BEGIN

Maandag

Barts plannen zijn weer gewijzigd. Of liever, die van Jaap. Eerst had hij Bart dringend nodig bij een nieuwe vestiging in Nederland, maar ineens is er iemand in het bedrijf in Manchester ernstig ziek geworden. Of Bart voorlopig kan invallen. Bart vertelt het door de telefoon. Hij klinkt teleurgesteld.

“Ik had wel weer eens een tijdje thuis willen zijn,” zegt hij.

“Thuis?” vraag ik.

“Nou ja, in Nederland,” zegt hij.

“Gewoon even weg hier. Ik zou mijn vrienden wel weer eens willen zien. Tenminste, als het nog steeds mijn vrienden zijn. Met Lynn in de buurt houd je niet veel mensen over.” Sinds hij gebroken heeft met Lynn, komen er steeds vaker van die wrange opmerkingen naar boven.

“Je kunt toch tegen oom Jaap zeggen dat je liever niet naar Manchester wilt,” zeg ik. Maar volgens Bart kan hij dat niet maken.

“Ik had bijna geen opleiding, mam. Ik heb alles in de praktijk kunnen leren dankzij oom Jaap,” zegt hij. Hij heeft nauwelijks neergelegd of Manon belt.

“Nog steeds alles goed met Daniël?” vraagt ze. En als ik bevestigend antwoord, zegt ze verbaasd dat het lang is, al een paar weken zonder problemen, die Daniël toch. Ik lach er een beetje om, maar eigenlijk voel ik me op mijn hart getrapt. Ik wist niet dat het voor mijn omgeving zo duidelijk was dat Daniël de laatste tijd niet zo standvastig was als ik zou willen. Oud en nieuw bij zijn ouders was een succes. Hij had mij van tevoren niets verteld en ik was verbaasd toen we het kleine straatje inreden en hij de auto voor een rijtjeshuis parkeerde. De voordeur ging open toen we halverwege het kleine tuintje waren.

“Jongen!” en daar stond zijn moeder, een mollige, grijze vrouw met een lief gezicht. Ze sloeg haar armen om hem heen.

“Is dit nou Anne-Wil?” En ze nam mijn hand tussen de hare en zei: “Welkom, kind.” Daniels vader wachtte ons op in de gang. Lang en mager, met oplettende ogen achter een bril met dikke glazen.

“Je zou een ander jasje aandoen,” zei zijn vrouw verwijtend.

“Kijk nou toch eens naar die vlekken.” Even later zaten we binnen. Daniels moeder zette koffie en appeltaart voor me neer.

“Misschien wil ze niet, moeder,” zei Daniël.

“Onzin,” zei z’n moeder, “iedereen wil dat.” Ik voelde mij wonderlijk op m’n gemak bij deze mensen. En zelfs de onderzoekende blik van Daniels vader, die ik af en toe op me voelde rusten, deerde me niet. Eén keer keek ik terug en we glimlachten tegen elkaar.

Toen ik na het eten met Daniels moeder de vaat deed, zei ze, met haar handen diep in het sop: “Vader en ik waren benauwd dat hij weer met een soort Barbara zou aankomen. Een vrouw die niet tegen hem op zou kunnen. En dan komen Daniels slechtste eigenschappen naar boven. Hij heeft haar zoveel verdriet gedaan, maar ze accepteerde ook alles van hem. Dat moet jij nooit doen, kind. Denk erom!” En ik zei dat ik erom zou denken. Gelukkig kwam Daniël toen net de keuken in, want het gesprek ging een richting op die mij een ongemakkelijk gevoel gaf.

Woensdag

Het is eigenlijk een wonderlijke toestand: met Moniek ben ik oma van dezelfde baby en Ellen en ik worden oma van verschillende baby’s die ongeveer tegelijkertijd zullen worden geboren. Ellen geniet ervan. Elk gesprek dat ze met Sandra heeft gehad, vertelt ze onmiddellijk aan mij door. Is Manon erg aangekomen? De verloskundige van Sandra vond dat ze te zwaar was geworden. En heeft Manon ook al een pretecho laten maken? Zo schattig om dat kindje in de baarmoeder te zien, ook al moet je goed kijken, want op het eerste gezicht zie je alleen maar strepen en vlekken. En zo gonzen de verhalen heen en weer.

Af en toe word ik er verschrikkelijk moe van. Hoe leuk en belangrijk het ook allemaal is, het leven bestaat uit meer dan uit oma worden. En als Ellen voor de derde keer in een week onverwacht op bezoek komt, zeg ik tegen haar dat ik van plan was deze avond een boek te gaan lezen en dat ik hoe dan ook geen zin heb om weer te praten over dikke buikjes, echo’s en kinderuitzetten. Ik maak me zorgen over Inez, die voor mijn gevoel in korte tijd veel ouder is geworden, maar blijft volhouden dat het geweldig goed met haar gaat. Het knaagt aan me dat Bart in zijn telefoongesprekken zo’n eenzame indruk maakt. En ik weet dat Daniël moeite heeft met de houding van Sander, die het liefste zou willen dat hij thuis zou komen wonen om Barbara bij te staan. Het zijn dingen die mij bezighouden en dat probeer ik Ellen uit te leggen. Maar ze zegt koel dat ze begrijpt dat ze te veel is en vertrekt zonder afscheid te nemen.

Donderdag

Het gaat niet goed met Inez. Ik belde haar op vanuit de boetiek en schrok van haar zwakke stem en de afwezige manier waarop ze met me praatte. Meteen na het sluiten van de winkel ben ik in de trein gestapt. Ik hebeen onheilspellend gevoel als ik door de stille lanen naar het tehuis loop. Bij de receptie verwacht ik dat iemand me tegenhoudt om me erop voor te bereiden dat Inez is gestorven. Maar de receptioniste groet me vriendelijk en als ik aan de deur van Inez’ kamer klop, hoor ik haar zachte stem ‘Kom maar binnen’ zeggen. Inez zit in de grote stoel van vader. Ik zie aan haar gezicht dat ze oprecht blij is me te zien. Ze ontwijkt mijn vraag hoe het met haar gaat. Dat vindt ze zo’n onbelangrijk onderwerp, daar is nou echt helemaal niets over te zeggen. Er wordt goed op haar gezondheid gelet, ze krijgt alle zorg die nodig is, dus wat valt er dan nog te praten? Ze vraagt of ik haar wil vertellen over het laatste boek dat ik heb gelezen.

“Ik kan me niet meer concentreren, zelfs met een krantenartikeltje heb ik moeite.” Als ik aan het vertellen ben over het boek van een Vlaamse schrijfster dat ik aan het lezen ben, vraagt ze ineens of Daniël wel goed voor me zorgt. Ze ziet mijn verbaasde gezicht en zegt: “Je hebt er de laatste tijd zo vaak ongelukkig uitgezien, dat moet met Daniël te maken hebben. Weet je wel zeker dat je juist hebt gekozen? Kees zou heel goed voor je zorgen, dat weet je toch? Hij is zo aardig. Zelfs voor mij, terwijl ik niet eens familie van hem ben. Hij komt me halen om een eindje door het park te wandelen. Het zou me niet verbazen als sommige mensen denken dat zijn moeder nog steeds leeft en dat hij heer in een rolstoel duwt.” Er glijdt een lachje over haar gezicht, ik kan zien dat ze het een vermakelijke gedachte vindt. Maar dan wordt ze weer ernstig.

“Waarom ben je toch zo afwijzend tegen zo’n aardige man?”, zegt ze met een zucht. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik heb al vaker gemerkt dat het een belangrijk onderwerp voor haar is. Ik zou haar zo gelukkig maken als er iets moois tussen Kees en mij zou ontstaan, maar het kan nou eenmaal niet, ik weet dat ik nooit zulke gevoelens voor hem zal hebben. Dat heb ik al zo vaak proberen uit te leggen en ook nu doe ik weer een poging. Maar ze doet haar ogen dicht, als teken dat ze er niet verder over wil praten. Zo zitten we naast elkaar, de kamer zacht verlicht door een schemerlamp en buiten de lantarens die plekken in het park zichtbaar maken.

Vrijdag

Kees aan de telefoon. Hij heeft van Inez gehoord dat ik gisteravond bij haar was en dat ik naar hem heb geïnformeerd. Vandaar dat hij even belt om me zelf te vertellen hoe het met hem gaat. Ik zwijg verbijsterd. Ondertussen vertelt Kees dat het redelijk goed gaat. Hij mist zijn moeder nog steeds, maar de ergste pijn van het verdriet is voorbij. In Inez heeft hij iemand gevonden met wie hij kan praten. Een fantastische vrouw, zegt hij. Dan vraagt hij hoe het met me gaat. Ik zeg dat het goed gaat.

“En met je vriend?” vraagt hij. Ik zeg dat het daar ook heel goed mee gaat.

“Ik bedoel natuurlijk tussen jullie tweeën,” zegt hij een beetje ongeduldig.

“Goed,” zeg ik. Ik hoor zelf hoe vervelend mijn antwoorden klinken en dat is werkelijk mijn bedoeling niet. Maar er komen geen andere antwoorden in me op.

Ik denk aan de zwijgzame etentjes die we hebben gehad. De moeilijke stiltes waarin we allebei koortsachtig zaten te bedenken waar we het nu weer eens over zouden kunnen hebben. Ik weet dat Kees een lieve man is, goud waard, vast en zeker zorgzaam en behulpzaam. Maar het is niet genoeg. Het verdriet dat ik de laatste tijd door Daniël heb gehad, valt weg tegen de gelukkige uren, niet meer dan momenten soms. Ik merk dat er alweer een hele tijd wordt gezwegen door ons allebei.

“Kees,” zeg ik, “als je een keer in de buurt bent, kom dan langs. Ik zou het gezellig vinden je weer eens te zien. Maar bel dan eerst even naar de boetiek, ik ben niet altijd thuis ‘s-avonds.” Ik hoor de vreugde in zijn stem. Ja, dat zou hij ook erg leuk vinden, hij schrijft meteen het nummer van de boetiek op en is het dan een idee om ergens te gaan eten samen? “We zien wel als het zover is,” zeg ik.

“Dat is sneller dan je denkt,” zegt hij. En daar twijfel ik niet aan.

Zondag

Manon heeft gevraagd of ik vandaag bij haar kan komen. Joris heefteen dag met zijn jaarclub. Zij zou mee kunnen, maar dan moet ze Robbie ergens onderbrengen en ze ziet op tegen het gedoe.

“Het is altijd zo’n verhuizing als ik Robbie ergens naartoe breng,” zegt ze.

“Vooral nu ik weer zwanger ben. Ik word gewoon een beetje saai, mam! Maar het bevalt me best. Breng je Dinky mee? Dat vindt Robbie zo leuk.” Ik beloof het. Als een jong hondje kruipt Robbie achter Dinky aan en rolt over hem heen. In het begin trok hij ook aan Dinky’s oren, maar dat leverde hem zo’n streng “nee!”op van Manon, datzijn lip ging trillen en er dikke tranen over zijn wangen rolden. Maar ik ben het met Manon eens, een kind kan in z’n onschuld een hond zoveel pijn doen dat die van de schrik toehapt. En wat moet je dan? Ik verbaasde mij er trouwens over hoe snel Robbie leerde dat oortjes trekken verboden was. Voor alle zekerheid laten we de twee nooit alleen in de kamer. Pas ‘s middags, als Robbie moe gespeeld in z’n bedje ligt, kunnen Manon en ik een beetje praten. Ze vertelt dat ze nog niet weet hoe ze het met haar baan zal regelen, als de baby er is.

“Jóris vertrekt voor dag en dauw naar zijn werk,” zegt ze.

“Ik moet dus in m’n eentje zien hoe ik het voor elkaar krijg. Twee kinderen naar de crèche en op tijd achter m’n computer zitten. En ze ‘s middags weer halen natuurlijk. Dat zit me soms zo dwars, mam. We krijgen samen kinderen, maar als ze er eenmaal zijn, ben ik degene op wie het meeste werk neerkomt.” Ik zeg dat het vroeger ook zo was en ineens wordt ze kwaad.

“Het is niet meer vroeger. Ik weet niet eens of jij ooit een baantje hebt gehad, maar in elk geval heb je nooit meer een voet in de maatschappij gezet sinds Bart en ik zijn geboren. Huisvrouw en moeder! Fijn als je er tevreden mee bent, maar ik wil een beetje leven voor mij alleen hebben. Iets dat ik voor mezelf doe en niet voor de kinderen of voor Joris. Is dat zoveel gevraagd? Maar Joris praat al net zo ouderwets als jij. Ik heb gevraagd of hij niet een dag korter kan gaan werken. Er zijn toch wel meer mannen die dat doen? Hij een dag korter, ik een dag korter, dan blijven er nog maar drie dagen crèche over. Of misschien vind ik wel iemand die thuis voor de kinderen wil zorgen, die drie dagen. Maar er valt niet over te praten. Een man die een dag korter gaat werken kan z’n carrière wel vergeten, zegt Joris. Einde verhaal.”

“Ik dacht dat het zo goed ging tussen jullie,” zeg ik.

“Mam, het gaat fan-tas-tisch tussen ons, als ik hem maar niet te veel op z’n huid zit met zijn verantwoordelijkheden. Hij wil er gewoon niet aan. Hij is een hartstikke lieve vader, maar wel als het hem uitkomt. Hij wil er niets voor opgeven, niets voor veranderen. Zijn jaarclub, zijn vrienden. Heb ik al verteld dat hij weer is gaan voetballen?Twee avonden in de week trainen en op zondag een wedstrijd. En hij maar denken dat ik dolgelukkig ben als ik met Robbie en een dikke buik langs de lijn kan staan in de wind. Mam, was papa nou ook zo?” Ik kijk haar aan en voel dat ik ineens in verwarring ben. Was Rob ook zo…? Manon bedoelt met die vraag: was hij ook zo egocentrisch? Op die manier heb ik nog nooit over Rob nagedacht. Egocentrisch? Als ik hem nodig had, was hij er. Maar we hadden een heel duidelijke rolverdeling. Ik thuis bij de kinderen en Rob op pad om de kost te verdienen. Als ik niet weet of Rob egocentrisch was, komt het omdat ik nooit iets van hem verlangde. Ik had geen enkele behoefte aan werk buiten de deur; soms sloeg de verveling wel eens toe, maar niet vaak en het ging gewoon weer over.

“Nou, geef eens antwoord?” dringt Manon aan. En ik kan niet anders dan naar waarheid zeggen dat ik het niet weet.

Maandag

“Zo en nu laat ik je voorlopig niet meer gaan!” zegt Daniël, die onverwacht voor me staat en vertelt dat hij me gisteren probeerde te bereiken.

“Waar was je eigenlijk?” vraagt hij.

“Dat moest je eens weten,” plaag ik hem en zie tot mijn verbazing dat mijn grapje verkeerd valt.

“Lieverd, ik kan toch niet steeds maar aan jou melden waar ik naartoe ga?” zeg ik. Hij trekt mij naar zich toe.

“Weet ik ook wel,” zegt hij, “maar ik kon het eigenlijk niet goed hebben. Ik een vrije dag en jij onvindbaar.”

“Had je maar bijtijds moeten bellen,” zeg ik luchtig. Met het prettige gevoel dat de rollen voor één keer zijn omgedraaid.

Dinsdag

Natuurlijk is het weer goed met Ellen. Ik ben naar haar toe gegaan om te zeggen dat ik wel wat minder rechtstreeks had kunnen zijn met mijn opmerking dat “ze alleen nog maar over de zwangerschappen van Sandra en Manon kan praten.” Ellen zei dat ze niet boos had moeten weglopen. En dat ik gelijk had. Maar ze wilde wel weten, hoe vaak ze dan wel over die zwangerschappen mag praten. Ik zei dat het geen kwestie is van ‘mogen,’ maar dat er ook nog andere dingen zijn die me in beslag nemen. Dat kon ze zich heel goed voorstellen.

“Ik wou dat ik ook van die andere dingen had, maar eerlijk gezegd vind ik niets belangrijker dan dit,” zei ze. Ondertussen stonden we in de keuken, waar Ellen koffiezette. Soms vraag ik me af hoe mannen hun ruzies bijleggen. Bij vrouwen komt er meestal koffie aan te pas. En als een ruzie dan ook nog in de keuken wordt uitgepraat, komt het hoe dan ook goed. Mannen schijnen weinig woorden vuil te maken aan een ruzie. Ik heb ergens gelezen dat die een conflict in een paar zinnen kunnen bijleggen.

Jaap vertelde eens—in de periode dat zijn huwelijk met Manneke op de klippen liep—dat hij heus niet de enige man is die het haat om over relationele problemen te praten. Maar dat alle mannen die hij kent daar net zo over denken. Het is een onderwerp waarin ik mij pas ben gaan verdiepen sinds Daniël en ik regelmatig aanvaringen hebben. Met Rob was ik simpelweg nog niet in het stadium beland dat we onenigheden hadden.

“Hij klinkt als een soort heilige,” zei Manon laatst een beetje teleurgesteld. Want iedere keer als zij ‘mannengedrag’ wil toetsen aan dat van haar vader, kan ik er niets over melden. Rob en ik waren nog in een verliefd stadium toen hij verongelukte. Hij zat nog niet tot over zijn oren in het werk en bovendien vond hij het gewoon leuk om met de kinderen bezig te zijn als hij thuis was.

“Zat Joris maar een beetje zo in elkaar,” zei Manon spijtig.

“Maar mam, was het niet een beetje saai, zo’n ideale man?” En ik kon met de hand op mijn hart zeggen dat het niet saai was. Dat ik mij werkelijk nooit heb verveeld met Rob. En dat het enige negatieve wat ik—in terugblik—erover kan zeggen is, dat het allemaal veel te kort heeft geduurd.

Woensdag

Soms komt Daniël laat op de avond binnenvallen met een bepaalde uitdrukking op zijn gezicht. Hij kijkt anders dan ik van hem gewend ben en zijn stem klinkt anders. Het duurde even voordat ik begreep dat hij op zo’n moment net bij Barbara op bezoek is geweest. De eerste keren dat hij zwijgend en in zichzelf gekeerd op de bank zat, kon ik het niet plaatsen. Totdat hij een keer begon te praten over de manier waarop ze met haar ziekte omgaat. Hij vertelde wat het hém deed. Hij is een paar keer met haar meegegaan toen ze bestraald moest worden. Hij heeft gezien hoe moe ze naderhand was en vindt het moeilijk om in dat uitgeputte vogeltje de vrouw te herkennen met wie hij getrouwd is geweest. De moeder van hun twee kinderen.

Hij vertelde ook dat ze het prettig vindt als hij er is. Hoe hij soms een uurtje naast de bank zit, waarop ze ligt te rusten en dan haar hand vasthoudt.

“lk kan het niet uitleggen,” zei hij.

“Er is zoiets bijzonders tussen ons. Van jou hou ik op een heel andere manier. Het bijzondere tussen jou en mij is op heel andere dingen gebaseerd. Kun je het een beetje begrijpen?” Ik zei dat ik dat kon en ik meende het. Ik ben blij dat Daniël er zo open over praat. Dat neemt niet weg, dat ik er soms toch een beetje moeite mee heb.

De intimiteit tussen Daniël en mij voel ik als iets unieks. Ik had niet gedacht dat hij tegelijkertijd zo’n intens gevoel met iemand anders zou kunnen hebben. Ik weet dat ik daar niet jaloers op hoef te zijn. Ik schaam me voor de gedachte alleen al dat ik jaloers zou zijn op een vrouw die zo ziek is! En toch zit ik ermee.

Ik merk dat ik voor Daniël degene ben bij wie hij kan uitrusten. Met wie hij kan praten over zijn zorgen om Barbara en niet te vergeten Sander, die zich onmogelijk gedraagt omdat hij de situatie niet aankan. Ook dat is een geweldige binding tussen Barbara en Daniël. Wat moeten ze met hun zoon, die weigert om op eigen benen te staan, zich van niemand iets aantrekt en zich regelmatig honds gedraagt ten opzichte van Barbara. Daniël denkt dat hij zich indekt tegen het grote verdriet dat misschien gaat komen. Ik vind dat een prachtige psychologische verklaring, maar wat heb je eraan. En wat heeft Barbara eraan als ze weer eens in tranen achterblijft als Sander na een scheldpartij kwaad het huis verlaat?

Donderdag

Ik draai Barts nummer in Manchester. Een vrouwenstem die me bekend voorkomt zegt: “Hello?” Ik noem mijn naam en vraag naar Bart. Stilte aan de andere kant van de lijn. Dan de stem van Bart. Hij klinkt zenuwachtig, voelt zich duidelijk opgelaten met mijn telefoontje. En nog vermoed ik niets. Pas als hij heeft neergelegd, nadat hij heeft verteld dat hij nu even geen tijd heeft om met mij te praten, maar dat hij me zo snel mogelijk terug zal bellen, begint het te dagen. Lynn is bij hem op bezoek.

Ik denk aan alles wat hij over Lynn heeft verteld. Hoe ongelukkig hij is geweest met haar. Hoe hij bijna al zijn vrienden door haar is kwijtgeraakt en iedere pond die hij verdiende. Hij was zo blij en opgelucht dat hij eindelijk van haar afwas. Hoe vaak heeft hij dat niet gezegd, de laatste keren dat ik hem sprak? Kennelijk was het op de een of andere manier nog niet echt over. En Bart schaamt zich daarvoor, dat is duidelijk.

Vrijdag

Kees belt om aan te kondigen dat hij langs wil komen. Dat hadden we toch afgesproken? Of meende ik dat niet? Ik zeg dat ik het natuurlijk wél meende en dat het me gezellig lijkt om elkaar weer eens rustig te spreken. Maar dat ik wel de hele zaterdag moet werken. Dat geeft niet, zegt hij. Hij zal om een uur of zeven komen. Zullen we dan ergens gaan eten? Ik zeg dat ik wel wat zal maken, iets simpels en hij zegt dat hij dat natuurlijk veel leuker vindt, bij mij thuis. Hij eet als vrijgezel al zo vaak buiten de deur. We leggen neer. Ik denk aan Inez, die als grootste wens heeft dat er iets moois zal ontstaan tussen Kees en mij. Soms heb ik het idee dat ze achter de schermen probeert die situatie een handje te helpen. Hoe het ook zal gaan tussen Daniël en mij, Kees zal nooit de man zijn voor wie ik zal vallen.

Zaterdag

Ellen is langsgekomen in de boetiek en heeft een afgeprijsd pakje gekocht. Het staat haar geweldig.

“Nu heb ik toch wel een kop koffie verdiend?” zegt ze. Die staat al klaar. Ellen vraagt of ik deze avond bij haar kom. Er is een leuke film op de televisie en het is hoe dan ook gezellig om elkaar weer eens een avond te zien. Ik vertel dat Kees komt en ze vraagt zich hardop af hoe ik het toch klaarspeel: altijd heb ik mannen om me heen en kijk eens naar andere vrouwen, die zitten jaren alleen omdat er gewoon niet genoeg mannen zijn voor vrouwen van onze leeftijd. Ik moet erom lachen. Allemaal toeval, zeg ik. Daniël ben ik in de schouwburg tegengekomen en Kees in het tehuis waar vader en Inez zaten. Bovendien was ik niet op zoek naar een vriend. Misschien is dat het verschil? “Onzin!” zegt ze kordaat.

“Jij hebt gewoon iets dat mannen trekt, niet al te opvallend, niet al te intelligent. Gewoon een lieve vrouw.” Ik kijk haar onderzoekend aan. Wat ze zegt, klinkt niet bepaald als een compliment, maar ze is volkomen oprecht.

“En jij dan?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Ik sloof me te veel uit als ik een man zie die me bevalt. Altijd bang dat een ander hem voor m’n neus wegkaapt. En dat gebeurt dan ook prompt. Dat ik ook best een aardige vrouw ben, merk je pas als je me langer kent. En zolang duurde het nooit met mijn vriendjes.” Ze maakt een berustend gebaar. Er komt een echtpaar de boetiek binnen en ik sta op.

“Leuke man,” fluistert Ellen. En met een zucht: “Ook weer bezet!”

Zaterdag

Ik heb gisteravond de soep en de ovenschotel gemaakt, die ik Kees ga voorzetten. Het nagerecht heb ik kant-en-klaar gehaald bij de traiteur, in dezelfde straat als de boetiek. Kees is stipt op tijd. Hij heeft bloemen bij zich en een fles wijn. Hij zoent me op beide wangen en kijkt handenwrijvend om zich heen.

“Weet je dat ik me op deze avond heb verheugd?” zegt hij.

“En zal ik nu eerst maar eens de haard aanmaken?”

Zondag

De avond met Kees is gezelliger dan ik had verwacht. Hij vertelt veel. Over zijn vriendschap met Inez en de verhouding met zijn moeder en hoe hij haar mist nu zij er niet meer is.

“Het is zo vreemd, de laatste jaren kon ik eigenlijk geen gesprek meer met haar voeren. Het enige wat ik nog kon doen, was ervoor zorgen dat ze regelmatig buiten kwam. Ik weet niet eens of ze dat wel prettig vond. Je verzint dingen waarmee je hoopt iemand een plezier te doen. Ik zat ook avonden bij haar in de kamer. Daar kon ik tenslotte net zo goed naar de televisie kijken als thuis. Dan zat zij te slapen in haar stoel en ik zat naast haar. Ik weet niet hoe dat zit, tussen ouders en kinderen. Ik heb zelf nooit kinderen gehad en nu zal het er wel niet meer van komen ook. Maar wat ik van mezelf heb gemerkt, is dat de liefde voor je ouders gewoon blijft bestaan. Ook als ze oud zijn en dement en je geen normaal contact meer met hen kunt hebben. En dat gevoel voor haar, dat kan ik nou een beetje kwijt bij Inez.” Hij haalt zijn schouders op.

“Hou je van scrabble?” De overgang is zo plotseling dat ik niet zo snel weet wat ik moet zeggen.

“Spelletjes,” zegt Kees, “dat heb ik nou altijd zo leuk gevonden. Ik had kind in een groot gezin moeten zijn of zelf een huis vol kinderen moeten hebben. Het schoot me ineens te binnen dat we misschien een spelletje kunnen doen.” Een kwartier later zitten we met het bord tussen ons in. Ik heb het in geen jaren gespeeld, ben helemaal de handigheid verloren om woorden te maken.

Kees is geweldig, die legt het ene prachtige woord na het andere. We zijn helemaal verdiept in ons spel als er wordt gebeld. Geen seconde aan gedacht dat Daniël langs zou kunnen komen. Hij heeft er met geen woord over gepraat, toen hij gisteren opbelde. Maar hij fs het, slaat zijn armen om mij heen en drukt zijn koude gezicht tegen mijn warme wang. Hij is al op weg naar de woonkamer voordat ik hem kan vertellen dat ik bezoek heb. In de deuropening staat hij met enige verbazing naar het huiselijke tafereel te kijken. Het speelbord midden op tafel en de glazen wijn ernaast. Kees is opgestaan en geeft hem een hand. Ik vraag of Daniël iets wil drinken en hij zegt dat hij maar even langskwam en thuis nog het een en ander te doen heeft. Hij werpt een blik op mijn letters en trekt zijn wenkbrauwen op. In totaal is hij nog geen vijf minuten binnen. Als ik weer met hem bij de voordeur sta, zegt hij: “Cactus.” Ik kijk hem verbaasd aan.

“Kun je aanleggen, ben je meteen van die twee e’s af.” Hij zoent mij.

“Ik bel je nog!” Het kost mij nog heel wat tijd voordat ik zie wat Daniël in één oogopslag had gezien.

“Mooi!”, zegt Kees.

“Ben je meteen van die twee e’s af.”

Dinsdag

Na wat aarzelen bel ik Bart maar weer eens op, mezelf afvragend of ik Lynn weer aan de telefoon zal krijgen. Maar ik hoor meteen zijn stem.

“Ha lieverd, hoe gaat het ermee?”

“Goed,” zegt hij. Er is iets afwachtends in zijn stem. En ik herinner me ineens dat hij beloofde me terug te bellen, de laatste keer dat we elkaar spraken en dat niet heeft gedaan. Zou hij nu werkelijk denken dat ik daar een punt van maak? Ik vraag hoe het met zijn werk gaat en ook daar praat hij een beetje afstandelijk over. Geen woord van enthousiasme over wat dan ook. Vrienden heeft hij nog niet gemaakt, daarvoor zit hij er te kort. Misschien komt het nog. Hij klinkt niet alsof hij daar zelf in gelooft. Ik zie ineens het beeld voor me van Bart in een stad waar hij niemand kent en in een bedrijf waar hij de weg nog moet zoeken. Wat zal hij blij zijn geweest dat Lynn hem kwam opzoeken. Tenminste eindelijk weer eens een vertrouwd gezicht. Ineens begrijp ik de situatie beter.

“Heb je er spijt van dat je naar Manchester bent gegaan?” vraag ik. Het is even stil. Dan zegt hij dat hij duizend keer liever weer naar Nederland was gegaan.

“Maar ik kan oom Jaap toch niet laten vallen, hij heeft zoveel voor mij gedaan.” Daar heeft hij het vaker over gehad. En ook al heb ik met hem te doen, ik ben er toch trots op dat hij zijn eigenbelang opzij heeft geschoven omdat hij iets terug wilde doen voor Jaap.

Donderdag

Ik zie meteen dat er iets aan de hand is. Zo opgewonden is Moniek anders nooit. Nu staat ze in de deuropening, handen wrijvend alsof het bitter koud is, blosjes op haar wangen, half lachend en half ernstig. In de gang barst ze al los.

“Je raadt het nooit, Anne-Wil. We gaan verhuizen!” Ik kijk haar sprakeloos aan. Als er iets nooit in mij is opgekomen, dan is het dat Pieter en Moniek ooit weg zouden gaan uit het buurhuis. Voordat ik iets kan zeggen, ratelt ze haar verhaal af. Over de goede baan die Pieter heeft gekregen aan de andere kant van Nederland. Een wonder, want in zijn vak liggen de goede banen niet voor het oprapen. Hij heeft meteen ja gezegd, zelfs zonder er eerst met haar over te praten. Daar zijn een paar harde woorden over gevallen. Maar eigenlijk vindt ze het zelf bij nader inzien ook fantastisch. Ze komen in Noord-Holland te wonen, in een stadje dichtbij de zee, niet ver van haar geboorteplaats. Pieter heeft twee maanden opzegtermijn. Morgenochtend gaan ze de makelaar bellen en natuurlijk meteen op zoek naar een huis in Noord-Holland.

“Het is allemaal zo spannend, Anne-Wil!” Ze ziet mijn gezicht.

“Maar jou zullen we missen. En het buurtje natuurlijk ook. Je moet vaak komen logeren, doe je dat? Het is wel jammer dat we nu nog verder van de kinderen gaan wonen,” haar gezicht betrekt even, “maar ja, zo’n kans moet je grijpen!” Ik kan niet anders dan het met haar eens zijn, maar ik voel een brok in mijn keel als ik haar op beide wangen zoen om haar te feliciteren. Ze is wat kalmer als we samen koffie zitten te drinken.

“Ik dacht dat er nooit meer iets bijzonders met ons zou gebeuren,” zegt ze.

“Het was allemaal zo voorspelbaar. Wel prettig, maar ook saai. En nu ineens gaat alles veranderen.” Ze roert in haar koffie, ineens stil. Ik weet ook niet wat ik verder nog moet zeggen. Het lijkt wel alsof ze, wetend dat ze niet lang meer in deze straat zal wonen, afscheid aan het nemen is. Alsof er nu al een verwijdering is tussen ons. Zij vol van de nieuwe plannen; het verhuizen, het andere leven en ik de achterblijver, die over een aantal jaren nog steeds in deze kamer op deze bank zal zitten.

Het lijkt alsof Moniek mijn gedachten raadt.

“Wie weet hoe kort jij hier nog woont. Je zult toch wel een keer met Daniël trouwen?” Ze kijkt om zich heen.

“Hoe lang woon je hier nu al?”

“Lang,” zeg ik. Ik voel me ineens verslagen en verdrietig.

Pieter en Moniek, goede buren die vrienden zijn geworden, grootouders van hetzelfde kleinkind.

“Ik zal jullie verschrikkelijk missen,” zeg ik en ik voel dat het missen nu al is begonnen.

Vrijdag

Volgende week wordt Robbie een jaar. Ongelooflijk dat het alweer zo lang is geleden dat Moniek en ik midden in de nacht naar het huis van Manon en Joris reden. Ik bel haar op om te vragen wat ik zal meebrengen voor de kleine jarige.

“Hij heeft al zoveel, mam,” zegt ze.

We spreken af dat ik een of ander leuk kledingstuk zal kopen, “op de groei.” En dat ik ook nog iets zal kopen wat niet nuttig is.

“Maar geen speelgoedbeest mam, ik geloof dat hij er vijftien heeft.” Ik weet het, ze zitten naast elkaar in twee rijen op de planken boven de commode.

“Ik voel me wel echt een moedertje,” zegt Manon.

“Een kind dat een jaar wordt en een kind in mijn buik. Het kan niet op!” Ze lacht terwijl ze het zegt. Ik heb tot mijn geruststelling gemerkt dat het nieuwe kindje meer dan welkom is bij Joris en haar. Na de eerste schrik van ‘alweer zwanger’ zijn ze er nu allebei blij mee.

Zaterdag

Cora verschijnt ineens in de winkel. Net op een moment dat het druk is en ze kijkt tevreden naar de vrouwen die keurend langs de rekken lopen. De paskamers zijn bezet en ik heb al aardig wat verkocht. Ik merk dat ze er moe uitziet, een beetje weggetrokken onder het zonnebankbruin. Ze drinkt koffie, kijkt de boeken door, verdwijnt om wat boodschappen te doen en is weer terug als ik net de winkel heb afgesloten en aan het opruimen ben. Zonder inleiding vertelt ze dat het uit is met haar nieuwe vriend.

“Ik was er nog niet aan toe,” zegt ze.

“Ik had nooit gedacht dat ik zo lang last zou hebben van de dood van Hans. Maar ik merk telkens weer dat er gewoon nog geen ruimte is voor een ander.”

Zaterdag

Ik ben net thuis van de boetiek als Kees van Vloten opbelt. Ik hoor zijn stem en weet meteen dat er iets aan de hand is. Iets met Inez.

“Ik weet niet hoe ik het zeggen moet,” zegt hij. En ik zwijg, omdat ik het moment wil uitstellen dat er gezegd wordt, wat ik niet wil horen.

“Anne-Wil…” zegt hij en ik hoor een vreemd geluid en realiseer mij dat hij huilt.

“Inez,” vraag ik, “is ze dood, Kees?”

“Ja.” Zijn stem klinkt hees. Ik kijk op mijn horloge.

“Ik kom meteen,” zeg ik, terwijl ik me op hetzelfde moment realiseer dat er geen reden meer is voor haast. Maar ik heb geen rust meer. Ik wil naar haar toe, ook al weet ik niet, wat ik hoop te vinden.

“Zal ik je komen halen?” zegt Kees.

“Dank je, maar ik neem liever de trein. Ik zie je straks wel.” We hangen op en ik blijf bij de telefoon staan. Ze is weggegaan zonder afscheid te nemen. Een paar weken geleden heb ik haar voor het laatst gezien, waarom heb ik dat toen niet geweten? Hoe kan het dat ik het niet heb voorvoeld?

Ik merk dat ik het koud heb en dat mijn handen trillen. Het is ineens zo’n chaos in mijn hoofd. Ik moet wat spulletjes meenemen want ik zal zeker vanavond niet meer teruggaan naar huis. En Dinky moet naar de buren.

“Ach, toch nog ineens,” zegt Moniek, als ik vraag of ze voor Dinky wil zorgen.

“Misschien wel beter zo, Anne-Wil, het moet heel snel zijn gegaan, anders hadden ze je wel gewaarschuwd.” Ik knik. Ze slaat even een arm om me heen.

“Sterkte! Ik merk het wel als je weer thuis bent.”

De treinreis duurt lang. Ik heb een tijdschrift gekocht maar ik kan mijn aandacht er niet bij houden. Aan de andere kant van het raampje glijdt het landschap voorbij. Veel weilanden, eenzame boerderijen, kerktorentjes in de verte. Nu is dus ook het laatste dat mij aan mijn ouders bond verdwenen. Vader was ineens weer zo gelukkig toen hij haar had ontmoet. Zijn laatste jaren zijn goed geweest, door haar. Heel wat beter dan haér laatste jaren.

Achterblijven is altijd verschrikkelijk, maar Inez was op een leeftijd dat er geen tijd meer was om nog iets op te bouwen. Haar wereld werd steeds kleiner. Eerst kon ze af en toe nog een weekend bij mij komen, later niet meer. De wandelingetjes die we maakten werden steeds korter. De periodes dat ze haar aandacht bij een gesprek kon houden ook. Zo brokkelt je leven af, totdat er niets anders meer is dan het leven zelf, een klein vlammetje met een boel tocht eromheen. En dan is het afgelopen. Ik was zo graag bij haar geweest om haar hand vast te houden en nog tegen haar iets te zeggen.

Zondag

Ze is kleiner dan ik dacht. Ik sta naast haar en kijk naar het spitse gezichtje op het hoofdkussen. Ze is weggegleden in haar slaap, heeft de hoofdzuster verteld. Ze vonden haar ‘s-ochtends. Ze lag er zo kalm bij, waarschijnlijk heeft ze er niets van gemerkt. Er was geen reden om aan te nemen dat het zou gebeuren, anders was ik wel gewaarschuwd. Nu ben ik alleen met haar en ik ga op een stoel naast het bed zitten en kijk naar haar. Ik zou iets willen doen, maar ik weet niet wat. Ik denk aan de band die we met elkaar hadden. Elkaar begrijpen, zonder veel woorden, de wijze dingen die ze soms ineens zei en waar ik zoveel aan had. Ik leg mijn hand op de hare.

“Inez,” zeg ik en de tranen glijden over mijn gezicht.

Maandag

Kees en ik hebben de begrafenis samen geregeld. Er zullen niet veel mensen komen. Voor zover wij weten heeft Inez geen familie meer. Ze had wel een paar goede kennissen in het tehuis. Ik heb met allemaal gepraat. Niemand huilde. Er was een soort kalme berusting. Er zijn er al zoveel gegaan, nu Inez dus ook en straks zijzelf.

Kees is degene die er de meeste moeite mee heeft. Kort geleden zijn moeder en nu de vrouw bij wie hij zo veel steun vond. Hij loopt rond met een wit weggetrokken gezicht, de tranen vlak achter zijn oogleden. We zijn deze dagen veel samen. Eten in het restaurant van het tehuis. Maar gisteravond wilde hij zelf voor mij koken. Ik keek rond in zijn woonkamer, terwijl hij het eten klaarmaakte. Alles was keurig, maar zonder fantasie. Een bosje fresia’s in een vaas. Een groot portret van zijn moeder aan de muur.

De eenzaamheid van Kees was voelbaar in deze kamer, in dit huis. We aten zwijgend en na de koffie bracht hij mij terug naar het tehuis, waar ik de laatste nacht voor de begrafenis, in een smal bed met een hard matras, met wijdopen ogen wakker lag.

Donderdag

Soms lijkt het alsof het ene verdriet al het andere verdriet weer oproept. Je denkt dat je alles hebt verwerkt, omdat de scherpe kantjes er inmiddels afzijn. Het is allemaal zo lang geleden en er is alweer zoveel gebeurd. Maar dan ineens, door een nieuw en fel verdriet, komt het oude weer boven en doet het weer pijn. Opnieuw lig je dan nachten wakker. De dood van Rob was het grootste verdriet dat ik ooit heb meegemaakt. Mijn moeder kon ik ook nog niet missen toen ze ging. Maar wie kan dat wel? Later mijn vader, die belangrijker voor me bleek te zijn dan ik in de gaten had, toen hij nog leefde. Zulke dingen merk je bijna altijd te laat. En nu hebben we Inez begraven. Kees en ik, de directrice van het tehuis en een paar mensen met wie Inez veel contact had. Alweer zo’n kale, sombere dag, maar wel al bijna lente. De vogels zongen vrolijk, toen wij zwijgend bij het graf van Inez stonden. Kees en ik waren de laatsten die weggingen. We liepen zwijgend naar zijn auto. Hij had gevraagd of ik bij hem wilde lunchen en ik zat aan de tafel in de keuken terwijl hij eieren bakte en brood sneed. Zijn eenzaamheid hing bijna tastbaar om hem heen en het lag op mijn lippen om te vragen of hij dan helemaal niemand anders in zijn leven had dan eerst zijn moeder en daarna Inez. Geen vrienden van zijn eigen leeftijd. Collega’s bij wie hij af en toe een avond doorbracht. Clubs. Verenigingen.

Ik vroeg me af hoe hij zijn vakanties doorbracht. Mensen hoeven niet zo verschrikkelijk alleen te zijn, zolang ze nog in staat zijn om ergens naar toe te gaan, waar ze andere mensen kunnen ontmoeten. Maar misschien denk ik daar wel te makkelijk over. Kees was, met zijn rug naar mij toe, nog steeds bezig de broodmaaltijd klaar te maken. Het viel me op dat hij er lang over deed. En daarna merkte ik pas dat hij huilde. Ik stond op en legde mijn hand op zijn schouder. Hij draaide zich om en sloeg zijn armen om me heen. Ik wist niet zo goed wat ik moest doen, toen hij tegen mijn schouder stond te huilen. Onhandig klopte ik een beetje op zijn rug, hopend dat hij zichzelf snel weer zou kunnen beheersen. Op een goed moment heb ik me voorzichtig losgemaakt uit zijn omarming. Ik verwachtte dat hij iets zou zeggen, over Inez, over zijn verdriet. Maar hij zat zwijgend tegenover me aan tafel. We aten bijna niets. Het was te warm in de keuken en ik voelde me benauwd en ongelukkig. Na de lunch ben ik weggegaan. Kees bracht me met de auto naar het station.

“Nu zie ik je vast nooit meer,” zei hij somber, vlak voordat ik uitstapte.

“Natuurlijk wel,” zei ik.

“Ik zou werkelijk niet weten waarom niet.” Hij keek me onderzoekend aan en zag dat ik het meende. In een opwelling gaf ik hem een zoen op zijn wang.

“Sterkte, Kees,” zei ik.

“Bel me op als je over Inez wilt praten. Ik zou dat af en toe ook wel willen.” Hij glimlachte alleen maar en ik kon zien dat hij opgelucht was.

Zaterdag

Ik had niet verwacht dat ik van Daniël veel troost zou krijgen en dat was maar goed ook.

“Hoe oud was ze?” vroeg hij. En toen ik haar leeftijd noemde, zei hij dat het een mooie leeftijd was om te sterven. Dan heb je als mensje leven achter de rug en niets meer te verwachten van de toekomst, zei hij ook nog. Het feit dat iemand dan toch nog heel erg gemist kan worden door de mensen die achterblijven, negeerde hij. Of het kwam gewoon niet in hem op.

Ik probeerde hem uit te leggen dat ik verdriet had, omdat ze er niet meer was. Hij zei dat hij dat wel begreep, maar dat ik het tenslotte had kunnen zien aankomen. En toen ben ik maar over iets anders gaan praten, omdat de teleurstelling om zijn zakelijke houding me op de rand van tranen bracht. Ondertussen heeft hij het wel steeds over Barbara. Ik weet dat ik niet kleinzielig mag zijn, dat ik Barbara niet mag vergelijken met Inez. Dat je hoe dan ook geen mensen en ziektes en ook het lot van mensen niet met elkaar mag vergelijken. Maar waarom moet ik wel zoveel begrip opbrengen voor zijn problemen, terwijl hij niet één aardig ding heeft gezegd, zelfs niet één woord van troost, nu ik zelf verdriet heb?

Zondag

Bart voelt zich dus doodongelukkig in Manchester. Kent er nog steeds niemand, voelt zich er niet thuis en is dolblij als Lynn af en toe overkomt. Een weekje vakantie om naar huis te komen, is er voorlopig niet bij, zegt hij. En ik hoor aan zijn stem hoe gedeprimeerd hij is. Alweer zegt-ie met klem dat ik er absoluut niet met Jaap over mag praten. Dat jaar in Manchester gaat ook wel weer voorbij.

“Ik ben een grote jongen, mam,” zegt hij en voor het eerst hoor ik een lach in zijn stem.

Dinsdag

Als ik met Dinky van het namiddagrondje thuiskom, stopt er voor het huis van Moniek en Pieter een auto. Een echtpaar stapt uit, met een dochtertje van een jaar of tien. Ze blijven met z’n drieën voor het hek staan en kijken kritisch naar het huis.

“Ik vind er niks aan,” zegt het meisje. De man en de vrouw negeren haar.

“Moet nodig geschilderd worden,” zegt de man.

“Saaie bouw,” zegt de vrouw.

“De hele straat is trouwens saai.”

“Ik zie helemaal geen kinderen,” haakt het dochtertje in. Terwijl ik de sleutel in het slot steek, stopt de auto van de makelaar. Het laatste wat ik zie is dat het hele stel de tuin in loopt. Ik trek mijn jas uit en loop naar de keuken. Nieuwe buren, er is geen dag dat ik er niet aan denk. Moniek en Pieter weg, dat is een mogelijkheid waaraan ik nooit heb gedacht. Ik had het gevoel dat het altijd zo zou blijven, ik aan de ene kant van de heg en zij aan de andere.

Is het werkelijk zoals dat gezin het zag? Een saaie straat met saai gebouwde huizen? Maar ik heb mij er altijd zo prettig gevoeld, helemaal thuis. Ik hou wel van die ouderwetse bouwstijl, duizend keer meer dan van moderne doorzonwoningen. Een klein erkertje, een net iets ander zolderraam, een keldertje dat koel is in de zomer. Het soort kelder waarin de mensen vroeger hun levensmiddelen koel hielden. Saai…! Ineens ga ik mijn straat met heel andere ogen bekijken. Stel dat deze mensen mijn nieuwe buren worden? Ze zien er niet naar uit dat ik er veel gezelligheid aan zal beleven. Niet dat buren daar nou per se voor zijn, maar als het goed zit, ontstaan die dingen soms vanzelf. Je maakt een praatje over de heg. Je zorgt voor elkaars planten in vakanties. En langzamerhand groeit er iets dat met niets anders te vergelijken is. Vriendschap gebaseerd op het feit dat je pal naast elkaar woont, dat is toch eigenlijk heel bijzonder.

Donderdag

Eerst is de telefoon een onderdeel van mijn droom. Dan, als ik langzaam en met moeite wakker word, merk ik dat het mijn telefoon naast het bed veel geluid staat te maken. Natuurlijk denk ik meteen aan de kinderen, leder mens dat midden in de nacht uit z’n slaap wordt gebeld, denkt meteen de ergste dingen.

Daniels stem aan de andere kant van de lijn. Hij praat op een manier die ik niet van hem ken, emotioneel en vreemd genoeg op de rand van tranen. Het is Sander, zegt hij. Die is met twee vrienden opgepakt. Ze hebben met z’n drieën een meisje lastiggevallen.

“Lastiggevallen?” herhaal ik.

“Behoorlijk lastiggevallen,” zegt Daniël.

“Gelukkig kwamen er mensen voorbij die zich ermee bemoeiden. Gelukkig voor het meisje, maar ook voor de drie jongens. Het zou zonder tussenkomst van die mensen heel anders zijn afgelopen. Hij was dronken,” zegt Daniël.

“Anders zou hij nooit zoiets gedaan hebben. Dronken en overmoedig. Omdat hij in slecht gezelschap was. Ik heb hem al zo vaak gewaarschuwd voor die jongens.” Ik zwijg.

“Ik moest even mijn hart luchten,” zegt Daniël.

“Sorry dat ik je wakker heb gemaakt. Probeer maar gauw weer te slapen.” Ik lig in het donker. Klaarwakker. Wat Daniël heeft verteld, kan ik niet anders vertalen dan een poging tot aanranding, tot verkrachting misschien. Het excuus is drank. Anders zou het nooit gebeurd zijn, zegt Daniël. Denkt Daniël. In een zwakke poging om zijn zoon er wat minder slecht af te laten komen. Ik voel me vaag misselijk. Hoe vaak ben ik niet ongerust geweest, als Manon ‘s-avonds laat van een feestje thuiskwam. Eén keer is haar hetzelfde overkomen als het meisje dat vanavond de pech had Sander en zijn vrienden tegen te komen. En ook Manon werd gered door voorbijgangers die zich ermee bemoeiden.

Ik vraag me af of ik het verhaal ooit aan Daniël heb verteld. Ik geloof het niet. Het verhaal en mijn woede. Dat oergevoel in mij, waardoor ik die jongens het liefst iets vreselijks aangedaan zou hebben. Mijn dochter aanraken. Mijn dochter te pakken nemen. Drie grote jongens tegen één meisje. Terwijl ik eraan denk word ik weer kwaad, ik denk aan de ouders van het meisje dat vannacht op het nippertje ontkomen is. Hun woede en frustratie omdat ze hun dochter wel haar vrijheid gunnen, maar ook weten wat er kan misgaan. Ik sta op. Het begint al licht te worden. In mijn ochtendjas zit ik op de bank. Daniël had drank en slechte vrienden niet als excuus moeten gebruiken. Als een vader niet bereid is om de feiten onder ogen te zien, wat kun je dan nog van een zoon verwachten?

Zaterdag

Voor het eerst zie ik Daniël, nadat hij me een paar dagen geleden uit mijn slaap heeft gebeld om me te vertellen over Sander. Ik ben nog steeds geschokt door zijn pogingen om zijn zoon vrij te pleiten. Nu is Daniël bezig om de open haard aan te maken. Ik kijk naar hem en ontdek voor het eerst een paar grijze haren bij zijn slapen. Die moeten er al veel eerder hebben gezeten, vreemd dat ze me nooit eerder zijn opgevallen. Normaal gesproken zou het me hebben vertederd. Nu is er niets aan hem dat me vertedert.

Ik merk tot mijn schrik dat ik boos op hem ben, op zijn houding ten opzichte van zijn zoon. Omdat ik wil weten hoe zoiets verdergaat, vraag ik aan hem hoe het nu is met Sander en die andere twee jongens. Daniël is op slag argwanend.

“Waarom wil je dat weten?” vraagt hij. Ik zeg dat ik gewoon geïnteresseerd ben en hij zegt dat mijn interesse niet ‘gewoon’ is. Hij heeft heus wel gemerkt hoeveel kritiek ik had op wat er is gebeurd. En hij is niet van plan om dat extra te voeden.

“Sander gaat er behoorlijk wat last mee krijgen,” wil hij alleen kwijt. Ik zwijg.

“Waarom zeg je niet gewoon wat je dwarszit?” vraagt Daniël.

De houtblokken in de haard branden volop. Niemand die zo snel een vuur kan aansteken als hij. Ik haal diep adem en zeg dan waarmee ik nu al dagen rondloop. Dat ik het hem kwalijk neem dat hij vergoelijkende woorden over zijn zoon spreekt. Alsof slechte vrienden en drank een excuus zijn om zulke dingen te doen.

“Wat wil je dan dat ik zeg. Dat mijn zoon niet deugt? Dat er niets goeds aan hem is? Dat hij maar het beste kan worden opgesloten, hoe langer hoe beter?”

“Daar gaat het niet om,” zeg ik.

“Maar je moet hem geen argumenten in handen geven waarmee hij zijn gedrag kan verontschuldigen. Je hebt de afgelopen jaren al zo veel dingen over hem verteld die niet aardig waren, niet leuk, die niet klopten. En je had altijd excuses voor hem. Dat zijn ouders zijn gescheiden. Dat zijn moeder ernstig ziek is. Nu zijn het weer slechte vrienden en drank. Wordt het niet eens tijd dat het tot hem doordringt dat hij zelf verantwoordelijk is voor wat hij doet.” Daniël kijkt me aan. De uitdrukking op zijn gezicht is koel, bijna vijandig.

“Wat weet jij het toch altijd goed,” zegt hij.

“Nee, dan jouw kinderen. Die zijn perfect. Daar is niets mis mee.”

“Dat zeg ik niet,” zeg ik ongelukkig.

“Maar je bedoelt het wel,” zegt Daniël, terwijl hij opstaat.

“Je hebt geen idee wat een pesthekel ik heb aan die keiharde oordelen van mensen die overal het antwoord op weten. Nou, Anne-Wil, ik weet jammer genoeg nergens het antwoord op. Niet op mijn gedrag toen ik nog getrouwd was. Niet op de ziekte van Barbara en niet op het feit dat mijn zoon is losgeslagen.” Hij is nu bij de deur.

“Geniet maar fijn van je gelijk,” zegt hij. Ik hoor hem de gang door lopen en dan gaat de voordeur met een beslist geluid dicht. Stilte. Ik zit voor me uit te kijken met het gevoel dat ik nooit meer de energie zal opbrengen om te gaan staan.

Zondag

Ik heb het antwoordapparaat aanstaan. Er is een paar keer gebeld. Vanuit de verte hoorde ik mensen boodschappen inspreken. Een keer een vrouwenstem waarin ik die van Ellen meen te herkennen en een keer een mannenstem. Zonder de boodschappen af te luisteren heb ik ze gewist. Ik voel me vreemd, maar ik zou niet kunnen uitleggen wat ik precies voel. Het gevoel dat je in een wereld bent die echt lijkt, maar waarvan je weet dat hij niet echt is. En wat ik me telkens en telkens opnieuw afvraag, is waarom Daniël en ik, zodra het over belangrijke zaken gaat, nooit gewoon met elkaar kunnen praten?

Dinsdag

Het conflict met Daniël laat me niet los. Ik zie Daniels gezicht weer voor me, zoals hij naar me keek toen hij zei: “Geniet maar fijn van je gelijk!” Z’n gezicht drukte koele minachting uit. Zó heeft hij nooit eerder naar me gekeken, ook niet als we het niet met elkaar eens waren. Maar nu heb ik hem geraakt in zijn zoon, in Sander, die alles kan uithalen wat hij wil en wiens daden altijd weer vergoelijkt worden door zijn vader. Het laatste wat ik wilde was ‘de rechtschapenheid’ uithangen, toen ik het had over de verantwoordelijkheid van Sander. Hoe had ik dan moeten reageren? Met Daniël meepraten? Wat had ik dan moeten zeggen, om de vrede tussen ons te bewaren, Daniël?

Woensdag

“Je ziet eruit alsof je wel een opkikkertje kunt gebruiken,” zegt Ellen, die in de boetiek ineens voor me staat.

“Laten we vanavond ergens gaan eten. Ik vind er allemaal niets aan. Die eindeloos lange maanden voordat het weer een beetje leuk wordt.”

“Dus jij hebt eigenlijk een opkikkertje nodig,” zeg ik.

“Ik ook, ja,” zegt ze. Ze kijkt me onderzoekend aan.

“Mot met Daniël?”

Ik geef geen antwoord. Als ik ergens niet over wil praten op dit moment, dan is het over Daniël. Ellen draait zich om en loopt ongeïnteresseerd langs een kledingrek.

“Heb je iets leuks hangen?”

“In deze stemming vind je volgens mij niets leuk,” zeg ik.

“Ik heb trouwens ook geen zin om te passen,” zegt ze.

“Die benauwde hokjes.” Ik moet om haar lachen. Als er iets riant is opgezet door Cora zijn het de paskamers.

“Wil je koffie?” vraag ik.

“Graag,” zegt ze, op het moment dat er twee vrouwen binnenkomen.

“Ach, laat ook maar,” zegt Ellen.

“Ik kom je om half acht halen. Oké?”

Donderdag

Natuurlijk wil Ellen alles weten over de verwijdering tussen Daniël en mij. Maar ik wil liever over andere dingen praten. Daniël zit al de hele dag in mijn gedachten, het is een opluchting om even niet met hem bezig te zijn. Dus praten we over onze zwangere dochters en over onze kleinkinderen.

“Gaat het weer een beetje tussen Manon en Joris?” vraagt Ellen.

“Ze waren toch een tijdje uit elkaar?”

“Dat is alweer zo lang geleden,” zeg ik.

“Nee, ik bedoel vorige maand. Manon heeft met Robbie nog een weekje bij Sandra gelogeerd, omdat het foute boel was thuis.”

Ik kijk haar aan en voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken.

“Wist je dat niet?”

“Nee,” zeg ik.

“Ze belt iedere week wel een paar keer, hoe kan het dan dat ik van niets weet?”

“Ze wil jou sparen,” zegt Ellen.

“Hou nou toch op!” zeg ik.

“Ik meen het,” zegt Ellen.

“Ze vindt dat jij het al moeilijk genoeg hebt. Ze is toch ook niet op haar achterhoofd gevallen, ze heeft allang gemerkt dat het met Daniël toch niet zo goed zit als we in het begin dachten. En dat werken van jou altijd maar. Ik begrijp best dat ze het jou niet nog moeilijker wil maken.”

“Er zijn zoveel vrouwen die werken, daar is niets bijzonders aan,” zeg ik.

“Ik vind het verschrikkelijk om zulke belangrijke dingen via een ander te horen. Dit is al de tweede keer dat het gebeurt. Eerst hoor ik via jou dat ze zwanger is en nu dit weer…” Ik voel de tranen achter mijn oogleden branden. Ellen legt haar hand op de mijne.

“Neem het niet zo hoog op. Manon is gek op jou, dat is toch het belangrijkste?” Dit keer zwijg ik omdat ik het antwoord niet weet. Is het echt zo? Is dat echt het belangrijkste?

Vrijdag

“Ik hoef jou toch niet élles te vertellen!” zegt Manon. Haar stem klinkt boos en hard.

“Ik kan er ook niets aan doen dat mijn beste vriendin de dochter is van jouw vriendin. Als dat niet zo was, zou je nergens vanaf weten. Nu kan ik elk moment gaan uitleggen waarom ik de dingen doe die ik doe. Daar heb ik geen zin meer in, mam. Ik heb lang genoeg aan je rokken gehangen, ik wil het niet meer.” Ze zwijgt. Ik ook. Het laatste wat ik verwachtte toen ik haar opbelde, was ruzie met haar krijgen. Misschien had ik er beter het zwijgen toe kunnen doen.

“Sorry mam,” zegt Manon, als de stilte tussen ons lang blijft duren. Haar stem klinkt zachter, minder boos, maar wel heel beslist.

“Ik meen echt wat ik zeg. Ik heb behoefte aan mijn vrijheid. Je bent een hartstikke lieve moeder en een fantastische oma. Maar ik wil niet verplicht zijn om mijn problemen met jou te bespreken. Soms wil ik dat wel. En soms niet. Zo ligt het.”

“Dat ben je toch ook niet verplicht,” zeg ik.

“Maar dat gevoel geef je mij anders wel. Waarom bel je me dan nu op over die laatste ruzie met Joris, toen ik bij Sandra ben geweest? Ik hoor toch het verwijt in je stem, omdat ik het jou niet zelf heb verteld!”

“Om te vragen of ik je ergens mee kan helpen,” zeg ik.

“Mam, je kunt niet eens jezelf helpen. Je hebt al zoveel problemen met Daniël die je niet kunt oplossen, wat moet je nou met mijn problemen er ook nog bij?” Weer weet ik niet wat ik zeggen moet.

“Mam, ik wil echt geen ruzie met je. Maar geef me alsjeblieft een beetje meer ruimte. Joris wordt op z’n nek gezeten door zijn moeder en ik moet elk moment rekenschap afleggen bij jou. Dat wil ik niet. Dat willen we allebei niet.”

“Ik geloof dat ik beter neer kan leggen,” zeg ik.

“Ik moet het allemaal even verwerken. We spreken elkaar nog wel, Manon.” Ik leg neer. Zonder dat ik het voelde aankomen, heeft een gigantische pijn bezit van mijn hoofd genomen. Alles klopt en bonkt. Ik ga op de bank liggen en doe mijn ogen dicht. Manon heeft zoveel gezegd, maar het komt erop neer dat ze last van me heeft. Het benauwd krijgt van wat ik zelf zie als steun bieden. Zij ziet dat kennelijk anders en dat is iets waarover ik moet nadenken. Ik weet gewoon niet wat ik er op dit moment mee aan moet. Ik merk ineens hoe benauwd het is in de kamer, maar als ik naar de thermostaat kijk, staat die vrij laag. Ineens heb ik het gevoel dat ik het huis uit moet. Ik trek mijn jas aan en roep Dinky.

Het is heerlijk fris buiten, tegen het koude aan. Precies wat ik nodig heb om even tot rust te komen. Ik loop gedachteloos door de ene straat na de andere. Ik heb de hele situatie met Manon verkeerd getaxeerd. Wat ik aanzag voor moederliefde, kwam op haar beklemmend over. Ik heb altijd voor Manon klaargestaan. Ik sta klaar om op Robbie te passen, als zij met Joris of met een paar vriendinnen iets leuks wil ondernemen. Ik heb voor haar gezorgd toen Robbie nog maar net geboren was en zij het allemaal nog niet zo goed aankon. Ik heb geluisterd naar haar problemen. Hoeveel uren en avonden heeft ze niet haar hart uitgestort bij mij? En nu ineens deze aanval, die erop neerkomt dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien. En ik weet niet waar ik het aan heb verdiend. Ik merk dat ik een heel eind van huis ben en dat de tranen over mijn gezicht lopen, terwijl ik me er helemaal niet bewust van was dat ik huilde.

“Ik wil geen ruzie,” zei Manon. We hebben ook geen ruzie, dat zou veel minder erg zijn dan dit. Dan deze afwijzing door mijn eigen dochter. Ik heb het gevoel dat ik verstrikt raak tussen wat Manon heeft gezegd en mijn eigen gedachten erover. Kon ik er maar met iemand over praten. Maar als ik met Ellen praat, heb ik kans dat het via Sandra toch weer bij Manon terechtkomt. En Moniek is er, als moeder van Joris en schoonmoeder van Manon, te veel bij betrokken. Een paar weken geleden nog had ik mijn hart uit kunnen storten bij Daniël, maar dat kan ook niet meer, sinds onze laatste verwijdering. Bovendien weet ik niet eens of ik wat Manon heeft gezegd nog kan herhalen. Het was zoveel. Ik voel ineens hoe moe ik ben. Wat vreemd toch, dat je in korte tijd zoveel dierbaars kunt verliezen.

Zaterdag

Ik ben er met mijn gedachten niet bij in de boetiek. Het kost me moeite om me te verdiepen in de wensen van de klanten. Het zijn er vandaag zoveel. Het is een aardige voorjaarsdag. Vrouwen hebben zin in nieuwe kleren, de paskamers zijn vol. Een paar vrouwen zitten met een kop koffie voor zich te wachten totdat ze kunnen passen, een paar anderen hebben gezegd dat ze eerst boodschappen gaan doen en dan wel terug zullen komen. Het heeft mij vervuld met een soort kalme wanhoop.

Ik heb het gevoel dat ik het allemaal niet kan overzien. Ik heb geen idee of het aan me te zien is hoe weinig het me vandaag allemaal kan schelen. Ik praat, zoek kleren uit de rekken, reken af, pak in, hang terug wat niet gekozen is, glimlach en loop mee tot de deur: ‘Tot ziens’. Het zijn dingen die me doodmoe maken en ik was al zo moe toen ik vanochtend uit m’n bed kwam. Oaniël, van wie ik niets meer verwacht te horen, Manon, die door mij met rust gelaten wil worden en Bart, met wie ik nauwelijks contact heb.

Ineens herinner ik me dat mijn moeder een keer in wanhoop uitriep dat ze wilde dat ze op een onbewoond eiland zat. Geen idee wat er aan de hand was. Voor mijn gevoel had ze een bijzonder harmonieus leven. Wat weet je eigenlijk weinig van je ouders. Als je de leeftijd hebt dat je werkelijk in hun verleden geïnteresseerd gaat raken, zijn ze zo oud dat ze er nog maar weinig over te vertellen hebben. Tenminste, zo ging het bij ons.

Er komen drie vriendinnen de zaak binnen, druk pratend en lachend. De vrouw die drie kwartier lang een paskamer in beslag nam, heeft gelukkig haar keuze bepaald. Ik schrijf de nota zo snel mogelijk uit, terwijl ik de indruk probeer te wekken dat ik geen haast heb. En dan ineens staat Cora naast mij. Ik heb haar niet zien binnenkomen, maar ze is er en begint meteen een klant te helpen die duidelijk geïrriteerd is geraakt door het wachten. Ineens voel ik me lichter, alsof met de komst van Cora een last van mijn schouders is verdwenen.

Zondag

Een wandeling gemaakt met Manneke. Dat zou een goede gelegenheid zijn geweest om mijn hart bij haar uit te storten. Er is zoveel dat ik zou willen vertellen, maar als ik haar gezicht zie, weet ik dat dit niet het juiste moment is. Ze ziet er intens verdrietig uit en als we naast elkaar over de hei lopen, zegt ze ineens dat ze weer alleen is. Ik versta haar eerst niet, zodat we stilstaan en ze het opnieuw zegt.

“Ik ben weer alleen. Maar ik wil er niet over praten, Anne-Wil. Beloof me dat je niets vraagt. Ik kan er niet over praten, nu niet en misschien nooit.” We lopen zwijgend naast elkaar. Ik weet niet wat ik met de mededeling van Manneke aan moet, maar ik begrijp haar verzoek. Als we thuiskomen, wil ze meteen weg en ook dét begrijp ik. De dag ligt lang en eenzaam voor mij, ik weet werkelijk niet wat ik ermee moet beginnen. Ik denk aan Manon. Ik ken haar lang genoeg om te weten dat ze niet zomaar beschuldigingen uit. Het zal uitgepraat moeten worden en niet door de telefoon. Ik wil haar gezicht zien en weten of er nog steeds die band is tussen ons, die voor mij zo ongelooflijk belangrijk is.

Donderdag

Ze staat ineens voor de deur.

“Dag mam,” ze aarzelt in de deuropening, alsof ze bang is dat ik haar niet zal binnenlaten. Ik herinner me dat Bart op een keer ook zo voor de deur stond. Onzeker en afwachtend. Wat merkwaardig, dat mijn eigen kinderen niet weten dat ze altijd en onder alle omstandigheden welkom bij me zijn. Ik onderdruk de opwelling om haar te omhelzen en zwaai in plaats daarvan de deur wijdopen. Ik zeg dat ik erg blij ben om haar te zien.

“Ik voelde mij zo rot na dat gesprek,” zegt ze.

“Ik had het gevoel dat ik alles zo lomp en tactloos had gezegd. En ik wil je echt geen verdriet doen, mam!” Ze aarzelt even en slaat dan haar armen om me heen.

“Ik heb je gemist, mam.”

“Ik jou ook,” zeg ik zacht.

Vrijdag

Ik word wakker met een gevoel van opluchting en meteen denk ik aan gisteravond. De onverwachte komst van Manon, het gesprek dat we daarna hadden en het bevrijdende gevoel dat de lucht tussen ons is opgeklaard. Ze heeft het even over Joris gehad en verteld dat de verhouding tussen hen steeds problematischer wordt.

“Ik heb zo vaak gedacht dat we beter uit elkaar kunnen gaan, nu we allebei nog jong zijn en nog een boel toekomst voor ons hebben.”

Ik heb even geglimlacht om dat ‘boel toekomst,’ maar ik herkende het gevoel dat eruit sprak. Die zee van tijd die nog voor haar ligt en waarin nog zoveel mogelijk is.

“Maar lieverd, dan ben je alleen met twee kleine kinderen,” heb ik voorzichtig gezegd. Voor haar gevoel is dat toch beter dan een leven met een man met wie je doorlopend onenigheden hebt.

“Ik ben toch veel te jong om daar nu al in te berusten?”

“Volgens mij moet je daar nooit in berusten,” zei ik. Waarna ik in stilte bedacht dat het weliswaar mooi is gezegd, maar dat ik geen idee heb wat ik in mijn eigen situatie dan wél zou moeten doen, als ik niet wil berusten. Want het feit dat ik nu al wekenlang niets van Daniël heb gehoord, zit me verschrikkelijk dwars.

Zaterdag

Weer staat Cora onverwacht in de zaak. Het verbaast me. We hebben regelmatig contact over de lopende zaken en daar plakken we altijd wel een privé-gesprekje achteraan, maar veel zag ik haar niet. En nu is ze er ineens twee zaterdagen achter elkaar. Als het eindelijk sluitingstijd is, lopen we allebei op ons tandvlees van vermoeidheid. Maar er is goed verkocht.

“Laten we samen iets gaan eten,” stelt Cora voor. Een half uur later zitten we met een glas wijn in onze hand tegenover elkaar.

“Ik heb de laatste tijd een soort heimwee naar de plekken waar Hans en ik samen waren,” zegt Cora.

“We geloofden zo in deze boetiek. Dat zou het begin zijn van een nieuw leven. We hadden een paar mislukte projecten achter de rug, maar van deze boetiek wisten we zeker dat die goed zou gaan lopen. Vooral Hans had zulke grote plannen. Onze tweede boetiek in Leeuwarden was daar onderdeel van, maar hij was nog veel meer van plan. In werkelijkheid is Leeuwarden het begin van het einde geweest. Maar toen we met deze boetiek begonnen, speelde dat allemaal nog niet. Hier waren we gelukkig en nog vol hoop. En ik kan nog steeds niet aanvaarden dat het voorgoed voorbij is.”

Zondag

Al een paar keer heb ik aarzelend bij de telefoon gestaan. De woorden van Manon hebben indruk gemaakt: “Misschien mist hij jou wel net zo erg als jij hem!” Ze had het over onze koppigheid. Dat we geen van beiden de eerste stap willen zetten. Zou het werkelijk zo simpel liggen? Voor mijn gevoel is er veel meer aan de hand. We hebben eerder verschil van mening gehad en dat liep soms zo hoog op dat we elkaar een week of langer niet zagen. Maar altijd stond Daniël dan ineens weer op de stoep. We probeerden zo goed als het ging uit te praten wat er gebeurd was en stelden ons voor dat onze relatie vanaf dat moment in een rustiger vaarwater zou komen. Maar deze laatste keer was Daniël echt boos, ik zag het aan de manier waarop hij de deur uitliep.

“Geniet maar fijn van je gelijk!” Dat waren zijn laatste woorden en er was een uitdrukking van koele minachting op zijn gezicht. Meer dan vijf weken geleden is dat gebeurd en nooit heeft hij meer iets van zich laten horen. Het is verleidelijk om in de woorden van Manon te geloven. Dat Daniël me misschien net zo mist als ik hem. En dat een simpel telefoontje van mij de oplossing zou zijn. Maar ik geloof er niet in. En ik wil niet als een bakvis om de telefoon heen draaien. Hopend dat er gebeld wordt.

Als ik uiteindelijk toch de telefoon pak, is het om Hanneke te bellen. Die neemt zo snel op dat ik het vermoeden heb dat ze naast de telefoon zit.

“Zullen we een eind gaan lopen?” stel ik voor.

“Graag! Ik krijg het steeds benauwder in huis.” Een halfuur later lopen we het tuinhek uit.

“Je telefoon gaat,” zegt Manneke, terwijl ze stil staat.

“Als je hard loopt, kun je het misschien nog halen.” Ik aarzel maar heel even.

“Als het belangrijk is, bellen ze nog wel een keer,” zeg ik flinker dan ik me voel.

Woensdag

“Het huis is verkocht!” Moniek staat bijna te springen van opwinding in de deuropening.

“Kom binnen,” zeg ik. En met moeite: “Wat heerlijk voor jullie!” Zij hadden net zoals ik gedacht dat het huis binnen een paar weken verkocht zou zijn. Maar in de anderhalve maand dat het huis te koop stond, kwamen er regelmatig mensen kijken maar gekocht werd er niet. Zodat Moniek en Pieter zich verbijsterd gingen afvragen of er misschien iets mis was met het huis of de buurt. Hun makelaar had het over indianenverhalen die in sommige delen van het land golden, maar toevallig niet hier.

“Heb nou maar een beetje geduld, het is een goed huis en u raakt het heus wel kwijt.” En gelijk had hij. In de zesde week waarin het te koop stond, kwam een echtpaar terug dat in het begin al was wezen kijken.

Als Moniek ze beschrijft, slaat de schrik me om het hart. Het zal toch niet werkelijk het echtpaar wezen dat met hun dochtertje kwam kijken en die ik op straat zulke vervelende dingen hoorde zeggen over het huis en de buurt? Hoe dan ook, het huis is verkocht.

“Kom je vanavond een glas wijn drinken om het te vieren?” vraagt Moniek. En ik zeg ja, maar hoe kan ik blij zijn dat ik mijn buren, die in de loop van de jaren vrienden zijn geworden, zal verliezen? En alweer praat Moniek over gezellige logeerpartijen, maar zelfs als dat doorgaat en onze vriendschap niet verwatert, zal het anders zijn dan toen ze nog naast me woonden. Omdat ik geen spelbreker wil zijn, zoek ik bij de bloemist een prachtig boeket uit. En ik slaag er zelfs in om de hele avond vrolijk mee te praten.

“Je vindt het echt heel erg hè?” zegt Moniek, als we samen in de keuken zijn. En ik moet even slikken voordat ik ‘ja’ kan antwoorden.

Vrijdag

Als ik na het sluiten van de boetiek nog even snel wat boodschappen ga doen, sta ik bij de drogist met mijn mandje met inkopen ineens achter Daniël bij de kassa. Hij merkt me niet op en dat is maar goed ook, want ik voel me een beetje duizelig worden van schrik. Al heel lang ben ik bang geweest hem ergens tegen te komen.

Ik heb me die situatie voorgesteld en erover gefantaseerd wat er dan verder zou gaan gebeuren. Zouden we elkaar terloops groeten, zoals je dat doet met mensen die je vaag kent, maar die je verder niet interesseren? Of zou hij me negeren, hij was tenslotte de laatste keer dat we elkaar zagen behoorlijk boos. Maar eerlijk gezegd kan ik me dat niet voorstellen. Het lijkt me logischer dat we met elkaar aan de praat raken en dat is ook eigenlijk wat ik het liefst zou willen.

Mijn eerste gevoelens toen hij die avond kwaad wegliep, waren teleurstelling en verbazing. Waarom kunnen wij nooit een behoorlijk gesprek hebben over moeilijke onderwerpen? Maar toen de dagen en weken waarin ik niets van hem hoorde voorbij gingen, sloop er ook boosheid in mijn gevoel. Zo ga je toch niet met elkaar om als je zoveel samen hebt meegemaakt! Toen er nog meer weken voorbijgingen, dacht ik steeds vaker dat het zo misschien maar beter was. Wat heb je aan een relatie waarin misverstanden en ruzies zo’n grote rol spelen? Maar die gedachten kwamen uit mijn hoofd, in mijn hart gebeurden heel andere dingen. Daar leefde de hoop nog en het ongeloof dat iets dat ook zoveel goede dingen had gekend, voorgoed voorbij zou kunnen zijn. En nu sta ik vlak achter hem, ik zou hem kunnen aanraken, de vertrouwde geur van zijn aftershave brengt tientallen herinneringen terug. Maar tegelijkertijd zou ik het liefst willen weglopen. Het komt te onverwacht, ik heb het gevoel dat ik een confrontatie met Daniël op dit moment niet aankan. Dus wend ik me een beetje van hem af, in de vage hoop mezelf onzichtbaar te maken voor het geval hij toevallig om zich heen zou kijken. Ik zie hoe hij zijn wisselgeld wegbergt, het meisje achter de toonbank kijkt me vragend aan en ik zet ik mijn mandje zo onhandig op de toonbank dat ik tegen Daniels rug stoot. Hij kijkt geïrriteerd om.

“Sorry,” zeg ik. Hij kijkt me even aan, pakt dan de draagtas met boodschappen en loopt weg. Hij heeft zelfs niet gegroet, denk ik, terwijl ik kijk naar de handen van het meisje die mijn boodschappen aanslaat. Hij heeft me zelfs niet gegroet!

Donderdag

Vanaf zondagavond heb ik Daniël iedere avond gebeld en snel neergelegd als ik zijn stem op het antwoordapparaat hoorde. Het doet pijn niet meer te weten waar hij is en wat hij doet. We hebben niets meer met elkaar te maken, weten niets meer van elkaar. Het enige wat er nog is, zijn een paar herinneringen. Ik vraag me af of het eigenlijk wel zin heeft nog contact met hem op te nemen. Het is zo duidelijk dat hij er geen behoefte aan heeft. Maar voor mij is het belangrijk, dus zit er niets anders op dan te blijven doorgaan met bellen. Op een keer zal hij toch wel thuiskomen?

Zaterdag

“Mam, kan ik je het weekend spreken? Als het kan bij mij. Hoor ik van je…?” Ik luister naar de boodschap op het antwoordapparaat. Draai hem nog een keer af om zeker te weten wat ik meteen al dacht te horen; dat Manon gespannen en verdrietig is. Eigenlijk weet ik meteen al wat er aan de hand is. Vooral nu ze vraagt of ik bij heer wil komen. Als het waar is wat ik denk, dat ze definitief een punt heeft gezet achter haar verhouding met Joris, zal ze dat liever bij zichzelf thuis willen vertellen dan in het huis naast dat van haar schoonouders. Ik draai haar nummer. Ook aan die kant van de lijn een antwoordapparaat.

“Ik kom morgen bij je,” zeg ik. Als ik de hoorn heb neergelegd loop ik even de tuin in. Ik heb er tot nu toe weinig tijd aan besteed. Alleen het onkruid weggehaald en dood blad van het vorige seizoen, waarvan ik ‘s winters altijd een laagje laat liggen als bescherming tegen de vorst. Er staat al van alles in bloei en de planten die pas later in het jaar aan de beurt komen, zien er welvarend uit. Maar het geeft mij geen plezier. Er is eigenlijk maar weinig dat mij dit jaar plezier geeft. Van Bart heb ik al een hele tijd niets gehoord. En Manon is straks de moeder van een eenoudergezin. Haar jongste kind nog niet eens geboren en nu is ze al alleen. Want ik twijfel er niet aan of dat is wat ze mij wil gaan vertellen. Natuurlijk kun je het als vrouw zonder man redden, ook als je kinderen hebt. Er zijn tienduizenden vrouwen die het lukt. Maar hoeveel hebben er echt voor gekozen? Zouden de meesten niet liever een vader voor hun kinderen in huis hebben? Een partner om samen de kinderen mee op te voeden. Een vriendje om zorgen mee te delen en plezier mee te hebben.

Ik weet langzamerhand wel dat het niet meer van deze tijd is, zoals ik mijn leven heb geleid vanaf het moment dat ik Rob ontmoette. De kinderen zouden er niets van gekregen hebben, als ik een paar ochtenden per week een baan gehad zou hebben. Maar in die tijd en onder mijn omstandigheden was het gewoon niet iets waarnaar ik verlangde. Ik vond mijn leven prettig. Moeder van twee kinderen. Vrouw van een man van wie ik heel veel hield. Dat hij doodging, was een klap die niemand kon voorzien. Als dat niet was gebeurd, zouden we nooit uit elkaar zijn gegaan. Zelfs nu ik weet wat er kan spelen tussen mannen en vrouwen en hoe moeilijk het is om een relatie in stand te houden, geloof ik niet dat er ooit iets tussen Rob en mij verkeerd had kunnen gaan. Een gevoel van zekerheid, wat je eigen gevoel betreft en dat van de ander, heeft Manon nooit gehad ten opzichte van Joris. Ze waren jong toen ze elkaar ontmoetten en verliefd werden, maar Rob en ik waren ook jong. Wij waren ook jonge ouders. Waarom moet het dan misgaan met Manon en Joris. Zijn ze te luchthartig met elkaar in zee gegaan? Ik zou het willen begrijpen, maar ik kom er niet uit. Ik weet alleen dat mijn dochter een leven tegemoet gaat dat moeilijk is en dat daardoor ook haar kinderen het moeilijker zullen krijgen dan misschien nodig was geweest.

Zondag

Ellen vindt dat ik op moeten houden met praten over een schuldgevoel. Ze zegt dat ze er ziek van wordt, zoals al haar vriendinnen zich verantwoordelijk voelen voor alles wat er in het leven van hun kinderen fout gaat.

“Kijk naar mij,” zegt ze.

“Ik heb een puinhoop gemaakt van mijn relaties. Is dat de schuld van mijn moeder? Hou nou toch op, dat goeie mens heeft gedaan wat ze kon. Ik ben zelf verantwoordelijk voor mijn leven, net zoals jij, net zoals Manon en Joris en net zoals Sandra.”

“Als ze een vader hadden gehad,” herhaal ik.

“Nou moet je ophouden,” zegt Ellen.

“Je gaat me toch niet vertellen dat je je ook nog verantwoordelijk voelt voor het autoongeluk van Rob?”

“Ik weet niet meer wat ik vind,” zeg ik.

“Ik weet alleen maar dat alles uit mijn handen glipt. Ik ben Daniël kwijt, met de kinderen gaat het niet goed, mijn buren gaan verhuizen…”

Maandag

Manon vertelde precies wat ik al had voorzien: het is nu definitief voorbij tussen Joris en haar. Ze was heel rustig en zeker van zichzelf.

“Ik heb er zolang over na lopen denken, mam, ik weet zeker dat het voor ons allebei het beste is.”

“Maar de kinderen dan?” vroeg ik. Ze zei dat het voor kinderen erger is als er spanningen zijn tussen hun ouders.

“Joris is een fantastische vader, als hij er de tijd voor neemt, alleen komt dat niet zo gek vaak voor. Hij heeft zoveel tijd nodig voor zichzelf. Dus heb ik liever dat de kinderen het fijn hebben als ze af en toe bij hem zijn, dan dat ze opgescheept zitten met twee volwassenen die het allebei niet naar hun zin hebben.” Ik kon er niets tegenin brengen. Voelde alleen maar verdriet voor de toekomst die ze tegemoet ging en het feit dat haar kinderen zo jong al moeten wennen aan een leven in een éénoudergezin.

“Mam, voor jouw generatie is dat een stuk moeilijker dan voor de mijne,” zei ze troostend.

“Ik denk echt dat het veel minder moeilijk is om in mijn eentje de kinderen op te voeden, dan om samen te wonen met een man met wie ik elk moment ruzie heb omdat ik dingen van hem verwacht die hij niet kan waarmaken.”

“Misschien verwacht je te veel van hem,” zei ik voorzichtig.

“Misschien,” zei ze.

“Maar er is langzamerhand te veel gebeurd. Hij heeft het te vaak laten afweten als ik hem nodig had. Als ik dan toch alleen voor alles opdraai, dan ben ik ook maar liever helemaal alleen. Als vriendje is Joris super. Als partner brengt hij er weinig van terecht. En ik wil geen mooi-weer-man. Je doet het samen of je doet het niet. Dat is dus ‘niet’ geworden.” Ze haalde haar schouders op met een verdrietig gebaar. Even later hadden we plezier met Robbie, die groeit als kool en is een vrolijk en alert jongetje. Nog een paar maanden en Manon’s tweede baby wordt geboren. De zwangerschap gaat probleemloos en ze ziet er zo lief uit met dat bolle buikje. Toen ik wegging aan het einde van de middag zei ik dat ik trots op haar was. En dat meende ik.

Er zijn tijden geweest dat ik me zorgen om haar maakte. Ze kon het huishouden niet aan, de verzorging van Robbie kostte haar moeite. Nu heb ik het gevoel dat ze alles in de hand heeft. Ze loopt rechtop, mijn dochter. Ze heeft een belangrijke beslissing genomen die een verstrekkende invloed op haar leven zal hebben. En ze ziet eruit alsof ze het óén kan! Maar in de trein op weg naar huis werd ik toch weer overvallen door het gevoel dat ik ergens tekort ben geschoten. Thuis stond ineens Ellen voor de deur. En aan haar vertelde ik wat mij dwars zat. Mijn zorgen over de toekomst van Manon. Het gevoel dat ik iets fout heb gedaan in de jaren dat ze nog thuis woonde en ik nog invloed had op haar. Ze luisterde aandachtig en zei toen dat ik eens moest ophouden met praten over een schuldgevoel. Dat bijna alle vriendinnen die ze heeft zich schuldig voelen zodra het iets minder goed gaat met hun kinderen. Maar dat zij vindt dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun eigen beslissingen en niet hun ouders.

“Misschien is het wel eens goed voor je dat alles jou ook eens tegenzit. Dan word je tenminste een mens zoals wij allemaal!” zei ze ook nog. Want het had haar in het verleden wel eens geërgerd, zo verstandig als ik altijd was en de manier waarop ik wijze woorden uit mijn mouw schudde. Ik zat haar verslagen aan te kijken.

“Ik wil je geen verdriet doen,” zei ze, “maar het is wel zoals ik het voel. En ik hoop natuurlijk dat het allemaal weer goed komt, hoe eerder hoe liever. Maar af en toe een kleine tik kan geen kwaad.”

Ellen, die inderdaad altijd bij mij kwam als ze in de problemen zat. En die de laatste jaren zo is veranderd. Milder geworden en wijzer. Niet meer achter de mannen aan, ook al komt ze er voor uit dat het haar grootste wens is om ooit nog eens een gezellige man te vinden om de rest van haar leven mee door te brengen. Maar wie wil dat niet?

Ellen heeft me een spiegel voorgehouden en ik weet nog steeds niet of ik mezelf daarin herken. Alles wat er de afgelopen tijd is gebeurd, komt ineens in een heel ander licht te staan na haar woorden. Mijn conflict met Manon, alweer een aantal weken geleden, dat erop neerkwam dat ik me te veel met haar leven bemoeide. Daniël, die kwaad wegliep en “geniet maar fijn van je gelijk!” zei. Nadat hij eerst had gezegd dat hij een pesthekel had aan mensen die overal het antwoord op weten. Hoe kan ik nou toch die indruk gewekt hebben bij andere mensen. Ik weet helemaal niet overal het antwoord op. Sterker nog, er is weinig waarover ik me zeker voel. Maar er is dan toch kennelijk iets dat ik heel erg fout doe, als de mensen om wie ik geef het een reden vinden om zich aan mij te ergeren of, erger nog, bij me weg te lopen.

Woensdag

Joris belt op om te vragen of hij langs mag komen. Hij wil graag met me praten. Ik zeg dat hij van harte welkom is en een paar uur later staat hij voor de deur. Hij heeft bloemen meegebracht en zegt dat hij daar lang over moest nadenken. Want het is natuurlijk niet echt een feestelijk bezoek. Aan de andere kant had hij gewoon zin om bloemen voor me te kopen. Hij praat vanaf het moment dat ik de deur voor hem opendoe, totdat we met koffie in de kamer zitten. De gespannenheid vonkt bijna van hem af.

Als we tegenover elkaar zitten, is hij ineens stil. Hij roert in zijn koffie en aait Dinky, die het altijd enig vindt als er mensen op bezoek zijn.

“Je wilt met me praten,” probeer ik hem te helpen. Hij kijkt verschrikt op.

“Ja,” zegt hij. Weer stilte. En dan zegt hij, moeilijk en zoekend naar woorden, dat hij het niet eens is met de beslissing van Manon. Dat hij heel goed weet dat hij haar op allerlei manieren is tegengevallen, maar dat hij dit geen moment vindt om uit elkaar te gaan.

“Ze denkt er veel te makkelijk over,” zegt hij.

“Robbie moet goed worden opgevangen als de baby wordt geboren. Het is toch niet niks, om een broertje of zusje te krijgen. Het is zo ingrijpend, dat er dan niet ook nog andere ingrijpende dingen moeten gebeuren. Zoals een vader die ineens niet meer thuis woont. Ik vind het gewoon niet goed voor hem, om op dit moment zo’n beslissing te nemen. En voor Manon is het ook niet goed. Ik kan haar een boel werk uit handen nemen, als de baby wordt geboren. Met kraamhulp alleen is ze er niet. Die gaat na een paar uur weg en wat dan?”

“Ik kan een weekje komen,” zeg ik.

“Dat weet ik,” zegt hij, “en mijn moeder wil ook wel een week komen. Natuurlijk scheelt dat enorm. Maar ze heeft toch ook iemand nodig die er altijd is?”

“Joris,” zeg ik voorzichtig, “ik kan niet beoordelen wat er wel of niet goed gaat tussen Manon en jou. Ik weet alleen dat Manon een gevoel van teleurstelling heeft. Dat is zo groot dat ze liever zonder jou verdergaat.”

“Maar niet nu. Niet op dit moment. Dat kan ze niet maken ten opzichte van Robbie. Oké, ik ben een egoïst en ik ben te vaak met mijn eigen dingen bezig, maar ik hou van Robbie en wat Manon van plan is, is niet goed voor hem.”

“Heb je daarover met haar gepraat?” vraag ik.

“Het komt niet over,” zegt hij.

“Ze heeft een besluit genomen en wil daar niet op terugkomen. Al het andere telt niet.”

“En wat verwacht je nu van mij?” vraag ik.

“Ik zou zo graag willen dat u nog eens met Manon praat. Als ze me over een paar maanden nog steeds de deur uit wil hebben, zal ik er niet langer tegenin gaan. Maar dan is Robbie tenminste gewend aan het babytje. Dan heeft hij gemerkt dat hij niet op de tweede plaats komt, ook al is er een nieuw kindje bij. Dan hoef ik me daarover niet meer zulke zorgen te maken.” Ik kijk naar hem. We hebben eerder gesprekken gehad en telkens weer viel me dan op hoe verstandig hij praat. Hoe goed zijn inzicht is in een aantal zaken. En toch zegt Manon dat ze weinig aan hem heeft.

“Misschien verwacht ik te veel van hem,” zei ze. Maar ze zei ook: “Je doet het samen of je doet het niet!”

“Wilt u dat doen? Met Manon praten?” Hij kijkt me vol verwachting aan. Ik zeg dat ik het zal proberen.

“Het probleem is dat ze er overgevoelig voor is, als ze denkt dat ik me met haar privé-leven wil bemoeien,” zeg ik.

“Dus meer dan aankaarten kan ik niet. Als ik merk dat ze er absoluut niet over wil praten, is dat einde verhaal.” Hij zegt dat hij dat kan begrijpen, maar toch hoopt dat ik iets zal bereiken met het gesprek.

“Dat jochie,” zegt hij, “is zo belangrijk voor me. Daar moet het goed mee gaan.”

Donderdag

Er ligt een brief bij de post en ik herken onmiddellijk het handschrift van Daniël. Ik sta ermee in mijn handen en begrijp zelf niet waarom ik aarzel om hem open te maken. Wat kan er nog in staan dat me kan raken? Ik weet toch langzamerhand wel dat ik niets meer van hem hoef te verwachten. Ik loop naar de keuken en maak de envelop open. Geleund tegen het aanrecht lees ik dat het hem spijt dat hij niets tegen me heeft gezegd, toen we elkaar in die winkel tegenkwamen. Lomp gedrag, noemt hij het. Met als excuus dat hij geschokt was door de onverwachte ontmoeting en niet wist hoe hij zich moest gedragen. Hij eindigt het korte briefje met: “Misschien is het goed als we elkaar toch nog eens spreken.” Misschien…denk ik bitter. Daar schieten we echt iets mee op!

Vrijdag

Ik heb Manon gebeld.

“Joris was woensdag bij mij,” zeg ik.

“Hou maar op, mam,” zegt ze.

“Je bent de zoveelste die door hem op mij af is gestuurd. Hij wil thuis blijven totdat de baby een paar maanden oud is. In het belang van Robbie.”

“Ik vind dat niet zo’n gek idee,” zeg ik.

“Maar ik heb mijn besluit genomen en dat was niet makkelijk. Ik wil het nu 20 snel mogelijk achter de rug hebben.” Ik hoor de irritatie in haar stem.

“Ik denk dat je jezelf overschat,” zeg ik.

“Jezelf, maar ook wat Robbie aankan. Hij is nog maar zo klein, ik ben het met Joris eens dat het misschien te veel veranderingen zijn: z’n vader de deur uit en een babytje erbij.”

“Mam, ik wil er niet meer over praten,” zegt ze.

“Goed,” zeg ik, “maar denk er dan wel af en toe over na.” Het is zo ver als ik durf te gaan. Het is moeilijk om het evenwicht te vinden tussen wat ik wel en niet tegen Manon kan zeggen. Ik kan me voorstellen dat ze er geen behoefte aan heeft om alles met haar moeder te bespreken. Aan de andere kant blijf ik vinden dat je als moeder moet kunnen zeggen wat je ergens van vindt. Maar voor Manon is het onderwerp afgesloten.

“Heb je Daniël nou nog gebeld?” vraagt ze. En ik moet even lachen, omdat ze kennelijk niet beseft dat ze nu net zo bezig is met mijn leven als ik zo-even met het hare. Ik vertel haar van de brief die ik van hem kreeg. Als ik vertel wat de laatste zin is: “Misschien is het goed dat we elkaar toch nog eens spreken,” snuift ze minachtend.

“Wat een watje. Die man houdt alle slagen om z’n arm. Als ik zo’n brief kreeg…”

“Wat dan?” vraag ik nieuwsgierig. Het is even stil.

“Niks eigenlijk, het is toch al uit tussen jullie?” Natuurlijk weet ik dat zelf ook wel en toch komt het onbegrijpelijk hard aan om haar die woorden te horen zeggen.

Zaterdag

Daniël belt op als ik nog met mijn jas aan in de gang sta. Ik liet Dinky uit en werd overvallen door zo’n hevige regenbui dat ik binnen tien minuten doorweekt was. Ik sta met de telefoon in mijn ene hand en een handdoek in de andere. Mijn haren hangen in natte slierten langs mijn gezicht.

“Wat zeg je?” vraag ik.

Doordat ik met de handdoek over mijn haren wrijf, versta ik hem niet goed.

“Ik wil vanavond even langskomen als dat goed is,” zegt hij.

“Hoe laat?” vraag ik. Er glijden een paar druppels de opening van mijn trui binnen.

“Een uur of acht?” stelt hij voor.

Ik sta te huiveren in mijn natte kleren. Beneden in de gang hoor ik hoe Dinky zich alweer staat te schudden. Die haat het om nat te zijn en zelfs als ik hem heb afgedroogd, blijft hij onrustig totdat zijn vacht weer helemaal droog is. Ik trek mijn kleren uit en stap onder de douche. Over twee uur zit Daniël beneden in de woonkamer. Hoe lang is het geleden dat hij hier voor het laatst was? Ergens in maart, geloof ik. Ik herinner me dat ik de volgende dag voor het raam stond en naar de tuin keek, mijn gedachten bij de boze woorden die hij tegen me had gezegd. Er bloeiden krokussen, diep paars en uitbundig geel. Nu is het mei.

Ik dacht dat de hoop dat het tussen ons weer goed zou komen, allang voorbij was. En toch trilt er iets in mijn hart en voel ik mij een beetje misselijk, wat ik herken als spanning. Maar het heeft er ook mee te maken dat er een man op bezoek komt die ik niet meer ken. Ooit dacht ik dat wij elkaar begrepen, maar sinds die tijd zijn er te veel misverstanden geweest en te veel onbegrijpelijke dingen gebeurd. Als belangrijkste reden voor het mislukken van onze relatie zie ik nog steeds het onvermogen van ons allebei om met elkaar te praten over dingen die van wezenlijk belang zijn. Ik eet een broodje terwijl ik de krant lees, maar er dringt niet veel tot mij door. Het lijkt wel of dag na dag dezelfde beelden worden vertoond, maar het maakt me elke keer opnieuw intens treurig. Ik vouw de krant dicht, trek m’n regenjas aan en loop de tuin in. Het is droog, maar het gras dat allang gemaaid had moeten worden buigt door van de regendruppels. Ik zie dat er te veel onkruid tussen de planten staat. Als Kees het wist, zou hij onmiddellijk komen helpen. Hij kon dat goed, in korte tijd een tuin in orde maken. Misschien moet je ook niet meer verlangen van een relatie dan dat je samen praktische karweitjes opknapt.

“Mag ik de hark?”

“Heb je de kruiwagen nog nodig?” Niet verwachten dat de ander je innerlijk begrijpt, ‘s-Avonds naar de televisie kijken en af en toe praten over dat je ziet. Wat onhandig, om naar rozengeur en maneschijn te verlangen. Maar hoe oud moet je zijn om ook die allerlaatste droom op te geven?

Zondag

Precies om acht uur staat hij voor de deur. Hij ziet er goed uit, een beetje magerder misschien, maar niet zichtbaar getekend door het lot. Ik weet eigenlijk niet of me dat mee- of tegenvalt. Hij begint te praten terwijl hij nog op de stoep staat en gaat ermee door als we naar binnenlopen. Dat ik er zo goed uitzie, dat hij het prettig vindt om weer bij me thuis te zijn, dat de voortuin er zo goed bijstaan. Hij begroet Dinky met overdreven aandacht en hoe drukker hij is, hoe stiller ik word. Ik weet werkelijk niet wat ik zeggen moet op al zijn opmerkingen die eigenlijk nergens over gaan. Dus ga ik naar de keuken, waar ik koffie inschenk en lang aarzel voordat ik weer naar binnenga. We zitten tegenover elkaar.

“Eigenlijk voel ik me totaal niet op mijn gemak,” zegt hij ineens.

“Ik ook niet,” zeg ik. We zwijgen en kijken naar elkaar, bekijken elkaar, wat mij betreft op zoek naar iets vertrouwds, iets dat me dierbaar is geweest, ooit. En waaraan ik nu een beetje steun hoop te hebben.

“Ik heb je gemist,” zegt hij na een lange tijd. Ik zwijg. Ineens weet ik niet meer of ik hem heb gemist. En als dat zo is, wat ik dan wel heb gemist. Zeker niet de gesprekken die we hadden en die steeds vaker uitliepen op een meningsverschil. Ik denk aan zijn laatste woorden die ik als kwetsend heb ervaren en de lange stilte die daarop volgde. Maanden niets meer van zich laten horen en nu op de bank zitten en zeggen dat hij me heeft gemist. Hoezo gemist? Wonen we niet in dezelfde plaats? Hebben we niet allebei telefoon? “Waarom zeg je niets?” vraagt hij. Ook weer zo’n vraag. Moet ik uitleggen dat er allerlei gedachten door mijn hoofd dwarrelen en ik het moeilijk vind daar wijs uit te worden? “Het gaat niet om missen,” zeg ik uiteindelijk.

“Je hebt dingen tegen me gezegd die ik niet kan vergeten.”

“En die me heel erg spijten,” zegt hij.

Ik word ineens kwaad.

“Wat is dat nou voor onzin. Je hoeft niet te zeggen dat iets je spijt, dat is zo’n simpele, kinderachtige manier om ervan af te komen. Vertel me liever waarom je die dingen van me vond. Ik denk dat je het meende toen je zei dat ik keiharde oordelen had, dat ik overal het antwoord op wist en dat ik maarfijn van mijn gelijk moest genieten. Zoiets zegje toch niet voor niets, Daniël. Het is toch de moeite waard om daarover te praten?”

“Dan moeten we het verleden weer oprakelen,” zegt hij.

“En daarvoor zitje hier niet?” vraag ik.

“Daniël, vertel me dan eens waarom je hier wel zit.” Hij haalt zijn schouders op.

“Misschien wil ik wel weten of er nog iets mogelijk is tussen ons,” zegt hij. Daar heb ik geen antwoord op. Ik weet niet wat ik van zijn bezoek heb verwacht, maar in elk geval niet het voorstel om ons laatste conflict opzij te schuiven als een niemendalletje en verder te gaan alsof er niets is gebeurd. Hij is opgestaan en naast me komen zitten. Slaat zijn arm om me heen. Het verwart me om zijn lichaam zo dicht bij het mijne te voelen. Ja, natuurlijk heb ik het gemist om met hem te vrijen en naast hem wakker te worden. Hij duwt met zijn hand zacht mijn gezicht naar het zijne en begint me te zoenen. Ik aarzel maar even.

“Ik heb je zo gemist,” mompelt hij na een paar minuten.

“Ik dacht dat ik je wel zou vergeten als we elkaar niet meer zouden zien.” Ik geef geen antwoord. Aangezien alles wat hij zegt onmiddellijk weerstand bij me oproept, heb ik liever dat hij zwijgt. Ik heb mijn ogen dichtgedaan. Alles wat er wordt geschreven over dit soort situaties is waar. Je zweeft. Je bent niet helemaal van deze wereld. En tegelijkertijd is er niets dat me ontgaat. Het is niet zo dat ik samen met Daniël de trap oploop zonder te beseffen wat er gaat gebeuren. Ik word niet meegesleept door mijn gevoelens. Ik weet dat ik hetzelfde wil als hij, maar het beetje verstand dat nog volop functioneert, ergens in een uithoek in mijn hoofd, zegt dat ik er niet verstandig aan doe. Dat in elkaars armen liggen niet betekent dat we daarna wél ineens goed met elkaar om kunnen gaan. En dat een nacht samen het alleen nog maar moeilijker zal maken als we opnieuw beseffen dat we niet bij elkaar horen.

Een ander deel van mijn verstand zegt: “Hij is er nu, je verlangt naar hem, wat maakt het uit!”

“Wat ben je gespannen,” zegt Daniël, terwijl hij zijn handen over mijn rug laat glijden. Hij heeft gelijk, ik voel het zelf ook. Kon ik de gedachten in mijn hoofd maar stopzetten. Gewoon even niet denken. Maar als ik mijn armen om hem heen sla verdwijnen de laatste lastige gedachten.

Misschien komt het door alle emoties, maar het is ochtend als we wakker worden. De eerste gedachte die in me opkomt is: hoe moet het nu verder? Daniël draait zich naar me toe.

“Heerlijk,” zegt hij, “zo fijn om weer bij jou te zijn. Je moest eens weten hoe vaak ik op het punt heb gestaan je bellen.”

“Ik heb jou wel gebeld,” zeg ik, “maar je was er nooit.” Hij kijkt me aan, ik zie iets in zijn ogen dat ik niet begrijp.

“Lieverdje,” zegt hij, “je moet er niets achter zoeken, rnaar Barbara heeft zoveel zorg nodig en ik bleef maar heen en weer rennen tussen haar huis en het mijne. Daarom woon ik voorlopig weer thuis.”

Donderdag

De afgelopen dagen zijn een beetje langs mij heen gegaan. Ik heb gedaan wat ik moest doen. Dinky uitlaten, de boetiek, boodschappen doen, koken, maar ik was er niet met mijn gedachten bij. Ik herinner mij het gevoel dat de wereld ineens ophield met draaien, toen Daniël zei dat hij alweer een tijdje bij zijn ex-vrouw woont. Ik moest er vooral niets achter zoeken, zei hij. Het was meer uit praktische overwegingen. Ze had zoveel hulp nodig dat hij maar heen en weer bleef rennen tussen zijn huis en het hare.

Later, toen hij merkte hoe hard de klap van zijn mededeling bij mij was aangekomen, zei hij ook nog dat het absoluut noodzakelijk was dat er weer een man in huis was om Sander een beetje in het gareel te houden. Want met Sander dreigde het behoorlijk mis te gaan. En hij herinnerde mij aan het feit dat Sander samen met een paar vrienden een meisje ‘behoorlijk had lastiggevallen’.

Allemaal heel goede argumenten om weer terug naar huis te gaan. Toch? En ik kon er niets tegenin brengen. Omdat ik te geschokt was om nog goed te kunnen redeneren. En later, omdat ik niet wist wat ik ervan moest denken. Het lijkt mij niet zomaar iets als je teruggaat naar je ernstig zieke ex-vrouw en je zoon die dreigt te ontsporen. Wat kan ik er tegenin brengen? Behalve dan dat ik het ver vind gaan. En dat ik er niet mee kan leven.

Het is zo bitter, op het moment dat ik dacht dat Daniël en ik samen nog een kans hadden, was alles voorgoed voorbij. Want dat is het voor mij, daarover heb ik geen enkele twijfel meer. Ik kan geen relatie hebben met een man die bij een andere vrouw woont, hoe platonisch het volgens hem ook is. Alleen al de gedachte dat ik hem op zou bellen en dan aan haar zou moeten vragen of hij even aan de telefoon kan komen! Hoe ik het ook wend of keer, ik kan geen enkele manier bedenken om onder deze omstandigheden nog met hem om te gaan. En dat heb ik hem gezegd. Hij zei dat hij het niet begreep van mij. Dat het voor hem een hele opoffering was om terug te stappen in een periode die voorgoed afgesloten was. Ik heb niet gezegd dat volgens mij die periode helemaal nooit afgesloten is geweest. Dat zolang ik met Daniël omga, zijn ex-vrouw Barbara een rol in zijn leven en daardoor in onze relatie heeft gespeeld.

“Wil je dan dat ik een doodzieke vrouw in de steek laat?” vroeg hij ook nog. En ik heb niets gezegd, omdat ik het een oneerlijke manier van redeneren vond. En zo zijn we uit elkaar gegaan. Hij heeft zijn kleren aangetrokken en is vertrokken. En sinds dat moment probeer ik te wennen aan een leven waarin Daniël nooit meer een rol zal spelen.

Vrijdag

Manon belt om te zeggen dat ze uiteindelijk toch heeft besloten dat het beter voor Robbie is als Joris voorlopig nog thuis blijft wonen. Ik heb gezegd dat ik er heel blij mee ben, maar mijn hart en mijn gedachten waren er niet bij, iets dat ze meteen oppikte.

“Is er iets, mam?”

“Ja,” zei ik, “er is iets. Maar ik kan er even niet met je over praten.”

“Oké,” zei ze en vroeg niet verder. Maar ik merkte dat ze zich zorgen maakte. En ook dat is iets dat mij op dit moment nauwelijks raakt.

Zondag

Kees belt om te vragen of ik het leuk vind als hij weer eens langskomt. Ik zeg dat het mij heel leuk lijkt, maar dat ik het nu even te druk heb. Zo druk dat mijn hoofd er niet naar staat Hij zegt dat hij het begrijpt en dat hij binnenkort weer zal bellen. En als ik ergens hulp bij nodig heb, kan ik hem altijd bellen. Ik weet dat hij het meent. Maar wat voor hulp ik nodig zou kunnen hebben, weet ik niet. Ik voel me lusteloos, er is werkelijk niets wat ik met plezier doe. Andere jaren geniet ik altijd zo van deze maand. Juni, zo’n verrukkelijke maand tussen lente en zomer in.

“Je bent toch niet bezig een depressie te krijgen, hè?” vraagt Ellen, die onverwacht langs komt. Ik heb geen idee, maar als ze beschrijft wat het zo’n beetje inhoudt om een depressie te hebben, komt het me wel bekend voor.

“Je kunt toch ook wel een tijdje gewoon verdrietig zijn?”, zeg ik.

“Als het niet te lang duurt,” zegt ze, want ze heeft erover gelezen in een tijdschrift.

“Je zit nu nog in de normale periode van rouwverwerking, maar het moet wel een keer afgelopen zijn, zeker als het om zo’n klojo van een man gaat,” zegt ze ook nog.

Woensdag

Nog drie weken en dan zullen de verhuiswagens voorrijden. Weg Moniek en Pieter. Weg het prettige gevoel dat er aan de andere kant van de heg niet zomaar buren wonen, maar goede vrienden. En eigenlijk is het nu al voorbij. Ais ik Moniek spreek, krijg ik alleen nog maar verhalen te horen die betrekking hebben op de verhuizing.

Hun nieuwe huis in Noord-Holland is een week geleden opgeleverd. Hun plan is om zoveel mogelijk zelf te doen in het huis en dat betekent dat ze er de weekends zullen verblijven. Ze slapen op kampeerbedden, vertelt Moniek, net als in hun beginjaren toen Pieter nog studeerde en in een kleine kamer op een matras op de vloer sliep. Er is veel te doen in het nieuwe huis. Bijna alles moet geschilderd en behangen worden en de tuin is een ramp. Maar verbouwingen zijn gelukkig niet nodig en dat scheelt weer veel tijd en geld.

Ondertussen is ze bezig om al zoveel mogelijk in te pakken en op te ruimen in dit huis. De eerste volle verhuisboxen staan al in de garage en als ze even koffie bij mij drinkt om bij te komen, is ze met haar gedachten nog steeds bij alles wat er gedaan moet worden. Het gesprek wordt maar één keer persoonlijk, als ze zegt dat ik zo stil ben de laatste tijd.

“Misschien vallen de nieuwe mensen wel mee,” zegt ze troostend. Het dringt ineens tot me door dat ze denkt dat ik treur om haar verhuizing. Wat ook wel zo is, maar het grootste verdriet is nog steeds om Oaniël. Ik ben blij dat het haar ontgaan is dat hij nooit meer komt en dat ik er met haar in ieder geval niet over hoef te praten.

Donderdag

Als ik thuiskom, vind ik in de brievenbus een brief van Daniël. Ik zet mijn fiets in het schuurtje en loop naar de voordeur. De brief brandt in mijn hand. Maar ik maak hem pas open als ik binnen ben.

Het is op het eerste gezicht een aardige brief. Hij schrijft dat hij kan begrijpen dat ik een punt achter de relatie heb gezet. Dat hij het moeilijk vindt, maar dat deze manier misschien toch de beste oplossing is. Zijn plicht ligt nu bij Barbara en zijn zoon, daaraan is voorlopig niets te veranderen. En als dit de prijs is die hij ervoor moet betalen, dan moet het maar. Als ik de brief voor de tweede keer lees, begint de toon van zelfmedelijden en verwijt naar mij toe me op te vallen. Als ik hem de derde keer lees, word ik er een beetje wee van. Knap, om een briefte schrijven die zo redelijk en aardig lijkt en toch vol blijkt te zitten met verwijten. Een brief vol speldenprikken is het.

Ik aarzel even, verscheur de brief dan en heb meteen spijt. Maar er is niets meer aan te doen. Ik laat de snippers in de vuilnisbak vallen en loop de tuin in. Ik heb het dit voorjaar behoorlijk laten afweten wat het weghalen van onkruid betreft. Ik haal de schoffel uit de schuur en begin te werken. Al snel ben ikzo geconcentreerd bezig, dat ik Daniël en zijn briefeven vergeet.

Zondag

De zondagse wandelingen met Manneke zijn in ere hersteld. Dat is misschien het enige positieve gevolg van het feit dat we allebei weer alleen zijn. Nog steeds heeft Hanneke niet veel verteld over de breuk met haar vriend. Alleen dat zijn kinderen er een grote rol in hebben gespeeld. Zelf vertel ik ook niet veel. Ik merk dat ik me beter voel als ik het onderwerp Daniël laat rusten. Zelfs het noemen van zijn naam zorgt al voor een vervelend gevoel in mijn maag. Aan de andere kant valt het niet mee om te zwijgen over iets waarvan ik nog steeds vol ben. Maar het zal, zoals met alle gebeurtenissen die verwerkt moeten worden, wel een kwestie van tijd zijn.

Dinsdag

Meteen vanuit de boetiek ben ik in de trein gestapt om even bij Manon langs te gaan. Joris haalt me van het station. Het gaat redelijk, vertelt hij onderweg. In het begin was het een gewapende vrede tussen hem en Manon. Nu beginnen ze eraan te wennen om in hetzelfde huis te wonen zonder dat er nog veel intimiteit tussen hen is. Hun liefde voor Robbie brengt toch wel de nodige ontspanning in de sfeer.

“Maar makkelijk is het niet,” zegt hij.

Thuis laat hij Manon en mij alleen.

“Ik ben blij dat ik je zie, mam, ik maakte me zorgen over je,” zegt Manon nadat ze mij onderzoekend heeft aangekeken. Ik vertel haar heel in het kort wat er tussen Daniël en mij is voorgevallen. Dat het nu toch echt definitief voorbij is.

“Ik begrijp mannen niet,” zegt ze.

“Ze willen van alles en nog wat en als ze het hebben, verpesten ze het voor zichzelf.” Ik zeg dat ze dat niet zo in het algemeen kan zeggen. Dat er genoeg mannen zijn bij wie het heel anders gaat.

“Jammer dan dat jij die nooit tegen komt, ma m,” zegt ze.

“En jij?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Van mij hoeft het niet meer. Ik heb het nou wel gezien, ik red mezelf verder wel.” En ik zie een harde uitdrukking op haar gezicht die haar ouder maakt dan ze is.

Zaterdag

Ik geniet van de tuin. Als ik bezig ben, vallen alle sombere gedachten van me af. Na een periode waarin ik eigenlijk veel te weinig deed, zit ik nu ieder vrij moment in de aarde te wroeten. Er staat veel onkruid. Ik haal het zorgvuldig weg en zorg ervoor dat ik ook de worteltjes te pakken krijg. Op de markt koop ik vaste planten waaronder een paar hosta’s, met grote donkergroene bladeren. Ze vullen de lege plekken in de tuin en geven er iets spannends aan. Er gaat steeds meer bloeien en als ik heb gesproeid, mengt de geur van vochtige aarde zich met die van bloemen. Ik heb de grasmachine laten slijpen en maai nu om de drie dagen het gras. Dat ik dan laat liggen, omdat het niet veel is. Op mijn hurken haal ik de graspolletjes tussen de tegels vandaan. Hier word ik zo stijf van dat ik nauwelijks meer overeind kan komen. Het mos laat ik zitten, ik vind dat een leuk gezicht, maar ik schijn de enige te zijn. Want als Pieter en Moniek onverwacht even langskomen, schudden ze hun hoofd als ze mijn terrasje zien. Pieter biedt aan om met de hogedrukspuit de tegels schoon te maken. Maar ik zie met de beste wil van de wereld niet de charme van een schoongespoten grindtegel. Geef mij maar dat diepgroene mos, ook al zal het in een ‘nette’ tuin wel niet thuishoren.

Als het even kan, eet ik ‘s-avonds buiten, luisterend naar de geluiden die uit de andere achtertuinen komen. Soms vind ik het ineens erg moeilijk om te weten dat het voortaan zo zal zijn. Maar ik zal er aan moeten wennen. Je kunt niet in huis blijven zitten omdat de stemmen en het gelach uit andere tuinen je doen denken aan een tijd die voorgoed voorbij is. Er zijn zoveel mensen die alleen wonen, het is het einde van de wereld niet. Soms vraag ik me af wat ik zou doen als Daniël ineens weer voor me stond. Zou ik het nog een keer willen proberen? Heel even is er dan een weifeling, maar als ik denk aan de meningsverschillen en de onrust die het omgaan met Daniël met zich meebracht, weet ik dat het goed is zo. Ook al zal ik er voorlopig wel moeite mee hebben.

Zondag

Vreemd genoeg stelt Manon dezelfde vraag, die me deze week te binnenschoot: als Daniël ineens weer voor me zou staan, wat zou ik dan doen? Voordat ik antwoord kan geven, zegt ze: “Dan ga je toch niet weer door de knieën voor die man?” Het klinkt niet erg aardig, niet omdat ze het zegt, maar vooral door de manier waarop. Ik ben er even door uit het veld geslagen. Ook al omdat ik aan haar stem hoor dat ze geïrriteerd is. Het lijkt alsof ze mijn gedachten raadt.

“Ik heb weer ruzie gehad met Joris,” zegt ze.

“Ik heb er soms zo’n moeite mee om hem om me heen te verdragen. Dan heb ik echt de pest in dat ik erin heb toegestemd dat hij thuis moet blijven tot na de bevalling. Ik had het allemaal zo goed overdacht en nu ben ik weer terug bij af.”

“Ik heb je niet omgepraat,” zeg ik.

“Dat was in elk geval niet de bedoeling. Ik heb alleen gezegd wat ik verstandig zou vinden. Maar het was jouw beslissing.”

“Ja,” zegt ze, “ik weet het. Laten we er maar niet verder over praten. Ik ben zo ongedurig de laatste tijd en Robbie is zo lastig. Het lijkt wel alsof hij voelt dat ik het moeilijk heb.”

“Zal ik hem een weekje nemen?” stel ik voor.

“Ik heb nog nauwelijks vrij gehad dit jaar, misschien kan ik iets regelen met Cora.”

“Zou je dat willen?” Ik hoor de hoop in haar stem en beloof dat ik er meteen werk van zal maken.

Woensdag

Komende zondag gaat Manon een weekje bij een vriendin logeren die in Cadzand woont. Haar stem klinkt weer opgewekt en energiek, nu ze weet dat ze er binnenkort even tussenuit gaat. En ik verheug me er mateloos op, Robbie een week bij me te hebben. Pieteren Moniek zullen hem gaan halen. In hun grote auto kunnen ook al zijn spullen worden vervoerd. Ik verbaas me er elke keer weer over hoeveel bagage zo’n kindje heeft. Moniek zegt dat het vroeger precies zo was en dat ze zich wezenloos sjouwde als ze een dagje met de kinderen wegging. Ik heb er zelf nauwelijks herinneringen aan. Mijn ouders of die van Rob kwamen bij ons thuis, als we een weekje zonder kinderen op stap gingen. En vaak gebeurde dat niet. Ik herinner me nog goed de grote emmers katoenen luiers, die in de week stonden. Wat dat betreft kan Manon in haar handen wrijven dat die tijd tenminste voorbij is.

“Je zult wel doodmoe worden, mam!” waarschuwt ze.

“Robbie is erg bewerkelijk op het moment, je zult echt de hele dag met hem bezig zijn.” Maar dat is nou precies waarop ik me verheug.

Maandag

Ik word vroeg wakker, na een onrustige nacht.

“Mam, je hoeft echt niet ieder uur te kijken of het goed gaat met Robbie!” heeft Manon gezegd.

“Hij slaapt meestal aan een stuk door en als er iets is dat hem niet bevalt, dan hoor je dat heus wel.” Maar ik voel me er niet gerust op. Het liefst had ik het reisbedje van Robbie bij mij in de slaapkamer gezet, maar ik besef dat het overdreven is. Robbie slaapt al zo lang alleen in zijn kamertje.

Als compromis laat ik zijn deur en de mijne open. Het kan niet anders of ik moet nu wel elk geluidje horen dat hij maakt. Toch word ik midden in de nacht met een schok wakker. Huilde Robbie of verbeeld ik het me maar? Uit zijn kamertje klinkt in ieder geval geen enkel geluid. Ik sta op en loop zacht zijn kamer binnen. Hij ligt op zijn knietjes te slapen, net een klein konijntje zoals hij daar in zijn slobpak ligt. Ik leg hem voorzichtig op zijn zij. Hij beweegt even, maakt een klein pruttelend geluidje maar wordt niet wakker. Ik kijk naar zijn gezichtje, dat zo lief ontspannen is in deze diepe slaap. Zijn vuistjes zijn gebald en ik streel heel zacht zijn vingertjes. Met een warm gevoel in mijn hart ga ik weer naar bed. Wat is het toch heerlijk om een kleinkind te hebben!

Dinsdag

Het is mooi weer. Als ik Robbie in bad heb gedaan en we samen hebben ontbeten, hij in een hoge kinderstoel, gaan we naarde eendjes.

“Ik ben jaloers op je!” roept Moniek vanuit het open raam van haar slaapkamer.

“Ik hier verhuisdozen inpakken en jij lekker met mijn kleinkind aan de wandel.”

“Ga mee, wat kan het je schelen!” roep ik terug. Even later staat ze naast me.

“Je hebt gelijk, wat doet dat halve uurtje ertoe.” Bij de vijver mag Robbie de eendjes voeren. Ik geef hem kleingesneden stukjes brood, die hij meteen in zijn mondje stopt. Ik maak hem duidelijk dat het voor de eenden is en hij gooit een stukje brood richting vijver.

“Goed zo!” roepen Moniek en ik in koor als hij erin slaagt om het stukje twintig centimeter van zich af te gooien. Robbie straalt.

“Ik vind het zo erg voor Joris dat hij dit nu allemaal moet gaan missen,” zegt Moniek. We hebben nog niet veel gepraat over het uit elkaar gaan van Manon en Joris. Voor een deel omdat Moniek zo druk is met de verhuizing, maar ook omdat we het een moeilijk onderwerp vinden. Mijn dochter die haar zoon de deur uit zet.

“Ik heb gepraat als Brugman,” zeg ik.

“Weet ik,” zegt Moniek.

“Maar ze houdt gewoon niet genoeg meer van hem en dat kan ik best begrijpen. Joris is ookzo’n egotripper. Ik heb al veel eerder geprobeerd om hem te waarschuwen, maar je weet hoe kinderen zijn; je kan niks zeggen of ze worden al kwaad. En toch zag ik dat het mis ging. De zeilweekenden met zijn vrienden, bijna iedere zondag een voetbalwedstrijd, iedere week twee avonden trainen en dan ook nog een berg werk mee naar huis. Je kon op je vingers natellen dat het niet goed zou gaan.”

“Mijn man had het ook druk. Soms zag hij de kinderen alleen maar in het weekend,” zeg ik.

“En hoe vond je dat?” vraagt Moniek.

“Gewoon, geloof ik.”

“Oké,” zegt Moniek.

“We stelden lang niet zoveel eisen als vrouwen nu doen. Jij was er voor het huishouden en je man bracht het geld binnen. Dat was met Pieter en mij net zo. Maar leuk vond ik het niet. Ik heb me zo vaak afgevraagd waarom ik eigenlijk die verpleegstersopleiding had gevolgd. Parttime werken, daar hoefde ik bij Pieter niet mee aan te komen. Ik vind het niet zo gek dat vrouwen tegenwoordig meer verlangen van een huwelijk en meer willen met hun eigen leven. En toch denk ik dat ze het best hadden kunnen redden als Joris niet zo stom was geweest. Je vrouw bedriegen die net een baby heeft gekregen. Toen Pieter het hoorde heeft hij Joris bijna de deur uitgeslagen. Je weet hoe driftig hij kan zijn.”

Ik sta doodstil, het gesuis in mijn oren is zo hevig dat het geluid van Monieks stem van heel ver lijkt te komen. Ik zie dat ze Robbie in het wagentje zet. Hij protesteert, begint te huilen, het was net zo leuk. Nu pakt ze mijn arm.

“Vooruit, daar is een bankje, laten we even gaan zitten. Anne-Wil, ik had geen idee dat je het niet wist…”

Donderdag

Het ergste is dat ik Manon verkeerd heb beoordeeld. Veroordeeld eigenlijk. Ik vond dat ze te makkelijk het besluit nam om niet verder te gaan met Joris. Ik heb het haar kwalijk genomen. Egoïstisch vond ik het diep in mijn hart. Als ik dit had geweten…Maar opnieuw heeft ze mij iets belangrijks niet gezegd. Liever werd ze verkeerd beoordeeld dan dat ze me vertelde waar haar besluit feitelijk op was gebaseerd. Dus had ik geen idee van wat er werkelijk speelde toen Joris een gesprek met mij had een maand geleden. En dat neem ik hem verschrikkelijk kwalijk. Wel mijn mening vragen en mijn hulp inroepen, maar niet zeggen waar het eigenlijk om gaat en waardoor de breuk in feite is ontstaan. Manon…ik heb zo’n verdriet om wat jij in je eentje hebt moeten verwerken.

Vrijdag

De week is heel anders gegaan dan ik me had voorgesteld. Natuurlijk heb ik iedere dag weer genoten van Robbie. Zo vaak zie ik mijn kleinkind niet. Maar wat overheerste, was het gevoel van verdriet om Manon en boosheid op Joris. Toen ik thuiskwam van de wandeling waarin Moniek mij had verteld wat er was voorgevallen tussen Manon en Joris, was mijn eerste impuls om hem te bellen en te zeggen wat ik van hem vond. Maar ik heb het niet gedaan.

Het is zo duidelijk dat Manon me buiten dit probleem wilde houden. Misschien omdat ze niet wilde dat ik me ermee zou gaan bemoeien, misschien om me geen verdriet te doen…Ik heb geen idee wat de achtergrond van haar zwijgen is. Ik denk aan het gesprek dat ik een paar maanden geleden met haar had.

“Ik hoef jou toch niet alles te vertellen!” zei ze toen boos. Ze zei ook dat ze lang genoeg aan mijn rokken had gehangen en nu zelfstandig wilde zijn.

“Ik heb geen zin om elk moment uit te moeten leggen waarom ik de dingen doe die ik doe!” Wat mij van het gesprek het best is bijgebleven, is haar uitspraak dat ik niet eens mezelf kan helpen, niet eens mijn problemen met Daniël op kon lossen, dus wat moest ik dan met ook nog eens haar problemen erbij. Dat kwam hard aan en het heeft me aan het denken gezet. Natuurlijk begrijp ik dat ze zelfstandig wil zijn. Maar als moeder voel ik me nu eenmaal betrokken bij haar leven, kennelijk meer dan zij prettig vindt. Haar woorden betekenden voor mij een grote stap terug doen, om haar meer ruimte te geven. Omdat ik begreep wat ze bedoelde.

Toch vind ik het moeilijk te begrijpen dat ze over zoiets belangrijks als wat er is gebeurd tussen haar en Joris, haar mond heeft gehouden. Toen ze mij vertelde dat ze zonder hem verder wilde gaan, heb ik dingen gezegd die toen heel reëel leken, maar die in het licht bezien van wat ik nu weet, keihard waren. Toch heeft ze haar mond gehouden.

Zaterdag

Samen met Moniek breng ik Robbie terug naar huis. Manon heeft weinig opgebeld, de afgelopen week. Twee keer, om te vragen hoe het met Robbie ging. Over zichzelf vertelde ze weinig. Het ging goed, ze miste Robbie en verheugde zich op de bevalling, al was het alleen maar omdat ze zich dan weer wat makkelijker zou kunnen bewegen. We rijden zwijgend naar haar toe.

Moniek heeft spijt dat ze mij iets heeft verteld waarvan Manon kennelijk wilde dat ik het niet wist. Maar ze weet het van Joris en dacht niet anders dan dat ik op de hoogte zou zijn. Dat Joris mijn hulp heeft ingeroepen zonder mij te vertellen wat er speelde, neemt ze hem kwalijk.

“Laten we proberen nooit ruzie te krijgen om wat onze kinderen doen!” zei ze. Ik zei dat ik daar net zo over dacht en dat het feit dat ik boos ben op Joris niets te maken heeft met mijn vriendschap met haar.

“Ik ben zo boos op hem,” zei ze verdrietig.

“Ik snap die jongen niet.” Wat er nu precies is voorgevallen, weet ik nog steeds niet. Het moet gebeurd zijn tijdens een van de weekends toen hij met zijn vrienden op stap was en een vriendinnetje van vroeger ontmoette. Ik denk aan Manon, die toen zwanger thuis zat en voor Robbie zorgde terwijl Joris zich gedroeg alsof ze niet bestond. Ik hoop dat ik hem voorlopig niet tegenkom, want het zal me moeite kosten om niet heel erg duidelijk tegen hem te zeggen wat ik van hem vind.