Op de helft
Maandag
De hele zondag niets van Dick gehoord. Ze zullen wel samen op stap zijn, oude vrienden bezoeken.
“Zie je Hannie nog wel eens?” vroeg Carla zaterdagavond aan Dick.
“Jullie hadden toch iets moois samen. Ik weet nog hoe ik mij erop verheugde dat jij met mijn beste vriendin zou trouwen. We moeten haar zeker gaan opzoeken.”
“Ja, natuurlijk,” zei Dick. Terwijl ik naar het winkelcentrum fiets, blijven die paar zinnen door m’n hoofd zeuren. En verslagen denk ik: hoe kan iets dat zo leuk was, ineens zo veranderen…
Dinsdag
Als ik aan het koken ben, begint Dinky ineens hard te blaffen. Ik keer me om en zie Dicks gezicht aan de andere kant van het keukenraam. Een halve minuut later sta ik dicht tegen hem aan, zijn armen om me heen, zijn mond op mijn haren.
“Ik miste je zo, ik móest je even zien,” zegt hij.
“Ik miste jou ook,” zeg ik. We zoenen elkaar. Eigenlijk is de dag te warm om zo dicht tegen iemand aan te staan. Ik wrijf mijn neus langs Dick klamme wangen en vraag of hij iets héél kouds wil drinken. Met twee glazen waarin de ijsblokjes tinkeien, loop ik even later achter hem de tuin in. Het gas heb ik gewoon onder de pannen uitgedraaid, onder de goedkeurende blikken van Dick.
“Wanneer gaat we eten, mam?” vraagt Manon, die met rode wangen van de warmte de tuin in komt.
“Geen idee,” zeg ik opgewekt.
“Als je erge honger hebt, mag je vast een boterham nemen.”
“Tjonge, dat zeg je ook niet vaak,” zegt ze opgewekt en verdwijnt de keuken in. Ik kijk Dick aan.
“Waar is Carla?” vraag ik.
“Naar een vriendin. Ik heb niet het gevoel dat ik overal bij hoef te zijn,” zegt Dick vaag.
“Ach ja, Hannie…” en laat het er verder bij.
“Ik wist niet dat je verloofd bent geweest,” zeg ik met de moed der wanhoop. Ik vind het afschuwelijk om dat soort vragen te stellen, maar nóg erger om dingen te vermoeden maar niet zeker te weten.
“We waren niet echt verloofd,” zegt Dick.
“We gingen gewoon met elkaar om. Manon zou zeggen dat het aan was tussen ons.”
Ik lach. Het klinkt allemaal erg onschuldig wat Dick zegt. Zie je wel dat ik me weer eens voor niets druk heb gemaakt.
“Ik zie haar trouwens zaterdag,” zegt Dick.
“Dan gaan we met ons drieën eten.”
“Ja?” zeg ik.
“Wil je mij daar echt bij hebben?” Hij kijkt me verbaasd aan.
“Jou…? O lieverd, nee, dat zou echt een beetje raar zijn. Ik bedoel natuurlijk Carla, Hannie en ik.”
“Ja, natuurlij k,” zeg ik, “sorry.”
Dick glimlacht en kijkt op zijn horloge.
“Ik moet alweer bijna weg,” zegt hij.
“We zouden samen gaan eten in Loosdrecht. Echt weer voor een terras aan de plassen.”
“Ja, dat vind ikook,” zeg ik. Het klinkt bitterder dan ik bedoel en Dick kijkt me ineens gealarmeerd aan.
“Zeg, je wordt toch niet jaloers op Carla?” zegt hij.
“Wij zien elkaar het hele jaar door en nu zij er een keertje is, wil ik al mijn tijd aan haar besteden. Dat begrijp je toch wel? Trouwens, ik heb aan Carla voorgesteld om jou mee te vragen vanavond. Maar ze dacht dat jij het niet prettig zou vinden om de kinderen alleen te laten. Ze vindt jou zo’n goeie moeder, met zoveel plichtsgevoel. Als je hoort hoe aardig ze over jou praat!”
“Wat fijn,” zeg ik, “heerlijk om zo gewaardeerd te worden. Maar of ik mijn kinderen wel of niet een avond alleen laat, beslis ik zelf wel. Trouwens, als wij samen uitgaan, maak je je ook geen zorgen over de kinderen.”
“Ik heb het nooit eerder zo gezien als Carla,” zegt hij.
“Maar als je graag mee wilt, ga je toch gewoon mee? Ik vind het leuk.”
“Ik niet,” zeg ik, “niet op deze manier. Ga maar gauw, anders moet ze wachten.”
Hij staat op.
“Ik weet niet wat er met je aan de hand is,” zegt hij, “krijg maar gauw weer een goed humeur, dan ben je veel liever.”
Ik kijk naar z’n verdwijnende auto.
“Is er iets, mam?” vraagt Manon.
“Ja,” zeg ik, loop de keuken in en sla de deur hard achter me dicht.
Zaterdag
Dick heb ik de verdere week niet meer gezien. Hij heeft twee keer opgebeld en we hebben gedaan alsof er niets aan de hand is. Maar hij zal wel, net als ik, de ondertoon van verkoeling in onze gesprekken voelen.
Als ik nou maar kon begrijpen, wat er aan de hand is! Maar dat lukt me niet, ook al lig ik halve nachten wakker, woelend in m’n bed, zoekend naar een antwoord op mijn vragen. Sinds Carla haar komst aankondigde, is het misgegaan tussen Dick en mij, maar waarom. Waarom?
Maandag
Het ergste is dat ik niet meer echt geïnteresseerd ben in wat de kinderen me vertellen. Vreselijk vind ik het, maar ik weet niet hoe ik het moet veranderen. Ik kijk naar ze als ze tegen me praten, ik sper m’n ogen wijdopen om m’n aandacht op ze te concentreren. Ik stel vragen, ik lach als ik merk dat het van me wordt verwacht, maar wat ze vertellen, dringt nauwelijks tot me door. Ik voel me als een hol vat waarin maar één naam echoot: Dick. Om zo in beslag genomen te worden door iemand…Ik vind het vernederend. En toch draaien m’n gedachten alleen maar om dat ene: wat is er aan de hand? Wat is er misgegaan tussen Dick en mij? O, hij belt om de dag, maar de warmte tussen ons, waaraan ik me zo kon koesteren, is verdwenen. En door elk woord dat hij zegt hoor ik de stem van Carla. Wat is dat toch voor iemand? Zo vriendelijk, zo kil, zo hartelijk, zo uitgekookt. Dat zij het is, die bezig is een stevige wig tussen Dick en mij te drijven, weet ik zeker, ook al zou ik het niet kunnen bewijzen. Maar waarom? Wat voor belang kan een zus hebben bij het fout gaan van de relatie, die haar broer met iemand heeft. Jaloezie? Of ben ik gewoon niet ‘de goede vrouw’voor Dick, in haar ogen? Had ik anders moeten zijn? Had ik iemand anders moeten zijn? En ineens schiet het me weer te binnen: Hannie. Hoe Carla half plagend zei hoe ze zich had verheugd op een huwelijk tussen haar broer en haar beste vriendin. Zou dat het echt zijn? Zou iemand zo ver gaan in het beïnvloeden van het leven van een ander?
Dinsdag
“Nee, jij gaat helemaal niet naar huis,” zegt Evelyn beslist.
“Je kinderen amuseren zich prima zonder jou. Je belt ze nu op dat wij samen gaan eten. Want ik wil heel uitgebreid met je praten. Zoals jij veranderd bent de laatste weken. Ik ken je niet meer terug. En je was daarvoor zó gelukkig, dat ik soms jaloers op je was. Ik wil weten wat er aan de hand is, Anne-Wil. En het is een te belangrijk onderwerp om in een paar zinnen tussen twee klanten door af te handelen.”
Ik kijk haar aan, voel de blos op m’n wangen, de tranen in m’n ogen.
“Lieverd,” zegt ze, “als je er niet over wilt praten, zeg ik er verder geen woord over. Maar dan zou ik evengoed graag met je willen eten.”
Ik knik, loop zwijgend naar de telefoon.
“Leuk voor je, mam,” zegt Manon enthousiast.
“Je bent zo stil de laatste tijd. Ga maar lekker plezier maken.”Ik kijk Evelyn aan, die de rolluiken heeft neergelaten. Gouden licht van de ondergaande zon valt getemperd naar binnen. Mooi. Wat zou ik van deze zomer, van dit jaar, genoten hebben als…En dan lopen we samen naar buiten.
Donderdag
Dick belt af. Voor het eerst deze week zou ik hem weer zien, maar als ik nog maar net thuis ben van de boetiek belt hij op. Carla heeft reuze haar best gedaan om kaarten te krijgen voor een openluchtconcert. En hij kan moeilijk nee zeggen, als iemand zich zo heeft uitgesloofd om hem een plezier te doen.
“Vind ik ook,” zeg ik moe.
“Ik zie je wel weer.”
Als ik heb neergelegd, kijk ik op m’n horloge. Wat veel uren moet ik nog door, voordat ik met goed fatsoen naar bed kan gaan om deze dag te vergeten.
Vrijdag
“We hebben elkaar veel te lang niet gezien,” zegt Carla. Haar stem klinkt zo vriendelijk, dat het door me heen flitst dat ik misschien wel gek aan het worden ben met m’n argwaan.
“Ik zou het enig vinden om je weer te zien. Kan je morgenavond? Eten in Dicks appartement. Ik kook, dus stel je er niet te veel van voor.”
“Zal ik niet doen,” beloof ik met alle luchtigheid die ik in m’n stem kan leggen.
Zaterdag
Dick komt me met de auto halen. Hij is opgewekt, zoent me lang en maakt vrolijke grappen. Toch blijf ik tegen de avond opzien. We rijden door de zomeravond naar Dicks flat. Als ik de gang binnenkom, hoor ik opgewekte vrouwenstemmen. Dick doet de deur open en ik zie Carla en een andere vrouw.
“Mag ik jullie even aan elkaar voorstellen?” zegt Carla en haar ogen hebben de kilte van een dolk, “Hannie, dit is nu Anne-Wil!”
Zondag
Ik word langzaam en met tegenzin wakker. Nog voordat mijn hoofd een beetje helder is, voel ik de verslagenheid die me het gevoel geeft dat ik mijn armen en benen niet kan bewegen. Gisteravond! Ik zie mezelf binnenkomen. O, het moet aan mijn gezicht te zien zijn geweest, de schok om in Dicks vertrouwde zitkamer Hannie aan te treffen. De vrouw met wie het vroeger, toen ze jong waren, ‘aan’ was. De vrouw van wie Carla zo gehoopt had dat ze met Dick zou trouwen. Ik weet nu dat ze het nog steeds hoopt en dat alles wat er tussen Dick en mij is misgegaan, te danken is aan haar verwoede pogingen om Dick en Hannie alsnog aan elkaar te koppelen. Ik kom de kamer binnen en zie in één oogopslag dat ik het in elk geval wat uiterlijk betreft, af moet leggen tegen een vrouw als Hannie. Slank. Zelfverzekerd. Mooie kleren die ze met een nonchalance draagt, die ik tot nu toe alleen bij mannequins heb gezien. Haar ogen glijden een fractie van een seconde langs mijn lichaam en ik voel me alsof ik naakt in de kamer sta, onder de koele, kritische blikken van twee vrouwen, die er alle belang bij hebben mij de grond in te boren. Een slanke, koele hand in de mijne. Een zachte, beetje hese stem. Carla’s koele lippen op mijn wangen. Ik moet de opwelling bedwingen als een kind haar zoenen weg te wrijven. Ik ben bevroren. Zie hoe Dick op z’n vrolijke, jongensachtige best is. Hij deelt drankjes rond. Slaat z’n arm om me heen en prijst me bij de twee vrouwen aan alsof ik koopwaar ben.
“Lieve vriendin, vinden jullie ook niet?” Ik wil naar huis, maar weglopen kan niet. Ik moet de avond uitzitten, die hele lange avond, waarin de twee vrouwen behendig onderwerpen aansnijden waarover ik nauwelijks iets weet. En dan de herinneringen natuurlijk. De ‘weet je nog wels’.
“O Dick, zo verliefd als jij toen op Hannie was,” zegt Carla.
“Ik heb je nooit meer zo verliefd gezien.”
En Hannie, zich naar hem overbuigend, hand met gelakte nagels op z’n arm: “Maar ik ook op jou, Dick. Er is nooit meer iemand geweest zoals jij.”
Ik zit daar, overmand door een ongelovige verbijstering. Dit kan niet waar zijn. Zó gaan mensen niet met elkaar om. Maar zo gaan deze mensen wel met iemand om en de avond duurt en duurt. Als ik eindelijk weer thuis ben en in de spiegel kijk, zie ik een van hoofdpijn vertrokken gezicht met lege, vermoeide ogen.
Maandag
“Het was wel gezellig hè, zaterdagavond,” zegt Dick.
“Ik wist wel dat je met Hannie op zou kunnen schieten. Leuk idee van Carla, om mijn vriendin van tóen en mijn vriendin van nu met elkaar in contact te brengen. Jammer dat je zo’n hoofdpijn had. Heb je vaak tegenwoordig. Moet je er niet eens mee naar de dokter?” Hij slaat z’n arm om me heen en zoent me.
“Hou je eigenlijk wel van me?” zeg ik. Het is eruit voordat ik heb nagedacht en ik kan mezelf wel slaan. Aan Rob hoefde ik nooit te vragen of hij van me hield. Dat was duidelijk, dat bleek uit alles wat hij zei en deed. Als je het gevoel hebt dat je zo’n vraag moet stellen, is dat meestal een bewijs dat er iets niet goed zit.
Dick kijkt me verbaasd aan.
“Natuurlijk hou ik van je. Je bent een vrouw om van te houden. Een fantastische vriendin. Lief, moederlijk, hartelijk.”
“Mijn hemel,” zeg ik, “het klinkt of je het over havermoutpap hebt. Die lofprijzingen zijn zeker van Carla afkomstig.”
Dick kijkt me verrast aan.
“Nu je het zegt, ja, dat vindt zij echt jouw sterke punten. Wat knap dat je nu al weet hoe ze in elkaar zit.”
“En wat dom dat jij het nog steeds niet weet,” zeg ik en draai mijn gezicht af van de verbaasde, gekwetste blik in z’n ogen.
Woensdag
Ik fiets met de kinderen langs de Loosdrechtse plassen. Nu ik zo’n moeite heb om met mijn hoofd bij ze te zijn, heb ik bedacht dat ik ze dan in elk geval op een andere manier mijn aandacht kan geven. Samen fietsen, ergens pannenkoeken gaan eten of een ijsje. Samen naar een leuke film op de televisie kijken. Bezigheden waarbij weinig wordt gepraat, maar waarbij ik wel aanwezig ben. En ondertussen draait die ene naam door mijn hoofd. Dick. Dick!
Zondag
Ik word wakker en voel de warmte van Dick naast me. Gisteravond stond hij ineens voor de deur.
“Ik mis je,” zei hij, sloeg zijn armen om me heen en zoende mijn haren. Ik zoende hem terug en merkte dat ik op mijn hoede was, alsof elk moment een onverbiddelijke hand ons van elkaar weg zou weg kunnen trekken.
“Je hebt me wel eens enthousiaster gezoend,” zei Dick en hield me op een armlengte afstand, terwijl hij me onderzoekend aankeek.
“We zien elkaar bijna niet meer,” zei ik, “en als je er dan bent, kost het me even moeite om daaraan te wennen.”
“Dan kan ik dus het beste maar een tijdje blijven,” zei hij, “als jij er tenminste geen bezwaar tegen hebt.”
“Maar hoe zit het dan met Carla?” zei ik. Hij zuchtte.
“Die is vanavond weer met Hannie op stap. Ze wilden dat ik meeging, maar eerlijk gezegd word ik een beetje moe van dat heen en weer geren. Ik verlang naar mijn gezellige weekend met jou.”
Ik keek hem aan en zag alleen maar warmte in zijn ogen.
“Wat is er nu ineens met je?” zei hij, toen ik mijn armen om hem heen sloeg en doodstil tegen hem aan bleef staan.
“Laat me even,” zei ik. En hij liet me, terwijl hij mijn rug en mijn haren streelde. En nu liggen we voor het eerst in weken weer in hetzelfde bed. Ik draai mijn hoofd opzij en kijk naar hem terwijl hij slaapt. Wat ziet een slapend mens er toch weerloos uit. Ik streel zacht het plekje waar zijn nek overgaat in zijn schouder. En dan sta ik op om te douchen en de tafel in de tuin te dekken, want het is een prachtige dag. Een halfuur later staat hij, met natte haren en een glad geschoren gezicht, naast me.
“Mm, wat ruik je lekker,” zeg ik.
“Van Hannie gekregen, heerlijk geurtje, vind je niet,” zegt hij.
“Ja,” zeg ik en draai me om.
“Wat is het al laat,” zegt hij en er klinkt iets bezorgds in zijn stem, waardoor ik me gealarmeerd omdraai.
“Je hebt toch geen haast?” vraag ik.
“Je zou toch het hele weekend blijven?”
“Het hele weekend?” zegt hij.
“Lieverdje, dat heb je toch echt verkeerd begrepen. Ik zei dat ik verlangde naar een heel weekend met jou. Maar helaas. Carla heeft vanmiddag een reünie georganiseerd van oude klasgenoten van haar. Waarvan ik de meesten ken. En dus…”
“Opschieten dan maar met het ontbijt,” zeg ik en loop naar de keuken om de theepot te halen. Tranen branden achter mijn oogleden en mijn keel voelt dik en droog aan. Maar er is ook, voor het eerst, een woede in me. Zo intens, dat ik het liefst de tuin in zou lopen om hem alles naar zijn hoofd te gooien dat ik met zoveel zorg op de tafel heb gelegd.
Woensdag
“Oké,” zegt Evelyn rustig.
“Dus je houdt van een man die, door allerlei dingen die vroeger zijn gebeurd, enorm aan zijn zuster hangt. Kritiekloos mag je wel zeggen. Hij is dol op jou, maar als zij in de buurt is, maakt zij de dienst uit. Zelfs waar het jullie relatie betreft. Dat is vervelend en irritant en ook verdrietig. Maar gelukkig woont ze in Amerika, dus zodra ze weg is, heb jij je oude Dick weer terug.”
“Nee,” zeg ik, “mijn oude Dick krijg ik nooit meer terug. Mijn oude Dick was een man tegen wie ik opkeek. Voor wie ik respect had. De man die ik nu al een paar weken meemaak, is een loopjongen van zijn zuster. Waarom zou ik verder nog vertrouwen hebben in een loopjongen?” Evelyn kijkt me peinzend aan.
“Je moet het zelf weten, maar volgens mij oordeel je te hard over hem. Als Carla in de buurt is, is hij weer die jongen van vroeger, die niemand had om op terug te vallen dan zijn zuster. En hoe dan ook, weet wél dat je Carla’s wensen vervult als je het nu uit zou maken met Dick. Ik zou haar dat plezier niet gunnen.”
“Wat moet ik dan?” zeg ik.
“Ik ben zo moe en doodziek van de hele situatie.”
“Ik zou in jouw plaats proberen om het uit te zitten. Die Carla verdwijnt wel weer en als Dick je dan blijft tegenvallen, kun je er altijd nog een punt achter zetten. Uit is uit, Anne-Wil. Dan zie je hem helemaal nooit meer. Dan is echt elke kans verkeken dat het weer goed komt, allemaal. Ik zou daar niet zo snel mee zijn.”
Ik kijk haar aan en zucht.
“Je zult wel gelijk hebben,” zeg ik, “ik zal er niet zo snel mee zijn.”
Zondag
We lopen over de hei, Dick met zijn arm om me heen. Voor ons uit rent Dinky en in de verte zie ik dat de bomen aan de rand van de hei goudbruin blad beginnen te krijgen. We hebben al een tijd niets gezegd tegen elkaar. De ongedwongenheid waarmee we vroeger met elkaar konden praten, is verdwenen. Vroeger, denk ik wrang, alsof het jaren geleden is dat de vervreemding tussen Dick en mij is begonnen. In werkelijkheid is het pas een week of vijf geleden. Vanaf het moment dat Carla op Schiphol landde en met tedere, maar ijzeren hand de touwtjes van Dicks leven ging aantrekken.
“Wanneer gaat Carla eigenlijk weer weg?” vraag ik zo nonchalant mogelijk.
“Ik dacht dat ze maar een week of zes zou blijven?” Dick keert zijn gezicht naar me toe, een enthousiaste jongen, denk ik terwijl ik naar hem kijk.
“O, heb ik dat nog niet verteld? Voorlopig blijft ze. Haar man moet de komende tijd regelmatig heen en weer vliegen tussen Amerika en Europa omdat hij bezig is met het oprichten van een nieuwe zaak. En tot zo lang logeert Carla bij mij.”
“O,” zeg ik en hoor zelf hoe that het klinkt, “wat leuk voor je.”
Ik kijk weer voor me uit. Hoe kon ik die stomme bomen mooi vinden? En die stomme hei, waar trouwens meer buntgras dan hei op groeit? En wat is er eigenlijk voor leuks aan wandelen? Het liefst zou ik willen gaan zitten en hard gaan schreeuwen, schelden, huilen. Wat is er toch met me aan de hand? Ik denk en doe dingen die niet bij me horen.
“Is er iets?” zegt Dick en ik merk dat hij me aankijkt.
“Niets, beetje hoofdpijn,” zeg ik.
“Alweer hoofdpijn,” zegt Dick, “Anne-Wil, je moet er echt naar laten kijken, ik ben bezorgd.”
Dinsdag
Zelfs Dick begrijpt dat er toch iets veranderen moet nu Carla langer blijft dan was voorzien.
“Als ik nu eens om de week het weekend bij jou ben?” stelt hij voor.
“Dat is wel saai voor Carla, maar die moet zich dan zelf maar amuseren. Het wordt een beetje gek als wij elkaar nauwelijks meer zouden zien, omdat zij zolang bij mij logeert.”
Ik kan mijn oren niet geloven. Hoor ik werkelijk goed wat hij zegt? Hij slaat zijn armen om me heen.
“Ik heb best gemerkt dat er wat spanningen tussen ons gekomen zijn,” zegt hij.
“Ik wil dat het goed blijft tussen ons, Anne-Wil, jij bent zo belangrijk voor me.”
“Jij ook voor mij,” zeg ik en wrijf mijn gezicht langs zijn jasje zodat hij mijn tranen niet ziet.
Donderdag
Haar stem heeft koel vriendelijk geklonken door de telefoon en haar uitnodiging klonk heel voorde hand liggend. En toch ben ik zenuwachtig. Waarom wil Carla samen met mij koffiedrinken? “We zijn zo’n beetje schoonzussen van elkaar en we kennen elkaar nauwelijks,” heeft ze gezegd.
“Nu ik langer in Nederland blijf dan de bedoeling was, wil ik jou ook wat beter leren kennen.”
Ik sta voor de spiegel in de slaapkamer en bedenk wat ik aan zal trekken. Maar vergeleken bij de nonchalant dure kleren die Carla altijd draagt, is bijna alles wat ik heb armoedig. Ik kies voor de zachtwollen sweater die ik van Evelyn heb gekregen.
“Wat ben je mooi, mam,” zegt Manon. En Bart knikt goedkeurend naar me. Toch zinkt de moed me in de schoenen als de huurauto van Carla voor de deur stopt.
“Ik weet een snoezig cafeetje in een bos,” zegt ze, “open haard, echt énig.”
Ik zeg dat het mij ook enig lijkt en kijk naar mijn handen die gevouwen op mijn schoot liggen. Een halfuur later zitten we tegenover elkaar aan een tafeltje in een landelijk café. Ik moet toegeven dat het inderdaad snoezig is. Wat zou ik genieten als ik hier met Dick zou zijn, denk ik. Carla heeft koffie besteld. Ze haalt een pakje sigaretten uit haar tas en biedt mij er eentje aan. Haalt haar schouders op als ik weiger en geeft zichzelf vuur met een gouden aansteker. Dan doet ze zorgvuldig een zoetje in haar koffie, roert en kijkt me aan. Een kat die op het punt staat een muis de genadeslag te geven.
“Weet je eigenlijk wel dat Dick en Hannie weer op elkaar verliefd zijn geworden?” zegt ze.
Vrijdag
Ik loop rond als een slaapwandelaar. Evelyn heeft, na een bezorgde blik op mij, zoveel mogelijk van m’n werk overgenomen. Ik merk het, ben er dankbaar voor, maar voel me te verslagen om er iets aardigs over te zeggen.
“Zou je niet liever naar huis gaan?” zegt ze, als we even zonder klanten zijn. Ik denk aan thuis, maar er is niets dat m’n verlangen opwekt om er naartoe te gaan. Hier heb ik tenminste afleiding. Daar is alleen maar stilte, zolang de kinderen op school zijn en te veel drukte als ze weer thuis zijn. De klanten in de boetiek zorgen voor afleiding, maar als ik naar huis fiets, komt alles in volle hevigheid terug. Het gesprek met Carla in het boscafé. Of ik wel wist dat Dick en Hannie weer verliefd op elkaar waren geworden! Ik weet dat ik me een hele tijd niet heb bewogen. Ook niet had kunnen bewegen, al had ik het gewild. Ik voelde het bloed uit mijn hoofd wegtrekken en weer in volle hevigheid terugstromen. Er was een gevoel van duizeligheid en de geur van koffie, waarin Carla bleef roeren alsof het een levenstaak was, maakte me misselijk. Ik weet dat ze alles wat ik voelde van mijn gezicht heeft afgelezen en daarvan heeft genoten. O, ze heeft uitgebreid de tijd genomen om me te bekijken, voordat ze verderging met haar vriendelijk meewarige woorden. Ik moest het allemaal goed begrijpen. Dick bedoelde het niet kwaad en hij was zeker héél erg op me gesteld. Maar Hannie en hij…Het was een grote liefde geweest indertijd. Dé grote liefde van Dick. En nu ze elkaar na zoveel jaar terug hadden gezien..
“Weet je Anne-Wil, die dingen gebeuren nou eenmaal. En Dick is een man en mannen vinden het nou eenmaal heel moeilijk om vervelende mededelingen te doen aan een vrouw. Vandaar dat hij…”
“Heeft hij aan jou gevraagd om met mij te praten?” vroeg ik. En even zag ik de aarzeling, zodat ik de leugen herkende die erop volgde.
“Ja, hij kon het zelf niet aan.”
“Heeft hij gevraagd om het met mij uit te maken via jou?” vraag ik.
Weer die aarzeling.
“Niet met zoveel woorden.”
Ik ben opgestaan, heb gezegd dat ik verder alleen nog maar met Dick hierover wilde praten. Heb een taxi laten komen, door alle protesten van Carla heen en ben weggegaan zonder zelfs nog maar om te kijken.
Donderdag
Nu weet ik wat mensen bedoelen als ze zeggen dat hun wereld in elkaar is gestort. O, mijn wereld stortte ook in elkaar toen Rob verongelukte. Maar mijn liefde voor hem was niet aangetast. Het was niet zijn wens om bij me weg te gaan en die gedachte heeft me overeind gehouden. Nu heb ik te maken met geknoei, streken, de dolk in de hand van degene die je het meest zou moeten kunnen vertrouwen. Maar wat is er waar van alles wat Carla heeft gezegd? En waarom belt Dick niet? Ik zit de hele avond op een telefoontje van hem te wachten en dan aan het einde van de avond, pak ik zelf de telefoon om z’n nummer te draaien. Er wordt bijna onmiddellijk opgenomen en met een kil gevoel van ontzetting herken ik de stem aan de andere kant van de lijn: “Hallo? Met wie spreek ik?” zegt Hannie.
Zaterdag
Dicks stem in mijn oor. Ook al denk ik dagenlang aan hem elke keer dat de telefoon gaat, het overvalt me toch ineens zijn stem te horen.
“Anne-Wil, hoe gaat het met je?” vraagt hij.
Ik voel een woede in me opkomen, die ik niet voor mogelijk had gehouden.
“Jij vraagt aan mij hoe het met me gaat!” zeg ik.
“Als je wilt weten hoe het met me gaan, vraag het dan aan die zuster van je. Je vraagt haar immers altijd alles? Je durft niet eens zélf tegen me te zeggen wat er aan de hand is. Ik wou dat ik je nooit was tegengekomen.”
Zonder z’n reactie af te wachten, gooi ik de hoorn weer op de haak. Als ik omkeer, schokkend van het huilen, zie ik Manon in de deuropening staan. Haar gezicht wit weggetrokken.
“Mam,” zegt ze, “mam, wat is er nou toch…?”
Zondag
Nooit geweten dat een dochter van die leeftijd zo’n steun kan zijn. Manon, mijn kleine meisje, dat ineens als een volwassen vrouw het heft in handen neemt. Koffie voor me zet, troostend haar armen om me heen slaat om me uit te laten huilen en die aandachtig naar me luistert als ik haar het hele verhaal vertel.
“Dat mens is gewoon een kreng,” zegt ze praktisch, als ik klaar ben met m’n verhaal.
“Mam, eigenlijk geloof ik niks van wat dat mens allemaal zegt. Waarom vraag je het niet aan Dick zélf?”
Ik vertel van mijn poging hem aan de telefoon te krijgen en Hannie die de telefoon opnam in Dicks flat.
“Ja, dat is raar,” zegt ze en bijt op haar lip.
“Maar het hoeft toch niet te betekenen dat die Carla gelijk heeft?”
“Hoe kan ze nou zo’n verhaal verzinnen,” zeg ik moedeloos.
“Als er niets van waar is, komt het toch uit! En wat dan? Dan moet ze toegeven dat ze gelogen en gestookt heeft.”
“Ik begrijp er ook niks van,” zegt Manon, “maar ik zou het pas écht geloven als Dick het tegen me zou vertellen. Mam, je móet met hem praten.”
En ze slaat opnieuw haar armen om me heen omdat de tranen, niet tegen te houden, weer over mijn gezicht stromen.
Dinsdag
Het handschrift op de envelop is maar al te bekend en met bonkend hart maak ik de brief van Dick open.
“…ik begrijp werkelijk niet wat er met je aan de hand is. Waarom in godsnaam smijt je de telefoon neer als ik je bel! Ik moet zeggen dat ik zo kwaad was, dat ik van plan was voorlopig niets van me te laten horen. Maar dat gaat me toch te ver. Morgen vertrek ik voor een paar weken vakantie met Carla, maar als ik weer terug ben, moeten we uitgebreid praten over onze relatie. Zoals het nu gaat, kan het niet langer. Datje met Carla over je twijfels over ‘ons’ praat en niet met mij, neem ik je werkelijk kwalijk. Kortom, Anne-Wil…ik weet langzamerhand niet meer wie je eigenlijk bent!”
Woensdag
“Wat een waanzinnige toestand,” zegt Evelyn. Ze zit met Dicks brief in haar handen en leest hem nog eens en nog eens.
“Anne-Wil, er gebeuren echt heel vreemde dingen,” zegt ze.
“Dick verwijt jou dat je met Carla over je twijfels hebt gesproken wat jullie relatie betreft. Maar dat heb je toch helemaal niet? Uit alles blijkt dat die arme man net zo door Carla wordt gemanipuleerd als jij. En dat kan ze misschien een paar maanden volhouden, maar langer niet. Want het kan nooit lang meer duren voordat haar rol uitkomt. Weet je, Anne-Wil, zodra Dick terug is van vakantie moet je met hem praten. Als jullie elkaar je verhaal vertellen, heeft Carla geen schijn van kans meer met haar gekonkel. Dat hadden jullie trouwens al veel eerder moeten doen. Dat malle gedoe met briefjes en de hoorn neergooien bij telefoongesprekken, daar zijn jullie toch veel te oud voor!” Ik kijk haar aan.
“Denk je echt…?”
“Ik weet wel zeker dat het heel anders is dan jij nu denkt,” zegt Evelyn beslist en geeft me de brief. Terwijl ik hem opvouw en in m’n tas stop, merk ik dat ik me een stuk beter voel na het gesprek met haar.
Zondag
Ik heb alles verteld. Vanaf het moment dat ik Carla voor het eerst zag tot en met de brief van Dick, vorige week. Ellen heeft zich niet bewogen, terwijl ik praatte. Haar ogen op mij gericht, ernstig gezicht. Als ik klaar ben, blijft ze zwijgen. Ik zucht en sta op om de koffiekopjes naar de keuken te brengen.
“Wil je een glas wijn?” vraag ik. Mijn mond is droog, eigenlijk heb ik geen trek in wijn. Dat drink je als er iets gezelligs is, iets feestelijks. Niet als je je ellendig voelt.
“Heb je mineraalwater?” vraagt Ellen. Ze kijkt nog steeds ernstig. Als ik de glazen heb neergezet, hoor ik haar zuchten.
“Waarom zeg je niets?” vraag ik.
“Omdat…” ze aarzelt, “ik vind het zo onbegrijpelijk wat er allemaal is gebeurd, dat ik eigenlijk niet weet hoe ik moet reageren. Natuurlijk is die Carla heel vals bezig en natuurlijk komt dat binnenkort uit. Dus wat dat betreft kun je zeggen dat het wel goed zal komen. Maar hóe goed komt het dan, Anne-Wil? Hóe zullen jullie na deze geschiedenis met elkaar omgaan? Daar maak ik me meer zorgen over dan over wat er nu aan de hand is.”
Nu is het mijn beurt om niets te zeggen. Ook al heb ik in de keuken water gedronken en is nu m’n glas alweer bijna leeg, toch blijf ik dat droge gevoel in m’n keel houden. Een dik, droog gevoel, terwijl achter m’n ogen de tranen branden. Wat Ellen zegt, is precies wat ik de laatste dagen ook heb lopen denken. Kan ik ooit nog zoveel van Dick houden als eerst? Kan ik ooit nog zoveel vertrouwen in hem hebben? Zoveel respect voor hem opbrengen? Want het kan wel zijn dat Carla een valse rol heeft gespeeld, het is Dick die het heeft toegelaten, die er zonder enige vorm van kritiek met open ogen in is gelopen. Wat moet ik verder nog met zo iemand? Ik maak een hulpeloos gebaar.
“Ik weet zelf ook niet hoe het verder moet,” zeg ik dan, “zoals ik me nu voel…is er niets meer. Alleen maar verdriet.”
Maandag
Een brief met een Italiaanse postzegel en een handschrift dat ik niet ken, maar waarvan ik onmiddellijk weet dat het van Carla is. Zo keurig, zo beheerst en dan ook nog met zwarte Oostindische inkt geschreven. Hoe krijg je het voor elkaar om overal iets bijzonders van te maken, denk ik terwijl ik met tegenzin de envelop openmaak. Een kort briefje is het, dat heel hartelijk met ‘Lieve Anne-Wil’ begint. Jaja, denk ik schamper, op het ergste voorbereid. En toch treft het me als een dolk als ik lees wat ze schrijft. Hoe heerlijk ze het hebben met z’n drieën. En hoe edelmoedig van mij, om Dick z’n vrijheid en zijn geluk met Hannie te gunnen. Ze wenst me heel veel sterkte, want een man als Dick is niet makkelijk te vergeten, maar toch is het beter zo. Ik zit met de brief in m’n handen en frommel hem dan langzaam tot een prop.
“Mam?” zegt Manon, die binnen is gekomen, zonder dat ik het hoorde.
“Van Carla. Brief.”
Zeg ik.
“Mam, die moet je niet weggooien. Dat is vast weer zo’n gelogen brief. Die moet je aan Dick laten zien als hij terugkomt,” zegt ze verontwaardigd. Ik denk na. Ze heeft gelijk, maar in wat voor krankzinnige toestanden ben ik terechtgekomen? Ik strijk de brief zo goed mogelijk glad en leg hem in een la van het hoekkastje.
“Manon,” zeg ik dan, “ik weet niet hoe het met jou is, maar ik heb zin in iets leuks. Wat vind je van pannenkoeken eten met ijs toe…”
Maandag
Terwijl ik mijn fiets op slot zet, stopt er een auto voor de boetiek. Twee in een taupekleurige legging gestoken benen stappen eruit. Daarboven is ook alles in de nieuwe wintertinten, zie ik. Mooi pak, niet van ons. En dan kijk ik in het gezicht van Hannie, die even haar wenkbrauwen optrekt als ze me ziet staan. Ik ben me ineens bewust van mijn niet bepaald modieuze winterjas en mijn door het fietsen verwaaide haren.
“Hallo,” zegt ze, “hoe gaat het met je?” Ik slik.
“Goed. Hoe was het in Italië?” Ze kijkt me verbaasd aan.
“Italië? Hoe kom je daar nou bij? Daar zijn Carla en Dick, als ik me niet vergis. Of zijn ze alweer terug?” Ik kijk haar verbijsterd aan. Ze wacht even op antwoord, haalt dan met een lichte beweging haar schouders op en zegt: “Nou, tot ziens dan maar.”
Ik kijk haar na terwijl ze met snelle stappen door de winkelende mensen loopt.
Dinsdag
De kinderen zijn naar bed en ik heb Dinky vanavond vroeg uitgelaten, omdat het even droog was. Net als ik mijn jas heb weggehangen, barst er een nieuwe plensbui los, wat me een tevreden gevoel geeft.
“Die hebben we gemist,” zeg ik tegen Dinky, die kwispelt alsof hij begrijpt wat ik zeg. En dan gaat de telefoon en ik schrik zo van het onverwachte geluid, dat ik even doodstil blijf staan. Maar het geluid gaat hardnekkig door. Als ik mijn naam noem, is het even stil aan de andere kant van de lijn. Dan hoor ik Dicks stem, die een beetje afstandelijk klinkt, alsof we elkaar nauwelijks kennen.
“O hallo,” zeg ik en hoor dat mijn stem net zo behoedzaam klinkt als de zijne.
“Ik ben terug,” zegt hij, “en volgens mij hebben we een paar dingen te bespreken samen.”
“Ja,” zeg ik. Stilte. Ik vraag me af of hij net zoals ik niet weet wat hij verder moet zeggen..
“Wanneer kunnen we elkaar ontmoeten?” vraagt hij dan, “bij mij lijkt me niet zo geschikt.”
“Nee,” zeg ik en denk aan Carla die nu bij hem in de kamer zit en god weet wat denkt, terwijl haar broer de afspraak met mij maakt die niet bepaald gunstig voor haar uit zal pakken. O, hoefde het allemaal maar niet, ik ben bij voorbaat al moe van het gepraat dat gaat komen.
“Kan ik vanavond langskomen?” vraagt Dick. Ik aarzel.
“Dick, je overvalt me een beetje. Kunnen we het niet op vrijdagavond doen?”
“Goed,” zegt hij, “ik dacht dat je verlangender zou zijn om me weer te zien.”
“Verlangender…!” zeg ik en voel de woede in me opkomen als een storm die onverwacht opsteekt.
“Geef me één reden waarom ik onder deze omstandigheden naar je zou verlangen. Alles wat mis kon gaan, is zo langzamerhand misgegaan tussen ons. En nu moet ik zeker ook nog naar je verlangen!”
“Ik heb veel aan je gedacht,” zegt hij en tot mijn ergernis voel ik hoe zijn woorden iets van vertedering in me wakker maken.
“Fijn,” zeg ik, koeler dan de bedoeling is, “de rest hoor ik vrijdag wel.”
En voordat hij iets kan zeggen, heb ik neergelegd.
Donderdag
“Niet gek,” zegt Ellen goedkeurend.
“Een man aan het lijntje houden kan nooit kwaad. Slim van je, om hem niet meteen te laten komen.”
“Het was niet bedoeld om hem aan het lijntje te houden,” zeg ik, “het overviel me werkelijk. Ik moet me op zo’n gesprek voorbereiden. Er is zoveel gebeurd, zoveel te vragen en uit te leggen. Dat kan ik niet van het ene moment op het andere.”
“Het kan wel zijn dat het allemaal niet leuk is wat je de laatste tijd meemaakt,” zegt Ellen, “maar in elk geval maak je iets mee. Dat kun je van mij niet zeggen. Mijn leven is zo saai, dat ik soms het gevoel het dat ik loop te slaapwandelen.”
“Had ik dat gevoel maar,” zeg ik somber.
Vrijdag
We staan tegenover elkaar in de gang. Hij is bruin geworden in Italië en de trui die hij aan heeft, heb ik niet eerder gezien. Een grijsblauw, dat de kleur van z’n ogen nog meer laat uitkomen.
“Mag ik niet binnenkomen?” vraagt hij.
“Natuurlijk,” zeg ik, “wil je koffie?”
“Graag,” zegt hij. Ik loop naar de keuken en vraag me af hoe lang we nog zo beleefd zullen blijven tegen elkaar.
Zondag
Ik word wakker en denk even dat het nog heel vroeg is. De kamer is zo donker. Maar als ik op het klokje naast mijn bed kijk, zie ik dat het al negen uur is. Een sombere dag dus, aan de andere kant van het raam. Ik blijf doodstil liggen en zucht. In geen tijden heb ik zo weinig zin gehad om op te staan als deze ochtend. Het liefst zou ik weer in slaap vallen en pas morgen wakker worden. Kinderen naar school, huishouden, de boetiek. Dan heb ik tenminste afleiding. Allemaal bezigheden die ervoor zorgen dat er niet veel tijd overblijft om na te denken. Ik doe mijn ogen dicht en probeer de slaap te dwingen. In plaats daarvan zie ik het gezicht van Dick voor me. Zoals hij naar me keek toen we vrijdagavond samen op de bank zaten: gespannen en jongensachtig ongelukkig. Een man die je alles vergeeft, dacht ik en dat irriteerde me. Zoals eigenlijk alles wat er was gebeurd vanaf het moment dat hij binnenkwam me irriteerde. Zijn poging, nog in de gang, om z’n armen om me heen te slaan en me te zoenen. Zijn gekwetstheid om mijn afwijzing.
“Anne-Wil, wat is er toch met je aan de hand?” Daarna zaten we op de bank en ik merkte al snel dat ik degene was die moest praten. En dat deed ik. Terwijl mijn hart bonkte en mijn stem af en toe trilde, werkte ik het hele rijtje af. Te beginnen met het moment dat Carla haar eerste stap in mijn huis zette. En Dick luisterde. Op zijn gezicht zag ik alle mogelijke uitdrukkingen van verbazing, ongeloof, teleurstelling en woede voorbij glijden, maar hij viel me niet in de rede. Pas toen ik uitgesproken was, deed hij z’n mond open.
“Wat je zegt, is onzin, Anne-Wil. Dit is het verhaal van iemand met een zieke geest. Ik weet niet wat er met je aan de hand is, maar volgens mij moet je naar iemand die je helpen kan. Mijn god, Carla, die zou proberen ons uit elkaar te drijven,” Terwijl ik naar hem keek, voelde ik hoe het bloed uit mijn gezicht wegtrok. En toen ineens waren z’n armen om me heen.
“Lieverd, ik hou nog steeds van je, maar ik maak me ongerust over je!” Ik heb hem weggeduwd, nog steeds met het gevoel dat ik droomde.
“Denk maar na over wat ik heb verteld,” zei ik.
“Denk maar heel goed na over alle dingen die niet kloppen. Als er iemand ziek is, is het Carla. En ga nu maar.”
En ik ben langs hem heen de kamer uitgelopen en zat op de rand van mijn bed, te moe om me nog te bewegen. En pas toen hoorde ik, heel zacht, de voordeur dichtgaan.
Donderdag
“Heb je die brief van Dick nog steeds niet opengemaakt?” zegt Manon.
“Ben je dan helemaal niet nieuwsgierig?”
“Nee,” zeg ik, “ik ben alleen maar nieuwsgierig als ik iets leuks verwacht.”
Ze kijkt me onderzoekend aan.
“Ach jee, mam,” zegt ze dan en slaat een arm om me heen.
“Zal ik ‘m voorlezen?” biedt ze dan aan. Ik schiet in de lach.
“Volgens mij ben jij nieuwsgierig,” zeg ik. Ze knikt.
“Nou!” zegt ze opgewekt.
“Ik hou wel van liefdesbrieven.”
Ik pak de brief op van het tafeltje waar hij al de hele dag ligt.
“Het is geen liefdesbrief,” zeg ik zacht.
“Nou, sterkte dan maar, mam,” zegt ze vrolijk en vertrekt met haar tas naar boven. Ik aarzel nog even en scheur dan de brief open. Dicks vertrouwde handschrift.
“Lieve Anne-Wil. Ik weet niet wat ik zeggen moet en hoe ik het zeggen moet. Je hebt met alles gelijk gehad. Carla is vanochtend vertrokken en ik móet met je praten. Alsjeblieft, bel me op…”
Maandag
“Alles in orde dus…” zegt Evelyn. Haar stem klinkt zo neutraal dat ik haar onderzoekend aankijk. Het is na sluitingstijd en we zitten samen nog wat te drinken. Ik ben haar het verhaal aan het vertellen van het gesprek tussen Dick en mij waarin hij mij voor gek verklaarde, omdat ik zijn zuster beschuldigde. En van zijn briefje, een paar dagen later, met z’n vraag of ik hem wilde opbellen.
“Niet moedig genoeg om zelf de telefoon te pakken, of beter nog, zelf langs te komen,” zegt Evelyn. Ik knik.
“Dat was ook het eerste wat ik dacht,” zeg ik.
“Misschien had ik blij moeten zijn, omdat hij nu eindelijk begreep dat ik niet zomaar iets over Carla zei. Maar ik kon niet blij zijn. Ik had precies hetzelfde gevoel als jij nu: waarom komt hij niet gewoon langs!”
“Maar je hebt toch gebeld?” vraagt Evelyn. Ik knik.
“Een dag later. Hij was zo blij om m’n stem te horen. Hij wilde meteen in de auto springen. Meteen naar me toekomen. Maar ik wilde niet. Ik heb een afspraak gemaakt voor wéér een dag later. Zaterdag dus. Dat kwam ook veel beter uit. Bart logeerde bij Jaap en Hanneke en Manon was het weekend bij Sandra. Ik wilde niet dat ze om ons heen zouden lopen als wij samen aan het praten waren. Hij kwam met bloemen. Een arm vol. Met een gezicht van: goddank, alle ellende is achter de rug. Maar ik voelde dat heel anders. Ik was nog lang niet uitgepraat over de afgelopen tijd. Carla interesseert me verder niet zo, maar wel dat ze zo’n invloed op Dick heeft gehad. Dat hij zo blind is geweest en ook zo onloyaal. Wat er is gebeurd, kun je toch niet van tafel vegen met een bos bloemen en een ‘sorry lieverd’! Dat probeerde ik hem uit te leggen, maar ik merkte aan alles dat hij er eigenlijk niet meer over wilde praten. Het is nou eenmaal gebeurd en eigenlijk is het zieliger voor Carla dan voor mij.”
“Wat zeg je!” roept Evelyn als ik zo ver ben met mijn verhaal.
“Ja echt,” zeg ik, “want tussen hem en mij is het nu weer goed. Terwijl Carla haar jeugddroom: een huwelijk tussen hem en Hannie, de mist in heeft zien gaan. En bovendien nogal af is gegaan door de streken die ze heeft uitgehaald en die uiteindelijk allemaal aan het licht zijn gekomen.”
“Je moet maar durven,” zegt Evelyn.
“En nu? Alles weer in orde?” Het is de tweede keer dat ze het zegt en we kijken elkaar aan.
“Nee,” zeg ik dan, “het lijkt min of meer in orde. Maar het is het niet. Als ik met Dick praat, heb ik het gevoel dat ik het tegen een vreemde heb. De vertrouwdheid, mijn respect voor hem, mijn plezier in zijn gezelschap…Het is allemaal weg. Ik heb geprobeerd het uit te leggen en Dick zegt dat het vanzelf weer goed komt. Geloof jij dat, Evelyn? Zijn er werkelijk dingen die vanzelf in orde komen?”
Donderdag
Ik heb net een lang telefoongesprek met Dick achter de rug. Sinds Carla weg is, belt hij elke avond. Hij doet aandoenlijk zijn best om de draad weer op te pakken waar het nog leuk was tussen ons. Hij vertelt van een boek dat hij gelezen heeft, een programma op de televisie dat hem interesseerde. En ik doe net zo mijn best als hij. Maar ik voel me verkrampt terwijl ik zo opgewekt aan het praten ben en als zo’n gesprek afgelopen is, voel ik aan de pijn in m’n rug hoe gespannen ik ben geweest. Ik denk dat het misschien beter is als we dingen gaan doen samen. Al dat praten over niets, terwijl er zoveel is waarover ik wel zou willen praten, maakt het wat mij betreft alleen maar erger.
Vrijdag
We zijn met z’n vieren naar de film geweest. Een onverwacht voorstel van Dick, dat door de kinderen met gejuich werd begroet. Voor het eerst volde ik me ontspannen in zijn gezelschap. Op weg naar de auto, nog napratend over de film, sloeg hij zijn arm om me heen en ik merkte hoe prettig ik het vond om z’n warmte zo dicht tegen me aan te voelen. Maar toen de kinderen naar bed waren ik aan hem merkte dat hij van plan was te blijven slapen, kwam het gevoel van kilte en afstandelijkheid weer terug. En ja, ik heb hem gekwetst toen ik zei dat ik liever wilde dat hij naar huis ging en ik vond het niet eens erg.
Zondag
We wandelen over de hei, Dinky als een stipje in de verte. We hebben even onze armen om elkaar heen geslagen, maar om de een of andere manier loopt het niet meer zo prettig als vorige keren. Hoe lang is het geleden, de laatste keer dat we onbezorgd en verliefd met onze armen om elkaar heen liepen. Alles harmonie toen. Nu botsen we steeds tegen elkaar en aan Dicks gezicht kan ik zien dat hij zich net zo onbehaaglijk voelt als ik. Nu heb ik mijn handen diep in de zakken van m’n winterjas gestoken. Het is koud en nat sinds vorige week en ik heb de grootste moeite om een beetje leuk mee te doen met de Sinterklaasvoorpret van Bart en Manon. Terwijl ik anders al weken van tevoren op zoek ben naar kleine cadeautjes en leuke grapjes, heb ik er dit jaar nog niets aan gedaan. De gedachte alleen al dat ik me tussen al die winkelende mensen moet begeven, maakt me moe. Maar het zal toch moeten. Er is al genoeg plezier verknoeid door de hele toestand, het moet nu afgelopen zijn. Ik doe mijn sjaal wat strakker om mijn hals en merk dat Dick naar me kijkt. Hij staat stil en pakt mijn schouders beet.
“Anne-Wil, ik weet dat je reden hebt om boos te zijn. Maar hoe denk je dat het voor mij is? Ik dacht dat iedereen het naar z’n zin had, en achteraf blijkt dan…” Hij stopt en ik kijk hem zwijgend aan. Arme Dick, hij heeft gelijk, zijn wereld is ook in elkaar gestort. Sinds Carla vertrokken is heeft ze niets meer van zich laten horen, heeft hij verteld. En ik kon aan hem zien dat hij het ondanks alles heel erg vond. Ach, eigenlijk begrijpen we elkaar heel goed. Maar aan begrip kan je je niet warmen. Begrip is iets dat zich in je hoofd afspeelt, en waar ik op hoop en naar verlang is dat er weer een beetje gevoel in mijn hart komt. We hebben tijd nodig, denk ik om mezelf een beetje moed te geven. En terwijl ik het denk, zegt Dick het: “Anne-Wil, we hebben tijd nodig, je zult zien dat het allemaal weer goed komt!”
Dinsdag
Het is zo druk geweest in de boetiek. We zijn zelfs niet aan koffiedrinken toegekomen en als het sluitingstijd is ben ik misselijk van vermoeidheid en honger. Natuurlijk had ik tussendoor af en toe even een hapje kunnen nemen, maar ik heb er een hekel aan om iets in m’n mond te hebben als er een klant binnenkomt. Terwijl Evelyn de rolluiken laat zakken, schenk ik ons eerste kopje koffie in. Maar veel tijd hebben we niet, want we moeten allebei nog zoveel doen voor Sinterklaas. Dit gaat een avond worden van knippen, plakken, dichten en inpakken. En ik ben er nog lang niet. Maar het grootste probleem is Dick. Ik zal iets persoonlijks moeten geven, terwijl de sfeer tussen ons zo onpersoonlijk is als ik me maar voor kan stellen. We zijn allebei voorzichtig, beleefd en afwachtend. Op wat? Het grote wonder, waarin ik steeds minder begin te geloven?
Vrijdag
“Blijf morgen maar thuis,” heeft Evelyn gezegd.
“Zo vlak na Sinterklaas komt er toch bijna niemand. Slaap maar eens uit, je ziet er doodmoe uit.”
En nu ben ik neuriënd met een enorme vaart bezig, tevreden omdat het gisteravond ondanks alles toch een leuk feest was. En omdat Bart en Manon zo innig tevreden naar bed gingen, hun armen vol cadeaus. Met z’n vieren dronken we nog wat en ik was blij dat Jaap en Manneke wat langer bleven. Met hen in de buurt is er altijd wat te praten en te lachen en bovendien kunnen ze goed met Dick opschieten. Maar onvermijdelijk kwam het moment dat ik alleen met Dick achterbleef en ik keek naar hem. Zijn gezicht dat me nog steeds dierbaar is, maar anders dan eerst. En de manier waarop hij, een beetje voorover gebogen, naar z’n handen zat te kijken, ik wist, zonder dat hij het uitsprak, waaraan hij dacht. Zou ik hem weer wegsturen? Precies de vraag die ik mezelf ook al de hele avond had gesteld. Hoe lang kan je doorgaan met de verwijdering in stand houden? En wat verknoei je ermee. Hij voelde dat ik naar hem keek en onze ogen ontmoetten elkaar.
“Ik ben doodmoe. Zullen we maar gaan slapen?” zei ik, met meer opgewektheid dan ik voelde.
Maandag
“Mam, is het nou eigenlijk weer helemaal goed tussen jou en Dick?” vraagt Manon. We zitten thee te drinken. Haar gezicht nog rood van het fietsen tegen de winterwind in. Ik aarzel. Hoe moet je het noemen, zoals het tussen Dick en mij is. Niet helemaal goed, dat is zeker. Maar ook niet helemaal niet goed.
“Nou mam, je hoeft al niks meer te zeggen,” vindt Manon, “als je er zolang over na moet denken! Maar ik had het allang gemerkt. Jullie hebben helemaal niet meer zo’n plezier. Eerst zaten jullie vaak te lachen, maar nu zijn jullie zo beleefd tegen elkaar. Helemaal niet leuk!” Ik schiet in de lach.
“Nee, je hebt gelijk. Als mensen zo heel erg beleefd tegen elkaar worden, is er meestal wat aan de hand.”
“Hou je niet meer van hem?” vraagt ze.
“Lieverd, wat zijn dat nu voor vragen!” zeg ik, in de war gebracht door haar rechtstreekse benadering.
“Nou, ik wil het gewoon weten,” zegt ze.
“Ik woon hier toch. Dus heb ik er best wat mee te maken!” Ik kijk haar aan. Malle lieve tienerdochter, die soms ineens zo volwassen uit de hoek kan komen.
“Nee,” zeg ik langzaam, “het is niet meer zo leuk als eerst. Er is zoveel vervelends gebeurd de afgelopen tijd en dat kan ik nog niet zo goed vergeten. Maar misschien komt het weer helemaal in orde. Dat hopen we in elk geval allebei.”
“Ik hoop het ook,” zegt ze.
“Maar ik vind Dick wel een sufferd hoor. Ik had niet gedacht dat ‘ie zo suf was dat ‘ie alles van die Carla zou geloven.”
“Nee, dat had ik ook niet gedacht,” zeg ik.
“Maar het is nu eenmaal gebeurd, en Manon, we laten er niet onze feestdagen door verknoeien. Ik heb zin in een leuke kerst en een heel vrolijke oudejaarsavond. En nu we het er toch over hebben, kun je niet eens de dozen met kerstspullen van de zolder halen? Dan kunnen we bijtijds samen wat nieuwe dingetjes kopen, als het nodig is.”
“Hè ja,” zegt ze. Ze staat op en loopt naar me toe. Slaat allebei haar armen om me heen.
“Ik vind het hartstikke jammer voor je, dat met Dick bedoel ik. Maar ik ben blij dat je niet heel erg verdrietig bent. Ik was bang dat je weer net zo zou worden als toen papa doodging.”
“Nee,” zeg ik zacht, “zo verdrietig als ik tóen was, zal ik nooit meer worden!”
Woensdag
“Kan ik mijn zakgeld krijgen?” zegt Bart. Hij leunt tegen het aanrecht en kijkt me een beetje onzeker aan.
“Is het nou al op?” vraag ik.
“Het is nog maar net het midden van de week. Wat doe je toch met je geld!” Hij haalt zijn schouders op.
“Ik geef al bijna niks uit als ik uitga,” zegt hij.
“Als we naar de disco gaan dan neem ik bijna niks. Andere jongens hebben veel meer zakgeld dan ik”
“Ja,” zeg ik, “en ze mogen méér, en ze gaan later naar bed en ze zien alle televisieprogramma’s en hun ouders vragen nooit of ze hun huiswerk af hebben. Ik ken het verhaal, Bart. Je hebt het slecht getroffen hier.”
“Ach,” zegt hij, en aan z’n gezicht zie ik dat hij allang de keuken uitgelopen zou zijn als hij niet op zijn zakgeld hoopte.
“Als ik je nu al je zakgeld van de volgende week geef, heb je dan niks. Wat schiet je er nou mee op, Bart!”
“Ik heb wat geleend van Thijs, en die wil het terug hebben,” zegt hij. Ik zucht.
“Heb je daar je hele zakgeld voor nodig, of is de helft genoeg,” vraag ik.
“De helft is wel goed,” zegt hij, en ik zie de hoop in zijn ogen.
“Goed,” zeg ik, “maar je moet het toch anders aan gaan pakken, want zo is het voor jou ook niet leuk!”
“Ja, mam,” zegt hij. Ik heb het gevoel dat ik tegen een muur sta te praten. Het kan hem gewoon niet schelen wat ik zeg, als hij maar krijgt wat hij hebben wil. Ik geef hem het geld en zie hem even later op zijn fiets de tuin uitrijden.
Vrijdag
“Zou je het heel erg vinden om tot het einde van de maand hele dagen te werken?” vraagt Evelyn. Eerlijk gezegd zou ik het liever niet doen. Ik vind hetjuist in deze feestmaand, prettig om alles in orde te hebben als Bart en Manon uit school komen. Samen theedrinken, een beetje praten, nog even met Dinky lopen en dan gaan koken. Het niet bepaald opzienbarende bestaan van een moeder en huisvrouw. Maar ik zie dat Evelyn het werk onmogelijk alleen af kan. Het lijkt wel alsof iedereen nieuwe kleren wil hebben voor de feestdagen. Dus zeg ik opgewekt dat ik het prima vind, en aan Evelyns opgeluchte gezicht kan ik zien hoe blij ze is met mijn antwoord.
Zondag
“Lieve kind, vind je het heel erg als ik met Kerstmis niet kom eten?” zegt Robs moeder. Ze heeft haar bevende hand op de mijne gelegd en kijkt me verontschuldigend aan.
“Waarom niet, moeder?” vraag ik, “ik dacht dat je het altijd zo gezellig vond.”
Haar hand streelt de mijne.
“Ik zie er zo tegenop,” zegt ze dan.
“Ik begin echt te merken dat ik oud word. Ik ben zo gauw moe. En dan een hele avond met zoveel mensen aan tafel. En dan kan ik toch ook niet halverwege zeggen dat ik naar huis wil?”
“Maar we zullen je zo missen,” zeg ik en verbaas me erover dat ik me ineens zo verdrietig en verslagen voel.
“En we kunnen je toch naar huis brengen wanneer je maar wilt? Of je kan boven in mijn slaapkamer een beetje rusten als het je te veel wordt.”
Ik hoor zelf hoe smekend mijn stem klinkt. Het komt dan ook hard aan. De eerste keer sinds ik me kan herinneren dat ze er niet bij zal zijn met Kerstmis. Want dat haar besluit vaststaat, is duidelijk. En Robs moeder kennende komt ze daar ook niet meer op terug. Ze schudt dan ook vriendelijk haar hoofd.
“Nee, Anne-Wil, het is echt beter als ik niet kom.”
Ik zucht en kijk even van haar weg. Door wat ze nu zegt word ik er ineens mee geconfronteerd dat ze er op een dag niet meer zal zijn. Een gedachte die ik tot nu toe geweigerd heb onder ogen te zien. Bij haar heb ik altijd het gevoel dat Rob nog een beetje bij me is. Zolang zijn moeder nog leeft, is hij niet helemaal weg.
“Lieverdje, zo erg is het toch ook weer niet!” zegt Robs moeder zacht. Maar als we elkaar aankijken zie ik aan haar ogen dat ze zich net zo verdrietig voelt als ik.
“Maar dan kom je toch in elk geval wel ‘s middags?” zeg ik.
“Dan drinken we met z’n allen gezellig thee en als je moe wordt breng ik je naar huis.”
“Dat wil ik heel graag,” zegt ze.
“Ik moet er niet aan denken om jullie helemaal niet te zien met Kerstmis.”
“Daar moeten wij ook niet aan denken,” zeg ik zacht.
Dinsdag
“Mam, we gaan vanavond toch zeker de boom optuigen?” zegt Manon. Ze staat op het punt om naar Sandra te gaan, haar jas al aan. Een beker warme thee tussen haar handen.
“Lijkt me een goed idee,” zeg ik.
“Gezellig,” zucht Manon. Ze geeft me een zoen en stapt de keuken uit. Ik kijk om me heen. Wat een bende. Ik had vanochtend geen tijd om iets op te ruimen voordat ik naar de boetiek ging. En nu moet ik eigenlijk dringend boodschappen doen. Ik zet de ontbijtbod haastig op het aanrecht, terwijl Dinky wat mistroostig naar me zit te kijken. Die weet dat hij de komende uren alleen zal zijn. Even later zit ik op de fiets, mijn sjaal onder mijn kin geknoopt en mijn ogen dichtgeknepen tegen de koude winterwind.
Woensdag
Ik heb mijn schoenen uitgedaan en zit met een kop thee op de bank, m’n benen uitgestrekt. Het lijkt wel alsof ik elke dag vermoeider thuis kom van mijn werk. Maar voor Evelyn zijn het gouden tijden. In geen jaren heeft ze zo’n omzet gehad als deze decembermaand. Ik merk dat mijn ogen dichtvallen. Hè, wat zou het heerlijk zijn om nu even een beetje te slapen. Het is zo heerlijk warm en gezellig. Er zijn maar een paar schemerlampen aan, verder is de kamer verlicht door de elektrische kaarsjes in de kerstboom. Ik ruik de geur van vers groen. Wat voel ik me ineens heerlijk ontspannen. Ik schrik wakker als Manon de kamer binnenkomt.
“Mam, lig je te slapen? Je bent toch niet ziek?”
“Nee hoor,” zeg ik, terwijl ik overeind kom.
“Gewoon als een oud besje ingedommeld.”
“Nou ja,” zegt ze luchtig, “je bent toch ook eigenlijk een oud besje?” En ze strijkt me liefkozend over mijn haren.
“Waar is Bart,” vraag ik.
“Weet ik niet. Die is een half uur geleden weggegaan.”
“O,” zeg ik. Het bevalt me niet, zoals Bart de laatste tijd telkens weer bijna stiekem verdwijnt zonder te zeggen waar hij naar toe gaat. En als ik achteraf vraag waar hij is geweest doet hij er vaag en nogal humeurig over. Zijn ‘waar bemoei je je mee-houding’ is één van de dingen waar ik het komende jaar iets aan wil doen. Niet nu, denk ik en ik weet dat het niet erg flink is van me. Maar ik wil in deze periode van feestelijkheden niet die loodzware stemming van een verongelijkte Bart om me heen hebben. Ik heb de afgelopen tijd genoeg vervelende toestanden meegemaakt. Waar ik nu behoefte aan heb is gezelligheid.
“Wat is er met je, mam?” vraagt Manon.
“Je kijkt zo raar.”
“Niets,” zeg ik.
“Zal ik verse thee zetten? En wil je er misschien een stuk gevulde speculaas bij?”
Vrijdag
“Komen jullie op eerste kerstdag koffie bij me drinken?” vraagt Ellen.
“We hebben verder helemaal geen plannen en ik vind het zo leuk voor Sandra als er tenminste een paar mensen komen met de kerst.”
“Het lijkt me heel gezellig,” zeg ik.
“Maar vind je het niet leuk om op tweede kerstdag bij ons te eten?” Ze kijkt me onderzoekend aan.
“Meen je dat?”
“Ellen, doe niet zo mal. Anders zou ik het toch niet vragen!” Ik zie hoe haar ogen zich met tranen vullen.
“Ellen, wat is er met je?” zeg ik verschrikt. Ze veegt driftig over haar gezicht.
“Ach, laat maar. Ik weet het zelf ook niet. Ik voel me de laatste tijd een beetje moedeloos. Toen Ben en ik uit elkaar gingen dacht ik dat ik wel gauw weer een andere man zou ontmoeten. Ik heb er nooit rekening mee gehouden dat ik alleen zou blijven. En nu is het toch gebeurd. En ik haat het om alleen te zijn.”
“Je bent niet alleen, je hebt Sandra,” zeg ik. Het klinkt verwijtender dan ik bedoel.
“Hoe lang nog?” zegt ze.
“Sandra heeft ook steeds meer haar eigen leven. Wat moet die in een huis met alleen een moeder!”
“Als het ongezellig voor haar is met ‘alleen een moeder’ komt dat door jou!” zeg ik.
“Dingen worden niet vanzelf gezellig, daar moet je wat voor doen! Waarom heb je geen kerstboom? Waarom had je nog helemaal geen plannen gemaakt voor de kerst? Je weet toch dat je altijd welkom bent bij ons?” Ze knikt.
“Dat weet ik ook. Maar het kost me soms al te veel energie om de telefoon te pakken en jou op te bellen.”
“Ik laat ook veel te weinig van me horen,” zeg ik vol zelfverwijt.
“Terwijl ik het altijd zo leuk vind om jou te zien.”
“Echt waar?” zegt Ellen.
“Natuurlijk, mal mens,” zeg ik, “echt waar!”
Zaterdag
“Wat is het toch altijd gezellig bij jou,” zegt mijn moeder. Ze kijkt tevreden om zich heen, terwijl ze in haar thee roert.
“We hadden vroeger thuis ook altijd een kerstboom. Weet je nog, Anne-Wil?”
“Natuurlijk weet ik het nog,” zeg ik.
“En als je goed kijkt zie je nog allemaal kerstspulletjes van thuis in de boom hangen die je me hebt gegeven toen je ging verhuizen.”
“Ja, toen was het voorgoed voorbij,” zet ze en ik zie tranen in haar ogen.
“We hebben het nu heel wat makkelijker dan de laatste jaren thuis,” zegt mijn vader, die niets erger vindt dan wat hij ‘sentimenteel gepraat’ noemt.
“We hebben geluk gehad dat we zo goed terecht zijn gekomen.”
“Opa,” zeg Manon, “vertel nog eens van die keer dat mam door het ijs zakte.”
“Vader, als-je-blieft!” zeg ik.
“Nee opa, vertellen hoor!” zegt Bart.
“Dan ga ik nieuwe thee zetten,” zeg ik en verdwijn naar de keuken. Binnen hoor ik vader zijn keel schrapen. Je kunt hem geen groter plezier doen dan naar verhalen van vroeger vragen. En de kinderen weten het en maken er gebruik van om elk moeilijk moment met een vraag naar vroeger om te buigen tot iets leuks. Als ik weer naar binnen ga met de thee kom ik Bart tegen.
“Ik ga nog even weg, mam.”
Ik kijk hem verbaasd aan.
“Weg? Oma en opa zijn er nog geen uur. Waar kan je niet gewoon gezellig hier blijven?”
“lk heb met vrienden afgesproken,” zegt hij. Zijn gezicht heeft weer die afwerende ‘waar bemoei je je mee’—uitdrukking waar ik niet goed tegen kan.
“Bart…” zeg ik. Maar hij heeft zijn jas al van de kapstok gehaald en is op weg naar de keukendeur.
“Ik vind dit niet aardig, Bart!” zeg ik, maar de helft van de zin gaat verloren in het geluid van een dichtslaande keukendeur.
Maandag
“Mm, wat ruikt het heerlijk!” zegt Manon, “wat ben je aan het bakken?”
“Een tulband,” zeg ik, “en als ik nog heel veel energie over heb bak ik ook nog een rozijnenbrood.”
“Hè ja, mam,” zegt Manon, “en dan gaan we ervan eten als het nog warm is!”
“Natuurlijk,” zeg ik, “dat is nou juist het leuke ervan!” Ze gaat op de hoek van de keukentafel zitten, haar benen in een donkerblauwe legging gestoken, bungelen nonchalant heen en weer.
“Ik vind het hartstikke leuk, Kerstmis en zo!” zegt ze. Ik kijk naar de warme blos op haar gezicht en haar glanzende ogen.
“lk ook,” zeg ik, “ik vind het heerlijk!”
Dinsdag
Wat is het verschrikkelijk druk in het centrum. Het lijkt wel alsof iedereen tegelijk inkopen doet. Alles is versierd terwijl het ‘Stille nacht, heilige nacht’je in elke winkel tegemoet komt. Ik vind het jammer dat ik geen tijd heb om een beetje ontspannen mijn boodschappen te doen, maar het kan nou eenmaal niet anders. Het is in de boetiek te druk om even tussendoor weg te kunnen. Dus blijft er weinig meer over dan boodschappen doen aan het einde van de middag en op de avonden dat de winkels open zijn. In mijn hart vind ik dat Manon en vooral Bart meer zouden moeten doen. Ook weer een van die dingen die ik niet goed heb aangepakt en waarvan ik, nu ik het zelf zo druk heb, de wrange vruchten pluk. Op m’n lijstje ‘goede voornemens’ voor het komende jaar staan dit soort dingen bovenaan. Dat is het leuke van een nieuw jaar, dat je denkt van alles te kunnen veranderen, alleen maar omdat er een ander jaartal op de kalender staat…