Begin
Vrijdag
Nog even en het nieuwe jaar begint. Zoals elk jaar vind ik het vreemd dat tussen de ene dag en de andere een jaartal verschil zal liggen. En niet alleen dat. Eigenlijk gaat het veel verder. Het gevoel dat er een jaar is afgesloten met alles wat het heeft gebracht aan vreugde en verdriet. En de hoop dat het nieuwe jaar een kans is om dingen anders en beter te gaan doen. Niet voor niets dat zoveel mensen aan de lijn beginnen op 1 januari. Of gaan trimmen.
“In het nieuwe jaar wil ik een vriend-voor-altijd vinden,” zei Ellen gisteren tegen me. En allebei moesten we lachen, omdat het zo’n kinderlijke uitspraak was. Toch was het geen grapje.
“Ik zal zo blij zijn als dit jaar voorbij is,” zei ze eerder in het gesprek.
“Het is geen goed jaar voor me geweest. Die ellendige affaire met George, die m’n gedachten zo in beslag nam, dat ik voor mijn gevoel veel te weinig aandacht aan Sandra heb besteed. Die daar weer behoorlijk opstandig en lastig van werd. Géén goed jaar was het. Moet maar snel over zijn.”
Ik luisterde naar haar zonder veel te zeggen. Voor mij was het wél een goed jaar. Met Bart is het de laatste maanden van het jaar zoveel beter gegaan dan in het begin. We hebben een verrukkelijke vakantie gehad. Ik ben met Marijke naar Parijs geweest. En vooral: ik heb Dick ontmoet. Een ontmoeting waarvan ik nog geen idee heb waartoe die zal leiden, maar het heeft in elk geval een emotie in m’n leven gebracht, die ik heel lang heb moeten missen. Nee, het was voor mij eigenlijk een heel prettig jaar en heimelijk hoop ik dat het volgende jaar op dezelfde voet door zal gaan. Als ik bij Robs moeder langsga, die onmiddellijk een kaarsje aansteekt “want kind, wat is dit toch een heerlijk gezellige tijd,” voel ik me ingekapseld in haar warme hartelijkheid. Zoals ze daar zo heel tevreden in het bejaardentehuis zit. Haar kleine kamertje volgestouwd met meubeltjes van vroeger, zodat ze zich nauwelijks nog bewegen kan. En blij met alles wat ze heeft.
“Weet je wat me erg lijkt, kind? Als je in een verpleegtehuis moet. Niks meer zelf kunnen. Of dement worden en de hele dag zo’n beetje in je stoel hangen. Ook al schijn je het zelf niet te weten dat je dement bent. Maar toch…het is toch zeker een zegen dat ik op mijn leeftijd nog zo goed in orde ben?” En haar smalle hand met de levervlekken erop tast naar de onderkant van het houten tafeltje om het af te kloppen.
“Op mijn leeftijd zeggen dat het goed met m’n gezondheid gaat—ik lijk wel niet wijs,” zegt ze. Mijn eigen moeder is zoveel minder optimistisch. Ze heeft last van pijntjes, waarover ze erg ongerust wordt. Vader maakt het er niet beter op met zeggen dat het nou eenmaal bij de leeftijd hoort. En ook al zegt de dokter van het tehuis dat moeder prima in orde is, echt geruststellen doet het haar niet.
“Zo’n jonge dokter, wat weet die nou van ouwe mensen,” zegt ze afkeurend. Ze klaagt erover dat iedereen steeds maar jonger wordt. Als ik in de lach schiet, kijkt ze even beledigd, maar dan lacht ze mee.
“Nou ja, ik weet best dat het komt doordat ik steeds ouder word,” zegt ze dan.
“Maar toch…” Als vader me naar m’n fiets brengt, zegt hij: “Jij bent langzamerhand de enige die moeder nog kan laten lachen. Ze is altijd zo opgeknapt als jij bent geweest.”
En schuldbewust realiseer ik me dat ik veel minder vaak ga dan ik zou willen. Erger nog: veel minder vaak dan ik zou kunnen. Gelukkig dat Manon en Bart tussendoor nogal eens bij hen aanwippen. Even een kopje thee met een koekje halen. Om de een of andere reden zijn ze dol op de sfeer van vroeger, die er in hun kleine kamer hangt. Het theelichtje, de Jan Hagel-koekjes die ze thuis nooit krijgen en ook niet willen krijgen omdat het ‘oma-koekjes’zijn. Ik merk dat ik glimlach terwijl ik aan al deze dingen denk. Dan doe ik m’n jas aan om een eindje met Dinky te gaan lopen. Die is er in deze drukke decembermaand nogal bekaaid afgekomen wat wandelen betreft. Nog net even gelegenheid om het een beetje goed te maken.
Maandag
Ineens overvalt me het verlangen naar lente. Naar groen aan de bomen en bloemen in de tuin. Ik zie op tegen die lange sombere maanden die tussen nu en het voorjaar liggen. Tenzij…ik denk terug aan die twee jaren achter elkaar dat de elfstedentocht gereden werd. De strakblauwe hemel, de zon, overal mensen met schaatsen. Ik ben toen ook nog even op het ijs geweest met Manon en Bart. Manon bleef trouw bij me in de buurt terwijl ik stuntelde op m’n Friese doorlopers. Maar Bart hield het al direct voor gezien. Met een blik van: mam, ik hou écht van je, maar hiervoor schaam ik me dood! verdween hij naar een paar ijshockeyspelende vriendjes. Na een halfuur vond ik het zelf ook welletjes.
“Je bent te bang, mam,” zei Manon. En ze had gelijk. Ik moest er niet aan denken dat ik zou vallen en iets zou breken. Dat is misschien nog wel het meest vervelende van ouder worden, dat je overal direct de gevaren van ziet en dan gaat afwegen of je dat risico er wel voor over hebt. In elk geval stapte ik al gauw met m’n schaatsen onder de snelbinders op de fiets, vrolijk nagewuifd door Manon. Maar ook zonder schaatsen waren het heerlijke weken, met als enig nadeel het veel te vroeg in de knop komen van een aantal struiken in de tuin. Misleid door de warme zon dachten ze kennelijk dat het al lente was, waarna ze werden afgestraft door de strenge vorst. Ik zou er wat voor over hebben als we weer zo’n februarimaand zouden krijgen! Ik sta voor het raam en kijk naar de kale tuin. Bah, wat is er toch met me aan de hand dat ik ineens bijna zwaarmoedig over het weer sta te zeuren.
Dinsdag
De kinderen liggen al in bed en ik zit met Dinky aan m’n voeten de krant te lezen. Heerlijk, die laatste uurtjes voor het slapen gaan. Vaak wordt het later dan ik had gepland, maar ik geniet ook zo van de avonden; als de gordijnen de saaie wereld aan de andere kant van het raam buitensluiten en alles om me heen warm en gezellig is. Dan gaat de telefoon.
“Met Dick. Ik gokte erop dat je nog wakker zou zijn…” Even de bekende hartkloppingen en de vurige blos, maar dan ben ik al gauw verdiept in m’n gesprek. We hebben elkaar gezien in de kerstvakantie. Niet lang. Aan het einde van een ochtend een uurtje koffie gedronken samen, in het restaurant waar we vaker zijn geweest. Toen we afscheid namen in de winderige straat overviel me ineens een gevoel van eenzaamheid. Ik had hem zo graag wat langer willen zien. Kon ik hem maar thuis uitnodigen, maar ik durfde het niet aan met Bart. Geen idee hoe ik het aan moest pakken. En dan ineens zeg ik het. Dwars door het verhaal van Dick heen: “Ik zou het zo leuk vinden als je hier een keer zou komen eten. Maar ik weet niet hoe ik het aan Bart moet vertellen.”
Het is even stil aan de andere kant van de lijn en ik kan m’n tong wel afbijten. Had ik maar niks gezegd. Misschien heeft hij er niet de minste behoefte aan om hier met de kinderen erbij aan tafel te zitten. En dan ineens is z’n stem er weer.
“Ik zou het erg leuk vinden, als je me zou uitnodigen. En ik denk dat je toch een keer een beslissing moet nemen wat Bart betreft. Nu of later, het ziet ernaar uit dat hij toch een keer met mij geconfronteerd gaat worden.”
Ik laat de woorden tot me doordringen. Als hij werkelijk bedoelt wat ik denk dat hij bedoelt, bedoelt hij véél. Ik voel me verward als een schoolmeisje en stotter een nietszeggend antwoord. Tactvol verandert Dick van onderwerp en ik ben blij als ik tien minuten later de telefoon neer kan leggen en kan proberen wat orde te brengen in m’n verwarde gedachten.
Woensdag
“Je wordt met de dag mooier,” zegt Evelyn, terwijl ze me keurend aankijkt.
“Geen beter schoonheidsmiddel dan verliefd zijn.”
Ik bloos hevig, tot vreugde van Evelyn, die zo aanstekelijk om me begint te lachen dat ik niet anders kan dan meedoen.
Dinsdag
Ik loop met Bart door het winkelcentrum en af en toe kijk ik opzij, omdat ik dat lange slungelige aan hem zo leuk vind. De nonchalante manier waarop hij beweegt en de terloopse manier waarop hij heel even de meisjes die we tegenkomen bekijkt. Het is duidelijk dat hij een man-van-de-wereld-act opvoert, maar als we een meisje tegenkomen dat hem hartelijk groet, bloost hij dieprood. Waarna hij snel en onverschillig tegen me zegt: “Stom kind is dat…niks aan!” Ik heb hem een trui beloofd en wetend hoe moeilijk hij is met kleren uitkiezen, heb ik er een paar uur voor uitgetrokken. Pas na vier winkels ziet hij iets dat hem bevalt, natuurlijk duurder dan ik had gehoopt. Maar de trui staat hem zo goed dat ik ‘vooruit dan maar’ zeg. Met Bart dolblij naast me loop ik even later weer op straat. En dan zie ik hem. Dick, met een aantrekkelijke vrouw naast zich. Opgewekt pratend en zich naar haar over-buigend als ze iets vertelt. Het voelt alsof er een loodzwaar gewicht op m’n schouders wordt gelegd. Naast me praat Bart opgewekt door en het valt hem kennelijk niet op dat ik nauwelijks en met veel moeite antwoord geef. Gelukkig maar dat ik niet met Manon ben, denk ik, want die heeft het altijd binnen de seconde door als er iets met me is. De hele weg naar huis, fietsend tegen de koude winterwind in, zie ik ze weer voor me. Dick met die jonge vrouw. Zo vrolijk en vertrouwd met elkaar. Hoe kan ik gedacht hebben dat hij iets speciaals voor mij voelde? Fantasieën waren het, veroorzaakt door het zo lang alleen zijn. Dromen spinnen om de eerste man die aardig voor me is.
“Wat is er mam?” vraagt Manon als ze de keuken binnenkomt, terwijl ik sta te koken.
“Verschrikkelijke hoofdpijn,” zeg ik. En bezorgd haalt ze een aspirientje voor me uit het medicijnkastje.
Woensdag
“Mannen zijn allemaal hetzelfde,” zegt Ellen somber. We drinken koffie bij haar. Sandra zit boven huiswerk te maken, zoals Manon en Bart het, hoop ik, thuis doen. Ik had zo’n behoefte om m’n hart uit te storten dat ik het niet meer uithield thuis. Ellen gebeld, fiets gepakt en naar haar toegereden. De koffie stond al klaar toen ik binnenkwam.
“Lieverd, wat is er met je?” en daar kwamen de tranen al, gevolgd door een verward verhaal.
“Ik wil niet geloven dat ze allemaal hetzelfde zijn,” zeg ik koppig door m’n tranen heen.
“Ze zfjn ook niet allemaal hetzelfde. Rob was niet zo.”
“Rob was een uitzondering,” zegt Ellen.
“Maar oké, laat ik dan zeggen dat de meeste mannen zo zijn. Ze vallen voor een leuke vrouw, maar een andere leuke vrouw willen ze ook niet laten lopen. Dat was met Ben zo en met George was het precies hetzelfde. Thuis een aantrekkelijke vrouw, maar ik moest er ook nog bij. Egoïstische hebberds zijn het! Alles voor henzelf en nooit bedenken hoe een vrouw zich voelt.”
“Dick leek heel anders,” zeg ik.
“En nu weet je wel beter,” zegt Ellen. Ik droog m’n tranen. Weet ik echt wel beter? Ik denk aan de telefoongesprekken met hem. Aan de keren dat we samen in het restaurant hebben gezeten. Opmerkingen van hem, die suggereerden dat er tussen ons méér mogelijk was dan vriendschap. Dat kan ik me toch niet allemaal hebben verbeeld. Maar dan zie ik hem weer voor me zoals ik hem in het winkelcentrum tegenkwam en het loodzware gevoel in m’n maag is er weer. Ik ga vroeg naar huis. Fiets verslagen door het donker. Als ik Dinky uitlaat, zijn in de meeste huizen de lichten al uit. Ik voel me alsof ik iets heel dierbaars kwijt ben geraakt. Een ander verdriet dan toen Rob uit ons leven verdween, maar evengoed voelt het als een diep verdriet.
Vrijdag
Manon is met Sandra en een stel klasgenootjes naar een disco.
“Twaalf uur thuis,” heb ik gezegd en na een blik op m’n gezicht heeft ze het zonder morren geaccepteerd. Bart is met een vriendje op stap. Ik zit de krant te lezen zonder dat er iets tot me doordringt. Dan om kwart voor elf gaat de telefoon. Ik zit doodstil rechtop. Dat het Dick is die belt, weet ik bijna zeker. Ik kijk naar het toestel tot het ophoudt met rinkelen.
Zondag
Jaap en Manneke hebben bij ons gegeten. Een gezellige ontspannen avond, zodat ik voor het eerst sinds zeven dagen even dat zware gevoel in mijn maag kwijt ben. Toch heeft Manneke, scherpzinnig als ze is, in de gaten dat er iets met me aan de hand is. Als ze met een stapel borden de keuken binnenkomt, zegt ze: “Het gaat toch wel goed met je?” Ik zeg ‘ja’ en merk dat ik als een kind bevestigend met m’n hoofd sta te knikken. Het overtuigt haar totaal niet, zie ik. Maar ze laat het er verder bij. Ze zegt alleen, terwijl ze met een dampende dekschaal de keuken uitloopt: “Je weet dat je altijd bij me terecht kunt…” Ja Manneke, ik weet het. En het geeft me een warm gevoel, dat ik mensen om me heen heb op wie ik kan rekenen.
Dinsdag
Er zijn vandaag weinig klanten geweest. Evelyn en ik zitten met thee in het kleine keukentje achter de boetiek.
“Waarom vertel je het niet gewoon,” zegt ze.
“Ik zie toch dat er iets met je is! Mens, stort je hart uit, dat lucht tenminste op!” En voordat ik het weet vertel ik het. Dat ik Dick heb gezien, met een jonge vrouw. Als ik klaar ben met praten, kijkt ze me zwijgend aan.
“En verder?” vraagt ze.
“Niks verder,” zeg ik.
“Hij heeft gebeld, op een avond laat. Tenminste ik denk dat hij het was, want er is niemand anders die op die tijd belt.”
“En wat zei hij?” vraagt Evelyn.
“Niks. Ik bedoel, ik heb niet opgenomen.”
“O,” zegt ze en blijft me aankijken, nadenkend en een beetje verbaasd.
“Dus je ziet hem met iemand anders en daarom moet elk contact verbroken worden?” zegt ze dan.
“Wat moet ik anders?” vraag ik.
“O,” zegt ze kalm, “er zijn echt een heleboel mogelijkheden op dit gebied. Maar de allerbelangrijkste is: zeker weten waaróp je reageert voordat je reageert.”
“Wat bedoel je daar nou weer mee,” zeg ik.
“Ik bedoel ermee dat je eigenlijk totaal niets weet van hem. Niet meer dan wat je gezien hebt. Dat hij naast een vrouw liep en kennelijk goed met haar op kon schieten. Maar wie was ze? En wat is hun relatie? Ze kan een goeie vriendin zijn. Een nichtje. Een zusje. Of iemand met wie hij een relatie heeft, terwijl hij kennelijk ook erg in jou is geïnteresseerd. Maar heeft hij je ooit wat beloofd? Toegezegd? Wat voor reden heb je om ineens niet meer met hem te willen praten? Stel dat hij dat zou vragen aan je, wat zou je dan moeten zeggen: “Ik praat niet meer met je, want je liep met een vrouw door het winkelcentrum!” Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik zou me toch een beetje generen voor zo’n antwoord.”
Ze zwijgt en ik kijk haar aan, met een vurige blos op m’n gezicht, terwijl m’n hart als een bezetene klopt. Wat klinkt het logisch en vanzelfsprekend wat ze zegt en wat lijk ik ouderwets met mijn opvattingen en ideeën over Het Leven.
“Weet je,” zegt Evelyn terwijl ze thee inschenkt.
“Natuurlijk heb je het recht om je heel star op te stellen in je leven. Maar het betekent wel dat een man zo verschrikkelijk perfect moet zijn om jouw goedkeuring weg te dragen, dat het bijna niet mogelijk is dat je zo iemand ontmoet.”
“Rob was…niet perfect, maar hij zat wel goed in elkaar op de punten die belangrijk voor me waren,” zeg ik.
“Hoe weet je dat Dick niet goed in elkaar zit?” vraagt Evelyn kalm.
“Omdat hij met een vrouw op straat liep? Anne-Wil, in ‘s hemelsnaam, kom een beetje met je beide benen op de grond.”
En dan gaat de winkeldeur open en stappen er drie vriendinnen binnen, die met hun druk gepraat en gelach de ruimte vullen. Ik ben blij dat ik even de onderzoekende ogen van Evelyn kan ontvluchten.
Donderdag
Ik merk dat ik erop zit te wachten. Het geluid van de telefoon op dit late uur waarop Dick wel vaker belde. Voor mezelf heb ik het besluit genomen om op te nemen als hij belt, ook al weet ik dat ik doodzenuwachtig zal zijn. Maar het verhaal van Evelyn heeft indruk op me gemaakt. Erover nadenkend kan ik niet anders dan haar gelijk geven. Ik heb veel te haastig conclusies getrokken. En nu wil ik niets liever dan dat hij belt, maar de telefoon blijft zwijgen en treurig stap ik veel te laat mijn bed in.
Zondag
Ik heb het koud. Een schrale winterwind jaagt over de hei. In de verte zie ik Dinky blij spelen met een paar andere honden. Nergens last van. Heerlijk, zo’n vacht waardoor je het ook met dit weer lekker warm hebt. Ik heb m’n handen met wollen handschoenen diep in de zakken van mijn jas gestopt. Sjaal om m’n hals. En nog loop ik te kleumen. Het lijkt wel alsof die wind overal dwars doorheen gaat. Naast me hoor ik Bart lachen. Ik kijk opzij in z’n vrolijke jongensgezicht met felrode wangen.
“Mam, je loopt erbij als een heel oud vrouwtje,” zegt hij.
“Mm,” zeg ik, “ik weet niet hoe ik dat vind.”
“Nou, het is gewoon zo, mam,” zegt hij.
“Je bent echt een koukleum, hè? Ik gelukkig niet. Dus dat heb ik niet van jou. Kon pap goed tegen de kou?”
“Ja,” zeg ik en zie het weer voor me. Rob en ik op het ijs. Hij een veel beter schaatser dan ik, maar met een engelengeduld in het vastmaken van m’n steeds weer loszittende schaatsen en het wrijven van m’n koude handen. Later, toen we verloofd waren en nog weer later ging hij met vrienden lange schaatstochten maken. Met mij trok hij af en toe wat baantjes op de vijver in het bos. Meer voor de gezelligheid dan dat er écht iets aan was voor hem. En de kinderen leerde hij perfect schaatsen.
“Hij liep nog in z’n overhemd als iedereen al lang een trui aan had,” zeg ik.
“En altijd moest ‘s nachts het slaapkamerraam wijd open. Anders kreeg hij het benauwd. Vreselijk vond ik dat ‘s winters! Opstaan in zo’n ijskoude kamer, waar het volgens mij op het vriespunt was. Ik ben meer voor de hele dag luchten en dan ‘s nachts het raam dicht.”
Bart lacht weer. Ik kijk opnieuw opzij en zeg: “Bart, je bent zo vrolijk, is er iets leuks gebeurd met je?”
“Nou,” zegt hij ineens verlegen, “dat is eigenlijk waarom ik mee wou wandelen. Ik moet je wat vertellen. Ik bedoel…ik heb een vriendin, mam.”
“Een vriendin?” zeg ik.
“Vertel eens. Is ze leuk?”
“Nee,” zegt hij, “ze is verschrikkelijk, daarom ga ik met haar.”
Nu is het mijn beurt om in de lach te schieten.
“Sorry Bart, natuurlijk is ze leuk, maar ik ben zo nieuwsgierig. Vertél eens iets over haar.”
En dat doet hij. Eerst een beetje hakkelend, maar dan steeds enthousiaster. Ze zit bij hem in de klas. Kan goed leren. Kan eigenlijk alles goed. Sport, tennissen. Boel vriendinnen. Jongens achter haar aan. Hij vond haar wel leuk, maar dacht dat hij geen kans maakte. Toen merkte hij dat ze ook wel wat voor hém voelde. En zo is het gekomen.
“Breng haar eens mee,” zeg ik, “volgende week zaterdag. Bak ik pannenkoeken voor jullie. Of vind je dat kinderachtig?”
“Nee,” zegt hij, “dat is toch gewoon lekker!” En fluitend loopt hij verder naast me.
Dinsdag
Waarom belt hij niet meer? Hij kan toch niet weten dat ik hem gezien heb en dat ik daarom de telefoon een keer niet opnam? Wat kan de reden zijn van dit zwijgen? Of is het tóch een vriendin geweest met wie hij door het winkelcentrum liep? Iemand om wie hij zoveel is gaan geven dat er voor mij geen plaats meer is. Evelyn heeft gelijk, hij heeft nooit iets beloofd. Dus kan ik hem niets kwalijk nemen en dat doe ik ook niet. Er is alleen maar dat vage schrijnende gevoel van teleurstelling en een beetje verdriet.
Woensdag
“Mag ik Manon even?” klinkt de heldere stem van Sandra.
“Manon? Die is toch bij jou?” zeg ik verbaasd.
“Ze is al meer dan een uur van huis. Jullie hadden toch afgesproken?” Het is even stil aan de andere kant van de lijn. Dan klinkt Sandra’s stem gehaast.
“O ja…ik weet het alweer, we zouden, geloof ik, naar een andere vriendin gaan. Dank u wel. Dag mevrouw!” En ze heeft neergelegd voordat ik iets kan zeggen. Ik leg de telefoon neer en ga op de bank zitten. Hier klopt iets niet, dat is zeker. Sandra heeft geprobeerd de situatie te redden voor Manon, maar het is duidelijk dat ze van niets wist. Dus heeft Manon gelogen toen ze zei dat ze naar Sandra ging. Gelogen, maar waarom? Waar is ze dan? Ik voel me verslagen, terwijl ik op de bank zit en wacht tot Manon thuiskomt. En voor het eerst in tijden denk ik weer: O Rob, was je maar hier…
Zondag
We zitten aan het ontbijt. Een paar schemerlampen aan. Buiten is het bijtend koud, heb ik gemerkt toen ik een ommetje met Dinky liep. M’n kraag omhoog, dikke sjaal om en toch nog lopen rillen.
“Wat gaan jullie vandaag doen?” vraag ik.
“Proefwerk morgen,” zegt Bart, “en ik wilde vanmiddag nog even naar oom Jaap en tante Manneke.”
“En jij, Manon?” Manon kijkt me over de ontbijttafel aan en ontwijkt dan snel weer m’n ogen.
“Gewoon. Huiswerk maken,” zegt ze. Na de afgelopen woensdag, toen ze met een smoesje de deur uitging, is het niet meer ‘gewoon’ geweest tussen ons. Ik heb er die avond, toen ze thuiskwam, met haar over gepraat. Haar schrik toen ze merkte dat ik haar leugentje had ontdekt, was bijna aandoenlijk.
“O mam!”en daar waren de tranen al.
“Maar wat heb je dan gedaan?” vroeg ik. Door haar gestamel en gesnik heen ving ik ‘snackbar’ op.
“Snackbar?” herhaalde ik, verbijsterd. En toen kwam, met horten en stoten, het verhaal.
“Ja, een groepje uit de klas gaat vaak ‘s-avonds nog even langs de snackbar. Gewoon, een kroket eten of zoiets. En één van de jongens die daar ook altijd komt…Nou ja, mam, daar bén ik op. En hij ook op mij, geloof ik. Nou en daarom wilde ik er zo graag naartoe. Want op school is altijd maar zo kort tijd, de pauze, of een tussenuur.”
“Maar waarom heb je dan niet gewoon gezegd, dat je naar die snackbar wilde?!” vroeg ik. En Manon schoot overeind, met een plotseling opkomende boosheid.
“Alsof ik dan zou mogen. Nou, dat zou ik wel eens willen meemaken. Dat jij het goed vindt dat ik ‘s-avonds naar een snackbar ga! Je zegt toch altijd dat je het ongezond eten vindt? En ‘s-avonds mag ik toch al bijna niks. Ja, af en toe naar Sandra. Andere meisjes van de klas mogen veel meer. Ik mag nooit iets…Nooit. Nooit!” En weg was ze, luid snikkend naar boven.
“Wat is hier aan de hand?” vroeg Bart, die net beneden kwam. Ik vertelde het hem in het kort.
“Nou mam, eerlijk gezegd, ze mag ook niet veel van je,” zei Bart goedmoedig. En dat kwam nog het allerhardst aan. Terwijl ik denk dat ik een moderne moeder ben die met haar tijd meegaat, word ik door m’n kinderen gezien als iemand van wie je bijna niks mag. Dat is waar ik nu al dagen mee rondloop. Het knagende gevoel dat ik het niet goed aanpak, met Manon en Bart. En dat ik hen, door me zo streng op te stellen, van me verwijder.
Donderdag
Dit keer ben ik er totaal niet op bedacht. Ik heb net m’n fiets in het schuurtje gezet en theewater opgezet als de telefoon gaat.
“Hallo Anne-Wil!” Z’n stem klinkt opgewekt, maar mijn hart staat even stil en begint dan in razend tempo te kloppen.
“Ik ben een paar weken met vakantie geweest,” zegt hij, “ik heb je nog gebeld voordat ik wegging, maar je was er niet. Jammer, want ik had je graag nog even gesproken. Heb je mijn kaarten gekregen?”
“Nee,” zeg ik.
“Waar ben je geweest?” Hij lacht.
“O, heel ver weg. New York. Daar woont m’n zusje. Ze was eerst een paar weken hier en toen zijn we samen naar haar huis gegaan. Handig hoor, een zus in het buitenland. Dan zie je nog eens wat!”
“Ja,” zeg ik, “lijkt me enig!” De gedachten razen door me heen. Zusje…vakantie…dus Evelyn had gelijk. Er was gewoon niets aan de hand. Ik heb de neiging om hard te lachen, zo opgelucht voel ik me. Dan hoor ik hem vragen of ik zin heb om vanavond met hem te gaan eten.
“Vanavond?” herhaal ik.
“Maar de kinderen…” Hij lacht.
“Als je écht wilt, kun je toch wel wat bedenken?”
“Ja,” zeg ik verward. En hoor mezelf een tijd afspreken. Een halfuur later zijn de kinderen thuis.
“Jongens,” zeg ik, als we samen theedrinken.
“Kunnen jullie vanavond zelf je eten klaarmaken? Er is nog van gisteren. Ik heb een afspraak vanavond, om uit eten te gaan.”
“Mam, wat leuk voor je!” zegt Manon enthousiast.
“Met wie?”
“Ja, met wie?” vraagt Bart.
Ik haal diep adem.
“Met iemand die ik al een tijdje ken en met wie ik heel gezellig kan praten.”
“Een man?” roepen Bart en Manon tegelijk.
“Ja,” zeg ik, “een man!”
Zondag
Bart ontwijkt me een beetje, dat is duidelijk. Hij weet niet wat hij met de situatie aan moet. Zijn moeder die af en toe een afspraak heeft met een meneer. En dan ook nog een meneer die eenjaar lang z’n klassenleraar is geweest. Want dat heb ik er in één moeite maar bij verteld. Manon vond het voornamelijk een spannend verhaal.
“Goh mam, een afspraakje, wat leuk!” Maar Bart ziet het anders. Op het moment dat ik het vertel, zegt hij niet veel. Maar de volgende dag, als ik aan het koken ben, komt hij bij me in de keuken.
“Je kunt het niet maken, mam!” zegt hij. Ik weet onmiddellijk wat hij bedoelt.
“Waarom niet, Bart?” vraag ik en kijk hem aan. Hij wendt z’n ogen af en zegt: “Voor papa niet. Je was toch gelukkig met hem. Hoe kun je dan nu met een ander…” Ik veeg m’n handen af aan de keukenhanddoek.
“Bart, papa is er al heel lang niet meer.”
“Daarom moet je hem toch niet verraden!” barst hij uit.
“Nee,” zeg ik.
“Maar…” Bart luistert al niet meer. Is in een paar stappen bij de keukendeur, die hij met een klap achter zich dichtslaat.
Als we even later aan tafel zitten, zegt hij niks. Manon doet een paar pogingen tot een gesprek en geeft het dan ook maar op. En zelf kan ik het even niet opbrengen om de gezellige moeder te zijn. Mijn gedachten zijn nog zo vol van de avond ervoor. Het weerzien met Dick. Hem aankijken en heel zeker weten dat hij een man is die ik naast me zou willen hebben. En daar doorheen de verwarring om het gesprek dat ik net tevoren thuis had gehad, toen ik de kinderen vertelde van deze afspraak.
“Ja, vooral Bart zal er best moeite mee hebben,” zegt Dick, als ik het vertel.
“Maar toch is het beter. Het hoort niet bij je om te liegen en hoe langer je het verzwijgt, hoe moeilijker het wordt om het alsnog te vertellen. Dan geef je toe dat je ze al die tijd om de tuin hebt geleid. Maar makkelijk zal Bart het niet accepteren, denk ik.”
Terwijl we met elkaar praten, overvalt me een gevoel van vreugde, omdat het zo heerlijk is om met een andere volwassene over mijn problemen te kunnen praten. Vooral als die andere volwassene Dick is, die met aandachtige ogen naar me zit te luisteren. In één moeite door heb ik ook het verhaal van Manon en de snackbar verteld. Hij glimlacht terwijl ik praat.
“Ja, ik ken die snackbar wel,” zegt hij.
“Echt een ontmoetingspunt voor de leerlingen van onze school. Ik heb nooit gemerkt dat er vervelende dingen gebeuren. En misschien…” hij aarzelt even, “misschien heb je Manon inderdaad wel wat erg kort gehouden.”
“Daar hadden we toch over kunnen praten,” zeg ik. Hij kijkt me aan en ik voel dat ik bloos.
“Oké,” zeg ik, “je hebt gelijk. Als ze erover had gepraat, zou ik het verboden hebben. Maar wat moet ik nu?”
“Vragen of ze voortaan gewoon wil vertellen waar ze ‘s-avonds naartoe gaat,” zegt hij.
“Het is namelijk heel vervelend als je haar niet kunt bereiken, omdat je niet weet waar ze is. En spreek af hoe laat ze thuis moet zijn. Ze zal trouwens toch niet elke avond weg willen?”
“Geen idee,” zeg ik, ineens neerslachtig. Hij legt zijn hand op de mijne.
“Niet zo somber,” zegt hij, “je hebt leuke kinderen. Je hoeft je echt niet zó bezorgd te maken!”
Woensdag
We praten bijna elke avond met elkaar aan de telefoon.
“Weet je dat fk ook opgebeld kan worden?” zei Dick gisteravond. Dus heb ik vanavond de moed bij elkaar geraapt en bel ik hem. Hij klinkt blij verrast.
“Deze datum moet ik noteren,” zegt hij, “de eerste keer dat je mij belt!”
“En de eerste keer dat ik je uitnodig,” zeg ik.
“Kom je zondagavond bij ons eten?”
“Wat een leuk idee,” zegt hij.
“Ik kom graag!”
Donderdag
“Mijn oude klassenleraar komt hier eten?” roept Bart.
“Als je maar weet dat ik er dan niet ben. Ik ga wel bij tante Manneke en oom Jaap logeren.”
“Geen sprake van,” zeg ik, “je blijft gewoon thuis en je gedraagt je normaal.”
Hij kijkt me woedend aan, met een begin van tranen in z’n ogen.
“O, ik wou dat ik hier niet woonde,” zegt hij dan en rent de trap op naar z’n kamer.
Zondag
Het is laat. Dick is allang weer naar huis. Ik heb de vaat gedaan toen de kinderen al in bed lagen.
“Ik ben fantastisch in afdrogen,” zei Dick.
“Mam, zal ik het even voor je doen,” bood Manon aan. Maar ik wilde liever nog even met z’n allen koffiedrinken.
“Ik vind het echt niet erg om het straks alleen te doen,” zei ik. En dat was ook zo. Na wat ik toch een spannende en inspannende avond vond, was het heerlijk om even met iets overzichtelijks als een afwas bezig te zijn. Natuurlijk liep ik de hele dag rond met een gevoel in mijn maag alsof ik in een kermisattractie zat. Natuurlijk begon ik veel te vroeg met de voorbereidingen van het eten. Natuurlijk had ik al rode blosjes op m’n wangen voordat de deurbel ging. Bart had zich de hele dag onzichtbaar gemaakt. Na het ontbijt, waarbij hij zwijgend en met een nors gezicht maar één boterham at, ging hij huiswerk maken. Toen naar een vriendje. Toen naar Jaap en Hanneke. Ik zei niet: “Ach Bart, vertel nog even niets over vanavond…”
Natuurlijk zou hij erover praten, het zat hem duidelijk zo hoog. Maar ik had het liever zelf verteld aan Jaap en Manneke. Om vijf uur was hij weer thuis.
“Nou, wanneer komt die man eigenlijk?” zei hij agressief.
“Straks,” zei ik, “hij kan er elk moment zijn. Je vond hem toch altijd aardig?”
“Ja, als klassen-leraar,” zei Bart, “maar niet als vader. Ik heb al een vader.”
Ik keek hem aan.
“Bart, hij komt gewoon vanavond bij ons eten. Niet wonen!”
“Jaja,” zei hij, “hij komt hier zeker eten omdat hij zo’n hekel aan je heeft.”
“Nee,” zei ik, “hij komt hier eten omdat hij mij aardig vindt en ik hem.”
“Je doet maar,” zei hij en liep de kamer uit. Maar toen Dick eenmaal achter een glas sherry in de kamer zat, kwam Bart binnen zonder een spoor van humeurigheid. Tot m’n verbazing zag ik dat hij zelfs een beetje verlegen was. Maar dat was binnen een paar minuten voorbij. Ik had altijd al het gevoel dat Dick goed met kinderen om kan gaan. Nu zag ik het met eigen ogen. Een hartelijke groet, een grapje, een serieuze vraag waarna hij aandachtig naar Barts antwoord luisterde en hij had Bart al helemaal voor zich gewonnen. Aan de andere kant zat Manon al even opgewekt aan het gesprek mee te doen. Ik voelde de spanning verdwijnen, toen ik naar die drie keek. We zouden gewoon een gezellige avond hebben met z’n vieren. Niets om me zenuwachtig over te maken! En zo ging het ook. In geen tijden is er zo gelachen aan tafel als deze avond. En nu Dick weg is en de kinderen naar bed, dringt tot me door dat het ook een heel belangrijke avond voor me is geweest. Want ik ben zonder het te merken de grens overgegleden die ‘verliefdheid’scheidt van ‘houden van’.
Dinsdag
“Is het nou eigenlijk ‘aan’tussen hem en jou?” vraagt Bart als we aan tafel zitten. Ik schrik van z’n vraag en voel een blos opkomen.
“O, ze bloost. Mama bloost!” roept Manon verheugd.
“Nee,” zeg ik, “het is niet aan.”
“Zou je dat wel willen, mam?” vraagt Manon.
“O, jongens alsjeblieft, laat me…” zeg ik wanhopig. Bart en Manon kijken elkaar veelbetekenend aan.
“Zie je nou wel, mam, hoe vervelend het is als mensen van alles willen weten als je op iemand bent!” zegt Bart dan. Ik kijk hem verbaasd aan.
“Je hebt gelijk,” zeg ik.
“Dat is echt héél vervelend. Ik zal eraan denken!”
Donderdag
“Wanneer kom je nou eens bij mij eten?” vraagt Dick.
“Of heb je daar iets tegen?”
“Nee,” zeg ik, “ik er niets tegen. Maar dan moeten de kinderen alleen eten en dat gebeurt eigenlijk nooit.”
Hij lacht, z’n stem klinkt warm en vriendelijk door de telefoon.
“Wedden dat ze het énig vinden als ze een avond zonder jou mogen eten? Vooral als er een leuk programma op de televisie is. We kunnen het best op een vrijdag afspreken, dan komt het huiswerk niet in het gedrang. Hebben we allemaal een leuke avond zonder schuldgevoel. Hoe vind je dat?”
“Klinkt goed,” zeg ik.
“Oké, dus je komt vrijdagavond?” Ik aarzel even en zeg dan: “Ja, leuk. Ik kom vrijdag!”
Zondag
Ik ben nog steeds zo verward. Loop het ene moment te neuriën, terwijl ik het volgende ogenblik het liefst een potje zou willen huilen. Vrijdagavond heb ik bij Dick gegeten. Een flat zoals ik verwachtte. Meubels die niet bij elkaar passen. Een boekenkast die een hele wand in beslag neemt. Planten. Een paar mooie dingen aan de muur. En vóór alles: gezellig. De warmte die bij hem hoort en die hij uitstraalt. Toch was de sfeer tussen ons anders dan vorige keren. Alsof we allebei een beetje verlegen waren. Voor het eerst echt samen in een privé-omgeving. Af en toe vielen er stiltes, die we dan verbraken door allebei tegelijk aan een verhaal te beginnen. Onze ogen, die elkaar steeds vaker zochten. En uiteindelijk het moment dat we in elkaars armen terechtkwamen, ongepland en onhandig. De eerste zoenen, ook al onhandig. Daarna heb ik tegen hem aangestaan, mijn ogen dicht, alleen maar genietend van het gevoel dat eindelijk iemand me vasthoudt.
Hoelang we zo gestaan hebben, weet ik niet, maar op een bepaald moment zei Dick zacht: “Hé, slaap je?” Ik moest lachen en keek naar hem op en we kusten elkaar opnieuw. Nu ben ik alleen thuis, Manon is naar Sandra en Bart naar Jaap en Hanneke. Ik ben blij dat ik alleen ben en muziek kan draaien, die ik graag wil horen. Een fluitconcert van Vivaldi. Zo teer van klank, dat steeds weer de tranen in m’n ogen springen. Ik ben verliefd, denk ik, en hij is verliefd op mij. Ik voel me als een schoolkind en zelfs als ik af en toe aan Rob denk, is dat zonder schuldgevoel. Rob, van wie ik zo zielsveel heb gehouden en die nu naar de achtergrond van m’n leven is verdwenen. Niet verjaagd, maar weggegleden, bijna als vanzelf. Ik weet dat hij de plaats die hij nu heeft altijd zal houden, tot m’n dood. Die van een dierbare. Een geliefde die er niet meer is. En die me de ruimte heeft gelaten voor een andere dierbare, die er wél is. Dick en ik hebben tot diep in de nacht gepraat en we zijn het er allebei over eens dat we de tijd willen nemen om te ontdekken hoe dit verder zal gaan. Omdat het beter voor de kinderen is, maar ook beter voor onszelf. Of in elke geval beter voor mij. Want ik weet nu hoeveel ik heb gemist de laatste jaren. En het gevoel van Dicks armen om me heen is net zo intens en verrukkelijk als voor andere mensen het met elkaar naar bed gaan. Ik wil van elke stap, die naar dat moment voert, genieten.
“Vind je dat overdreven?” heb ik aan Dick gevraagd. Hij heeft gelachen, me gezoend en gezegd: “We houden jouw tempo aan.”
Mijn grootste probleem is nu om de gewone alledaagse dingen te doen. Ontbijt maken voor de kinderen. Morgen weer naar de boetiek. Weer eens bij Ellen langsgaan, die ik zolang niet heb gezien. Marijke bellen. Ik vind het moeilijk, omdat het enige dat ik echt wil doen, naar muziek luisteren is, uit het raam kijken en aan Dick denken.
Dinsdag
Dick had een tussenuur en we hebben samen iets gegeten in ‘ons’ restaurant. Ik heb een eind met Dinky over de hei gelopen en Bart overhoord die een proefwerk Duits voor de boeg heeft. Manon vroeg of ze vanavond even naar de snackbar mocht. Ik heb geaarzeld. Vind de gedachte dat ze daar een beetje rondhangt nog steeds niet leuk, ook al zegt Dick dat het geen kwaad kan.
“Toe nou mam, de hele klas gaat,” heeft Manon gesmeekt. En ik heb gezegd: “Goed, maar om negen uur thuis zijn!” Ze trok een gezicht, maar toen ze haar fiets uit het schuurtje haalde hoorde ik haar zingen.
Donderdag
“Er is een hele leuke trui voor je binnengekomen met de nieuwe zending,” zegt Evelyn.
“En ga nou niet zeuren over duur, want dat valt best mee. Pas hem even!” En ze houdt een prachtige sweater omhoog. Als ik er even later mee voor de spiegel sta, kan ik niet geloven dat een simpele trui me zo goed kan staan.
“Het wordt tijd dat ik ook weer eens verliefd word,” zegt Evelyn, die naast me is komen staan. En in de spiegel lacht ze naar me.
Zondag
Wat is alles toch anders als er iemand is die van je houdt. Voor het eerst in tijden sta ik weer lang voor de spiegel. Hoe zie ik er uit. Hoe ziet Dick mij? Hij vindt me aantrekkelijk, dat is niet alleen duidelijk, maar hij zegt het ook regelmatig.
“Wat zie je er toch lief uit.”
“Wat kijk ik graag naar je.”
Zelf kan ik niet veel bijzonders aan mijn uiterlijk ontdekken, hoelang ik ook kijk. En uiteindelijk haal ik mijn schouders op, trek een gezicht naar mezelf en ga neuriënd naar beneden.
Dinsdag
“Weet jij waar dat zijden pak is gebleven?” vraagt Evelyn.
“Nee,” zeg ik verbaasd.
“Er was gisteren iemand die het heeft gepast, maar ze heeft het niet genomen.”
“Of wel,” zegt Evelyn.
“Want het is spoorloos.”
“Weet je het zeker?” vraag ik. Ze knikt somber.
“Ja, eigenlijk wel. Maar als jij ook nog eens wilt kijken.”
Ze gaat achter haar tafeltje zitten en haalt een stapeltje facturen te voorschijn. Aan haar houding kan ik zien dat ze zich ellendig voelt. Zelf heb ik ook een benauwd gevoel, dit is al de derde keer in drie weken dat er iets duurs gestolen is. Want dat ik het pak niet zal vinden is nu al duidelijk voor me. Ik kijk in de rekken, haal elk kledingstuk eruit in de hoop dat het misschien onder iets anders is opgehangen. Maar na een half uur weet ik het zeker: het pak is verdwenen. Ik ga tegenover Evelyn zitten. We kijken elkaar aan.
“Kon je maar aan mensen zien dat ze oneerlijk zijn,” zeg ik.
“maar iedereen die hier binnenkomt ziet er behoorlijk uit. Wat een naar idee, dat er toch iemand tussen zit die op haar kans wacht om iets te pikken. Of denk je dat het een man is?”
“Nee,” zegt Evelyn, “dat kan bijna niet. Mannen komen alleen op zaterdag mee. Op andere dagen komen vrouwen alleen of met een vriendin. En dit pak is gisteren gestolen.”
We kijken elkaar aan.
“Zou het…” begin ik aarzelend en zie ze ineens voor me. Die twee goedgeklede jonge vrouwen, die altijd zo’n pret hebben, van alles en nog wat passen en meestal ook wel iets kopen.
“Ik heb ook al aan ze zitten denken,” zegt Evelyn.
“Ze maken zo’n drukte, er is altijd iets chaotisch om ze heen. Dat zou best een afleidingsmanoeuvre kunnen zijn.”
“Maar hoe komen we erachter?” vraag ik.
“Moeilijk,” zegt ze.
“Als ze het echt zijn, zijn ze er verschrikkelijk handig en geroutineerd in. En je moet ze echt op heterdaad betrappen, anders heb je geen been om op te staan. En dan nog…” Ze zucht.
“Het zijn zulke vervelende dingen. Maar als ze weer komen, Anne-Wil, moeten we ontzettend goed op ze letten.”
Ik knik, met een zwaar gevoel in m’n maag. Stel dat ik iets merk en dat ik dan iets moet doen…De gedachte alleen al bezorgt me hartkloppingen. En er ligt ineens een schaduw over deze dag die ik een paar uur tevoren zingend onder de douche ben begonnen.
Donderdag
“Mam,” zegt Manon, “ga je papa nu vergeten, nu je Dick hebt?”Ze kijkt me bezorgd aan. Ik zit op de rand van haar bed en zij ligt naar me te kijken, handen onder haar hoofd.
“Kom je nog even gezellig bij me, mam, als ik in bed lig?” vroeg ze een halfuur geleden. Nu begrijp ik dat gezelligheid niet de enige reden van dat verzoek was.
“Nee,” zeg ik, “wat er ook gebeurt, ik zal papa nooit vergeten. Dat hoeft toch ook helemaal niet. Papa is zo belangrijk geweest in m’n leven. We hebben zoveel van elkaar gehouden. En hij heeft me de twee liefste kinderen van de hele wereld gegeven. Hoe zou ik zo iemand kunnen vergeten!” Daar moet ze even over nadenken.
“Maar mam,” zegt ze dan.
“Als papa niet dood was gegaan, dan had je Dick tóch ontmoet, want hij was Barts klassenleraar. Wat had je dan gedaan?” Ik schiet in de lach.
“Lieverd, dan had ik hem een heel aardige man gevonden en dan was ik blij geweest dat Bart zo’n leuke klassenleraar had. Verder niks. Je wordt meestal niet ‘zomaar’op een ander verliefd als je gelukkig bent met iemand. Daar is dan gewoon geen ruimte voor. Het zou niet in me zijn opgekomen,” zeg ik. Ze lacht naar me en zucht diep: “Gelukkig maar, mam,” zegt ze dan en komt overeind om me een nachtzoen te geven.
Zondag
Ik zit in de kleine kamer in het bejaardentehuis en kijk naar mijn moeder, die met bevende handen thee voor me inschenkt.
“Wil je er een koekje bij?” vraagt ze.
“Ik heb Jan Hagel!”
“Graag,” zeg ik en neem de thee van haar aan. Dan zitten we met z’n drieën zwijgend om de tafel. Maart! denk ik, deze week begint de lente. Maar er is al zolang zoveel heerlijks te zien buiten. De heel vroege rododendron, die eruitziet als een azalea, maar al midden in de winter bloeit. De prachtige, kleurige bolbloemen. De forsythia. O, te veel om op te noemen. Ik heb ervan genoten. Geniet nog steeds van alles om me heen, alsof het voor het eerst is dat ik het zie.
“Hoe gaat het met jullie?” vraagt vader.
“Ik heb Bart al een week niet gezien. Hij is toch niet ziek?”
“Nee,” zeg ik, “maar hij heeft het heel druk met school. Leren kost hem behoorlijk veel moeite en hij wil per se een goed paasrapport.”
“Mooi zo,” zegt m’n vader. Ik haal diep adem.
“Er is iets dat ik jullie moet vertellen,” zeg ik.
“Ik bedoel: iets dat ik jullie graag wil vertellen. Ik vind het alleen een beetje moeilijk…” Ik kijk in de twee vertrouwde, afwachtende gezichten. Ik haal weer diep adem en zeg dan: “Ik heb een vriend en…ik zou hem zo graag aan jullie willen voorstellen. Hij is erg aardig. Ik denk dat jullie wel met hem op kunnen schieten.”
lk zwijg.
Over moeders gezicht rollen langzaam een paar tranen.
“Kind, ik heb hier zo op gehoopt,” zegt ze dan.
“Je bent zo lang alleen geweest. Wat vind ik dit heerlijk voor je.”
Ik loop naar haar toe en sla mijn armen om haar heen. Vader schraapt z’n keel.
“Ik wil hem heel graag ontmoeten,” zegt hij dan, een beetje plechtig, “en ik ben heel blij voor je!”
Woensdag
“Ga je weg, mam?” vraagt Manon teleurgesteld als ze me met m’n jas aantreft als ze uit school komt.
“Ja, ik ga naar oma de Boer,” zeg ik. We kijken elkaar aan.
“Ga je het vertellen, mam, van Dick?” vraagt ze. Ik knik.
“Ja, en ik zie er tegenop. Het is voor haar heel anders dan voor opa en oma Van Ginkel. Die waren alleen maar heel blij. Maar voor Robs moeder zal het ook heel verdrietig zijn.”
“Ja,” zegt Manon zacht.
“Sterkte mam.”
Ik fiets door de frisse lentewind en kijk naar de tuinen waar ik langskom. In het weekend moet ik weer eens hard aan de slag, denk ik, er moet zoveel gebeuren om de tuin klaar te maken voor de zomer.
En dan zit ik in de makkelijke stoel tegenover Robs moeder. Het lijkt wel alsof ze er elke keer dat ik kom breekbaarder uitziet.
“Gaat het goed met je?” vraagt ze. Ik knik, sta op en ga naast haar op de grond zitten. Haar hand in de mijne.
“Lieverd,” zeg ik, “ik moet iets belangrijks vertellen…” Ik zie haar ogen veranderen, terwijl ik haar vertel van Dick. Alsof er een schaduw overheen glijdt.
Als ik ben uitgepraat, zit ze een tijd stil voor zich uit te kijken, terwijl ik zacht haar hand streel. Dan zegt ze langzaam: “Ik wist dat dit een keer zou gebeuren en ik heb ook gehoopt voor jou dat het zou gebeuren. Het is niet goed voor een mens om lang alleen te zijn. Maar ik vind het wel moeilijk. Over een tijdje, als ik aan het idee ben gewend, wil ik die Dick van jou graag ontmoeten. Nu nog even niet. Kun je dat begrijpen?”
“Ja,” zeg ik zacht.
“Natuurlijk kan ik dat begrijpen!”
Zaterdag
Ik heb pannenkoeken gebakken. Dat wil zeggen, de eerste drie. Daarna heeft Dick het van me overgenomen. Onder gelach van de kinderen heeft hij ze bij het omkeren hoog de lucht ingegooid en er is er niet één gevallen. Nu is Bart naar een vriendje, terwijl Manon en Sandra samen met Ellen naar de film zijn. Een heerlijke lange avond alleen hebben we, die voortduurt tot de eerste uren van de nacht, als de kinderen allang weer thuis en naar bed zijn. Als we bij de voordeur afscheid nemen, denk ik: wat jammer dat je weggaat.
“Is er iets?” vraagt Dick.
Ik aarzel.
“Het zou heerlijk zijn als je niet weg hoefde,” zeg ik dan.
“Mmm,” zegt hij, “ zeg het woord en ik blijf.”
“Oké,” zeg ik, “blijf.”
Eerst schrik ik van mijn impulsieve reactie, maar als ik even later in zijn armen in bed lig zijn al mijn twijfels verdwenen.
Zondag
Ik word wakker van een hand die m’n arm aanraakt. Even schrik ik, maar dan is het weten er. Ik draai m’n hoofd om en kijk in de lachende ogen van Dick.
“Goeiemorgen prinses,” zegt hij.
“Goeiemorgen prins,” zeg ik. Ik kruip tegen hem aan, voel de warmte van z’n lichaam en de tederheid waarmee hij me vasthoudt.
“Heerlijk om zo wakker te worden,” zeg ik. Ik voel z’n lippen op m’n haren.
“Ja,” zegt hij, “heerlijk.”
Ik doe m’n ogen dicht en denk aan gisteravond. Bart, die het weekend bij Jaap en Hanneke logeert om aan de boot te werken. Manon, die bij Sandra is, omdat Ellen het weekend weg is. De vanzelfsprekendheid waarmee Dick en ik ineens een weekend voor ons samen hebben. Het weten hoe het zal gaan, dat als een zoete belofte de sfeer van de avond bepaalt. En dan toch dat malle, onhandige samen naar boven gaan. Dick, een beetje onzeker boven aan de trap, tot het tot me doordringt dat hij van geen enkele deur weet wat erachter zit.
“Links,” zeg ik, en dan schieten we tegelijk in de lach, omdat de situatie iets heeft van een komische film. En nu liggen we hier samen, en ik denk: als ik nu een wens zou mogen doen, die zeker vervuld zou worden, zou ik niets kunnen bedenken. Helemaal niets. Ik geef Dick een zoen en sta op om te douchen.
“Wat kun jij mooi zingen,” zegt Dick als ik weer terug ben in de slaapkamer.
“Heb ik gezongen?” zeg ik verschrikt.
“Wacht maar tot je mij straks hoort,” zegt hij geruststellend. Als ik beneden de ontbijttafel dek, merk ik dat ik weer zachtjes loop te neuriën. En dan merk ik dat er véél is dat ik aan Dick moet vragen. Of hij een ei bij z’n ontbijt wil. Of hij koffie of thee drinkt. Of hij z’n brood roostert of niet.
“Waarom lach je?” vraagt Dick, die net binnenkomt.
“Omdat ik zo weinig van je weet,” zeg ik. Waarna ik m’n armen om hem heen sla om hem opnieuw een ochtendzoen te geven.
Maandag
“Dick heeft hier zaterdagavond gelogeerd,” zeg ik als we aan tafel zitten. Het heeft me de hele dag gekost om te bedenken hoe ik het ze zal vertellen. Afzonderlijk? Maar dan krijgt het zo’n gewicht, en dat wil ik nu juist niet. Als we met z’n drieën aan tafel zitten, leek me uiteindelijk een beter moment. Het is even stil na m’n woorden. Dan zegt Bart, zonder van z’n bord op te kijken: “Dacht ik wel.”
Manon zegt nog steeds niets. Ik kijk naar haar.
“Mam, ik weet echt niet wat ik moet zeggen,” zegt ze dan.
“Zeg dan gewoon ‘o’,” zegt Bart. Het klinkt jongensachtig ruw.
“Vinden jullie het vervelend?” vraag ik. Bart haalt z’n schouders op.
“Het is ook maf als je een vriend hebt, die niet blijft slapen,” zegt hij dan.
“Ik vind het zo’n gek idee,” zegt Manon.
“Ik vind het zo raar, jij met iemand die niet papa is.”
“Ja, dat begrijp ik,” zeg ik.
“Blijft hij vaker hier slapen?” vraagt ze dan.
“Of komt hij hier soms wonen?”Ze kijkt me nu ronduit verschrikt aan.
“Nee,” zeg ik, “daar hebben we het nog niet eens over gehad. Maar ik zou het wel heel gezellig vinden als hij hier vaker kwam slapen, in het weekend.”
Bart staat met een ruk op.
“Waarom vraag je eigenlijk wat wij ervan vinden,” zegt hij, “je doet toch wat je zelf wilt!” De deur valt met een klap achter hem dicht. Zwijgend zitten Manon en ik tegenover elkaar.
“Mam,” zegt ze dan, “ik heb zoveel huiswerk, mag ik opstaan?” Ik knik. Dan zit ik alleen aan tafel, met een loodzwaar gevoel in m’n maag. Dit is precies waarvoor ik de hele tijd bang ben geweest. Ik stapel de borden op elkaar en merk dat de tranen over m’n gezicht lopen.
Dinsdag
“Je moet ze tijd geven om aan de gedachte te wennen,” zegt Dick. Het is twaalf uur en we zitten in ons kleine lunchcafé. Zijn hand ligt beschermend over de mijne.
“Heus,” zegt hij, “hoe je het ook brengt, het is toch een harde waarheid die ze moeten verwerken. Hoe rustiger je blijft, hoe makkelijker het voor hen is.”
Ik kijk in z’n ogen en glimlach.
“Ik hoop dat je gelijk hebt,” zeg ik.
Zaterdag
Ik loop met Dick door het winkelcentrum.
“Natuurlijk ga ik mee boodschappen doen,” heeft hij gezegd, toen ik aankondigde dat ik het deze dag druk zou hebben met inkopen voor de paasdagen.
“Je zult zien dat je loodzware boodschappentassen hebt. En daarna zeker op de fiets ermee! Ik vind het toch al niks, als ik vrouwen op de fiets zie wiebelen met zware tassen aan hun stuur. We hebben het soort verkeer niet, waarin rekening wordt gehouden met dat soort dingen.”
Ik moest erom lachen.
“Waar jij al niet op let!” heb ik gezegd. Maar hij was ernstig.
“Mijn moeder is een keer aangereden toen ze van de markt kwam. Ze had fietstassen volgepropt met van alles en nog wat. En aan de zijkant een bos forsythiatakken. Die gingen onder het fietsen scheef hangen. En een auto die langsreed, raakte ze. Mijn moeder was meteen haar evenwicht kwijt en viel. Ik weet nog hoe ze eruitzag toen ik thuiskwam van school. Overal bloeduitstortingen en schaafwonden. Ik vond het verschrikkelijk. Sindsdien rijd ik in een grote bocht om fietsers met volle tassen heen. En dat zal ik altijd blijven doen.”
“Lieverd,” zeg ik, “ik ben dol op jouw toespraken. Ik begrijp precies wat je bedoelt en ik vind het enig als je meegaat.”
Dus lopen we nu samen langs de winkels en ik voel me vreemd opgewonden. Blij en feestelijk, terwijl er toch niets anders gebeurt dan dat ik boodschappen loop te doen. We praten over wat we zullen eten, de paasdagen, en wat we zullen gaan doen.
“Ik vind het altijd heerlijk om langs de zee te lopen,” zegt Dick.
“Je waait er zo heerlijk uit. Ik kan er niet zo goed tegen om de hele dag binnen te zitten.”
“Lijkt me een goed idee,” zeg ik, “de kinderen zullen het vast enig vinden.”
En daar vergis ik me dan in, want als we thuiskomen, vrolijk en met frisse gezichten, zit Bart onderuitgezakt op de bank, terwijl Manon lusteloos de bladzijden van een tijdschrift omslaat. In één klap is mijn vrolijke stemming verdwenen.
“Wat is er met jullie?” Manon haalt haar schouders op en kijkt naar Bart.
“Mam,” zegt Bart, “je moet het ons maar niet kwalijk nemen, maar we willen graag met Pasen bij oom Jaap en tante Manneke logeren.”
Ik laat me op een stoel zakken. Achter me komt Dick de kamer binnen.
“Hallo jongens,” zegt hij vrolijk. De kinderen groeten that terug.
“Wat is hier aan de hand?” vraagt hij.
“Toch niet iets vervelends gebeurd?” Ik vertel hem wat de kinderen zojuist hebben meegedeeld.
“O,” zegt Dick neutraal en ik weet dat hij zich hier verder niet mee zal bemoeien.
“Ik vind dat we hier even over moeten praten,” zeg ik tegen Bart.
“We vieren feestdagen altijd met elkaar en…”
“We zijn nu niet meer met elkaar,” zegt Bart heftig.
“Je zult zien dat Dick hier de hele Pasen blijft logeren. En daar heb ik geen zin in. Dan ben ik liever ergens anders.”
“Ik ook, mam,” zegt Manon. Ik hoor hoe Dick de kamer uitgaat en in de keuken de boodschappentassen uit gaat pakken. Het geeft me wat meer lucht om met de kinderen te praten.
“Ik vind het niet goed,” zeg ik dan.
“Ik wil niet dat jullie weglopen voor een situatie die je niet bevalt. Bij oom Jaap en tante Manneke logeren doe je voor je plezier en niet als noodmaatregel. We zijn met elkaar een gezin en Pasen vieren we samen.”
“Samen!” zegt Bart schamper.
“Bart, ik heb niet eerder gemerkt dat je een hekel aan Dick hebt,” zeg ik zo kalm mogelijk.
“Dat had ik ook niet. Maar waarom moet hij zo nodig hier blijven slapen, hè? In papa’s bed. Waarom moet dat zo nodig?”
“Omdat het erbij hoort, als mensen van elkaar houden,” zeg ik. Ik hoor hoe m’n stem trilt.
“Als je van elkaar houdt, doe je allerlei dingen samen. Boodschappen bijvoorbeeld. Eten. Uitgaan. En ook slapen, ja. Niet omdat dat het belangrijkste is, maar omdat het een onderdeel is van een relatie. En dat onderdeel weglaten, is net zo mal als zeggen: ‘Ik hou wel van je, maar ik wil absoluut niet met je aan tafel zitten.’” Bart staat abrupt op.
“Wat kun je het weer mooi vertellen,” zegt hij schamper, terwijl hij de kamer uitloopt. Ik kijk Manon aan en zie tot mijn schrik dat ze huilt.
Maandag
Het is nog steeds niet in orde tussen Bart en mij en ik weet niet hoe ik daar verandering in moet brengen. Dick zegt dat ik hem het best een beetje met rust kan laten.
“Hij trekt vanzelf wel bij,” zegt hij. Maar ik kan niet tegen de koele, ontwijkende beleefdheid van Bart. Helemaal tegen z’n natuur in heeft hij nergens meer commentaar op. Hij komt ‘s-ochtends zo laat mogelijk beneden, eet snel een boterham en verdwijnt dan naar school met een keurig ‘dag mam’ Het vertrouwde woordje ‘mam’ zo zonder enige warmte uitgesproken dat ik nog liever zou hebben dat hij het helemaal niet meer gebruikt. Na schooltijd gezellig theedrinken bij me, is er niet meer bij. Ik zie hem niet eerder dan als we aan tafel gaan. Wat ik bijna nog erger vind, is dat hij Jaap en Hanneke ontloopt. Als we vroeger problemen hadden, waren zij de mensen bij wie hij z’n hart uitstortte. En ineens is dat voorbij. Als ik Jaap en Hanneke bel, om te vragen of ze Bart echt zo weinig zien als ik denk, zegt Hanneke: “Ja, het is ons ook opgevallen. Hij heeft hier één keer zitten praten, toen Dick die eerste keer bij je is blijven slapen. Maar toen hij merkte dat we daar niet bepaald verontwaardigd over waren en het zelfs leuk voor je vonden dat er weer een man in je leven is, was het onderwerp meteen van de baan. Ik ben bang dat hij zich door ons verraden voelt.”
“Net zoals hij zich door mij verraden voelt,” zeg ik.
“Maar dat hij niet meer bij jullie komt, vind ik heel erg. Het was zo’n veilig gevoel dat hij door jullie werd opgevangen als hij problemen had.”
“Laat hem maar even,” zegt Hanneke, “het trekt vanzelf wel bij.”
Dezelfde woorden die Dick heeft gebruikt. Misschien hebben ze gelijk, maar als je van je kind houdt en bezorgd bent, is er niets moeilijker dan een “laat maar”—houding.
Woensdag
“Wat heb ik jou waanzinnig lang niet gezien,” zegt Ellen. Ze belde me en zei dat ze binnen tien minuten bij me zou zijn, of het me uitkwam of niet. En ik legde lachend de telefoon neer om koffie te gaan zetten. Nu zitten we met dampende kopjes en een doos bonbons op tafel.
“Anne-Wil, ik heb zo’n zin in zoet—en ik had deze doos nog, dus die gaat er aan vanavond! Het gaat wel goed met jou,” zegt Ellen, terwijl ze me keurend aankijkt.
“Wat zie jij er goed uit en dat allemaal door die Dick van je?”
“Ja,” zeg ik, met een opkomende blos. Ze schiet in de lach.
“Blozen. Verliefd zijn. Je lijkt wel een schoolmeisje. Ik wou dat het mij nog eens overkwam.”
“Maar jij bent toch wel eens verliefd?” zeg ik.
“Ja,” zegt ze, met een zweem van bitterheid in haar stem, maar altijd op de verkeerde.
“Dat spannende type man van wie je nooit zeker kunt zijn. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit met iemand een leuke verhouding heb gehad. Zoals jij nu hebt met Dick.”
“Ook niet in het begin, die eerste jaren dat je getrouwd was?”
“Ja, tóen…” zegt Ellen. We zwijgen. Ik weet niet wat ik tegen haar moet zegen. Om de een of andere reden voel ik me een beetje schuldig over m’n geluk zodra Ellen in de buurt is. Zoals ik me ook schuldig voel tegenover Bart. Eigenlijk is het een idiote toestand, denk ik, terwijl ik nieuwe koffie inschenk. Ik zou moeten leren om te aanvaarden dat andere mensen ergens problemen mee hebben zonder dat ik mij erdoor uit het veld laat slaan.
“Wat is er?” vraagt Ellen, “je kijkt ineens zo strijdlustig.”
“O, ik bén een strijdlustig mens, wist je dat niet?” zeg ik en zoek een bonbon met zachte vulling uit de doos, die Ellen me voorhoudt.
Vrijdag
En opnieuw is er een pakje gestolen…! We hebben zo goed opgelet, maar deze ochtend was het wel heel erg druk. De nieuwe collectie is beeldig en de etalage ziet er zo aantrekkelijk uit dat er doorlopend klanten binnenkwamen. En dan is het eigenlijk onmogelijk om mijn aandacht zo te verdelen dat ik kan adviseren, opruimen, afrekenen en ook nog weet wat de vrouwen die naar de kleding in de rekken kijken, precies doen. Een duur pak, natuurlijk.
“We hebben een dievegge met oog voor prijzen onder onze klanten,” zegt Evelyn bitter.
Maandag
Ik loop met Dinky over de hei en adem zo diep mogelijk in. Heerlijk, het gevoel alsof m’n longen tot de bodem toe volzitten met die frisse voorjaarslucht. Ik heb altijd van de lente gehouden, maar dit jaar lijkt het alsof alles nog uitbundiger in bloei staat dan andere jaren. Ik kan niet genoeg krijgen van het kijken naar het tere groen aan de bomen en die vrolijke felle kleuren van voorjaarsbloemen. Het geeft me een gevoel van vredigheid en ook al zal het televisiejournaal me vanavond keihard confronteren met het feit dat die vrede in de wereld ver te zoeken is, toch laat ik me op momenten als deze graag verleiden tot denken dat het leven zo slecht nog niet is. Dick, denk ik, zoals ik vaak even in gedachten z’n naam noem. Lieve, lieve Dick. We hebben het dit weekend weer goed gehad samen, ook al was er ook deze keer weer de bijna vijandige afweer van Bart en de onzekere en een beetje droevige pogingen van Manon om te doen alsof er niets aan de hand is. O, als de kinderen toch ook eens konden genieten van de aanwezigheid van Dick. Hun leven zou zoveel leuker zijn dan nu ze bij elk voorstel van hem een uitvlucht bedenken om niet mee te hoeven. Wandelen langs zee? Nee, dank je, te veel huiswerk. Pannenkoeken eten? Jammer, maar ik heb met een vriendje afgesproken. Dick blijft er op een vriendelijke manier onbewogen onder. En het gekke is, aan kleine dingetjes kan ik merken dat de kinderen hem eigenlijk best aardig vinden. Hij zou alleen niet de man moeten zijn die Robs plaats inneemt, dan zou alles in orde zijn.
Woensdag
Als ik net bezig ben de rok van een klant af te spelden, zie ik Evelyn ineens naar de deur rennen. De klant en ik staan verbijsterd te kijken hoe ze op straat een van onze beste klanten bij de arm grijpt. Ik kan niet horen wat er gezegd wordt, maar ik zie de verontwaardiging op het gezicht van de klant en de boosheid op dat van Evelyn. Even later staan ze allebei weer in de winkel. Mijn klant luistert ademloos en ik zie aan haar gezicht dat ze geen seconde langer dan nodig is dit verhaal voor zich zal houden.
“U heeft niet het recht…” zegt de vrouw die door Evelyn is aangehouden.
“Mevrouw, ik weet het zeker. Ik heb geen enkele twijfel. U laat mij nu in uw tas kijken of ik bel de politie.”
Met een woedend gezicht doet de vrouw de tas open en gooit een jurk op de toonbank.
“Als u maar niet denkt dat u mij hier nog terugziet,” zegt ze hooghartig.
“Daar zou u mij een bijzonder genoegen mee doen,” zegt Evelyn koel. De vrouw stapt zonder nog om zich heen te kijken de deur uit.
“Nu wil ik koffie,” zegt Evelyn. Ik kijk naar haar bleke gezicht en haar trillende handen. Ze ziet eruit alsof ze elk moment in tranen uit kan barsten.
“Mag ik even?” vraag ik aan m’n klant. Die knikt, nog steeds verbijsterd. Ik zet het koffieapparaat aan en ga verder met het afspelden van de rok. Vijf minuten later zijn Evelyn en ik samen in de winkel. En dan zie ik de tranen langs haar gezicht lopen.
“Ik werk zo verschrikkelijk hard,” zegt ze, “en dat mens komt hier de duurste kleren stelen. Weet je wel hoe rijk ze is? Haar man is een van de bekendste zakenmensen hier in de stad. Ik haat dat soort vrouwen. En dan ook nog een grote mond geven.”
Ik schenk koffie in en dan in een opwelling streel ik even haar haren.
“In elk geval is het nu voorbij,” zeg ik. Ze kijkt me aan en lacht door haar tranen heen.
“Ik ben echt blij met jou, Anne-Wil,” zegt ze.
Donderdag
Ik zit op de bank de krant te lezen als er gebeld wordt. Fris van de avondkou staat Dick voor de deur. We staan even heel dicht tegen elkaar aan.
“Wat ben je warm,” zegt hij tegelijk met mijn ‘wat ben je koud.’
We lachen en lopen met onze armen om elkaar heen de gang door. Bart, die net naar beneden komt, blijft als versteend halverwege de trap staan. Dan draait hij zich om en rent naar boven. Ik voel de vreugde uit me wegebben. O, als ik wist wat ik zou kunnen doen om Bart hier overheen te helpen.
Zondag
Ik zit naast Dick bij mijn ouders aan tafel.
“Wilt u nog thee?” vraagt mijn moeder aan Dick. Ik kan aan haar zien dat ze zenuwachtig is. Vader heeft z’n handen naast elkaar op tafel gelegd. Mooie, oude handen zijn het, vind ik. Ze zijn rimpelig en ze beven, maar dat heeft niets met de situatie te maken. Zijn handen beven al zolang, maar als hij ze op tafel legt, zijn ze rustiger. Ik drink mijn thee en eet een kaneelkoekje. Wat zou ik graag weg willen, maar we zijn nog maar net in deze kleine, veel te warme kamer. Ik zucht en voel de hand van Dick heel even op de mijne. Hem ontgaat ook niets. En kijk hem eens gezellig praten met mijn ouders. Alsof hij hier al vaker is geweest. Ik zie dat mijn moeder zich heel langzaam ontspant.
“Ik moet even aan je wennen, jongen,” zegt ze dan, midden in een verhaal dat Dick houdt.
“Dat kan ik me best voorstellen,” zegt hij.
“Ineens zo’n nieuw gezicht in de familie.”
Ze knikt, dankbaar dat hij het begrijpt. Mijn vader schraapt z’n keel.
“We hadden een heel goeie schoonzoon aan Rob,” zegt hij dan. Ik kijk hem aan en voel tranen in m’n ogen branden. Lieve, trouwe vader. Hij wil op dit moment laten merken dat Rob niet vergeten is en nooit vergeten zal worden.
“Ik weet het,” zegt Dick, “Anne-Wil heeft veel over hem verteld.”
“Het zal niet meevallen,” zegt mijn vader, “de kinderen van iemand anders…dat is toch moeilijk. Hoe ouder ze zijn, hoe meer problemen er kunnen ontstaan.”
“Maar deze meneer zit in het onderwijs,” zegt moeder.
“Hij wéét hoe hij met kinderen moet omgaan.”
Ik vind ze aandoenlijk lief, zoals ze zich weren. Aan de ene kant willen ze Dick het gevoel geven dat hij welkom is, maar aan de andere kant moet hij niet uit het oog verliezen dat we het goed hadden met elkaar, toen Rob nog leefde.
“Zijn jullie al bij Robs moeder geweest?” vraagt vader dan. Ik vertel hem dat ze mij heeft gevraagd daar nog even mee te wachten.
“Ze heeft een beetje moeite om aan het idee te wennen,” zeg ik.
“Ik ben afgelopen week nog bij haar geweest. Ze is erg blij voor mij, maar heeft ook verdriet. Het is alsof ze weer opnieuw is begonnen met rouwen om Rob.”
“Ja,” zegt mijn moeder zacht, “zo gaan die dingen.”
Een halfuurtje later fiets ik met Dick naar huis. Ik adem zo diep mogelijk de voorjaarswind in. Het is net alsof ik van binnen een beetje stoffig ben, na een bezoek aan mijn ouders. Maar het ging goed, ik kon aan ze merken dat ze Dick aardig vonden. Alsof hij mijn gedachten raadt, legt hij zijn hand op mijn schouder.
“Pas op!” zeg ik, maar hij lacht en zoent me al fietsend op m’n wang.
Zondag
We zitten met z’n vieren aan het ontbijt. Een geheel zijn we nog niet, denk ik, terwijl ik naar de anderen kijk. Bart heeft niet meer dat stugge gezicht dat hij bij vorige gelegenheden trok, maar echt vrolijk zit hij er ook niet bij. En Manon is vriendelijk, maar toch nog steeds wat verlegen met de situatie. Zelf heb ik het gevoel dat ik moet schipperen en bemiddelen om de harmonie erin te houden. Eigenlijk is Dick de enige die ontspannen aan tafel zit. Hij maakt een paar grapjes tegen Manon, waar Bart tegen wil en dank ook om moet lachen. Trouwens, Barts mening over Dick begint steeds meer te veranderen.
“Waarom mag Manon nou ineens naar de disco?” vroeg hij vorige week verbijsterd aan me.
“We mochten dat soort dingen nooit. En nu ineens wel. Tjee mam, ik begon niet eens meer over disco’s. Het was toch altijd ‘nee!’” We zijn in de keuken terwijl hij erover begint. Ik schenk thee voor hem in en blijf zelf tegen het aanrecht geleund staan. Niets schrikt Bart zo af als Een Gesprek. Hoe terloopser zoiets gebeurt, hoe beter. Ik vertel hem dat Dick me heeft aangeraden om wat soepeler te worden. Ik zie de verbazing in Barts ogen.
“Dat heeft hij tegen jou gezegd? En je werd niet kwaad?”
“Nee,” zeg ik, “maar ik vind het wel moeilijk. Want het is waar, ik ben erg ongerust. Bang dat er iets met jullie zal gebeuren. Maar Dick heeft gelijk als hij zegt dat zoiets geen reden mag zijn om kinderen te veel te verbieden.”Terwijl ik praat, vraag ik me af of ik te veel vertel. Ik laat nu zo duidelijk mijn zwakheden zien. Maar wat moet ik anders? Er zijn dingen aan het veranderen in dit huis en in ons leven en daarin speelt Dick een hoofdrol. Dat mogen de kinderen best weten en als ik het zelf niet zeg, zijn ze slim genoeg om het toch wel te begrijpen.
“Goh,” zegt Bart, “dus eigenlijk boffen Manon en ik dat jij met Dick gaat.”
“Ja, daar boffen we allemaal mee,” zeg ik. En dat is het einde van het gesprek, want Bart vindt duidelijk dat er wel weer genoeg is gepraat. Maar vanaf dat moment is het in elk geval afgelopen met z’n kritiek en harde opmerkingen over ‘die man die hier niets te maken heeft’. En terwijl we aan het zondagse ontbijt zitten, begint hij ineens een verhaal te vertellen. Iets over school, waar we allemaal erg om moeten lachen.
Het komt goed! denk ik en ik heb het gevoel dat ik zou willen lachen en huilen tegelijk. Het gaat écht goed komen met ons!
Woensdag
Dick heeft een hapje meegegeten en is nu weer naar huis verdwenen. Volgens zijn zeggen, stapelen de proefwerken die hij nog na moet kijken zich op tot aan het plafond. Hij ziet er ook moe uit, de laatste weken. Aan tafel is ineens het onderwerp ‘vakantie’ ter sprake gekomen.
“Wat gaan we eigenlijk doen, van de zomer?” heeft Bart gevraagd.
“Zoals vorig jaar kan zeker niet?”
“Je bedoelt kamperen met oom Jaap en tante Manneke?” zeg ik.
“Wat we ook gaan doen, Dick is er in elk geval bij, lijkt me.”
“Reken maar!” zegt Dick.
“Toevallig heb ik een tent waarmee ik elke zomer ga kamperen. Zin om mee te gaan?” Bart aarzelt.
“Peter en Geert hebben gevraagd of ik mee ga fietsen naar Frankrijk.”
Ik kijk hem aan.
“Fietsen naar Frankrijk?”
“Ja,” zegt Bart.
“We nemen van die kleine tentjes mee. En dan kamperen we ‘s-avonds ergens. Dat kun je allemaal tevoren uitstippelen, zegt Geert, want die heeft ‘t vorig jaar ook gedaan.”
Ik kijk hulpzoekend naar Dick, die onschuldig terugkijkt en blijft zwijgen.
“Nou, daar moeten we het nog eens over hebben,” zeg ik dan.
“De vakantie duurt zolang, je hoeft het ene toch niet te laten om het andere?”
“O,” zegt Bart, “als het alletwéé kan, vind ik dat natuurlijk het leukst.”
“En ik zou met Hans wel met zo’n treinkaart door Europa…” begint Manon. Ik kijk haar aan.
“Nou ja, ik kon het toch proberen?” zegt ze opgewekt.
En nu zijn de kinderen in hun kamer huiswerk aan het maken. Ik doe Dinky aan de lijn en ga een eindje met hem lopen. Het ruikt naar bloemen en de wind is heerlijk fris. Lente, denk ik. Dit is een heerlijke lente en straks begint er een heerlijke zomer. Ik haal diep adem, omdat ik bijna niet kan geloven dat zoveel geluk mogelijk is.
Vrijdag
Als we aan tafel zitten, begint Manon over de vakantie.
“Wat gaan we nou eigenlijk doen!” zegt ze.
“Iedereen op school weet al waar ze naartoe gaan, behalve wij.”
Dick en ik kijken elkaar aan.
“We hebben het toch over kamperen gehad,” zeg ik.
“Jawel, maar waar gaan we dan kamperen?”
“Waar we verleden jaar ook waren,” zegt Bart.
“Hè ja,” zegt Manon, “daar was het zo leuk! Een heleboel van die kinderen zouden dit jaar weer gaan.”
Ik leg Dick uit waar we geweest zijn.
“Waarom niet,” zegt hij, “het klinkt erg leuk.”
Manon springt op en slaat haar armen om zijn hals.
“Wat ben jij een lieverd,” zegt ze. Het is de eerste keer dat ze zo’n spontaan gebaar maakt en ineens dringt dat ook tot haarzelf door. Ze wordt vuurrood en rent de kamer uit.
“Stomme meiden,” mompelt Bart, maar aan z’n gezicht kan ik zien dat hij ook blij is.
“Hartstikke jofel,” zegt hij, “Had ik nooit gedacht, dat we daar weer naartoe zouden gaan!” Als hij ook naar boven is om z’n huiswerk te maken—“Wil je me straks even overhoren?” heeft hij verlegen aan Dick gevraagd—zitten we samen koffie te drinken.
“Het wordt steeds leuker,” zeg ik tegen hem, “we worden steeds meer een geheel!”
“Ja,” zegt hij en slaat zijn arm om me heen.
“Het wordt zoals ik van het begin af hoopte dat het zou worden.”
Vrijdag
Ik zit op de rand van Manons bed. Ze heeft een uitgebreid verhaal verteld over school.
“Ik hoor nooit meer iets over je vriendje,” zeg ik. Ze wordt vuurrood en kruipt halfweg onder de dekens.
“Ik vind het zo moeilijk om over Hans te praten,” zegt ze dan.
“Hoeft het alsjeblieft niet?”
“Nee lieverd,” zeg ik, “het hóeft niet als je niet wilt…”
Zondag
Als ik wakker word, is er meteen het gevoel dat er iets vervelends is. Naast me ligt Dick nog in diepe slaap. Ik kijk naar hem en streel heel zacht zijn haren. Hij beweegt even, mompelt iets en draait zich om. Die is voorlopig nog niet wakker, weet ik. Als ik de nadelen van Dick zou moeten noemen, zou ik er snel mee klaar zijn. Maar boven aan dat korte lijstje zou staan dat hij zo moeilijk z’n bed uitkomt. Terwijl ik hou van vroeg naar bed en vroeg op, is hij dol op de stilte van de eerste nachtelijke uurtjes.
“Lieverd, je weet niet half hoe heerlijk het is om dan te lezen. Die stilte! Niemand die meer opbelt. Geen verkeer op straat. Ik vind het de beste uren van de dag.”
Maar de volgende ochtend moet de prijs worden betaald. Doordeweeks betekent het dat hij wat wit weggetrokken de dag begint. En zaterdag en zondag zijn er om ‘bij te slapen’, wat ik vreselijk vind, want soms is de ochtend al bijna voorbij als hij verschijnt. Als ik hem tenminste niet al veel eerder uit bed haal. Maar deze ochtend is het niet zijn uitslapen dat mij een vervelend gevoel in m’n maag geeft. Het is Bart, die met een paar vriendjes naar een disco zou gaan gisteravond en pas om half drie thuiskwam. Als ik niet zo woedend en ongerust was geweest, zou ik zeker gelachen hebben om de manier waarop hij probeerde geruisloos het huis binnen te komen. En zo stonden we in de gang tegenover elkaar, hij met zijn schoenen in z’n hand en ik als een furie tegenover hem. Ik denk dat het vooral de angst was die me zo buiten mezelf van woede maakte. Al die uren die ik wachtte, met beelden voor mijn ogen die niets met Bart te maken hadden, maar alles met Rob. De politie aan de deur. De schok van het niet kunnen geloven. De woorden die in mijn hoofd door elkaar heen tolden. ‘Ongeluk’, ‘Dood’. En mijn razend uitvallen toen Dick probeerde me te kalmeren.
“Het is jouw schuld. Jij vindt dat ik de kinderen te kort hou. En kijk nou eens? Van mij had hij nooit naar die disco gemogen. Maar jij vond dat ik hem achterstelde bij andere kinderen. En nu? Half één zou hij thuis zijn. Nu is het kwart over twee. Gefeliciteerd met je fantastische inzichten in de kinderziel. Dat is precies waar ik op zat te wachten.”
En nog weer later de confrontatie met Bart, die met een wit gezicht luistert en niets meer zegt. Ook niet als ik van hem een verklaring eis.
“Laat die jongen nou eerst slapen,” zegt Dick dan. Ik heb niet gemerkt dat hij de gang in is gekomen en ik draai me woedend om.
“Wat heb jij met mijn kinderen te maken!” Achter me schiet Bart de trap op.
“Ik ga slapen,” zegt Dick.
“Je doet maar,” zeg ik. Als ik een halfuur later in bed kruip, voel ik ineens z’n armen om me heen.
“Morgen praten we er verder over,” zegt hij zacht.
“Je bent nu te moe. Maar echt, de wereld stort niet in als een puber zich niet aan een afspraak houdt. Je moet het niet accepteren, maar je hoeft er ook niet zo razend om te zijn.”
Even voel ik weer de woede in me opstijgen, maar dan wint de warmte van zijn armen het en het gevoel bij hem veilig te zijn. Maar nu ben ik alleen beneden. Ik heb al met Dinky gelopen en thee gedronken in de tuin en nog steeds voel ik me treurig en boos. En dan ineens staat Bart voor me.
“Mam, het spijt me zo. Het was zo leuk. En we hebben daarna nog op straat staan praten en toen heb ik niet gemerkt dat het al zo laat was.”
“Je had gedronken,” zeg ik.
“Twee biertjes maar, mam, echt waar.”
Hij kijkt me smekend aan en ik zie dat hij zich net zo ellendig voelt als ik.
“Het was de laatste keer van dit schooljaar, mam. Een soort afscheidsavond. Iedereen is de hele zomer weg.”
Hij slikt. Zo’n grote jongen, denk ik, en ineens weer zo’n kind. Ik sta op en sla mijn armen om hem heen.
“Ik ben niet boos meer,” zeg ik.
“Maar ik word ontzettend kwaad als je je niet aan afspraken houdt. Dat word ik dus de volgende keer wéér.”
“Ik weet niet hoe het komt,” zegt Bart en ik hoor een beginnende lach in z’n stem, “maar dat is precies wat ik ook al dacht!”
Vrijdag
“Ik heb voor zondag een boot gehuurd,” zegt Dick.
“Wie heeft zin om mee te gaan?” Het verwachte gejuich blijft uit. In plaats daarvan valt er een stilte waarin Manon en Bart elkaar wat ongelukkig aankijken.
“Ik wilde eigenlijk met Hans gaan zeilen,” zegt Manon.
“En ik ga naar zwemmen met Leo en Thijs,” zegt Bart.
“Tenminste als jij het goed vindt natuurlijk.”
Ik kijk Dick aan.
“Ik wil best met je mee zeilen,” zeg ik.
“Ik vind het zelfs énig!”
“Oké,” zegt hij opgewekt, “dat is dan geregeld.”
Dinsdag
Een spannende dag. Vanmorgen moeten Manon en Bart naar school om hun rapport te halen. De laatste week gingen ze gebukt onder de spanning of ze over zouden zijn of niet. Elke keer als de telefoon ging, krompen ze in elkaar. Want in deze week opgebeld worden door school, betekent dat je het niet hebt gehaald. Ik vind het een nogal hardvochtige manier om kinderen zo in spanning te laten zitten en ze dan uiteindelijk met een telefoontje de klap mee te delen. Maar volgens Dick is dat minder erg dan alle kinderen naar school laten komen voor het rapport en daar dat kleine groepje zitenblijvers, temidden van hun vrolijke klasgenoten het slechte bericht te geven. En daar zit ook weer wat in.
“Het blijft een rotmoment,” zegt Dick, “daar is niets aan te doen. Alhoewel de meeste zittenblijvers zelf ook wel weten dat ze geen kans meer hebben.”
Dat Bart en Manon zo zenuwachtig zijn, is nogal overdreven. Manon heeft prachtige rapporten, maar wordt meegesleept door de zenuwen van Sandra. Die heeft elk jaar reden om in angst te zitten, maar haalt het uiteindelijk toch steeds weer. En met Bart gaat het ook helemaal niet zo slecht. Zijn paasrapport was goed en daarna heeft hij nauwelijks nog onvoldoendes gehaald. Ik zou aan Dick kunnen vragen hoe hij ervoor staat, maar ik doe het niet. Het is toch al zo’n vreemde vermenging van rollen: op school is hij een van Barts leraren en thuis de vriend van zijn moeder. Ik wil eigenlijk niet dat er voordelen aan die situatie kleven. Tenminste niet op dit gebied. Dat Dick Bart zo goed heeft geholpen met de vakken waarmee hij moeite had, vind ik heerlijk. En ik heb gemerkt dat het de verhouding tussen hen beiden veel goed heeft gedaan. Nu is het dus zover dat de kinderen hun rapporten kunnen halen en in elk geval wéten dat ze zijn overgegaan, omdat er niet is opgebeld. Gisteravond aan tafel zei Manon: “Ik ben niet eens blij. Ik geloof het pas écht als ik mijn rapport zie.”
“Ja,” zei Bart, “ik vind er ook eigenlijk niks aan om op zo’n manier over te gaan. Morgen ben ik pas echt blij!”Wat ik zelf heel erg vind, is dat ik er niet ben als ze met hun rapporten thuiskomen. Voor het eerst sinds ze op school zitten. Als Evelyn er was, zou ik deze ochtend vrij gevraagd hebben. Nu kan ik geen kant uit. Er is doodeenvoudig geen vervanger voor me. En voor de zoveelste keer denk ik: wat mis je veel als moeder met een baan voor hele dagen! Ik ben de hele ochtend een beetje aangeslagen. Dan ineens hoor ik het vrolijke gerinkel van fietsbellen en als ik naar buiten kijk, zie ik de opgewonden gezichten van Manon en Bart. Ik loop naar de deur en op de stoep van de boetiek vliegt Manon me om de hals.
“Hoi mam, ik ben over! En ik heb een hartstikke mooi rapport!” Achter haar staat Bart, blozend van plezier.
“Helemaal niet gek, mam,” zegt hij. En ik voel zijn stevige jongensarmen om mijn hals. Ik kijk naar hun rapporten. Natuurlijk is dat van Manon het beste. Zo ligt dat nu eenmaal. Maar van Bart heb ik nog nooit zo’n goed rapport gezien sinds hij op deze school zit. Dankzij Dicks hulp. En dan stappen de kinderen weer op de fiets en ik zwaai totdat ze de hoek om zijn.
Donderdag
Nog ruim een week en we gaan met vakantie. Dick heeft een ANWB-boekje gehaald over de streek waar we naartoe gaan. En in een campingboek zoeken we de gegevens over ‘onze’ camping nog eens op. Niet al te groot en aan de oever van een meer. Er is een kampeerwinkel op het terrein en een klein restaurantje. Maar, net als vorig jaar, nog geen disco of dancing. De kinderen trekken een gezicht als ze dat horen, maar ik ben opgelucht. Het laatste waar ik zin in heb, is om ook tijdens de vakantie het gezeur van ‘hoe laat moeten we thuis zijn’te hebben.
Maandag
Ik sta zingend onder de douche. Nog een paar dagen en ik ben vrij. Evelyn is er al als ik aan kom fietsen. De deur is van ‘t slot en de ijzeren rolluiken zijn omhoog als ik m’n fiets wegzet. En als ik naar binnen stap, komt de geur van koffie me tegemoet. Ik schud ‘nee’ als ze vragend een suikerklontje boven m’n koffiekop houdt.
“Weer aan het lijnen?” vraagt ze.
“Nou en of,” zeg ik, “ik moet in badpak volgende week. En elk pondje erafis meegenomen.”
Ze lacht.
“Heb je een mooi badpak?” vraagt ze.
“Welnee, ik heb het al jaren,” zeg ik.
“Dat komt dan mooi uit,” zegt ze opgewekt, haalt iets onder de tafel vandaan en geeft me een met bloemen en een strik versierde draagtas.
“Voor mij?” Ik maak de tas open en kan m’n ogen niet geloven. Het mooiste badpak uit onze collectie plus het jurkje en de bermuda die erbij horen.
“Evelyn…” ik kijk haar en voel tranen in m’n ogen. Ik zucht…“Ik voel me alsof ik jarig ben,” zeg ik. En dan gaat de deurbel en komt de eerste klant binnen.
Donderdag
Wat is het toch altijd een gedoe, zo’n laatste dag voor de vakantie. Mijn bed ligt vol met kleren die gestreken moeten worden en ik weet zeker dat we ook dit jaar weer veel te veel bij ons zullen hebben. Maar als Dick aan het einde van de middag komt, staan de reistassen ingepakt in de gang. Met daarop Barts opblaasboot, peddels, een strandbal, zwemvliezen en snorkel. Hij kijkt er peinzend naar.
“Lukt het, denk je?” vraag ik een beetje benauwd.
“Jawel,” zegt hij opgewekt, “ik weet alleen niet of Bart en Manon er dan nog bij kunnen…”
Vrijdag
“We hoeven echt niet zo vroeg op te staan,” heeft Dick gezegd.
“Alles is klaar. Als we om half acht opstaan, zitten we ook niet in de file van vroege vertrekkers.”
Ik ben er niet helemaal gerust op. Die laatste-moment-dingen kosten altijd meer tijd dan ik had gedacht. En zo is het bijna half elf als we de straat uitrijden. Bart en Manon lachend van plezier achterin. Ik kijk Dick van opzij aan.
“Pfft,” zeg ik.
“Zeg dat wél,” zegt hij.
Maandag
Ik word wakker doordat Manon de tent binnenkomt.
“Mam, het régent!” roept ze woedend, alsof ik het op mijn geweten heb. En nu hoor ik het ook. Een zacht getik op het tentdoek. Een geluid waar ik best een tijdje naar zou willen luisteren, maar Manon staat nu voor het slaapgedeelte van de tent.
“Mam, mag ik binnenkomen?” en zonder antwoord af te wachten, ritst ze het doek open. Ik kijk naar Dick, die onverstoorbaar doorslaapt.
“Mam, wat moeten we nu doen vandaag? Als het hier nou óók al regent!” Ik schiet in de lach.
“Je doet verschrikkelijk overdreven,” zeg ik.
“Overal regent het wel eens. Waarom dan niet in Italië? En er zijn allerlei leuke plaatsjes in de buurt, dan gaan we gewoon vandaag eens rondkijken. Ik vind het best leuk om de omgeving een beetje te verkennen.”
“Ik wil zwemmen,” zegt ze nijdig. Ze gaat op de rand van m’n luchtbed zitten, waardoor ik er bijna afrol, en gelukkig, daar moet ze om lachen.
“Nou ja,” zegt ze, en veegt een piek verschoten haar uit haar gezicht.
“Ik had me er ook zo op verheugd. Lekker bruin worden, lekker zwemmen.”
“Mam!” roept Bart, “is Manon bij jullie?”
“Ja,” roept Manon.
“Wat doe je daar nou?” roept Bart.
“Kom lekker zwemmen. Het is hartstikke leuk met die regen. Er zijn een heleboel mensen in het water!”Manon kijkt me aan.
”Die is gek geworden,” zegt ze.
“Kom nou!” roept Bart ongeduldig.
“Het lijkt mij enig, zwemmen in de regen!” zeg ik. Haar gezicht klaart op.
“Als jij het doet, ga ik ook.”
Naast me hoor ik Dick zacht lachen.
“Daar zitje aan vast,” zegt hij slaperig.
“Hoi,” roept Manon en rent de tent uit.
“Dan moet jij ook,” zeg ik.
“Ik? Ik sta hier helemaal buiten,” protesteert hij. Maar komt tot m’n verbazing aardig snel overeind.
“Ga je écht?” vraag ik ongelovig.
“O ja,” zegt hij, “zwemmen in de regen…Ik heb het niet meer gedaan sinds ik op school zat. Ik had m’n eerste vriendin die zomer. Zoenen in de Loosdrechtse Plassen terwijl het regent…Ik ben het nooit vergeten.”
“Nou, dat wil ik dan ook wel eens meemaken,” zeg ik, en grabbel in m’n reistas op zoek naar m’n badpak. Even later staan we op het strandje bij het meer. De regendruppels maken kleine fonteintjes op het water, en in de verte maakt de regen een gordijn van teer grijs.
“Vanmiddag schijnt de zon,” zegt Dick.
“Kijk maar: er zit zoveel licht achter die wolken.”
Dan stap ik voorzichtig het water in, terwijl Dick met grote passen voor me uit waadt. Als hij zich laat vallen, spat het water hoog tegen me op. Ik geef een schreeuw en laat me dan ook maar vallen. Het water is schokkend koel om me heen, maar ineens is het heerlijk. Ik zwem een paar slagen en laat me dan op m’n rug drijven. Regendruppels vallen op m’n gezicht.
“Het is hier Loosdrecht niet,” zegt Dick, en ik zie z’n plagende ogen dicht bij de mijne, “maar zoenen in de regen is hier vast even leuk als daar…”
Maandag
We zijn alweer meer dan een week op deze heerlijke plek, en wat mij betreft hoeft er helemaal niets anders te gebeuren dan wat we tot nu toe hebben gedaan. Beetje zwemmen, beetje zonnen, veel lezen, en af en toe even naar het dichtstbijzijnde dorpje om boodschappen te doen en een kop espresso te drinken. Net als vorig jaar hebben Bart en Manon al de eerste dag vriendschap gesloten met een groep leeftijdgenoten, die uit zo’n beetje alle landen van Europa komen. Maar aan Dick merk ik dat hij een beetje ongedurig wordt.
“Je gaat je toch niet vervelen?” vraag ik.
“Nou…” zegt hij, “ik zou eigenlijk wel eens een dag iets anders willen doen. Er is hier anderhalf uur rijden vandaan een stadje met een heel bijzonder kerkje en een museum dat ik wel eens zou willen zien. En nog wat verder zijn opgravingen, die heel bijzonder schijnen te zijn. We kunnen toch af en toe wel eens op stap gaan?”
“Natuurlijk,” zeg ik, maar als ik het de kinderen voorstel, trekken ze een gezicht.
“Hoeven we niet mee, mam?” zegt Manon, “het is zo leuk hier. Wat moet ik nou in zo’n stomme kerk.”
“En in zo’n stom museum,” zegt Bart.
“Jullie gingen toch vroeger ook mee, als we op vakantie een stad gingen bekijken,” zeg ik.
“Omdat we móesten!” zegt Bart.
“Maar we kunnen nu toch wel een dag alleen blijven?” Ik kijk Dick aarzelend aan, maar die trekt weer z’n ‘jij bent de moeder-gezicht’.
“Hoe laat zijn we weer thuis?” vraag ik.
“Einde middag,” zegt Dick, “dat kunnen we toch helemaal zélf regelen.”
“Goed,” zeg ik.
“Hoi, hoi,” roepen Bart en Manon tegelijk.
“Barbaren,” zeg ik, maar ze zijn alweer vertrokken, met stevige, diepbruine benen onder hun bermuda’s.
Woensdag
We zijn vroeg vertrokken, zodat we de rit kunnen maken als het nog niet zo warm is in de auto. Bij het pleintje naast de kerk parkeren we onze auto in de schaduw van kromgegroeide bomen. Op het pleintje is een kleine fontein, met daaromheen een bonte verzameling bloemen. De geur ervan hangt zwaar en zoet in de lome warmte. Binnen in de kerk is het heerlijk koel. Als m’n ogen aan het schemerlicht zijn gewend, zie ik hoe het licht door gekleurde glas-in-lood-ramen binnenvalt. De vloer is van oude platen marmer waarin woorden en getallen zijn gegraveerd. Grafstenen van belangrijke mensen, die hier in de kerk begraven zijn. Ik vind het een vervelend idee om over iemands graf te lopen, en doodzonde van die prachtig uitgebeitelde teksten op de stenen, die door alle schoenen die er overheen zijn gegaan, steeds meer zijn uitgewist. Maar er is geen andere manier om door de kerk te lopen. Sommige schilderijen aan de muur zijn speciaal verlicht. En ik kijk naar madonna’s met het kind op de arm, en naar heiligen van wie Dick me vertelt wie het zijn.
“Kijk, die jongen met die pijl in z’n bovenbeen is de Heilige Sebastiaan,” zegt hij.
“Die trekt op elk schilderij altijd hetzelfde soort gezicht: heel verontwaardigd, en hij wijst ook altijd op die pijl. Zoiets van: ‘Kijk nou eens wat ze gedaan hebben, terwijl ik echt niks deed!”’” Terwijl hij vertelt, gaan de afbeeldingen op de schilderijen voor me leven. Hoe heb ik ze ooit saai kunnen vinden, terwijl er zulke spannende verhalen achter zitten. Een uur later stappen we van de koelte de warmte van een Italiaanse zomerdag in. Zonder erover te praten, lopen we vastberaden naar een terrasje dat er aanlokkelijk uitziet met z’n grote parasols.
“Wat is die koffie hier toch heerlijk,” zeg ik, “maar wel ontzettend sterk.”
“Italië is vol heerlijke dingen,” zegt Dick, “daarom kom ik er zo graag. Al was het alleen maar om het ijs!” En het is waar, er gaat geen dag voorbij of hij eet wel ergens ijs. Een gewoonte die aanstekelijk werkt, maar die me het ergste doet vrezen voor m’n lijn. Verbeeld ik het me, of zit m’n bermuda al strakker dan een week geleden? Ik besluit er, zolang de vakantie duurt, niet aan te denken. Onze dag in het kleine stadje vliegt voorbij, en pas als we bijna bij de camping zijn, vraag ik me wat onrustig af of alles wel goed gegaan zal zijn met Bart en Manon. Maar die staan bij de tent hun haren te drogen, en nog voordat we bij ze zijn, beginnen ze al met hun vrolijke verhalen over hoe leuk de dag was.
Zondag
“Jongens, néé, dit kan echt niet…!” Ik zit op m’n knieën in de tent waarin Bart en Manon slapen en kijk verbijsterd naar de rommel. In het voorstuk van de tent, waar Bart slaapt, is de toestand het ergst. Het lijkt wel alsof hij alles wat hij mee heeft genomen, uit de reistas heeft geschud en het daarna met twee handen door elkaar heeft geroerd. Ik baan mezelf een weg door de tent en rits het zeil open waarachter Manon slaapt. Vergeleken bij wat Bart heeft aangericht, ziet het er hier nog redelijk uit. Maar blij maakt de aanblik van de op het luchtbed gegooide kleren me niet.
“Mam, dit is onze tent, mogen we alsjeblieft…!” zegt hij verontwaardigd.
“Nee,” zeg ik, “jullie mogen niet. Dit is echt te gek.”
“Jeetje, moeten we nou in de vakantie ook nog netjes zijn!” zegt hij.
“Wat is er aan de hand…?” vraagt Manon. Ze staat gebukt voor de tent en komt nu ook naar binnen kruipen.
“Mam vindt het hier niet netjes,” zegt Bart.
“O,” zegt Manon neturaal.
“En waarom luchten jullie de tent niet? Manon, je hoeft toch niet de hele dag die slaaphoek van je dicht te houden! Het is hier om te stikken.”
“Dat is de zon, mam,” zegt Bart.
“Is hier een vergadering aan de gang?” hoor ik Dicks stem. Hij zit op z’n hurken voor de ingang van de tent en kijkt verbaasd naar binnen. Automatisch schuiven we alledrie een beetje op. Dick maakt een paar malle kikkersprongetjes en gaat zitten. Z’n benen vouwt hij met wat moeite onder zich, omdat er anders geen ruimte meer voor is. Ik kijk naar Bart, die nog steeds een verontwaardigde uitdrukking op z’n gezicht heeft, naar Manon, die kijkt alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, dat we hier met z’n vieren opgepropt in een veel te kleine tent zitten. En dan naar Dick, die m’n blik opvangt. Om z’n mond kriebelt iets, en aan z’n ogen kan ik zien dat hij moeite heeft om z’n lach in te houden. En ineens treft me het absurde van de situatie. Ik schiet in de lach, en zie Bart even verbaasd kijken voordat hij opgelucht meelacht. Het moet een mallotig geluid zijn voor mensen die langslopen. Een kleine tent die bijna staat te schudden van het geschater dat erin klinkt.
“Nou ja,” zeg ik, als we uitgelachen zijn, “het is nu veel te warm om een tent op te ruimen. Laten we maar gaan zwemmen, maar vanavond als het koel is wil ik dat jullie er iets aan doen.”
“Ja mam,” zeggen Bart en Manon in koor, en beginnen tussen de kleren te grabbelen op zoek naar hun zwemspullen.
Dinsdag
“Brief voor jou,” zegt Dick, en geeft Manon een envelop met een Nederlandse postzegel erop. Ik zie dat ze haar adem inhoudt terwijl ze snel naar de afzender kijkt. Dan staat ze op en verdwijnt met de brief in haar tent.
“Nou ja,” zegt Bart, “dat is dus duidelijk. Die vrijer heeft eindelijk geschreven.”
“lk vind het niet ‘eindelijk’,” zeg ik.
“Zo snel gaat de post meestal niet in dit soort landen.”
Bart zwijgt, en ik kijk naar de tent waarin Manon is verdwenen. Geen beweging, geen geluid. Ik denk aan de brieven die ik lang geleden van Rob kreeg. We waren nog niet getrouwd en toen hij een keer op reis moest, liep ik vanaf de eerste dag dat hij weg was een paar keer per dag naar de brievenbus. En o, die eerste keer dat zijn brief er lag. Ik weet nog hoe ik met luid kloppend hart de trap oprende naar m’n kamer, en met trillende handen de envelop openscheurde. Misschien wel honderd keer heb ik z’n woorden gelezen, en telkens weer vond ik iets nieuws. Een woord dat me ineens zo goed gekozen leek. Een verscholen betekenis die me ineens duidelijk werd. Nooit heb ik een brief van hem weggegooid, ze liggen allemaal in een doos in de linnenkast, en soms streel ik even in een sentimentele opwelling het deksel ervan. Ik schrik op uit m’n gedroom door een vreemd geluid. En dan zie ik Manon voor me staan, de brief in haar hand. Tranen stromen over haar gezicht.
“Mam,” zegt ze, “mam, hij heeft het uitgemaakt!”
Zondag
We zijn weer thuis, en ik denk dat we allevier opgelucht waren toen we voor de deur uit de auto stapten. Het was een heel andere reis dan heen. Toen waren we vrolijk, vol grapjes, bereid om alles leuk te vinden wat we tegenkwamen. De terugreis werd beheerst door het stille verdriet van Manon, die op de achterbank achter een boek stilletjes zat te snuffen. Nooit heb ik zo’n hekel gehad aan iemand als aan die Hans! Hoe haalt zo’n jongen het in z’n hoofd om een ‘uitmaakbrief’ naar Manons vakantieadres te sturen! Eigenlijk was onze vakantie voorbij op het moment dat ze de tent uitkwam met die brief in de hand. Ze heeft daarna als een kind tegen me aan zitten huilen, terwijl Dick en Bart discreet en waarschijnlijk ook wel uit eigenbelang een flink eind uit de buurt bleven. Nee, ze wou niets, niet eten, niet drinken, niet zwemmen, niet zitten, niet liggen. Het verdriet spoelde over haar heen, met een heftigheid die me verbaasde en pijn deed. Ik voelde me zo verschrikkelijk machteloos, met m’n armen om dat huilende kind heen. Zo woedend op die rotjongen die uitgerekend nu zo’n brief stuurde.
“En het was juist zo góéd,” zei Manon steeds opnieuw. De ‘waarom’—vraag. En ook al was wat haér overkwam van een heel andere orde dan het verongelukken van Rob, toch had haar verdriet raakvlakken met wat ik toen voelde. Het niet-begrijpen. Hoe kan dat nou. Waarom móet dat nou. Het gekwetst worden in je diepste gevoel. We zaten stil en ellendig naast elkaar onder de luifel toen Dick verscheen, met grote druipende ijsjes in z’n handen. Er was geen tegenstribbelen aan, alleen al om hem te helpen moesten we het ijs van hem overnemen. En toen ik naar Manon keek, betraand en met ijsvlekken op haar kin, zag ik ineens weer het kind dat ze vroeger was. Zo snel in tranen en zo makkelijk te troosten. Nu was het anders, wist ik, met deze klap zou ze behoorlijk wat moeite krijgen.
Maandag
Ik hoef pas woensdag weer te werken, zodat ik op m’n gemak het huis van al die vakantiewanorde kan ontdoen, en vooral ook de tuin kan bijwerken. Maar eerst ben ik vanochtend met Manon en Bart Dinky gaan halen. Het was net ‘speeluurtje’ toen we bij het dierenpension kwamen. Alle honden waren uitgelaten aan het rennen en spelen op een hermetisch afgesloten weitje. Als ik al een beetje schuldgevoel had, omdat we hem niet mee konden nemen met vakantie, was dat nu over. Het was geen zielig hondje dat voor onze ogen heen en weer rende. Zelfs Manon werd een beetje vrolijk toen Dinky, over z’n pootjes heënvallend, op ons af rende. Maar toen we weer thuis waren, verdween ze meteen naar haar kamer.
“Waarom ga je niet even langs Sandra?” stelde ik voor. Maar ze wilde liever een beetje lezen in haar kamer, zei ze. En aan de manier waarop ze zich snel omdraaide en de trap op rende, kon ik zien dat de tranen nabij waren.
Woensdag
Eigenlijk wel leuk, de wekker zetten en op tijd m’n bed uit. Ook al hou ik niet van laat opstaan, het is in de vakantie toch nooit zo vroeg als ik gewend ben wanneer ik werk. De etalage is veranderd, zie ik als ik aan kom fietsen. Op de toonbank staat een mooi boeket zomerbloemen en Evelyn geeft me op allebei m’n wangen een zoen als ik binnenkom.
“Blij dat je er weer bent,” zegt ze.
“Het is een stuk gezelliger met jou erbij!” Ik kijk om me heen en haal diep adem. Als ik een paar weken ben weg geweest, vind ik het altijd weer moeilijk te geloven dat ik écht zo’n leuke baan heb.
Zondag
Over drie weken komt Dicks zusje naar Nederland. Het is heel onverwacht, hij had er nog lang niet op gerekend, maar ze belde hem gisteren op. Haar man moet voor zaken een paar weken in Europa zijn en zij vliegt mee naar Amsterdam en logeert bij Dick, terwijl haar man van het ene land naar het andere reist. Ik heb Dick nog nooit zo enthousiast gezien. Het is duidelijk dat hij dol is op zijn zusje, maar dat wist ik eigenlijk al. Hij heeft ook niemand anders meer dan haar, vanaf het moment dat z’n ouders kort na elkaar overleden. Hij was toen net twintig en uit de paar keer dat hij er—heel even—over sprak, kon ik merken hoe kapot hij ervan is geweest. Toen zijn zusje en haar man zes jaar geleden naar Amerika emigreerden, was dat opnieuw een klap. Terwijl hij toen allang volwassen was en een eigen leven had opgebouwd. Ik weet dat ze elkaar lange brieven schrijven en regelmatig opbellen, maar veel vertelt hij er niet over. Het is alsof alles wat met zijn familie te maken heeft in een geheim kamertje zit, waarvan hij maar heel zelden en met tegenzin even de deur op een kier zet. Ik weet niet waarom het me een beetje pijn doet dat hij zo blij en uitgelaten is bij de gedachte dat Carla hem op komt zoeken. Het is toch logisch dat hij zich daarop verheugt. Maar een klein stemmetje in m’n hart zegt: “Als je hem nooit eerder zo blij hebt gezien, betekent dat dan dat zijn zusje belangrijker voor hem is dan jij bent?”Omdat ik niet van dat soort stemmetjes hou, praat ik opgewekt mee met hem. Maar als we in bed liggen en hij allang slaapt, lig ik nog steeds wakker, met een gevoel van onbehagen dat ik niet kan verklaren.
Woensdag
Dick aan de telefoon. Hij vraagt of ik morgen mee ga, gordijnstof uitzoeken voor de logeerkamer. Die wil hij een beetje opknappen voordat Carla komt. Ik zeg dat ik het gezellig vind, leg de hoorn neer en spreek het kleine stemmetje in mijn hoofd bestraffend toe.
Vrijdag
Het worden leuke gordijnen en ze zullen op tijd afgeleverd worden, is ons beloofd. We eten tussen de middag een hapje in ‘ons’ restaurant. Ik word ineens weer verliefd, als ik tegenover Dick zit en naar zijn gezicht kijk, dat zo ontspannen en jongensachtig naar me lacht. Als we weer buiten staan, slaat hij zijn arm om me heen en ik voel me net een schoolmeisje: verliefd en verward.
Donderdag
De kinderen beklagen zich luidkeels over de hoeveelheden huiswerk die ze krijgen.
“Is het dan méér dan andere jaren?” vraag ik. Nee, dat is het niet, maar hoor eens, ze hebben net zeven weken vakantie gehad, dus zou de school wel rekening kunnen houden met het feit dat ze hun leerritme zijn kwijtgeraakt.
Ik lach en schenk thee in en zet een schaal biscuits op tafel. Manon is nog steeds stilletjes, al praat ze met geen woord meer over Hans. Ze moet hem elke dag op school tegenkomen en zoiets valt vast niet mee. Maar als ik ernaar vraag, doet ze zo afwerend dat ik er verder over zwijg. Ik zie aan haar dat ze nog steeds verdriet heeft, maar ik weet ook van vroeger dat ik het niet verdragen kon als mijn moeder ‘een gesprek’ wilde over iets dat mij nog zo’n pijn deed. Nee, diezelfde fout wil ik met Manon niet maken.
Vrijdag
Dick vraagt of ik nog even de logeerkamer wil bekijken. Moet er nog iets aan gedaan worden, of is het goed zoals het is. Ik kijk rond, zie op het tafeltje naast het bed een portret van een man en een vrouw. Er staan twee kinderen bij en zonder moeite herken ik in het jongetje Dick. Hij ziet me kijken en ik merk dat hij het vervelend vindt dat ik de foto heb gezien. Ik zeg dat ik denk dat een nieuw kleed over het tafeltje geen gek idee zou zijn en spreken af om het dit weekend samen te gaan kopen.
Maandag
Ik zit bij Robs moeder in het kleine kamertje in het bejaardentehuis. Ik vind het er veel te warm en kijk bezorgd naar haar klamme gezichtje en haar wangen met onnatuurlijke rode plekken erop.
“Zal ik nou echt niet een raam opendoen?” Maar ze schudt ‘nee’ en zegt dat ze het juist zo heerlijk vindt, die warmte.
“Op mijn leeftijd heb je het altijd koud,” zegt ze. Ik knik en drink met tegenzin de warme thee, waardoor ik het nog benauwder krijg.
“Hoe is het toch met die jongeman van je?” vraagt ze. Ik schiet in de lach als ik me voorstel hoe Dick zal kijken als ik hem vertel dat hij door iemand ‘jongeman’wordt genoemd. Ik vertel dat het goed gaat.
“Ik zou hem toch wel graag een keer ontmoeten,” zegt ze en ik leg mijn hand op de hare, omdat ik weet hoeveel moeite het haar kost om de man te ontmoeten die de plaats van Rob heeft ingenomen.
“Volgende week zondag?” vraagt ze. Ik knik en geef haar een zoen op haar wang. En dan zitten we een tijdje heel stil in een te klein en te warm kamertje en allebei denken we aan Rob.
Dinsdag
Op weg van de boetiek naar huis doe ik snel een paar boodschappen. Met een veel te volle tas aan m’n stuur fiets ik verder. Hoe het gebeurt, weet ik niet, maar van het ene moment op het andere lig ik op straat, de fiets half over me heen. Ik voel me versuft van de schrik, of is er méér aan de hand? In elk geval heb ik heel even geen enkele zin om te proberen op te staan. Dicht bij me op straat zie ik de appels liggen, die ik zojuist heb gekocht. Iemand buigt zich over me heen. Vraagt hoe het gaat. Ik hoor een stem vragen of ik ben aangereden. Een andere stem zegt: “Nee, die tas is tussen haar spaken gekomen.”
Ik kom langzaam overeind.
“U kunt beter blijven liggen totdat de ambulance komt,” zegt iemand. Ambulance? Er is niets met me aan de hand. Ik ga zitten, ga dan langzaam met iemands hulp staan. Wat trillen m’n benen. De vrouw die me geholpen heeft, houdt stevig haar arm om me heen. Zomaar een wildvreemde die zich iets van me aantrekt. Wat wonderlijk. Wat heerlijk dat mensen zo zijn. Een man raapt mijn boodschappen bij elkaar. Ik voel aan mijn lichaam dat er niets ernstigs met me aan de hand is. Ik ben alleen verschrikkelijk geschrokken en als ik naar mijn armen en benen kijk omdat die zo schrijnen, zie ik schaafplekken. Een vrouw biedt aan om me naar huis te brengen. Een man belooft m’n fiets bij me thuis af te leveren. De wereld is vol behulpzame mensen en het geeft me ineens de neiging om te huilen. Zoveel hartelijkheid.
Een kwartiertje later doe ik de voordeur open. De vrouw die me heeft weggebracht, zet mijn tas met boodschappen in de gang.
“Het beste hè…” Ik geef haar een hand. Vergeet haar naam te vragen. En dan staan de kinderen ineens voor me met bleek weggetrokken gezichten en paniek in hun ogen. En ineens dringt het tot me door dat ik hun tweede ouder ben, die een ongeluk heeft gekregen.
Woensdag
“O nee,” zegt Evelyn beslist.
“Jij gaat meteen weer naar huis. Ben je nou gek geworden! Rust maar lekker een dagje uit en als je morgen ook liever thuis blijft, bel je me maar.”
Ik probeer te lachen, wat moeilijk is met mijn dikke wang. In de loop van de avond is die gaan zwellen. Waarschijnlijk ben ik er toch harder op terechtgekomen dan ik dacht. Mijn linkerarm en -been doen trouwens ook nog pijn. Ik glimlach dankbaar naar Evelyn en fiets naar huis. Wat eenvoudiger klinkt dan het is, want ik sta elke meter die ik afleg doodsangsten uit.
Donderdag
De bloemen van Dick, zijn bezorgdheid voor me. De manier waarop de kinderen laten merken hoe blij ze zijn dat alles goed is afgelopen…Wat is het heerlijk om mensen om je heen te hebben, die van je houden!
Donderdag
Overmorgen komt Carla op Schiphol aan. Dick heeft niet gevraagd of ik mee ga om zijn zusje te halen en dat kan ik me best voorstellen. Het weerzien is iets tussen hen tweeën, daar hoor ik ook niet bij. Op weg naar huis kunnen ze bijpraten en ‘s-avonds gaan ze samen eten. Ik zal Carla pas volgende week zaterdag ontmoeten en ik vraag me af wat hij dan allemaal over ons verteld zal hebben. Trouwens, ze zal uit zijn brieven al veel over mij en de kinderen weten. Méér dan ik over haar, want nog steeds is Dick karig met mededelingen over alles wat met zijn familie te maken heeft.
Vrijdag
Dick heeft bij ons gegeten, maar wat een heel andere avond dan de voorafgaande! Hij is er duidelijk met z’n hoofd niet bij, kijkt telkens op z’n horloge en is zo onrustig dat ik er een beetje zenuwachtig van word. Om kwart over elf zegt hij dat hij naar huis gaat.
“Ik lig vast de halve nacht te woelen,” zegt hij, “dan hou ik jou maar uitje slaap. En bovendien moet ik zo vroeg op morgen.”
Ik zeg dat ik dat misschien allemaal niet zo erg vind, maar hij lacht en geeft me een zoen en gaat weg. Ik breng de koffiespullen naar de keuken en vraag me af waarom ik, sinds ik weet dat Carla zal komen, zo vaak een vervelend gevoel heb over de manier waarop Dick op haar komst reageert.
Zaterdag
Als ik wakker word, weet ik dat Dick al op weg is naar Schiphol. Ik sta op en doe de gordijnen open. Alweer een mooie zomerdag. Ik zie dat ik vandaag toch echt moet sproeien. De spirea hangt er een beetje lusteloos bij, een nathals is het en aan haar kan ik zien dat het tijd wordt om de tuinslang te voorschijn te halen. Weer schieten Dick en Carla me te binnen, maar ik duw de gedachte weg en neem me voor er een goeie dag van te maken.
Zaterdag
Ze zullen om vijf uur komen, heeft Dick gezegd en de hele middag heb ik al een vaag zenuwachtig gevoel.
“Wat heb je toch, mam,” zegt Manon, als ze twee keer achter elkaar hetzelfde aan me heeft verteld en ik nog steeds niet heb gemerkt dat ze tegen me praat.
“Wat kan jou dat mens schelen,” zegt Bart, met een onverwacht inzicht in de situatie.
“Het is niet ‘een mens’,” zeg ik, “het is Dicks zusje.”
“O,” roept Bart, “is het een dwergpoedel? Of misschien wel een gorilla.”
Hij slaat zich op de borst en maakt vreemde geluiden, terwijl Manon niet meer bijkomt van het lachen.
“Je weet best wat ik bedoel,” zeg ik.
“Ja hoor mam,” zegt Bart, “Dicks zusje is geen mens. Kan ze eigenlijk wel praten?” Hij rolt bijna om van het lachen. Ik haal mijn schouders op en ga naar de keuken. Hapjes voor bij de sherry. Zou ze trouwens sherry drinken? Ik heb ook mineraalwater en sinaasappelsap. En als ze iets anders wil, is het jammer, want dan is het er niet. Ik heb de glazen opgewreven en een nieuw kleedje over de tuintafel gelegd. Voelde ik me maar niet zo onzeker. Wat kan er nou helemaal gebeuren? Om vijf uur zal ik Dicks zusje ontmoeten en dan zijn er drie mogelijkheden: we vinden elkaar aardig, we kunnen elkaar niet uitstaan of we laten elkaar onverschillig. En wat dan nog. En dan is het ineens vijf uur en mijn hart slaat over als Dicks auto voor de deur stopt.
“Mam, daar zijn ze,” zegt Manon.
“‘t Is wél een mens, hoor mam,” zegt Bart, die door het raam kijkt.
“Sta niet zo stom te gluren,” zeg ik, nijdiger dan ik bedoel. Dan gaat de bel en even later hou ik de koele, kleine hand van Carla in de mijne. En als ik in haar ogen kijk, vind ik er niets dat me geruststelt.
Zondag
Ik ben al een tijd wakker, maar nog steeds heb ik geen zin om op te staan. Onder aan de trap staat Dinky klagelijk te zeuren.
“Vrouwtje, kom nou, ik heb zo’n zin in mijn wandeling!” Maar ik kan mezelf niet zover krijgen dat ik m’n bed uitstap. Alles aan me voelt zwaar, maar het ergste is het onbestemde gevoel van verdriet, waarvan ik de oorzaak niet kan vinden, ook al weet ik dat het met Carla te maken heeft. De eerste vijf minuten wist ik al dat ze mij niet mocht. Maar waarom niet? Ze was heel vriendelijk. Vond alles leuk en lekker en bijzonder, maar op een manier waardoor het nét geen compliment was. En Dick had niets in de gaten. Die zat er stralend bij, de twee vrouwen in zijn leven verenigd. Af en toe zocht ik met mijn ogen de zijne, in de hoop op een teken van saamhorigheid. Maar het leek wel alsof hij er blind voor was. Carla niet. Die ving onveranderlijk mijn blik op en leidde dan Dicks aandacht van me af. Ik vroeg haar naar het leven in Amerika en ze slaagde erin om in haar vriendelijke antwoord te verwerken dat vrouwen als ik natuurlijk niets van de wereld zagen. En Dick maar stralend glimlachen. Tegen de tijd dat we met z’n drieën naar ons restaurant gingen, had ik zo’n hoofdpijn dat ik een paar tabletjes moest slikken.
“Je ziet er verschrikkelijk slecht uit,” zei Carla, “het gaat toch wel goed met je?” En ik probeerde te glimlachen, terwijl Dick nonchalant zei dat het altijd goed met me gaat. Toen ze me weer thuis hadden gebracht en de auto met Dick en Carla de straat uitreed, stond ik met mijn voorhoofd tegen de gangmuur geleund. Met datzelfde gevoel van verslagenheid werd ik vanochtend wakker. En voor het eerst in lange tijd dacht ik met wanhoop en verlangen aan Rob.