Begin

Donderdag

Zaterdag zal ik voor het laatst de deur van de boetiek achter me dichtdoen. Het weten dat Evelyn voorgoed uit de zaak verdwenen is en dat de oude tijden onherroepelijk voorbij zijn, voelt als een klomp in mijn maag. Als iemand weet dat gelukkige tijden niet eindeloos duren, ben ik het, maar evengoed kost het me heel veel moeite om aan de gedachte te wennen dat ik na het weekend geen enkele verplichting meer heb. Ik word weer de vrouw die uit haar bed kan komen wanneer ze wil, en daarna op haar gemak met de hond over de hei kan wandelen. Dingen waar ik me de afgelopen jaren regelmatig op verheugde, maar dan ging het om een vakantie, en niet om ‘de rest van m’n leven’. Gelukkig is het deze dagen druk in de zaak. Veel klanten willen op het laatste moment nog iets leuks voor oudjaar. Het restant van de prachtige sweaters, die Evelyn heeft ingekocht, wordt achter elkaar gekocht door vrouwen die op het punt staan naar de wintersport te vertrekken. Een bofje voor de Terbruggens, denk ik wat spijtig, want volgende week zal alles wat niet verkocht is, worden afgeprijsd. Tussen alle bedrijvigheid door heb ik ineens mevrouw Terbruggen aan de telefoon. Ze deelt koel mee dat ik haar morgenochtend kan verwachten. Of ik ervoor wil zorgen dat alles in orde is. Alsof het nodig is, dat ze zoiets zegt. Nog meer dan anders ben ik bezig alles zo perfect mogelijk te maken. Elk kreukeltje dat door het passen in de kleding is gekomen, strijk ik weg. Ik poets de spiegels tot ze glanzen als kristal. En iedere avond voordat ik naar huis ga, werk ik het kasboek bij. Mevrouw Terbruggen heeft geen reden nodig om onaangenaam en onredelijk te zijn, dat weet ik zo langzamerhand wel. In elk geval maakt haar houding het afscheid nemen een stuk makkelijker.

Vrijdag

Als ik met de fiets de tuin binnenkom, stromen de tranen over m’n gezicht. Ik heb ze lang weten op te houden, want eigenlijk stond het huilen mij al nader dan het lachen toen ik nog in de boetiekwas. Mevrouw Terbruggen was in de loop van de middag al verdwenen, zonder afscheid te nemen, precies zoals ik al had verwacht.

“Laat je het netjes achter?” zei ze. En de sleutel kon ik door de brievenbus naar binnen gooien nadat ik afgesloten had, want ze kwam toch aan het begin van de avond nog even langs met haar man. Ik heb om me heen gekeken, zoals Evelyn een paar weken geleden deed. In deze zaak heb ik een paar jaar van mijn leven doorgebracht, en ik ben er een stuk zelfstandiger en zelfverzekerder door geworden. Ik ben snel naar buiten gegaan voordat het me te veel werd. Voor het laatst afsluiten en door het winkelcentrum naar huis fietsen. En dan ben ik thuis. Ik hull niet alleen van verdriet, maar ook uit wanhoop, omdat ik eventjes helemaal niet weet wat ik met mijn leven moet beginnen.

Zondag

De grote kerstboom in de hal is weg, maar verder zie ik nog overal stukjes met hulst, kaarsen en kerstrozen staan, terwijl uit de luidsprekers zachte kerstmuziek klinkt. Als je niet beter wist, zou je denken dat de feestdagen nog moesten beginnen. Maar in de woonkamer van vader en Inez is het gewoon januari. Vader heeft een goede dag. Hij herkent me, en informeert naar Manon en Bart zonder hun namen te verwisselen. Maar na een kwartiertje theedrinken dommelt hij weg, zoals ik zo langzamerhand van hem gewend ben. Inez brengt hem naar bed en ik doe alvast mijn jas aan, want ik weet hoe heerlijk ze het vindt om de benauwde warmte van het tehuis te ontvluchten en even buiten uit te waaien. Op weg naar de uitgang hoor ik m’n naam noemen. Ik kijk om en zie het verheugde gezicht van Kees van Vloten. Hij geeft ons een hand, informeert naar vader en vertelt dat het er wat hem betreft voor vandaag op zit. Hij is even met zijn moeder in het park geweest en nu ligt ze te slapen.

“Bent u hier nog lang?” vraagt hij. Ik zeg dat ik na de wandeling die ik ga maken, en de thee die ik daarna nog met Inez zal drinken, wel zo ongeveer zal vertrekken.

“Ik zou het leuk vinden om met u te eten,” zegt hij. Ik kijk hem verbaasd aan, de vraag kwam er een beetje kinderlijk uit. En naar zijn gezicht te oordelen, voelt hij zich behoorlijk opgelaten.

“Dat lijkt me gezellig,” zeg ik. Hij kijkt opgelucht.

“Over anderhalf uur kom ik je halen, is dat goed?” vraagt hij.

“Prima,” zeg ik. Inez lacht een beetje als we buiten lopen.

“Dat je vader en ik elkaar in een tehuis hebben ontmoet, heeft iets logisch,” zegt ze, “maar dat jij nu ook iemand bent tegen gekomen in een bejaardentehuis!” Ikzeg verschrikt dat ze zich niets in haar hoofd moet halen, en ze moet weer lachen. Maar ze houdt er tot mijn opluchting verder over op.

Maandag

Als ik wakker word—een wekker heb ik niet gezet—is het half tien. Even is er paniek, omdat ik denk dat ik me verslapen heb, met een bonkend hart zit ik overeind. Dan weet ik het weer: geen baan meer! Ik laat me achterover zakken in de kussens. De tweede duidelijke gedachte is die aan gisteravond. Eten met Kees van Vloten in een eetcafe in een klein stadje, niet ver van het tehuis. We praten met elkaar alsof we elkaar al heel lang kennen. Dat we dezelfde ervaring delen: een dementerende ouder die in een tehuis is opgenomen, schept een band. Hij vertelt over zijn moeder en over zijn jeugd, als enig kind met een jong gestorven vader, door zijn moeder opgevoed.

“Ze was zo’n sterke vrouw. Ik heb er behoefte aan om dat te zeggen tegen iedereen die haar ontmoet. De mensen in het tehuis worden beoordeeld op wie en wat ze nu zijn. Dat kan ook niet anders, maar ik weet hoe ze was en ik wil niet dat het vergeten wordt!” Hij woont nu alleen in het huis waarin hij is opgegroeid. Nooit getrouwd, hij zegt het als een mededeling, bijna kortaf, het is duidelijk dat verder vragen niet op prijs wordt gesteld. Maar ik heb er ook geen behoefte aan. Ik vind het prettig om gezelschap te hebben en hoe meer het contact aan de oppervlakte blijft, hoe welkomer het is. Hij brengt me naar het station, vraagt bezorgd of ik de laatste aansluiting wel zal halen. Dat doe ik inderdaad, ook al is het op het nippertje. In de ijskoude winternacht, een prachtige sterrenhemel boven mij, loop ik met Dinky door de verlaten straten. Hij raakt niet uitgesnuffeld en ik vind het best. Deze eerste dag van mijn nieuwe leven ben ik in ieder geval op een plezierige manier doorgekomen.

Woensdag

Hanneke heeft gevraagd of ik kom lunchen, en ik heb ‘ja graag’ gezegd, zonder het echt te menen. Ik ontloop haar de laatste tijd een beetje. Haar zwaarmoedigheid kan ik alleen hanteren als ik zelf geen problemen heb. Ze zwaait de deur wijd open, op een manier die ik niet van haar gewend ben en ik kijk verbijsterd naar de vrouw in de deuropening. Ze heeft lets laten doen aan haar haren: een andere kleur, diep kastanjebruin, en een coupe die haar tien jaar jonger maakt. Afgevallen is ze ook, maar de verandering zit vooral in haar uitstraling.

“Hanneke, je ziet er prachtig uit, watisergebeurd?”Ze lacht verheugd en zegt dat het allemaal voortkomt uit haar beslissing om niet meer ongelukkig te zijn.

“Ik had er gewoon genoeg van om een treurende gescheiden vrouw te zijn,” zegt ze.

“Ik zal waarschijnlijk nooit meer een man ontmoeten, maar daarom hoef ik niet de rest van mijn leven te verkniezen! Ik wil er gewoon goed uitzien en een leuk leven hebben. En daar ben ik nu mee bezig! Met lukt niet altijd hoor, af en toe heb ik nog een inzinking, maar ik ben er ook zo weer uit. Net is toch absurd, dat ik alleen maar gelukkig zou zijn met Jaap? Dit is mijn leven en ik ben van plan er iets van te maken!” Met zijn haar laatste woorden die net doen: ineens zit ik als een kind te huilen, terwijl iktussen mijn snikken doorzeg dat ikjuist helemaal niet weet hoe ik iets van mijn leven moet maken. Dat ik het allemaal niet meer zie zitten en dat ik me verschrikkelijk ellendig voel. Ze zit naast me op de bank, haar arm om me heen, en laat me zonder iets te zeggen uithuilen. Er is veel dat ik in deze huilbui kwijt moet, mijn verdriet om de boetiek, Evelyn, het onheuse gedrag van mevrouw Terbruggen, en de kinderen die ik minder vaakzie dan ikzou willen. Maar vooral de lange, lange dagen die me tegemoet staren als ik ‘s-ochtends mijn ogen opendoe. Ik kan bijna niet meer uit mijn ogen kijken als ik ben uitgehuild, maar ik voel me opgelucht.

“Hoe komt het eigenlijk dat je Bart nog niet hebt opgezocht?” vraagt ze dan. Ik kijk haar verbaasd aan, hoe komt ze daar nou ineens op.

“Hij woont in Londen!” zeg ik. Ze moet erom lachen.

“En dat is het andere eind van de wereld? Anne-Wil, je hebt nu alletijd, waarom ga je niet kijken hoejezoon woont?” En als ik niet meteen iets zeg: “Vooruit, koop een ticket en ga naar je kind!”Terwijl ze praat, lijkt hetalsof alles in mijn hoofd ineens heel duidelijk en overzichtelijk wordt. Wat een dwaas ben ik dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Het is zo simpel.

Zaterdag

Manon staat onverwacht voor me. Joris had een afspraak in de buurt, vandaar.

“Wat een verrassing!” zeg ik. We geven elkaar een zoen, haar wangen zijn ijskoud.

“Hebben jullie geen verwarming in de auto?” vraag ik. Ze zegt dat ze een eindje hebben gelopen voordatze hier naartoe kwamen. Even doorwaaien. Heerlijk! Ze staat in de keuken, haar jas nog aan en wrijft haar handen over de verwarming. Zo stond ze vroeger altijd als ze op een koude winterdag uit school kwam. Ik zet thee en werp af en toe een blik op haar. Ze lijkt mijn aanwezigheid te vergeten, met een dromerige glimlach kijkt ze voor zich uit. En weer komt het in me op dat ze wel eens zwanger zou kunnen zijn.

Zondag

Hanneke komt langs voor de zondagse wandeling, die we zo lang niet samen hebben gemaakt. Als ik naast haar op de hei loop, zegt ze ineens: “Denk jij dat Jaap en Sonja het vreemd zullen vinden als ik een keer op bezoek kom?” Ik sta verbaasd stil.

“Hoe kom je daar nou ineens bij?” vraag ik. Ze zegt dat het niet ineens is. Dat de wens de laatste tijd steeds sterker is geworden om schoon schip te maken met het verleden.

“lk heb Sonja gehaat!” zegt ze, “maar dat is nu voorbij. Ik denk omdat ik Jaap niet meer terug zou willen. Waarom zou ik dan nog kwaad op haar zijn?”

Vrijdag

Als ik net ben aangekleed gaat de telefoon. Bart. Hij wil me een goede reis wensen.

“En tot straks, mam!” zegt hij. Als ik neerleg, gaat de telefoon meteen weer over. Nu is het Manon die me veel plezier wenst.

“Pas goed op jezelf, mam!” Ik leg neer met een glimlach. Heerlijk om de dag zo te beginnen! Nu moet Dinky naar de buren. Gisteravond laat heeft Pieter opgebeld en aangeboden me naar Schiphol te brengen. Ik heb het dankbaar aanvaard. Dat gedoe met treinen en overstappen wordt me gelukkig bespaard. Ik doe mijn jas aan, ineens erg zenuwachtig. Mijn koffer staat bij de voordeur. Is nu echt alles wat ik nodig heb ingepakt? Ik kijk vlug nog even op de blocnote. O natuurlijk, mijn tandenborstel die ik zoeven nog gebruikt heb, ben ik vergeten in te pakken. Plus de tandpasta. Moet ik daar de koffer weer voor opendoen? Ik pak een plastic zakje uit de keukenkast en wikkel daar de tandenborstel en de tube in. Dan maar in mijn schoudertas, wat maakt het ook uit.

“Heb je je paspoort bij je?” is het eerste wat Pieter vraagt. Even ben ik in paniek. Maar een blik in mijn schoudertas bevestigt wat ik eigenlijk wel wist: mijn paspoort zit keurig achter een ritssluiting geborgen. Ik streel Dinky en geef Moniek een zoen. En dan stappen we de kou in.

Maandag

Ik ben nu toch al een paar dagen in de kleine Londense flat van Bart en Maureen, maar ik vind het nog steeds moeilijk om me voor te stellen dat het realiteit is. Dat ik werkelijk bij mijn eigen zoon en zijn vriendin logeer. Voor het eerst maak ik Bart mee in de rol van partner en ‘huisman’. Ik zit op een keukenkruken kijk met verbijstering naar mijn zoon die—alsof het de gewoonste zaak van de wereld is—achter het fornuis staat. Daarna realiseer ik me dat het voor hem ook de gewoonste zaak is. Het kan niet anders of het is Maureen die hem heeft bijgebracht dat een gezamenlijke huishouding ook letterlijk ‘samen doen’ betekent, ook als de karweitjes minder leuk zijn. Bart heeft een paar dagen vrij genomen en dat ervaar ik als iets bijzonders, omdat ze toch al niet zoveel vakantiedagen hebben. Ik geniet met voile teugen. Zelfs met het sombere februariweer is Londen intiem en gezellig. Ik heb dit straatbeeld al zo vaak op de tv gezien en nu ik er zelf in rondloop, heb ik soms het gevoel alsof ik op een vreemde manier in een speelfilm ben terechtgekomen. Terwijl we door Londen sjouwen, vertelt Bart over z’n leven in deze stad. Hoe hij keihard werkt, niet alleen voor zichzelf, maar ook om mij te bewijzen dat hij heus wel ergens voor deugde.

“Voor mij?” vraag ik ontroerd.

“Wat dacht je dan,” zegt Bart, “dacht je dat ik niet wist hoeveel zorgen jij je over mij maakte?”

Donderdag

Mijn laatste dag in Londen. Bart en Maureen zijn vroeg naar hun werk vertrokken, maar hebben de middag vrij genomen. Ik ruim de kleine flat een beetje op. Het is niet te geloven hoe hoog de huren in deze stad zijn. Meer dan de helft van hun salaris gaat aan deze flat op en ze vinden het nog normaal ook! De flat is duidelijk volgens Maureens smaak ingericht. Veel gebloemde gordijnen, volants, grote gezellige kussens en droogbloemen. Voor zover ik het kan bekijken, hebben ze het goed samen. De spanningen, die ik af en toe een heel klein beetje voel, komen doordat Maureen ineens erg snibbig uit kan vallen als Bart iets niet snel of goed genoeg naar haar zin doet. Bart schijnt eraan gewend te zijn, maar het irriteert hem duidelijk wel. Ik vind het moeilijk om me er niet mee te bemoeien. Het is trouwens onmiddellijk ook weer over. Maureen heeft meteen spijt en zoent het af. En voor Bart is het dan verder een afgedane zaak.

Zaterdag

Wonderlijk, hoe snel je weer in het gewone ritme komt. Toen ik vanochtend wakker werd, leek mijn bezoek aan Londen alweer zo lang geleden! Ik ben naar het centrum gefietst om een stapel weekendkranten te kopen. Vrolijkzal ik wel niet worden van het lezen van de advertenties, maar ik vind toch dat ik zo langzamerhand weer werk moet zoeken. Het thuiszitten bevalt me totaal niet, er is te veel tijd die ik kan doorbrengen zoals ik wil. Er gaan dagen voorbij waarop Dinky de enige is met wie ik praat. Het is ongelofelijk hoeveel banen er aangeboden worden. Je zou toch denken dat er iets voor mij bij zou moeten zijn, maar dat is een vergeefse hoop. Voor bijna alles wordt een gespecialiseerde opleiding gevraagd en vooral veel ervaring, terwijl ik ook niet echt mijn leeftijd mee heb. Met een baan zoals ik zoek wordt niet in de grote kranten geadverteerd. Misschien is het een goed idee om gewoon een zaak binnen te lopen die me leuk lijkt en te vragen of zij iemand nodig hebben. Van die gedachte alleen al krijg ik het benauwd. Ik leg de kranten op een stapeltje en ga bij het raam staan. Troosteloos weer. Het zijn lange maanden, waarmee het jaar begint. Ik verlang naar zon en naar lente en ik heb op dit moment het gevoel dat ik daar nog heel lang op moet wachten.

Woensdag

Ik weet meteen dat er iets serieus aan de hand is. De stem van Joris klinkt zo geemotioneerd en ongelukkig.

“Manon ligt in hetziekenhuis,” zegt hij. Natuurlijkversta ik hem meteen, maar om de een of andere reden zeg ik: “Wat zeg je?” Hij herhaalt zijn woorden.

“Wat is ergebeurd?” vraag ik, terwijl iktegen de muur leun omdat mijn benen ineens vreemd zwak lijken. Joris zegt dat Manon dat Never zelf aan mij wil vertellen. Kan ik zo snel mogelijk komen?

Donderdag

Ik loop achter de jonge verpleegster door de lange ziekenhuisgang. Ze is jong, niet veel ouder dan Manon en gaat me voor een zaal binnen. Ze loopt naar het bed bij het raam.

“Je moeder is er nu al, fijn he?” zegt ze, en trekt het gordijn om het bed half dicht. Ik kijk naar het witte, intens verdrietige gezicht van Manon en weet even niet wat ik zeggen moet. De zuster verdwijnt. Ik loop naar het bed en buig me over Manon. Ze heeft in een wanhopige beweging haar armen om mijn hals.

“0 mam, mam…!” Ik hou haar vast en wieg haar een beetje, terwijl ze hartverscheurend tegen me aan ligt te snikken. Het duurt lang voordat ze een beetje bedaard is. Ik geef haar het glas water dat op het nachtkastje staat en help haar drinken.

“Gaat net weer een beetje?” Ze knikt, opnieuw stromen de tranen over haar gezicht. Ik hou haar weer vast, het zou ook niet mogelijkzijn om haar loste laten, zostevig zijn haararmen om mij heen. Als ook deze tweede huilbui over is, lijkt ze werkelijk kalmer geworden. Ze laat zich achterover in de kussens zakken en ik dep haar gezicht met een vochtig washandje.

“Wil je het nu vertellen?” vraag ik, “of wil je er Never niet over praten?”

“Mam…” zegt ze, haar stem is hees van het huilen en heeft bijna geen volume.

“Mam, ik heb een miskraam gehad.” Ik kijk haar aan, terwijl de gedachten door me heen tollen. Dus toch! Het gevoel dat ik steeds had met de feestdagen, als ik naar haar stralende gezicht keek…mijn intu’i’tie zat goed. Maar waarom heeft ze er met geen woord over gesproken? Ineens zie ik hoe ze naar me ligt te kijken, een ongeruste uitdrukking op haar gezicht.

“Mam, je bent toch niet boos?”

“Boos?” Ik buig me over haar heen en streel de vochtige haren weg van haar voorhoofd.

“Lieverd, ik vind het zo verschrikkelijk voor je!”

“Het ging zo snel,” zegt ze.

“Ik werd wakker omdat ik zo’n buikpijn had. Ik vloeide zo verschrikkelijk. Joris heeft me meteen naar het ziekenhuis gebracht. Er was niks meer aan te doen.”

“Hoe ver was je?” vraag ik.

“Bijna drie maanden. We waren juist van plan om het dit weekend aan jullie te vertellen. Had ik het maar eerder aan je verteld, mam.”

“Dat zou er toch niets aan veranderd hebben,” zeg ik.

“Ja, maar nu heb ik je verdriet gedaan door het stil te houden en nu krijg je nog niet eens een kleinkind ook!” De tranen komen weer in haar ogen. In de mijne trouwens ook. Ik hou haar hand vast, terwijl we samen huilen.

Zaterdag

Manon is weer thuis. Precies zoals ik al gedacht had, wil ze Never bij Joris blijven.

“Mag ik over een weekje een paar dagen bij jou komen?” vraagt ze. Ik zeg dat ze dat niet hoeft te vragen, dat ze altijd welkom is. Ik ben blij met de keuze die ze heeft gemaakt, blij voor haar en voor Joris. Het is intens verdrietig wat ze nu meemaken, maar het zou nog verdrietiger zijn als het een kloof tussen hen zou veroorzaken. Ik neem afscheid van haar. Het lijkt wel alsof ze niet alleen smaller, maar ook kleiner is geworden in de achterliggende week. Haar ogen zijn ineens die van een volwassen vrouw en ik vraag me af of het kinderlijke onbevangene er ooit in zal terugkomen.

“Lieverd, heel veel sterkte,” zeg ik, en neem even haar gezicht tussen mijn handen.

“Dank je, mam.” Ze slaat haar armen om me heen en legt even haar hoofd tegen mijn schouder.

“Mam, ik moet je heel veel vertellen, maar nu nog even niet,” zegt ze. Ik geef haar een zoen.

“Het komt wel,” zeg ik.

Maandag

Ik ben in de keuken bezig als ik Ellen ineens langs het raam zie lopen. Ze ziet er stralend uit en heeft een grote bos bloemen in haar armen. Ik doe de keukendeur van het slot.

“Een zoon!” zegt ze, “Sandra heeft een zoon!” Ze mikt het boeket op het aanrecht, slaat haar armen om mij heen en zoent me op beide wangen. De gedachten flitsen door mij heen: ik mag Ellens geluk niet verknoeien met mijn verdriet, dit is niet het moment om te vertellen wat er met Manon is gebeurd! Ik probeer te glimlachen, voel me volkomen verstard en sta haar alleen maar aan te kijken als ze mij weer loslaat en met die stralende lach aankijkt.

“Ik ben erbij geweest, kun je je dat voorstellen…Zien hoe je eigen dochter een kind krijgt? Ik had buikpijn van de spanning. Ik heb gewoon mee zitten persen. Hij heet Wouter. Ik ben uitgeput…Was je al aan de koffie toe?” Ik hoor haar gepraat dankbaar aan. Zolang zij iets zegt, hoef ik het niet tedoen. De koffie pruttelt en ikpak kopjes terwijl ik tegen mijn tranen vecht. Gelukkig is Ellen zo vol van haar kleinzoon datze het niet merkt. Ik schenk de koffie in en ga tegenover haar aan de keukentafel zitten. Ze zucht diep en pakt haar kopje op.

“Fijn dat je thuis bent,” zegt ze, “ik wilde het zo graag als eerste aan jou vertellen!” Ik glimlach en voel zelf hoe star die emit moet zien. Ze kijkt me onderzoekend aan.

“Is er iets, Anne-Wil?” Ik probeer het nog tegen te houden, maar het lukt niet en voor de verbaasde en ongeruste ogen van Ellen krijg ik een huilbui zoals ik in geen tijden heb gehad.

Woensdag

Ineens realiseer ik me dat ik al behoorlijk lang niet bij vader en Inez ben geweest. Ik heb een paar keer gebeld, maar in de gezellige telefoongesprekken die ik met Inez had, heeft ze nooit gevraagd wanneer ik weer eens kom. Het ligt ook niet in haar aard om zoiets te vragen, bang als ze is dat ik me verplicht zal voelen tot bezoekjes, ook als ze mij eigenlijk niet uitkomen. Nu bel ik op om te vragen of het goed is dat ik vandaag langskom.

“Even in mijn agenda kijken,” zegt Inez, en lacht als ze mijn verbaasde zwijgen hoort.

“Natuurlijk komt het uit,” zegt ze, “je denkt toch niet dat we echt iets te doen hebben hier?” Ik kijk naar vader, die tegenover me aan tafel zit. Het gaat goed met hem vandaag. Hij herkende me meteen, noemde mijn naam en zei dat hij blij was me weer te zien. Inez stelt voor om een wandeling te maken. De buitenlucht zal vader goed doen. Ze helpt hem zijn jas aantrekken en schikt met zorg de sjaal om zijn hals.

“Dank je kind,” zegt hij met een glimlach. Ineens vraag ik mij af welke plaats Inez in zijn wereld inneemt. Zou hij weten dat hij met haar is getrouwd? Of ziet hij haar meer als een zusje voor mij? We lopen door het park. Jaap en Sonja zijn een paar dagen eerder op bezoek gekomen, vertelt Inez. Is het niet heerlijk voor Sonja dat ze weer zwanger is? Ze zijn er zo gelukkig mee. Ik zeg dat ik ze een tijd niet gezien heb en van niets weet. Het bericht heeft het verdriet om Manon weer naar boven gehaald. Het lijkt wel alsof iedereen opdit moment kinderen krijgt. Alleen Manon niet! Ik voel Inez’ hand op mijn arm.

“Ze zal opnieuw zwanger worden, dit verdriet gaat voorbij,” zegt ze.

Donderdag

Zijn stem klinkt licht verwijtend. Ik ben de vorige dag in net tehuis geweest, jammer dat ik hem niet even heb opgebeld.

“Kees,” zeg ik, “het is eerlijk gezegd niet in me opgekomen!”

“lk dacht dat je het zo gezellig vond, die avond dat we samen hebben gegeten,” zegt hij.

“Dat vond ik ook,” zeg ik, “maar evengoed heb ik er niet aan gedacht om te bellen. Wat had ik dan moeten zeggen? Kees, ikben er?” Hij lacht.

“Oke, ik begrijp het. Maar ik zou even langsgekomen zijn, dan hadden we koffie kunnen drinken.”

“Dan doen we dat de volgende keer,” zeg ik.

“Afgesproken!” zegt hij opgewekt. Ik leg neer en merk dat ik een vervelend gevoel heb over het gesprek. Een beetje alsof ik me tot iets heb laten overhalen waarin ik eigenlijk totaal geen zin heb.

Vrijdag

“Mam, mag ik een paar dagen bij jou komen?” vraagt Manon. Ik hoor de manhaftige poging die ze doet om opgewekt te klinken.

“Natuurlijk lieverd,” zeg ik, “je weet dat je altijd welkom bent!”

“Mag ik vanmiddag al komen?”

“Zeg maar hoe laat, dan haal ik je van de trein,” zeg ik. Maar het hoeft niet. Joris brengt haar. Ze eten bij zijn ouders en daarna gaat hij naar huis.

“Het komt toch echt niet ongelegen?” vraagt ze nog eens.

“Nou moet je ophouden, Manon!” zeg ik, “je weet hoe heerlijk ik het vind om je te zien.”

“Maar ik ben niet gezellig!” zegt ze.

“Tja, dan kun je beter wegblijven,” zeg ik. Er is even een verbaasde stilte aan de andere kant van de lijn. Dan zegt ze: “Oke mam, ik begrijp de boodschap!” en voor het eerst hoor ik weer iets van een lach in haar stem.

Zondag

Aan het ontbijt vertel ik Manon dat Jaap en Sonja opnieuw een kind verwachten. Er trekt iets over haar gezicht, terwijl ze naar mij luistert, maar meer dan ‘Wat leuk voor ze!’ zegt ze niet. Ze is stil de rest van de dag. Loopt zwijgend naast me over dehei, terwijl Dinky voor onsuitdartelt. Als we weer thuis zijn, gaat ze op de bank zitten lezen. Ik leef een beetje om haar heen. Werk een paar uur in de tuin, drink een kop koffie met Moniek en vind—als ik weer thuis kom—Manon in dezelfde houding op de bank. Haar gezicht is gesloten, bijna afwerend. Zoals nu heb ik haar nog nooit eerder meegemaakt. Zij was altijd de opene van de twee, spontaner en impulsiever dan Bart. Vol verhalen waarmee ze niet wachten kon om ze te vertellen, zelfs als het om heel intieme dingen ging. Eigenlijk weet ik niet wat ik met haar aan moet, wil ze dat ik een gesprek begin? Of probeert ze dat, door zich zo af te sluitenjuist te voorkomen? Als we zwijgend hebben gegeten, zwijgend naar het journaal hebben gekeken en zwijgend hebben afgewassen, haal ik diep adem en vraag wat ze graag wil: praten over haar kindje of juist liever niet. Ze kijkt me aan, ikzie dat haarogen zich verwijd hebben.

“Waarom zeg je ‘kindje’?” vraagt ze, “iedereen praat over ‘het’. Ik ben het kwijtgeraakt…”

“Je was drie maanden zwanger!” zeg ik.

“Voor mijn gevoel hebben we het dan over een kind!” Ze knikt. Haar ogen vullen zich met tranen.

“O mam!” zegt ze dan, slaat haar armen om me heen en huilt met grote snikken, haar gezicht tegen mijn schouders, alseen kind met een te groot verdriet.

Zaterdag

De drukste dag in de week, tenminste, toen ik nog in de boetiek werkte. Door alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd heb ik mijn werk nog niet echt heel erg gemist. Nu Manon naar huis is, heb ik ineens de kriebels. Dit was altijd zo’n leuke tijd in de boetiek. Nieuwe kleren in een nieuw seizoen. De lenteetalage. Vrouwen die fluisterend hun problemen bespraken: “Zoveel aangekomen de afgelopen winter, niks past meer. En moet je zien hoe wit ik ben, het lijkt wel alsof ik uit een tombe kom!” Wennen aan het licht, de zon. Koffie op een terrasje uit de wind, in gestolen uurtjes, als Evelyn zei dat het wel even kon. De hele dag mensen om me heen, de hele dag bezig zijn. Ze vlogen om, de uren die ik in de boetiek doorbracht. Nu loop ik drie keer zolang met Dinky over de hei en is het nog vroeg als ik weer thuis ben. Ik zoek opnieuw de kranten door, kruis advertenties aan die misschien iets zouden kunnen zijn en streep ze weer door. Wat heeft het voor een zin om te schrijven als ik zo duidelijk niet in de leeftijdscategorie val, die wordt gevraagd. Misschien moet ik een cursus gaan volgen. Maar als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat er op dit moment maar eén ding is dat ik graag wil: terug naar de boetiek, in de goede oude tijd toen Evelyn er nog was.

Dinsdag

In een opwelling fiets ik naar het huis van Sonja en Jaap. Sonja doet open, Maarten op haar arm, en vindt het duidelijk leuk dat ik langskom.

“Ik stoor je toch echt niet?” vraag ik. Maar nee, ze was net zelf ook aan koffie toe. Ze zet Maarten in een wiebelstoeltje tussen ons in en schenkt koffie in. Ik feliciteer haar met haar nieuwe zwangerschap.

“Heerlijk he?” Ze straalt.

“Jaap is er ook zo blij mee. Hij is zo’n leuke vader, z’n kinderen boffen!” Ik kijk naar een foto die aan de muur hangt: Jaap die een kraaiende Maarten hoog boven zijn hoofd houdt. Je kunt zien hoeveel hij van zijn kind houdt.

“Ja,” zeg ik, “ze boffen met zo’n vader!”

Woensdag

Ik zou haar stem meteen herkend hebben, ook als ze haar naam niet had genoemd.

“Met Cora Terbruggen…,” de vriendelijkheid druipt eraf. Zo heeft ze nog nooit tegen me gepraat. Voordat ik lets kan zeggen, praat ze door. Ze hoopt dat het goed met me gaat en vooral dat ik nog geen nieuwe baan heb. Ik zeg verward dat ik door familieomstandigheden nog niet in de gelegenheid ben geweest om te solliciteren. Dat vindt ze werkelijk uitstekend, zegt ze. Zou ik langs willen komen voor een gesprek? We maken een afspraak en hangen op. Ineens voel ik me zo vreemd onrustig. Ik sta op en loop door de kamer. Stel je voor dat ze vraagt of ik terug wil komen in de boetiek, wat dan? Meteen toen ik haar zag, wist ik dat ik met deze vrouw niet samen zou kunnen en niet samen zou willen werken. In de paar keer dat we elkaar ontmoet hebben, is ze erin geslaagd me behoorlijk te kwetsen. En dan nu zeker uit vrije wil terugstappen in die situatie? Aan de andere kant, ik wil zo verschrikkelijk graag weer werken en er zijn zo weinig mogelijkheden. Ik merk dat ikop m’n nagels loopte bijten, iets wat ik anders nooit doe. Ik loop naar de keuken om koffie te zetten en bedenk me halverwege. Een paar minuten later sta ik bij Moniek voor de deur.

“Heb je even tijd voor me?”

“Altijd,” zegt ze. Ze doet een stap opzij en laat me naar binnen. Als ze met twee koppen koffie binnenkpmt, sta ik bij het raam, mijn handen trommelen ongeduldig op de ruit.

“Anne-Wil zenuwachtig. Dat heb ik nog niet vaak gezien.” Ze lacht.

“Vertel. Ben je verliefd?”

“Veel erger,” zeg ik, en vertel van het telefoongesprek. Ze luistert aandachtig.

“Niet doen dus,” zegt ze gedecideerd als ik ben uitgesproken.

“Of wou je niet om mijn mening vragen?”

“Eigenlijk wel. Maar ik weet niet of ik om deze mening vroeg,” zeg ik. Ze lacht weer.

“Aha…ik moet zeggen ‘kind, grijpje kans!’ Nou mooi niet. Je vond dat mens meteen at verschrikkelijk en toen was Evelyn er nog om voor je op te komen. Hoe wil je dat in je eentje redden?” Ik zeg dat ik het ookniet weet. Maardat ikzograag weer wil werken.

“lk zal wel zien,” besluit ik.

“Dat moet je niet,” zegt Moniek.

“Voordat je zo’n gesprek in gaat, moet je weten wat je wel en wat je niet wilt. Anders laatjeje overdonderen en dan gebeuren er dingen die de ander wil, en die in jouw nadeel zijn.” Ik kijk haar verbaasd aan.

“Van Pieter,” zegt ze, “een van de beste tips die ik ooit van hem gekregen heb. En het werkt altijd. Vooral als je niet veel ervaring hebt met onderhandelen.” Ik knik. Ineens zie ik als een berg op tegen het gesprek van overmorgen. Mevrouw Terbruggen zal iets voorstellen, waarschijnlijk een verzoek of ik in de boetiek terug wil komen. En voordat ik de deur binnenstap, moet ik weten of ik dat wil of niet. Het klinkt simpel genoeg, maar ik heb er nu al hoofdpijn van.

Vrijdag

Om elf uur ben ik weer thuis, nadat ik onderweg een paar keer op het nippertje aan een aanrijding ben ontsnapt. Te opgewonden om een beetje uit te kijken. Binnen ziet Dinky het aanhouden van mijn jas als een teken dat we op stap gaan. Hij springt kwispelend en blaffend tegen me op. Waarom zou ik niet even een tijdje lopen, mijn hoofd gloeit, mijn hart bonkt en bovendien is het prachtig lenteweer. De hei is een goede plaats om weer een beetje tot mezelf te komen en wat orde in m’n gedachten te brengen. Ik kijk afwezig naar Dinky die voor me uit dartelt en denk aan het gesprek met mevrouw Terbruggen, die ik sinds deze ochtend ‘Cora’ noem. Het is moeilijk voor me, om de vertrouwde weg naar de boetiek te fietsen en er naar binnen te gaan. Zoveel herinneringen liggen er, zo vers nog in mijn geheugen, dat ik het er een beetje benauwd van krijg. Mevrouw Terbruggen staat bij de toonbank, ze heeft een iets te strak mantelpakje aan, veel gouden sieraden en ogen die mij in een seconde van boven tot beneden opnemen. Maar ze lacht naar me. Voor het eerst sinds ik haar ken, komt ze me tegemoet met uitgestoken hand en vraagt of ik koffie wil. Ik ben op mijn hoede. Zoveel vriendelijkheid kan alleen maar betekenen dat ze iets van me gedaan wil krijgen, maar wat? Ze draait er niet lang omheen. Haar man heeft een nieuwe zaak geopend in Leeuwarden. Het was de bedoeling dat hij daar de eerste tijd elke dag aanwezig zou zijn, terwijl zij deze boetiek zou runnen, maar begin deze week is hij geveld door een hernia. Voor de zoveelste keer en nu zal hij toch echt geopereerd moeten worden. Ik mompel beleefd een paar meelevende woorden, die ze met een nonchalant gebaar van haar hand wegwuift. Waar het om gaat, zegt ze, is dat zij nu zelf Leeuwarden op poten zal moeten zetten. Een nieuwe kracht aannemen voor deze boetiek zal te lang duren, bovendien heeft ze geen tijd om iemand in te werken. Dus…ze kijkt me afwachtend aan. Ik reageer niet. Wat bedoelt ze met ‘dus’? Ik merk wel dat mijn hart sneller gaat kloppen, wil ze mij hier in deze boetiek, zonder haar, zelfstandig, zoals ik dat bij Evelyn ook zo vaak ben geweest?

“Dus Anne-Wil, we zouden het erg op prijs stellen als jij hier bedrijfsleider zou willen zijn voor ons. Jij hebt de ervaringje kent de klanten, die trouwens allemaal naar jou vragen, dus wat vind je ervan?” Ik moet mezelf weerhouden om niet gretig ‘Ja!’ te roepen. In plaats daarvan zeg ik dat ik er in principe wel voor voel.

“Dan nu de financien,” zegt ze. Ze laat er werkelijk geen gras over groeien. Het bedrag dat ze aanbiedt, is een fractie lager dan wat Evelyn mij betaalde. Het wordt een contract voor een halfjaar.

“Je begrijpt, als mijn man beter is…” Ik begrijp het. Ze staat op en zegt dat ze de papieren naar mijn huis zal sturen. Ze hoopt op een goede samenwerking. En o ja, het is hopelijk geen bezwaar om morgen te beginnen? Ik zeg dat het geen bezwaar is. Een handdruk en dan sta ik weer buiten. Mijn hoofd tolt, ik weet niet of ik lachen of huilen moet. Een halfjaar werk…en dan ook nog werk waar ik zo van hou!

Zaterdag

Alles is een feest. De wekker horen en weten dat ik meteen mijn bed uit moet, omdat ik anders in tijdnood kom. Het gevoel dat deze dag een doel heeft, dat ik niet hoef te verzinnen wat ik nu weer eens zal gaan doen. Verbeeld ik het me, als ik in de spiegel kijk, dat m’n gezicht er anders uitziet dan de afgelopen tijd? Zonder enige moeite pak ik het oude ritme weer op, snel mijn bed rechttrekken, Dinky uitlaten, ontbijten en dan mijn fiets halen. Als ik de deur van de boetiek openmaak, is het alsof ik een vorig leven binnenstap. Op de toonbank ligt een briefje voor me. Van Cora…het kost me nog steeds moeite om haar voornaam te gebruiken. In de bergruimte staan een paar dozen met kleren, die net zijn aangekomen. Wil ik ervoor zorgen dat die netjes in de rekken terechtkomen? Het woord ‘netjes’ heeft ze drie keer onderstreept en even voel ik de irritatie in me opkomen. Verder wil ze dat ik na sluitingstijd de cassette met de dagopbrengst naar de bank breng en ‘even’ de winkel schoonmaak. Kennelijk heeft ze de werkster opgezegd. Ik vraag me af wat voor verrassingen me nog meer te wachten staan, maar zwaar til ik er niet aan. Op deze stralende lentedag voel ik me gelukkiger dan ik in tijden ben geweest!

Zondag

Manon belt op als ik aan het ontbijt zit. Ze wil graag langskomen. Als het mij uitkomt, stapt ze nu in de trein. Of had ik andere plannen? Ik zeg dat ze van harte welkom is en bel dan Inez om te vragen hoe het gaat. Hij heeft niet zo’n goede dag, zegt ze. Erg moe en afwezig.

“Je zou er niet veel aan gehad hebben.” Ik zeg dat het daar toch niet om gaat? Zolang vader het prettig vindt om mij te zien, heeft elk bezoek zin. Terwijl ik bovendien de ontmoeting met haar altijd erg prettig vind. Ze verontschuldigt zich voor haar opmerking. Soms is het haar even te veel, de hele dag in een kamer met een man van wie ze houdt, maar die steeds verder van haar wegglijdt. Ik beloof dat ik de volgende week zal komen, een beetje vroeg, zodat we samen een flink eind kunnen wandelen. Daar verheugt ze zich op, zegt ze, en o ja, die meneer Van Vloten is langs geweest. Of ik misschien vandaag bij m’n vader zou komen.

“Hij is echt een beetje verliefd op je!” zegt ze. Als ik neerleg, zie ik Manon de tuin binnenkomen. Ze ziet er beter uit dan de vorige keer, maar als ik haar een zoen heb gegeven en haar gezicht van dichtbij zie, is het verdriet in haarogen nog duidelijkzichtbaar.

“Hoe gaat het met jullie?” vraag ik als we op een terrasje, uit de wind maar in de zon, koffiedrinken. Ze haalt haar schouders op.

“Joris is er eigenlijk al overheen. Ik merk dat hij er een beetje genoeg van heeft als ik erover praat. Hij wil ook niet meer dat ik huil. Ik moet flink zijn van hem. Omdat het leven doorgaat.” Ik kijk haar aan en weet precies hoe ze zich voelt. Na Robs dood kreeg ik hetzelfde te horen. Ik vraag haar wat Joris’ houding voor invloed heeft op haar gevoel voor hem.

“Veel,” zegt ze.

“Hoe kan ik houden van iemand die niets van mijn verdriet begrijpt?” Ik opper voorzichtig dat hij haar toen het pas gebeurd was zoveel mogelijk heeft bijgestaan. Maar hij ervaart het nu eenmaal anders. En hij heeft het beste met haar voor als hij zegt dat ze door moet gaan, niet te lang moet blijven treuren.

“En jij, mam? Vind jij ook dat het nu maar eens afgelopen moet zijn met mijn verdriet?” vraagtze.

“Verdriet is niet een kraan die je dicht kunt draaien,” zeg ik.

“Je bent weer aan het werk gegaan, je doet de dingen die je vroeger deed, alleen heb je nog steeds veel verdriet. Dat moet slijten en daar is tijd voor nodig. Voor de een meer dan voor de ander. Laat je niet aanpraten, Manon, dat je je verdriet moet wegstoppen, want dat is het domste wat je kunt doen. Ik vind je heel flink en verder heeft niemand het recht om jou je verdriet te ontzeggen!”

“Jij zegt hardop wat ik zelf eigenlijk ook al heb bedacht. Maar hoe moet het nu met Joris en mij, als we doorgaan zo uit elkaar te groeien?” Ik kijk haar aan. Ze kijkt terug en bijt even op haar lip, als een kind dat zich pijn doet.

“Zeg maar niks, mam, ik weet het eigenlijk zelf ook wel,” zegt ze dan.

Woensdag

Kees van Vloten belt als ik net bezig ben de aardappels af te gieten. Hij had gehoopt dat ik zondag zou komen, heeft een uur in de recreatieruimte zitten wachten.

“Wachten?” zeg ik, “wat is dat nou voor een onzin!” Het klinkt kattiger dan ik had bedoeld en het is dan ook even stil aan de andere kant van de lijn. Dan zegt hij rustig dat ik gelijk heb, natuurlijk is het onzin om te gaan zitten wachten als je geen afspraak hebt. Maar los daarvan, wanneer kom ik weer? En als ik weer kom, zou ik dan misschien na afloop van mijn bezoek aan vader bij hem willen eten?

“Bij jou thuis?” vraag ik. Vanuit de keuken komt de geur van aardappelen die aanbakken.

“Als je daar bezwaar tegen hebt, kan het natuurlijk ook ergens anders,” zegt hij.

“Ik bel je wel,” zeg ik.

“Ja?”

“Ja, echt,” zeg ik, “en nu moet ik neerleggen.” De aardappels zijn inderdaad aangebrand, ze hebben een donkerbruine korst. Terwijl ik het bruin eraf sta te snijden, denk ik aan het telefoongesprek. Het spijt me nu al dat ik zo onaardig ben geweest. Het is lets dat Kees van Vloten bij iedere ontmoeting in me opwekt. Sterker nog, alleen het horen van zijn naam is al voldoende om me een gevoel van irritatie te bezorgen. Maar waarom eigenlijk? Hij is een aardige man die…Ja, die Wcit eigenlijk? Verder dan ‘hij is een aardige man’ kom ik niet.

Zondag

Vader ziet er goed uit. Op het moment dat ik zijn gezicht zie, en de herkenning in zijn ogen als hij mij de kamer binnen ziet komen, onderga ik een intens gevoel van opluchting. Telkens merk ik weer hoe gespannen ik eigenlijk ben, zolang ik nog op weg ben naar hem. Pas als ik met mijn eigen ogen zie dat het goed met hem gaat, valt de last van mijn schouders. Ik geef hem een zoen en leg het voorjaarsboeket dat ik een dag eerder heb gekocht voor hem neer.

“Kind toch,” zegt hij goedig. Ik ben eraan gewend dat hij de bloemen die ik hem geef meteen aan Inez overhandigt om ze in een vaas te zetten, maar deze keer doet hij dat niet. Met onhandige vingers schuift hij het cellofaan opzij en zijn vinger raakt voorzichtig een gele narcis aan.

“Lente…,” zegt hij. Er is iets in de manier waarop hij dat woord zegt dat tranen in mijn ogen brengt. Er ligt zo’n wereld van verlangen in dat ene woord. Van nostalgic ook.0m alle lentes die voorgoed voorbij zijn? Om de weinige lentes die nog zullen komen? Ik kijk naar Inez en merk dat zij ook ontroerd is. Vader zucht even, dan geeft hij het boeket aan Inez.

“We worden weer verwend,” zegt hij. We drinken koffie in de conversatieruimte en na de koffie maken we een ommetje door het park. Er bestaat inderdaad zoiets als ‘een lentegevoel’, een combinatie van geluk en nostalgic, maar hoe het nou precies zit, weet ik ook niet. Als we door de gang van het tehuis lopen, is Kees van Vloten net op weg naar buiten. Zijn moeder in elkaar gedoken in haar rolstoel. We geven elkaar een hand.

“Hoe lang ben je hier nog?” vraagt hij. Inez zegt dat ze vast naar vader gaat en verdwijnt.

“Een uurtje,” zeg ik.

“Heb je tijd om daarna iets te drinken bij mij?” vraagt hij.

“Het zou nog leuker zijn als je bleef eten.” Ik zeg dat ik daar echt geen tijd voor heb. Het is nog een hele reis naar huis en morgen moet ik weer vroeg op. We spreken af dat hij over een uur in de hal op me zal wachten.

“En heb je nog een afspraak met je aanbidder?” vraagt Inez.

“Ik kon er niet onderuit,” zeg ik.

“Ik vind het een heel aardige man,” zegt ze gedecideerd terwijl ze mij een kopje thee geeft.

Donderdag

“Maar het was wel leuk?” vraagt Ellen. Ik haal mijn schouders op.

“Doe niet zo mal, Anne-Wil,” zegt ze.

“Hoe vaak kom je tegenwoordig nog een aardige man tegen, die vrij is? Ikzou er maar niet zo nonchalant over doen!” Zij is zelf over het onderwerp begonnen. Of ik die Kees nog wel eens zag, met wie ik een keer gegeten heb. Ik vertelde dat ik toevallig afgelopen zondag een glas wijn bij hem had gedronken en ze kreeg onmiddellijk iets samenzweerderigs in haar ogen.

“Wordt het wat?” vroeg ze.

“Als het aan mij ligt niet,” zei ik, en dat antwoord maakte een lang verhaal los over hoe buitengewoon gelukkig ik me mag prijzen dat ik een behoorlijke man heb ontmoet. Neem nu haar relatie met Frank! Ze is dol op die man, maar denk je dat hij dat op prijs stelt? Zo zijn de meeste mannen. Dus als ik ook maar even denk dat die Kees anders in elkaar zit, moet ik hem onmiddellijk aan mij binden! Terwijl zij praat, dringt het ineens tot me door dat dit soort verhalen een averechtse uitwerking op mij hebben. Inez’ toespeling op mijn ‘aanbidder’ en Ellens boodschap dat ik mijn handen dicht moet knijpen omdat ik een aardige man heb ontmoet, vervullen me met een gevoel van weerzin. De eerste keren dat ik Kees sprak, vond ik hem erg aardig. Inmiddels heb ik van zoveel kanten gehoord hoe leuk hij is, dat ik hem steeds minder goed kan verdragen.

Zondag

Ze klaagt niet over Joris. Eigenlijk praat ze zo weinig over hem dat het opvalt. Vroeger had ze het doorlopend over hem, zijn studie, z’n baantjes, de dingen die ze samen deden, hun vrienden. Nu zwijgt ze in alle talen over haar leven met hem. Het gevoel dat ik al een tijdje heb, dat het niet goed zit tussen hen, wordt er alleen maar sterker door. Maar ik wil niet over het onderwerp beginnen. Als ik naar Manon kijk zonder dat ze het merkt, zie ikde nadenkende en verdrietige blik in haar ogen. O, het is duidelijk dat ze nog veel verdriet heeft om haar miskraam. Maar er is meer, en met dat meer is ze nu duidelijk aan het worstelen. Ondertussen is het duidelijk dat ze het heerlijk vindt om thuis te zijn.

“Kon ik maar een tijdje blijven,” zegt ze verlangend, als ze’s avonds met haar jas in de kamer staat. We weten allebei dat het niet kan. Om haar baantje niet en om Joris niet. Ik zoen haar op beide wangen en houd haar even vast als we afscheid nemen.

“Als ik jou niet had, mam!” zegt ze. Ik kijk haar na terwijl ze de tuin uitloopt. In het licht van de lantaarn bij het hek ziet ze er eenzaam en breekbaar uit. Ze draait zich om en zwaait naar me. Ik zwaai terug en doe langzaam de voordeur dicht als ze om de hoek is verdwenen. Terwijl ik me uitkleed, dringt het voor de zoveelste keer tot me door dat het onmogelijk is om gelukkig te zijn als je kind verdriet heeft.

Dinsdag

“Mooie omzet had je de afgelopen week,” zegt Cora.

“Dank je,” zeg ik.

“Het gaat niet zo goed met Hans,” zegt ze.

“De vooruitzichten zijn dat hij zekertot heteinde van het jaar nietzal kunnen werken. Je begrijpt wat dat voor jou betekent?”

“Wat ellendig voor hem,” zeg ik, “heeft hij veel pijn?”

“Ook,” zegt ze met een licht schouderophalen, “maar hij heeft er veel meer last van dat hij niet kan werken. Voor zo’n man die altijd in het voile leven heeft gestaan is het moeilijk overschakelen op kruiswoordpuzzels. Voor mij is het trouwens ook niet leuk. Het beviel me wel in deze boetiek.” Ze haalt opnieuw haar schouders op.

“Niets aan te doen! Ik ga maar weer eens.” Ik kijk haar verbaasd aan. Ze heeft niets gezegd dat ze net zo goed door de telefoon had kunnen behandelen. Ze ziet mijn verbazing.

“Ja hoor eens, ik wil toch wel graag af en toe zien hoe het er hier bijstaat,” zegt ze.

“Natuurlijk,” zeg ik beleefd. Bij de deur draait ze zich om.

“Probeer het zo te houden,” zegt ze, “het ziet er uitstekend uit.” Ik glimlach en kijk haar na totdat ze uit het zicht is verdwenen. Dan ruim ik zuchtend de rest van de schoonmaakspullen op. Tegen hard werken heb ik geen enkel bezwaar, maar gecontroleerd worden maakt woedende, opstandige gevoelens in mij wakker.

Vrijdag

“Heb je even tijd voor me?” vraagt Moniek. Ze staat zonder jas, een beetje huiverend, voor de deur.

“Natuurlijk,” zeg ik, “kom er gauw in.” Om de een of andere reden heb ik het gevoel dat ze niet zomaar langskomt. Er is iets in haar houding waaraan ik merk dat haar iets dwars zit. Ik schenk koffie in en ga tegenover haar zitten.

“Alles goed?” vraag ik. Ze trekt een gezicht.

“Het meeste wel, een paar dingen niet. Een ding eigenlijk.”

“0,” zeg ik. Ze denkt even na.

“Joris was hier woensdagavond.”

“Ik zag hem toevallig de tuin uitkomen,” zeg ik. Ze knikt.

“Hij kwam zijn hart een beetje uitstorten. Want volgens hem gaat het helemaal niet goed tussen hem en Manon…”

Zaterdag

Uitgerekend deze dag is het niet druk in de boetiek. Het geeft me veel tijd om over het gesprek van gisteravond met Moniek na te denken. Het voelt alsof er de afgelopen avond een aantal dingen op hun kop zijn gezet. Haar kritiek op Manons vasthouden aan een tweede zwangerschap loog er niet om. Terwijl Joris altijd heeft gezegd en nog steeds zegt dat hij eerst afgestudeerd wil zijn voordat er kinderen komen, blijft Manon aanhouden. Iets dat op haar en Pieter niet bepaald sympathiek overkomt. Ik zag sterretjes. Ondertussen schoten mij uitspraken van Manon te binnen. Het is waar, ‘de tweede zwangerschap’ duikt telkens opnieuw in onze gesprekken op.

Het is duidelijk dat het heel erg belangrijk voor haar is. Toch moest ik mijzelf dwingen zo onpartijdig mogelijk naar Moniek te luisteren. Als het nu eens om Maureen en Bart ging, hoe zou ik er dan over denken? Terwijl die gedachte in mij opkwam, wist ik dat Moniek gelijk had. Hoe graag Manon ook een baby wil, het is niet iets dat je iemand kunt afdwingen. En op dit moment is het bovendien extra onverstandig, omdat de relatie tussen haar en Joris niet echt stabiel te noemen is. Daar had Joris over gepraat. Zijn onvermogen om Manon te bereiken. Zijn gevoel dat ze hem op een afstand houdt, het lijkt alsof ze hem zijn verdriet niet gunt. Het was hcia’r zwangerschap, haar miskraam, waarmee hij niets te maken heeft. Ik weet niet of Joris de houding van Manon goed gemterpreteerd heeft, maar in ieder geval voelt hij het zo en ik kan me er ook iets bij voorstellen. Het klinkt alleen zo anders dan de versie die Manon mij gegeven heeft.

“Waarom kom je mij dit eigenlijk vertellen?” vroeg ik.

“Wij kunnen ons er toch niet mee gaan bemoeien? Of wil je dat ik probeer invloed op Manon uit te oefenen?”

“Nee,” zei Moniek zacht.

“Ik kwam eigenlijk omdat ik dacht…stel dat het misgaat tussen Manon en Joris…Wij zouden dat allebei erg vinden, vooral omdat die dingen meestal niet leuk gaan. Maar zou het ook het einde van onze vriendschap betekenen?” Ineens zag ik alles in een totaal ander licht. De moeder van Manon trok zich bescheiden terug, zoals tegenover mij de moeder van Joris plaatsmaakte voor Moniek, mijn buurvrouw, mijn vriendin. Ze begreep mijn zwijgen verkeerd.

“lk wilde niet roddelen,” zei ze.

“lk hou van Manon, maar ik zit hier enorm mee. Jij toch ook, dacht ik? Ik hoopte dat wij er als vriendinnen over zouden kunnen praten.” Het was elf uur toen ze dat zei. En tot diep in de nacht hebben we inderdaad zitten praten. Als vriendinnen.

Woensdag

Even na sluitingstijd, als ik net klaar ben met stofzuigen, hoor ik gebonk op de winkeldeur. Cora Terbruggen staat met een woedend gezicht naar me te wenken.

“Wat is dit voor een onzin, dat ik mijn eigen zaak niet binnen kan!” zegt ze, terwijl ze haar sleutelbos dreigend laat rinkelen. Ik leg uit dat ik me doodschrik als iemand, die ik door net lawaai van de stofzuiger niet kan horen, onverwacht achter me staat.

“Maar alsje Never wilt dat ik overvallen word en dat iemand met de dagopbrengstverdwijnt, zeg je het maar,” zeg ik. Zetrekt haarwenkbrauwen op, maar geeft geen commentaar. In plaats daarvan loopt ze inspecterend rond door de zaak. Ik berg de stofzuiger weg. Wat ze ook zegt, ik ben niet van plan om nog een vinger uit te steken. Mijn werkdag zit erop.

“Je hebt het keurig voor elkaar,” zegt ze.

“We zijn werkelijk heel blij met je.” Er begint iets van argwaan in mij op te komen. Zoveel complimentjes, wat steekt daarachter? En wat erg eigenlijk, om achterdochtig te worden als iemand iets aardigs zegt. Omdat ze kennelijk in een goed humeur is, besluit ik om meteen maar over mijn vakantie te beginnen. De eerste woorden zijn nog niet uit mijn mond of ze draait zich om en maakt een bezwerend gebaar.

“Wat toevallig dat je daarover begint!” kirt ze.

“Dat is nou net de reden dat ik hier ben. Je weet hoe slecht het met mijn man gaat en de dokter heeft gezegd dat we er nodig een tijdje tussenuit moeten. We vinden het allebei heel moeilijk om de zaken achter te laten, maar zijn gezondheid gaat voor, dat begrijp je. Dus Anne-Wil, vanaf volgende week zijn wij er zes weken niet. Ik zal je regelmatig bellen en ik geef je ons adres en telefoonnummer, dus er kan niks misgaan.” Ik zwijg verslagen. Ik had zo graag al eerder tenminste een week vrij gehad. Nu kan ik zelfs geen snipperdag opnemen, iets dat mij wel beloofd was toen we onze afspraken maakten. De teleurstelling is kennelijk op mijn gezicht te lezen, want ze glimlacht en zegt dat we over mijn vakantie zullen praten als ze weer terug zijn.

“Verder nog lets?” ze wacht mijn antwoord niet af.

“Tot ziens!” En weg is ze. Ik laat me verslagen op een stoel zakken. Ineens voel ik hoe moe ik ben, en dat ik er eigenlijk al een beetje op gerekend had dat ik binnenkort wat tijd voor mezelf zou hebben. Nu zal ik het moeten hebben van de avonden en de zondagen. Dat lijkt me op dit moment onoverkomelijk weinig om de zomer mee door te komen.

Maandag

Manon ging gisteren de problemen zorgvuldig uit de weg. Ze zag er nog steeds vermoeid en verdrietig uit, maar ze vertelde opgewekt over de plannen van haar en Joris om met een stel vrienden in Italic’ te gaan kamperen. Een week of zes. Eerst aan een meer, later in de bergen. Of ergens anders waar het hen leuk lijkt.

“Heerlijk,” zeg ik uit de grond van mijn hart. Ze kijkt me onderzoekend aan en vraagt hoe het met mijn zomerplannen is.

“Verschrikkelijk overzichtelijk,” zeg ik, “ik ga heerlijk pendelen tussen mijn huis en de boetiek.”

“Heb je helemaal geen vakantie?” vraagt ze bezorgd.

“Lieverd,” zeg ik, “ik ben net een beetje aan het idee gewend. Laten we er alsjeblieft niet over praten, er is toch niets aan te doen!”

Zondag

Het is heerlijk in het parkbij hettehuis. Inez en ik lopen langzaam achter de rolstoel van vader. Hij ziet eruit alsof hij het naar zijn zin heeft, maar ik betwijfel of hij weet dat wij het zijn die hem duwen. Ik vind hem vandaag erg in zichzelf gekeerd. Een glimlach toen ik de kamer binnenkwam, verder reageerde hij niet.

“Hij glijdt weg,” zegt Inez zacht.

“heel langzaam, maar ikzie het voor mijn ogen gebeuren. Ik doe alles wat ik maar kan bedenken om zijn geest te activeren, maar het is een verloren strijd.”

Ik heb haarzelden zo pessimistisch gehoord. Of nee, dat is het goede woord niet. Wat ze zegt, is de werkelijkheid. Dromen, fantaseren of valse hoop koesteren heeft geen enkele zin. Ik ben de man van wie ik hield van het ene moment op het andere kwijtgeraakt. Bij haar is het een proces van jaren. Wat erger is weet ik niet. Het doet er ook niet toe. Ik leg even mijn hand op de hare en ze glimlacht naar me. Dat ik me zo verbonden kan voelen met een vrouw die ik nog maar een paar jaar ken, verbaast me telkens opnieuw. Als we na ons wandelingetje door het park nog even op een bankje gaan zitten, komt Kees van Vloten voorbij. Vergis ik me of is er iets van verwijt in de manier waarop hij naar mij kijkt? In elk geval houdt hij het op een korte groet en loopt door zonder een praatje te maken. Inez trekt een veelbetekenend gezicht naar mij en ik voel me alleen maar erg opgelucht.

Dinsdag

Het is alweer twee maanden geleden dat Manon haar miskraam kreeg. Ze praat er niet veel meer over en dat bevalt me niets. Het is een gebeurtenis die ingrijpend genoeg is om vaak en lang over te praten, en dat ze er zo zwijgzaam over is, kan bijna niets anders betekenen dan dat ze haar verdriet wegduwt. Als ik haar aan de telefoon heb, praat ze net iets te enthousiast over de vakantie. Over twee weken gaan ze weg, Joris heeft een tent geleend, inclusief kampeerspulletjes, en slaapzakken hebben ze zelf. Zo te horen zijn de spanningen tussen haar en Joris verdwenen. Maar waarom? Omdat Manon niet meer over haar verdriet praat? Samen leuke dingen doen en vooral geen problemen? De gelegenheid doet zich niet voor om een vraag in die richting te stellen. Trouwens, moet ik dat wel doen? Of moet ik haar verlangen om ‘zich aan te passen’ respecteren, en op een afstand afwachten of ze het op deze manier redt? Duidelijk is in elk geval dat de relatie met Joris haar veel waard is.

Meer dan een maand geleden lijkt het. Toen suggereerde ze nog dat de verhouding met hem behoorlijk aan het wankelen was. Ik hoop dat de vakantie haar brengt wat ze ervan verwacht.

Donderdag

Kees van Vloten belt. Excuses omdat hij zo onhartelijk was, toen hij mij de vorige week zag. Het zat hem een beetje dwars dat ik alweer niet had gebeld om hem te vertellen dat ik die zondag bij vader zou zijn.

“We hadden toch iets leuks kunnen doen samen?” Maar hoe dan ook, hij had niet zo kortaf moeten zijn. Eerlijk gezegd heb ik geen seconde meer aan hem gedacht, nadat hij na een korte groet was doorgelopen. Ik vond het wel prettig dat hij geen gesprek aanknoopte toen ik met Inez op een bankje in de zon zat. Wat maar niet tot hem schijnt door te dringen, is dat ik daar kom voor vader en voor Inez, en dat ik vind dat die recht hebben op al mijn aandacht. Die ikze ook geef, want ik hou van ze. Ik probeer het uit te leggen en Kees van Vloten reageert begripvol. Het is totaal niet zijn bedoeling om mijn aandacht af te leiden van vader en lnez, zegt hij. Maar daarna, in plaats van meteen naar huiste gaan. Zou ik toch iets gezelligs met hem kunnen ondernemen? Ik zucht en beloof dat ik binnenkort zal bellen. Maar niet elke keer als ik naar vader ga. Ik zeg het met nadruk tegen hem, want ik vind het vreselijk als het een verplichting wordt. Hij is duidelijk teleurgesteld, maar dat is dan jammer voor hem. Ik proef in hem iemand die de banden steeds nauwer aantrekt als hij daar de kans voor krijgt. Eerlijk gezegd vind ik het contact met hem nu al benauwend…

Zaterdag

Bart belt. Hij moet volgende week in Amsterdam zijn en wil er een paar dagen aan vastknopen. Paar oude vrienden bezoeken, beetje uitrusten, kan hij dan bij mij logeren?

“Wat een woord!” zeg ik.

“Logeren! Het is toch nog steeds jouw huis? Natuurlijk ben je welkom. Heerlijk om je weer eens te zien!” Toch, hoe leuk ik het ook vind dat hij komt, is er op de achtergrond van mijn gedachten een vage onrust na het telefoongesprek. Er was iets in zijn stem dat het moederinstinct in mij wakker riep. Maar misschien was het alleen maar vermoeidheid, die ik hoorde. Ik hoop dat hij geen problemen heeft, éen kind dat zich ongelukkig voelt, is voorlopig wel genoeg.

Dinsdag

Deze week komen de Terbruggens terug. Het geeft me een beetje een onrustig gevoel dat ze elk moment voor me kunnen staan. Ik heb de boetiek een extra schoonmaakbeurt gegeven. Alles glanst en blinkt, kledingstukken die maar het minste kreukeltje hadden, heb ik gestreken. In de loop van de middag stappen er ineens drie vrouwen binnen. Het zijn vriendinnen die, voor zover ik het kan bekijken, weinig meer te doen hebben dan eindeloos winkelen. Er zijn dagen dat ze voor een groot bedrag kopen, maar soms zijn ze urenlang druk pratend en lachend aan het passen om dan zonder iets te kopen teverdwijnen. Zo’n middag wordt het. Nonchalant worden gepaste kleren op de toonbank gegooid en met uit het rek geplukte kleren verdwijnen ze weer in de paskamers. En ik probeer zo snel mogelijk de rommel weg te werken, hopend dat ze snel weer zullen vertrekken. Op het hoogtepunt van de pret, als ze elkaar midden in de zaak luidruchtig staan te beoordelen, hoor ik ineens een bekende stem achter mij.

“Wat maak je het toch altijd gezellig, Anne-Wil!” Ik draai me om en kijk in het misprijzende gezicht van Cora Terbruggen.

Woensdag

Natuurlijk heb ik er de pest in. Ik heb zo mijn best gedaan om goed voor de boetiek te zorgen terwijl ze weg waren. En uitgerekend op het moment dat ik een paar rommelige klanten heb, komt ze binnen. Toch heb ik me niet verontschuldigd. Iemand die in het vak zit, weet dat er zulke momenten zijn in een zaak, vooral als je er in je eentje voor staat. Wat niet wegneemt dat ik Never had gewild dat ze op een ander moment was binnengekomen. Ze is intens bruin, tegen zwart aan, en het lijkt alsof ze nog meer gouden kettingen om heeft dan anders. Als de drie vriendinnen verdwenen zijn, maakt ze gelukkig geen opmerkingen. Ze helpt met het opvouwen van een stapeltje T-shirts en vertelt dat ze het heerlijk gehad hebben. Haar man is erg opgeknapt en wil proberen om weer een paar dagen per week te werken.

“Ik blijf hem nog wel een tijdje bijstaan, Anne-Wil, dus we rekenen erop dat je het hier nog even volhoudt!” zegt ze. Ik zeg dat ik er toch wel graag minimaal een weekje tussenuit wil. Ze kijkt bedenkelijk maar zegt dan, met een stem alsof ze mij een geweldige dienst bewijst, dat het goed is.

Woensdag

Opnieuw valt me op hoe volwassen Bart is geworden. Dejongensachtige trekjes in zijn gezicht zijn er nog wel, maar ik kijk ook in het gezicht van een man en dat is iets waaraan ik erg moet wennen. Hij slaat zijn armen om me heen.

“Zo moedertje, gaat het goed met je?” Zelfs zijn stem is mannelijker geworden. Ik zet thee voor hem en hij zegt dat het heerlijk is, om weer eens gewoon lekkere thee te drinken.

“Maureen verdomt het om het ook eens op mijn manier te proberen. Terwijl ik mij voor haar plezier door vis bij het ontbijt heen worstel.” Ik weet niet wat ik zeggen moet, dus glimlach ik maar eens.

“Sorry mam,” zegt Bart, “ik ben de deur nog niet binnen of ik zit te klagen.”

“Dat geeft niet,” zeg ik.

“Maar waarom heb je er zo behoefte aan?”

“Aan klagen?” Hij haalt zijn schouders op.

“Soms zitten dingen je ineens een beetje hoog. Dat heb ik nu. Ik zal wel gewoon moe zijn.” Ik kijk hem onderzoekend aan.

“Oké mam, het zit niet zo goed meer tussen Maureen en mij. Maar ik wil er liever nu niet over praten.” Ik zeg dat hij nergens over hoeft te praten als hij daar geen behoefte aan heeft. Terwijl ik met het eten bezig ben, slentert hij de tuin in. Even later hoor ik het geluid van de grasmaaier. Ik kijk naar buiten. Hij loopt met opgerolde mouwen langzaam achter de maaier, een beetje moe, een beetje verdrietig. Het doet me pijn om mijn zoon zo te zien.

Donderdag

Ik had het kunnen weten. Cora Terbruggen is niet van plan om mij zonder meer een weekje vakantie te gunnen. Ze is de deur nog niet binnen of ze begint erover. Dat zij en haar man een paar weken eerder naar huis zijn gekomen dan de bedoeling was. Of is mij dat niet opgevallen? Ik zeg dat het mij wel degelijk is opgevallen.

“En dat was niet omdat wij er zo’n behoefte aan hadden om ons weer halfdood te gaan werken, maar uit plichtsgevoel. En datzelfde plkhtsgevoel verwacht ik ook van jou, Anne-Wil. Ik vind jouw planning, om uitgerekend nu vakantie te willen, erg tactloos. Om het maar zacht uit te drukken!”

“Waarom?” vraag ik.

“Omdat ik nu gedwongen ben om rrujn man in de steek te laten terwijl hij het nog niet alleen aan kan in Leeuwarden.”

“Jullie hebben daar toch ook een vervanger?” vraag ik verbaasd.

“Hoe denk je dat wij dat allemaal op moeten brengen. Hier zit jij, en dan in Leeuwarden zeker ook nog eens een week extra loon betalen!” zegt ze verontwaardigd. Ik zucht en vraag hoe ze het zich dan voorstelt. Ik heb absoluut vakantie nodig, maar als de volgende week hen niet uitkomt kan het wat mij betreft ook een paar weken later. Dat vindt ze prima, ik zie de glans van voldoening over haar gezicht glijden.

“Dan praten we er nog wel eens over,” zegt ze tevreden.

“Nee,” zeg ik, “ik wil nu weten wanneer ik vakantie heb. Anders kan ik geen plannen maken. Wat vind je van over drie weken?” Ik pak de agenda en kijk haar vragend aan. Ze haalt haar schouders op.

“Goed,” zeg ik, en schrijf het met grote letters op: VAKANTIE! Ze pakt haar schoudertas, slingert hem over haar schouder en stapt zonder groeten de deur uit.

Zaterdag

Ik zie Bart minder vaak dan ik zou willen. De hele dag is hij druk met besprekingen en ‘s-avonds heeft hij afspraken met oude vrienden, met wie hij gaat eten. Hij is zo laat thuis dat ik hem niet eens binnen hoor komen. Morgenmiddag gaat hij weer naar Londen en ik hoop dat ik hem voor die tijd nog even een paar uur te zien krijg. Kennelijk denkt hij er ook zo over, want als ik thuiskom van de boetiek, zit hij op het terrasje op mij te wachten.

“Zullen we ergens gaan eten?” stelt hij voor. Ik kijk hem verrast aan.

“Eerlijk gezegd heb ik al een tafeltje besteld, op een terras aan de plassen. Leuk?”

“Enig!” zeg ik. En dat wordt het ook. We zien de zon ondergaan in een verblindend spel van kleuren over het water. Het is nagenoeg windstil, een paar zeilboten dobberen met slap hangende zeilen op de plas.

“Wat is er aan de hand tussen jou en Maureen?” vraag ik. Het is eruit voordat ik het besef.

“Maureen…,” zegt hij.

“Mam, ik krijg het soms zo benauwd van haar. Het is niet dat ik niet meer van haar hou, maaralles moet op haar manier. De inrichting, wat we eten en drinken, onze vrienden…Zij bepaalt het allemaal. In het begin vond ik het wel grappig, dat ze zo’n eigen wil had. Totdat ik merkte, dat wat ik wil totaal niet meetelt. Ik weet werkelijk niet hoe ik het op moet lessen, mam,” zegt hij dan met een zucht.

“Echt, ik weet het niet meer…”

Woensdag

Ik ben net thuis van de boetiek, als Manon de achtertuin binnenstapt.

“Ik moest je nog even zien voordat we weggaan,” zegt ze. Ze ziet er goed uit, bruin en uitgerust, en het verdriet in haar ogen lijkt ook minder geworden.

“We zouden zaterdag pas gaan, maar ineens wil iedereen eerder. En mij maakt het niet uit,” zegt ze. Ze gaan met drie stellen en een jongen van wie de verkering net uit is, vertelt ze. Ze rijden met twee auto’s en ze hebben plaatsen afgesproken waar ze elkaar onderweg zullen ontmoeten. We eten in de tuin.

“Ik had best een paardagen willen blijven, mam,” zegt ze, terwijl ze om zich heen kijkt.

“Het is hier altijd zo heerlijk rustig.” Als ze weggaat, sta ik haar bij het hek na te kijken. Ze draait zich om en zwaait. Ik heb een zwaar gevoel in mijn maag, als ik langzaam naar binnen loop.

Zondag

Een ouderwets heerlijke dag op het water. Dezelfde boot, dezelfde plassen en Jaap aan het roer zoals ik dat gewend ben. Maar in plaats van Hanneke is het Sonja die koffle maakt in de kajuit, drankjes inschenkt en met haar ogen dicht in de zon ligt. Gemengde gevoelens levert dat op. Want ik vind Sonja een aardige vrouw, en elke keer opnieuw zie ik hoe gelukkig Jaap en zij elkaar maken. Toch mis ik Hanneke. Jaap en Hanneke, het zijn namen die bij elkaar horen, zoals Jip en Janneke. Jip en Annemarie, dat zou niks zijn, daar wen je niet meer aan, en hetzelfde voel ik over ‘Jaap en Sonja’.

“Fijn dat je er weer bent,” zegt Jaap en glimlacht naar mij. Ik ben een beetje verbaasd. Ik kom alweer zolang bij hem en Sonja over de vloer, en hij is het die mij tot nu toe niet heeft uitgenodigd. Maar ik zeg niets en glimlach, blij dat hij er zo ontspannen uitziet.

Woensdag

Eindelijk! Wat een immense opluchting om Manons stem te horen. Wonderlijk dichtbij klinkt ze en heel opgewekt. De reis is goed gegaan, zegt ze, wel lang en vooral ook heel erg warm. Maarze zijn, zodra ze op de camping kwamen, het meer ingedoken, nog voordat ze hun tenten hadden opgezet. Daarna was de vermoeiende reis eigenlijk meteen alweer vergeten. Trouwens, ze hebben zo’n pleziergehad onderweg.

“Mam, dit gaat een fantastische vakantie worden!” roept ze blij.

Donderdag

In een opwelling bel ik Bart. Maureen neemt op. Bart is er niet, zegt ze. Haar stem klinkt niet al te vrolijk,Ze zegt dat ze Bart zal vragen of hij belt.

“Wanneer ik hem weer eens zie,” voegt ze eraan toe. Ik vraag hoe het met haar gaat.

“Vraag dat maar Never aan Bart,” zegt ze.

“Die kan u er alles over vertellen.” Er zit niets anders op dan haar sterkte te wensen en neer te leggen. Dat het niet goed zit tussen Bart en haar wordt steeds duidelijker.

Vrijdag

Vandaag is vader jarig. Ik had zo graag een vrije dag genomen om naar hem toe te gaan, maar ik weet dat ik me de moeite kan besparenom het te vragen. Vrije dagen worden je toegeschoven als het de Terbruggens uitkomt, zelf om iets vragen betekent vrijwel zeker dat je verzoek wordt afgewezen. In plaats van naar hem toe te gaan, bel ik. Inez neemt de telefoon op. Ze zegt dat vader nog een beetje slaperig is en dat het geen zin heeft om met hem te telefoneren. Ik weet niet precies wat ze bedoelt met ‘slaperig’. Heeft vader weer een van zijn slechte dagen waarin hij nauwelijks weet waar hij is? Ik beloof zondag op bezoekte komen.

“Heerlijk,” zegt Inez uit de grand van haar hart.

“Ik verheug me erop!” Als ik neergelegd heb, denk ik aan de verjaardagen thuis, toen we nog een gezin waren.

Zondag

Ik heb het toch goed aangevoeld. De ‘slaperigheid’ waarover Inez het had, houdt in dat vader een beetje wezenloos voor zich uit zit te kijken. Ik leg mtjn hand op de zijne, met de grote bruine vlekken erop. Ik voel hoe zijn hand beeft, het is alsof ik een vlinder in mijn hand gevangen houd. Zou dit zijn laatste verjaardag zijn? Ik krijg tranen in mijn ogen. AI weetvadervandaag niet wie ik ben, hi; is mijn vader en ik wil hem nog lang niet kwijt. Laat hem alsjeblieft nog een hele tijd blijven! denk ik. Het is bijna een gebed. Ik leg mijn andere hand onder die van vader, zodat die tussen mijn twee handen ligt. Hij kijkt mij aan, wazige ogen en glimlacht even. Dat je zo blij kunt zijn met zo weinig…

Woensdag

Ze is bijna niet te verstaan. Ik ben toch a) niet zo geweldig in Engels, maar als iemand dan ook nog huilend een verhaal door de telefoon vertelt, wordt het helemaal moeilijk. Alhoewel ik helemaal geen moeite hoef te doen om te begrijpen waar het over gaat. Ze zijn uit elkaar, Bart en zij. Hij heeft zijn spullen gepakt en is opgestapt. Er valt niet meer met hem te praten. Hij zegt dat ze niet bij elkaar passen. Wat vind ik daar nou van? Ik heb ze toch samen meegemaakt.

“Maar Maureen, of jullie wel of niet bij elkaar passen, kan ik niet beoordelen. Ik ben maar een keer bij jullie geweest en toen waren jullie erg lief voor mij. Maar hoe het tussen jullfe tweee’n zat, weet ik niet.” Ze snikt. Zegt tussen haar tranen door dat Bart zeker contact met mij op zal nemen.

“Wilt u dan zeggen dat ik van hem hou? Dat ik met hem wil praten? Please mum, wil je dat doen voor mij?” Hoewel het niet de eerste keer is dat ze mij ‘mum’ noemt, ontroert het me. Ook dat ze zo’n verdriet heeft, vind ik erg. Ik herinner me Barts woorden, de laatste keer dat hij hier was.

“Ze is zo dominant. Alles moet gebeuren zoals zij het wil!” Dat is iets waarover je kunt praten. Dat kun je proberen te veranderen, als je genoeg van elkaar houdt. Maar eerlijk gezegd ben ik bang dat het voor Bart voorbij is, en dat er niets meer te bespreken valt. Ik probeer Maureen te troosten, beloof haar dat ik met Bart zal praten en dat ik haar zal bellen, en wens haar heel veel sterkte. Ze huilt nog steeds als ze ‘bye bye’ tegen me zegt.

Zaterdag

Eindelijk belt Bart. Ik had zijn telefoontje eigenlijk al veel eerder verwacht.

“O, Maureen heeft je gebeld,” zegt hij als hij merkt dat ik op de hoogte ben.

“Ze heeft iedereen gebeld die ons kent. Je moet zeker een goed woordje voor haar doen?”

“Bart, doe niet zo cynisch,” zeg ik.

“Ze heeft zo’n verdriet, kun je daar tenminste niet een beetje begrip voor hebben?”

“Ach jawel,” zegt hij. Zijn stem klinkt treurig en moe tegelijk. Hij is bezig een grote stap op weg naar volwassenheid te zetten en eigenlijk ben ik blij dat Bart onder de indruk is. Ik zou het vreselijk vinden als een kind van mij moeiteloos over de gevoelens van iemand anders heen zou walsen.

Vrijdag

Ze staat ineens voor me in de keuken. Stralend, diepbruin, met door de zon gebleekte haren.

“Mam!” Ze slaat haar armen om me heen. Ik ruik de geur van zonnebrandcreme. Een plaatje is het, mijn dochter. Ik zoen haar op allebei haar wangen en dan nog eens. Mijn stem is even weg.

“Is dat geen verrassing, mam? Joris is nu bij z’n ouders. Of je straks ook een glaasje wijn komt drinken, dan hoeven wij de verhalen maar een keer te vertellen!” Desondanks begint ze er nu al mee. Hoe heerlijk het was, zoveel plezier gehad, perfecte stemming in ‘de groep’.

“lk ben weer zo verliefd op Joris!” zegt ze. Ze zit naast me terwijl ik een hapje eet. Ze schrikt als ik vertel dat Bart en Maureen uit elkaar zijn.

“Goh, ik was soms jaloers, omdat ik dacht dat het zo’n perfect stel was!” zegt ze.

“Je hebt ze nauwelijks samen meegemaakt,” zeg ik verbaasd.

“We belden elkaar vaak,” zegt ze. Ik kijk haar verbaasd aan. Geen idee dat zij en Bart zoveel contact hadden.

“Hij is toch mijn broertje?” zegt ze. En plagend: “Je hoeft ook niet Slles te weten!”

Dinsdag

Ik ben blij verrast als ik opsta, de zon schijnt. Het weerbericht had iets anders voorspeld. Dit belooft een prachtige nazomerdag te worden. Ik fiets op mijn gemak naar de boetiek. Op dagen als deze ga ik vaak tien minuten eerder van huis, om nog een beetje te kunnen genieten van het mooie weer voordat ik weer een dag binnen zit. Ik neurie als ik de deur openmaak. De zon maakt het interieur van de boetiek vrolijk. Nu nog een handjevol klanten en deze dag is perfect. Zo begint de dag, die nooit uit mijn geheugen zal verdwijnen. Ik draai me om als de winkelbel gaat en zie twee mannen de boetiek binnenlopen. Niet oud, niet jong, niet aantrekkelijk, niet weerzinwekkend, niet slecht gekleed en niet goed. Mannen naar wie je kijkt en die je meteen weer vergeet. Ze glimlachen naar mij.

“We komen wat kleren halen,” zegt de jongste op een vriendelijke toon.

“Sorry,” zeg ik, “maar ik weet niet waar u het over heeft.” Ze lopen naar de rekken en de oudste begint jasjes uit het rek te halen, de suede jasjes en de korte bontjasjes, en doet ze in de sporttas die hij bij zich heeft.

“Hou daarmee op!” zeg ik. Ik loop naar hem toe en probeer tussen hem en het rek te gaan staan. De jongste geeft me een duw. Niet echt hard. Dat ik toch val, komt alleen maar omdat mijn benen op de een of andere manier niet meer zo stevig op de grand staan. Ik krabbel overeind en moet me vasthouden aan het rek. De twee mannen kijken elkaar aan, de oudste ritst de sporttas dicht.

“Hartelijk dank, mevrouw,” zegt de jongste. Ze verdwijnen, volkomen kalm. Als ik op mijn horloge kijk, zie ik dat ze nog geen acht minuten binnen zijn geweest. Ik laat me langzaam op de grond zakken, leun met mijn hoofd tegen het rek. Dan komt de eerste vlaag van misselijkheid. Ik kan nog net de we bereiken. In de spiegel ziet mijn gezicht er bijna groen uit. Ik strompef naar het bureautje en pak de telefoon. Cora is er nog geen twee uur later. Ze moet over de weg gevlogen zijn. De politic is dan net weg. Aardige mensen, die niet alleen professioneel overkomen, maar tot mijn verbazing ook begrijpen hoe ik mij voel. Als Cora komt, zit ik op een stoel naast de toonbank naar de deur te staren die op slot is. Ik doe open en tot mijn verbazing slaat ze een arm om me heen.

“Arm mens, wat verschrikkelijk voor je!” En dan pas begin ik te huilen. Een stortvloed van tranen waaraan geen einde lijkt te komen.

“Dit is de tweede keer dat het ons overkomt,” zegt ze, als ik weer wat kalmer ben.

“De eerste keer was ik de klos. Toen hebben ze de kas ook nog leeggehaakl. Ik neb tijdenlang niet meer in de zaak durven staan. Dat tuig!” We zitten tegenover elkaar koffie te drrnken.

“Hoe doen we het verder?” vraagt ze. Daar heb ik nog niet aan gedacht. Ik heb hoe dan ook niet gedacht.

“Hier ga je een boel last van krijgen,” zegt ze.

“Paniek op de meest onverwachte momenten. Nachtmerries. Huilbuien. Ik zeg het maar even, dan ben je erop voorbereid. En de zaak moet wel openblijven natuurlijk.”

“Natuurlijk,” zeg ik. Ik zeg ook dat ik van plan ben om morgen gewoon weerte komen.

“Ja, ja,” zegt Cora.

“Ga nu in elk geval maar naar huis, ik blijf hier de rest van de middag wel.” Op weg naar huis word ik een paar keer zo duizelig dat ik moet afstappen. Als ik de voordeur opendoe, springt Dinky tegen me op. Die rekent erop dat hij uit mag en ik weet werkelijk niet hoe ik een blokje om moet lopen op deze trillende benen. Ik lijn hem aan en als hij bij net plantsoentje gedaan heeft wat nodig is, ga ik weer terug naar huis. De voordeur staat op een kier en dat maakt me ineens panisch van angst. Totdat ik me realiseer dat ik hem zelf heb opengelaten. Ik ga aan de keukentafel zitten en laat een nieuwe huilbui over me heen komen.

Vrijdag

Cora Terbruggen belt iedere dag. Terwijl ik normaal gesproken een verschrikkelijke hekel heb aan die telefoongesprekken met haar, vind ik het nu geruststellend. Ze lijkt een ander mens geworden. Vraagt hoe het met mfj gaat, voordat ze naar andere dingen informeert. En het antwoord kan haar echt lets schelen. Maar wat moet ik antwoorden? Ik weet niet hoe het met mij gaat. Ik voel mij nog steeds vreemd, afgesneden.

“Mam, je moet een weekje vrij nemen,” heeft Manon gezegd, die donderdagavond meteen kwam. Maar ik wil juist doorwerken, gewoon doen alsof er niets aan de hand is. Misschien dat ik me dan ook weer een beetje normaal ga voelen. Alleen de deur van de boetiek zit me dwars. Dat mensen zomaar binnen kunnen stappen. Ik durf niet met mijn rug ernaar toe te staan. Als ik naar de we ga, doe ik de deur op slot. Ik zie een keer een klant weglopen met een verontwaardigd gezicht en de tranen springen me in de ogen.

Zaterdag

Bart belt voor de derde keer deze week. Hoe ik me voel. Of het echt we! goed gaat met mij. Hij stelt voor om een weekje te komen logeren.

“Heb je daar dan tijd voor?” vraag ik.

“Het gaat erom of jij er behoefte aan hebt, mama,” zegt hij. Mijn behoefte aan gezelschap is inderdaad groot. Zolang er mensen om me heen zijn, voel ik me veilig en op mijn gemak. Maar alleen zijn is ineens een probleem geworden. Het lijkt wel alsof ik tien keer scherper hoor dan vroeger. Geritsel in de tuin, het geluid van een takje dat tegen een raam schuurt als het waait, het kraken van een vloerplank, het is voldoende om me uit mijn diepste slaap te halen. Maar erger nog is het om alleen in de boetiek te zijn. Buiten lopen mensen voorbij. Veel winkelende vrouwen, maar ook mannen. Alleen of met z’n tweeën. Sommigen werpen een blik in de etalage. Ik weet zeker dat dat altijd al gebeurde, het zijn gewoon mannen die nieuwsgierig zijn naar de zaak waar hun vrouw koopt. Maar elke man die nu zijn pas inhoudt voor de winkel, al is het maar even, is voldoende om mij te laten verstijven van angst. Het liefst zou ik dag en nacht iemand om mij heen hebben.

“Ga je dan ook mee naar de boetiek?” zeg ik tegen Bart, “om je moeder te beschermen?”

“Als je dat wilt,” zegt hij. Ik lach en zeg dat het lief is aangeboden, maar dat ik me heel goed zelf kan redden. Als ik heb neergelegd, ben ik een heel klein beetje trots op mezelf.

Zondag

Naar deze dag heb ik vurig verlangd sinds afgelopen dinsdag. Niet naar de boetiek hoeven, niet doen alsof alles normaal is, terwijl ik nog steeds het gevoel heb dat alles in mijn leven op zijn kop staat. Ik heb Inez gebeld en gezegd dat ze dit weekend niet op mij moet rekenen. Ze vroeg of er iets gebeurd was, ze hoorde het aan mijn stem, zei ze.

“Er is inderdaad iets vervelends gebeurd, ik zal het je nog een keer vertellen,” zei ik, “maar ik wil eerst proberen de dingen voor mijzelf op een rijtje te zetten.” Ze begreep het, zei ze, en wenste me heel veel sterkte. En o ja, Kees van Vloten was al twee keer langs gekomen. Ik zei dat degene die mij op dit moment wel het allerminst interesseert, Kees van Vloten is.

“Dus ik hoef hem niet jouw groeten over te brengen?” vroeg Inez teleurgesteld.

“Absoluut niet,” zei ik. En nu is het dus zondag, een mooie dag in September. Als ik met een kop koffie in de tuin ga zitten, aarzel ik. De keukendeur is uit het zicht van het terras. Terwijl ik koffie drink, kan iemand de keuken binnenstappen zonder dat ik het merk. Het is een gedachte die nog nooit bij me is opgekomen. Ik vind het vreselijk dat mijn hersenen tegenwoordig op die manier te werk gaan, maar de onrust heeft bezit van me genomen. En ook al verzet ik me er nog zeker een halfuur tegen, uiteindelijk sta ik op om de keukendeur op slot te doen. Als ik naar de sleutel kijk, die voor me op de tuintafel ligt, glijden de tranen over mijn gezicht.

Dinsdag

Natuurlijk denk ik er niet de hele dag aan. Vooral als ik met klanten bezig ben, kan ik me opgewekt voelen, grapjes maken, lachen. Ik ben blij met die momenten, waarschijnlijk zullen ze steeds vaker voorkomen, totdat wat er gebeurd is op de achtergrond is gedrongen en geen rol meer speelt. Maar zover is het nog lang niet. Deze dag bijvoorbeeld moet ik er bijna doorlopend aan denken, omdat het precies een weekgeleden is dat die twee mannen de winkel binnenstapten. Ik betrap me erop dat ik vaak naar de klok kijk: verleden week om deze tijd…

Donderdag

“Neem maar een paar dagen vrij,” zegt Cora als ik haar vertel over een voorval in de boetiek, over een jongeman die ik gillend aanzag voor een overvaller.

“Wat zul jij geschrokken zijn, je dacht natuurlijk dat het opnieuw gebeurde.”

“Ja,” zeg ik, “voor mijn gevoel was het ook de man van de overval. Pas toen ik een beetje gekalmeerd was, zag ik dat hij er totaal niet op leek.”

“Ik dacht wel dat je er nog last van zou krijgen,” zegt ze.

“Je deed er zo nonchalant over, maar een overval gaat je echt niet in de kouwe kleren zitten. Rust nou maar een beetje uit. En als je de volgende week nog steeds het gevoel hebt dat je het niet aan kunt, bel me dan, ik val wel in voor je.” Nog steeds kan ik mijn oren niet geloven als ze zoiets zegt. Aan deze vrouw heb ik zo’n intense hekel gehad. Ik vond haar oppervlakkig, onaardig en keihard. Sinds de overval heb ik haar van een andere kant leren kennen. Invallen voor mij…geen woord over haar man die haar hulp in de zaak in Leeuwarden hard nodig heeft sinds hij met zijn rug tobt. Is ze werkelijk een ander mens geworden, doordat ik heb meegemaakt wat haar een paar jaar geleden is overkomen?

“Wat kijk je naar me,” zegt ze. Ik aarzel, dan zeg ik wat er door me heen ging. De verandering in haar en haar medeleven dat me verbaast.

“Pas maar op, voor je het weet ben ik weer net zo onuitstaanbaar als ik was,” zegt ze. Maar ze lacht erbij, en ik merk ineens dat ik lets voor haar begin te voelen dat op vriendschap lijkt.

Zaterdag

Aan vader gaat het verhaal van de overval totaal voorbij, maar Inez is een en aloor.

“Wat verschrikkelijk voor je,” zegt ze. En later in het gesprek vraagt ze wat ik van alles het allerergst heb gevonden.

“De machteloosheid,” zeg ik.

“Het gevoel dat ik aan hen overgeleverd was. Dat ze konden doen wat ze wilden. Op klaarlichte dag, terwijl op vijf meter afstand de mensen op straat voorbij liepen.” Lang praten we er niet over. Ik heb het verhaal nu zo vaak verteld dat ikerzelf een beetje genoeg van begin te krijgen. Terwijl ik met Inez praat—ze vertelt dat er een paar weken eerder is ingebroken in het tehuis, aan het begin van de avond, toen de meeste mensen in de recreatiezaal zaten—zit vader afwezig voor zich uit te kijken, met een vage glimlach om zijn mond. Ik kijk naar hem, het gezicht dat mij zo dierbaar is. Onze ogen ontmoeten elkaar en even zie ik in de zijne iets van herkenning, een glimp van verstandhouding. Heel kort, maar ik kan me niet vergissen. Het geeft me een warm gevoel dat de rest van de dag bij me blijft.

Zondag

“Ik kom eraan,” zegt Kees van Vloten door de telefoon.

“Je was gisteren weer bij je vader zonder mij even te bellen, dus nu komt de berg naar Mohammed. Schikt het je?” Ik zeg dat hij van harte welkom is. Als ik neb neergelegd, bekijk ik mijzelf even kritisch in de spiegel. Ik neb hard in de tuin gewerkt en zo zie ik er ook uit. En eerlijk gezegd ben ik niet van plan me voor hem te verkleden. Terwijl ik mijn handen sta te boenen, wordt er gebeld. Door het ruitje van de voordeur zie ik het gezicht van Kees van Vloten.

“Nu al?” zeg ik als ik de deur voor hem opendoe.

“Handig toch, zo’n mobiele telefoon,” zegt Van Vloten. Ik ga hem voor naar de tuin. De zon schijnt, het is heerlijk op het terras. Ik zeg dat ik koffie ga halen en laat hem alleen. Als ik terugkom, loopt hij door de tuin.

“Je moet uitgebloeide rozen terugsnoeien tot het eerste vijfde blad,” zegt hij, en wijst. Ik voel de irritatie in mij groeien. Wat een onmogelijke man is dit.

“Zal ik je een keer met de tuin komen helpen?” biedt hij aan. Ik zeg dat ik het zelf wel aan kan, en zet het blad met koffie op de tuintafel.

“Dan kan ik meteen je tuinmeubels een likje verf geven,” zegt hij. Ik kijk hem aan.

“Suiker en melk?” vraag ikzo koel mogelijk.

Maandag

Moniek vind Kees van Vloten een enige man. Ze komt speciaal langs om me dat te vertellen. Ze zag hem, toen ze de tuin binnenstapte om me uit te nodigen voor het avondeten. In een moeite door werd Kees bij de uitnodiging betrokken. Ik zag aan zijn gezicht dat hij ‘ja’ wilde zeggen. Teleurstelling alom toen ik haastig zei dat ik andere plannen had. Ze geloofden het geen van beiden, maar ik liet het erbij. Kees niet.

“Je hebt een druk leven zo te horen,” zei hij toen Moniek weer verdwenen was. Ik vroeg hem waarom hij dat dacht, maar daar kon hij niet direct antwoord op geven. Het was meer een gevoel, zei hij. Zoals zoeven bijvoorbeeld, andere plannen voor vanavond.

“Voor nu ook,” zei ik met een vriendelijke glimlach. Hij had al drie koppen koffie op en maakte geen aanstalten om te vertrekken.

“lk moet nog zoveel in de tuin doen…”

“Zien we elkaargauw weer?” vroeg hij.

“Vast wel,” zei ik vaag. Ik voelde zo’n opluchting toen hij weg was dat ik neuriend mijn tuinhandschoenen aandeed om op mijn knieen het onkruid tussen de planten weg te halen.

Woensdag

Als ik televisie zit te kijken, hoor ik de voordeur zachtjes openen weer dichtgaan. Mijn hart staat stil. Dinky hoort het iets later dan ik. Hij rent blaffend en kwispelend naar de deur. Ik sta op, kan nu helemaal niets meer horen door het geblaf, maar ik weet zeker dat er iemand in huis is. Dan gaat de kamerdeur open. Dinky stort zich met een vreugdegehuil in de deuropening. En dan hoor ik de stem van Bart, die Dinky begroet en ondertussen probeert de kamer binnen te komen. Ik ben zo geschrokken dat ik even niet blij kan zijn om hem te zien.

“Wil je voortaan alsjeblieft bellen voordat je binnenkomt?” zeg ik. Ik hoor zelf dat het een beetje pinnig klinkt.

“Sorry mam,” zegt hij berouwvol, “ik had kunnen weten dat je zou schrikken!” Hij slaat zijn armen om me heen. Hij heeft vandaag een vergadering in Amsterdam gehad en hij kan er een dagje aan vastplakken.

“Maar jij moet zeker werken?” vraagt hij. Ik zeg spijtig dat het zo is. Wat hem betreft is het geen probleem, hij is verschrikkelijk moe en wil dolgraag een dag in de tuin in de zon zitten.

“Dan gaan we morgenavond gezellig ergens eten,” zegt hij. Hij ziet er niet goed uit. Ook al is hij behoorlijk bruin, ik kan in zijn ogen verdriet zien. Als we koffiedrinken, vertelt hij dat Maureen en hij definitief het contact met elkaar hebben verbroken. Ik vraag hem of hij iemand anders heeft. Het is een gedachte die ineens bij me opkomt en het spijt me dat ik de vraag heb gesteld. Hij aarzelt, zegt dan dat hij af en toe met een collegaatje uitgaat. Lynn heet ze. Hij is kennelijk niet van plan er meer over te vertellen en ik wil ook niet meer weten. Ik hoop alleen maar dat Maureen het niet weet. Het lijkt me verschrikkelijk als voor de man van wie je houdt het leven al zo snel weer verdergaat.

Dinsdag

Ik ontdek in mijzelf een nieuw soort koppigheid, iets dat er voor mijn gevoel niet eerder was. Als ik nu’s ochtends de deur van de boetiek openmaak, ben ik wel een beetje bang, maar vooral vastberaden. Op het boze af. Mijn leven en mijn rust zijn aangetast door mensen die op hun voordeel uit waren. Dat ze voor veel geld kleding hebben gestolen is nog overkomelijk. Dat ze, als ik er niet tegen vecht, mijn gemoedsrust gestolen hebben, kan en wil ik niet aanvaarden. Met opzet doe ik de administratie met mijn rug naar de deur toe. Het zweet staat op mijn gezicht en mijn handen trillen, maar ik houd het die eerste keer zeker vijf minuten vol. En daar ben ik, hoe onbenullig het ook klinkt, heel trots op. Soms denk ik dat angst moeilijker te overwinnen is dan verdriet.

Vrijdag

Twee dagen geleden nog maar zat ik bij Pieter en Moniek in de achtertuin, kijkend naar een ondergaande zon met een gevoel van grenzeloos geluk. En nu loop ik met trillende handen van de zenuwen rond. Waarom? Ik wou dat ik het wist. Afgelopen nachtwerd ik wakker, badend in het zweet, hartkloppingen. Ik wist zeker dat ik iets gehoord had, dat er iemand in huis was. Maar Dinky was stil en toen ik overeind in bed ging zitten, was alles zoals anders. Geen gekraak, geen gestommel. Ik heb een tijdje zo gezeten. Toen stond ik op en liep rond totdat ik er zeker van was dat alles in de gang, de keuken en het halletje bij de voordeur in orde was. Maar pas toen ik in de kamer was geweest, voelde ik me gerustgesteld. Ik schonk een glas water in en ging op de bank zitten. Het licht van de schemerlamp ontspande me. Maar de vraag bleef waarom ikzo doodsbang was wakker geworden. Het school me te binnen dat ik over een paar uur alweer naar de boetiek moest, en ik voelde hoe het zweet mij opnieuw uitbrak en hartkloppingen weer begonnen. Hoe had ik ooit kunnen denken dat ik over mijn angst heen was?

Zaterdag

Er gaat soms een uur voorbij zonder dat er iemand de boetiek binnenkomt. Ik voel me uitgeput, en zie in de spiegel hoe grauw en moe ik eruitzie. Misschien moet ik een zonnebankkuurtje doen, als ik met zo’n gezicht de winter in moet…Tegen vieren komt Cora Terbruggen. Ze werpt een blik op mijn gezicht en ik zie dat ze begrijpt wat er met me aan de hand is. Vijf minuten later stuurt ze me naar huis.

“Probeer een beetje uit te rusten,” zegt ze. Ik vraag hoe het met haar man gaat en haar gezicht betrekt.

“Hij heeft aanvallen van hevige pijn. De operatie heeft niet gebracht waarop hij hoopte. Het is zo vreemd hoe zoiets op je relatie inwerkt,” zegt ze. Ik wacht op wat ze verder gaat zeggen, maar ze bedenkt zich.

“Ga maar gauw,” zegt ze, en glimlacht. Eigenlijk had ik wel graag met haar willen praten over de afgelopen nacht. Willen vragen aan iemand die hetzelfde heeft meegemaakt of het gewoon is, die vlagen van angst, als je net denkt dat je weer met twee benen op de grand staat. Maar ik bedenk me. Ze ziet eruit alsof ze zorgen heeft en ik wil haar niet met de mijne belasten.

Zondag

“Kan ik iets voor je doen? Het gras maaien? Snoeien?” Ik kijk met afkeer naar de hoorn in mijn hand. Eerlijk gezegd zou het mij geweldig uitkomen als iemand mijn tuin een beetje onder handen zou nemen, maar aan deze hulp zit een man vast: Kees van Vloten. Als er iemand is waarin ik deze dag geen zin heb, is hij het. Ik lieg dat ik net het gras heb gemaaid en geen hulp nodig heb. Hij is teleurgesteld. Als ik heb neergelegd, schiet het mij ineens te binnen dat hij misschien straks aan de deur staat om te controleren of het waar is wat ik zei. En terwiji ik het niet van plan was, haal ikzuchtend de maaier uit het schuurtje.

Woensdag

Ellen vindt dat ik ander werk moet zoeken.

“Als je je zo zenuwachtig maakt, is het toch onzin om ermee door te gaan?” zegt ze. Ze zit op de bank, haar bruinverbrande benen over elkaar geslagen. Buiten miezert een zachte regen, het lijkt ineens herfst terwiji het een paar dagen geleden nog zulk prachtig weer was.

“Dit is het enige dat ik kan,” zeg ik.

“Ik heb het altijd zo heerlijk gevonden om in de boetiek te werken. Het is toch gek dat ik zoiets op moet geven alleen door zo’n stel ellendelingen?” Ellen haalt haar schouders op.

“Zo is het leven nu eenmaal,” zegt ze.

“Je denkt dat je het leuk voor elkaar hebt en van het ene op het andere moment wordt alles uit je handen geslagen. Als iemand dat weet, ben jij het wel, Anne-Wil!”

“Ik weet precies wat je bedoelt, Ellen, maar dat Rob verongelukte, kun je niet vergelijken met een overval in een winkel. Robs dood heb ik moeten aanvaarden, er zat gewoon niets anders op. Nu heb ik het gevoel dat ik door moet gaan met vechten. Ik heb al zoveel tijd en energie en ook liefde in die zaak zitten, ik laat het me verdomme niet afpakken!” Ze kijkt me nadenkend aan.

“Weet je dat je ontzettend veranderd ben sinds ikjou ken?” zegt ze dan.

“Toen ik je een paar jaar geleden ontmoette, was je echt een…sorry Anne-Wil…toch wel een beetje een doetje. Heel lief en zacht en meegaand. Maar nu!”

“Een kenau?” vraag ik.

“lemand die het leven aandurft,” zegt ze.

“Weet je dat ik daar een beetje jaloers op ben?”

Zondag

Vreemde dag gisteren. Vader leek zo ver weg, zo onbereikbaar. Zelfs toen ik zijn koele, droge hand in de mijne nam en hem zachtjes streelde, reageerde hij niet. Inez zei dat hij vaker wel dan nietzulkedagen heeft. En als hij haar herkent, en een paar woorden met haar wisselt, gaat het om ogenblikken, een paar uur soms, maar nooit langer. Zijn ‘goede dagen’ lijken voorgoed verdwenen. Inez vertelde wat ze al zo vaak heeft verteld, dat het langzaam afscheid nemen van vader haar zo’n pijn doet.

“lk zie hem wegglijden en kan niets doen om hem tegen te houden,” zei ze. Ze zocht naar woorden, maar kon er geen vinden die weergeven wat ze voelt. Maar dat hoefde ook niet. Op een andere manier dan zij lijd ik ook aan het langzaam verdwijnen van de vader van wie ik zoveel houd. Net als zij zou ik hem in mijn armen willen nemen, stevig vast willen houden, onbereikbaar maken voor de vijand die dementie heet. Misschien nog erger dan wanneer hij ons niet herkent, is het als hij ons met de verkeerde namen aanspreekt. Hij noemt mij soms bij de naam van mijn moeder en op een middag, nog nietzo lang geleden, noemde hij Inez consequent Anne-Wil. In de trein naar huis was ik zo somber, dat ik vergat wat een thuiskomst mij te wachten stond. Pas toen ik het hek opendeed, wist ik het weer: Manon en Joris hadden beloofd mij op te wachten met een maaltijd. Toen ik de sleutel in het slot wilde steken, zwaaide de deur wijd open.

“Mam!” riep Manon uit, haar armen om mij heen en achter haar het glunderende gezicht van Joris. Dinky sprang tegen me op en het huis was gevuld met heerlijke etensgeuren. Dankbaar voelde ik hoe de loden last van het bezoek aan vader van me afgleed.

Donderdag

Elke dag kan nu de baby van Sonja en Jaap geboren worden. Ik probeer zo min mogelijkte bellen. Uit ervaring weet ik hoe moe je ervan wordt: steeds maar weer uitleggen dat alles goed is, maar dat de baby gewoon nog even geen zin heeft om te verschijnen. Jaap heeft het druk, stapt vliegtuigen in en uit alsof het stadsbussen zijn. De zaak heeft de laatste tijd veel nieuwe klanten gekregen, verspreid over Europa, en Jaap is daar nauw bij betrokken. Maar Sonja zegt dat ze hem nu verboden heeft nog verder van huis te gaan dan een halfuur rijden.

“Ik moet er niet aan denken om de baby alleen te krijgen,” zegt ze, “ik ben tenslotte ook niet in verwachting geraakt zonder hem!” Voor Hanneke is de zwangerschap van Sonja een moeilijk onderwerp. Net als de vorige keer wordt ze er ook bij deze zwangerschap pijnlijk aan herinnerd dat zij zelf zo graag een kind had willen krijgen met Jaap. Ze is gedeprimeerd, terwijlzetochoverdescheiding met Jaap heen leekte zijn. Het is net als met mijn angst na de overval, bedenk ik: de ene dag denk je er niet eens meer aan en de volgende dag loop je met knikkende kniee’n rond.

Zaterdag

Als ik de tuin inrijd, valt het me op hoe netjes alles eruitziet. Als je niet beter wist, zou je zeggen dat iemand bezig is geweest met een schoffel en een hark. Ik zet mijn fiets in het schuurtje en zie tot mijn verbijstering dat het gras in de achtertuin gemaaid is. Sommige verdorde planten zijn afgeknipt, de verwaaide herfstasters zijn opgebonden. Op het terrasje, de kraag van zijn jas opgetrokken, zit Kees van Vloten. Even weet ik niet hoe ik moet reageren. Ik ben oprecht blij dat mijn tuin er zo goed uitziet, maar dat ik het uitgerekend aan hem te danken heb, vind ik minder leuk. Toch loop ik met uitgestrekte hand naar hem toe.

“Wat een verrassing,” zeg ik, “wat ziet alles er geweldig uit!” Hij glimlacht tevreden.

“Als je wilt, kom ik het iedere week doen,” oppert hij. Ik zeg dat de winter in aantocht is, dus dat er voorlopig niets meer te doen is.

“Schilderklusjes in huis?” zegt hij hoopvol, “ik ben erg handig.” Ik ga hem voor naar binnen en probeerzotactvolmogelijkzijnaanbiedingteomzeilen.

Zondag

Het was niet makkelijk om van hem af te komen. Als ik een ding heb geleerd de afgelopen weken, dan is het dat Kees van Vloten een buitengewoon vasthoudend mens is. Als hij iets in zijn hoofd heeft, moet er veel gebeuren wil hij er vanaf te brengen zijn. Zoals de tuin bijvoorbeeld. Al weken geleden heeft hij zijn hulp aangeboden, eerst telefonisch, toen tijdens een onverwacht en niet erg welkom bezoekje. Dat ik allebei de keren heel duidelijk heb gezegd dat ik het alleen wel af kan, heeft totaal geen indruk op hem gemaakt. Hij had het in zijn hoofd dat hij mijn tuin ging doen en dat gebeurde dus ook. Maar hoe heerlijk ik het ook vind dat mij zoveel werk uit handen is genomen, ik vind het toch ver gaan dat iemand—terwijl je er niet bent—je schuurtje binnenstapt, het tuingereedschap pakt en aan de slag gaat. Maar toen ik probeerde hem dat op een vriendelijke manier uit te leggen, kwam het volstrekt niet over. Terwijl ik nog lang niet klaar was met mijn verhaal, begon hij enthousiast met Dinky te spelen, die binnen een paar minuten door het dolle was. Van Vloten gooide Dinky’s speelgoedbeest door de kamer heen, waar Dinky dan als een dolle achteraan rende, waarna Van Vloten hem volgde en er op de grand een worsteling ontstond met als inzet het speelgoeddier. Ik zat het vanaf de bank aan te kijken met het onwezenlijke gevoel dat dit niet echt gebeurde. Niet in mijn woonkamer, deze man die zichzelf via mijn tuin mijn huis binnen had gedrongen en nu als een tiener over de grond lag te rollen met mijn hond. Ik stond zo waardig mogelijk op, wat ik net zo goed had kunnen laten omdat van Vloten noch Dinky ook maariets van mijn aanwezigheid merkten, en liep naardekeuken. Het lawaai dat vanuit de woonkamer kwam was oorverdovend. Ik hield mijn polsen onder de koude kraan en telde tot tien. Ook al zakte mijn woede een beetje, ik wist een ding zeker: die man moest zo snel mogelijk de deur uit. Op dat moment kwam hij de keuken in, hijgend, haren in de war met een uitgetelde Dinky achter hem aan.

“Er wordt te weinig met die hond gespeeld,” zei Van Vloten.

“0 ja?” zei ik koel.

“Een beetje spelen met zo’n hond houdt hem actiever dan die brave blokjes om,” zei hij. Dat was de druppel. Ik haalde diep adem, zei nog een keer dat ik hem erg dankbaar was, maar dat ik voortaan Never niet meer dit soort verrassingen onderging. Ik voegde eraan toe dat ik een afspraak had, mij nog moest verkleden en dat dit dus het moment voor hem was om te vertrekken. Ik zag aan zijn gezicht dat hij me niet geloofde, maar dat maakte me niet uit. Ik deed de keukendeur open en duwde hem bijna naar buiten.

Woensdag

Als ik Jaap uit zijn auto zie stappen en met een stralend gezicht en grote, energieke stappen de tuin binnen zie lopen, weet ik al genoeg.

“De baby is er!” zeg ik als ik de deur wijd voor hem openzwaai. Hij slaat zijn armen om me heen.

“Een jongen,” zegt hij, “het ging moeilijker dan de vorige keer, de tang moest erbij komen. Anne-Wil, ik hoop nooit meer zoiets mee te maken, wat mij betreft is dit de laatste.” Ik zet sterke koffie voor hem. Hij is de halve nacht op geweest. Baby Thijmen moet een paar dagen in de couveuse, maar alles gaat goed met hem en Sonja. Ze zijn alleen erg moe, omdat de bevalling zo lang duurde. Zelf ziet hij er ook uitgeteld uit, maar als ik vraag of hij nu de rest van de dag kalm aan kan doen, schudt hij ontkennend zijn hoofd. Vanmiddag een vergadering waar hij niet onderuit kan, en morgen weer het normale, overbezette programma. Ik zeg maar niet dat ikvind dat hij er niet goed uitziet, en dat hij eens een beetje kalmer aan moet doen.

Zaterdag

Ik had niet verwacht dat Kees van Vioten nooit meer lets van zich zou laten horen, maar dat hij zo snel weer zou bellen, was niet in me opgekomen. Ik houd de hoorn een eindje van me af en luister van een afstand naar zijn stem, die eindeloos door blijft praten. Dan stilte.

“Hallo!” roept hij. Ik zucht en druk de hoorn weer tegen mijn oor.

“Sorry, ik werd even afgeleid, wat zei je?” Ik weet dat ik me slecht gedraag, pubergedrag is er niets bij, maar om de een of andere reden maakt deze man dat in me wakker.

“Ik zei…,” begint hij zijn verhaal opnieuw, niet in het minst uit het veld geslagen. Deze keer luister ik, er zijn tenslotte grenzen. Hij zegt dat hij de indruk had dat ik mij aan hem ergerde, vorige week toen hij mijn tuin in orde had gemaakt terwijl ik er niet was. Ik zeg dat dat inderdaad het geval was.

“Het was mijn bedoeling niet om inbreukte maken op je privacy,” zegt hij.

“Maar ikdacht…een schuurtje, zezal hettoch niet erg vinden als ik daar even een grasmaaier uit haal!” Ik aarzel. Eigenlijk is het heel erg dat iemand, die mij een plezier wilde doen, zich zo moet verontschuldigen. Anderzijds, hoe ik deze man ook aanpak—vriendelijk, onredelijk of venijnig—hij is niet uit het veld te slaan.

“Doe me een plezier en bel voordat je deze kant op komt,” zeg ik. Hij moet het even verwerken. Dan zegt hij: “Afgesproken. Ik zal bellen.” Aan zijn stem kan ik horen dat hij diep teleurgesteld is.

Zaterdag

Drukke dag in de boetiek. Ellen staat ineens voor me. Ze wil een jasje passen, dat in de etalage hangt. Met staat haar beeldig. Vreemd gevoel, om aan een vriendin iets te verkopen. En hoe graag ik ook wil, ik kan haar geen korting geven. Gelukkig schijnt ze dat ook niet te verwachten. Aan het einde van de middag komt Cora Terbruggen langs. Het gaat niet goed met haar man, zegt ze, waarschijnlijk moet hij weer een zware operatie ondergaan. Ze ziet er moe uit, minder verzorgd dan ik van haar gewend ben. Ik maak koffie voor haar en we zitten zwijgend bij elkaar.

“Als ik jou niet had Anne-Wil,” zegt ze ineens.

“Je hebt geen idee hoeveel het scheelt dat we jou zo kunnen vertrouwen!” Ze meent het. Ik vraag me af hoe het mogelijk is dat iemand in zo’n korte tijd zo kan veranderen.

Zondag

Vader zit alleen aan tafel als ik binnenkom. Ik vraag waar Inez is en hij glimlacht vriendelijk naar me. Uit het slaapkamertje klinkt Inez’ stem.

“Ben jij het, Anne-Wil?” Ze ligt in bed, rode wangetjes van de koorts. Een griepje, zegt ze. Niet ernstig genoeg om voor in het ziekenzaaltje te liggen. Alleen ‘s nachts slaapt ze zolang in een aparte kamer, omdat het niet prettig is voor vader om naast haar gehoest te liggen. Ze lacht naar me. Ik moet vooral niet denken dat het belangrijk is, dat griepje van haar. Ze vraagt of ik thee wil maken voor vader, straks zal ze haar kamerjas aandoen en gezellig bij ons komen zitten. Het lijkt me geen goed idee, en dat zeg ik ook.

“Je bent dat hele eind hier naartoe gekomen, dan kan ik toch niet in bed blijven liggen?” zegt ze. Ik glimlach naar haar en zeg dat ze nu eerst maar weer eens lekker moet gaan slapen. Ze kijkt me dankbaar aan, haar ogen al halfdicht. Voordat ik de kamer uit ben, slaapt ze. Het is lang geleden dat ik alleen met vader ben geweest. De kamer lijkt leeg zonder Inez, en vergis ik mij of heeft hij ook iets verlorens over zich? Daar zitten we dan. De laatste maanden was er hoe dan ook geen gesprek meer met hem te voeren, maar omdat Inez en ik altijd veel praatten, viel dat niet zo op. Nu, met vader samen in de kleine kamer, is de stilte bijna tastbaar. Vreemd eigenlijk, ik neb een demente vader, maar door de aanwezigheid van Inez geen enkele ervaring in het omgaan met iemand die dement is. Ineens moet ik aan Kees van Vloten denken. Hoe brengt hij de tijd samen met zijn moeder door als hij haar niet in haar rolstoel rondrijdt? Het brengt me op een idee. Ik klap vaders rolstoel uit en help hem erin. Als ik de lange gang doorloop, merk ik dat ik uitkijk naar Van VIoten. Tenminste iemand om mee te praten, want op deze manier is de middag wel erg stil en leeg. Maar ikzie hem niet. Ik knoop vaders jas hoog dicht en sla zijn sjaal om zijn hals voordat we naar buiten gaan. De wind beneemt me bijna de adem, maar vader schijnt er geen last van te hebben. Ik mis het praten met Inez, meer dan de vrouw van mijn vader is ze een vriendin van mij geworden. Als ik zie dat vaders hoofd telkens met een schokje op zijn borst terechtkomt, en dat hij te slaperig lijkt om nog rechtop te kunnen zitten, keer ik om. Inez slaapt nog steeds. Ik help vader uit de rolstoel. Zo te zien bevalt het hem wel weer om in zijn vertrouwde kamer terug te zijn.

“Nog een kopje thee, vader?” Ik schenk in. Veel melk. De lamp kan nu ook wel aan, het is zo’n sombere dag. Ik kijk uit het raam en merk ineens dat de tranen over mijn gezicht rollen.

Dinsdag

Bart belt, vrolijk, met een ondertoon van gespannenheid. Maar hij praatzekertien minuten over koetjes en kalfjes, voordat hij zegt wat hij eigenlijk meteen al had willen zeggen: of hij het komende weekend Lynn kan komen voorstellen. Hij moet vooreen bespreking in Leiderdorpzijn, ze logeren in een hotel en als ik het leukvind, willen ze mij uit eten nemen.

“Dus mam, drukte heb je niet van ons!” Alsof ik daar ooit een probleem van heb gemaakt. Lynn…ik weet even niet wat ik zeggen moet. Het is zo snel na Maureen, wat betekent een relatie eigenlijk voor hem, als hij zo moeiteloos van het ene meisje op het andere kan overschakelen.

“Mam…?”

“Hoe laat kom je?” Ik weet dat ik ‘jullie’ had moeten zeggen, maar ik kan het nog even niet uit mijn mond krijgen.

Donderdag

“Schattig jongetje, Thijmen,” zegt Hanneke, terwijl ze koffie inschenkt. Ik kijk haar verbaasd aan.

“Ik ben op kraambezoek geweest,” zegt ze kalm.

“Af en toe zie ik Jaap nog, en ik vind het een beetje raar om zijn kinderen nooit gezien te hebben.” Op haar gezicht is geen spoor te zien van haar gevoelens. Toch moet het niet zijn meegevallen, om de kinderen te zien van de man met wiejezodolgraagzelf kinderen had willen hebben. Ik bewonder de manier waarop ze onder alle omstandigheden haar kalmte en waardigheid bewaart, maar begrijpen kan ik het niet. Ze glimlacht naar me.

“Ik heb gehuild toen ik thuiskwam,” zei ze.

“En ik heb een paar heel lange wandelingen moeten maken voordat ik alles weer een beetje op een rijtje had. Dus maak je geen zorgen, ik ben nog steeds een heel gewoon, kwetsbaar mens.”

Zondag

Klein en tenger. Grote donkere ogen en een smal gezicht. Halflang krullend haar. En ze zijn dol op elkaar. Dat zijn de indrukken van de eerste paar minuten. Bart stelt haar stralend voor.

“Mam, dit is Lynn.” Ze legt haar smalle, koele hand in de mijne en glimlacht. Als we in de kamer zitten, luistert ze aandachtig mee als Bart en ik af en toe op Nederlands overgaan. Bart spreekt nu wel vloeiend Engels, maar het mijne is niet echt goed te noemen. Woorden die ik niet meteen weet, vervang ik door Nederlandse. Het amuseert Lynn. Af en toe zegt ze een woord na, het klinkt grappig uit haar mond en Bart werpt dan ook vertederde blikken naar haar.

“Mam, ik heb een verrassing voor je,” zegt hij op een gegeven moment.

A big surprise!” Ik kijk hem afwachtend aan. Dan vertelt hij dat hij voor een jaar in Nederland terugkomt. Uitgeleend aan het dochterbedrijf, dat hier wordt opgericht. Na dat jaar zien ze wel weer verder: misschien terug naar Engeland, misschien naar een ander land binnen Europa. Maar dat doet er allemaal niet toe op dit moment.

“Hoe vind je het, mam?” Maar mam is sprakeloos. Zo maar op een sombere novemberdag wordt haar zoiets in de schoot geworpen.

“Wat heerlijk, Bart!” zeg ik, als ik mijn stem weer een beetje kan vertrouwen. Er wordt een huis voor hen gezocht in de omgeving van Amsterdam, vertelt Bart. Ik kijk hem verbaasd aan.

“Lynn gaat natuurlijk mee,” zegt hij alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

“We wonen nu ook al samen.” Dat had ik kunnen weten, maar ik heb me er liever niet in verdiept. De gedachte aan Maureen en haar verdriet zit me nog steeds dwars, ook al begrijp ik best dat het geen zin heeft om door te gaan met een relatie als je niet meer van de ander houdt. Ze gaan niet zo laat weg. Lynn kan niet tegen weinig slaap, zegt Bart en slaat beschermend zijn arm om haar heen. Ik sta in de deuropening en zwaai ze na als ze in hun huurautootje stappen. Dan lijn ik Dinky aan.

“Het baasje komt terug!” zeg ik, en hij kwispelt alsof dat het beste nieuws sinds jaren is.

Woensdag

Sinds Frank geruisloos van het toneel is verdwenen, is Ellen een hele tijd kalm en ontspannen geweest. Het leek alsof het onderwerp ‘man’ voorgoed had afgedaan bij haar. Bovendien had ze wel wat anders aan haar hoofd, tijdens de postnatale depressie van Sandra. Maar de laatste tijd loopt ze weer van schoonheidsspecialiste naar de kapper, doet ingewikkelde die’ten en geeft kapitalen uit aan kleren. Ik ken de voortekenen. Het zou me niets verbazen als ze binnen afzienbare tijd opnieuw zou beginnen met contactadvertenties. Dat moment breekt vroeger aan dan ik dacht.

“Zou jij niet graag weer eens een leuke man willen tegenkomen?” vraagt ze. Het klinkt terloops, maar ik ken die blik in haar ogen.

“Tegenkomen wel,” zeg ik, “maar ik zou er nooit een advertentie voor zetten.”

“En via zo’n contactbureau?” vraagt ze.

“Er zijn heel goede. Daar zoeken ze partners op maat voor je uit.” Ik schiet in de lach. Het klinkt alsof ze het over een modezaak heeft.

“lk meen het,” zegt ze een beetje beledigd.

“Als je naar een goed bureau gaat, is het helemaal niet genant. We kunnen het toch samen een keer proberen?”

“Nee,” zeg ik. Nuchter bezien heeft ze gelijk, natuurlijk zijn er heel goede bureaus op dat gebied. Maar toch staat het idee me tegen. Ik wil mezelf niet aanbieden, en ook niet afhankelijk zijn van een aanbod dat er op een bepaald moment is. Ellen zit nog steeds hoopvol naar me te kijken.

“Echt niet, Ellen,” zeg ik. Ze ziet dat ik het meen, zucht diep en begint over een ander onderwerp.

Vrijdag

Kees van Vloten belt om te vragen of ik morgen met hem wil eten. Ik zeg zonder erover na te denken dat ik al een afspraak heb.

“Ik had mijn verjaardag met jou willen vieren,” zegt hij. Het klinkt oprecht teleurgesteld, maar dat is het niet wat me ontroert. Het is de eenzaamheid die achter zijn woorden schuilt, die me ineens raakt. Maar ik kan moeilijk zeggen dat ik bij nader inzien eigenlijk geen afspraak heb.

“Het spijt me,” zeg ik en wacht nog even op een reactie van hem. Maar het blijft stil aan de andere kant van de lijn, en met een gevoel van onbehagen leg ik neer.

Zaterdag

Met Cora’s man,Hans, gaat het nog steeds niet goed. Helse pijnen, volgens Cora, en eigenlijk zou hij opnieuw geopereerd moeten worden. Maar hij ziet daar op dit moment te veel tegenop. Ook al zeggen zijn specialisten dat hij er beter niet te lang mee kan wachten.

“Die man is net een kind!” heeft Cora gezegd.

“Hij hoopt echt dat het allemaal vanzelf over zal gaan. Ddodsbang om weer onder het mes te gaan!” Ik heb gezegd dat ik het niet zo vreemd vind. Wie ziet er nou nfet tegen een operatie op. En Cora heeft zuchtend haar schouders opgehaald.

“Het is een hel thuis, hij vergaat van de pijn of is duf van de pijnstillers. Hoe het allemaal moet aflopen weet ik niet…” Zeker is in elk geval dat ik voorlopig nog in de boetiek zal staan. Mijn tijdelijk contract is verlengd en zonder erover te praten, heeft ze mijn salaris verhoogd. Toen ik haar bedankte, zei ze dat zij mij dankbaar moest zijn. Over deze boetiek hoefde ze zich tenminste geen zorgen te maken. En opnieuw moest ik eraan denken hoe vreemd het leven soms kan lopen. Deze vrouw, om wie ik de baan in de boetiek had willen weigeren, is in korte tijd bijna een vriendin van me geworden.

Zondag

“Ik vond het heel moeilijk,” zegt Sonja terwijl ze Thijmen aan haar borst legt. Zijn mondje is al getuit en hij maakt zuiggeluidjes nog voordat hij haartepel vast heeft.

“Au!” zegt Sonja, en trekt even een gezicht.

“Ik had er geen idee van dat ze zou komen,” zeg ik.

“Hanneke vertelde het pas achteraf.”

“Hoe was het voor haar, zei ze daar nog iets over?”

“Alleen dat ze Thijmen zo schattig vond,” zeg ik. Sonja knikt.

“Dat kon ik merken. Maar ze wilde hem niet vasthouden, en toen begreep ik dat ze het er moeilijker mee had dan ze het merken.” We zwijgen.

“lk vind haar een geweldige vrouw,” zegt Sonja. Waarom flitst nu ineens de gedachte door mij heen dat ze evengoed de man van die geweldige vrouw heeft ingepikt? Heb ik haar dat dan nog steeds niet vergeven? De eerste tijd dat zij en Jaap samen waren, heb ik elk contact vermeden. Ik kon het gewoon niet. Hanneke was zo diep gekwetst, zo intens treurig omdat Jaap bij haar wegging. Veel later pas kon ik het opbrengen hen te bezoeken. Nu beschouw ik Sonja als een vriendin, maar toch merk ik af en toe dat het me nog steeds dwars zit. Omdat voor mijn gevoel Hanneke en Jaap een stelvooraltijd waren.

“ls er iets?” vraagt Sonja bezorgd.

“Je ziet er ineens zo…vreemd uit?” Ik glimlach naar haar.

“Ik ben een beetje moe,” zeg ik.

Maandag

Ellen is naar een feest in een villa geweest waar alleen maar mensen aanwezig waren, die op zoekzijn naar een partner. Ze vond het een raar idee, om ergens rond te lopen waar iedereen van elkaar weet dat ze op zoek zijn. Maar het had ook wel iets simpels. Als je een leuke man zag, hoefde je je niet af te vragen of hij wel ‘vrij’ zou zijn.

“En, heb je een leuke man ontmoet?” vraag ik. Ze trekt even met haar schouders.

“Gezellige mannen, aantrekkelijke mannen ook, maar niemand voor wie ik meteen viel. De volgende keer moet je meegaan, Anne-Will,” zegt ze, alsof ze mij een geweldig voorstel doet.

Woensdag

In een opwelling fiets ik na sluitingstijd langs Hanneke. Ik heb haar een tijd niet gezien. Als ik haar opbel, wordt er vaak niet opgenomen en van de zondagse wandelingen is ook al een hele tijd niets gekomen. Ze is verbaasd als ze mij voor de deur ziet staan.

“Anne-Wil?” alsof ze eigenlijk iemand anders verwachtte.

“Kom ik ongelegen?” vraag ik, en zie haar aarzeling.

“Ik kom een andere keer wel terug,” zeg ik.

“Ik wilde alleen graag weten hoe net met je gaat, we spreken elkaar bijna niet meer.” We staan wat onhandig in de deuropening. Niets voor Hanneke om me niet binnen te vragen. Ik voel me ineens een beetje onbehaaglijk.

“lk bel morgen,” zegt ze.

“Het spijt me zo, maar ik moet me nu echt verkleden.” De hele ayond houd ik het vervelende gevoel dat er lets niet in orde is.

Donderdag

Bart belt. Er is een huis voor hem gevonden in Badhoevedorp en ze gaan er over twee maanden in.

“Houd je het nog zo lang vol zonder je zoontje, mam?” vraagt hij. En ja, met Lynn gaat het goed. Verder wordt er niet meer gebeld. Ik denk aan de belofte van Hanneke: “Morgen bel ik.” Natuurlijk kan ik de telefoon pakken en haar bellen. Dat ik het niet doe, heeft niets met ‘eergevoel’ te maken, maar met het verdrietige gevoel dat ze mij gebeld zou hebben als ze er echt behoefte aan had gehad om met mij te praten.

Vrijdag

Wat gaan de weken toch snel. Vorige week nog het sinterklaasfeest, een heerlijk gezellige avond bij Pieter en Moniek, met Joris en Manon en met Niels, die op het moment geen vriendinnetje heeft. In geen tijden heb ik zo gelachen, iedereen had zich zo uitgesloofd met gedichten en surprises, en nu lijkt het alweer zo lang geleden. Ik ben door de buurtjes uitgenodigd met de kerst, en Ellen geeft een kerstborrel waar onder meer wat mensen komen die ze op haar vrijgezellenavonden heeft ontmoet.

“Wie weet…!” heeft ze samenzweerderig gezegd. Maar als ik er met dat gevoel naartoe moet, blijf ik liever thuis.

Zaterdag

Nog steeds geen teken van leven van Hanneke. Dat ik daar toch zo treurig om ben, verbaast mij zelf. Ik weet niet hoe ik het aan moet pakken, maar dat deze toestand niet veel langer moet duren, is duidelijk.