Halverwege

Zondag

Ineens staat Hanneke voor de deur. Ze zoent me op allebei mijn wangen.

“lk heb zo’n zin in een eindje lopen. Of ben je al weggeweest?” Ik zeg dat ik net op het punt stond om weg te gaan en lijn Dinky aan. Ondertussen kijk ik even naar haar, zonder dat ze het merkt. Er is iets…iets dat ik niet helemaal kan plaatsen. Die roze bios op haar gezicht, stralende ogen, die energieke manier van bewegen. Zelfs haar stem is anders dan ik gewend ben. Levendiger en vrolijker. We lopen over de hei, handen diep in de zakken van onze mantels, kragen omhoog. Een koude wind, maar ze lijkt het niet te merken en praat honderduit over een film, die ze heeft gezien. Een toneelstuk, waarvan ze heeft genoten. En dat abonnement op het concertgebouw had ze jaren eerder moeten nemen. Wat een genot!

Maandag

We hebben een eind gelopen, gisteren. Hanneke zo bruisend van energie, dat ik haar nauwelijks bij kon houden. Het was toen ik naar haar keek, stralende ogen, blozende wangen, dat het mij te binnen schoot: ze is verliefd! Waarom ik daar zo van in de war raakte, begrijp ik nog steeds niet, maar het kwam als een schok. Het is nooit in me opgekomen dat Hanneke ooit weer een man zou ontmoeten, voor wie ze iets speciaals zou gaan voelen. We dronken koffie na onze wandeling, allebei een beetje verkleumd, maar nog steeds was ze bijna uitgelaten vrolijk. Ik kan me niet herinneren dat ik haar ooit zo vaak heb horen lachen, zelfs niet toen haar huwelijk met Jaap nog zo goed leek. Ze keek op haar horloge en zei dat ze moest opschieten, aan de late kant was voor haar afspraak.

Dinsdag

Nog nooit heeft Inez mij opgebeld in de boetiek. Ik herken eerst haar stem niet. Dan dringt het tot me door dat het over vader gaat. Vader?

“Het gaat niet goed met hem,” zegt ze.

“We dachten dat hij over zijn griepje heen was, maar ineens is zijn toestand verslechterd. Hij gaat heel hard achteruit, Anne-Wil. Je kunt beter niet tot het weekend wachten met hem bezoeken.” Ik heb het gevoel alsof alles om me heen draait. De klant met wie ik net aan het afrekenen was, kijkt me bezorgd aan. Ik trek een stoel naar me toe en laat me er langzaam op zakken.

“Is het zo ernstig?” vraag ik. Even is het stil aan de andere kant van de lijn. Dan zegt ze kalm: “De dokter denkt dat het niet lang meer zal duren.” Ik heb de hoorn weer op de haak gelegd. O ja…de klant. Ik schrijf afwezig de bon. Vreemd dat je gewoon kunt doorgaan, terwijl je het gevoel hebt dat je door een aardbeving overvallen bent. Ik breng de klant zelfs naar de deur en neem met een glimlach afscheid.

“Sterkte,” zegt ze. Ik loop de winkel weer in en begin automatisch kleren in de rekken terug te hangen. Dan ineens, van het ene moment op het andere, ben ik aan het huilen.

Woensdag

Ik heb na Inez’ telefoontje Cora Terbruggen opgebeld en gezegd dat ik er waarschijnlijk vandaag niet zou zijn. Ze raakte bijna overstuur.

“Wat moet ik nou? Hans wordt morgen in het ziekenhuis opgenomen voor onderzoek.”

“Het spijt me,” zei ik.

“Dan moet de zaak in hemelsnaam maar een paar dagen gesloten zijn. Tenzij ik nog iets kan bedenken. Ik zie wel.” Een paar minuten nadat ik heb neergelegd, ik was haar eerlijk gezegd alweer vergeten, belde ze weer op.

“Ik heb je helemaal geen sterkte toegewenst, Anne-Wil. Sorry, maar het overviel me zo!” Haar woorden deden me goed. Nooit heeft de reis zo lang geduurd. Toen ik door de lange gang van het tehuis liep, was ik ervan overtuigd dat ik vader niet meer levend aan zou treffen. Snelle voetstappen achter mij. Mijn hart stond stil toen de hoofdzuster me aanhield. Maar het was alleen maar om te vertellen dat vader in een ziekenkamer lag.

“Hoe gaat het met hem?” Ikdurfde het bijna niette vragen.

“Redelijk,” zei ze.

“Zijn toestand is op dit moment stabiel.” Inez zat naast vaders bed, haar hand beschermend op de zijne die bleek en roerloos op de deken lag.

“Vader!” Ik boog me over hem heen. Zijn oogleden leken doorschijnend, met dunne adertjes die er een violette waas aan gaven. Hij reageerde niet en zijn adem kwam traag en moeizaam.

“Inez…?” De tranen liepen over mijn gezicht, toen ik mijn armen om haar heen sloeg.

“Ik ben zo blij dat je er bent,” zei ze. En een tijdje later: “Waarom ben je niet met Jaap meegereden? Die komt ook zo.” Geen seconde had ik aan hem gedacht, en ook nu verdween hij meteen weer uit mijn gedachten. Het enige dat telde was vader, die daar zo stil en weerloos lag. Ikging aan de andere kant van het bed zitten, streek af en toe zacht over zijn dunne haren. Mijn vader, van wie ik misschien afscheid zou moeten nemen.

Donderdag

De dokter heeft gezegd dat het een week kan duren. Misschien wel twee. Vader heeft een sterk hart. Later vroeg ik aan Inezwaarom hij nietopapparatuuraangesloten lag. Zezei dat ze er lang over gesproken hadden, toen vader nog niet geestelijk in de war was. Hij was er heel duidelijk in geweest: als het zover zou zijn, wilde hij niet dat zijn leven gerekt zou worden.

“Hij zei dat hij een goed leven had gehad en tevreden zou sterven…,” zei Inez met tranen in haar ogen.

Zaterdag

Manon is vandaag meegegaan naarvader. Als we tegenover elkaar in de trein zitten, voel ik af en toe haar ongeruste blik op me rusten. Ik heb vanochtend zelf ook in de spiegel gezien hoe moe ik eruitzie. Maar ik heb de laatste nachten ook nauwelijks geslapen. Als vader nu ook overlijdt, ben ik een wees. Vreemd, dat je dat woord niet gebruikt voor volwassenen die hun ouders verloren hebben.

‘Wees’ hoort bij het woord ‘kind’. Maar dat betekent niet dat je je niet volstrekt verloren kunt voelen als je zelf volwassen bent en je ouders overlijden…Als we de grote tuin van het tehuis inlopen, zie ik door de ramen van de grote hal de lichtjes van de kerstboom twinkelen. Met Kerstmis weet ik ineens niet goed meer raad, dit jaar. Feest van licht en hoop, het lijkt zo haaks te staan op die kleine kamer waarin mijn vader ligt, wachtend op het einde.

Maandag

Het nieuws dat Inez doorbelt is niet ongunstig. Vader is een beetje vooruitgegaan. Wat niet wegneemt dat hij op is, zoals de dokter het zegt. Maar de prognose van ‘misschien nog een week of twee’ is bijgesteld.

‘We kunnen er niets van zeggen’, is ervoor in de plaats gekomen. Het maakt het moeilijk voor mij om te weten wat ik moet doen. Sinds hij zo ziek is, ben ik elke dag op en neer gereisd naar het tehuis. In de boetiek staat een kennis van Cora, die totaal niets van het vak weet. Ik overleg met Inez en besluit dat ik een dagje zal overslaan met bezoeken. Als zich iets onverwachts voordoet, zal ze mij onmiddellijk bellen. Ik bel Cora op, die dolblij is met elk uur dat ik bereid ben in de boetiek te staan, en ja, ze begrijpt dat ik elk moment weggeroepen kan worden. Overal om mij heen is het Kerstmis. En in de boetiek lijkt het alsof geen vrouw in de stad meer iets heeft om met de kerst aan te trekken. Ik werk keihard, maar mijn gedachten zijn er niet bij. Die zijn bij vader, in die kleine stille kamer, ver verwijderd van alle drukte en feestelijkheden.

Zaterdag

Meteen na het schoonmaken van de boetiek ben ik naar het station gegaan. Moniek zal voor Dinky zorgen en op het huis letten, terwijl ik een paar dagen bij vader en Inez ben.

“Weet je het nu wel zeker?” heeft ze bezorgd gevraagd.

“We zouden het leuk vinden als je bij ons zou zijn.” Maar ik weet het zeker. Mijn hoofd staat niet naar gezelschapsspelletjes, vrolijk gepraat en vuurwerk om twaalf uur, terwijl aan de andere kant van het land Inez naast mijn doodzieke vader zit. Er is nog maar zo weinig wat ik voor hem kan doen, zoveel mogelijk bij hem zijn is wel het minste. Gelukkig is er op het laatste moment nog een kamer vrijgekomen in het tehuis. Ik veeg een plekje ruit schoon en kijk naar de lichtjes van dorpen waar de trein doorheen flitst. Ik denk aan het afgelopen jaar. Aan alle bezoekjes aan vader, die steeds verder weggleed in zijn eigen wereld. Hoe minder contact er met hem mogelijk was, hoe meer contact ik met Inez kreeg. Wonderlijk zoals die dingen kunnen gaan. Straks zal vader er niet meer zijn, maar ik weet nu al dat ik zal doorgaan met het tehuis bezoeken, hoe moeilijk het in het begin ook zal zijn om daar Inez zonder mijn vader aan te treffen.

Zondag

Vader is vervoerd naar het ziekenhuis. Zeer tegen de wil van Inez, die bang is voor allerlei ingrepen, die misschien wel tot vader doordringen, maar die op zich nauwelijks nog zin hebben. Ze wil morgen met mij een gesprek hebben met de specialist, om heel duidelijk te zeggen wat vaders eigen wensen op dat gebied waren. Kees van Vloten brengt ons naar het ziekenhuis. Terwijl we bij vaderzijn, wacht hij geduldig op ons in de hal.

“We kunnen toch een taxi nemen,” heb ikgeprotesteerd. Maar hij wil er niets van weten.

“Ik doe het graag,” en hij ziet eruit alsof hij het meent ook. Ik zit naast vaders bed en streel zijn koele hand. Kon ik nog maar een keer met hem praten, kreeg ik nog maar een glimlach van hem…Maar zijn ogen blijven gesloten, als ik mij over hem heen buig en zeg dat ikzoveel van hem hou.

Maandag

Vreselijk is het om afscheid te moeten nemen en niet te weten of het misschien voorgoed is. Ik heb gisteravond een paar uur bij vadergezeten, zijn hand in de mijne, kijkend naar het stille, bleke gezicht. Z’n ademhaling was zo onregelmatig, dat ik een paar keer dacht dat hij stilletjes was weggegleden in de dood. Elke keer als ik naar de klok boven de deur keek, viel mij het meedogenloze van de secondewijzer op. Tik, tik, tik…voorgoedvoorbij. Ik ben niet iemand die op zo’n manier over de tijd denkt. Je weet allemaal wel dat tijd niet terug te draaien is, maar als je je daar echt in zou verdiepen, heb je geen leven meer. Naast het bed van iemand die niet lang meer zal leven, is dat ineens heel anders. Elke seconde is er een minder van de tijd die iemand nog bij je is. En alles in je verzet zich ertegen dat die tijd minder en minder wordt, omdat je iemand eigenlijk nog niet kunt en wilt missen. Hoeveel seconden van mijn leven heb ik niet met vader gedeeld? Al die jaren dat ik nog thuis woonde, en hij de man was voor wie ik respect had, af en toe een beetje bang was, maar van wie ik vooral heel veel hield. Als ik opsta om naar de trein te gaan, zoen ik zijn voorhoofd.

“Dag vader.” Weet hij dat ik bij hem ben? Kan hij horen wat ik zeg? Voelen wat ik denk? Ik loop door de lange gang van het ziekenhuis, mijn weekendtas in mijn hand. Ik heb in het tehuis al afscheid van Inez genomen, ze heeft beloofd mij op te bellen als vaders toestand verslechtert. Het is donker buiten, zie ik door de ziekenhuisramen. In de hal staat Kees van Vloten, het verbaast me niet eens. Hij glimlacht, komt naar me toe en neemt de weekendtas van me over. Ik ben te moe om te protesteren.

“Zo, en nu gaan we eerst eten voordat je de trein ingaat,” zegt hij. Een uurtje bij iemand die vriendelijk tegen me is, ik kan me ineens niets prettigers voorstellen.

Woensdag

Bart belt dat Lynn en hij over een maand in Nederland komen wonen. Voor die tijd wil hij nog een keer overkomen om vader te bezoeken.

“Wacht dan niet te lang,” zeg ik. Ik schrik van mijn eigen woorden.

Zaterdag

De dagen gaan in elkaar over zonder een eigen gezicht te hebben. Als ik’s ochtends wakker word, kan ik me nauwelijks nog iets herinneren van de dag ervoor. Mijn leven draait om vader, in dat witte bed in die koele ziekenhuiskamer. Vader is bezig met sterven. Hij doet dat op z’n eigen, zorgvuldige manier. Ik lig in bed, doodmoe maar helder, alsof ik net ben opgestaan. Alweer een slapeloze nacht in het verschiet. Moeder is al jaren geleden gestorven. Straks ook geen vader meer. En ondertussen word ik zelf ook steeds ouder. Het is iets waaraan ik niet vaak denk. Vader en moeder hadden elkaar toen ze ouder werden, en daarna kwam Inez op vaders weg. Nooit is hij alleen geweest, maar voor mij ligt het anders. In de slapeloze nachten die elkaar opvolgen, werp ik af en toe een blik op de toekomst van iemand die alleen woont. En wat ik zie, maakt me een beetje bang.

Woensdag

Bijna geen klanten in de boetiek. Kennelijk heeft niemand meer geld over na de feestdagen. Zelfs voor de afgeprijsde kleding is nauwelijks belangstelling, en Cora heeft dit jaar een behoorlijk bedrag van de verkoopprijs afgehaald. De dagen lijken extra lang te duren en steeds vaker vraag ik me af wat ik hier eigenlijk doe. Aan de andere kant van het land heeft Inez mijn steun nodig en ik zit hier mijn tijd te verdoen. Vanavond zal ik Cora vragen of iemand mijn werk voor een paar dagen kan overnemen. Mijn hart zegt me dat ik naar vader en Inez moet gaan, nu het nog kan. Ik hoop dat Cora het begrijpt.

Donderdag

Cora begrijpt het volkomen. Overmorgen heeft ze een vervangster voor mij. Of ik nog tot dan geduld heb? Eigenlijk niet, maar ik weet dat ik haar in moeilijkheden breng als ik nu meteen de deur van de boetiek achter me dichttrek. Inez vertelt in ons dagelijks telefoongesprek dat er geen verandering is in zijn toestand. Het stelt me voor het moment gerust, maar ook niet meer dan dat. Het liefst zou ik vanavond na sluitingstijd meteen op de trein stappen. Maar ik zou niet langer dan een paar uur bij hem kunnen zijn, omdat ik anders de laatste trein terug zou missen. Er is een onrust in mij, die ik niet begrijp. In een opwelling bel ik Bart. Lynn neemt de telefoon op, iets waarop ik niet had gerekend. Nee, Bart is er niet, hij is met een paar vrienden stappen. Ik zeg dat Bart van plan was om zijn grootvader te bezoeken en dat hij daarmee niet te lang moet wachten.

“Ik zal het zeggen,” zegt ze nonchalant.

“Maar hij heeft het wel druk op het ogenblik, ik hoop dat hij er even tussenuit kan.” Ik ben te verbaasd om antwoord te geven. De nonchalance waarmee ze praat, geeft me een vervelend gevoel.

Vrijdag

“Ik kom morgen,” zegt Bart.

“Sorry hoor, mam, ik had eerder iets van me moeten laten horen. Lynn vond het zo onaardig van me. Ze leeft echt met je mee, ze was bijna in tranen toen ze zei dat het niet goed met opa gaat.” Ik weet even niet hoe ik moet reageren. Als er iets nfet in Lynns stem doorklonk, dan was het medeleven. Maar Bart merkt mijn aarzeling niet.

“Ze is zo’n schat! Je zult zien dat je een leuke schoondochter aan haar hebt.” Als ik heb neergelegd, zit ik een beetje versuft op de bank. Zou ik werkelijk zo moe zijn dat ik niet meer begrijp wat mensen tegen me zeggen?

Zaterdag

Het is nog donker buiten als de telefoon naast mijn bed gaat. Ik schrik, zit in een beweging rechtop. Mijn hart klopt als een bezetene. Ik aarzel om de hoorn van de haakte nemen. De wijzers op het klokje naast mijn bed wijzen half vier. Een telefoontje om deze tijd van de nacht kan maar een ding betekenen en dat wil ik niet horen. Ik wil niet weten dat vader is overleden, terwijl ik niet bij hem was. De stem van Inez.

“Anne-Wil?”

“Ja,” zeg ik, de tranen branden bij voorbaat al achter mijn oogleden.

“Je vader is…een halfuur geleden…bij ons weggegaan.” Ik zit doodstil, de hoorn tegen mijn oor gedrukt. Ik moet iets zeggen, iets waar Inez iets aan heeft, maar er wil mij niets te binnen schieten.

“Kees van Vloten is naar jou onderweg. We dachten dat je meteen zou willen komen.”

“Ja,” zeg ik zacht.

“lk zie je zo, Inez. Tot straks.” Ik zit versuft in bed. Het liefst zou ik wegkruipen onder mijn dekbed. Niets meer hoeven, alleen kunnen zijn met mijn verdriet. Maar ik wil afscheid nemen van vader, en Inez heeft mij nodig. Pas later zal er tijd zijn voor verdriet.

Donderdag

Gisteren hebben we vader begraven. Een koude, gure dag. We stonden met onze kragen hoog en sjaals tot onder onze neus bij het graf. Een kerkhofje in een dorp niet ver van het tehuis. Inez was erg kalm, maar toen de kist langzaam zakte, zag ik een paar tranen op haar wangen. Met mijn arm om haar heen—ze was zo moe geworden van het waken bij vader dat ze regelmatig struikelde—zijn we naar de rand van het graf gelopen. Zij heeft de eerste roos op het graf laten vallen. Het was moeilijk om weg te gaan en vader alleen achter te laten. Ik had de neiging om steeds achterom te kijken, ik kon niet geloven dat hij daar achterbleef. Ik dacht aan moeder en natuurlijk aan Rob. Ik denk dat de kinderen dat ook deden, ook al praatten zij er niet over. Bart was er met Lynn; hij vond het vreselijk dat hij geen afscheid meer van vader had kunnen nemen. Manon stond dicht tegen Joris aan te snikken. Ik denk dat ook voor haar oud verdriet weer bovenkwam. Hanneke was er, en Jaap en Sonja. En achter de familie stond Kees van Vloten, die mij midden in de nacht was komen halen om mij bij Inez en vader te brengen, zoals een goede vriend dat doet.

Vrijdag

Ik ben niet met de anderen naar huis gegaan. Pas zondag zal ik weer teruggaan. Ik had het gevoel dat Inez mij juist na de begrafenis nodig zou hebben, en dat was ook zo. Toen we gisteren thuiskwamen, is ze meteen naar bed gegaan. Ze zag eruit alsof ze op instorten stond. Ik heb nog even met Kees in de conversatieruimte gezeten. Ik kan me bijna niet meer voorstellen dat hij mij eerst zo irriteerde. Hij is zo kalm en vriendelijk, dringt zich niet op, is alleen maar belangstellend en meelevend. Na een halfuur merkte ik dat ik nauwelijks meer mijn ogen kon openhouden. In de sobere logeerkamer van het tehuis ben ik onder de dekens gekropen.

Zaterdag

Soms praat Inez een uur achter elkaar, alsof ze bang is dat ze lets zal vergeten. Over zichzelf, haar leven voordat ze vader ontmoette, haar leven met vader…Op andere momenten wil ze mijn verhalen over hem horen. Met een glimlach luistert ze naar mijn herinneringen aan vroeger. Dat moeder daar ook in voorkomt hindert haar niet. Ooit heeft ze gezegd: “Jouw moeder was je vaders grote liefde. Ik ben blij voor hem dat hij dat heeft meegemaakt.” Maar ook van het luisteren naar verhalen wordt ze moe, zodat ze daarna urenlang zwijgend en in zichzelf gekeerd aan tafel zit of naast me door het park loopt.

Zondag

We hebben elkaar zwijgend omhelsd. Volgend weekend kom ik weer, heb ik beloofd. Ze zwaait me na vanuit de ingang van hettehuis, een klein, oud en intens verdrietig dametje.

Donderdag

Vreemde, lege dagen zijn het. Overdag het werk in de boetiek—waar ik blij mee ben omdat het mijn aandacht afleidt van mijn verdriet om vader—maar als ik thuiskom, slaat het des te harder toe. Ik loop door de kamers alsof ik een vreemde ben in mijn eigen huis. Alsof niets meer vertrouwd is. Ik herken het gevoel. Toen Rob dood was, heb ik me maandenlang zo gevoeld. Dat verbaasde me toen. Hoe kun je je ineens niet meer thuisvoelen in je eigen omgeving? Later begreep ik dat het onwerkelijke gevoel in mijzelf zat, dat ik het met me meedroeg en dat het me van binnenuit van alles om mij heen vervreemdde. Toen waren er de kinderen die mij nodig hadden. En doordat ik wel met hen bezig moest zijn, verdween dat vreemde, stille gevoel in mij, ook al bleef het verdriet. Nu is er niemand die mij nodig heeft en mij afleidt van wat ik voel. Als ik Dinky heb uitgelaten, wacht er een lange avond waarvan de uren voorbijkruipen.

Vrijdag

Ik heb nee gezegd toen Hanneke vroeg of ik bij haar kwam eten, en had spijt op het moment dat ik neerlegde. Hoe kon ik zo stom zijn! Het zou een avond goed gezelschap betekend hebben. Ik zou thuisgekomen zijn op een uur dat ik meteen naar bed had kunnen gaan. Ik weet gewoon zelf niet meer wat ik wil, behalve dan mijn gedachten uitschakelen, maar dat is onmogelijk. Een uur nadat ik Hanneke aan de telefoon heb gehad, staat ze voor de deur.

“Help je even, Anne-Wil? Ik heb een paar schalen in de auto.” Ze blijkt soep bij zich te hebben, een salade en een ovenschotel. De oven moet aan en ik dek voor het eerst sinds vaders dood de tafel weer.

“Waar liggen je kaarsen?” vraagt Hanneke, met een kandelaar in haar hand. Ik moet er even over nadenken. Hoe is het mogelijk dat ik in zo’n korte tijd de dingen heb afgeleerd die altijd een gewoonte waren…Ineens voel ik dat Hanneke weet hoe ik hier de afgelopen week heb geleefd. En zonder dat ze er een woord over zegt, weet ik dat ik niet op de goede weg ben. Ik krijg vader er heus niet mee terug, als ik hier somber voor me uit zit te kijken tot ik naar bed kan.

Zaterdag

Na het sluiten van de boetiek ben ik meteen naar Inez gegaan. Mijn hart breekt als ik haar smalle, bleke gezicht met de intens verdrietige ogen zie. Maar ze is duidelijk erg blij om mij te zien.

“Ik ben geen goed gezelschap voor je op het ogenblik,” zegt ze. Ik leg mijn hand op de hare, zonder iets te zeggen. Ik weet wat ik zou willen zeggen, maar ik kan de woorden niet vinden. Het doet er ook niet toe. Ze glimlacht naar me en ik weet dat ze begrijpt wat ik niet zeggen kan.

Dinsdag

Bart belt op als ik net terug ben van mijn avondwandeling met Dinky.

“Mooi dat ik je tref, mam,” zegt Bart tevreden.

“Je bent de laatste tijd zo vaak weg ‘s-avonds, wat doe je toch allemaal?” Ik ben verbaasd. Sinds vader is overleden, ben ik werkelijk geen avond van huis geweest.

“Lynn heeft zo vaak geprobeerd om je te bereiken, maar je nam nooit op,” zegt hij, als ik hem vertel dat ik elke avond thuis ben geweest.

“Ik had het te druk om je zelf te bellen, ik werk bijna elke avond over.”

“Misschien heeft ze het verkeerde nummer?” opper ik. Hij lacht.

“Lynn kan echt wel een telefoonnummer draaien,” zegt hij.

“Maar gelukkig tref ik je nu. Hoe gaat het met je, mam? Erg verdrietig zeker.”

“Ja,” zeg ik, “ik ben erg verdrietig. Het gekke is dat ik vader mis alsof hij hier in huis heeft gewoond. Begrijp je dat? Het is gewoon leeg in huis, en hij is hier in geen jaren meer geweest.”

“Ik mis hem ook, mama,” zegt hij. Als we hebben neergelegd, schiet mij het verhaal over Lynn ineens weer te binnen. Hoe kan ze me nu avond aan avond hebben gebeld zonder mij ooit aan de telefoon te krijgen? Ik denk aan het telefoongesprek dat ik met haar had vlak voor vader doodging. De nonchalance waarmee ze met het onderwerp omging, geen woord van medeleven of begrip. Terwijl Bart bij de begrafenis zei dat Lynn zo met mij had meegeleefd. En opnieuw bekruipt mij het vervelende gevoel dat er iets aan Lynn niet klopt.

Donderdag

Kees van Vloten belt op. Hij zegt dat hij morgen in de buurt moet zijn voor zijn werk. Hij zou net leuk vinden om samen met mij ergens te gaan eten. Voel ik daar iets voor? Ik zeg dat dat me erg gezellig lijkt en we spreken af dat hij mij om half acht zal komen ophalen.

Vrijdag

Zoals ik verwachtte, drukt hij om precies half acht op de bel. Voor die tijd heb ik lang voor de klerenkast gestaan.

“Je ziet er mooi uit, Anne-Wil,” zegt Van Vloten als ik de deur opendoe.

“Dank je.” Ik aarzel in de vestibule.

“Wilje iets drinken?” Maar hij zegt dat er geen tijd voor is, hij heeft om acht uur een tafeltje besproken. We rijden zwijgend naar het restaurant. Ik vraag me af wat er met hem aan de hand is. Zo zwijgzaam als nu heb ik hem nog nooit meegemaakt. Het valt me ineens op dat zijn handen trillen als hij het menu bekijkt, en ineens besef ik dat hij om welke reden ook vreselijk verlegen is. Ik glimlach geruststellend naar hem en hij lacht onzeker terug.

“Weet je, Anne-Wil, ik had eigenlijk niet gedacht dat je mee zou gaan,” zegt hij.

“Waarom vroeg je het dan?” vraag ik.

“Nou ja, je kunt toch nooit weten,” zegt hij. Het wordt een vreemde avond. Hij wordt wel wat losser, maar er blijft iets gedwongens in zijn houding. En als we over vader, Inez, zijn moeder en het tehuis in het algemeen hebben gepraat, valt er een zwijgen waarin we allebei koortsachtig proberen een nieuw onderwerp van gesprek te vinden. Als we aan het dessert toe zijn, heb ik een barstende hoofdpijn. Hij ziet er trouwens ook niet al te vrolijk uit. Opnieuwzitten we zwijgend in de auto.

“Het spijt me,” zegt hij ongelukkig, als hij de auto voor mijn deur parkeert. Ik aarzel, hoever kun je gaan uit beleefdheid, maar dan zeg ik het toch maar: “Het was erg gezellig…”

Zondag

Hanneke komt langs voor een wandeling over de hei, met een vanzelfsprekendheid alsof er geen onderbreking van maanden is geweest. Ze ziet er nog steeds goed uit. Gezond, gelukkig en een stuk jonger dan ik haar de laatste jaren heb gezien. Ik denk nog steeds dat ze een vriend heeft, maar ik begrijp niet goed waarom dat zo geheim moet blijven. Aan de andere kant ben ik er ook niet echt nieuwsgierig meer naar. Mijn gedachten zijn met andere dingen bezig. Als we over de hei wandelen, vraagt ze ineens wat ik zou vinden van een zonnebankkuurtje, samen met haar. Ik kijk haar verbaasd aan. Ze vindt me zo witjes, zegt ze. En zelf kan ze ook wel een kleurtje gebruiken. Ze heeft het wel vaker gedaan en echtje voelt je een stuk beter na zo’n kuur. Ze vertelt dat ze tegenwoordig zelfs elke twee weken naar een schoonheidsspecialiste gaat. Ik ben verbijsterd. Is het echt Hanneke die ik hoor praten? Ik zeg dat ik erover na moet denken. Een zonnebankkuur! In de boetiek kom ik regelmatig vrouwen tegen die het hele jaar door op zo’n ding liggen en ik heb het altijd een kunstmatig bruin kleurtje gevonden. Maar dat effect heb je natuurlijk niet als je een kuur doet. Dan ineens ben ik boos op mezelf. Hoe kan ik over zulke onbenullige dingen nadenken, terwijl vader…Hanneke voelt mijn verandering van stemming. Ze legt haar hand op mijn arm.

“Je mag toch wel iets doen wat je prettig vindt, ook al heb je verdriet?” zegt ze. Ik knik. Ik weet dat ze gelijk heeft, maar toch heb ik er moeite mee.

Dinsdag

In een opwelling ben ik gisteravond naar Inez gegaan. Lang in de trein om twee uurtjes in het tehuis te kunnen zijn. Maar het loont de moeite. Inez is zo blij. Ze lijkt elke keer, als ik haar een week niet heb gezien, kleiner en breekbaarder. Ze mist vader zo verschrikkelijk, zegt ze. Ze vindt het bijna niet om uitte houden, in dat tehuis waarin ze hem blijft zoeken.

“Hike keer als ik de kamerdeur opendoe, verwacht ik dat hij aan tafel zit. Ik weet dat ik dankbaar moet zijn voor de goede jaren die we samen hebben gehad, maar het was zo kort, Anne-Wil, en nu is het voorgoed voorbij.” Ze praat alsof ze wekenlang heeft moeten zwijgen en ik vraag me af of er wel iemand is bij wie ze haar hart kan uitstorten.

Woensdag

Volgende week verhuizen Bart en Lynn. Een heerlijk idee, dat ik mijn zoon nu vaker zal zien. Hoe ik het vind dat Lynn meekomt, weet ik eigenlijk niet. Ik heb de beste voornemens, maar ik weet niet wat de hare zijn. Er is een te groot verschil in de manier waarop ze zich gedraagt als Bart erbij is, en als ik alleen met haar ben. Ik hoop er maar het beste van.

Vrijdag

Kees van Vloten belt.

“Het was niet zo’n succes, he?” vraagt hij. Het duurt even voordat ik begrijp dat hij het over ons etentje heeft. Ik aarzel. Die avond heb ik uit beleefdheid gedaan alsof het gezellig was. Maar nu hij zo eerlijk is, kan ik niet achterblijven.

“Niet echt,” zeg ik zo vriendelijk mogelijk.

“lk had een paar dingen met je willen bespreken,” zegt hij.

“Maar het lukte gewoon niet. Ik zat dicht. Bij andere mensen heb ik dat nooit, maar zodra ik bij jou in de buurt ben, doe ik alles verkeerd.”

“Dat valt toch wel mee?” zeg ikzo neutraal mogelijk.

“Nee, dat valt niet mee,” zegt hij koppig.

“Kunnen we een nieuwe afspraak maken?”

“Ach, we kunnen best eens een keertje samen eten,” zeg ik voorzichtig.

“Wanneer heb je tijd?” wil hij weten. Ik vertel dat het er even niet van kan komen. Ik heb het te druk met een aantal dingen.

“Ik bel jou wel,” zeg ik. Daar berust hij in, maar aan zijn stem kan ik horen dat hij er weinig vertrouwen in heeft dat hij lets van mij zal horen. Het gesprek zit me de rest van de avond een beetje dwars. Hoe komt een man van die leeftijd zo onhandig en zo onzeker? Terwijl hij aan de andere kant toch behoorlijk vasthoudend is. Over mijn rol in het geheel ben ik ook niet tevreden. Ik had toch tenminste een beetje hartelijker kunnen zijn. En waarom moeten we steeds uit eten gaan? Bij hem of bij mij thuis zou hij zich misschien meer op zijn gemak voelen. Dan schuif ik hem weer naar de achtergrond van mijn gedachten. Ik heb eigenlijk geen zin om me bezig te houden met Kees van Vloten.

Zaterdag

Samen met Jaap haal ik Bart en Lynn van het vliegveld. Ze zien er doodmoe uit. En voorlopig kunnen ze hun rust wel vergeten, want over een uur staat de vrachtwagen met spullen voor de deur. De sleutel heeft Bart een week geleden al gekregen. We rijden naar hun nieuwe huis. Als Bart de sleutel in het slot steekt, zegt Lynn dat hij haar eigenlijk over de drempel zou moeten dragen. Maarja, nu erandere mensen bij zijn, is het toch niet romantisch. Ze lacht terwijl ze het zegt, maar de ogen waarmee ze naar mij kijkt zijn verre van vrolijk. Opnieuw bekruipt mij het onaangename gevoel dat ze zich anders voordoet dan ze is.

Dinsdag

Als ik door het centrum fiets, op weg naar huis, zie ik Hanneke lopen met een man van wie ik in een oogopslag zie dat hij haar vriend moet zijn. Ze vertelt iets aan hem en hij luistert, een beetje naar haar over gebogen, een glimlach op zijn gezicht. Hij zegt iets terug en ze lacht hardop. Een leuke man, zie ik in het voorbij fietsen, misschien iets jonger dan zij. Dat ze veel om elkaar geven, is overduidelijk. Maar waarom toch die geheimzinnigheid?

Donderdag

Onverwacht staat Hanneke bij me voor de deur. Ik ben zo verbaasd dat ze begint te lachen.

“Ken je me nog?” vraagt ze. En voordat ik antwoord kan geven: “Heb je even tijd? Ik wil je iets vertellen.” Als ze op de bankzit, haalt ze diep adem.

“lk neb een vriend,” zegt ze en ze kijkt me afwachtend aan. Ik kan nu wel net doen alsof ik verrast ben, maar dit is precies wat ik al maanden vermoedde en ik ben geen goede toneelspeelster.

“Ik dacht al zoiets,” zeg ik.

“Heerlijk voor je, Hanneke!” Ik buk me naar haar over en geef haar een zoen op allebei haar wangen.

“Dacht je het al?” zegt ze verbaasd.

“Ik dacht dat ik net zo goed geheim had gehouden.”

“Lieverd,” zeg ik, “je liep zo te stralen, het kon gewoon niet anders. Trouwens ik zag jullie lopen. Verliefder dan dat is niet mogelijk.” Ze bloost en het staat haar geweldig.

“Is er een reden dat niemand het mocht weten?” Ze schudt ontkennend haar hoofd.

“Ik wilde het pas vertellen als ik honderd procent zeker was van mijn gevoelens voor hem. En van de zijne voor mij. Ik zou me doodongelukkig hebben gevoeld als het was uitgegaan terwijl iedereen het al wist. We kennen elkaar al bijna een jaar. Het is heel langzaam gegroeid, niemand die iets van ons wist en dus iets van ons verwachtte, we konden ons eigen tempo aanhouden. Maar nu zijn we zo zeker van elkaar.” Ze kijkt me aan met stralende ogen.

“Anne-Wil, we zijn een huis aan het zoeken. Wie had kunnen denken datiktoch nog eens gelukkig zou kunnen worden!” Ik glimlach naar haar, maar zeg nog even niets. Ja, ik ben blij voor haar en als ik femand het geluk gun, is zij het wel. Waarom voel ik dan toch, heel diep in mijn hart, dat venijnige angeltje van jaloezie?

Vrijdag

Jaap loopt me bijna omver als hij de gang binnenstormt.

“Heb je het gehoord, het is te gek om los te lopen, Hanneke gaat met een of andere jongen samenwonen.” Ik kijk hem verbijsterd aan. Jongen? De man met wie ik Hanneke zag lopen, was volwassen genoeg. Nou ja, hij is bijna tien jaar jonger dan zij, vertelde ze gisteren, maar dat is toch niet iets om een drama van te maken?

“Tien jaar jonger dan Hanneke kun je toch geen jongen noemen,” zeg ik. Jaap ziet eruit alsof hij op het punt van ontploffen staat.

“Een vrouw die een eind in de vijftig is met een man van begin veertig!” roept hij.

“Dat kan toch niet goed gaan?”

“Ze is begin vijftig,” merk ik op, “en ik begrijp hoe dan ook niet waar je je druk om maakt. Kijk naar jezelf en Sonja, jullie schelen zeker twintig jaar!” Hij haalt diep adem.

“Weet je wat het met jou is, Jaap? Je bent gewoon jaloers!” zeg ik.

“Jaloers omdat een man die twintig jaar jonger is dan Jij van jouw exvrouw is gaan houden.” Ik heb hem in jaren niet zo kwaad gezien. Dan keert hij zich om en loopt de kamer uit.

Zondag

Ruim een week wonen Bart en Lynn nu in Nederland. Twee dagen nadat ze waren aangekomen, belde ik op om te vragen hoe het ermee ging.

“Druk,” zei Bart.

“Had ik maar een weekje vrij om alles in orde te maken, maar er is zoveel te doen op m’n werk. Vervelend voor Lynn, die voelt zich een beetje eenzaam.” Op de achtergrond hoorde ik Lynn iets roepen, haar stem hoog en geïrriteerd. Bart zei iets terug, maar ik kon niet verstaan wat hij zei. Toen hij weer iets tegen mij zei, was zijn stem veranderd. Een beetje gespannen en gehaast.

“Lynn vindt het vervelend als ik Nederlands praat, dan voelt ze zich buitengesloten,” zei hij.

“0,” zei ik.

“En wat nu?”

“Mam, ik kan toch moeilijk Engels met jou gaan praten?” Op de achtergrond hoorde ik weer de stem van Lynn.

“Lieverd, ik moet Dinky uitlaten,” zei ik, “we spreken elkaar nog wel.” Aan Barts stem hoorde ik dat hij opgelucht was dat ik het gesprek beeindigde. Sinds het telefoongesprek heb ik geen contact meer met Bart gehad en dat zit me toch een beetje dwars. Zou het werkelijk mogelijkzijn dat Lynn zo’n invloed heeft op Bart, dat zijn relatie met mij erdoor wordt verknoeid? Ik kan het niet geloven. De band tussen ons is zo hecht. Toch voel ik dat hij de kant van Lynn zal kiezen, als het op een conflict zal uitdraaien. Het enige dat ik kan doen, is mij zo soepel opstellen, dat ze geen ruzie met mij kan krijgen, hoe graag ze dat misschien zou willen.

Dinsdag

“Wat is er gebeurd tussen jou en Jaap?” vraagt Sonja. Ze is onverwacht langsgekomen, iets dat ze nooit eerder heeft gedaan. Ik aarzel.

“Jaap is er, geloof ik, niet zo blij mee dat Hanneke een vriend heeft,” zeg ik voorzichtig.

“Heeft hij daar met jou niet over gepraat?”

“Nauwelijks,” zegt Sonja, “maar ik voelde meteen dat er iets niet goed zat. Heb jij ook de indruk dat hij jaloers is?” Ik kijk haar aan.

“Die indruk heb ik ook,” zeg ik, “en ik heb gezegd wat ik daarvan vond.”

“En toen werd hij boos.” Sonja maakte mijn zin af.

“Ja,” zeg ik. Ze zwijgt en kijkt nadenkend voor zich uit.

“Ik heb altijd gehoopt dat Hanneke weer iemand zou vinden,” zegt ze dan.

“Jij mag dan wel hebben gedacht dat ik Jaap gewetenloos van zijn vrouw afpikte, maar zo simpel lag het niet.” Ik kijk haar geschokt aan. Het is inderdaad exact wat ik over haar dacht in de periode dat zij en Jaap nog een verhouding hadden. Een gewetenloze dame, die een huwelijk kapotmaakte.

“lk heb me zo verschrikkelijk schuldig gevoeld,” zegt Sonja zacht.

“Toen Jaap vertelde dat Hanneke een vriend heeft, was ik echt blij. Ik verwachtte dat hij dat ook zou zijn. Hij zegt toch altijd dat hij het beste met haar voor heeft? En nu die jaloezie…ik vind het zo onbegrijpelijk!” Ze aarzelt.

“Denk je dat hij toch nog om haar geeft?” Ineens weet ik waarom ze hier zit, ik zie de angst in haar ogen, de angst dat Jaap haar zal verlaten.

Donderdag

Naar de film met Kees van Vloten. Met is vreemd om in het halfdonker zo dicht naast hem te zitten. Een beetje onbehaaglijk eigenlijk. In de pauze zitten wezwijgend naast elkaar, terwijl ik me afvraag waarom stiltes tussen hem en mij altijd zo ongemakkelijk zijn.

“Zullen we straks nog even ergens lets gaan drinken?” stelt hij voor. Ik zie aan zijn gezicht dat hij het werkelijk graag wil en als ik ‘ja’ zeg, omdat ik hem al vaak genoeg teleurstel, begint hij zowaarte stralen. Zodat ik me schuldig afvraag hoe het mogelijk is, dat hij het nog steeds leuk vindt om met mij op stap te gaan.

Zondag

Ineens staat Bart voor de keukendeur.

“Waar is Lynn?” vraag ik terwijl ik langs hem heen de tuin in kijk.

“Hoofdpijn,” zegt hij.

“En het is bijna niet uit te houden. Ik ben gewoon weggevlucht.” Hij zegt het luchtig, maarer is een ondertoon.

“Heeft ze vaak van die hoofdpijnen?” vraag ik.

“Vaker dan toen we nog in Engeland woonden,” zegt hij.

“Heb je koffie, mam?” Het is duidelijk dat hij er niet verder over wil praten.

“Zeg, mam,” zegt hij, “hoe was papa eigenlijk?” Ik kijk hem aan, het is voor het eerst dat hij zo’n vraag stelt. Ik heb altijd maar aangenomen dat ze er op een dag wel over zullen beginnen, als ze zover zijn. Voor Bart is dat moment kennelijk aangebroken.

“Je vader?” vraag ik, “in welk opzicht bedoel je?”

“Hoe was hij toen hij net zo oud was als ik nu?” Mijn gedachten gaan razendsnel terug in de tijd. Zo oud als Bart nu is…“We waren al verloofd,” zeg ik.

“Hij was heel druk bezig met z’n werk. Hij wilde iets bereiken. Ik vond het altijd jammer dat ik niets van zijn werk begreep.” Ik glimlach bij de herinnering aan hoe we aan tafel zaten, en Rob me enthousiast uit probeerde te leggen wat er nu weer voor nieuws op de markt was gekomen.

“Had hij genoeg tijd voor jou, mam?” vraagt Bart. Opnieuw de sprang naar net verleden. Nu zie ik niet alleen beelden van leuke dingen die wij samen deden, maar ook van teleurstellingen.

“Soms, als we lets hadden afgesproken, kon het op net laatste moment niet doorgaan omdat hij ergens mee bezig was en niet weg kon. Dat vond ik vervelend. Ik denk dat ik er wel eens ruzie over heb gemaakt. Maar Bart, dat is zo ver weg en achteraf is het onbelangrijk.”

“Ja, achteraf,” zegt hij, met lets bitters in zijn stem.

“Heb je ruzie met Lynn?” vraag ikin een opwelling. Hij aarzelt.

“Ze voelt zich ongelukkig hier. Ze heeft heimwee naar haar familie en naar haar vrienden in Londen. Maar ze kan er vooral niet tegen dat ik het zo druk heb op mijn werk. Maar ik moet nu eenmaal lange dagen maken, mam. Er moet hier een nieuwe vestiging komen, iedereen werkt keihard, ik ben echt de enige niet.”

“En dat kun je niet uitleggen?” vraag ik. Hij geeft geen antwoord. Na een tijdje zegt hij ineens: “Mam, lijk ik op papa?”

“Ja,” zeg ik zonder aarzelen.

“Er zijn veel dingen waarin je mij aan hem doet denken.”

“Wat dan?” wil hij weten.

“Zoals je door kunt zetten en vol kunt houden als je iets wilt bereiken. Maar ook…dat liefdevolle. Zoals jij met Maureen omging, en nu met Lynn omgaat, dat…tedere…dat herken ik heel erg.”

“Maureen heb ik anders behoorlijk laten zitten,” zegt hij.

“En Lynn is ook niet bepaald tevreden over me.”

“Toch herken ik het in je,” zeg ik.

“Je moet niet vergeten dat het heel anders was tussen papa en mij. We waren elkaars eerste liefde. Jij woont nu voor de tweede keer samen. En misschien val je wel op veeleisender vrouwen dan ik indertijd was.” Hij staat op.

“Dat zal het zijn, mam!” zegt hij en buigt zich over mij heen om een zoen te geven. De telefoon rinkelt. We kijken er allebei naar en dan naar elkaar.

“Ik ben weg!” roept hij. Hij zwaait even en verdwijnt. Ik neem op.

“Ik wil met Bart praten,” zegt Lynn. Haar stem klinkt verongelijkt. Ik vertel dat Bart net weg is en ze legt neer zonder groeten.

Dinsdag

Tot mijn verbazing stapt Sonja de boetiek binnen. Ze ziet er afgetobd uit en loopt lusteloos langs de rekken terwijl ik met een klant afreken.

“Heb je even?” vraagt ze als ik de deur achterdeklantsluit.

“Totdat er weer iemand binnen komt,” zeg ik en kijk haar onderzoekend aan.

“Met is Jaap,” zegt ze, “hij is zo veranderd, ik ken hem nauwelijks meer terug. Volgens mij heeft het iets met Hanneke te maken. Met is toch niet toevallig dat hij zo is veranderd sinds zij die vriend heeft? Ik denk dat hij spijt heeft dat hij bij haar is weggegaan.” Ze staart met een verdrietig gezicht naar haar koffie, waarin ze gedachteloos met haar lepeltje roert.

“lk kan het me niet voorstellen, Sonja,” zeg ik.

“Hij is altijd zo gek op jou geweest. Er moet iets anders zijn. Heb je niet gevraagd wat er met hem aan de hand is?”

“Natuurlijk,” zegt ze, “maar dan zegt hij dat hij alleen maar een beetje moe is.” Ze kijkt me aan.

“Wil jij met hem praten, Anne-Wil? Alsjeblieft!”

“Ik zal het proberen,” zeg ik, “maar stel je er niet te veel van voor. Jaap kan van mij ook niet veel meer hebben, de laatste tijd.” Sonja staat op en geeft me een zoen. Een ogenblik later zie ik haar tussen de winkelende mensen verdwijnen. Zelfs haar rug ziet ertreurig uit.

Donderdag

Ik voel er niets voor, maar om van mijn belofte aan Sonja af te zijn, bel ik Jaap op zijn werk.

“Praten?” vraagt hij en ik hoor dat hij zucht.

“Ik heb niet veel tijd. Morgen tussen de middag heb ik een uurtje. Kan die winkel van je dicht? Dan eten we een hapje.” Ik leg met gemengde gevoelens neer.

Vrijdag

“Ja, ik weet dat Sonja zich zorgen maakt. Ik wou dat vrouwen zich niet meteen van alles in hun hoofd haalden,” zegt Jaap als we in een klein eetcafe zitten.

“Ze heeft een malle fantasia dat ik spijt heb van mijn scheiding en dat is er niet uit te praten.”

“Je reageerde ook wel een beetje vreemd, toen je hoorde dat Hanneke een vriend heeft,” zeg ikvoorzichtig.

“Hanneke heeft geld, dat moet je niet vergeten. Eenzame vrouwen met geld…Kun je een beter slachtoffer voorstellen? Maar, ik heb naar die man ge’i’nformeerd en volgens de berichten zit het wel goed met hem.” Ik kijk Jaap verbijsterd aan. Geïnformeerd!?

“Ja, wat denk je dan, dat ik mijn exvrouw laat inpakken door de eerste de beste oplichter?” zegt hij ongeduldig.

“Maar dat is nu van de baan, het speelt helemaal niet meer.” Hij veegt vermoeid langs z’n voorhoofd.

“Het is verschrikkelijk druk op de zaak. Ingewikkelde zaken…het heeft geen zin erover te praten. Ik praat de hele dag al; als ik thuiskom, wil ik een beetje rust. Eerlijk gezegd kan ik soms even niet tegen een jong gezin, altijd druk, altijd herrie.” Ik zwijg.

“Ik geniet van de kinderen, ik zou ze voor geen goud willen missen. Maar nu lukt het even niet en Sonja gelooft niet dat het daarom gaat. Die blijft maar romantische verhalen bedenken over mijn onuitroeibare liefde voor Hanneke. Kun jij niet eens met haar praten?” Ik schiet in de lach en Jaap kijkt me gekwetst aan.

“Sorry Jaap,” zeg ik, “maar jij bent de tweede deze week die wil dat ik met iemand ga praten. Waarom probeer je het niet gewoon zelf? Het moet toch mogelijk zijn om zo’n misverstand uit de weg te ruimen?” Ik kijk hem afwachtend aan, maar het lijkt alsof hij mij niet heeft gehoord. Z’n gezicht is ineens grauw geworden, hij haalt moeizaam adem.

“Jaap?” vraag ik, ineens ongerust. Maar hij herstelt zich alweer.

“Sorry, ik ben echt erg moe, maar het is alweer over.” En hij glimlacht, zonder me daarmee ook maar enigszins gerust te stellen.

Zondag

“Ik weet dat je er niet van houdt als ik onverwacht kom, maar ik was toevallig in de buurt en…” Ik kijk Kees van Vioten zo streng mogelijk aan en hij zucht.

“Oke, ik was niet in de buurt, ik wilde je gewoon graag zien.” Ik kan er niets aan doen, ik moet lachen. Hij staat er ook bij als een schooljongen.

“Kom maar binnen, dan krijg je koffie,” zeg ik. Hij blijft in de deuropening staan, terwijl ik koffie zet.

“lk had je met de tuin willen helpen,” zegt hij, “maar met dit weer is er geen beginnen aan.” Hij heeft gelijk. Het is een dag die aan de herfst doet denken, met striemende regenslagen en een koude wind. Kees van Vioten zit aandachtig in zijn koffie te roeren. Alles aan hem straalt uit dat hij iets wil zeggen, maar niet weet hoe hij moet beginnen.

“Zeg het maar,” help ik hem als de stilte wat erg lang duurt. Hij kijkt snel op.

“Denk je…” begint hij en de woorden komen met moeite uit zijn mond: “…denk je dat het iets zou kunnen worden tussen ons?”

Maandag

Arme Kees van Vioten. Hij had geen ongelukkiger moment kunnen uitkiezen voor zijn vraag. Het gesprek met Bart van twee weken geleden heeft de herinnering aan Rob weer heel levendig gemaakt. Het is lang geleden dat ik zo intens met Rob bezig ben geweest en het gevoel dat al die herinneringen opriepen, leek nog het meest op verliefdheid. Hoe is het mogelijk dat je na jaren verliefd kunt worden op een man die er al zolang niet meer is? Maar het is zo en het blokkeert elke mogelijkheid om iets soortgelijks voor een andere man te voelen. Trouwens, ook als dat niet zo was, zou ik nog steeds niet voor Kees van Vioten vallen. Iets dergelijks heb ik tegen hem gezegd, heel voorzichtig, omdat ik hem niet wilde kwetsen.

“En vrienden zijn? Wil je dat wel?” vroeg hij en voor de zoveelste keer vroeg ik me af hoe het mogelijk is dat een volwassen man zich zo kinderlijk uitdrukt. Maar ik heb ‘ja’ gezegd. Vrienden met Kees van Vioten, waarom niet, want ondanks alle bezwaren mag ik hem wel.

Dinsdag

Onverwacht komen Bart en Lynn langs. Even een kop koffie halen. Lynn doet duidelijk haar best om aardig en belangstellend te zijn. Ik vraag me af of Bart met haar heeft gepraat. Hij moet iets gemerkt hebben van haar antipathie waar het mij betreft. Of misschien probeert ze oprecht om iets van onze relatie te maken. In ieder geval doe ik wat ik kan om het haar zo makkelijk mogelijk te maken. Als ze weg zijn, merk ik pas hoeveel moeite me dat heeft gekost.

Vrijdag

Kees van Vioten belt op als ik op het punt sta naar bed te gaan. Ik kan aan zijn stem horen dat hij een beetje zenuwachtig is.

“Ik heb een voorstel,” zegt hij, “wat zou je ervan vinden als wij samen een paar dagen naar Parijs gaan?” Hij zwijgt en omdat ik niet weet wat ik zeggen moet, zwijg ik ook. Zijn voorstel heeft me volkomen overvallen. Naar Parijs met Kees van Vioten, hoe bedenkt hij het!

“We kunnen aparte kamers nemen,” zegt hij na een langestilte.

“Ja natuurlijk,” zeg ik. Het was niet in meopgekomen dat we op een kamer terecht zouden komen.

“Lijkt het je niet leuk?” dringt hij aan.

“April in Parijs.”

“Ja,” zeg ik.

“De kastanjebomen bloeien,” zegt hij, “en ik ben gek op die boekenstalletjes langs de Seine.”

“Ik moet erover nadenken,” zeg ik. Hij is duidelijk teleurgesteld. Er is geen gesprek tussen ons denkbaar waarin ik hem niet teleurstel. We leggen neer en ik verbaas me erover dat ik een soort opgewonden gevoel heb. Parijs. Met een beetje geluk is het warm genoeg voor terrasjes. Maar april in Parijs met Kees van Vioten?

Zaterdag

Manon is onverwachts langsgekomen.

“Ik dacht dat je die man zo saai vond!” zegt ze als ik haar het voorstel van Kees van Vioten vertel.

“Dat is ook zo,” zeg ik, “maar wel aardig.” Ze denkt na.

“Aan de andere kant…nu Hanneke een vriend heeft, heb je helemaal niemand om mee op stap te gaan. Waarom doe je het niet gewoon? Je zult zien dat het best leuk wordt.”

Zondag

Kees van Vioten is totaal overdonderd als ik hem bel om te zeggen dat ik wel met hem naar Parijs wil.

“Dat had ik nou nooit gedacht,” zegt hij eerlijk. Over twee weken dus, naar Parijs met Kees van Vioten. Het zal mij benieuwen!

Woensdag

Natuurlijk heb ik spijt dat ik ‘ja’ heb gezegd tegen Kees van Vioten. Samen naar Parijs…ik lijk wel gek! Het is het eerste waaraan ik denk als ik’s ochtends wakker word en het laatste waarover ik tob als ik’s avonds weer in bed lig. Ik heb geen idee hoe ik me zo’n gezamenlijke vakantie moet voorstellen. Natuurlijk kan het leuk zijn om met een goede vriend op stap te gaan, maar het probleem is nou juist dat Van Vioten eigenlijk niets van me is. Geen minnaar en ook geen goede vriend. Ik zie ons zonder enige moeite stilzwijgend door Parijs lopen. Wat heb ik mezelf op de hals gehaald! Gisteravond, toen ik koffie dronk bij Moniek, heb ik mijn hart uitgestort. Tot mijn verbazing moest ze verschrikkelijk lachen.

“Sorry,” zei ze toen ze weer wat gekalmeerd was, “maar ik zie het gewoon voor me. Typisch iets voor jou,Anne-Wil. Jarenlang kijkje geen man aan, en dan ga je naar Parijs met de verkeerde!” En ze begon weer te lachen. Ik lachte mee, maar eigenlijk was ik nogal op mijn hart getrapt.

Donderdag

Bart komt langs. Ik zie in een oogopslag dat er iets aan de hand is. De manier waarop hij mij een zoen geeft, de frons tussen zijn wenkbrauwen; hij straalt uit dat het leven hem niet mee zit. Hij speelt afwezig met Dinky, die zoals altijd buiten zichzelf van vreugde is, omdat hij zijn oude baasje ziet.

“Koffie?” vraag ik, maar hij wil Never een biertje. Hij ziet er niet uit alsof hij over zichzelf gaat praten.

“Gaat alles goed met je werk?” informeer ik. Hij knikt.

“Prima.” Hij zegt het alsof het hem weinig plezier doet.

“En met Lynn? Ik heb haar alweer zo’n tijd niet gezien.”

“Ze is naar Engeland,” zegt hij zonder op te kijken. Ik neem me voor om te wachten totdat hij uit zichzelf iets vertelt, maar hij blijftzwijgen.

“Had ze heimwee?” vraag ik. Hij staat op en begint door de kamer te lopen. Z’n gezicht is rood geworden en ineens dringt het tot me door dat hij op de rand van een huilbui is. Bart die huilt! Dat is wel heel lang geleden dat ik dat heb meegemaakt.

“Het is haar jaloezie,” zegt hij dan.

“Ze is doodsbang voor iedereen om wie ik geef. Als ik Nederlands praat waar ze bij is, slaat ze op tilt. Ze wil niet dat ik contact heb met jou, ze mag mijn vrienden niet. Alles moet samen. Zij en ik, verder niemand. En dat kan ik niet, mam, dat hou ik niet uit!” Z’n stem slaat over.

“Eergisteren ben ik na het werk met een paar collega’s iets gaan drinken. Voor het eerst sinds we hier wonen. Ik was de eerste die wegging, want ik weet dat ze het haat als ik later thuiskom. Ze heeft een scene gemaakt, verschrikkelijk. En gisteren is ze naar Londen vertrokken.” Nu lopen de tranen echt over zijn gezicht.

“Ik wil haar niet kwijt, mam. Ik ben gek op haar. Ik weet niet wat ik moet doen!” Hij wrijft met de rnouw van zijn trui langs zijn gezicht. Een kinderlijk gebaar, dat me ineens aan vroeger doet denken. Wat is het erg om hem zo ongelukkig te zien. Hij huilt nu ongegeneerd. Ik kijk naar hem en weet absoluut niet wat ik moet zeggen. Voor mijn gevoel passen hij en Lynn totaal niet bij elkaar en is er niets beters denkbaar dan uit elkaar gaan. Maar op zulke woorden zit Bart niet te wachten.

“Hebben jullie elkaar al gesproken?” vraag ik. Hij schudt ontkennend z’n hoofd.

“lk weet niet waar ze is,” zegt hij wanhopig.

“Ik heb iedereen afgebeld, alle vriendinnen van wie ik het nummer heb, maar ze is nergens.”

“Ze zal zelf wel iets van zich laten horen als het zover is,” probeer ik hem te troosten. Hij gaat weer zitten.

“Ja, dat zal wel,” zegt hij. Het klinkt niet erg overtuigend.

Zaterdag

Gelukkig is het de hele dag druk in de boetiek, anders zou ik zeker toegegeven hebben aan mijn verlangen om Bart te bellen. Het laat me niet los, zoals hij met opgezette, roodomrande ogen afscheid van me nam. Tegen het einde van de middag staat Cora Terbruggen ineens in de zaak. Ze ziet er moe en verslagen uit, maar misschien zie ik dat alleen maar omdat ik door haar wapenrusting van make-up en sieraden heen kan kijken. Volgende week, als ik met Kees van Vloten in Parijs ben, staat zij in de boetiek.

“Ik ben blij dat ik even weg ben thuis,” zegt ze als ik de deur achter de laatste klant heb gesloten.

“Hans is zo depressief geworden. Het is natuurlijk vervelend, die pijn bij iedere beweging, maar hij zou toch ook wel eens in stilte kunnen lijden? Je boft maar, Anne-Wil, dat je voor niemand hoeft te zorgen. En dan ook nog gezellig met een vriendje naar Parijs. Je hebt het goed voor elkaar!” Ze neemt een slok uit het glas dat ze tot de rand met sherry heeft gevuld, en kijkt ontevreden voor zich uit. Ik realiseer me ineens dat ik haar de laatste tijd steeds vaker en steeds meerzie drinken. Ze merkt het.

“Een opkikkertje aan het einde van de dag…doe jij dat nooit?”

“Nee,” zeg ik naar waarheid, “ik hou niet zo van drank.”

“Drank!” zegt ze, een beetje op haar hart getrapt, “het klinkt alsof ik uit een jeneverfles zit te drinken.” Ik zwijg.

“Weet je,” zegt ze, “we hadden nooit deze zaak moeten kopen. Het ging goed in Leeuwarden, we werkten samen en we hadden tijd over om leuke dingen te doen af en toe. Maar Hans wilde meer. Uitbreiden. En toen las hij de advertentie dat deze boetiek te koop was…Nou, we hebben gezien hoe geweldig het is, die twee zaken! Vooral nu hij ook nog ziek is geworden. Met is gewoon niet vol te houden. Weet je dat ik vaak jaloers op hem ben? Zat ik maar lekker in m’n stoel de hele dag, dat beetje pijn neem ik wel op de koop toe!” Ze drinkt haar glas leeg en staat op.

“Ik ga nog even een paar boodschappen doen,” zegt ze.

“Fijne vakantie, Anne-Wil!” Ze wuift even en loopt de winkel uit.

Zondag

Ik heb met Kees van Vloten afgesproken dat hij mij in het tehuis zal ophalen. Eerst wil ik nog een uurtje bij Inez zijn. Ik heb haar de afgelopen tijd minder vaak gezien dan ik wilde. Er kwamen steeds dingen tussen. Wel hebben we vaak met elkaar gebeld, meestal ‘s-avonds om een uur of tien, voordat ze naar bed gaat. Die gesprekjes peppen haar een beetje op. Dat merk ik aan haar stem, die levendiger wordt naarmate we langer praten. Maar vandaag wil ik haar nog even zien, voordat ik met Kees naar Parijs ga. Ze vindt het leuk, dat we samen op stap gaan, en kijkt me met een ondeugend lachje aan als ik zeg dat er werkelijk niets romantisch is tussen hem en mij.

“Wat niet is, kan komen,” zegt ze met een stem die geen tegenspraakwil. En ik laat het er maar bij. Klokslag twaalf staat Kees van Vloten voor me, een brede lach op zijn gezicht.

“Veel plezier!” zegt Inez, en ze knipoogt erzelfs bij.

“Dank je!” zeg ik, geef haar een zoen en loop met Van Vloten mee, met het gevoel dat ik meespeel in een toneelstukje.

Maandag

Alweer een dag geleden dat ik zwijgend naast Kees van Vioten door de lange gangen van het tehuis naar buiten liep. Bij de auto aarzelde Kees van Vioten even, toen nam hij resoluut mijn koffer uit mijn handen en zette hem in de achterbak. Ik stond nog steeds naast het portier, niet omdat ik wilde dat hij het voor mij opendeed, maar omdat ik het vreemd vond om in te stappen alsof ik dagelijks met hem op stap was. Dus deed hij het portier voor me open en schoof ik met een gemompeld bedankje de auto in. De zon had erop staan branden, het was verstikkend warm.

“Gaat zo over,” zei Van Vioten, “ik heb airco. Over vijf minuten zit je te bibberen.” Hij lachte mij bemoedigend toe, en ik glimlachte terug. Hij had trouwens gelijk.

“Als je er last van hebt, zet ik ‘m lager,” zei Van Vioten, zonder zijn ogen van het stuur af te wenden.

“Graag,” zei ik, en hij rommelde meteen iets aan de knopjes.

“Zo beter?”

“Ja.” Dat waren ongeveer de woorden, die we de eerste paar honderd kilometer wisselden. Soms kan zwijgen heel aangenaam zijn, maar dan moet je wel in het gezelschap zijn van iemand bij wie je je vertrouwd voelt. Nu zat ik koortsachtig een onderwerp te bedenken en hoe meer ik mijn hersenen pijnigde, hoe leger het in mijn hoofd werd. Bij Lille vroeg Kees van Vioten of ik iets wilde drinken. We stapten uit en stonden in een wegrestaurant koffie te drinken. Ik betrapte mezelf op de gedachte dat ik wilde dat we alvast op de terugreis waren.

“We wennen wel aan elkaar,” zei Van Vioten. Het duurde even voordat zijn woorden tot mij doordrongen. Ik keek hem aan en zag dat hij glimlachte.

“Maar als je je echt zo ongelukkig voelt als je eruitziet, dan breng ik je gewoon naar huis.” Ik zag aan zijn gezicht dat hij het meende, en ineens besefte ik hoe moeilijk de situatie voor hem was. Op weg naar Parijs met een vrouw die keek alsof ze naar het schavot ging. En dan toch vriendelijk en beleefd blijven. Niet veel mannen zouden het hem na doen.

“Het spijt me,” zei ik, en ikmeende het. Toen we naardeauto liepenjeek het alsof het weer veranderd was. Of scheen de zon zoeven ook al? Een zacht briesje streelde mijn gezicht. We waren op weg naar Parijs, en wie weet zou het nog een leuke week worden ook!

Dinsdag

Natuurlijk ben je niet van het ene op het andere moment dikke vrienden. Er blijven nog steeds onhandige momenten, zoals de eerste avond, toen we met onze kamersleutel met zo’n kolossale rubberen bal eraan in de gang voor onze kamer stonden.

“Welterusten,” zei Van Vloten.

“Slaap lekker,” zei ik. We stonden even aarzelend tegenover elkaar. Moesten we elkaar nu een hand geven of een zoen op de wang? Van Vloten loste het probleem op door zijn sleutel in het slot te steken. Een paar minuten later zat ik op de rand van mijn bed, in een kamer die tot het plafond toe bedekt was met viooltjesbehang. Ik deed het raam open en leunde naar buiten. Schuin aan de overkant van de smalle straat was een terrasje dat nog vol zat ook, al was het al na middernacht. Gepraat en gelach dreef met de wind meemijn kamer in, en ikvoeldeineenseensteek van nostalgic. Wat heerlijk, om verliefd te zijn en op zo’n zachte lenteavond samen op een terrasje te zitten of door de stad te slenteren.

Woensdag

We gedragen ons als echte toeristen. Drinken koffie op de Eiffeltoren, maken een rondvaart over de Seine, doen een stadstour met een luxueuze touringcar, bewonderen de prachtige collectie schilderijen van het museum Centre Pompidou en zitten er op de stenen trappen een ijsje te eten. We dineren in kleine restaurantjes, die Kees van Vloten uit een handig gidsje haalt, en pijnlijke stiltes komen steeds minder vaak voor. Ik ontdek dat Kees van Vloten, als hij zich op zijn gemak voelt, een gezellige en vrolijke man is, en dat het bijzonder aangenaam is om met hem door een stad te dwalen. En tot mijn verbazing begin ik steeds meer te genieten van ons weekje Parijs.

Vrijdag

Gisteravond gebeurde het ineens. We hadden verrukkelijk gegeten in een visrestaurant en we stonden nog maar net op straat, toen ik een hevige kramp in mijn buik voelde.

“Wat zullen we nu eens gaan doen?” vroeg Kees van Vloten, terwijl hij zijn hand op mijn arm legde.

“Een we zoeken, en heel erg snel,” zei ik. Hij verspilde geen seconde, stuurde me bij mijn elleboog het dichtstbijzijnde café in, loodste me door de mensenmenigte en duwde me bijna het toilet in. Later schoot mij te binnen dat ik me geen seconde gegeneerd had gevoeld door de situatie. Ik dronk dankbaar de thee, die hij voor me had besteld en keek in zijn bezorgde ogen.

“Beetje beter?” vroeg hij. Ik knikte.

“We kunnen toch betereen taxi nemen naar het hotel,” zei hij, “dit soort dingen is meestal niet zo snel voorbij.”

“Natuurlijk wel,” zei ik. Om tien minuten later weer met sneltreinvaart naar achteren te lopen. Het werd dus een taxi naar het hotel.

“Slaap lekker,” zei Van Vloten toen we voor onze kamerdeuren stonden, en deze keer boog hij zich naar mij over om mij een lichte zoen op mijn wang te geven.

“Morgen voel je je weer prima.” En weer zat ik op de rand van mijn bed, de plek waar ik elke avond een kwartiertje ging zitten om na te denken. Jammer dat de avond zo abrupt afgelopen was, het gezelschap van Van Vloten begon me steeds beter te bevallen.

Zondag

De laatste dag. Kees heeft voorgesteld om een beetje te wandelen. Hij stelt het Jardin du Luxembourg voor. Een goede keus, want de bloemperken staan vol bloeiende planten. We staan een tijdje bij een van de vijvers waarin kleine jongetjes bootjes laten varen. Ik voel me heerlijk ontspannen, en als Kees onder het verder wandelen zijn arm om mijn schouder slaat, laat ik het zo. Eigenlijk vind ik het wel een prettig gevoel om weer eens iemand zo dicht bij me te voelen. We vinden twee stoeltjes en zitten met ons gezicht naar de zon.

“Wat zie je er lief uit, als je zo ontspannen bent,” zegt Kees. Ik doe verbaasd mijn ogen open en merk dat zijn gezicht dicht bij het mijne is.

“Vind je?” zeg ik. Het is niet bepaald een origineel antwoord, maar ik kan niet zo snel iets beters bedenken. Het is ook zo lang geleden dat ik in een situatie als deze was, ik ben verleerd hoe je ermee om moet gaan. Hij glimlacht.

“Ja, dat vind ik,” zegt hij.

“Je bent vaak zo afwerend en in jezelf gekeerd. Maar deze dagen leer ik je van een heel andere kant kennen.”

“Dat heb ik ook met jou,” zeg ik.

“Eerlijk gezegd val je me reuze mee.” Hij schiet in de lach.

“Dat beschouw ik dan maar als een compliment,” zegt hij. En dan weer ernstig: “Kunnen we elkaar niet wat regelmatiger zien, als we weer thuis zijn?” Ik kijk hem aan.

“Op wat voor manier?” vraag ik. Er verandert iets in zijn gezicht.

“Op een manier waar iets uit voort kan komen,” zegt hij.

“Ik ben al een hele tijd verliefd op je, Anne-Wil. Dat moet je toch langzamerhand gemerkt hebben. Maar ik wil je niet overhaasten. Misschien gebeurt er bij jou ook iets, als we elkaar vaker zien. En als dat niet zo is…” Hij maakt een gebaar met zijn hand, “dan zal ik dat heel erg vinden, maar die dingen gebeuren nu eenmaal. Wat vind je ervan?” Ik zucht. Waarom moet hij daar juist nu over beginnen. Bovendien, wat moet ik antwoorden?

Woensdag

De een na de ander belt op om te horen hoe het was in Parijs. En het is al snel duidelijk dat niemand gemteresseerd is in de dingen die ik gezien heb.

“Hoe was het om een week met die man op stap te zijn?” vraagt Moniek, de lach al in haar stem.

“Je hebt je zeker dood verveeld, he mam?” zegt Manon.

“Ben je met hem naar bed geweest?” vraagt Ellen. Alleen Hanneke is echt gemteresseerd.

“Je leert elkaar altijd het best kennen als je samen op vakantie bent,” zegt ze, “en je ziet eruit alsof je het leuk hebt gehad. Hij is je dus meegevallen!” Ik zeg dat het inderdaad het geval is. Dat Kees van Vloten een gezellige, vriendelijke man is. Ze kijkt me onderzoekend aan.

“Maar geen vonk?” vraagt ze. Ik schud mijn hoofd, en merktot mijn verbazing dat ik dat zelf eigenlijk ook wel jammer vind.

Vrijdag

Ikzie het in een oogopslag: Lynn is terug! Verdwenen is dezorgelijke trek op Barts gezicht, het verdriet in zijn ogen. In plaats daarvan ziet hij er gelukkig uit. Zo blij dat het een steek door mijn hart geeft. Het is meestal makkelijker om voor een ander in de toekomst te kijken dan voor jezelf. En wat ik voor Bart zie, stemt me niet vrolijk. Ik geloof meteen dat Lynn is teruggekomen, omdat ze dol is op Bart en hem nog niet kan missen. Maar dat neemt de grote verschillen tussen hen niet weg, en ik voorzie nog een boel problemen voordat ze definitief uit elkaar zullen gaan. Want dat dat zal gebeuren, is iets dat je kunt voorzien.

Zaterdag

Als ik de boetiek uitloop, staat Kees van Vloten ineens voor me.

“Ik kom je ontvoeren,” zegt hij.

“Ergens een hapje eten. Ik heb de foto’s van Parijs.”

“0 leuk!” zeg ik.

“Maar ik heb mijn fiets hier.”

“Stoppen we in de achterbak. Dan brengen we die eerst naar huis, en dan gaan we meteen door.” Even later zit ik naast hem in de auto. Ineens merk ik hoe moe ik ben, heerlijk dat ik dat eind naar huis niet hoef te fietsen. En samen wat eten trekt me ook wel. Ik had niets gepland voor dit weekend, behalve in de tuin werken. Een avondje uit is een welkome verrassing. Van Vloten ziet in een oogopslag dat er wekenlang niets aan de tuin is gedaan.

“lk was net morgen van plan,” zeg ik.

“Dat red je niet in een dag,” zegt hij.

“Tenminste, niet in je eentje. Zal ik je hdpen?” Ik aarzel. Met aanbod is verleidelijk, maar het wordt het tweede ‘Van Vloten weekend’ achter elkaar, en ik ben bang dat hij daar hoop uitzal putten.

“Denker maar over na,” zegt hij, “je hebt de hele avond nog om te beslissen.” Het valt me ineens op dat hij de drammerigheid, waar ik zo’n hekel aan had, volkomen overboord heeft gezet. Knap, als dat in je natuur zit. Het omgaan met mij moet hem wel heel veel waard zijn, dat hij zichzelf daarvoorzoonderde loep heeft genomen. In het restaurant laat hij de foto’s zien. Bijna allemaal van mij. Pas als we in de auto zitten, begint hij weer over de tuin.

“Wil je dat ik je help of niet?” vraagt hij. Ik zeg dat het me wel een goed idee lijkt, maar dan zou hij eigenlijk bij me moeten overnachten.

“Je hebt toch wel een logeerkamer?” vraagt hij. Een uur later, na het gezamenlijk uitlaten van Dinky, nemen we opnieuw afscheid bij een kamerdeur, zoals we dat een week geleden in een hotel in Parijs deden. Nu op mijn eigen overloop, en zonder dat we kamersleutels in onze hand hebben.

“Slaap lekker,” zegt hij, en geeft me een zoen op mijn wang.

“Jij ook,” zeg ik. Een paar minuten later lig ik in bed. Ik hoor hem nog even bezig in de badkamer. Eigenlijk wel gezellig, om niet helemaal alleen in huistezijn.

Maandag

“En?” vraagt Moniek, die na het avondeten even langskomt.

“En wat?” vraag ikonschuldig.

“Kom nou,” zegt ze ongeduldig, “die man blijft hier toch niet zomaar slapen?”

“Waar jij al niet op let!” zeg ik. Het klinkt pinniger dan ik bedoel en ze kijkt me onderzoekend aan.

“Wil je er Never niet over praten?” vraagt ze begrijpend.

“Er valt niets te praten,” zeg ik.

“Hij heeft me gisteren met de tuin geholpen en daarom is hij blijven slapen.” Ze kijkt me even verbaasd aan, dan begint ze onbedaarlijk te lachen.

“Dit is de prachtigste smoes die ik in jaren heb gehoord. Man slaapt bij vrouw om met de tuin te helpen.” Ik hou me nog even goed, dan lach ik mee. Ze heeft gelijk, het is een raar verhaal. En dat het toevallig waar is, zal waarschijnlijk niemand geloven.

Zaterdag

Ik ben veel te lang niet bij Jaap en Sonja geweest. Onze laatste contacten verliepen zo merkwaardig, door de reactie van Jaap op het bericht dat Hanneke een vriend heeft. Ik had er even geen zin in hem te zien. En waarschijnlijk was dat wederzijds, want het was Sonja die het contact nog een beetje onderhield. Heel lief belde ze regelmatig op, om te vertellen hoe het met de kinderen ging en te informeren naar mij. Maar deze avond eet ik bij hen. Jaap doet de deur voor mij open.

“Zo, zusje!” zegt hij en kijkt mij onderzoekend aan. Ik lees ook iets van onzekerheid in zijn ogen. Zou hij werkelijk denken dat ik nog steeds boos op hem ben? Trouwens, zo boos was ik nu ook weer niet. Het was eerder verbazing.

“Buk eens een beetje, hoe kan ik je nou zoenen als je zo rechtop blijft staan,” zeg ik. Hij buigt zich naar mij over en slaat zijn armen om mij heen. Ik voel de zachte stof van zijn jasje en ruik de geur van zijn aftershave.

“Ik heb je gemist!” zegt hij.

“Wil je alsjeblieft nooit meerzo lang wegblijven?”We kijken elkaar aan en lachen. Dan geeft hij mij een zoen op elke wang. Nog steeds met een glimlach op ons gezicht lopen we de kamer binnen, waar Sonja met de kinderen op ons wacht.

“Gelukkig, dat is weer in orde,” zegt ze als ze onze gezichten ziet.

“Jullie doen alsof we een geweldige ruzie achter de rug hebben,” protesteer ik.

“Het leek me gewoon een goed idee om even een beetje afstand te nemen,” zeg ik en kijk naar Jaap, “maar dat betekent toch niet dat ik mijn broertje niet meer wil zien?”

“Laten we daar maar een glas op drinken,” zegt Jaap.

Zondag

Inez ziet er niet goed uit. De oude mevrouw in de kamer naast de hare is een paar dagen geleden in haar slaap overleden. En met meneer Joosten, die schuin aan de overkant zijn kamer heeft, en met wie ze de laatste tijd vaak een praatje maakt, gaat het ook niet al te best.

“Hoe kan ik over de dood van je vader heen komen als er steeds maar mensen doodgaan om mij heen?” klaagt ze.

“Zou je het prettig vinden om een tijdje bij mij te logeren?” vraag ik. Het is een spontane opwelling en ze reageert enthousiast.

“Kind, wat zou ik dat heerlijk vinden. Meen je het echt?” Ik leg uit dat ze dan wel overdag alleen is, maar het blijkt haar niets te kunnen schelen.

“Dan ga ik toch gewoon in de tuin zitten met een boek? Ik kan ook best een boodschapje voor je doen. En de hond uitlaten.” Ik kijk naar haar breekbare gestalte en zeg dat dat absoluut niet nodig is. De vreugde op haar gezicht ontroert me.

Dinsdag

Bart en Lynn komen onverwacht langs. Er gaat zo’n onzekerheid uit van Bart, dat ik een steek voel in mijn hart. Hij is bang voor mijn kritiek op haar. En dat Lynn mij niet mag, is hem ook niet onbekend. Hij is te jong om te weten hoe vrouwen zich door zulke situaties heen slaan. Als je niet beterzou weten, zou je zweren dat Lynn en ik de beste vrienden zijn. Met is duidelijk dat het tussen die twee een stuk beter zit dan voordat ze naar Engeland vertrok. Maar mij wantrouwt ze nog steeds. Het is meer een gevoel dat ik heb dan dat ik het ook echt merk. Maar ik weet dat ik me niet vergis.

Donderdag

Kees belt. Of ik zin heb om naar de schouwburg te gaan. Ik zeg dat ik het enig vind. Als ik de boetiek heb schoongemaakt, fietsikzovlug ikkan naar huis. Ik moet Dinky uitlaten en ikwil nog even mijn haar wassen. Met een handdoek om mijn haar geknoopt, zoek ik de kleren uit die ik wil dragen. Wat heerlijk om zo onverwacht uit te gaan, ik merk dat ik er een beetje opgewonden door ben. Precies op de afgesproken tijd staat Kees voor de deur. Het stuk is wat ik ervan hoopte, ik zit geboeid te kijken en moet even omschakelen als het pauze is. Nog met mijn gedachten bij wat ik net heb gezien, loop ik achter Kees naar de foyer.

“Koffie?” Ik knik en hij is al tussen de mensen verdwenen.

“Mies, wat leuk om jou hier te zien!” zegt een mannenstem achter me. Ik draai me om en kijk in de ogen van een man die ik nooit eerder heb gezien. Hij schrikt.

“Neem me niet kwalijk. U lijkt sprekend op iemand die ik van vroeger ken.”

“Geeft niet,” zeg ik. We glimlachen naar elkaar. Normaal gesproken zou dit het einde van het contact moeten zijn. Man denkt dat vrouw iemand anders is, het misverstand wordt rechtgezet, einde verhaal. Maar hij steekt zijn hand uit.

“Daniel Jonker,” zegt hij.

“Anne-Wil de Boer.” Kees verschijnt, in elke hand een kop koffie. Hij kijkt van mij naar de man tegenover me. Ik neem een kopje uit zijn hand.

“Dit is Daniel Jonker,” zeg ik. Kees steekt zijn hand uit.

“Van Vloten,” zegt hij. Nu staan we met z’n drieen te zwijgen.

“Prettig kennisgemaakt te hebben,” zegt Daniel Jonker. Hij knikt naar Kees, en kijkt mij aan.

“Dag,” zeg ik, en voel een dwaas verlangen om nog een tijdje langer naar dat gezicht te kijken. Maar hij draait zich om en verdwijnt tussen de mensen.

Vrijdag

Zonder het te willen, komt telkens het gezicht van Daniel Jonker in mijn gedachten. Grijze ogen, met een andere kleur erdoorheen. Bruingroene spikkeltjes misschien? Een mond die makkelijk lacht. Maar tegelijkertijd was er ook lets in het gezicht dat ik niet zo snel kon aanduiden. Ik wijs mezelf terecht. Wat een onzin om na een ontmoeting van een paar minuten gevolgtrekkingen te willen maken. Waar maak ik me druk over? Ik zal deze man nooit meer ontmoeten. Maar terwijl ik dat denk, voel ik een vaag gevoel van spijt, alsof ik iets ben kwijtgeraakt dat ik nog maar net had gevonden.

Zaterdag

Ik maak de logeerkamer in orde. Aan het einde van de middag komt Kees Inez brengen. Het is prachtig weer en ik zet de tuintafel klaar. Ik verheug me erop dat ik de komende tijd in elk geval geen gelegenheid zal hebben om te dagdromen.

Zondag

Inez is al op als ik beneden kom. Mensen van haar generatie zijn niet gewend uit te slapen, ook niet als ze oud zijn. Bijtijds naar bed en bijtijds op, ik ken het nog van mijn ouders. Ik geef Inez een zoen.

“Het spijt me dat ikje zo lang alleen heb gelaten,” zeg ik.

“Lieverd, je zou me zo’n plezier doen als je gewoon leeft zoals je gewend bent,” zegt ze.

“Ik voel me echt ongelukkig als ik zie dat je je aan het aanpassen bent. Ik heb heerlijk een kopje thee gedronken in de tuin. Wat neb jij al vroeg zon! Je vindt het toch niet erg dat ik voor het ontbijt gedekt heb op de tuintafel?” Even later zitten we tegenover elkaar in de tuin. Inez heeft weinig aandacht voor het ontbijt dat ze zelf heeft klaargemaakt. Ze kijkt meer om zich heen dan naar haar bord, en af en toe legt ze haar mes en vork neer om met een zucht achterover te leunen.

“Je voelt je toch wel goed?” vraag ik bezorgd. Ze kijkt me aan met een glimlach, maar ik zie tranen in haar ogen glinsteren.

“Je weet niet wat het betekent om weer in een gewoon huis te zijn,” zegt ze.

“Om wakker te worden zonder de geluiden van een tehuis om je heen. Zonder karretjes die door de gang gereden worden. Zonder het geschuifel van voetstappen. Zonder gekuch en gehoest. Ik sta altijd meteen op als ik wakker word, maar vanochtend heb ik een tijdje liggen luisteren naardestilte. Jehebtgeen idee, Anne-Wil, hoe gelukkig je me hebt gemaakt met je uitnodiging!” Ik kijk haar aan, te beschaamd om een woord te kunnen spreken. Alles wat Inez nu vertelt, had ikzelf ook kunnen bedenken. Waarom heb ik haar niet eerder uitgenodigd? Ze glimlacht naar me, en haar stralende ogen maken haar gezicht ineens wonderbaarlijk jong.

Dinsdag

Gisteravond laat is Kees van Vloten gekomen om Inez te halen.

“Wat lief dat jedit voor Inez doet!” zei ikterwijl ik Kees binnen liet. In een opwelling gaf ik hem op allebei z’n wangen een zoen. Hij bloosde, waardoor hij er ineens erg jongensachtig uitzag.

“Heb je zin om zondag bij me te eten?” Hij zei zonder aarzelen ja en samen hielpen we Inez in de auto.

“Ik hoop dat je gauw weer komt logeren, want ik mis je nu al.” Ze glimlachte naar me en ik deed het portier dicht. Deze keer gaf Kees mij twee zoenen voordat hij instapte. Ik zwaaide naar zijn hand die uit het raampje naar mij wuifde en liep langzaam weer naar binnen. Met was ineens leeg en stil in huis. Ik stond bij de open tuindeuren en ademde de zoete geur van bloemen in. Moniek en Pieter zaten in de tuin met vrienden. Ik luisterde even naar hun praten en lachen. Zo moet je een zomeravond doorbrengen, met mensen die je dierbaar zijn. En voor de zoveelste keer drong het tot me door dat alleen zijn ‘s zomers veel moeilijker is dan in de winter, als iedereen binnen blijft. In de zomermaanden word je iedere keer dat je een voet buiten de deur zet, geconfronteerd met de gezelligheid van andere mensen. Het alleen zijn wordt er alleen maar schrijnender door. Eenmaal in bed, kon ik niet slapen. Ik hoorde stemmen uit de tuinen, gepraat en gelach, het rinkelen van glaswerk, en werd vervuld met een droevig verlangen naar Rob zoals ik dat in tijden niet meer had gehad.

Woensdag

Als ik net de boetiek wil afsluiten, belt Hanneke om te vragen of ik zin heb om mee te gaan naar een toneelstuk. In de schouwburg schiet me de ontmoeting te binnen die ik de vorige keer had toen ik hier met Kees was. Daniel Jonker heette de man die mij op mijn schoudertikte omdat hij dacht dat hij me kende. Ineens weet ik ook weer het gevoel, dat onze korte ontmoeting bij me achterliet. Een onverklaarbaar verlangen om nog langer met hem te praten, nog langer in dat gezichtte kijken. Hij had een prettige stem, melodieus en rustig, en nog dagen na onze korte ontmoeting moest ik aan hem denken. Als ik in de zaal zit, heb ik het sterke gevoel dat hij er is en ik spreek mezelf in gedachten bestraffend toe. Ik lijk wel een verliefde puber! Maar toch kan ik de gedachte aan hem niet uit mijn hoofd zetten, en veel van wat er op het toneel gebeurt, gaat aan me voorbij.

“Fantastisch he!” zegt Hanneke enthousiast als het pauze is.

“Geweldig,” zeg ik, en ze kijkt me verbaasd aan. We schuifelen de foyer in, ik bied aan om koffie te halen en sta in een dichte rij voor het buffet. Hoe moet ik hier met in elke hand een kop koffie weer uitkomen, vraag ik me af. Op het moment dat ik heb afgerekend en me met de kopjes in mijn hand omdraai, kijk ik recht in zijn gezicht. Daniel Jonker! Het is zo’n merkwaardige vervulling van de wens, die ik al de hele avond heb, dat ik even het gevoel heb dat ik droom. Maar hij lacht naar me, neemt de kopjes van me over en vraagt waar ik heen moet. Ik loop achter hem aan en zie met een gevoel van vertedering hoe smal zijn schouders zijn onder zijn te ruime zomerjasje.

Donderdag

“Dat vind ik nou echt een man voor jou!” zegt Hanneke. Ik ben blij dat ik haar aan de telefoon heb en dat ze niet bij me in de kamer zit, want ik voel hoe een vurige bios naar mijn wangen stijgt.

“Echt, ik meen het,” zegt Hanneke.

“En zo leuk als hij met ons zat te praten, alsof we elkaar al jaren kenden. Waar ken je hem eigenlijk van?” Ik vertel van de ontmoeting met Daniel Jonker, een paar weken geleden in de schouwburg. Hanneke zegt dat het dan zo moet zijn, niets is toevallig in het leven.

“Wacht maar af. Die man zul je vaker zien!” zegt ze met zoveel overtuiging dat ik er ineens een beetje zenuwachtig van word. Want eerlijk gezegd zou ik niets Never willen dan Daniel Jonker nog een keer ontmoeten, terwijl ik het mijzelf tegelijkertijd kwalijk neem dat mijn gedachten zo met hem bezig zijn.

“Het wordt echt tijd dat je weer een leuke man ontmoet,” zegt Hanneke, die van geen ophouden weet.

“Je bent zolang alleen geweest.” Ik voel een stekende hoofdpijn opkomen.

“Hanneke, sorry, maar ik moet nog iets doen,” zeg ik. Als ik heb neergelegd, slaak ik een diepe zucht. Het gesprek met Hanneke zit me dwars. Terwijl ik nauwelijks mijn eigen gevoelens begrijp, moet ik ze al tegenover Hanneke verantwoorden. Ik wil het niet. Ik wil niet praten over wat er diep in mijn hart tot leven is gekomen.

Zaterdag

Op het eind van een drukke dag staat Manon ineens voor me in de boetiek.

“Kan ik een hapje bij jou eten, mam?” vraagt Manon.

“En eigenlijkzou ikook wel bij je willen slapen. Joris is dit weekend met vrienden gaan zeilen en ik neb zo’n zin om morgen lekker bij jou in de tuin te zitten.” Een uur later zitten we te eten op het terras in de achtertuin.

“Er is iets met je,” zeg ik, terwijl ik haar aankijk.

“Je loopt de hele tijd zo te stralen.”

“Kun je het niet raden, mam?” vraagt ze. Ik frons mijn wenkbrauwen en dan ineens dringt het tot me door.

“Manon…is het echt waar?” Ze staat op en slaat haar armen om me heen.

“Al twee maanden. Ik ben zo blij.”

“Lieverdje toch,” zeg ik, “ik vind het heerlijk voor je. Gefeliciteerd! Weten Pieter en Moniek het al?” Ze knikt.

“Joris heeft ze gisteravond opgebeld. Maar ik wilde het jou zelf vertellen.” Ze gaat weer tegenover mij zitten.

“Geloof jij in positief denken, mam?” vraagt ze.

“Wat bedoel je precies?” vraag ik op mijn hoede.

“Nou ja, ik ben natuurlijk wel ontzettend blij, maar af en toe ben ik ineens doodsbang dat het weer misgaat met mijn zwangerschap,” zegt ze een beetje verlegen.

“Maar ik wil die angst niet. Volgens mij trek je het ongeluk ermee naar je toe. Als ik nou maar intens genoeg denk dat het goed zal gaan, dan gaat het ook goed.”

“Het is in elk geval een stuk beter dan denken dat het ni’et goed zal gaan,” zeg ik. Ik zie aan haar gezicht dat ik niet helemaal het antwoord geef waarop ze hoopte, maar ik kan niet anders.

“Het gaat goed, mamje zult het zien!” zegt ze, maar haar glimlach kan de onzekerheid in haarogen niet wegwerken.

Zondag

Het begint steeds meer tot me door te dringen: Manon is opnieuw zwanger! Wat me pas nu, een dag later, opvalt, is dat we het helemaal niet over Joris gehad hebben. Is hij ook blij met Manons zwangerschap?Toen het de eerste keer misging, was hij niet in staat om Manon de steun te geven die ze nodig had. Hij was verdrietiger om haa’r verdriet dan om het feit dat er geen baby zou komen. En dat verschil in beleving bracht een verwijdering tussen hen tot stand. Manon voelde zich eenzaam, onbegrepen, in de steek gelaten. Gelukkig was er het laatstejaar weereen stijgende lijn in him relatie. Ik zag ze weer naar elkaar kijken met liefde in hun ogen. Wat dat betreft komt Manons zwangerschap op een goed moment. Ik loop door de tuin en adem de zoele zomerlucht in. De geur van bloemen drijft mee op de wind. Boven ligt Manon nog te slapen, haar raam staat wijd open, de gordijnen bewegen zacht in de wind. Als alles gaat zoals we hopen, zal ik in januari oma worden. Wat een heerlijk vooruitzicht!

Donderdag

Ik sta te koken als Hanneke ineens de keuken binnenstormt. Tranen stromen langs haar gezicht. Er is iets met Roeland gebeurd, denk ik, maar ik durf de vraag nog niet te stellen. Hanneke laat zich op een stoel zakken. Dan zucht ze.

“Het is uit,” zegt Hanneke, als ik tegenover haar ga zitten.

“Uit? Met Roeland bedoel je?” Ze knikt en probeert haar ogen droog te wrijven, wat niet lukt omdat er steeds nieuwe tranen uit komen.

“Maar lieverd, hoe kan dat nu? Een paar dagen geleden was er nog niets aan de hand. Jullie zagen er zo gelukkig uit!” zeg ik verbijsterd.

“Dat leek maar zo,” zegt ze.

“We hadden de laatste tijd zo vaak woorden om zijn kinderen. Hij kan het niet uitstaan dat ik niet met ze kan opschieten. Hij vindt dat het aan mij ligt. Ik heb altijd kritiek op ze, zegt hij. Anne-Wil, hij merkt niet eens dat ze doorlopend valse opmerkingen maken. Vooral Anita. Je had er eens bij moeten zijn, heusje had het ook niet volgehouden. Altijd maar kleineren. En opscheppen over haar moeder, die zo slank is en zo mooi en zo aardig en die zo’n interessante baan heeft.”

“Als ze zo geweldig is, waarom is hij dan van haar gescheiden?” vraag ik.

“Je hebt me zelf verteld dat hij een einde aan hun huwelijk wilde. Hij viel voor jou, omdat jij het tegenovergestelde van haar bent: warm, lief en hartelijk.”

“Ja, en dik en oninteressant,” zegt Hanneke bitter.

“Waardoor is het nu ineens misgegaan?” vraag ik.

“Zijn dochter belde op. Er is een familiereunie, van de kant van haar moeder, en ze vindt dat Roeland daar ook bij hoort. Toen ben ik echt ontploft. Dat kind is maar met een ding bezig: proberen haar ouders weer bij elkaar te krijgen. Ik kon er niet langer meer tegen. Echt niet, Anne-Wil, ik breng het niet meer op!” Ze begint weerte huilen.

“Maar was Roeland dan van plan om naar die reunie te gaan?” vraag ik. Ze houdt midden in een snik op en kijkt me aan met een gezichtsuitdrukking, die ik pas begrijp als ze antwoordt: “Dat weet ik niet.”

Vrijdag

De hele dag loop ik aan Hanneke te denken. Mijn vreugde om Manons zwangerschap is er volkomen door naar de achtergrond verdwenen. Arme, domme Hanneke. Ik zie weer voor me hoe ze nog maar kort geleden samen bij mij in de tuin zaten, Hanneke en Roeland. Ze leken zo verliefd en gelukkig. Daar kunnen zijn kinderen toch niet tussen komen? En nu is het voorbij. Stuk gegaan door Hanneke’s behoefte om keer op keer uit te praten waarover beter niet gepraat kan worden. Ze had Roelands kinderen geen groter plezier kunnen doen.

Zaterdag

Ik bel Manon om te vragen hoe het gaat. Ze is in een jubelende stemming. Ze heeft zich zelden zo goed gevoeld, zegt ze. De misselijkheid waarvan ze’s ochtends last had, is nu al over. Ze slaapt goed. Een beetje verlegen zegt ze: “Mam, ik heb het gevoel dat het geweldig gaat.”

“Ik ben zo blij voor je,” zeg ik.

“En hoe is het met Joris?” Verbeeld ik het mij of is er even een aarzeling in haar stem voordat ze zegt dat het met hem ook geweldig gaat en dat hij net zo gelukkig is als zij?

Maandag

En weer zie ik Daniel Jonker zonder dat hij mij ziet. Als ik op weg naar huis langs een parkeerplaats fiets, stapt hij net in zijn auto. Mijn hart klopt als een bezetene, en de hele verdere weg vraag ik mij af waarom ik niet gewoon van de fiets staple om een praatje met hem te maken. Want dat was toch wat ik eigenlijkdolgraag had gewild?

Donderdag

De hele dag kijk ik verlangend naar buiten. Naar vrouwen in zomerjurken en mannen in T-shirts, die door de winkelstraat (open met veel minder haast dan op andere dagen. Aan het einde van de middag, als ik op het punt sta te vertrekken, bedenk ik me. De terrasjes zitten vol, waarom zou ik meteen naar huis gaan? Ik zet mijn fiets terug, maar ik moet toch even iets overwinnen voordat ik aan een leeg tafeltje ga zitten. Ik bestel een glas witte wijn en kom langzaam in een vakantiestemming. Natuurlijk is het heerlijk om in de tuin te zitten, maar ik sluit me de laatste tijd wel heel erg af van de mensen. Terwijl het zo leuk is om ergens te zijn waar wat te zien is. En ik kijk om me heen, naar verliefde stelletjes, oudereechtparen die genietend ijs eten, en naar mannen en vrouwen die alleen aan een tafeltje de krant lezen, of met hun ogen dicht in de zon zitten. De wijn is heerlijk, ik voel me ontspannen en op mijn gemak als er ineens een schaduw over me heen valt. Ik kijk op en met een gevoel alsof ik droom, ontmoeten mijn ogen die van Daniel Jonker.

Vrijdag

Dat gevoel alsof ik droom, is er nog steeds. Maar zo leuk als de droom begon, is hij niet meer. Telkens weer denk ik terug aan de ontmoeting met Daniel.

“Dat noem ik nou geluk hebben!” zei hij.

“Ik heb me zo vaak afgevraagd wanneer ik je weer zou tegenkomen. Mag ik even bij je komen zitten?”

“Natuurlijk,” zei ik verward. Hij keek me weer aan. Zijn ogen waren zoals ik ze me herinnerde, grijs met kleine spikkeltjes waarvan de kleur aarzelt tussen barnsteen en amber.

“Boodschappen gedaan?” vroeg hij. Ik vertelde dat ik in deze straat werk.

“Ik kom zo vaak langs die boetiek, dat had ik moeten weten!” zei hij. Ik zweeg, om de simpele reden dat mij niets te binnen wilde schieten dat ik zou kunnen zeggen. Hij glimlachte op een manier waarvan ik hartkloppingen kreeg. Terwijl we daar zaten, twee mensen op een terrasje, had een deel van mij maar een vurige wens: was ik maar thuis! Want ik wist gewoon niet wat ik moest met die trillende handen van me, en mijn stem die ik ineens niet meer vertrouwde. Toen hij me uitnodigde ergens iets te gaan eten, zei ik te snel ‘nee’. Mijn uitvlucht was doorzichtig. Ja, ik had graag met hem willen eten, Never dan wat ook, maar de behoefte om alleen te zijn en even op adem te komen was te groot. Maar zoiets kun je toch niet zeggen tegen iemand die je nauwelijks kent. Ik zag aan zijn gezicht dat hij me niet geloofde. De lichtjes in zijn ogen verdwenen.

“Dan zal ik je niet langer ophouden,” zei hij. Een paar minuten later zat ik weer alleen aan het tafeltje, verslagen en woedend op mezelf. Elke tiener zou de situatie beter hebben aangepakt dan ik. De man ontmoeten aan wie je al weken loopt te denken, en hem dan met een stomme uitvlucht en uit pure lafheid wegsturen! Een half uur later liep ik met Dinky over de hei, waar de warmte van de dag nog hing. Stof dwarrelde om mijn voeten. Het zou weer eens moeten regenen. 0, waarom was ik toch zo stom geweest! Toen ik de voordeur binnenliep, ging detelefoon.

“Ha mam, gaat het goed metje?” riep Manon vrolijk.

“Nee,” zei ik nog steeds woedend. En tot mijn ontzetting barstte ik in tranen uit.

Zondag

Ik zit op mijn terras en kijk naar Kees van Vloten, die opgewekt achter de grasmaaier loopt. Ik kan hem niet horen, maar aan zijn gezicht te zien loopt hij te fluiten. Hij stond onverwacht voor me, een paar uur geleden. Een gewoonte die er niet uit te branden is, maar waarover ik me allang niet meer opwind. En zo zit ik dan in mijn eigen tuin te kijken hoe een aardige man fluitend mijn gras maait. Elke keer als hij aan mijn kant van het gras een bocht maakt, knipoogt hij naar me. En ik lach elke keer terug, want hij ziet er zo vrolijk uit. Eerlijk gezegd ben ik blij dat hij langsgekomen is, want nu kan ik tenminste niet aan andere dingen denken. Nog steeds zit het me dwars dat ik de afspraak met Daniel Jonker heb verknoeid. Het geluid van de grasmaaier houdt op. Kees van Vloten hurkt naast mijn stoel.

“Wat is er, Anne-Wil? Je ziet er ineens zo somber uit?” Ik glimlach naar hem en weersta de opwelling om even mijn hand door zijn verwarde haren te halen. Hij zou absoluut de verkeerde conclusie trekken als ik dat zou doen.

“Waarom vertel je niet wat je dwars zit?” vraagt Kees, nog steeds op zijn hurken.

“Ik kan heel goed luisteren, en soms zeg ik per ongelukzelfs nog wel eens iets verstandigs.”

“Er is niets,” zeg ik.

“Ga even zitten, dan schenk ik koffie in.” Voordat hij kan protesteren, sta ik op, maar net iets te onhandig zodat ik tegen zijn schouder stoot. Hij verliest zijn evenwicht en zit ineens met een verbaasd gezicht op de tegels. Het is zo’n mallotig gezicht dat ik een onstuitbare lachbui krijg. Hij kijkt alsof hij niet weet of hij boos moet worden of moet meelachen, maar kiest dan voor het laatste. Nog steeds lachend loop ik de keuken binnen. Als ik het koffiezetapparaat gevuld heb, staat hij ineens vlak achter mij. Ik draai me om.

“Anne-Wil…” zegt hij. Hij slaat zijn armen om me heen, ik ruik de geur van transpiratie en versgemaaid gras. Hij is sterker dan ik vermoedde, er is werkelijk geen kans dat ik me uit deze omhelzing kan losmaken. Dan is zijn mond op de mijne in een zoen waaraan geen einde lijkt te komen.

Maandag

De hele nacht heb ik wakker gelegen, denkend aan Kees, de hoop en de onzekerheid op zijn gezicht toen hij me eindelijk losliet.

“Anne-Wil, ik hou van je!” Ik legde mijn hand op zijn mond, zodat hij niet verder kon praten. Ik wist immers dat ik op zijn gestamel niet het antwoord kon geven waarop hij hoopte. Maar hij legde mijn gebaar verkeerd uit en zoende mijn hand met een hartstocht die mij verlegen maakte.

“Toe nou,” zei ik, en schoof langs hem heen, zodat we in iedergeval geen lijfelijk contact meer hadden.

“Ik weet dat je niet zoveel om mij geeft als ik om jou,” zei hij, “maar dat kan toch groeien, Anne-Wil? Waarom geef je ons geen kans?” Ik schudde mijn hoofd, mijn mond voelde droog aan. Ik zie de scene in de keuken telkens weer voor me. En ook hoe hij de grasmaaier nog keurig schoonmaakte en in het schuurtje terugzette, voordat hij met hangende schouders afscheid nam.

Dinsdag

Meteen vanuit de boetiek ben ik naar Inez gegaan. Het was een prachtige zomeravond. We wandelden arm in arm nog even de tuin in. Een bankje bij een van de rozenperken was nog leeg.

“Heerlijk!” zuchtte lnez, terwijl ze om zich heen keek. Toen stootte ze mij aan.

“Daar is Kees van Vioten,” zei ze, en voordat ik iets kon doen, riep ze zijn naam. Hij keek op, ontdekte ons en reed de rolstoel van zijn moeder langzaam in onze richting. Ik voelde mijn wangen vuurrood worden. Hij glimlachte naar Inez, knikte naar mij en reed langzaam door.

“Is er lets tussen jullie voorgevallen?” vroeg Inez.

“Hij is zo kortaf voor zijn doen. Ik dacht dat jullie aardig met elkaar konden opschieten.” Ik vertelde haar wat er was gebeurd, de onverwachte omhelzing van Kees in mijn keuken, en hoe ik daarop had gereageerd. Ze was even stil.

“Wat jammer toch dat je niet meer geduld met die man hebt,” zei ze toen.

“Met is zo’n lieverd, en je zou zo’n goede kameraad aan hem hebben. Of wacht je nog steeds op de prins op het witte paard?” Ze keek me van opzij aan.

“Ik weet dat je heel veel van je man hebt gehouden, Anne-Wil, maar het gevoel dat je voor hem had, komt niet meer op dezelfde manier terug. Dat weet je toch?”

“Ja,” zeg ik ongelukkig.

“Natuurlijk weet ik dat. Maar ik kan toch niet met Kees in zee gaan terwijl ik niets anders voor hem voel dan vriendschap?”

“Vriendschap is een heel mooi uitgangspunt,” zei Inez.

“Maar hij voelt veel meer dan ik, hij is verliefd op mij. Dan is het toch niet eerlijk als ik hem hoop geef? Misschien moet ik hem gewoon niet meer zien. Ik voel me er zo schuldig over dat ik hem telkens weerteleurstel en verdriet doe, terwijl dat het laatste is wat ik wil. Hij verdient beter dan achter mij aan te lopen.” Inez legde haar hand op mijn arm.

“lk hoop dat je er nooit spijt van krijgt,” zei ze.

Woensdag

Manon belt. Het gaat nog steeds heel goed met haar, en ze voelt zich elke dag dat haar zwangerschap duurt wat zekerder en geruster. En Joris durft het nu ook een beetje leuk te vinden.

“Een beetje leuk?” vraag ik verbaasd.

“Mam, hij is zo geschrokken van de miskraam, als het aan hem had gelegen, was ik nooit meer zwanger geworden.”

“Wat bedoel je?” zeg ik ontzet, “je bent toch niet in je eentje zwanger geworden?” Het is even stil aan de andere kant van de lijn.

“Nou ja, laat ik zeggen dat ik de situatie wat naar mijn hand heb gezet,” zegt ze. Ik hoor aan haar wat al te nonchalante manier van spreken, dat ze zich niet helemaal op haar gemak voelt.

“Manon,” zeg ik, “bedoel je dat je er niet met Joris over hebt gepraat dat je opnieuw zwanger wilde worden? Wat heb je tegen hem gezegd toen je merkte dat je in verwachting was? Hij weet toch dat je de pil gebruikt?”

“Sorry mam, maar ik wil er liever niet over praten,” zegt ze, en begint over een ander onderwerp. Maar onze gedachten zijn er niet bij, en niet lang erna leggen we neer. Ik loop de tuin in. De koele avondwind voelt prettig aan. Ik probeer op een rijtje te zetten wat ik zoeven heb gehoord. Maar ik kom niet veel verder dan: Manon heeft Joris een streek geleverd!

Donderdag

Ik heb net de boetiek opgeruimd en gestofzuigd als de telefoon gaat.

“Anne-Wil…” De stem van Cora Terbruggen klinkt strak en afgemeten.

“Ja,” zeg ik verbaasd en een beetje verschrikt. Met is even stil aan de andere kant van de lijn. Dan zegt ze: “Anne-Wil, Hans is dood!” Ik heb het gevoel dat alle bleed uit mijn hoofd wegtrekt. Ik trek een stoel naar me toe en ga zitten.

“Heb je me gehoord, Anne-Wil?” vraagt Cora, nog steeds met die stem waarin geen enkel gevoel doorklinkt.

“lk begrijp het niet…” zeg ik. De woorden komen met moeite uit mijn mond.

“Ik wilde het jezelf vertellen,” zegt ze.

“lk spreek je nog.” Ze legt neer voordat ik nog lets kan zeggen. Ik kijk naar de hoorn in mijn hand. Hans Terbruggen dood, hoe kan dat nu ineens? Een hernia…hij zou geopereerd worden. Je gaat toch niet dood aan een hernia? Hij maakte zich druk de laatste tijd, zei Cora, hij was bang dat hij niet meer zou kunnen werken, dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de verwachting die Cora van hem had, die hij van zichzelf had. Zijn hart misschien? Waarom vertelde Cora niet wcit er was gebeurd? Wat een verschrikkelijke klap. Ik leg langzaam de hoorn terug op het toestel. Ik sta op en merk dat m’n benen me nauwelijks kunnen dragen. Met duizelt me een beetje. Ik sta achter de toonbank en leun erop met mijn twee handen.

Zaterdag

Met overlijdensbericht is sober.

“Onverwacht is mijn dierbare man overleden.” De crematie is maandag. Ik wil ernaartoe. Ik kan niet achter de toonbank gaan staan alsof er niets aan de hand is. Mijn gedachten zijn doorlopend bij Cora. Of eigenlijk…bij mezelf, als ik diep in mijn hart kijk. Bij het moment dat ik, lang geleden, te horen kreeg dat Rob was overleden.

Maandag

De plechtigheid is kort en eenvoudig. Er zijn veel mensen en ik hou me zo veel mogelijk op de achtergrond. Vanuit de verte zie ik Cora. Haar intens bruine gezicht steekt vreemd af bij het zwartdatzedraagt. Raarom haarzonderrijen kettingenen ringen te zien. De kist zakt langzaam. Wat ik het laatst zie, is het grote boeket zomerbloemen dat Cora erop heeft gelegd. We schuifelen de aula uit, mijn keel zit dicht, ademen kost me moeite. Een lange rij mensen wil Cora condoleren, en ik sluit me bij hen aan. Nee, geen koffie, geen cake, ik zou niets door mijn keel kunnen krijgen. Dan sta ik tegenover Cora, en ikzie in haar ogen zo’n diep verdriet dat ik me gegeneerd voel ernaar te kijken. Ze aarzelt even, dan slaat ze haar armen om me heen. We staan even dicht tegen elkaar aan, dan laat ze me los.

“Ik wil je gauw spreken,” zegt ze, mijn hand tussen haar beide handen.

Vrijdag

Cora heeft naar de boetiek gebeld. Ze wil vanavond graag bij me langskomen, komt dat uit? Ze is nog nooit bij me thuis geweest, maar natuurlijk kun je een persoonlijk gesprek niet voeren tussen de muren van de boetiek. Precies om acht uur, zoals wij hebben afgesproken, staat ze voor de deur. Ze is afgevallen, en ik zie lijnen in haar gezicht die er eerder nog niet waren. We geven elkaar een zoen en dan lopen we de tuin in, waar het nog heerlijk warm is en waar het geurt naar bloemen en zomer. Ze wil geen koffie.

“Heb je witte wijn?” vraagt ze. Met haar glas tussen haar handen kijkt ze de tuin in, maar ik weet dat ze niets ziet. Ik zeg niets. Op een moment zal ze gaan praten, en als ze dat niet doet, vind ik het ook best. Als er iets is waaraan je in haar omstandigheden behoefte hebt, is het het volgen van je eigen ritme. Niet gedwongen worden om te praten als je daar geen behoefte aan hebt. Er is al zoveel dat je moet doen en laten en verwerken. Ze drinkt langzaam haar wijn.

“Je hebt het natuurlijk wel begrepen, he?” zegt ze dan. Ik kijk haar aan en schud mijn hoofd.

“Echt niet?” zegt ze verbaasd.

“Ik dacht dat iedereen het wist. Dat Hans zelf een einde aan zijn leven heeft gemaakt…”

Zaterdag

De hele dag heb ik moeite om me op het werk in de boetiek te concentreren. Hoe ik ook mijn best doe, telkens dwalen mijn gedachten af naar het gesprek van gisteravond. Het gesprek waarin Cora Terbruggen bijna terloops vertelde dat haar man zelf een einde aan zijn leven heeft gemaakt. Op de een of andere manier verraste die mededeling me niet echt. Ik denk dat de woorden die zijn beste vriend tijdens de crematie sprak, me al op het spoor hadden gezet.

“Hans, wat moet jeoneindig eenzaam zijn geweest!” Ik herinner mij hoe die woorden me deden huiveren, en hoe ik de gedachte die door mij heen flitste zo snel mogelijk van me afschoof. Maar nu heeft Cora het uitgesproken, tegenover mij aan de tuintafel, een glas witte wijn in haar hand. Haar gezicht nog steeds bruin van de korte vakantie die ze met een vriendin vlak voor de dood van Hans had genomen. Uit haar ogen sprak een diep en oeverloos verdriet. Ze ging gelukkig niet in op de details van Hans’ dood. Het was thuis gebeurd en het was afschuwelijk. Ze had hem zelf gevonden, ze was te laat geweest. En nee, ze had het niet zien aankomen. Iemand die lang ziek is, kan af en toe gedeprimeerd zijn. Dan hoef je toch niet meteen aan het allerergste te denken? Ze keek me aanalsofzetegenspraakverwachtte, maar ikzeidatze gelijk had. Je kunt niet meteen aan het ergste denken als iemand het af en toe niet meerzietzitten. Alhoewel Hans wel erg veel te verwerken had. De vreselijke pijnen die zijn ziekte met zich meebracht. Een zware operatie die niet had opgeleverd wat hij ervan had verwacht. En opnieuw zo’n operatie in het vooruitzicht. Terwijl hij van Cora niet veel steun kreeg. Cora werd ongeduldig, kreeg er de pest in dat de verantwoordelijkheid voor twee zaken op haar rustte. Alsof ze mijn gedachten kon lezen, zei ze: “Ik weet heus wel dat veel mensen denken dat het mijn schuld is. Ik ben dat kreng, dat nooit eens lief voor hem was. Maar zo zat het niet. Naar de buitenwereld toe leek het misschien zo, maar we hielden van elkaar. En als we samen waren…Anne-Wil, ik was heus niet dat monster van wie hij nooit steun en liefde kreeg. Maar het is waar, ik was vaak ongeduldig en ik vond hem niet flink. Hij was in zulke dingen niet sterk.” Ze zweeg. Ik wist niet wat ik moest zeggen, vooral niet toen ik de tranen zag, die over haar gezicht stroomden. Ze deed geen poging ze weg te vegen. We zaten tegenover elkaar, zonder iets te zeggen. Na een lange tijd pakte ze een tissue uit haar tas en depte haar tranen weg, zoals een vrouw doet die gewend is veel make-up te gebruiken. Ze dronk haar glas leeg en hield het tussen haar handen vast.

“Ik wilde dat ik de tijd kon terugdraaien. Ik heb zo’n groot schuldgevoel, Anne-Wil. Was ik maar niet op vakantie gegaan. Was ik maar bij hem gebleven. Had ik maar vaker gezegd dat ik van hem hou.” Ze stond abrupt op.

“Lief van je dat ik bij jou mijn hart kon uitstorten. De mensen van wie ik dacht dat ze onze vrienden waren, waren eigenlijk de vrienden van Hans, dat merk ik nu al. Mij hebben ze kennelijk al die jaren op de koop toe genomen.”

“Kom wanneer je wilt,” zei ik, en nam haar handen in de mijne.

“Je bent altijd welkom, Cora.” Ze aarzelde even, en sloeg toen haar armen om me heen, gaf me een kus en liep snel en zonder nog iets te zeggendetuin uit.

Dinsdag

Wekenlang heeft Kees van Vloten niets van zich laten horen. En ook al neb ik regelmatig aan hem gedacht, ik had niet de moed hem te bellen. Onze laatste ontmoeting was daarvoor te verwarrend, te pijnlijk ook. Toch mis ik hem. Na de begintijd waarin hij mij mateloos irriteerde, ben ik hem gaan waarderen. Een man van goud, die prettig gezelschap is als hij zich tenminste niet laat meeslepen door zijn gevoelens. En met wie ik, na een wat moeizaam begin, een paar enorm gezellige dagen in Parijs heb doorgebracht. Wat zouden we goede vrienden kunnen zijn, als hij de illusie zou opgeven dat er tussen ons meer zou kunnen zijn dan vriendschap. En voor de zoveelste keer in mijn leven vraag ik me af waarom het toch zo moeilijk is om als man en vrouw bevriend te zijn, zonder dat er op een bepaald moment bij een van de twee het verlangen naar meer ontstaat.

Vrijdag

Het is alweer een week geleden dat Cora Terbruggen bij mij in de tuin zat en vertelde dat haar man een eind aan zijn leven had gemaakt. Ik heb haar gisteren, in een opwelling, een brief geschreven. Ik vond dat ik er na haar bezoek niet het zwijgen toe kon doen, maar wat ik tegen haar moest zeggen, wist ik ook niet. Een brief leek me een goede oplossing. Ik heb geprobeerd haar te vertellen hoe ik met haar meeleef, en dat ik weet hoe het is om de man te verliezen van wie je houdt. Opnieuw heb ik haar gezegd dat ze op me kan rekenen. Toen ik met Dinky een laatste blokje om liep, gooide ik de brief in de brievenbus.

“De mensen van wie ik dacht dat ze onze vrienden waren, zijn eigenlijk de vrienden van Hans geweest, ik merk het nu al!” zei ze die avond. Ja, ik heb ook bijna iedereen verloren, die tot onze vriendenkring behoorde. Maar niet meteen. En ik leef met Cora mee, die nu al die cirkel van eenzaamheid om zich heen voelt.

Zondag

“Hallo,” zegt Joris. Ik heb hem niet horen aankomen. Ineens staat hij achter me, terwijl ik op mijn hurken onkruid tussen de planten vandaan haal.

“Joris?” zeg ik verbaasd.

“Hoe kom jij hier ineens verzeild? Waar is Manon?” Hij lacht en strekt zijn hand naar me uit. Daarvan maak ik dankbaar gebruik, om overeind te komen.

“Ik was toevallig in de buurt, dus ik dacht…Kom ik soms ongelegen?”

“Natuurlijk niet!” Even later zitten we tegenover elkaar aan de tuintafel.

“Alles goed thuis?” vraag ik, ook al heb ik Manon een dag eerder nog gesproken. Hij knikt.

“Ze krijgt een prachtig buikje,” zegt hij.

“En hoe vind je het nou vader worden?” vraag ik. Hij aarzelt.

“Bijzonder,” zegt hij. Ik kijk hem aan.

“Ik weet eigenlijk niet wat ik ervan moet vinden,” zegt hij dan.

“Dat Manon zo gelukkig is, vind ik fantastisch. En dat we samen een kind krijgen, is natuurlijk…Maar ik weet niet hoe het zal zijn als het kind er eenmaal is. Wat er allemaal zal veranderen. Tussen Manon en mij, in onze manier van leven. Ze is nu al zo veranderd. Alsof alle dingen waar we vroeger over praatten en die we vroeger leuk vonden ineens niet meer belangrijk zijn. En volgens mij wordt dat alleen maar erger als het kind er is.” Hij zwijgt, ik zie dat zijn handen gebald op zijn kniee’n liggen.

“Begrijpt u wat ik bedoel?” vraagt hij.

“Ja,” zeg ik.

“En ik wilde dat ik nu iets verstandigs zou kunnen zeggen, lets waar je wat aan hebt, waardoor je wat minder bezorgd wordt. Maar een ding is zeker: jullie leven zal heel erg veranderen, als er een baby is. Je kunt niet meer van het ene moment op het andere de deur uitstappen, omdat je zin hebt om even bij vrienden langs te gaan of een film te gaan zien. Aan de andere kant…” Ik zwijg, en probeer me te herinneren hoe het indertijd bij Rob en mij ging. Nu ik Joris hoor, komt dat onaangename gevoel weer boven. Want het verhaal dat hij vertelt, is in feite het verhaal van iemand die er nog niet aan toe is om vader te worden. Ik kijk naar zijn open, vriendelijke jongensgezicht, en krijg een gevoel van wroeging. Toen Manon de miskraam kreeg, heb ik in stilte Joris verweten dat hij haar niet genoeg steunde. Nu vraag ik me af of er niet te veel van hem werd verwacht. En of er niet nu opnieuw te veel van hem verwacht gaat worden.

“Joris?” zeg ik en kijk hem recht in zijn ogen.

“Joris, hoe graag wilde jij een baby?” En hij kijkt terug, en zegt zonder aarzelen: “Ik wilde het niet.”

Maandag

Ik heb niet kunnen slapen, de afgelopen nacht. Het gesprek met Joris kwam telkens opnieuw in mijn gedachten. Hij wilde nog geen kind, zei hij. Hij was er nog niet aan toe. Het verlangen naar een kind speelde gewoon nog niet in zijn leven, zei hij letterlijk. Hij studeert nog en Manon, zei hij, was zijn vriendje, zijn maatje met wie hij alles ondernam. Nu is het voorbij. Nu al, nog voordat de baby er is. En hij keek me aan en zei: “Ik ben zo bang dat ik het niet waar kan maken. Vader zijn is toch niet niks?” Als ik in bed lig, denk ik: Manon, hoe heb je het kunnen doen? Waarom heb je over zoiets belangrijks de gevoelens van Joris niet gerespecteerd?

Woensdag

Het gesprek met Joris heeft me gedeprimeerd achtergelaten. En drie dagen later voel ik me nog steeds verdrietig als ik eraan terugdenk. Bij het afscheid, toen ik met Joris mee liep naar de auto, vroeg ik of hij over zijn twijfels had gepraat met Manon. Dat had hij niet, zei hij. Hij wilde haar niet verdrietig of ongerust maken. Ze was zo gelukkig, zei hij, daar wilde hij geen domper op zetten. Hij had het gevoel dat ze wel wist hoe onzeker hij over zijn vaderschap was. Wat had het dan voor zin om erover te beginnen? Ik zei dat het zinvol is om over een probleem te praten. Maar daar was hij het niet mee eens.

“Hier is geen oplossing voor, hoe lang we er ook over praten. Manon is zwanger, we krijgen een kind. Daar moet ik gewoon aan wennen, en dat zal me uiteindelijk heus wel lukken,” zei hij, drukte een kus op mijn wang en staple in de auto. Toen Manon later op de avond belde, vond ik het moeilijk om de juistetoon te vinden. Ze pikte mijn stemming onmiddellijk op.

“Wat is er mam?” vroeg ze. En toen ik niet direct antwoord gaf: “Heeft Joris soms iets…bijzonders…gezegd? Ik weet heus wel dat hij er tegenop ziet om vader te worden, maar dat gaat wel over.” Ik zwijg, omdat ik mij niet ongevraagd met haar zaken wil bemoeien. Maar zelden heb ik het zo moeilijk gevonden om mijn mond te houden als op dat moment.

Donderdag

“Ik dacht werkelijk dat je van de aardbodem was verdwenen,” zegt Daniel Jonker. Ik kijk hem verbijsterd aan, heb zelfs een fractie van een seconde nodig om hem te herkennen. Ik ben de afgelopen tijd zo met Manon en Joris bezig geweest, dat hij volkomen uit mijn gedachten was verdwenen. Terwijl ik er nog niet zo lang geleden van overtuigd was dat ik verliefd op hem was.

“Daniel Jonker,” stelt hij zichzelf met milde spot voor.

“We hebben elkaar een paar keer ontmoet, weet je nog?” Ineens schiet mij onze laatste ontmoeting weer te binnen. We dronken samen iets op een terrasje en toen hij vroeg of ik met hem wilde eten, verzon ik een uitvlucht, omdat ik te verlegen en verward was om nog langer in zijn gezelschap te zijn. Wat er ook gebeurt, dat mag me niet nog een keer overkomen.

“Ik liep na te denken,” zeg ik.

“Hoe gaat het met je?” Hij glimlacht.

“Heb je een dringende afspraak of heb je nu wel tijd om een hapje met me te eten?”

“Ja,” zeg ik.

“Een afspraak of tijd?” vraagt hij. Ik slik. Mijn keel voelt droog aan.

“Tijd,” zeg ik.

 

EINDE