine hondjes vaak agressief zijn!” zei de buurman voordat hij in zijn auto stapte. Af en toe komt de gedachte aan verhuizen in me op. Ik vind het vooruitzicht vreselijk om nog lang naast mensen te moeten wonen met wie ik totaal niet kan opschieten. Marijke, mijn overbuurvrouw met wie ik sinds de aanval van Prins contact heb gekregen, zegt dat ik wel gek zal zijn om op te stappen.

“Je zult zien dat ze hier in de kortste keren weer weg zijn. Zulke mensen hebben het nooit ergens naar hun zin. Vind je het gek, als je je zo onmogelijk gedraagt!” Aan die woorden klamp ik me nu maar vast, ook al geloof ik er niet echt in.

Donderdag

Fantastisch nieuws: Bart komt eerder terug naar Nederland dan de bedoeling was. Na de zomer is er werk voor hem in de Amsterdamse vestiging van het bedrijf. Hij kan dan tijdelijk in de flat komen van iemand die in zijn plaats een jaar of twee naar Manchester gaat.

Ik kan het nauwelijks geloven en heb hem wel drie keer gevraagd of het echt wel zeker is. Maar alles is geregeld en er moet wel iets bijzonders gebeuren wil het nog worden teruggedraaid. Over Lynn heeft hij niets gezegd en ik heb er ook niet naar gevraagd.

Joris gaat het weekend met Robbie varen. Er gaan ook andere vaders mee en ze nemen allemaal hun kinderen mee. Er is een zwemvestje gekocht voor Robbie en de mannen hebben beloofd alleen op de motor te zullen varen, zodat de boot stabieler ligt. Toch is Manon ongerust, ik hoor het aan haar stem. Ze vraagt of ik het weekend bij haar wil logeren. Kan ze meteen die arme, half kaalgeschoren Dinky bewonderen. En ik mijn nieuwe kleindochter Willeke.

Even later belt Moniek om te zeggen dat Pieter en zij zondag even bij Manon langskomen om de baby te zien. Om dat ‘even’ moet ik lachen, ze zullen er ongeveer anderhalf uur voor in de auto moeten zitten. Maar het vooruitzicht om ze weer te zien, doet me goed.

Zondag.

Ik heb Manon ontbijt op bed gebracht en heb erbij gezeten terwijl ze de kleine Willeke de borst gaf. Ze dronk goed, maar viel een paar keer in slaap, haar hoofdje tegen de borst van Manon, die haar zacht onder haar voetjes kriebelde om haar weer wakker te krijgen. Dan bewogen die kleine garnalenteentjes terwijl er kreunende geluidjes uit haar mondje kwamen. Dat zo’n klein wezentje zoveel gevoelens in je wakker kan maken! Ik kijk naar mijn dochter en mijn kleinkind en voel me trots, vertederd en ontroerd.

De gedachte aan Rob flitst door me heen. De kinderen waren nog zo klein toen hij verongelukte en nu heeft zijn dochter zelf twee kinderen. Het is goed dat ik nu zonder verdriet aan hem kan terugdenken. Het is zolang geleden allemaal en terwijl ik in de loop van de jaren volwassener en ouder ben geworden, is hij in mijn herinnering nog steeds dezelfde jongeman die hij was op de ochtend dat ik hem voor het laatst zag. Zijn dood heeft ons uit elkaar laten groeien en ik kan me niet eens voorstellen hoe hij zich ontwikkeld zou hebben als hij was blijven leven.

Dinsdag

Onverwacht bezoekje van Cora Terbruggen. Als ik de uitdrukking op haar gezicht zie, slaat de angst me om het hart. Er is iets en het heeft met mij te maken, dat weet ik zeker.

“Zullen we ergens iets gaan drinken? Ik wil graag even rustig met je praten, Anne-Wil,” zegt ze. En dan weet ik zeker dat er slecht nieuws gaat komen.

Woensdag

Ik ken Cora Terbruggen langzamerhand heel goed en ik weet dat ze iemand is die haar gevoelens niet makkelijk kan verbergen. Vandaar dat ik vanaf het moment dat ze gistermiddag de boetiek binnenstapte, wist dat er iets bijzonders aan de hand was. En diep in mijn hart heb ik toen ook meteen geweten wét. Ze heeft het er vaker over gehad, al was het iedere keer op een terloopse manier. Ze denkt er over op te houden met de boetieks.

Ik zag het altijd als een van die plannen die ze wel vaker heeft en waar meestal niets van terechtkomt. Maar deze keer, nu we samen op een terrasje achter een glas sherry zitten, praat ze er heel serieus over. Ze heeft een aanbod gekregen om voor een grootwinkelbedrijf de inkoop te gaan doen en dat trekt haar wel. Ze is dan van al die verantwoordelijkheden verlost die haar steeds zwaarder vallen.

Eerlijk gezegd weet ze nog niet eens zeker of ze wel een baan wil. Ze heeft haar hele leven zo hard gewerkt en financieel kan ze het zich veroorloven om voortaan alleen nog maar te doen waar ze zin in heeft.

“Reizen,” zegt ze.

“En dan het liefst met een leuke man!” De boetiek in Leeuwarden gaat ze in ieder geval verkopen, wat er met ‘de mijne’ gebeurt, weet ze nog niet. Ze ziet hoe haar woorden mij schokken en legt haar hand op mijn arm.

“Voorlopig blijft alles hier nog bij het oude. Maar als je soms ergens een leuke baan kunt krijgen, Anne-Wil, moet je die niet laten lopen.” En die uitspraak lijkt me heel wat betekenisvoller dan de woorden ‘maak je niet ongerust’.

Donderdag

Ik kan m’n ogen niet geloven als ik mijn nieuwe buurvrouw voor de deur zie staan met een boeket bloemen. Ze voelt zich duidelijk een beetje opgelaten en dat maakt me een stuk rustiger. Toen ik de deur opendeed en we ineens tegenover elkaar stonden, wist ik niet wat ik moest zeggen. Ik vraag of ze wil binnenkomen. Ze knikt en stapt over de drempel. In de gang overhandigt ze me de bloemen, prachtige zachtgele rozen die verrukkelijk geuren.

“Het is allemaal zo vreemd gegaan na het gevecht met onze honden, ik zit er echt mee,” zegt ze.

“Ik ook,” zeg ik. Ik ga haar voor naar de tuin, waar ik bezig was met onkruid wieden. Mijn buurvrouw wil wel koffie en dat geeft me de gelegenheid om de aarde onder mijn nagels vandaan te schrobben, mijn handen te wassen en de rozen in het water te zetten. Als ik de koffie op de tuintafel zet, staat ze bij het rozenperkje.

“Prachtig,” zegt ze.

“En wat houdt u ze goed bij! Ze zijn zo mooi gesnoeid.” Ze loopt langzaam langs de border.

“Mijn man heeft het niet zo op bloeiende planten. Die wil keitjes en buxushaagjes. Maar als ik uw tuin zie, vraag ik me af of dat wel zo’n goed idee is. Tenslotte ben ik vaker thuis dan hij.” Ze zucht even.

“Ach, het zal ook wel aardig worden.” Ze vertelt dat ze bij het vorige huis een grote tuin had. Vooral de vijver mist ze. Er zaten kikkers in en als ze ‘s-avonds buiten zat, luisterde ze naar dat diepe gekwaak, dat gaf haar zo’n landelijk gevoel. Ze glimlacht terwijl ze het vertelt en haar gezicht is ineens een stuk aardiger. Het is even stil.

“Toen Prins uw hond aanviel…wist ik eigenlijk niet wat ik moest doen. Ik vond het zo erg. Ik ben de riem gaan halen maar ik wist van tevoren dat Prins niet naar me zou luisteren. Hij is een echte mannenhond, mijn man hoeft niet eens zijn stem te verheffen en hij gehoorzaamt al. Maar aan mij heeft hij lak. Toen ik zag dat u werd geholpen door mensen uit de straat ben ik weer naar binnengegaan. Ik schaamde me zo. En dat mijn man dan ook nog met die praatjes bij u aan durft te komen…” Ze zwijgt.

Ik kijk haar stomverbaasd aan. Het laatste wat ik had verwacht, was dat ze haar eigen man zou afvallen. Ze raadt mijn gedachten.

“Sorry,” zegt ze.

“Mijn man en ik zijn het wel vaker niet eens over dingen. Hij is er zo van overtuigd dat hij altijd gelijk heeft. Maar dit ging me werkelijk te ver.” Ze steekt haar hand over de tafel naar me uit.

“Ik hoop zo dat wij goede buren kunnen worden, ondanks dit siechte begin.” Ik zie dat ze het meent en ik heb het gevoel dat er een zware last van me afvalt.

“Ik hoop het ook!” zeg ik, terwijl ik haar hand druk.

Vrijdag

“Zei ze dat allemaal? En het was zo’n arrogant mens, zei je,” zegt Manon.

“Dat dacht ik ook. Maar ik vond haar gisteravond erg sympathiek. En een beetje ongelukkig.”

“Mam, je gaat toch niet weer hele romans om haar heen verzinnen na dat ene gesprek!” zegt Manon.

“En weet je al waarom ze daar zijn gaan wonen?” Ik zeg dat ik het niet weet en er ook niet naar gevraagd heb. De eerste keer dat ik het gezin zag, was toen ze het huis van Moniek en Pieter kwamen bekijken. Ze waren er duidelijk niet enthousiast over, maar uiteindelijk hadden ze het toch maar gekocht. Gisteravond vertelde mijn nieuwe buurvrouw met zichtbare heimwee dat de tuin in het vorige huis groter en mooier was. Daar had ze zo heerlijk gewoond.

“Als je die twee dingen optelt!”

“Ja, wat dan?” vraagt Manon nieuwsgierig.

“Dan heb ik het gevoel dat ze niet uit vrije wil hier zijn komen wonen.”

“Ach mam, hoe kan dat nou,” zegt Manon.

“Je bedoelt toch niet dat die man failliet is gegaan en dat ze daarom kleiner zijn gaan wonen? Dat kan toch helemaal niet. Het gaat met iedereen goed.”

“Dat hoop ik dan maar voor ze,” zeg ik.

“Heb je aan de mogelijkheid gedacht, mam, dat ze jou probeert te lijmen? Misschien krijgt ze je zover dat jij samen met hen een plan indient om de voorgevel te laten veranderen. Dat willen ze toch zo graag?” Ik zeg dat ze niet meteen zo slecht over mensen moet denken.

“Maar jij bent ook zo naïef, mam!” roept ze.

Zaterdag

De gedachte dat Cora Terbruggen waarschijnlijk de boetiek gaat verkopen, heeft zich als een pijnlijk plekje in mijn maag genesteld. Er gaat geen moment voorbij dat ik me er niet van bewust ben. Ik vind dit werk zo leuk en ik ben er erg aan gewend. Wat moet ik beginnen als Cora er inderdaad mee ophoudt. Zal ze mij als verkoopster proberen door te koppelen aan de nieuwe eigenaar? Maar als dat niet lukt, zal ik ander werk moeten zoeken. Die gedachte bezorgt me meteen klamme handen, want het was een wonder dat ik deze baan vond. Het was ongeveer de eerste keer in mijn leven dat ik solliciteerde. Wat heb ik helemaal te bieden? Geen beroepsopleiding, een te hoge leeftijd en een paar jaar in deze boetiek is mijn enige ervaring.

“Je moet het als een uitdaging zien,” zegt Marijke als ik ‘s-avonds even bij haar binnen loop om mijn hart te luchten.

“En als het allemaal niet lukt?” vraag ik. Ze lacht.

“Dan is er nog zoveel te doen in het leven. Eindelijk eens tijd om je huis op te knappen. Of in de tuin te werken en veel te lezen. Als je graag mensen wilt ontmoeten, zou je ook vrijwilligerswerk kunnen doen. En wat dacht je ervan om een toegewijde oma te zijn voor je kleinkinderen? Er moet echt heel wat gebeuren om niets meer om handen te hebben.”

“Maar ik werk zo graag buiten de deur.” zeg ik.

“Dan vind je vast wel iets,” zegt ze.

“Ik durf te wedden dat je zo weer werk hebt.” En ook al geloof ik er zelf niet in, het doet me in ieder geval goed dat zij er zo over denkt.

Zondag

Even heen en weer naar Manon en de baby. Joris is er niet, het lijkt wel alsof hij alleen nog maar op de boot zit in het weekend. Ik vraag me af hoe Manon dat vindt. Het was tijdens zo’n tripje op de boot dat Joris het meisje ontmoette waardoor zijn relatie met Manon nu kapot is. Het kan toch niet anders of ze moet zich, telkens als hij naar de boot gaat, afvragen met wie hij gaat varen. Het is tenminste wel het eerste dat me te binnen schiet als ik het hoor. Maar ik vraag er niet naar. Manon is stralend gelukkig als ze met de baby of met Robbie bezig is. Maar ze heeft een smal gezichtje gekregen, met een verbeten trek om haar mond. Daardoor lijkt ze ouder dan ze is. Ik had haar zo graag een ander leven gegund. Vrolijker en onbezorgder. Ik denk aan de woorden van Marijke: “Een toegewijde oma zijn voor je kleinkinderen.” Cora belde gisteren dat ik nog twee weken vakantie te goed heb en dat het haar goed zou uitkomen als ik die zo snel mogelijk zou willen opnemen.

“Manon,” zeg ik, “Waarom organiseer je niet weer iets leuks met je vriendinnen? Ik kan best een weekje voor de kinderen zorgen. Als je Willeke tenminste nu al aan mij durft toe te vertrouwen.”

Ze kijkt me met wijdopen ogen aan. Aan haar gezicht kan ik aflezen dat ze twijfelt tussen vreugde om er weer eens tussenuit te kunnen en onzekerheid. Want kan ze haar baby nu al aan een ander toevertrouwen? “Ik wil dolgraag, mam,” zegt ze, terwijl ze haar armen om me heen slaat en me een zoen geeft.

“Maar mag ik er nog heel even over nadenken?”

Dinsdag

Nog steeds eet ik als het even kan in de tuin. Het terrasje ligt uit de wind, maar de avonden zijn koel en het wordt een stuk eerder donker. Het doet me pijn om afscheid te nemen van de zomer. Ik hou ervan om zo vaak mogelijk buiten te zijn en bezig te zijn met de planten. Maar ook de tuin laat duidelijk merken dat het een aflopende zaak is. Het lijkt wel alsof ik me er meer van aantrek dan voorafgaande jaren. Maar het is nu ook anders dan in andere jaren. Ik mis Moniek en Pieter, mijn werk in de boetiek loopt op z’n einde en het naderende uit elkaar gaan van Manon en Joris knaagt aan mij. Ellen heeft daar een in mijn ogen keiharde mening over.

“Ze hebben allebei een streek uitgehaald, Anne-Wil. Manon is zwanger geworden terwijl ze wist dat Joris het niet wilde en Joris is vreemdgegaan. Ze hebben dus geen van beiden reden om zich te beklagen.” Ik zei dat het geen kwestie was van ‘zich beklagen,’ maar van waar je mee kunt leven. En dat bovendien de ene ‘streek’ de andere niet rechtvaardigt.

“Jij trekt je eigen dochter voor,” zei ze.

“Waarschijnlijk wel,” zei ik.

“Ik heb het nooit zo gevoeld, maar je kunt best gelijk hebben. Maar toen Manon zwanger werd en Joris zich daardoor verschrikkelijk bedrogen voelde, ben ik er heel duidelijk in geweest dat ik dat geen manier van haar vond. Dat ze mijn dochter is, deed er niets toe. Ik vond dat ze verschrikkelijk oneerlijk met Joris was omgegaan en dat heb ik ook heel duidelijk gezegd. Zoals ik er nu heel duidelijk over ben dat ik vind dat Joris erg oneerlijk met Manon is omgegaan. Wat moet ik verder nog, Ellen? Ik zit Manon niet op te stoken om met Joris te breken. Ik zou niets liever willen dan dat ze er samen uitkomen, maar ik ben bang dat het er nu te laat voor is. Vooral omdat er eigenlijk doorlopend strubbelingen zijn geweest in hun relatie. Ze waren in het begin zo dol op elkaar en toch waren er toen al vaak wrijvingen.”

“Misschien horen ze wel bij de mensen die niet met en niet zonder elkaar kunnen leven,” zei Ellen.

“Dat komt vaker voor dan je zou denken.” Ik kijk haar aan en zie dat ze meent wat ze zegt.

“Ik hoop voor allebei dat het bij hen niet zo is,” zei ik.

“Als ze dan toch uit elkaar gaan, kan het maar beter verder afgelopen zijn.”

“Dat is het nooit,” zei ze praktisch.

“Als je samen kinderen hebt, blijf je elkaar de rest van je leven ontmoeten.”

Donderdag

In een opwelling heb ik de fiets gepakt om koffie te gaan drinken bij Hanneke. Ik denk dat ze niet thuis is, omdat er zo weinig licht brandt. Terwijl ik aarzelend voor de deur sta, zie ik haar ineens vanachter het raam van de woonkamer naar mij zwaaien. Even later staan we samen in de gang.

“Ik was vergeten de lampen aan te doen,” zegt ze. Haar gezicht is bleek en vermoeid. In de kamer loopt ze van schemerlamp naar schemerlamp. Een gouden gloed vult de kamer en werpt licht op een paar vazen waarin verwelkte bloemen staan. Niets voor Hanneke, die altijd zo precies is in die dingen. Ze schenkt koffie in.

Meestal zijn we meteen in gesprek als we samen zijn, maar nu wil het niet vlotten.

“Han, is er iets met je?” vraag ik.

“Nee hoor,” zegt ze met een opgewektheid die ze duidelijk niet voelt. Ik zwijg.

“Er is wel iets,” zegt ze dan.

“Maar ik weet niet wat. Ik voel me zo gedeprimeerd. Het kost me gewoon moeite om uit mijn bed te komen, iedere ochtend opnieuw. Het lijkt zo zinloos, wat moet ik met zo’n dag. Echt, Anne-Wil, ik ben blij als ik ‘s-avonds weer naar bed kan. Uitgeput voel ik me dan. Evengoed kom ik dan niet in slaap.”

“Heb je er met je huisarts over gepraat?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Ik heb slaappillen gekregen. Maar als ik die gebruik, kom ik helemaal de dag niet door, zo wazig in mijn hoofd voel ik me dan. Weet je, Anne-Wil, het lijkt wel alsof ik me nu pas realiseer dat alles wat ik in mijn leven zo graag wilde, niet door is gegaan. Ik heb zoveel van Jaap gehouden. Hij compenseerde voor mij het feit dat ik geen kinderen kon krijgen en ik dacht dat ik dat voor hem compenseerde. Nu is hij gelukkig met iemand anders. Hij heeft een gezin. Alles wat ik zo dolgraag wilde hebben, is hem in de schoot gevallen. En waarom? Waaraan heeft hij al dat geluk verdiend en ik deze eenzaamheid?”

Ze kijkt me aan alsof ze van mij het antwoord op haar vragen verwacht. Maar ik heb geen antwoord. Ik weet niet waarom de ene mens geluk heeft in het leven en de ander niet. Natuurlijk heeft Hanneke het niet verdiend om eenzaam te zijn en ongelukkig. Aan de andere kant: kun je andere mensen verantwoordelijk stellen voor de manier waarop je leven verloopt? Het zijn vragen waarmee ik zelf ook regelmatig worstel en het antwoord erop heb ik nog lang niet gevonden.

Zaterdag

Ik ben blij als de dag erop zit. Het was redelijk druk, zodat ik de hele tijd bezig was. Daardoor kon ik er gelukkig niet over nadenken dat mijn dagen hier geteld zijn. Halverwege de middag belde Cora even op. Ze vroeg of ik zin had om vanavond een hapje met haar te gaan eten, maar ik zei dat ik te moe was. Dat ik er geen enkele behoefte aan had om er door haar aanwezigheid aan herinnerd te worden dat ik binnenkort geen werk meer heb, zei ik er maar niet bij. Tenslotte heeft zij het recht haar leven te leiden zoals zij dat wil en ik neem het haar ook niet kwalijk. Maar zodra ik de deur van de boetiek achter mij heb dicht gedaan, zou ik het liefst het hele bestaan ervan vergeten.

Ik heb Cora wel gevraagd of ik nog een weekje vakantie zou kunnen krijgen.

“Geen probleem,” zei ze. Nu heb ik tenminste mijn handen vrij voor Manon, die nog steeds niet gereageerd heeft op mijn aanbod: een weekje vakantie te nemen terwijl ik op de kinderen pas.

Zondag

Vroeg in de trein gestapt. Ik heb Moniek en Pieter al zo vaak beloofd om hun nieuwe huis te komen bekijken, nu moet het er eindelijk maar eens van komen. Pieter stond bij het station op mij te wachten. Hij reed een kwartiertje met me rond, zodat ik een indruk kreeg van de omgeving. Veel weilanden, akkertjes en oude boerderijen. Uiteindelijk reed hij in een rustig laantje met vrijstaande huizen een inrit in. Een gezellig, stoer gebouwd huis met een verwilderde voortuin en een rij berken langs het pad dat naar de huisdeur leidde. Moniek stond in de deuropening.

“Anne-Wil!” Ze spreidde haar armen uit, we omhelsden elkaar en keken elkaar daarna aan. Haar gezicht was zo vertrouwd en ik merkte ineens hoe erg ik haar gemist had. Haar en Pieter, die langs ons heen schoof, bang om getuige te moeten zijn van een emotionele ontmoeting en iets mompelde over ‘koffiezetten’. Ze lieten mij hun huis zien, dat royaal was en uit elk raam een leuk uitzicht bood. De meeste meubels herkende ik, maar in deze omgeving zagen ze er anders uit.

“Ze zijn opnieuw bekleed,” zei Moniek.

“Nu de kinderen de deur uit zijn, hebben we het aangedurfd om een lichtere bekleding te nemen. Niet slim eigenlijk, want als de kleinkinderen komen logeren beginnen we weer van voren af aan, met overal vuile handjes erop. Maar ja, dan kun je wel nooit meer iets vernieuwen in huis.” Er viel ineens een stilte.

Ik denk dat Moniek en Pieter net zoals ik overwogen of dit het moment was om over een zo gevoelig onderwerp te beginnen als Manon en Joris. En net zoals ik besloten ze om het nog even uit te stellen. Ik liep met Moniek door de achtertuin, die er nogal verwilderd uitzag, maar waarmee ze grote plannen had.

“Eigenlijk had ik er al veel eerder iets aan willen doen, maar ik kon de energie niet opbrengen. Zolang er in huis nog dingen te doen zijn kom je gewoon niet aan je tuin toe.” Het was een plezierige herfstdag, met een beetje zon en de geur van rottend blad en afstervende planten. Ik heb altijd van de herfst gehouden. Meer dan van het voorjaar en op deze dag was de herfst op haar mooist. Op zulke dagen begonnen Rob en ik vaak al de tuin voor te bereiden op de winter.

Gevallen blad weg harken, voor de laatste keer onkruid wieden. We zouden het allemaal ook wat later kunnen doen, maar we wilden graag buiten bezig zijn. Aan het einde van de middag dronken we wijn bij de open haard, terwijl Bart en Manon met vriendjes in en uit renden.

“Waar denk je aan?” vroeg Moniek. Ik schudde mijn hoofd.

“Aan vroeger,” zei ik, “maar ik ben alweer terug.” Ze aarzelde even.

“Denk jij dat Manon ons de kinderen toevertrouwt?” vroeg ze toen.

“We zijn een week geleden even bij haar langs geweest en vinden dat ze eruit ziet alsof ze wel wat vakantie kan gebruiken.” Ik zei dat ik haar dat ook net had aangeboden en dat ze erover na moest denken. Ze wist nog niet zeker of ze de baby nu al aan een ander over wilde laten.

“Wij willen heel graag voor de kleintjes zorgen,” zei Moniek.

“Ook als het definitief mis gaat tussen haar en Joris blijven wij toch de grootouders van de kinderen. We hopen zo dat zij er ook zo over denkt.”

“Waarom zou ze niet?” zei ik verbaasd.

“Dat hoor je toch zo vaak,” zei ze.

“Je zoon en je schoondochter gaan uit elkaar en vervolgens mag je als ouders van de zoon de kinderen niet meer zien. Ik herinner me dat een tijd geleden grootouders een bezoekregeling hebben gevraagd bij de rechter, omdat ze hun kleinkinderen zo verschrikkelijk misten. Ik weet niet hoe dat afgelopen is. Maar het greep me zo aan.”

“Ik vind het niets voor Manon om zoiets te doen,” zei ik.

“Dat hoop ik ook,” zei ze. Maar de ongerustheid was nog steeds niet verdwenen uit haar stem.

Dinsdag

“Het is niet in mij opgekomen!” zegt Manon.

“Wat erg dat ze met die gedachten rondloopt. Had ze er maar met mij over gepraat!” Ik heb haar net verteld over de angst van Moniek. Zij vreest dat ze haar kleinkinderen nauwelijks meer zal zien als Joris en Manon definitief uit elkaar zullen zijn. Manon is er duidelijk door geschokt.

“Ze zijn zo dol op de kinderen en zo lief. Ik zou ze niet kunnen missen!” Daarna is het even stil aan de andere kant van de lijn. Ik kan merken dat ze onder de indruk is, op de rand van tranen.

“Ik heb nooit beseft dat er zoveel aan vast zit als je uit elkaar gaat,” zegt ze dan.

“Ik dacht dat het iets was tussen Joris en mij en dat verder niemand er iets mee te maken heeft.”

“Officieel is dat ook zo,” zeg ik.

“Maar emotioneel zijn de mensen om jullie heen er ook bij betrokken. Zeker nu er kinderen zijn.”

“Ja,” zegt ze, “ik merk het. En het maakt het er niet makkelijker op.” Ze is weer stil.

Dan zegt ze ineens abrupt “Mam, ik bel je nog. Dag!” en voordat ik iets kan zeggen hoor ik de ingesprektoon. Ik sta nog even met de hoorn in mijn hand. Het zou me niet verbazen als ze nu in een huilbui is uitgebarsten. Sinds de geboorte van Willeke is ze zo snel uit haar doen. Ze zou er even tussenuit moeten. Maar op mijn aanbod om voor de kinderen te zorgen, zodat zij een weekje op stap kan met haar vriendinnen, heeft ze nog niet gereageerd.

Woensdag

Als ik bijna klaar ben met opruimen in de zaak, staat Cora ineens voor de deur. Ik laat haar binnen en ik weet dat ze aan mijn gezicht ziet dat ik niet erg verheugd ben over dit onverwachte bezoekje. Ze reageert er onmiddellijk op.

“Ik dacht wel dat je het me kwalijk nam dat ik de zaken wilde verkopen,” zegt ze. Ze ziet er moe uit, niet iemand die al met één been in de vrijheid staat.

“Dat is het niet,” zeg ik.

“Maar ikzou willen dat je er pas over praat als iets definitief is. Vorig jaar liep je ook al met plannen rond om de zaak in Leeuwarden te verkopen. Ik maak me daar dan verschrikkelijk ongerust over en vervolgens hoor ik er niets meer over. Je hoeft me niet alles te vertellen, maar als je iets vertelt, laat het dan ook waar zijn. Ik heb slapeloze nachten over jouw plannen terwijl de helft niet doorgaat. Daar kan ik steeds minder goed tegen.” Ze kijkt me even aan, loopt dan naar het koelkastje en haalt er de fles sherry uit. De fles staat er al eindeloos lang, omdat ze de enige is die eruit drinkt. Ze schenkt een glas vol.

“Jij ook…?” vraagt ze. Ik schud ‘nee’.

“Ik heb allebei de zaken verkocht,” zegt ze dan.

“Ik wilde het je niet door de telefoon vertellen.”

“Oh,” zeg ik. Mijn keel is ineens droog. Cora schenkt een tweede glas vol en geeft het. Ik neem een slok en ga zitten.

“Over drie maanden is de overdracht van de panden,” zegt ze.

“Ik heb gevraagd of ze jou nodig hebben voor deze boetiek, maar daar konden ze nog niets over zeggen. Die man wil een slag om de arm houden en daar kan ik me ook wel iets bij voorstellen.”

“Ja,” zeg ik.

“Als hij verstandig is houdt hij je,” zegt ze.

“Jij kent alle klanten en de zaak loopt goed. Never change a winning team.” Ze zucht.

“Denk niet dat het voor mij makkelijk is, Anne-Wil. Er zit een heel stuk van mijn leven in de zaken. En een heel stuk van mijn leven met Hans.” Ik kijk haar aan. Iets in mijn gezicht maakt haar duidelijk dat ik nu even niet geïnteresseerd ben in haar leven met Hans en haar persoonlijke problemen.

“Moet ik er vanuit gaan dat ik over drie maanden geen werk meer heb?”, vraag ik. Ze knikt.

“Als je eerder iets anders kunt vinden, ben je vrij om te gaan,” zegt ze. “Ik kan het hier wel van je overnemen totdat het zover is. Eerlijk gezegd, hoop ik dat je snel iets vindt. Ik weet hoe graag je werkt.” Ik zet mijn halfvolle glas neer en kijk op mijn horloge.

“Sorry Cora, maar ik ga nu naar huis,” zeg ik terwijl ik opsta.

“Ik wilde nog een paar zakelijke dingen met je bespreken,” protesteert ze.

“Ik laat je niet zomaar gaan. Je kunt rekenen op een aantal maanden salaris. Dat zou Hans ook gewild hebben. Je bent altijd zo loyaal geweest.”

“Nu even niet,” zeg ik.

“Ik wil gewoon even alleen zijn.” Ze kijkt mij aan met een ongelukkige uitdrukking op haar gezicht.

“Trek het je niet aan,” zeg ik.

“Ik heb er moeite mee, maar daar kan jij niets aan doen.” Het laatste wat ik zie als ik de deur achter mij dichttrek, is dat ze opnieuw haar glas volschenkt.

Vrijdag

Ik ben zo in gedachten verdiept dat het even niet tot me doordringt dat iemand me aanspreekt. Ik heb een halfuur geleden de deur van de boetiek achter me gesloten en heb snel een paar boodschappen gedaan. Het mooie oktoberweer van de afgelopen dagen is ineens omgeslagen. Grauwe wolken waaruit nu en dan onverwacht een hevige regenbui komt vallen. Ik ben nog nat van de vorige en zet huiverend de kraag van m’n regenjas op terwijl ik met het sleuteltje in mijn hand naar m’n fiets loop. Het meisje dat tegenover me staat en iets tegen me heeft gezegd, herken ik vaag.

“Nouchka,” zegt ze, “ik ben de dochter van Daniël.”

“Ja, natuurlijk,” zeg ik. Mijn boodschappentas weegt als lood aan mijn arm. Ik weet niet wat ik tegen haar moet zeggen en zij zit kennelijk met hetzelfde probleem. Misschien vraagt ze zich wel af waarom ze me niet gewoon voorbijgelopen is.

“Hoe gaat het met je?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Het gaat thuis niet zo goed,” zegt ze. Ik weet niet wat ik daarop moet antwoorden.

“Ik denk dat mijn moeder niet lang meer leeft,” zegt ze. Ik zie dat haar ogen vochtig zijn.

“Er is zoveel gebeurd de afgelopen tijd en er is nog zoveel geprobeerd door de artsen. Maar nu is het echt hopeloos. Daarom ben ik weer thuis gaan wonen. Het werd zo zwaar voor papa. Mijn studie kan nog wel een jaartje wachten.”

“Ik vind het vreselijk voor jullie,” zeg ik. Ze knikt.

“Mama wil er gewoon nog niet aan. Die blijft maar hopen op een wonder. Soms weet ik niet meer hoe ik daarop moet reageren. Ze is elke dag magerder en zieker. En toch maar praten over ‘later’.7rdquo;

“Het is ook verschrikkelijk om afscheid te moeten nemen van de mensen van wie je houdt,” zeg ik. Ze knikt.

“Maar voor papa is het ook heel erg,” zegt ze dan.

“Door mama’s ziekte is hij u kwijtgeraakt en het is allemaal voor niets geweest.”

“Nee,” zeg ik.

“Dat moet je niet denken, Nouchka. Daar moet je met hem over praten. Hij kan je uitleggen waarom het zo is gegaan en waarom het goed is zo. Van mij moet je dat niet verwachten. Dat kan ik niet.”

We kijken elkaar aan. Ik zie dat ze volwassen is geworden, een jonge vrouw met het vage begin van lijnen in haar gezicht.

“Ik had u beter niet kunnen aanspreken,” zegt ze. Ik steek mijn hand uit en voel de hare koel en stevig in de mijne.

“Ik ben blij dat je even met me gepraat hebt,” zeg ik.

“Wens je vader heel veel sterkte van me. Ik wens jullie allemaal veel sterkte.” Ze glimlacht even en loopt dan door. Ik sta nog even stil. Het is weer gaan regenen en mensen die weggedoken onder hun paraplu lopen, botsen tegen me aan. Ik ril in m’n te dunne regenjas, met het gevoel dat ik nooit meer echt warm zal worden.

Zondag

“Misschien komt hij weer naar jou toe, als dit allemaal achter de rug is,” zegt Ellen.

“Daar wil ik helemaal niet aan denken,” zeg ik.

“Daniël is voorbij. Er is teveel gebeurd. Wij pasten ook niet echt bij elkaar, dat was al duidelijk voordat ik er een punt achter zette.”

“Maar je had behoorlijk wat verdriet toen hij bij zijn vrouw ging wonen.”

“Ellen, ik wil er niet eens meer over praten,” zeg ik.

“Dat verdriet is ook voorbij en daar ben ik blij om want ik heb er verschrikkelijk veel last van gehad. Ik wil niet dat het weer wordt opgerakeld. Niet door jou en zeker niet door hem, straks als zijn vrouw er niet meer is.”

“Als je echt over hem heen was, zou je je nu niet zo opwinden,” zegt ze met een klein lachje.

“Ik wind me niet op,” zeg ik.

“Ik oefen om mezelf te verdedigen. Want je bent vast niet de enige die tegen me zal zeggen dat het misschien toch nog iets kan worden, als Daniels vrouw dood is. Ik vind het hoe dan ook afschuwelijk om op zo’n manier over zoiets te praten.” Ze kijkt me aan en trekt alleen even haar wenkbrauwen op.

“Bovendien…”, zeg ik.

“Ben ik er goed genoeg overheen gekomen om weer plezier in mijn leven te hebben. En dat wil ik graag zo houden.”

Maandag

Ellen nam geen genoegen met mijn verklaring dat ik weer plezier in mijn leven had.

“Zo zie je er nou niet echt uit!”, zei ze, terwijl ze me kritisch bekeek.

“Ik heb je zelden zo somber zien rondlopen als de laatste tijd.”

“Dat heeft een heel andere reden,” zei ik en vertelde over de boetiek die is verkocht en het feit dat ik over een paar maanden zonder werk zal zitten. Ze luisterde zonder me in de reden te vallen, wat voor haar heel ongewoon is.

“Er wordt geschreeuwd om goed personeel,” zei ze toen.

“Volgens mij heb je in no time weer werk, daar zou ik me echt niet ongerust over maken als ik jou was. Neem een paar maanden vrij, lees een paar advertenties en begin dan ergens anders. Ik zie echt het probleem niet!” Maar ik zag het probleem wel degelijk. Ik hecht me nu eenmaal aan mensen en plekken. Niets voor mij om van de ene baan naar de andere te stappen. Zoals ik er ook niet aan zou moeten denken om een ‘flexibele werknemer’ te zijn. Het verbaast me telkens opnieuw als ik in de krant lees dat er mensen zijn die dat juist heerlijk vinden. Vooral jonge mensen zijn dat, die met een nonchalance praten over nieuwe banen en vooral niet te lang op dezelfde stek zitten. Het verbijstert me. Hoe kun je nu voor een bedrijf werken dat niets voor je betekent? Omgaan met collega’s en bazen, die je met gemak inwisselt voor andere collega’s en andere bazen als dat toevallig meer oplevert. Maar ik heb natuurlijk ook de leeftijd niet meer om aan zo’n manier van leven te wennen. Ik houd ervan om lang tevoren al te weten hoe mijn dagen eruit zullen zien, waar ik zal zijn en voor wie ik zal werken. Ik ben iemand die zich honderd procent inzet als ik me ergens op mijn gemak voel. Maar het duurt lang, voordat het zover is.

“Je moet je wel een beetje aanpassen aan de tijd,” zei Ellen, alsof ze mijn gedachten kon lezen.

“Bovendien, je hebt jaren in de boetiek gewerkt. Ik heb me zo vaak afgevraagd of het je niet de keel ging uithangen. Elke dag en elke week precies hetzelfde werk. Het zou mij juist enig lijken om dan weer eens iets heel anders te gaan doen.” Ik wist niet wat ik daarop moest antwoorden. Ik heb mijn werk inderdaad niet altijd even opwindend gevonden. Maar wel prettig vertrouwd. Misschien moet ik alleen maar heel erg aan het idee wennen om ergens anders te gaan werken en valt het daarna wel mee.

Dinsdag

Morgen verhuist Bart. Mijn zoon, die voor mijn gevoel eindeloos in het buitenland heeft gewoond, komt weer terug! Gisteravond belde hij even op. Zijn verhuizing stelde niet veel voor, zei hij, omdat hij altijd klein heeft gewoond en nooit veel extra dingen heeft gekocht.

“En toch valt het nog tegen, mam, wat je allemaal om je heen verzamelt,” zegt hij. Hij zal de meeste van zijn spulletjes op moeten slaan, omdat hij voorlopig in een gemeubileerde flat gaat wonen.

“Hoe vindt Lynn het, dat je teruggaat naar Nederland?” vraag ik. Hij aarzelt even en zegt dan dat ook de tweede keer dat ze het samen hebben geprobeerd, is mislukt.

“lk denk niet dat we ooit nog contact met elkaar zullen hebben,” zegt hij. Ik weet niet goed wat ik daarop moet antwoorden. Dat Lynn en hij het nog een keer hebben geprobeerd, is nieuw voor mij. Ik weet alleen dat ik haar een paar keer aan de telefoon heb gekregen toen ik hem in Manchester belde. Maar dat ze toen samenwoonden, is niet in me opgekomen. Misschien is het maar goed dat hij uit Engeland weggaat. Voor zover ik het kan bekijken, kunnen Lynn en hij elkaar niet loslaten, maar kunnen ze ook niet onder hetzelfde dak wonen. Het schiet mij te binnen wat Ellen er een keer over zei.

“Seks…het is gewoon seks waardoor ze steeds weer bij elkaar komen. Lieve schat, ik kan de keren niet tellen dat ik veel te lang bleef hangen aan een man die mij totaal niet lag, alleen omdat wij het zo fantastisch hadden in bed!”

Ze keek naar mijn gezicht en schoot in de lach.

“Jij bent ook zo ongeneeslijk romantisch, Anne-Wil. Op het dommige af. Nee werkelijk, dat meen ik! Jij sliep toch ook met Daniël? Ik mag toch hopen dat je daar plezier aan beleefde. En misschien heeft het daarom wel zo lang geduurd voordat je een punt achter die verhouding zette. Want fietsen en naar de schouwburg gaan kun je met iedereen doen, maar vrijen…dat is toch wel heel speciaal.” Als ik aan die woorden van haar terugdenk, krijg ik telkens opnieuw de pest in. Niet om wat ze zei, maar omdat ze gelijk had en omdat ik nog steeds niet in staat ben een normaal gesprek te voeren over zulke onderwerpen.

Donderdag

Manon belt om te zeggen dat ze toch geen gebruik zal maken van mijn aanbod.

“Heel lief van je mam, dat je een weekje op de kinderen wilt passen, maar ik blijf toch liever thuis.” Haar stem klinkt moe en om de een of andere reden heb ik het gevoel dat er iets belangrijkers aan de hand is dan dat ze heeft besloten om toch liever niet met vakantie te gaan.

“Red je het een beetje, lieverd?” vraag ik. Ik hoor een geluid waarvan ik niet zeker ben of het een lachje is of een snik.

“Zo goed als maar mogelijk is,” zegt ze. En na een korte stilte: “Joris is gisteren vertrokken. Het kon echt niet anders, mam. Hij ziet dat meisje weer. Ik weet het van vrienden en toen ik er met hem over wilde praten, zei hij dat het toch allemaal geen zin meer had. En dat was het dan.” Nu huilt ze echt.

“Stom hè, mam, dat ik het toch erg vind nu het zover is. Ik dacht dat het mij allemaal niets kon schelen.”

“Natuurlijk kan het je wel schelen,” zeg ik.

“Jullie hebben zoveel met elkaar gedeeld. En je hebt samen twee kinderen, dat is toch niet niks.” Het is weer stil aan de andere kant van de lijn. Dan vraagt ze of ik het goed vind dat ze mij over een uurtje weer belt. Als we hebben neergelegd, voel ik ineens als een pijnlijke scheut in mijn maag hoe ik het mis dat Moniek niet meer naast me woont. Wat zou ik graag even bij haar zijn langsgegaan, om met haar te praten over deze laatste ontwikkelingen. Ik weet dat zij het er net zo moeilijk mee heeft als ik, maar wat kun je doen als ouders? Je wilt je kinderen beschermen tegen alle denkbare ellende, maar het kan gewoon niet, het is niet haalbaar. Ik loop ongelukkig rond, zonder de rust te kunnen vinden om te gaan zitten.

Als een uur later de telefoon gaat, sta ik er al zeker een kwartier naast. Maar het is Manon niet die belt, maar Bart.

“Ik wil even melden dat je zoon met een biertje in zijn hand in zijn nieuwe huis televisie zit te kijken,” zegt hij tevreden.

“Alles achter de rug, alles prima verlopen.”

“Wat heerlijk voor je, Bart!” zeg ik. Kennelijk merkt hij iets aan mijn stem.

“Wat is er, mam?” Ik aarzel even en vertel hem dan het laatste bericht van Manon.

“Shit,” zegt hij hartgrondig. Wat er allemaal speelde, weet hij, gedeeltelijk van Manon zelf, gedeeltelijk van mij. Maar nu zegt hij dat hij er eigenlijk vanuit ging dat ze op het laatste moment nog wel een oplossing zouden vinden.

“Ik vond het altijd wel een goed stel,” zegt hij.

“Maar ja, als die klojo weer met dat meisje aan de gang is, houdt het natuurlijk op.”

“Ja,” zeg ik, “dan houdt het natuurlijk op.” Nadat we hebben neergelegd, zit ik nog zeker een uur te wachten op het beloofde telefoontje van Manon. Maar ze belt niet en ik kan me voorstellen dat ze te verdrietig en verslagen is om nog behoefte te hebben aan een gesprek. Dus bel ik haar ook niet. In bed lig ik lang wakker, denkend aan mijn dochter die het zo moeilijk heeft.

Vrijdag

‘s-Avonds belt Moniek.

“Ik wou dat ik even bij je in de kamer kon zitten,” zegt ze.

“Daar denk ik ook steeds aan,” zeg ik.

“Ik heb het er zo moeilijk mee. Ik realiseer me nu dat ik toch nog gehoopt heb dat ze hun relatie nog een serieuze kans zouden geven. Maar onder deze omstandigheden…”

“Ik begrijp niet dat Joris zo stom kan zijn,” zegt Moniek.

“Het is mijn eigen zoon, maar ik begrijp niets meer van hem. En hoe moet het nu met de kinderen? Ik weet zeker dat Joris ze niet kan missen. Ze zullen toch wel een goede bezoekregeling afspreken?” Ik moet even slikken, niet je kinderen kunnen missen, maar wel een potje maken van je relatie, het maakt me ineens verschrikkelijk kwaad. Maar ik houd me in, Moniek kan er tenslotte ook niets aan doen.

“Ik denk wel dat ze afspraken zullen maken over de kinderen,” zeg ik.

“Moeten wij niet eens met ze praten?” zegt Moniek.

“Misschien kunnen we ze raad geven.”

“Ze hebben nog nooit om raad gevraagd,” zeg ik en hoor hoe bitter mijn stem klinkt.

“Maar als ze raad nodig hebben, zullen ze ons heus wel weten te vinden.”

“Dus we doen helemaal niets?” Ik hoor iets van wanhoop in de stem van Moniek.

“We doen wat we kunnen, maar alleen als het van hen uitgaat. Op dit moment durf ik Manon niet eens te bellen, omdat ik weet dat ze met rust gelaten wil worden. Ze wil dit in haar eentje verwerken, daar is ze heel duidelijk in.”

“We hadden ons er zo op verheugd,” zegt Moniek, “op kleinkinderen hebben. Met z’n allen bij elkaar op verjaardagen. Genieten, omdat je ziet dat je kind gelukkig is…En nu heb ik ineens een zoon met een bezoekregeling!”

Zondag

Met een groot boeket bloemen ben ik op weg naar Bart. Hij heeft me uitgelegd welke tram ik moet nemen en die stopt ongeveer bij hem voor de deur. Ik moet een hoge, steile trap op om bij zijn voordeur te komen. Bart staat al in de deuropening.

“Er is een spionnetje,” zegt hij glunderend, “ik zit als een oud vrouwtje bij het raam te kijken wie er langskomt.”

“Je kunt toch ook gewoon uit het raam kijken?” zeg ik, als ik hem op allebei zijn wangen heb gezoend. Hij geeft geen antwoord maar kijkt onderzoekend naar me.

“Je bent een beetje veranderd, mam,” zegt hij.

“Een beetje ouder geworden, bedoel je?” zeg ik.

Hij hangt mijn jas op en gaat me voor naar de woonkamer. Het is vreemd om mijn zoon in een omgeving te zien waarin niets mij bekend voorkomt. De grote woonkamer is simpel maar gezellig ingericht, verder is er nog een kleine keuken, met alles dat je als man alleen nodig kunt hebben, een douchecel met wc en een grote en kleine slaapkamer.

“Als we dan samen ergens naartoe zijn gegaan, kun je hier een nachtje blijven slapen, mam,” zegt Bart. Hij is magerder geworden en ziet er volwassen uit.

“Manchester wil ik zo gauw mogelijk vergeten,” zegt hij later in ons gesprek.

“Daar heb ik me nou echt rot gevoeld.”

“Fijn dat oom Jaap je kon helpen om hier naartoe te komen,” zeg ik.

Ik zie iets in zijn gezicht veranderen dat ik niet kan plaatsen en ik kijk hem vragend aan.

“Er is een klein probleempje,” zegt hij, “ik heb een aanbod gekregen van een concurrent. Een veel zelfstandiger job en een beter salaris.” Ik kijk hem geschokt aan.

“Dat doe je toch niet, na alles wat oom Jaap voor je heeft gedaan?” zeg ik.

“Mam, zo werken die dingen niet. Als ik vooruit wil dan zal ik om me heen moeten kijken. Ik kan oom Jaap toch niet eeuwig dankbaar blijven? Hij heeft aan mij ook veel gehad de afgelopen jaren.”

“Je doet alsof het al vaststaat,” zeg ik. Maar dat is niet zo. Hij moet er eerst nog onder andere met Jaap over praten.

“Misschien komen ze met een tegenvoorstel,” zegt hij.

“En anders zal ik zo snel mogelijk deze flat uit moeten en iets anders gaan zoeken.” Wat hij heeft verteld, werpt een schaduw op de rest van de middag. Hij haalt Chinees eten en we praten met geen woord meer over zijn werk, maar het vervelende gevoel blijft, ‘s-Avonds in bed kan ik er niet van in slaap komen. Het contact tussen mij en Jaap is niet erg intensief meer. Niet omdat we ruzie hebben gehad, maar omdat hij vaak op reis is en in Nederland al net zo’n vol werkschema heeft. En Sonja heeft ook nauwelijks tijd meer, sinds ze drie dagen per week een baan heeft en haar leven als moeder en werkende vrouw moet combineren. Maar dat Jaap eerdaags op de stoep zal staan met een woedend verhaal over de ondankbaarheid van Bart, kan ik nu al op mijn vingers natellen.

Donderdag

“Mam, ik voel me zo ellendig!” Ik weet even niet wat ik zeggen moet. Het is niets voor Manon om zo voor haar gevoelens uit te komen. En dat ze mij in de boetiek belt, is helemaal uitzonderlijk. Er zijn drie klanten aan het passen en ik ben bezig om een mantelpak af te rekenen. De vrouw aan de andere kant van de toonbank begint al ongeduldig te worden.

“Manon, kan ik je zo terugbellen?” Het is even stil.

“Nee, mam, laat maar.” Haar stem klinkt zacht en intens verdrietig. Voordat ik nog iets kan zeggen, heeft ze neergelegd. Ik sla het bedrag van het mantelpak op de kassa aan en geef vervolgens een verkeerd bedrag terug.

“Dat is vijfentwintig gulden te weinig,” zegt de vrouw op een toon alsof ze mij heeft betrapt op stelen. Ik bied mijn excuses aan en geef het briefje van vijfentwintig. Ze bekijkt het alsof ze vermoedt dat het vals is. Met een korte groet loopt ze de zaak uit. Ik kijk haar na, terwijl ik aan Manon denk. Dat ik op een moment dat ze duidelijk mijn steun nodig had niet in staat ben geweest om iets voor haar te betekenen, doet me pijn. Ik kijk aarzelend naar de telefoon. Maar het is onzin om haar nu op te bellen. Met drie klanten in de zaak weet ik bij voorbaat al dat ik niet in de gelegenheid zal zijn om een gesprek met haar te hebben. Maar het ligt als een steen op mijn maag.

Vrijdag

Ik heb mijn jas nog niet uit of er wordt aan de deur gebeld.

“We zouden het zo gezellig vinden als je vanavond koffie bij ons komt drinken,” zegt Ankie de Wit. Ik heb weinig van haar gemerkt sinds haar bezoek aan mij waarbij me ineens veel meer duidelijk werd over de verhouding tussen haar en haar man.

“Een uur of half negen. Schikt dat?”

“Natuurlijk,” zeg ik.

“Gezellig!” Maar als ze weg is, leun ik even tegen de voordeur. Als er iets is waar ik nu geen behoefte aan heb, is het op bezoek gaan. Zeker niet bij zo’n man als George de Wit die ik eigenlijk niet kan uitstaan sinds de geschiedenis met zijn hond en Dinky. Maar ik ben nooit handig geweest in het bedenken van uitvluchten, zeker niet als het meteen moet. Mijn gedachten zijn nog steeds bij het gesprek dat ik gisteravond met Manon had. Ze zei dat het haar speet dat ze mij stoorde in de boetiek.

“Maar ik wilde zo graag even je stern horen, mam.” En nee, natuurlijk begreep ze dat ik op dat moment niet kon praten.

“Ik begrijp het zelf ook niet, maar ineens mis ik Joris zo,” zei ze.

“Het is net alsof het nu pas tot mij doordringt dat het voorgoed voorbij is tussen ons. Er is zoveel fout gegaan. Hij zal me nooit vergeven dat ik hem erin heb laten lopen met de baby. En hoe kan ik hem ooit vergeven dat hij vreemd is gegaan? En toch mis ik hem. Begrijp jij dat mam?” Ja, natuurlijk begrijp ik dat. Wat je voelt, heeft vaak zo weinig te maken met je verstand of met de realiteit.

“‘s Zaterdags komt hij Robbie halen. Dat maakt het nog moeilijker,” zegt Manon.

“Als ik hem nooit meer zou zien, zou ik er misschien sneller aan wennen. Maar op deze manier kom ik nooit echt van hem af.”

“Nee,” zeg ik, “als je samen kinderen hebt, kom je ook nooit echt van elkaar af. En dat is ook beter voor de kinderen. Manon, ik weet dat het moeilijk voor je is, maar jullie kinderen hebben een vader en een moeder nodig. Ze hebben er ook niet om gevraagd dat het zo zou gaan.”

“Nee,” zegt ze zacht, “eigenlijk hebben we er allemaal niet om gevraagd. Het is gewoon gebeurd en het is niet meer terug te draaien.”

Zaterdag

George de Wit doet de deur open als ik een halfuur te laat aanbel. Bart belde en meteen daarna Manon en ik wilde niet voor de tweede keer in een week een telefoongesprek met haar afbreken. Maar dat George geïrriteerd is, is duidelijk.

“De spoorbomen waren zeker dicht,” zegt hij. Ik kijk hem aan en slik mijn verontschuldigingen in.

“Ja,” zeg ik, “de brug was open en alle stoplichten stonden op rood.” Het zet de toon voor de verdere avond.

Wat Ankie ook probeert om de stemming een beetje gezellig te maken, het mislukt telkens opnieuw door George die dan prompt over de prijzen van onroerend goed, de overlast door asielzoekers, criminaliteit in het algemeen en de saaiheid van de huizen in onze straat begint. Als ik na twee uur met een barstende hoofdpijn weer naar huis ga, zegt Ankie bij de voordeur dat het misschien een beter idee is om elkaar voortaan te zien zonder George erbij. En daar ben ik het hartgrondig mee eens.

Dinsdag

Bart belt me op om te zeggen dat hij besloten heeft om het aanbod van de concurrent van Jaap toch te aanvaarden.

“Het is echt een sprong vooruit, mam,” zegt hij.

“Ik krijg meer verantwoordelijkheden, meer geld en een auto van de zaak.” Ik vraag of hij het al aan Jaap heeft verteld.

“Natuurlijk,” zegt hij, “en die was niet echt blij.”

“Bart, was oom Jaap boos?” vraag ik. Hij aarzelt.

“Hij trekt wel weer bij, mam. Maak je nou geen zorgen. Hij zal jou er echt niet op aanspreken. Wat ik doe is heel gewoon hoor. Iedereen stapt op als hij het ergens anders beter kan krijgen. Ik ben nog behoorlijk lang gebleven, als je mij vergelijkt met anderen. Het enige vervelende is dat ik nu voor het eind van de volgende maand andere woonruimte moet vinden. Nou ja, dat zal ook wel weer lukken.” Hij is zo stralend optimistisch dat ik maar niet zeg hoe vervelend ik het vind dat hij bij Jaap uit de zaak weggaat. Ik weet dat Jaap altijd erg over hem te spreken was en dat zegt toch wel iets. Aan de andere kant heb ik in de krant al vaak gelezen over dit nieuwe verschijnsel van jonge mensen die doorlopend op zoek zijn naar een betere baan. “Het gouden horloge na vijfentwintig jaar trouwe dienst bestaat niet meer,” las ik laatst. Ik zal er dus gewoon aan moeten wennen.

Woensdag

Als ik de boetiek uitloop, sta ik ineens tegenover Daniël. Hij is al zolang niet meer in mijn gedachten geweest, dat het een paar seconden duurt voordat het tot me doordringt dat hij het werkelijk is.

“Schrik je van me?” vraagt hij. Ik schud ontkennend mijn hoofd. Hij is mager geworden en ik zie lijnen op zijn gezicht die er eerder nog niet waren.

“Wil je ergens iets met me drinken, Anne-Wil?” vraagt hij. Ik knik, schraap mijn keel en zeg ‘ja’.

Even later zitten we in een café waar we vroeger vaker kwamen, als hij me na mijn werk kwam afhalen.

“Wijn?” vraagt hij.

“Koffie graag.” Ik merk dat hij een beetje in elkaar gezakt zit, als iemand die erg moe is.

“Het gaat niet goed,” zegt hij en omdat hij me niet aankijkt, lijkt het even of hij het niet tegen mij heeft maar hardop denkt.

“Barbara maakt het niet lang meer. Er is werkelijk niets meer dat de artsen kunnen doen. Ze begint zich er nu bij neer te leggen, maar het is een verschrikkelijk moeilijk proces. Ze wil zo graag leven en ze heeft het gevoel dat ze Sander nog lang niet alleen kan laten.” Hij kijkt me aan.

“Ik weet dat het niet eerlijk is om jou hierbij te betrekken. Je hebt genoeg last gehad van mij en mijn gezin. Maar als het erop aan komt, ben jij de enige met wie ik kan praten.” Hij steekt een sigaret op. Zijn handen beven een beetje.

“Ik heb niets speciaals te vertellen. Niets wat je niet al weet.” Ik kijk naar hem en weet niet wat ik moet zeggen. Wat ik voor hem heb gevoeld, is verdwenen en ik weet heel zeker dat het nooit meer terug zal komen. Maar het doet me verdriet om hem zo verslagen en wanhopig te zien. Hij veegt met zijn hand langs zijn voorhoofd.

“Wachten totdat iemand dood gaat, er is niets ergers, Anne-Wil,” zegt hij.

“Al die tegenstrijdige gevoelens. Aan de ene kant wil je niet dat het met iemand zo afloopt. Niet op zo’n leeftijd en niet op zo’n manier. Aan de andere kant…” hij aarzelt even.

“Aan de andere kant denk je, als het toch moet gebeuren, laat het dan maar snel gebeuren, want hier stik ik in, dit hou ik niet meer vol. Begrijp je dat? Jij hebt toch ook je man verloren.”

“Ja,” zeg ik, “maar niet zo. Hij kreeg een auto-ongeluk.”

“Dan bof je,” zegt hij gedachteloos. Ik kijk hem sprakeloos aan. Hij beseft ineens wat hij heeft gezegd.

“Dat bedoelde ik niet,” zegt hij, “maar jij hebt hem niet zien aftakelen, je hebt niet naast zijn bed gezeten en de vlokken haar van zijn hoofdkussen verzameld en pijnstillers gegeven die niet genoeg helpen. Jij hebt niet hoeven proberen je af te sluiten voor zoveel verdriet en ellende. Dat wilde ik zeggen.”

“Ja,” zeg ik, “ik begrijp wat je wilde zeggen en misschien heb je ook wel gelijk.” We zitten zwijgend tegenover elkaar. Ik voel de neiging om mijn hand op de zijne te leggen, maar ik ben bang dat hij het verkeerd zal uitleggen.

“Heerlijk,” zegt hij, “even rust. Even niets hoeven.”

Hij kijkt me ineens recht aan.

“Er is iets wat ik je moet zeggen, Anne-Wil. Jij hebt me een paar keer gezegd dat ik nog niet los was van Barbara, dat ik nog van haar hield ook al waren we gescheiden. Ik weet nu dat je gelijk had. Ik hield nog van haar, op een andere manier dan van jou en ik hou nog steeds van haar. En ik weet niet hoe ik dit moet verdragen.”

Donderdag

Natuurlijk loop ik rond met Daniël in m’n gedachten. Het zou vreemd zijn als het niet zo was. Ik heb zoveel van hem gehouden en ook al dacht ik dat hij me langzamerhand onverschillig zou laten, ik heb na ons gesprek van gisteravond gemerkt dat dat niet zo is. Ik vond het erg dat hij er zo slecht uitzag en om te merken hoeveel verdriet hij heeft, omdat Barbara niet lang meer zal leven. We zaten in het café als goede vrienden tegenover elkaar. En ik merkte aan de manier waarop hij zijn hart uitstortte en bijna niet meer kon stoppen met praten, hoe zelden het voorkomt dat hij z’n problemen met iemand kan delen. Bijna had ik tegen hem gezegd dat hij bij mij welkom is als het hem allemaal te veel wordt en hij behoefte heeft om met iemand te praten. Maar ik heb het niet gedaan. Ik was bang dat hij het verkeerd zou uitleggen. En diep in mijn hart was ik ook bang dat het allemaal weer overnieuw zou beginnen: de onrust, het verlangen naar hem, het me niet compleet voelen zonder hem.

Ik ben zo blij dat het allemaal voorbij is. Dat ik weer rustig slaap en soms wekenlang niet aan hem denk. Dus hebben we afscheid genomen zonder verder iets af te spreken. Ik weet niet of hij het anders had gehoopt of gewild, maar ik heb mijn hand uitgestoken en hem veel sterkte gewenst. Hij aarzelde even, gaf me een zoen op mijn wang en draaide zich om. Ik heb hem niet nagekeken, het is niet eens in me opgekomen. Wat vreemd dat gevoelens zo kunnen veranderen in een betrekkelijk korte tijd. Een jaar geleden zou ik niet geloofd hebben dat zoiets ooit mogelijk zou zijn.

Vrijdag

Gisteravond stond Jaap ineens voor de deur. Precies zoals ik had verwacht. Ik was niet echt blij om hem te zien, het gesprek met Daniël had me moe gemaakt. Toen we afscheid hadden genomen, moest ik nog snel een paar boodschappen doen, daarna in de stromende regen Dinky uitlaten en iets simpels koken.

Net toen ik van plan was om een beetje onderuitgezakt een avondje tv te kijken, stond Jaap ineens voor me. In geen tijden hadden we elkaar gezien, het contact bestond uit telefoongesprekjes en misschien is het daarom dat ik hem niet echt heb gemist. Soms is het makkelijker om over persoonlijke dingen te praten door de telefoon dan wanneer je tegenover elkaar zit. En persoonlijk waren onze telefoongesprekken vaak. Over zijn en mijn leven, de keuzes die we hebben gemaakt, het gevoel dat we zoveel dingen niet goed hebben aangepakt, zijn bezorgdheid over Manneke, voor wie hij nog steeds een liefdevol beschermend gevoel heeft.

Waar wij over praatten, waren in feite de onderwerpen waarmee elk ouder wordend mens zich bezighoudt. En nu stond hij ineens voor me en ik liet hem binnen. Toch een beetje zenuwachtig, omdat ik wist dat hij over Bart kwam praten en ik eigenlijk vind dat hij mij daarbuiten moet laten. Op voorhand was ik al op mijn hoede en toen hij op de bank zat met een kop koffie, zei hij: “Wees niet zo gespannen Anne-Wil, ik kom je heus de les niet lezen over je zoon.”

“Het zou niet de eerste keer zijn!” zei ik.

“Dat is waar,” zei hij.

“Maar zoiets zou ik nu niet meer doen. Er is bovendien geen reden voor. Bart is bezig met zijn toekomst en voor zijn toekomst is het beter als hij bij ons weggaat. Zo simpel ligt het. Hij zou bij ons heus ook wel vooruitgekomen zijn, maar niet zo snel als hij wil. Ze hebben allemaal haast tegenwoordig, Anne-Wil. En langer dan vijf jaar bij hetzelfde bedrijf werken, wordt erg ouderwets gevonden. Als je dat doet, moet er wel iets mis met je zijn.” Hij lachte toen hij mijn verbaasde gezicht zag.

“Zie mijn bezoekje maar als een cursus eigentijds zaken doen, of hoe je het noemen wilt. En waar ik eigenlijk voor kom, is dat Bart dacht dat jij je voor hem schaamde.”

“Zei hij dat?” vroeg ik verbaasd.

“We hadden een heel goed gesprek,” zei Jaap.

“Heel kort over het werk. Heel lang over andere zaken, die een stuk belangrijker zijn. Die zoon van jou, daar kun je trots op zijn. Die is niet alleen zakelijk, maar hij schaamt zich er ook niet voor om zijn gevoel te tonen. Die jongen zit stevig in elkaar. En zoals hij over jou praat…als mijn kinderen dat later ook zo over mij zullen doen, heb ik niet voor niets geleefd!” Ik wist even niet wat ik zeggen moest en Jaap zat voor zich uit te kijken, diep in gedachten. Toen stond hij abrupt op.

“Je ziet er moe uit, Anne-Wil.” Hij legde z’n handen op mijn schouders.

“We moeten elkaar gauw weer zien. Ik mis je een beetje.”

Zaterdag

Meteen na sluitingstijd heb ik Dinky opgehaald om met hem in de trein naar Manon te gaan. De vorige keer dat ik hem meenam in de trein, ben ik met hem bij de deuren blijven staan. Maar hij gedroeg zich zo voorbeeldig dat ik nu met hem de coupé in durfde. Ik vond een plaats bij het gangpad en Dinky zat aan mijn voeten, keurig rechtop. Een mevrouw die tegenover mij zat, vertelde dat ze weliswaar niet van honden houdt, maar dat deze hond een uitzondering is. Een lief dier. Bijna niet echt.

Ik had bijna gezegd dat hij dat ook niet is, maar dat ik hem jaren geleden op heb laten zetten en dat er eigenlijk wieltjes onder zitten. Maar dat vond ik zo flauw dat ik het bij een beleefd ‘dank u wel’ heb gelaten. Bij het uitstappen ging er iets mis. Ik had Dinky in mijn ene arm en mijn weekendtas in de andere toen mijn schoudertas ineens van mijn schouder gleed en met een schok in mijn armholte terechtkwam. Ik verloor mijn evenwicht en miste een tree. Een meneer ving mij op, maar Dinky kwam bijna tussen de trein en het perron terecht. Ik had even helemaal genoeg van het openbaar vervoer en nam een taxi naar het huis van Manon. Het leek wel alsof ze op de uitkijk stond, zo snel ging de deur open. Robbie sloeg z’n armen om m’n knieën en riep blij: “Oma, oma!” en ik tilde hem op. Twee armpjes om mijn hals, een dikke vochtige zoen op mijn wang. Nog steeds met Robbie in mijn armen liep ik naar binnen, waar Willeke op haar buik in de box lag. Net op het moment dat we de kamer binnenkwamen, duwde ze haar hoofdje omhoog, niet lang, misschien nog niet eens een minuut, maar ik vond het een geweldig moment.

“Ze wordt al zo groot,” zei Manon vertederd, terwijl ze haar uit de box tilde. Robbie begon te worstelen om los te komen toen hij zag dat Manon de baby in haar armen nam.

“Kijk eens, mam, hoe mooi ze haar hoofdje al rechtop houdt,” zei ze. Robbie trok aan haar rok.

“Mama, mama.”

“Kom maar bij oma,” zei ik. Maar ineens wilde hij niets meer van me weten. Hij bleef aan Manons rok trekken terwijl Manon deed alsof ze hem niet opmerkte. Ik kreeg het gevoel dat deze scène zich vaker afspeelde. Een klein jaloers jongetje, dat probeert de aandacht van zijn moeder af te leiden van het nieuwe kindje. Toen Willeke in haar wieg lag en Robbie een middagslaapje deed, begon Manon erover.

“Hij kan zo onmogelijk zijn,” zei ze.

“Omdat hij jaloers is,” zei ik.

“Hij zal er toch aan moeten wennen dat hij een zusje heeft,” zei Manon. De manier waarop ze het zei, verbaasde me. Alsof ze het over zomaar een kind had dat haar irriteerde en niet over haar eigen zoontje dat het kennelijk moeilijk heeft met de nieuwe baby. Ze zag aan mijn gezicht wat ik dacht.

“Ik word er soms gek van,” zei ze.

“Vooral als ik moe ben, kan ik het gewoon niet opbrengen om de hele dag op te letten of ik niet te veel aandacht aan de baby besteed, of ik mijn tijd wel eerlijk tussen ze verdeel. En ik ben zo vaak moe.” Ik zei tegen haar dat mijn aanbod nog steeds geldig was. Dat ik nog steeds graag een weekje voor de kinderen wilde zorgen, hier bij haar thuis of bij mij, zodat zij even zou kunnen uitrusten. Ik keek naar haar vermoeide, kleine gezichtje, met de ogen die zo groot leken nu ze zo was afgevallen.

“Mam, wat ik ook doe, ik blijf me toch rot voelen. Ik moet er gewoon doorheen.” Ik keek haar aan en wachtte wat ze verder nog zou zeggen.

“Mam, Joris woont nu al bij haar. Hij is nog maar net weg hier. Weet je wat dat betekent? Dat Robbie om de week een weekend bij die twee is. Ik probeer er niet aan te denken. Zodra hij met Robbie weg is, probeer ik hem te vergeten. Net doen alsof ik alleen Willeke heb. Maar dat lukt natuurlijk niet echt. En als Robbie dan zondagmiddag thuis wordt gebracht, dan stop ik hem meteen in bad en was ik zijn haren. En pas als hij helemaal schoon is en schone kleren aan heeft, kan ik hem een zoen geven. Daarvoor niet. Daarvoor ben ik vies van hem!” Ze kijkt me aan met een uitdagend gezicht, tranen in haar ogen.

“Dat kun jij niet begrijpen, mam. Bij jou is het allemaal zo harmonieus gegaan. Wat weet jij van dit soort dingen. Wat begrijp jij ervan!” Ze veegt met een woedend gebaar de tranen van haar gezicht.

“Ik begrijp het zelf trouwens ook niet,” zegt ze.

“lk voel me zo schuldig tegenover Robbie. Dan probeer ik het goed te maken en dan geef ik weer te veel toe. En ik weet zo goed hoe het zou moeten. Ik weet precies wat je moet doen om een goede moeder te zijn. Maar het lukt me niet. Ik ben gewoon geen goede moeder, mam!”

Zondag

Als de kinderen een uurtje naar bed zijn en we samen theedrinken, vertelt Manon dat ze ruzie heeft gehad met Joris over sinterklaasavond. Hij was ontdaan dat ze het niet wilde vieren en stelde voor om Robbie mee te nemen en een ‘echte’ Sinterklaas te laten komen. Een vriend van hem zou die middag, verkleed als Sinterklaas, een aantal gezinnen bezoeken. Het was een kleine moeite om ook even bij Joris en zijn vriendin Ineke langs te komen. Maar Manon had er niet van willen horen.

“Wat vind jij er nou van, mam? Robbie is toch veel te klein voor al die opwinding! Hij heeft in een winkel Sinterklaas een handje gegeven omdat alle kinderen het deden. Hij heeft zijn schoen gezet, ook al begreep hij niet waarom. Ik heb een sinterklaasliedje gezongen en hij vond het geweldig om de volgende ochtend iets in zijn schoen te vinden, maar ook een beetje raar. Hij heeft ook nog uitgebreid in zijn andere schoen gezocht, waar niks in zat. Waar het allemaal om draait gaat volkomen langs hem heen, dat kan toch ook niet anders op die leeftijd?”

Eerlijk gezegd wist ik daar niet zo snel een antwoord op. Het is zo lang geleden dat ik er op die manier mee te maken had. Maar toen ik erover nadacht, kreeg ik ook het gevoel dat hij misschien nog te jong is voor dit soort feesten. Als hij op de peuterschool zit, zal hij er vanzelf wel naar toe groeien. Maar Joris was verontwaardigd geweest.

“Wat ik ook doe, het is toch allemaal verkeerd,” zei Manon.

Maandag

‘s-Avonds belt Moniek op. Wat ik ervan vind dat Robbie niet bij Joris mocht zijn op sinterklaasavond. Ik zei dat Manon een beslissing had genomen die ze in het belang van Robbie vond. En dat ze daar het recht toe heeft.

“Het is anders ook het kind van Joris,” zei Moniek. Er was iets in haar stem dat ik nooit eerder had gehoord. Iets beschuldigends en onaardigs.

“Wij zouden ook gekomen zijn. We hadden al cadeautjes gekocht.” Ik kon horen dat ze echt nijdig was.

“Volgens mij heeft het ermee te maken dat Manon eigenlijk niet wil dat Robbie bij Joris en Ineke is. Maar daar zal ze toch aan moeten wennen. Ineke is een schatje. Daar kan ze Robbie heus wel aan toevertrouwen. Joris wil trouwens Willeke ook wel eens een weekendje bij hem thuis hebben. Dan kunnen wij daar een dagje naar toe en ook eens van onze kleinkinderen genieten.” Haar stem klinkt nu bijna uitdagend. Ik voel me ineens doodongelukkig.

“Oh Moniek,” zeg ik, “overhaast het nou allemaal niet. Manon heeft het er op dit moment nog moeilijk genoeg mee dat Robbie om de week een weekend bij Joris is. Gun haar toch de tijd om eraan te wennen. Het is allemaal zo snel gegaan, Joris was de deur nog niet uit of hij woonde al samen.”

“Zo gaan die dingen nou eenmaal,” zegt Moniek.

Ik ben even stil. Is dit de Moniek met wie ik jarenlang bevriend ben geweest en met wie ik over alles kon praten. Ze legt mijn zwijgen verkeerd uit.

“Voor jou is het makkelijk genoeg. Jij kunt de kinderen zien wanneer je wilt. Maar wij moeten maar afwachten.” Ik zeg dat ik begrijp hoe moeilijk het voor hen is. Maar er is toch niets dat erop wijst dat ze hun kleinkinderen niet regelmatig zullen zien? Als er iemand bereid is om mee te werken is het Manon, hoe zwaar het haar soms ook valt.

“Spreek je haar trouwens nog wel eens?” vraag ik.

“Ik heb haar een paar keer gebeld,” zegt Moniek, “maar ik had niet de indruk dat ze het op prijs stelde.”

“Ik weet niet dat je tegen haar gezegd hebt,” zeg ik.

“Nou ja, ik hoor al dat jij op haar hand bent,” zegt ze. Ik weet even niet wat ik moet antwoorden en van die stilte maakt ze gebruik om afscheid te nemen en neer te leggen.

Dinsdag

Ellen komt langs met opgewekte verhalen. Ze is met vakantie geweest in Vietnam en ze heeft genoten. Het was interessant, prachtig en heel bijzonder, ik moet er echt ook eens naar toe. Waarom gaan we niet samen op stap? De wereld is vol vrouwen die verre reizen maken, in haar gezelschap waren bijvoorbeeld meer vrouwen dan echtparen. Ik vind het heerlijk om te luisteren naar iemand die een lang verhaal vertelt waarin geen enkel probleem voorkomt.

“Als ik straks zonder werk zit, is het misschien een goed idee om er tussenuit te zijn. Ik heb de laatste jaren zo weinig vakantie gehad,” mijmer ik.

“Indonesië,” zegt ze beslist.

“Ik zal volgende keer een reisgids meebrengen.” Ach ja, denk ik, waarom ook eigenlijk niet.

Woensdag

Al een paar dagen ben ik van plan om een kerstboom te kopen en telkens komt er iets tussen. Maar vandaag was ik vastbesloten om het nu eindelijk te doen. Ik liep langs de kerstbomen op het pleintje; het was heerlijk weer voor een decemberdag en er hing de prikkelende geur van dennengroen. Daar zal het wel door gekomen zijn dat ik me ineens zo vrolijk en vol energie voelde.

Ik bekeek de bomen zorgvuldig, eigenlijk vooral om het plezier ze aan te raken en ermee bezig te zijn.

“Denk om de hars,” zei de jongen die ze verkocht, maar het was al te laat, er zat een grote plek op mijn handschoen. Ik vond een boom die niet te groot was en waarvan de takken mooi uitwaaierden. De jongen maakte er een kruis van vurenhout onder en bond de boom voor me op de fiets. Het liep niet echt makkelijk, op die manier en het duurde behoorlijk lang voordat ik thuis was. Ik zette de boom in de keuken, om alvast te wennen aan de binnentemperatuur en haalde de dozen met kerstspullen van zolder. Het leuke ervan is dat het elk jaar opnieuw een verrassing is wat eruit komt. Veel meer dan er in de boom kan, maar dat komt doordat er jaren waren waarin ik er veel bij kocht. Toen Manon ineens de boom met alleen goud wilde versieren. En dat andere jaar waarin een prachtige tint blauw ons leuk leek als kerstversiering. Maar tussen alle uitbundige kleuren zaten in aparte doosjes ook kerstspulletjes van vroeger thuis. Slingers in stoffig matzilver. Grote ballen, met de hand beschilderd. Vogeltjes met staartjes van zijde, die met een clipje in de boom bevestigd konden worden. Ik stalde de mooiste dingen uit op tafel en besloot dat ik geen boom in één kleur wilde, maar een ouderwets bonte boom. Ik haalde de boom naar binnen en vouwde een linnen kleedje met geborduurde kerstklokken erop over het houten kruis. Toen ging ik versieren. Eerst de elektrische kaarsjes, wat een heel werk was om alle draadjes zo onzichtbaar mogelijk weg te werken. En toen de versieringen. En al die tijd liep ik zacht te neuriën. Omdat het Kerstmis wordt en allebei mijn kinderen dan voor het eerst sinds een paar jaar weer bij me zullen zijn.

Vrijdag

Manon belt om te vragen hoe het met me gaat. Haar vaste inleiding als ze iets op haar hart heeft dat ze met mij wil delen. Toch duurt het nog wel tien minuten voordat ze erover begint. Ze heeft een gesprek gehad met Joris, zegt ze. Ze waren allebei niet blij met de sfeer tussen hen, waarvan Robbie de dupe dreigde te worden. In het begin verliep het gesprek stroef, maar daarna konden ze eigenlijk over alles praten wat hen dwarszat zonder dat er ruzie van kwam.

“En daar had ik ook weer moeite mee, mam. Dat we nooit goed konden praten toen we nog bij elkaar waren en nu het over is ineens wel,” zegt Manon. Ze hebben gepraat over Robbies jaloezie op de baby en Manon heeft eerlijk gezegd dat ze er moeite mee heeft en er lang niet altijd goed op reageert. Joris zei toen dat het misschien een goed idee is als Willeke ook af en toe meekomt.

“Wij zijn tenslotte met z’n tweeën,” zei hij.

“We kunnen dan de aandacht een beetje spreiden, misschien dat Robbie dan op een wat leukere manier kan wennen aan het feit dat Willeke er is.”

“En dat schoot verkeerd, mam,” zegt Manon.

“Ik had me nog zo voorgenomen om geen woord aan Ineke te wijden. En nu begon hij over haar, terwijl we net zo’n goed gesprek hadden.”

“Wat heb je gedaan?” vraag ik.

“Eerst ruziemaken en toen huilen,” zegt Manon verdrietig.

“Ik kon mezelf niet meer inhouden. Joris is boos weggegaan. Dat hele gesprek is dus voor niets geweest. Nu denkt hij vast dat ik hem terug wil en dat is niet zo.”

“Wat is het dan wel?” vraag ik.

“We waren met z’n tweeën aan het praten over onze kinderen. Daar heeft zij niets mee te maken,” zegt Manon.

“Ze woont met Joris samen, Manon, dus heeft ze ook met de kinderen van Joris te maken. Of ze het leuk vindt of niet. En of jij het leuk vindt of niet.” En ik denk aan de woorden van Moniek, tijdens ons laatste telefoongesprek.

“Zo gaan die dingen nu eenmaal.” Het is stil aan de andere kant van de lijn. Dan zegt Manon met een klein stemmetje: “Wat moet ik nou doen? Ik wil geen ruzie met Joris. Ik was juist zo blij dat we eindelijk weer eens gewoon konden praten.”

“Zeg dat dan tegen hem, de volgende keer dat hij Robbie komt halen,” zeg ik.

“Hij kent je zo goed. Hij begrijpt best dat het voor jou allemaal ook niet meevalt.”

“Denk je?” vraagt ze, met een vleugje hoop in haar stem.

“Ik weet het wel zeker,” zeg ik. Met meer overtuiging dan ik voel.

Zondag

“Zit jij alvast een beetje Kerstmis te vieren?” zegt Manneke. Ik heb haar uitgenodigd om te komen eten. De laatste weken heb ik haar niet veel gezien, maar toen ik haar een paar dagen geleden aan de telefoon had, viel het me op dat haar stem weer iets helderder en minder somber klonk. Ze ziet er vanmiddag ook een stuk beter uit dan de laatste keer dat ik haar zag. En een stuk slanker.

“Ik heb alleen maar trek in eten als ik me goed voel,” heeft ze een keer gezegd. Kon ik maar hetzelfde zeggen. Elke crisis in mijn leven is altijd gepaard gegaan met buien van een niet te stillen eetlust. Toen het voorbij was met Daniël ben ik in de maanden erna vijf kilo aangekomen. Wat een gevecht om dat er weer af te krijgen! “Dat jij een kerstboom hebt,” verbaast Manneke zich.

“Ik vind dat zo’n gedoe. De kinderen komen zeker met Kerstmis?” Ik zeg dat ze inderdaad komen, maar dat ik anders ook een boom gekocht zou hebben.

“Voor jezelf alleen?” vraagt Manneke.

“Waarom niet voor mezelf alleen?”, zeg ik. Ze haalt haar schouders op. Zegt dan dat ze werkelijk geen reden zou weten om zichzelf te verwennen.

“Daar hoefje toch niet speciaal een reden voor te hebben,” zeg ik.

“Omdat je alleen bent, hoef je jezelf toch niet te straffen door het ook nog ongezellig te hebben?”

“Ik zou er alleen maar somber van worden, om in m’n eentje bij een kerstboom te zitten,” zegt ze. Ik hoor aan haar stem dat de goede stemming waarin ze binnenkwam snel bezig is te verdwijnen.

“Wil je een glas wijn?” vraag ik. Ze kijkt op haar horloge en vindt dat het wel tijd is voor een glaasje van het een of ander. En dan gaat ze op een stoel zitten, met uitzicht op de boom en kijkt er lang en nadenkend naar, terwijl ik heen en weer loop met glazen en de fles wijn en zoutjes.

“Jaap is vorige week bij me geweest,” zegt ze, als ik naast haar zit.

“We hebben de laatste tijd weer zo’n goed contact met elkaar. We hebben nooit goed met elkaar kunnen praten, niet over de dingen die er werkelijk toe deden, maar ineens lijkt het alsof er een barrière weg is.” Ze aarzelt.

“Hij heeft voor het eerst verteld wat het voor hem heeft betekend, dat we geen kinderen konden krijgen. Dat heeft hij nooit willen zeggen, omdat het aan mij lag. En hij was bang dat ik nog ongelukkiger zou worden dan ik al was, als ik zou weten hoe kapot hij ervan was.”

Ze kijkt me aan.

“Vreemd hè? Ik had nooit gedacht dat we nog eens bij elkaar zouden zitten en zeker niet dat het mogelijk zou zijn om zulke gesprekken te hebben. Maar ik ben er zo blij mee. Alleen toen hij wegging en ik me realiseerde dat hij naar zijn gezin ging, naar Sonja en de kinderen, toen had ik het even moeilijk. De tegenstelling tussen zijn leven en het mijne is zo groot en daar werd ik ineens weer mee geconfronteerd. Maar dat moet dan maar. Ik heb het liever zo dan dat ik hem niet meer zie.”

Ze zweeg, maar ik kon zien dat haar verhaal nog niet klaar was.

“Als hij was gebleven,” zei ze, “zou het zijn geweest alsof al die jaren dat we apart geleefd hebben, er niet waren geweest. Dat voelde ik ineens zo sterk. Begrijp jij daar iets van? We leven al zoveel jaren niet meer bij elkaar en toch is het zo vertrouwd als hij er is. Ik vraag me af of hij hetzelfde voelt. En waarom hij ineens weer bij mij op bezoek komt. Maar ik heb het hem niet gevraagd. Ik denk dat hij zich dan ongemakkelijk had gevoeld. Mijn gevoel zei me in elk geval, dat ik die vraag niet moest stellen. Ik was bang dat ik er iets mee zou verknoeien.” Ze maakt een lichte beweging met haar schouders.

“Ik heb geleerd om met heel weinig blij te zijn. En dat Jaap weer langskomt, is trouwens niet weinig, Anne-Wil, hij betekent nog steeds zoveel voor mij!”

Maandag

Ik heb een kerstmenu samengesteld en het was heerlijk om in mijn kookboeken te bladeren en te bedenken wat ik de kinderen voor zou zetten. Ik weet dat we alledrie ook zouden genieten van een stamppot boerenkool en dat ik me voor de kinderen echt niet hoef uit te sloven. Maar ik heb er zin in om weer eens bijzondere gerechten klaarte maken en ik speel zelfs met de gedachte om een kerstbrood te bakken voor het ontbijt op eerste kerstdag.

In mijn achterhoofd zit de bezorgdheid dat er misschien iets tussen zal komen. Het zou niet de eerste keer zijn dat Manon of Bart op het laatste moment de plannen verandert. Maar de dagen gaan voorbij en de keer dat Manon belt, zegt ze hoe ze zich op Kerstmis thuis verheugt. Bart zal haar halen met de auto, zodat het vervoer van de reiswieg, het kampeerbedje en de andere onderdelen van de volksverhuizing, zoals zij het noemt, geen probleem zal zijn.

Woensdag

Nog een paar dagen en we glijden de nieuwe eeuw in.

“Volgende week kan ik zeggen dat ik in de vorige eeuw kinderen heb gekregen, mam!” zegt Manon door de telefoon tegen mij. Zelf had ik ook al bedacht dat Rob en onze liefde voor elkaar binnenkort tot een andere eeuw zullen horen dan die waarin ik zelf leef. In de vorige eeuw ben ik weduwe geworden…Het is alsof het Rob nog verder van mij verwijdert. Ik ben niet erg bezig met het nieuwe millennium. Natuurlijk is het bijzonder, een nieuwe eeuw. Alleen al omdat je nu boven een brief het jaar 2000 mag vermelden. Verder lijkt het me net zoiets als andere jaren. Het wordt twaalf uur, je wenst elkaar een gelukkig nieuwjaar en dan komt de salade op tafel. Of zoiets. De opwinding van mensen over het millenniumfeest kan ik mij nauwelijks voorstellen.

In de krant las ik dat veel mensen zich voorstellen in de nacht voorafgaande aan het millennium historische seks te beleven. Geen idee wat ik me daarbij moet voorstellen.

“Misschien verkleden ze zich,” opperde Ellen, voordat ze een lachbui kreeg. Ze heeft voorgesteld dat we bij haar komen die avond. Bart, Manon en de kinderen en ik. Sandra en Martin en hun kinderen zullen dan ook komen. Een groot, voornamelijk jong gezelschap.

Leek me een leuk idee, maar Bart was de eerste die afhaakte.

“Sorry mam, maar een paar vrienden geven een groot feest en daar wil ik eigenlijk liever naar toe. Je vindt het toch niet erg?” Nee, erg natuurlijk niet, maar wel jammer. Want ik heb toch het gevoel dat ik mijn kinderen op de drempel van de nieuwe eeuw wel even zou willen omhelzen. Niets aan te doen, ik kan het me zo goed voorstellen dat zo’n familieavondje hem bij voorbaat ai benauwt.

Bovendien hebben we net een familie-avond achter de rug. Kerstavond met Bart, Manon en de kinderen. Een heerlijke avond, van het begin tot het einde. Ze bleven slapen in hun eigen kamer en dat alleen gaf ze al een geweldige kick, zeiden ze. We zongen kerstliedjes bij de boom, voor Robbie. Ik zag de lichtjes weerkaatst in zijn grote, verbaasde ogen. Hij genoot van de boom, de kaarsjes, het bijzondere. Ik had aan de laagste takken chocoladekransjes gehangen aan rode linten en het was aandoenlijk om te zien hoe voorzichtig hij ze van de boom haalde. Van jaloezie richting Willeke had hij gelukkig geen last. Er was oma en er was die grote spannende oom Bart, die zich veel met hem bemoeide. Zodat Manon ongestoord met Willeke in haar armen rond kon lopen om haar alle bijzondere dingen te wijzen. Willeke ontdekt de wereld…! Het was zo goed om te voelen dat ik niet de enige was die zich gelukkig voelde. Nu, met het komende oudejaar ligt het anders. Vroeger was dat een familie-avond, waarbij zelfs mijn grootouders aanwezig waren. Soms waren we met bijna twintig mensen, er werden spelletjes gedaan en in mijn herinnering was het uitbundigste feest van het jaar. Maar tegenwoordig vieren kinderen het feest met leeftijdsgenoten. Ellen, die een beetje gemopperd had omdat Bart niet kwam, werd een dag later opgebeld door Sandra die vertelde dat ze naar een feest ging van vrienden.

“Breng je de kinderen bij mij?” vroeg Ellen. Maar dat hoefde niet. Er kwamen allemaal vrienden met kinderen. “Zoals Manon,” zei ze. Dus dat wist ik ook meteen, want om de een of andere reden krijg ik berichten over Manon vaak te horen via Ellen. Dit keer moest ik er eigenlijk een beetje om lachen. Arme Manon, die kan ook geen plan maken of het wordt met veel tamtam aan mij doorverteld. Hoe dan ook, het ziet er naar uit dat Ellen en ik met z’n tweeën het nieuwe millennium in zullen gaan. En dat zal ook wel gezellig worden.

Donderdag

‘s-Ochtends wordt in de boetiek een enorme mand bezorgd waarin ik door het cellofaan heen een fles champagne, kazen en veel blikjes zie. Het kaartje erbij zegt dat het van Cora afkomstig is. Aan het einde van de middag stapt ze zelf naar binnen.

“Ik wilde je persoonlijk een heel gelukkig nieuwjaar wensen, Anne-Wil,” zegt ze.

“Ik vind het zo jammer dat onze samenwerking afgelopen is. Ik heb heel veel aan je gehad, in de zaak en privé, dat wilde ik je toch even komen zeggen.” We kijken elkaar even aan en dan slaan we tegelijkertijd onze armen om elkaar heen.

Vrijdag

Op de laatste dag van het oudejaar wordt er een enorme boeket rode rozen bezorgd.”Veel geluk in het nieuwe millennium. “Daniël’ staat er op het kaartje. Ik sta ermee in mijn handen en merk tot mijn verbazing dat ik een brok in mijn keel heb.

 

EINDE