Op de helft

Woensdag

Marijke zit met haar knieën opgetrokken op de bank. Ze ziet er goed uit, en nog voordat ik koffie heb ingeschonken vertelt ze al over haar nieuwe vriend. Erik. Zo’n enige man, en ze doen samen zoveel leuke dingen. Ze vertelt van tentoonstellingen die ze samen hebben bezocht en dat lange weekend in een klein hotelletje op de Veluwe.

“En over twee weken gaan we een lang weekend naar Texel. Erik is daar zomers achter elkaar met z’n gezin geweest, maar ik heb er nog nooit een voet gezet. Het lijkt me zo leuk.”

Ik luister en glimlach en maak de opmerkingen die van me worden verwacht. Maar ondertussen draaien de woorden rond in m’n hoofd. Texel. Tentoonstellingen. De feestelijke kant van een relatie. Wat ik tot nu toe vooral heb gemist is de steun van Rob, bij wie ik kon uitpraten en uithuilen, z’n armen om me heen. Maar het samen leuke dingen doen was er óók. Die grote tentoonstelling in het Stedelijk, waar we zo van genoten dat we blijmoedig een paar dagen later opnieuw anderhalf uur in de rij stonden om nog eens al die prachtige schilderijen te kunnen zien. Samen eten in dat kleine restaurant waar ik nooit meer naar terug ben gegaan. Zoals zoveel plaatsen die ik heb vermeden omdat ze me te veel en te pijnlijk aan Rob herinneren. Dan merk ik dat Marijke stil is geworden.

“Lieverd,” zegt ze, “ik wilde je echt geen verdriet doen met m’n verhalen.”

Ik leg uit dat ik echt, werkelijk, heus wel blij ben voor haar. Maar dat ik Rob ineens zo mis. En als eindelijk al die opgekropte tranen loskomen, weet ik dat ze nodig zijn om weer verder te kunnen gaan.

“De decemberprop,” zeg ik door m’n tranen heen tegen Marijke.

“Let maar niet op me, het is gewoon de december-prop.”

Donderdag

Met Bart gaat het een stuk beter. Z’n klassenleraar heeft gezegd dat hij altijd bij hem langs kan komen als hij behoefte heeft aan een gesprek. En Bart heeft het al twee keer gedaan.

“Ik kneep ‘m wel, mam, toen ik de eerste keer bij hem langsging,” zegt hij.

“Ik dacht dat hij het misschien niet echt gemeend had. Maar hij was hartstikke aardig.”

Ik vraag niet waarover Bart gepraat heeft. Dat de gesprekken hem opgelucht hebben, is duidelijk. En ik ben er dankbaar voor dat er zoveel mensen om ons heen zijn, die voor ons klaarstaan. Als Bart naar z’n kamer is om huiswerk te gaan maken, zoek ik in een opwelling naar het telefoonnummer van z’n klassenle-raar. Hij neemt de telefoon zelf aan en ik voel me op slag een beetje zenuwachtig. Een leraar thuis storen, ik heb het nog nooit gedaan, ook al heeft deze meneer Verhoeven zelf tegen me gezegd dat ik altijd kan bellen als er iets is.

“Ik wil u even vertellen dat Bart zo opgeknapt is door de gesprekken met u,” zeg ik.

“Het is heel belangrijk voor hem dat u zich met hem heeft beziggehouden. Dat wilde ik even kwijt. En nu hang ik gauw weer op.”

Hij lacht, en zegt dan dat hij zelf ook de indruk heeft dat Bart zich weer prettiger voelt op school.

“Maar ik wil het contact toch nog een tijdje vasthouden,” zegt hij.

“Dat lijkt me beter dan wachten totdat hij weer problemen heeft. Ik ben erg blij dat u thuis ook merkt dat het beter met hem gaat.”

We nemen afscheid en ik merk dat m’n gezicht gloeit. Wat kinderachtig. Al word ik honderd jaar, ik zal bij dit soort gesprekken altijd verlegen blijven.

Donderdag

“Zal ik je wat vertellen?” zegt Ellen. Ze is onverwacht langsgekomen, wat helemaal haar gewoonte niet is.

“Het is uit tussen Ben en z’n vriendin. Hij belde vanochtend. Voelt zich ongelukkig en verlaten. Hij vroeg of hij zaterdag bij ons mag eten.”

Ik kijk haar aan en zoek naar woorden. In haar ogen zie ik de onzekerheid.

“Ik weet niet zo goed wat ik ervan moet denken,” zeg ik, “ze waren toch nog samen op de bruiloft van jouw nichtje? En je zei dat ze er toen heel gelukkig uitzagen.”

“Ja,” zegt Ellen. Ze is meegelopen naar de keuken en terwijl ik koffie zet, leunt zij tegen het aanrecht.

“Weet je wat het eerste was dat ik dacht?” zegt ze dan.

“Ik dacht: goddank, nou komt hij weer terug bij mij! Na al die jaren. Na alles wat er is gebeurd. Na de manier waarop hij me in de steek heeft gelaten, was toch m’n eerste gedachte: “Hij komt terug!” En voor dat mens vind ik het net goed!” zegt ze, ineens kwaad. Ik schiet in de lach.

“Het ontbreekt er nog aan dat je met je voet op de grond stampt,” zeg ik.

“Lekker puh! Dat mens is óók de laan uit.”

“Vind je het gek?” vraagt ze. Ik denk na.

“Misschien heeft zij hém wel de bons gegeven,” zeg ik nuchter. Ellen kijkt me verbijsterd aan.

“Zij hém?” en ik hoor aan haar stem dat zoiets tot de onmogelijkheden behoort. Als we binnenzitten ziet ze er ineens moe en verslagen uit.

“Ik voelde me de laatste tijd zo lekker rustig,” zegt ze dan, “en ineens zijn al die zenuwen weer terug. Die onzekerheden van tóen. Ik heb me zo heilig voorgenomen om me nooit meer door Ben overstuur te laten maken. En kijk nu eens…daar zit ik weer.”

Zenuwachtig steekt ze een sigaret op terwijl ik het hulpeloze gevoel heb dat er niets is waarmee ik haar kan helpen.

Woensdag

“Hoe gaat het nou op school?” vraag ik aan Bart.

“Oh goed,” mompelt hij, en verdwijnt met z’n boeken onder z’n arm richting trap.

“Waarom praat jij alleen maar als het niet goed gaat met je en nooit als het wél goed gaat?” vraag ik, geïrriteerder dan ik eigenlijk bedoel. Maar het zit me de laatste tijd steeds vaker dwars dat hij nooit eens gezellig een beetje zit te vertellen, zoals Manon dat doet. Ik weet best dat het niet te vergelijken is, en dat meisjes nu eenmaal makkelijker hun hart uitstorten dan jongens. Maar aan de andere kant vind ik het geen reden om het er dan ook maar bij te laten zitten. Een beetje mededeelzaam zijn, is tenslotte ook een kwestie van wennen. En het leven is een stuk makkelijker als je niet als een soort oester rondloopt.

“Wat moet ik dan zeggen?” zegt Bart, en ik herken in zijn stem die opkomende irritatie.

“Vertél gewoon eens iets,” zeg ik.

“Niet nu, want ik kan je moeilijk dwingen om een gezellig praatje te houden. Maar een andere keer. Als je niet uitje humeur bent omdat ik je zo’n vraag heb gesteld.”

Hij aarzelt, één voet op de onderste traprede.

“Pappa zou nooit zo hebben gezeurd!” Nou, pappa zou zo’n opmerking nooit hebben geaccepteerd. En als ik niet wil dat er verder over me heen wordt gelopen, moet ik het zelf ook niet accepteren. Met een mengeling van woede, verdriet en zenuwen loop ik naar z’n kamer, doe de deur open en zeg: “Ik ben absoluut niet van plan om dat soort opmerkingen van jou te pikken!”en doe de deur dicht voordat hij iets kan zeggen.

Donderdag

Bart verschijnt niet aan het ontbijt, zoals ik wel had verwacht. Op het laatste moment komt hij de trap af, z’n rugzak met boeken onder z’n arm. Ik ben in de keuken bezig en doe alsof ik hem niet hoor. Dan z’n voetstappen achter me. Twee jongensarmen om me heen en z’n stem dicht bij m’n oor.

“Sorry mam, het spijt me echt!” En weg is hij. Als hij langs het keu-kenraam fietst kijkt hij schichtig naar binnen. Ik zwaai. Een brede lach trekt over z’n gezicht als hij terugzwaait.

Dinsdag

“Heb je thee, mam?” vraagt Bart. Hij heeft z’n rugzak met schoolboeken onder aan de trap gegooid en is zelfs bij mij in de kamer komen zitten. Totaal tegen z’n gewoonte in. Maar ik laat hem niet merken dat het me opvalt, want aan z’n gezicht kan ik zien dat hij met z’n houding niet goed raad weet. Ik schenk thee in en vertel van Dinky, die vanochtend op de hei is weggelopen. Anderhalf uur heb ik gezocht. Hij was meegelopen met een mevrouw die haar twee honden uitliet.

“Dat ze niet is gestopt toen ze merkte dat ze een vreemde hond bij zich had,” zeg ik.

“Als ik niet iemand tegen was gekomen die Dinky had zien meelopen, was ik hem nu misschien nog steeds kwijt.”

“Was je niet bang, zo alleen op de hei?” vraagt Manon. Het is een wekelijks weerkerende vraag, met een ondertoon van verwijt omdat ze van mij niet de kortste weg over de hei naar Karin mag nemen.

“Nee, ik was niet bang, want op de tijd dat ik er met Dinky wandel, zijn er méér mensen, met hun hond,” zeg ik.

“Blij dat je hem gevonden hebt,” zegt ze, en tilt Dinky op die spartelend probeert los te komen met het oog op de schaal speculaasjes die op het lage tafeltje staat.

“We moeten dit jaar een werkstuk maken over Vincent van Gogh,” zegt Bart.

“Meneer Witteman vroeg wie er wel eens in het Van Gogh-museum is geweest. En dat waren tien kinderen, mam. Ik vind het toch wel stom dat wij er nog nooit zijn geweest.”

Omdat ik dat eigenlijk zelf ook wel vind, beloof ik dat we de komende zondag naar Amsterdam zullen gaan.

“Leuk!” zegt Manon. Haar gezicht straalt.

“We zijn zo lang niet met z’n drieën weggeweest!” En zingend verdwijnt ze naar boven.

“Fijn mam,” zegt Bart, “dan kunnen we daar misschien een boekje kopen, en foto’s of zoiets. Da’s handig voor m’n werkstuk.”

Ik beloof dat we in de museumwinkel zullen rondkijken naar dingen die hij nodig heeft. En ook Bart vertrekt naar boven in een stralend humeur. Ik blijf een beetje verbaasd achter. Wat zijn sommige dingen toch eigenlijk simpel. Gezellig met z’n drieën theedrinken en een uitstapje plannen, met als resultaat: een feestelijke stemming in huis. Als ik naar de keuken loop met het theeblad, merk ik dat ik loop te neuriën.

Woensdag

Ellen aan de telefoon.

“Hoe was het zaterdag met Ben?” vraag ik. Ze aarzelt en zegt dan luchtig: “Oh, heel gezellig. Hij is gebleven tot maandagochtend.”

Ik zwijg verbaasd.

“Vind je dat stom van me?” vraagt ze.

“Ik weet het niet,” zeg ik.

“Ik weet niet wat het betekent. En of het voor jou en hém hetzelfde betekent.”

“Dat weet ik ook niet,” zegt ze.

“Voor mij was het zo natuurlijk om weer met hem te slapen. We zijn zo lang getrouwd geweest. Het was eigenlijk weer net als vroeger. En Sandra vond het ook heel gewoon. Maar toen hij maandag wegreed, voelde ik me zo ellendig. Want we hebben nergens over gepraat. Ik weet totaal niet waarom hij naar huis is gekomen. Misschien kan hij niet tegen alleen zijn. Of misschien verlangde hij wel écht naar ons.”

“En nu?” vraag ik.

“Nu heb ik spijt dat hij het weekend gebleven is. Ik had eerst alles met hem uit moeten praten. Hij heeft niet eens achter me aan hoeven lopen. Ik heb het hem zo makkelijk gemaakt. En hij heeft niet meer opgebeld. Niets.”

Ze zucht.

“Ik leg maar weer eens neer,” zegt ze dan.

“Ik heb Sandra beloofd dat we naar nieuwe laarzen gaan kijken voor haar.”

Als ze heeft neergelegd sta ik nog een tijdje bij de telefoon. Buiten is het grauw en koud.

“Arme Ellen,” denk ik, “ik hoop dat je niet wéér een klap krijgt van die man.”

Maar veel hoop op een goede afloop heb ik eigenlijk niet.

Donderdag

“Heb je zin om koffie bij me te drinken?” Ellens stem klinkt zo opgewekt, dat ik er onmiddellijk een onbehaaglijk gevoel van krijg.

“Over een half uur ben ik bij je,” zeg ik. Dat ik zelf met koffie en een tijdschrift op de bank zat toen ze belde, vertel ik maar niet. Er is iets aan de hand, dat was duidelijk aan Ellens stem te horen. Als ik de fiets het schuurtje uitrijd, merk ik dat de band zacht is. Verdorie, ik had nog zo aan Bart gevraagd of hij er een nieuw ventiel op wilde zetten. Deze lekt, en elke dag opnieuw sta ik die band op te pompen. Een karweitje waar ik al m’n hele leven een hekel aan heb. Nijdig pak ik de fietspomp, de slang schiet drie keer los voordat ik eindelijk wat lucht in de band krijg. Het is ineens veel later dan ik had gepland. Als ik later dan beloofd Ellens tuin binnenfiets, zie ik haar voor het raam staan. Ik zwaai, maar ze ziet me niet. Onbeweeglijk staat ze naar buiten te kijken, met zoiets verlo-rens in haar houding, dat ik er een brok van in m’n keel krijg. Ze doet de deur open. Boven de grijze coltrui die haar anders zo goed staat, is haar gezicht vaal en vermoeid. Ik geef haar een zoen.

“Hoe is het met je?” Ze haalt haar schouders op.

“Ben was hier gisteravond,” zegt ze. Ik zwijg. Ze schenkt koffie in, morst en veegt de druppels gedachteloos weg met de mouw van haar trui. Zoiets heb ik haar nog nooit zien doen.

“Het spijt hem dat hij die nacht is gebleven,” zegt ze dan.

“Hij was in de war, voelde zich eenzaam. En vandaar.”

Ze lacht spottend.

“Dan ligt het kennelijk voor de hand dat je bij je ex-echtgenote in bed kruipt!”Ze kijkt me aan en ik zie tranen in haar ogen.

“Hij hoopte dat hij geen verwachtingen had opgeroepen bij me. Want hij houdt nog steeds van…van haar! Ook al is het uit. Bij mij vindt hij de warmte en vertrouwdheid van vroeger. Maar niet de spanning die hij bij haar vindt. En om die spanning gaat het hem, tenminste, daar lijkt het op.”

Ze haalt weer haar schouders op, met een vermoeid wanhopig gebaar.

“Wat moet ik daar nou mee?”

“Uit je hoofd zetten,” zeg ik. Het klinkt alsof het echt voorbij is voor hem.

“Maar jij bent nog steeds zo bezig met die man. En wat schiet je ermee op?” Ze kijkt me aan.

“Wat schiet jij ermee op dat je nog steeds om jouw man treurt?” Ik zwijg. Haar woorden komen hard aan en m’n hart bonkt zo dat ik even niks kan zeggen. Boos ben ik ook, maar het laatste wat ik wil is ruzie. Dan, als de woede wegebt, zie ik de redelijkheid van die opmerking in.

“Wat schiet jij ermee op dat je nog steeds om je man treurt.”

“Ze heeft gelijk,” denk ik. Het is ook eigenlijk een idiote opmerking om tegen iemand te maken die verdriet heeft. Alsof ‘ergens iets mee opschieten’ ook maar iets te maken heeft met emoties. Ik kijk Ellen aan en zie hoe gespannen haar ogen op mij zijn gericht.

“Sorry,” zeg ik, “het was stom van me om zoiets te zeggen. Ik heb geen illusies meer, geen reden om te hopen dat het ooit weer goed zal komen. Ik wéét dat het voorgoed voorbij is. En ook al heb ik verdriet, ik kan niet anders dan dóórgaan. Maar jij kunt kiezen, tussen doorgaan of voor eeuwig blijven hangen in die hoop dat Ben ooit bij je terug zal komen. Wat ik bedoelde was eigenlijk: geef die hoop op, want het belemmertje zo.”

“Ja,” zegt ze zacht.

“Ja, je hebt gelijk. Ik kan niks meer, vooral niet sinds dat weekend. Ik denkalleen nog maar aan Ben.”

Dinsdag

Ik word vroeg wakker. Een donkere wintermorgen aan de andere kant van het gordijn. M’n bed is behaaglijk warm en het blijkt dat ik nog zeker een halfuur niet op hoef te staan. Ik doe m’n ogen dicht en denk aan Rob. En dan gebeurt het. Met geen mogelijkheid kan ik me zijn gezicht meer voorstellen. Ik voel hoe het koude zweet me uitbreekt. Rob, waar ben je? Maar het blijft leeg in m’n hoofd. Wat betekent dit? Is dit het begin van vergeten? Maar dat kan niet. Tot nu toe heb ik elk moment dat ik wilde, en vaak ook als ik nfet wilde, zijn gezicht voor me gezien. Ik voel tranen langs m’n wangen glijden. In mijn pyjama, bij het lichtje naast m’n bed, pak ik de foto van Rob. Z’n vertrouwde gezicht. De glimlach die me zo dierbaar is. Maar Rob, wat is er aan de hand dat ik jouw foto moet zien om me je gezicht te kunnen herinneren?

Woensdag

Ik heb het aan Ellen verteld.

“En nu?” vraagt ze, terwijl ze in haar thee roert, “ben je nog steeds z’n gezicht kwijt?”

“Nee,” zeg ik, “het was alleen die ene keer. Maar ik begrijp het niet. Hoe kan zoiets nou?”

“Is het belangrijk voor je om te weten waarom?” vraagt ze.

“Het maakte me bang,” zeg ik, “en ik ben nog steeds bang dat het opnieuw zal gebeuren. En vaker. Zodat op een keer de dag komt dat ik hem niet meer op kan roepen. Ik denk dat ik dan écht…weduwe ben. Tot nu toe ben ik nog steeds z’n vrouw, ook al is hij er niet meer.”We zwijgen. Op de vensterbank hupt een klein vogeltje. Hij kijkt even naar binnen en fladdert dan weg met een nauwelijks zichtbaar bewegen van z’n vleugels.

“Soms ben ik jaloers op jou,” zegt Ellen, zonder op te kijken.

“Zoals Rob en jij van elkaar hebben gehouden. Niets kan dat meer stuk maken. Niemand kan daar meer tussenkomen. Wat jullie hebben gehad is compleet.”

“Ja,” zeg ik zacht, “wat wij hebben gehad is compleet.”

Donderdag

“Mam, ik zag Bart met een meisje,” zegt Manon. Ze komt net van buiten, met frisse gloeiende wangen. Ze brengt de buitenwereld mee met haar stem en haar bewegen en ik ben er blij om.

“Hoe ziet ze eruit?” vraag ik nieuwsgierig.

“Nou, best leuk geloof ik,” zegt Manon vaag.

“Ik kon het niet zo goed zien. Ze stonden zo’n beetje over hun stuur gebogen met elkaar te praten. Zouden ze al zoenen, mam?” Ik denk na. Bart die een meisje zoent. Om de een of andere reden vind ik het moeilijk voor te stellen. Maar het lijkt me niet dat hij daar al aan toe is. Of zouden moeders dat altijd denken? “Waarom lach je, mam?” Ik aai over haar haren.

“Ik dacht aan moeders en zonen,” zeg ik.

“Maar alsjeblieft Manon, zeg niks als hij thuiskomt!”

“Ook niet ‘Dag Bart’?” vraagt ze. Ik schiet in de lach.

“Je weet best wat ik bedoel.”

Ze trekt een gezicht naar me en verdwijnt zingend de trap op. Tien minuten later komt Bart thuis. Hij kijkt me onzeker aan en ik weet hoe hij zich voelt. Heeft Manon over hem gepraat of niet? En zoja, wat staat hem dan te wachten? Ik lach naar hem en schenk thee in.

“Lekker mam,” hij neemt de beker tussen z’n grote jongenshanden.

“Lekker warm!” Hij blaast in de thee en ik kijk naar hem. Alles aan z’n gezicht is te groot. Z’n neus. Z’n lippen die bijna opgezet lijken. Een tijd lang is hij zo mooi evenwichtig gegroeid, maar nu zijn er ineens uitschieters. Lange benen, einden van armen waarmee hij nauwelijks raad weet. En dat aandoenlijke gezicht waarin de kinderlijkheid steeds meer verdrongen wordt door de volwassenheid, maar niet van harte. Hij doet me denken aan iemand die aan de rand van een zwembad z’n teen in het water dompelt. Is het te koud of kan hij zich veilig in het water laten zakken? Of toch nog maar liever even in de zon blijven liggen? Toch nog wat langer kind blijven? “Je hebt gelijk,” denk ik, “de volwassenheid kan behoorlijk koud zijn af en toe. Maar het is wel de moeite waard en hoe dan ook: je zult er toch aan moeten geloven.”

“Mam…!” Ik kijk naar Bart. Z’n gezicht heeft ineens een dieprode kleur en hij kijkt me verlegen en tegelijk uitdagend aan: “Mam, ik heb een vriendinnetje, geloof ik!”

Woensdag

Als ik met een tas vol boodschappen uit de supermarkt kom, bots ik bijna tegen haar aan.

“Marion!”

“Anne-Wil!”zegt ze, en kijkt alsof ze het liefst meteen zou willen doorlopen.

“Hoe gaat het met je?” vraag ik. Herinneringen verdringen elkaar in m’n hoofd. Etentjes met Marion en Frank. Vakantie in Spanje met Marion, Frank en hun kinderen. Telefoontjes over van alles en nog wat. De begrafenis van Rob.

“Lieverd, we staan altijd voor je klaar!” Nog twee keer een bezoekje. Een paar telefoontjes, met steeds grotere tussenpozen. Daarna niets meer. Een van de bevriende echtparen die het lieten afweten. Zo vervelend, om als echtpaar met een vrouw alleen om te gaan. Onhandig. Ik kijk naar Marion, die zenuwachtig druk staat te vertellen over zichzelf, Frank en de kinderen. Als ze even ophoudt met praten zeg ik: “Wat fijn dat het zo goed gaat. Doe je de groeten aan Frank en de kinderen?” Ze knikt verward. Ik loop door de drukke winkelgangen en weet nauwelijks waar ik ben. M’n hart bonst in m’n keel. Waarom grijpt zo’n ontmoeting me zo aan? Spanje. Wij allemaal bruinver-brand op het strand. De avonden uit met z’n vieren. Wat was het leven simpel toen, en gelukkig!

Maandag

Somber weer. Het is stil op straat. De hondenuitlaters zijn allang weer binnen. Ik heb met Dinky over de hei gelopen, maar niet zo lang als anders. Ik verlangde naar huis, de schemerlampen, de gezelligheid die buiten nergens te vinden is. Maar nu ik met koffie in m’n stoel zit, is er nog steeds dat vage gevoel van onrust. Een verlangen zonder precies te weten waarnaar. Ja, naar jou, Rob! Maar dat verlangen heeft al zo lang geen zin meer. Ik zou mensen om me heen willen hebben. Bezig willen zijn. Ik zou jou een beetje willen vergeten. Rob. Gewoon een paar uur met iets bezig willen zijn zonder op de een of andere manier aan jou te denken. Is dat verraad? Ik sta op en loop naar het raam. Is het verraad? Ik draai me om en val bijna over Dinky, die vlak achter m’n hielen is gaan zitten. Lief trouw hondje. Ik buk me om hem te aaien en voel tot m’n verbazing tranen op m’n gezicht.

Donderdag

Bart is ineens weer zo ouderwets stil en teruggetrokken. Hij slobbert z’n thee veel te warm naar binnen en verdwijnt daarna meteen naar z’n kamer. Bleek, verdrietig smoeltje, en een veel te harde stem als je hem iets vraagt. Manons ogen seinen ‘Ruzie????’ naar me. Ik trek m’n wenkbrauwen op als teken dat ik het niet weet.

“Hoe gaat het op school?” vraag ik, als hij vlak voor het eten beneden komt. Hij kijkt me aan alsof ik een vreemde taal spreek.

“School?” zegt hij onverschillig. Ik zwijg. Geen goed moment voor een gesprek. En naar zijn vriendin Annelies informeren kan ik ook maar beter niet doen.

Vrijdag

Ik kijk naar de advertenties waarin banen worden aangeboden. Het zijn er meer dan ik verwachtte, maar wat mij betreft zou er net zo goed niet één in kunnen staan. Wat moet je veel hebben en kunnen voor die banen. En wat heb ik weinig te bieden. Geen beroepsopleiding. Geen werkervaring. Geen academische graad. Niets anders dan de meisjes-hbs, veel te lang geleden. Een opleiding die niet eens meer bestaat! En alsof dat niet erg genoeg is heb ik ook nog m’n leeftijd tegen. Ik stel me voor hoe een advertentie eruit zou zien waarin ik mijzelf zou aanbieden.

“Veertiger met twee kinderen. Geen beroep. Nooit eerder gewerkt. Graag leuke baan. O ja, halve dagen in verband met schooltijd kinderen!”Tjonge, daar zullen de personeelschefs op af komen vliegen, denk ik wrang, en vouw de krant weer dicht.

“Is er iets mam?” vraagt Manon als we aan tafel zitten.

“Hebben jullie ruzie? Jullie zijn allebei zo stil.”

Ze kijkt ongerust van Bart naar mij. Ik leg m’n hand even op die van haar.

“Nee hoor, lieverd,” zeg ik. Ze lacht gerustgesteld. Van de andere kant van de tafel kijkt Bart naar ons. Zwijgend en verdrietig, alsof er een hoge muur staat tussen hem en ons.

Dinsdagmiddag

Ik zit op de bank, plastic zakje met ijsblokjes tegen m’n wang geduwd. Net terug van de kaakchirurg die een kies heeft verwijderd. Buisje met pijnstillers binnen handbereik. Maar ik heb er nog niet één nodig gehad.

“Vertel nou, mam!” dringt Manon aan. Ja, vertellen…! Dat is nou net het enige dat een beetje moeilijk gaat, met die nog niet helemaal uitgewerkte verdoving.

“Hoe was het nou, mam,” zegt Bart.

“Het was…het was eigenlijk niks,” zeg ik moeizaam. En denk terug aan dat laatste halfuur in de wachtkamer. Trillende handen van de zenuwen. Alles in me drong aan op weglopen nu het nog kon. Maar wat dan nog? Het moest gebeuren, dus bleef ik. Naar de stoel lopen. Zitten. Alle voorbereidingen van steriele doeken en gaasjes die het allemaal nog enger maakten. Vriendelijke assistentes, dat wel. En toen hét moment. Mond open. Naald nadert. Nu gaat het beginnen. Hoezo gaat hét nu beginnen.

“Zo,” zegt de kaakchirurg, “nog een hier en dan nog…zó, klaar.”

Klaar…? Ik kijk hem sprakeloos aan. Is dat nou alles? Heb ik hiervoor mezelf zitten opwinden in de wachtkamer? Bijna niks heb ik gevoeld van die prikken. Toen ik me vanochtend aan de tafel stootte deed het heel wat meer pijn. En nu ik thuis ben voel ik nog steeds niks.

“Nee, geen thee, lieverd,” zeg ik tegen Manon die met de theepot aan komt dragen.

“Ik mag alleen koud.”

“Us?” zegt ze, en haar ogen gaan glimmen.

“Zal ik ijs halen, mam?” biedt Bart aan.

“Ja,” zeg ik, “heel veel lekker ijs.”

Een halfuur later zitten we met schoteltjes ijs voor ons, een beetje lacherig omdat het zo’n malle situatie is. Ik met die zak ijs tegen m’n wang en op zo’n raar uur van de dag bezig met wat nog het meest op een feestje lijkt.

Maandag

“Nee Bart, ik wil graag dat je even hier blijft,” zeg ik tegen Barts verdwijnende rug. Hij blijft staan maar keert zich niet om.

“Waarom?” vraagt hij nors.

“Omdat ik vind dat het niet langer zo gaat,” zeg ik.

“Je loopt door het huis als een vreem-de. Alsof Manon en ikje vijanden zijn. Je trekt je nergens meer iets van aan. Je ziet eruit alsof je geen oog meer dichtdoet en je kijkt zo verdrietig dat ik er akelig van word.”

“Kijk dan niet,” zegt Bart.

“Je hoeft toch niet naar me te kijken!” Hij heeft zich nog steeds niet omgekeerd.

“Bart, ik wil met je praten, dus ga zitten.”

“Ik haat dat,” zegt hij, ineens kwaad.

“Thee en een gesprek. Wat heb ik eraan?” Dat is een opmerking die aankomt, en ik voel de boosheid in me opstijgen. Alsof hij voelt wat er door me heengaat, keert hij zich om. Hij sjokt naar de bank alsof z’n laatste uur heeft geslagen, en laat zich met een plof op de kussens vallen.

“Ga weg,” zegt hij, als Dinky kwispelend bij hem komt zitten. Maar ondertussen strelen z’n handen Dinky’s kop.

“Bart,” zeg ik, “wat is er met je aan de hand? Heb je ruzie met Annelies?” Hij kijkt me weer aan en ik zie de kleur op z’n gezicht veranderen. Eerst wit, dan naar een vurig rood.

“Ik wou dat ik het nooit had verteld, van Annelies,” zegt hij dan.

“Ik wil er niet over praten. Nooit, nooit meer!” En hij staat op en rent langs me heen de kamer uit.

Vrijdag

“Oom Jaap heeft gebeld of ik vanavond met hem ga eten,” zegt Bart. Hij probeert er onverschillig bij te staan, maar z’n gezicht bloost van plezier.

“Wat leuk!” zeg ik verrast, en voel een brok in m’n keel. Lieve Jaap. Eergisteravond heb ik m’n hart bij hem en Hanneke uitgestort. Typisch Jaap om onmiddellijk een man-tot-man-gesprek op touw te zetten.

“Dus ik mag?” vraagt Bart.

“Natuurlijk. Het is toch enig voor je,” zeg ik, en verbaas me over de verbaasde blik die hij me toewerpt.

“Wat dacht je dan, Bart?” vraag ik.

“Oh,” hij schuifelt verlegen met z’n schoen, “ik dacht, ze zal het wel niet goed vinden. Ik ben zo vervelend geweest.”

Ik kijk hem aan. Hij begrijpt er echt niks van, dat is duidelijk. Alsof wat er met hem, met ons aan de hand is een kwestie is van ‘vervelend zijn’

“Ga maar gauw,” zeg ik.

“Oom Jaap wacht.”

Hij geeft me een zoen en verdwijnt.

Maandag

“Ik ben zo bang voor m’n paasrapport, mam!” zegt Manon. Ik kijk haar verbaasd aan.

“Lieverd, je hebt alleen maar mooie cijfers,” zeg ik.

“Maar je kunt nooit weten,” zegt ze. Ze zit met opgetrokken benen op de bank, haar gezicht tobberig tussen de halflange glanzende haren. Een plaatje, vind ik. Ook al weet ik dat ze zichzelf belachelijk vindt om te zien.

“Natuurlijk kun je sommige dingen wél weten,” zeg ik.

“Als je altijd goeie cijfers haalt, krijg je een goed rapport.”

“Iedereen knijpt ‘m,” zegt ze.

“Nicole zat vandaag nog in de klas te huilen, omdat ze denkt dat ze een slecht rapport krijgt.”

“Maar jij krijgt géén slecht rapport,” zeg ik.

“Nou ja, dat weet ik eigenlijk wel,” zegt ze luchtig, en ik schiet in de lach om de snelle verandering van haar stemming. Een echte puber is ze aan het worden, maar nog zonder dat problematische dat het laatste jaar zo’n stempel op Barts puberteit zet.

“Zit je weer geheimzinnig te lachen, mam?” zegt Manon, en vlijt als een klein poesje haar hoofd langs m’n schouder.

“Ik ga leren,” zegt ze dan, en verdwijnt met haar tas naar boven. Ooit heb ik gelezen dat meisjes op school veel ijveriger zijn dan jongens. Ik kan niet anders zeggen dan dat het in mijn huis in elk geval klopt. Dan komt Bart binnen met z’n zware tas boeken.

“Ik krijg een rotpaasrapport,” zegt hij.

“Dag Bart,” zeg ik.

“Dag mam, ik krijg een rotpaasrapport.”

“Zijn je cijfers dan zo slecht?” vraag ik. Hij laat z’n tas met een klap op de grond vallen.

“Behoorlijk middelmatig,” zegt hij.

“Met een beetje geluk valt het mee. Met een beetje pech valt het tegen.”

Ik schenk thee voor hem in.

“Krijg je nog veel repetities vóór die tijd?” vraag ik.

“Een paar. De meeste hebben we al gehad.”

Hij gaat zitten en drinkt het kopje leeg. Staat meteen weer op en pakt z’n tas.

“Ik ga naar boven, mam. Leren,” zegt hij. Ik kijk hem aan, z’n ogen ontwijken de mijne. Doodsbang dat ik een gesprek ga beginnen. Sinds die avond met Jaap is hij een heel stuk opgeknapt, maar echt goed is het nog niet tussen hem en mij, en dat zit me steeds meer dwars.

“Laat hem maar een beetje,” heeft Jaap door de telefoon tegen me gezegd.

“Ik zal ervoor zorgen dat ik hem regelmatig zie. Aan mij vertelt hij veel meer dan aan jou. Mannen-onder-elkaar.”

“Ja,” heb ik gezegd, “natuurlijk.”

Waarom kan Bart ineens niet meer met z’n eigen moeder praten? En als hij dan liever met Jaap praat, waarom kan hij zich dan tenminste niet normaal gedragen in huis?

Donderdag

“Ik heb een vrije dag morgen. Ga je mee naar Amsterdam?” vroeg Marijke gisteravond.

“O ja, heerlijk!” antwoordde ik zonder aarzelen. Ik voelde ineens hoe ik ernaar verlangde om even helemaal weg te zijn. Gewoon de deur achter me dicht-trekken en vergeten dat ik moeder ben van twee pubers, waarvan de ene behoorlijk moeilijk is. En nu lopen we samen door de P.C. Hooftstraat, door Marijke nonchalant ‘De PC’ genoemd. En als een echte provinciaal kijk ik m’n ogen uit. Wat een ongelooflijk mooie kleren liggen er in deze etalages. De sieraden! Vroeger kwam ik hier vaker, maar het is zo lang geleden dat ik mij nauwelijks meer een naam herinner. De koffieshops zijn volgens mij ook nieuw. We drinken cappucci-no en bestellen er nonchalant twee geweldige vruchtenpun-ten met slagroom bij. De vruchten moeten goedmaken wat er aan al het andere te veel in zit. Ik kijk om me heen. Het is lunchtijd. Veel werkende vrouwen, zo te zien. Maar ook vrouwen die beladen zijn met boodschappentassen. Niet het soort tas waarmee je fruit gaat halen op de markt, maar met dure namen erop. Ik probeer mij even te verplaatsen in hun leven. Veel geld, geen baan en kennelijk niet thuis hoeven zijn voor de kinderen die uit school komen. Een soort luxe vrijheid die ik me moeilijk kan voorstellen. Ik kijk naar Marijke, die met stralende ogen vertelt dat de trui die ze net heeft gekocht precies de kleur is waar Erik zo van houdt. En die ze beslist mee zal nemen als ze over twee weken met hem naar Londen gaat. Iemand die naar ons kijkt ziet twee vriendinnen opgewekt met elkaar praten en lachen. Dat een van de twee een kleine, pijnlijke brok in de keel heeft, weet gelukkig niemand.

Woensdag

Ik loop met Ellen over de hei. Ver voor ons uit dartelt Dinky rond met een andere hond. Het lijken twee herfstbladeren waar de wind mee speelt. De zon schijnt en af en toe blijven we stilstaan, ogen dicht, gezicht naar de zon gewend. Heerlijk dat het nou eindelijk weer lente is. Ik geniet er zo van, elk jaar opnieuw, en altijd even intens. Maar sinds Rob er niet meer is wel met een bijgevoel dat grenst aan pijn. Het lijkt alsof de wereld vol is met verliefde mensen, en ik kan er mijn ogen niet van afhouden. Oh, om verliefd te zijn…! Robs armen om me heen. Dat gevoel van puur geluk. Mezelf zo licht en luchtig voelen als een ballon. Zoals de bruid op het schilderij van Chagall, die hoog boven de huizen zweeft met haar bruidsboeket in haar handen. Iemand naast je die groter is, en sterker. Die me helpt met de dingen die ik zelf niet aankan. Rob, ik mis je zo verschrikkelijk als het lente is. Méér dan anders. En dan dringt het tot me door dat Ellen al voor de derde keer m’n naam noemt.

“Sorry,” zeg ik, opgeschrikt uit m’n gedachten.

“Wat zei je?”

“Je dacht aan Rob?” vraagt Ellen. Ik knik, kijk naar Dinky die naar ons toe komt rennen. Een vrolijk klein hondje met z’n staart als een vlag wapperend achter zich aan.

“Hij heeft weer een vriendin. Heb ik je dat al verteld?”

“Nee,” zeg ik, en luister naar het verhaal dat klinkt als elk ander verhaal van een man die zoekt en zoekt en een vrouw die wacht en wacht.

“En zo gaat je leven dan voorbij,” denk ik, “terwijl er zoveel te doen is, te zien, te beleven. Man zoekt vrouw. Vrouw zoekt man. Alsof er niets belangrijkers is. En het lijkt ook alsof er niets belangrijkers is. Tenminste, als je de buitenstaander bent. Toekijkt hoe andere mensen samen wat geluk hebben gevonden. Alsof je zonder jas en met gaten in je schoenen vanuit de sneeuw een huiskamer binnen kijkt waar het warm is en gezellig. Niets lijkt dan belangrijker dan het zelf ook warm hebben. Pas als je daarbinnen zit kun je je gedachten met andere dingen bezig laten zijn.”

“Wat loop je toch verschrikkelijk na te denken,” zegt Ellen.

“Ja, en het is ook nog allemaal onzin,” zeg ik en maak Dinky vast aan de lijn omdat we de grote weg naderen waar de ene auto na de andere voorbij suist.

Vrijdag

“Mam, mag ik bij oom Jaap en tante Manneke logeren?” vraagt Bart.

“Kan dat wel met je huiswerk?” vraag ik.

“Oh, ik neem m’n boeken mee,” zegt hij.

“Nou, dan moet je zeker gaan,” zeg ik.

“Vind jij het niet ongezellig?” vraagt hij. Ik kijk hem aan. We weten allebei dat we het de laatste tijd niet zo vreselijk gezellig hebben samen, en toch ineens die vraag. Het vertedert me.

“Als jij het leuk hebt, vind ik het ook leuk,” zeg ik. Als hij de kamer uit is, denk ik over die woorden na.

“Als jij het leuk hebt, vind ik het ook leuk.”

Wat een vervelende Florence Nightingale-opmerking is dat eigenlijk. Er zit iets opofferends in en ook iets van een slachtoffer.

“Schat, doe jij nou maar wat je leuk vindt, dan heb ik het ook goed.”

En het klopt niet eens, want er zijn tientallen dingen die de kinderen leuk vinden en ik totaal niet. Toch een beetje op letten, want met klinken als een zichzelf wegcijferend moedertje en het eigenlijk niet echt zijn, kom je ook niet ver.

Dinsdag

“Mooi hè, mam?”zegt Manon. Haar wangen zijn rood van plezier en opwinding. Ze staat als een klein kind van haar ene been op haar andere te dansen. Maar ze heeft gelijk. Het is een prachtig rapport. Alleen maar zevens en achten.

“Ik had bijna een negen voor aardrijkskunde,” zegt ze, “maar ik kwam net iets te kort.”

Ik schiet in de lach. Van Bart heeft ze het uitrekenen van een gemiddeld cijfer geleerd, en ze is net zo handig in het hanteren van het rekenmachientje als hijzelf.

“Ik vind een acht ook heel mooi,” zeg ik.

“Maar een negen is nóg mooier,” vindt ze, en daar is geen speld tussen te krijgen. Het rapport van Bart ziet er heel wat minder goed uit. Maar toch iets beter dan z’n kerstrapport.

“Zie je wel,” zeg ik, “je gaat echt vooruit. Dit is toch geen zittenblijversrapport.”

Hij mompelt iets en drinkt zwijgend z’n thee. Ik heb een beetje met hem te doen. Een zus met zo’n mooi rapport, terwijl je zelf met zoveel moeite een paar puntjes vooruit bent gegaan. Maar ik weet niet wat ik eraan kan doen. Manon hééft een mooier rapport dan Bart, zo gaan die dingen nou eenmaal in een gezin. Het is maar goed dat ik nooit iets heb gevoeld voor rapportcijfers belonen. Van Bart hoor ik verhalen die ik eigenlijk heel akelig vind. Een gulden voor een zeven. Een rijksdaalder voor een acht. Een tientje voor een negen. Nou heeft het vriendje bij wie dat thuis gebeurt maar zelden mooie cijfers, maar toch houd ik er niet van. Er zit zoiets oneerlijks in. Het kind dat spelenderwijs mooie cijfers haalt, wordt beter beloond dan het kind dat met zwoegen en ploeteren een paar zesjes verwerft.

“Ik ben trots op jullie allebei,” zeg ik.

“Ik denk dat ik maar eens een grote stapel pannenkoeken ga bakken.”

“Hoi!” roepen ze tegelijk. Even later hoor ik Bart fluitend de trap oplopen. Heerlijk om hem weer eens opgewekt om me heen te hebben.

Woensdag

“Wil je nog steeds zo graag een baantje?” vraagt Marijke. Ik kijk haar weifelend aan.

“Niet als ik mensen iets aan moet smeren door de telefoon,” zeg ik. Ze lacht.

“Nee, dit is echt leuk, denk ik. Een boetiek.”

Daar ga ik voor overeind zitten. Ik voel dat m’n hart ineens op dubbele snelheid gaat kloppen. Een boetiek heeft me altijd al zo leuk geleken om in te werken. Maar ik had geen idee hoe je zoiets aan moet pakken. Opbellen of ze iemand nodig hebben? En dan nog, wat heb ik te bieden. Hetzelfde oude verhaal. Na schooltijd getrouwd en nooit meer een baan gehad.

“Ik kan toch niets,” zeg ik ineens somber.

“Doe niet zo mallotig,” zegt Marijke.

“Je hebt smaak. Je bent een leuk mens. Je bent betrouwbaar.”

“Betrouwbaar?” zeg ik verbaasd.

“Wat heeft dat er nou mee te maken?”

“Een heleboel. Ik ken de eigenares van deze boetiek en ze heeft net iemand ontslagen omdat die niet eerlijk was. Dat heeft haar een boel geld gekost. Het werk krijg je gauw genoeg onder de knie, maar eerlijkheid kan je iemand die dat niet heeft, niet aanleren. Je zult vaak alleen in de zaak staan, als je bent ingewerkt.”

“Alleen!” zeg ik, en voel tot m’n verbazing dat ik een beetje zenuwachtig ben.

“Joh, ga nou gewoon met Evelyn praten. Het is voor halve dagen, dus precies wat je zoekt.”

“Goed,” zeg ik.

“Natuurlijk. Graag. Denk je echt dat ik het kan?”

“Ja,” zegt Marijke.

“Als je het leuk vindt wél.”

‘s-Avonds sta ik lang voor het open raam in de slaapkamer. Het is zo’n heerlijke zachte nacht.

“Een baan…!”denk ik.

“Oh, als dit eens iets zou worden! Rob, sla even je armen om me heen. Zeg even dat je denkt dat ik het kan…!”

Donderdag

Wat trek je aan als je in een boetiek gaat solliciteren? Alles wat ik heb is verkeerd, en dat maakt m’n zelfvertrouwen niet groter. Ik ken het winkeltje, heb er vaak in de etalage staan kijken. Mooie, modieuze kleren. Niet heel erg duur, maar ook niet zo dat je er even in het voorbijgaan wat koopt. Nu moet ik er naar binnen. Ik sta aarzelend voor de deur. Wat moet ik hemelsnaam zeggen. Dan gaat de winkeldeur open, een tengere vrouw met kastanjebruin haar staat in de deuropening.

“Jij bent vast de vriendin van Marijke,” zegt ze. Leuke stem. Ze steekt haar hand uit.

“Ik ben Evelyn de Graaff. Kom binnen.”

Vrijdag

Ik heb een baan. Niet te geloven maar waar: Ik Heb Een Baan. Nou ja, voorlopig ben ik op proef maar de eerste hindernis heb ik in elk geval genomen. Marijke heeft gelijk, Evelyn is een leuk mens. Na een kwartier praten had ik het gevoel dat ik haar jaren kende. Maar natuurlijk weet je in haar vak hoe je met mensen om moet gaan. We hebben samen langs de kleren gelopen.

“De eerste tijd zal ik zoveel mogelijk zélf de klanten helpen,” heeft ze gezegd.

“En jij moet heel goed kijken en luisteren. Dit vak is in de eerste plaats psychologie, als je dat doorhebt gaat de rest vanzelf. Je zult vrouwen tactvol moeten vertellen dat er niets voor hun maat in de winkel is. Dat is geen mededeling die je terloops hardop doet, want het is heel akelig om zoiets te horen. Vrouwen die kleren kopen zijn vaak onzeker over hun maat, hun uiterlijk. Natuurlijk wil ik graag verkopen, maar iemand iets aansmeren keert zich altijd tegen je.”

Ik luisterde naar haar verhaal en probeerde er zoveel mogelijk van te onthouden. Komende dinsdag ga ik al beginnen! De kinderen waren er stil van, toen ik het vertelde. Ze wisten niet of ze het nou leuk moesten vinden of niet. Pas toen ik zei dat het voor halve dagen is, werden ze enthousiaster. Vooral Manon.

“Dan kom ik vaak kijken, mam, als ik geen school heb,” zei ze. Ik heb maar niet gezegd dat me dat niet zo’n goed idee lijkt.

Zondag

Midden op de ontbijttafel staat een vaas met narcissen. Zo geel en voorjaarsachtig dat ik er steeds naar moet kijken. Ik heb de boterlammetjes neergezet en ik weet nu al dat Manon haar lammetje niet aan zal breken. Pas na Pasen zal ze er voorzichtig aan beginnen. Bart zal gedachteloos het kopje er afsnijden en op z’n boterham smeren. Zoals hij ook zonder aarzelen een stuk uit z’n chocoladeëi zal breken. Het ei dat ik na maanden nog intact in Manons kamer zal zien staan. Twee kinderen van dezelfde ouders, en zo verschillend. Maar dat maakt het alleen maar extra leuk en boeiend…Ik ben vanochtend vroeg opgestaan om met Dinky over de hei te lopen. Net een feest, al dat groen aan de bomen. Ik zal nooit echt wennen aan die kale winterse takken. Elk jaar opnieuw ben ik weer zo blij als dat achter de rug is. Wolken en regen kunnen me niet schelen, als er maar groen te zien is, en bloemen. Als ik weer thuis ben roep ik Manon en Bart. Terwijl ik de tafel dek hoor ik ze boven met elkaar praten. Dan komen ze de kamer binnen. Manon meteen kartonnen paasdoos in haar handen. Allebei een kleur van plezier.

“Voor jou mam, en prettig Pasen.”

Ik voel een brok in m’n keel. Een paasei met kleine voorjaarsbloemetjes van suikergoed erop geplakt. Zo lief. Ik sta ermee in m’n handen en zie hun ogen op me gericht, vol spanning hoe ik zal reageren.

“Samen gekocht mam, gisteren.”

Dat maakt het nog leuker voor me. Manon en Bart samen in een winkel om iets voor me te kopen. Ik zet het ei neer en sla m’n armen om ze heen.

“Dank je wel!”

Dinsdag

Niet geslapen vannacht. Vandaag m’n eerste werkdag. Ik voel me alsof ik examen moet doen.

“Hoe laat ben je ook alweer thuis, mam?” vraagt Manon als ze naar school gaat.

“Tussen één en halftwee,” zeg ik.

“Dan ben ik een uur alleen thuis,” zegt ze.

“Lieverd, alsjeblieft!” zeg ik.

“Okay, ik zeg al niks meer,” zegt ze.

“Veel plezier, mam. Sterkte!” En ze verdwijnt. Toch even een akelig gevoel. Een uur alleen thuis. Zo’n klein kooltje op m’n hoofd, zoals ik dat vaak beschreven hoor door werkende moeders die ik op ouderavonden ontmoet. Maar ik wil me op dit moment niet van m’n stuk laten brengen. Ik haal m’n fiets uit het schuurtje en tien minuten later zet ik hem tegen de voorpui van de boetiek.

“Wat ben je lekker vroeg,” zegt Evelyn.

“lk ben net koffie aan het zetten. Weet je hoe dat apparaat werkt? Als jij een keer eerder bent dan ik, kan jij alvast koffie zetten.”

“Ik heb er net zo een,” zeg ik. Opgelucht dat er tenminste iets is dat ik meteen kan. En dan begint m’n eerste werkdag.

Vrijdag

Ik ben al een hele tijd wakker, maar m’n bed is zo heerlijk warm en behaaglijk dat ik er niet toe kan komen eruit te stappen. Gelukkig heb ik nog een kwartier voordat de wekker afgaat, zodat ik nog een beetje kan nadenken over de eerste werkweek die ik bijna achter de rug heb. Hoe eindigde ik vroeger toch altijd het verslag van een schoolreisje…? Zoiets als: “Moe maar voldaan ging ik naar bed.”

Precies op die manier ben ik deze week elke avond in bed gekropen. Héél erg moe, maar ook héél erg voldaan. Maar wat een invloed hebben die vier uren die ik elke dag werk op de rest van m’n leven. Als ik m’n fiets in het schuurtje heb gezet, staat meestal Manon al in de deuropening op me te wachten.

“Ha mam, fijn dat je er bent!” Ik vind het ook fijn dat ik er ben. Maar diep in m’n hart zou ik het liefst heel even een kwartiertje op de bank gaan zitten. Gewoon voor me uitkijken. Even wennen aan de overgang van het bezig zijn in de boetiek naar m’n eigen huiskamer. En liever nog zou ik even, héél even, gaan liggen. Ogen dicht, vermoeidheid van me af laten glijden. Maar dat kan niet, want daar staat Manon die een uur alleen is geweest en nu bijna overloopt van verhalen en vrolijkheid.

“Heb je al wat gedronken?”

“Nee mam, ik heb op jou gewacht.”

Ik maak snel twee bekers chocolademelk en als ik zeg: “Lieverd, je kan toch best choclademelk voor jezelf maken als je alleen thuis bent,” zegt ze verbaasd: “Maar mam, ik vind het veel gezelliger als jij het doet!” Ineens begrijp ik waar werkende moeders over praten als ze, in de interviews die ik wel eens lees, zeggen dat hun kinderen zo zelfstandig zijn geworden. Nou, die van mij duidelijk nog lang niet. En zelf ben ik er ook nog niet aan toe om ze die zelfstandigheid te laten hebben. Daarvoor knaagt het schuldgevoel nog te veel. Schuldgevoel omdat Manon in een leeg huis komt en omdat ik, terwijl ik met haar zit te praten, tóch de tijd in de gaten houd. Want ik moet nog zoveel. Allemaal dingen die ik anders ‘s-ochtends deed. De ontbijtboel staat nog vuil op het aanrecht. In de slaapkamers is niets gebeurd. De boodschappen moeten nog allemaal worden gedaan. En ondertussen wil ik eigenlijk dat Bart en Manon niet merken dat ik het zoveel drukker heb gekregen. Terwijl mijn leven ingrijpend is veranderd, wil ik dat in hun leven alles hetzelfde blijft.

Zaterdag

“Mam, mag ik het weekend gaan varen met oom Jaap en tante Manneke?” Ik kijk naar Bart. Blij gezicht met iets gespan-nens erin. Ik zie dat hij bang is dat ik ‘nee’ zal zeggen, maar waarom zou ik het doen? Hij komt altijd zo opgewekt terug van een weekend bij Jaap en Manneke.

“Natuurlijk mag het,” zeg ik.

“Doe dan wel vanavond iets aan je huiswerk.”

Z’n gezicht betrekt: “Ik heb afgesproken met Peter,” zegt hij.

“Wanneer wil je het dan doen?” vraag ik.

“De rest van het weekend zit je op de boot.”

“Nou gewoon, tussendoor,” zegt Bart vaag.

“Ik neem wel wat boeken mee.”

“Dat is onzin,” zeg ik, “je weet best dat er niets van komt. En het is niet leuk, op die manier.”

Ik zie z’n gezicht rood worden van woede en tot m’n verbazing komen er tranen in z’n ogen.

“Er is ook altijd wat hier,” zegt hij kwaad.

“Er is niet altijd wat hier,” zeg ik, “maar je kan nou eenmaal niet alles doen. Of Peter, en dan morgen je huiswerk maken. Of vanavond huiswerk en morgen naar de boot.”

Hij rent naar de kamerdeur.

“Ik vind het verschrikkelijk hier in huis,” zegt hij.

“Ik wou dat ik ergens anders woonde.”

De deur slaat met een klap dicht. Ik sta midden in de kamer en voel m’n hart bonken. Waarom grijpt het me altijd zo aan, als Bart kwaad is. Gewoon een kwaaie puber, dat zal toch wel in méér gezinnen voorkomen? Maar tegelijkertijd denk ik: “Ik zou het niet moeten nemen, dat geschreeuw en gegooi met deuren. Maar ik weet niet wat ik ertegen moet doen. Een vader zou het weten. Een vader zou het kunnen. Maar ik niet.”

Ik blijf bewegingloos staan en voel de tranen langs m’n gezicht glijden.

Woensdag

“Ik ben zo bang dat Sandra blijft zitten, mam,” zegt Manon, terwijl ze een suikerklontje in haar thee laat zakken.

“lk heb er al suiker ingedaan,” zeg ik.

“Oh lekker, dan is het nou nog zoeter,” zegt ze.

“Maar waarom denk je dat Sandra misschien blijft zitten?” vraag ik.

“Zo slecht is ze toch niet op school?”

“Ze heeft een paar onvoldoendes achter elkaar gehaald. En als zij niet meer bij mij in de klas zit, vind ik er ook niks meer aan.”

Ze kijkt me bezorgd aan, terwijl ze in haar thee roert.

“En er is bijna niks meer aan te doen ook. We hebben al zoveel repetities gehad. Ze is zo zenuwachtig. Vanmiddag zat ze ineens te huilen op de fiets. Ik moest bijna meehuilen.”

“Misschien gaat ze net wél over,” zeg ik bemoedigend.

“Misschien net nfet,” zegt Manon. Aan haar gezicht zie ik dat ze niet van plan is om zich door mij te laten opkikkeren.

Donderdag

“Wat bof jij toch, dat Manon zo goed kan leren,” zegt Ellen. We drinken thee bij haar in de tuin. Voor het eerst sinds heel lang. Ook een nadeel van werkende moeder zijn: geen tijd meer voor vriendinnen hebben.

“Weet je nou of Sandra overgaat?” vraag ik.

“Volgens mij wel,” zegt Ellen.

“Niet grandioos, maar wat ik van haar cijfers heb gezien is echt niet zo verschrikkelijk slecht. Maar ze heeft zichzelf wijsgemaakt dat ze geen kans maakt. Ze ligt nu bijna elke avond in bed te huilen. Dan zit ik zeker een uur op de rand van haar bed voordat ze weer een beetje rustig is. Hadden wij dat nou vroeger ook, die zenuwen voor een rapport?” Ik denk na.

“Ik geloof het niet,” zeg ik, “maar ik kon wel aardig leren. Als ik in bed lag te huilen was het meestal om een vriendje.”

“Ja, zo ging dat bij mij ook,” zegt Ellen.

“Ik ben twee keer blijven zitten. De tweede keer expres.”

“Expres?” zeg ik.

“Ja, er zat zo’n enige jongen bij me in de klas. En toen ik merkte dat hij zou blijven zitten, heb ik meteen niks meer aan m’n huiswerk gedaan. Het valt trouwens niet eens mee, om te blijven zitten als je niet echt slecht bent. Maar goed, ik kwam weer bij hem in de klas.”

“En toen?” Ze trekt een gezicht.

“Hij werd verliefd op m’n beste vriendin. In één klap was ik alles kwijt. M’n vriendinnen die wél over waren gegaan, m’n beste vriendin aan die jongen. En die jongen zélf. Geen leuk jaar was het.”

Ik kijk haar verbijsterd aan.

“Ik ken niemand die zulke rare dingen meemaakt als jij,” zeg ik dan. Ze lacht.

“Ja, hè? En weet je wat het vervelende is…ik heb er zelf niet eens plezier van.”

Dinsdag

Vanochtend heb ik m’n eerste dure pak verkocht! Wat een heerlijk gevoel gaf het me, toen ik de cheque incasseerde en het pak voorzichtig opvouwde en in de elegante draagtas schoof die Evelyn speciaal voor de boetiek heeft laten ontwerpen.

“Pasje!” hoorde ik haar achter me mompelen. O ja, natuurlijk! Ik voelde een blos optrekken terwijl ik om het pasje vroeg. In m’n verwarring wist ik heel even niet waar ik nou precies naar moest kijken. Ik ben ook altijd degene geweest die zélf het pasje naar een verkoopster schoof. Maar de vrouw aan de andere kant van de tafel vond het kennelijk allemaal heel gewoon. Terwijl ik bezig was, stond ze geïnteresseerd om zich heen te kijken. Ik gaf haar de draagtas en liep mee tot de deur.

“Tot ziens, mevrouw.”

“Tot ziens,” zei ze opgewekt. En toen zei ze iets waarvan ik dieprood bloosde van plezier: “U heeft me echt heel leuk geholpen!”

“Tjonge,” zei Evelyn, die het gehoord had, “zulke prettige klanten maak je ook niet elke dag mee. Maar ze heeft gelijk, je deed het heel goed.”

Toen ik naar huis fietste, merkte ik ineens dat ik zachtjes zat te neuriën.

Woensdag

“Ik ben uitgenodigd voor een feestje bij Moniek,” zegt Manon.

“Sandra gaat ook. Het is over drie weken. Mag ik mam?”

“Een feestje?” zeg ik verbaasd, “dan is het toch al vakantie?”

“Ja, maar iedereen is er dan nog,” zegt Manon.

“Het is Monieks verjaardag en iedereen gaat. Mag ik?”

“Waar is het?” Manon noemt een plaats die zes kilometer verderop ligt.

“Maar lieverd, hoe kom je dan thuis? Je kan toch niet ‘s-avonds laat dat eind fietsen. Je moet een heel stuk langs de hei? Of brengt Sandra’s moeder je?”

“Nee, we fietsen met een heel stel. Ik ga echt niet alleen, mam.”

“Ik moet er even over nadenken,” zeg ik, en zie Manons gezicht betrekken. Als ze naar boven is, bel ik Ellen.

“Die komen heus wel veilig thuis,” zegt ze.

“Wij gingen toch vroeger ook met een heel stel als we uit waren geweest? Sandra wil beslist niet dat ik haar kom halen, dan schaamt ze zich dood, zegt ze.”

“Ik kan bijna niet geloven dat alle ouders hun dochters zomaar in hun eentje naar huis laten komen,” zeg ik.

“Moderne tijden,” zegt Ellen, “we zullen eraan moeten wennen.”

Ik leg de telefoon neer.

“Mag ik nou, mam?” vraagt Manon die binnen is gekomen.

“Lieverd, het duurt nog twee weken, ik moet er echt nog even over nadenken,” zeg ik.

Donderdag

Aan de manier waarop Bart de tuin in komt fietsen, zie ik dat hij uit z’n humeur is. En meteen lijkt de dag minder zonnig. Ik haal diep adem. Waarom laat ik met toch altijd zo beïnvloeden door de stemmingen van Bart? Het zou veel beter voor ons allebei zijn als ik wat meer afstand zou kunnen nemen. Nu bepaalt hij hoe ik me voel. Bart blij? Moeder ook blij. Bart een pesthumeur? Moeder onmiddellijk gespannen. Ik hoor de klap waarmee z’n tas op grond terechtkomt. En dan z’n voetstappen de trap op. In een paar stappen ben ik bij de kamerdeur.

“Bart!” Hij staat halverwege de trap stil.

“Tis ur,” zegt hij nors.

“Bart, ik wil graag dat je even binnenkomt om goeiedag te zeggen als je thuis komt,” zeg ik.

“Goeiedag,” zegt hij, en loopt door.

“Wat is er nou weer met je,” roep ik.

“Niets,” zegt hij, “helemaal niets.”

Ik zucht en ga weer naar binnen. Wat zouden andere moeders doen in mijn plaats? Met Bart heb ik doorlopend het gevoel dat ik alles fout aanpak. Maar wat kan ik doen? Hem bij z’n kraag pakken en naar beneden sleuren? Hem achterna lopen en vertellen wat ik ervan vind? Kende ik maar iemand met een zoon. Misschien is dit heel gewoon pubergedrag. Iets dat vanzelf voorbijgaat als er niet te veel aandacht aan wordt besteed. Maar wat me nog het meeste dwars zit, is dat Bart zo’n ongelukkige indruk maakt als hij in zo’n stemming is. Moet dat nou die Gelukkige Jeugd voorstellen waar iedereen het altijd over heeft? Kon ik er maar eens met iemand over praten. En dan schiet me ineens de naam van z’n klassenleraar te binnen. Natuurlijk, dat ik daar niet eerder aan heb gedacht. Met die man kon ik een tijd geleden zo goed praten over Bart. Zou hij het vervelend vinden als ik weer bel? Ik moet er een nachtje over slapen. Zo vlak voor de vakantie, die man heeft wel wat anders aan z’n hoofd.

Vrijdag

“Is er wat, mam, je bent zo stil?” Manons ogen zijn onderzoekend op m’n gezicht gericht.

“Niets lieverd,” zeg ik, terwijl ik thee inschenk. Bart zegt niks. Kijkt weg van me, eet snel een paar boterhammen en vraagt dan of hij op mag staan.

“Ja, ga maar,” zeg ik. Het klinkt koeler dan ik bedoel, en tot m’n verbazing merk ik dat ik eigenlijk behoorlijk boos ben op hem. Geen woord heeft hij meer gezegd over het gebeurde. Wat had ik dan verwacht? Dat hij z’n excuses aan zou bieden? Om de waarheid te zeggen, ja! Gewoon even zeggen: “Mam, het spijt me,” zoals hij dat vroeger deed als we ruzie hadden gehad. Maar zelfs dat is er niet meer bij. Ontwijkende ogen en hopen dat ik vanzelf wel weer zal bijtrekken. Als hij de keuken uit is, voel ik me opgelucht. Alsof er iets zwaars uit de atmosfeer is verdwenen en ik weer vrijer kan ademen.

“Wat is er met Bart?” vraagt Manon. Haar ontgaat ook niet veel.

“Die was onmogelijk, gisteren,” zeg ik, en vertel het verhaal. Eigenlijk heb ik het niet goed aangepakt, nu ben ik boos op hem en op mezelf.

“Je had hem naar z’n kamer moeten sturen,” zegt ze.

“Hij ging vanzelf al,” zeg ik. We kijken elkaar aan en schieten in de lach.

“Nou, dan weet ik het ook niet meer, mam,” zegt ze opgewekt.

“Geef me dan nog maar een beetje thee.”

Dinsdag

In een opwelling pak ik de telefoon. Op het bovenste velletje van de telefoonblocnote staat met grote cijfers het nummer van Moniek geschreven. Ja, ik weet dat Manon het vreselijk zal vinden als ik vertel dat ik zomaar de moeder van een schoolvriendinnetje heb opgebeld, maar ik doe het toch. Het zit me niet lekker, dat feestje bij Moniek volgende week. Zes kilometer fietsen langs een donkere weg die voor een groot deel ook nog langs de hei gaat. Manon kan honderd keer zeggen dat ze met ‘een heel stel’ naar huis zal fietsen, maar zeker weten doe ik het niet. Je leest van die rare dingen in de krant, en ik wil gewoon niet dat Manon de kans loopt dat haar iets overkomt. Niet als ik er iets aan kan doen om het te voorkomen. Een plezierige stem aan de andere kant van de lijn. Ik stel me voor, beetje verlegen en vertel dan dat ik me zorgen maak over het naar huis komen van Manon, na het feestje bij Moniek.

“Dat kan ik me heel goed voorstellen,” zegt Monieks moeder.

“En u kunt het niet zo organiseren dat ze wordt gehaald?”

“Natuurlijk wel,” zeg ik verbaasd, “maar ik had van Manon begrepen dat niemand wordt gehaald, en dat ze zich dood zou schamen als het heer wel zou gebeuren.”

Monieks moeder lacht.

“Wat vreselijk, hé? Dat onze kinderen precies dezelfde verhalen gebruiken als wij vroeger. Niemand hoeft…iedereen mag…Moniek komt daar ook steeds mee thuis. Maar als ik het ooit controleer, blijkt de werkelijkheid heel anders. Echt, bijna alle kinderen worden opgehaald volgende week. Zelfs de meeste jongens rijden met iemand mee. Ik wil met alle plezier regelen dat Manon ook met iemand mee kan.”

“Ik denk dat ik al iemand weet die toch gaat,” zeg ik, “maar in elk geval heel hartelijk bedankt.”

Ik leg neer. Voel een warme blos op m’n wangen. Verdorie! Heeft Manon nou een loopje met mij genomen of denk ze écht dat er niemand zal worden gehaald volgende week? Stel dat ik niet had gebeld, dan had ze daar gestaan. Feestje voorbij. De ene auto na de andere vertrekt vol kinderen, en daar staat ze met Sandra. Samen dat donkere enge eind fietsen! Eigenlijk ben ik heel kwaad, vooral op mezelf. Hoe kon ik dat verhaal ook maar één ogenblik geloven! Ik draai het nummer van Ellen en vertel het verhaal.

“Nu já…!” zegt ze, als ik ben uitgepraat.

“Wat fijn dat je hebt gebeld. Ik ga ze wel halen.”

“lk ga mee,” zeg ik.

“Ik denk er niet aan om in bed te gaan liggen en jou te laten rijden.”

“Kom dan bij me eten,” zegt Ellen.

“Maken we er samen een gezellige avond van.”

Als ik de telefoon weer heb neergelegd, voel ik me een stuk plezieriger.

Donderdag

Wat is het mooi buiten. Wat hartverscheurend mooi! Elke middag wandel ik zeker een uur met Dinky op de hei en door de lanen in de buitenwijk. Eigenlijk kan ik het me helemaal niet veroorloven, ‘s-Ochtends werken, dan eten met Manon en wat later Bart, de middag is dan al zo’n stuk voorbij tegen de tijd dat ik aan het huishouden kan beginnen. Er ligt een stapel strijk zoals ik in geen jaren bij elkaar heb verzameld. En toch weiger ik om me de mooiste uren van de dag te laten ontnemen door ongestreken pyjama’s en hopen vaat op het aanrecht. Ik doe m’n dunne jas aan en lijn Dinky aan, die al kwispelend bij de voordeur staat. Lekker flink doorstappen, diep ademhalen, een heerlijk zuurstofbad is het. Ik wou dat ik kon schilderen…wat moet het heerlijk zijn om deze kleuren vast te kunnen leggen. Ik kan niet eens behoorlijk een foto maken. Maar ik zuig alles wat ik zie in me op, van plan om er niets van te vergeten.

Zaterdag

Bart is het weekend weer bij Jaap en Manneke. Barbecuen in de tuin, zeilen en mannen-onder-elkaar-gesprekken met Jaap. Hij is fluitend vertrokken en ik heb hem uitgezwaaid met een schuldig gevoel, omdat ik het zo’n opluchting vind, af en toe eventjes geen Bart. Manon is met Sandra naar het openluchtbad. Vanavond komen ze hier eten en omdat Ellen een afspraak heeft die ‘nogal laat’ kan worden, zoals ze door de telefoon zei, slaapt Sandra hier. Dat wordt weer een ouderwets nachtje met veel gegiechel boven m’n hoofd. Maar voorlopig heb ik het rijk alleen en ik zet m’n tuinstoel in de zon en pak het boek dat ik al heel lang had willen lezen.

Woensdag

Bart komt als een bezetene de tuin in fietsen. Zwaait met twee handen tegelijk naar me, waardoor hij bijna in de struiken belandt.

“Over!” denk ik, en ren naarde keukendeur, waar ik tegelijk met hem aankom.

“Over, over, over, over…” roept hij ademloos, en tilt me op voordat ik erop verdacht ben.

“Laat me los,” roep ik, m’n voeten zeker vijf centimeter van de grond.

“Je denkt toch niet dat ik dat lang kan,” zegt hij stralend.

“Over, over, over,” roept hij nog eens. En nu tilt hij Dinky op, die kwispelend en blaffend tegen hem opspringt.

“Hé, Dinkytoy, het baasje is OVER OVER OVER!” Als hij Dinky weer heeft neergezet sla ik m’n armen om hem heen.

“Lieverd, wat heerlijk. Laat eens gauw je rapport zien.”

Z’n gezicht wordt iets minder vrolijk.

“Moet dat, mam? Zo mooi is het niet.”

“Laat maar zien als je er zin in hebt,” zeg ik.

“Ik ben al blij genoeg dat je over bent. Ik vind het heel goed van je, Bart, want zo makkelijk heb je het niet gehad.”Hij kijkt me aan.

“Hmm,” zegt hij, en rommelt in z’n tas.

“Alsjeblieft mam, het rapport.”

Het ziet eruit zoals ik verwachtte. Net genoeg punten om over te gaan. Ik voel z’n onderzoekende blik op m’n gezicht.

“Lieverd, je bent óver. Terwijl je zo bang was dat je zou blijven zitten. Natuurlijk kan alles een boel hoger. Maar het had ook allemaal lager gekund, en dan had je het niet gehaald.”

Ik leg het rapport weg en geef hem een zoen.

“Ik ben echt heel blij,” zeg ik.

“Ik ook,” zegt hij, laat zich op de bank neervallen en slaakt een diepe zucht.

“Die laatste minuut, mam, ik dacht dat ik doodging. Ik vond het zo eng. Terwijl ik toen al wist dat ik over was, want de zitten blijvers hadden het al apart gehoord.”

“Waren het er veel?” vraag ik. Hij haalt z’n schouders op.

“Twee.”

“Zielig,” zeg ik.

“Ach ja.”

Hij kijkt naar buiten en zegt: “Daar is Manon met een prachtig rapport.”

Net als Bart even eerder komt Manon hard aan fietsen. Haar gezicht fris en stralend.

“Over!” zie ik haar mond bewegen.

“Natuurlijk,” zegt Bart die naast me bij het raam is gaan staan. Ik kijk hem aan.

“Lieverd, doe me één groot plezier. Verknoei het niet voor haar! Alsjeblieft!” Dan loop ik naar de keukendeur.

“Mam…!” twee armen om me heen.

“En ik heb zo’n mooi rapport. Het mooiste van de klas. Nou ja, niet helemaal, maar wel bijna. Moet je kijken, mam.”

Ik kijk naar de cijfers. Drie achten en twee negens vallen onmiddellijk op. Het laagste cijfer een zeven. Over m’n schouder kijkt Bart mee en het schiet door me heen dat dit ook wel een heel moeilijk moment moet zijn voor een grotere broer. Dan, voordat ik een woord heb kunnen zeggen, heeft hij z’n armen om Manon geslagen.

“Hartstikke mooi, Manon,” zegt hij.

“Ik wou dat ik zo’n rapport had. Ik ben hartstikke jaloers, weet je dat?” Manon straalt.

“Jij bent toch ook over, Bart?” zegt ze.

“Tuurlijk,” zegt hij onverschillig. Ze maakt zich los.

“Mam, dan hebben we feest!”

“Ja,” zeg ik, “natuurlijk hebben we feest. Ik bak vanavond pannenkoeken en ik haal een boel ijs. En jullie moeten maar iedereen uitnodigen die je erbij wilt hebben. Het is feest, het is vakantie. Het is heerlijk allemaal!”We staan gewoon een beetje dom naar elkaar te lachen. Dan is er ineens weer een boel beweging in huis, want Manon en Bart willen allebei Jaap en Hanneke en de oma’s en opa’s en nog veel meer mensen bellen. En vriendjes uitnodigen voor vanavond. Ik ga kijken of ik genoeg melk en eieren in huis heb en of er nog een pak bloem in de kelderkast staat.

Donderdag

“Wat zie jij er vrolijk uit,” zegt Evelyn. Ik vertel dat Bart en Manon over zijn.

“Wat heerlijk voor je,” zegt ze.

“Het lijkt me zo’n naar begin van je vakantie, als er een kind is blijven zitten.”

“Nou!” zeg ik uit de grond van m’n hart, terwijl ik een linnen pakje opzij leg dat gestreken moet worden.

“En over drie weken naar Spanje,” zegt ze.

“Ik benijd je.”

Ik kijk haar onderzoekend aan.

“Nee echt, ik meen het,” zegt ze.

“Jij met die leuke kinderen van je. Het lijkt me zo’n houvast in je leven. Ik moet elke keer opnieuw bedenken met wie ik nou weer eens op vakantie zal gaan. Ach, het wordt uiteindelijk altijd wel leuk. Maar toch…” Ik blijf de hele ochtend over haar woorden nadenken. Iemand die me benijdt…het is een heel nieuw gezichtspunt.

Zaterdag

Het valt niet te ontkennen: in dit huis woont Een Grote Dochter. Zit urenlang in bad met mijn badschuim in het water. Is bijna in tranen omdat ze denkt dat de crèmespoeling op is, terwijl ze haar haren wil wassen.

“Mag ik een lekker luchtje van jou op?” vraagt ze.

“Niet te veel,” zeg ik, “wacht maar, ik doe het wel even.”

En voorzichtig stuif ik wat eau de toilette op haar haren. Ze heeft haar badjas nog aan. En dan komt het verkleden. Deed ik er vroeger ook zo lang over voordat ik klaar was voor een partijtje? “Mam,” ze is bijna in tranen.

“Ik heb een puist. Ik ga niet, mam. Ik blijf thuis.”

Ze rolt van de ene emotie in de andere, maar dan eindelijk komt ze de trap af.

“Ben ik mooi, mam?”

“Ja lieverd, je bent heel mooi!” zeg ik, en denk: “Oh Rob, wat zou ik graag willen dat je heel even bij ons kon zijn.”

Donderdag

Nog een week en dan ben ik jarig. Sinds Rob er niet meer is, zie ik elk jaar tegen die dag op. Hoe kan ik ooit vergeten hoe mijn verjaardagen waren toen hij nog naast me wakker werd? De manier waarop hij de slaapkamer uitsloop, geritsel in de gang, en dan z’n lieve, vrolijke gezicht boven een bos enorme rozen. Onze verjaardagsknuffel, zo vertrouwd en teder en dierbaar. En dan verdween hij opnieuw om de kinderen wakker te maken. Het huis dat bol stond van de activiteiten waarmee een ontbijt-op-bed gepaard gaat. En ik net doen alsof ik sliep, als eindelijk de slaapkamerdeur openging.

“Lang zal ze leven…!” en vanuit m’n bed naar die drie stralende gezichten kijken met een gevoel van intense rijkdom. En dan het ont-bijtblad bewonderen, met de bloemetjes, de tekeningen, de beschuitjes, het mooiste kopje uit de servieskast. Op de rand van het bed zaten ze te kijken hoe ik van m’n verjaarsontbijt genoot. Over de hoofden van Manon en Bart heen ontmoetten mijn ogen soms die van Rob. Zo simpel. Zo’n puur geluk. Rob, ik heb geleerd om zonder jou te leven. Maar er zijn dagen die ik voorgoed van de kalender zou willen schrappen, omdat ze zo’n pijn doen nu jij er niet meer bent.

Vrijdag

“Hier mam, voor jou.”

Bart staat naast me, blozend gezicht, in z’n handen een boeket rozen.

“Voor mij?” Over de bloemen heen kijk ik hem aan. Hij wordt nog roder.

“Ja, gewoon. Voor jou. Neem ze nou, mam, ik voel me zo stom met die bloemen.”

Ik schiet in de lach, maar voor m’n ogen zit een mist van tranen.

“Wat lief van je,” zeg ik zacht.

“Wat verschrikkelijk lief.”

“Ach…,” zegt hij. Ik houd de bloemen in m’n armen en geef hem een zoen. En dan op z’n andere wang nog een.

“Nou, zo kan het wel weer, mam,” zegt hij.

“Heb je thee?” Hij draait zich abrupt om en loopt naar de keuken. Ik loop achter hem aan om een vaas te pakken. En dan, als ik de stelen een eindje af-snij, zie ik het briefje dat tussen de bloemen zit.

“Omdat jij zo lief bent, en ik zo vaak vervelend,” staat erop. Bart kijkt me van opzij aan. Opnieuw heb ik een brok in m’n keel. Ik maak voorzichtig het briefje los.

“Zo,” zeg ik tegen Bart, “dit is iets dat ik m’n hele leven zal bewaren.”

Hij lacht.

“En nou thee, hè mam?”

“Ja,” zeg ik, “en nou thee.”

Zaterdag

Ik ben vroeg opgestaan. En nu ik met Dinky op de hei loop, is het nog steeds vroeg. Ik ben de enige die hier rondloopeen ik geniet van het gevoel van ruimte om me heen. De man op de fiets merk ik pas op als hij vlak achter me rijdt. Ik ga opzij om hem langs te laten op het smalle pad en als hij langs me rijdt, kijkt hij me aan op een manier die me ineens de rillingen over m’n rug jaagt. Ineens is de ochtend niet meer mooi, en de lege wijdsheid van de hei krijgt iets bedreigend. De man rijdt door, tergend langzaam.

“Zie je wel, niks aan de hand,” zeg ik tegen mezelf. Toch roep ik Dinky, die ver van me vandaan rondrent, maar die gehoorzaam komt als hij m’n stem hoort. Het pad maakt een bocht en ik zie nog net hoe de man van z’n fiets stapt. Nu bonkt m’n hart in m’n keel. Wat moet ik doen? Ik draai me om en begin de andere kant uit te lopen. Maar waar naartoe? Het liefst zou ik rennen, maar wat schiet ik daarmee op. Ik kijk over m’n schouder en zie hoe de man langzaam achter me aanrijdt. En dan ineens het geluid van stemmen. Een man en een vrouw op de fiets, twee honden galopperen er vrolijk naast. Ik ren naar ze toe, zeg tegen hun verbaasde gezichten dat ik bang ben en wijs naar waar de man snel wegrijdt.

“We lopen wel met u mee tot de weg,” zegt de vrouw. Ik knik dankbaar. M’n hart bonkt nog steeds.

“U moet straks de politie bellen,” zegt de vrouw.

“Wat moet ik zeggen?” zeg ik.

“Er is niets gebeurd. Hij heeft niet eens wat gezegd!”

“Ja,” zegt ze, “maar toch…” Een kwartier later ben ik thuis, zo moe als ik in geen tijden ben geweest. Ik kijk rond in m’n vertrouwde kamer en langzaam, heel langzaam voel ik me weer rustig worden.

Vrijdag

Het is stil in de boetiek. De zoveelste dag dat er bijna geen klanten binnenkomen. Evelyn zegt dat het altijd zo is met mooi weer. Vrouwen liggen liever in de zon dan dat ze kleren gaan passen.

“Ik ben het gewend,” zegt ze, “Maar als het weer zo’n lange mooie zomer wordt, ga ik gillen. Af en toe een beetje minder warm, zodat mensen energie hebben om te gaan winkelen, dat is wat ik nodig heb.”

Ze ziet m’n bezorgde gezicht en zegt: “Het gaat echt niet zó slecht. We hebben in het voorjaar alles bij elkaar heel goed verkocht en een paar weken geleden is er ook heel veel weggegaan. O ja, voordat ik het vergeet: volgende week ben ik er niet. Maar ik heb een vaste invalster die zolang hier komt. Jeannet heet ze. Ik hoop dat je met haar op kunt schieten, want ze kan erg kattig zijn.”

“Oh,” zeg ik. Het vooruitzicht trekt me totaal niet aan en met een zwaar gevoel in m’n maag ga ik een doos met nabestellingen uitpakken.

Maandag

De begroeting is afstandelijk. Een kleine, tengere vrouw met donker haar dat glad naar achteren is gekamd in een wrong met een cyclaamkleurige band er omheen. Haar ogen kijken me onderzoekend aan.

“Ik ben Jeannet.”

Ik noem m’n naam en blijf weifelend staan. Wordt er nu verwacht dat ik hetzelfde programma afwerk als wanneer Evelyn er is? “Waar begin je meestal mee?” vraagt Jeannet. Ik vertel dat het koffie zetten is.

“Prima idee,” zegt ze, en haar witte tanden schitteren even tussen haar cyclaamkleurige lippen. Ik verdwijn naar het piepkleine keukentje en hoop vurig dat het goed zal gaan tussen ons. Aan mij zal het niet liggen. Als er iets is waaraan ik geen behoefte heb, is het ruzie. In de winkel hoor ik Jeannets hoge hakken vinnig heen en weer klikken.

“Zeker nog steeds dezelfde etaleur,” zegt ze, als we koffie drinken.

“Ik weet het niet,” zeg ik.

“Zolang ben ik hier nog niet.”

“Zo te zien wel,” zegt ze, en aan haar gezicht kan ik zien dat ze er geen hoge dunk van heeft.

“Er moet wel nodig het een en ander worden gestreken,” zegt ze dan.

“Ik heb eens in het rek gekeken, maar zó raken we het aan de straatstenen niet kwijt.”

Ik slik de opmerking in dat ik de afgelopen vrijdag net alles heb nagelopen en dat het er volgens mij heel goed uitziet allemaal. Ik zet m’n kopje neer en zet de strijkplank uit in het keukentje.

“Wat moet er eerst gestreken worden?” vraag ik. Ze haalt een armvol kleren uit het rek en legt de stapel bij me neer. Ik zucht onhoorbaar. Buiten schijnt de zon. Nog geen halfuur met Jeannet in één ruimte en ik voel de vlekken al in m’n hals. Als dat maar goed gaat verder.

Woensdag

“Mam, je bent zo stil!” zegt Manon.

“Ja, mam,” zegt Bart, “ben je ergens boos over?” Ik kijk ze aan en zie oprechte bezorgdheid op hun gezichten.

“Nee, natuurlijk ben ik niet boos. Ik heb alleen een beetje moeite met Jeannet. Of liever: zij met mij. Niks wat ik doe vindt ze goed,” zeg ik, en hoor het zelfbeklag in m’n stem. Ik ga rechterop zitten en zeg: “Jongens, volgende week is Evelyn er weer, dus wat doet het er eigenlijk toe. Het is zulk mooi weer, zullen we vanavond barbecuen?” Ze springen uit hun stoel van plezier.

“Mag Sandra dan ook komen?” vraagt Manon.

“Wat een goed idee,” zeg ik, “dan vraag ik of Ellen ook komt. Is er iemand die jij wilt uitnodigen, Bart?” Bart schudt een beetje onhandig ‘nee’. Met een uitdrukking op z’n gezicht die me duidelijk maakt dat ik niet verder moet vragen. Dan zie ik de snelle blik die hij met Manon wisselt, en in een flits wf et ik: “Hij is weer verliefd en Manon weet ervan.”

“Dan zijn we met z’n vijven,” zeg ik.

“Manon, als jij nou even naar de slager en de groenteman gaat?”

“Doe ik wel,” zegt Bart.

“Geef maar geld en een briefje.”

En weer is er even die snelle blik.

“Voor het eerst dat Manon iets niet aan me vertelt,” denk ik. En ik verbaas me over het gevoel van buitengesloten zijn dat me ineens overvalt.

Donderdag

“Hoe haal je het in je hoofd om te zeggen dat die goedkope jurk haar beter stond dan dat dure pak!” zegt Jeannet, en trommelt geïrriteerd met lange roodgelakte nagels op de toonbank.

“Dat pak stond haar absoluut niet,” zeg ik.

“So what,” zegt Jeannet luchtig.

“We staan hier om te verkopen en ze was van plan om dat pak te kopen toen jij dat zei.”

“Ze was echt niet blij met dat pak,” zeg ik, en ik herhaal wat Evelyn zo vaak zegt in zo’n geval.

“Als ze dat pak had gekocht was ze nooit meer teruggekomen. En nu wel, want ze was heel erg opgelucht.”

Jeannet haalt haar schouder op.

“Je kan wel zien dat het jouw boetiek niet is,” zegt ze schamper.

Vrijdag

“Maar lieverd,” zeg ik, en kijk verbouwereerd naar de tranen die over het gezicht van Robs moeder lopen.

“Als je dan zo graag in een gezin wilt zijn, kom dan af en toe bij ons logeren. Ik dacht dat je het hier zo heerlijk vond. En dat het bij ons veel te druk was.”

“Ik vind het hier ook heerlijk,” zegt ze door haar tranen heen.

“Maar soms wil ik zo graag in een gewoon huis zijn.”

“Lieverd, ik kom je morgen halen en dan blijf je het hele weekend,” zeg ik, en sla m’n armen om haar heen.

Zaterdag

Ik heb samen met Manon Robs moeder gehaald. Met kleine rode blosjes zit ze in haar kamer in het bejaardentehuis op ons te wachten. In de gang zegt een van de hulpen dat mevrouw vannacht bijna niet heeft kunnen slapen, zo zenuwachtig was ze over haar weekendje logeren. M’n hart krimpt in elkaar als ik het hoor. Ik ben de laatste tijd zo weinig naar Robs moeder toegegaan. Niet omdat ik haar niet graag wil zien, maar omdat in haar omgeving de herinnering aan Rob zo intens en pijnlijk is. Maar wat kan zij eraan doen dat ik het zo onderga. En nu ik iets bedenk dat mij weinig moeite kost, krijg ik een steek van schuldgevoel als ik merk hoeveel het voor haar betekent.

“Kind…En Manon óók nog mee. Het lijkt wel feest!” Ik voel ineens een paar tranen in m’n ogen.

“Voor ons is het ook feest dat u bij ons komt,” zeg ik. En Manon geeft haar oma een zoen op allebei de wangen en babbelt vrolijk over haar rapport en de vakantie en zo wordt de stemming ineens weer gewoon en luchtig. We drinken koffie in de tuin en oma zegt: “Kind, dat je nog weet hoe dol ik op appelbollen ben!” Ze kijkt genietend rond. Bart is thuisge-bleven voor oma. Een beetje onhandig maar heel lief zit hij met haar te praten. Ik kijk naar m’n bloeiende planten en voel ineens een overweldigend verdriet. Nooit zal ik Rob meer zien. Het dringt ineens met zo’n hevigte tot me door dat ik even niet weet wat ik moet doen. Ik sta haastig op en loop de koele keuken binnen. Rob. Rob. Ik leun tegen het aanrecht en houd m’n polsen onder de kraan.

“Mam?” Manons bezorgde gezicht achter me.

“Gaat het, mam?”

“Natuurlijk, lieverd,” zeg ik.

“Zal ik limonade voor je meebrengen?”

“Graag,” zegt ze, en verdwijnt weer.

Zondag

“Ik kan wel een week slapen,” zegt Robs moeder, als we haar thuisbrengen.

“Maar het was zo heerlijk. Ik heb genoten!”

“Dan doen we het toch vaker,” zeg ik.

“Als het maar niet te druk voor je wordt,” zegt ze, en ik moet lachen. Dat kleine lieve omaatje…al zou ze willen, ze zou geen drukte kunnen veroorzaken. Ik sla m’n armen om haar heen en geef haar een zoen. En dan ineens zegt ze: “Ik moet toch zo vaak aan Rob denken.”

“lk ook,” zeg ik. We kijken elkaar aan.

“Je bent een lief kind,” zegt ze dan.

“lkben blij dat Rob met jou is getrouwd.”

lk knik door m’n tranen heen.

“Ja, ik ook,” zeg ik zacht.

Maandag

Wat heerlijk om de deur van de boetiek open te doen en te weten dat er geen Jeannet is die met pinnige opmerkingen op me wacht. Neuriënd doe ik de rolluiken omhoog. Als de koffie klaar is, komt Evelyn binnen.

“En…?” zegt ze belangstellend, als ik de koffie heb ingeschonken.

“Hmm,” zeg ik. Ze schiet in de lach.

“Ik dacht wel dat jullie geen grote vriendinnen zouden worden,” zegt ze.

“Maar Jeannet is echt goed in haar vak. En ik ben dolblij dat ik iemand heb op wie ik een beroep kan doen als het nodig is. Maar misschien kan jij het over een jaar zélf wel overnemen, als je wat meer weet van de administratie en dat soort dingen.”

Ik bloos van plezier.

“Lijkt me enig,” zeg ik.

“Heeft Jeannet de etalage zelf veranderd?” vraagt ze dan. Ik knik. Evelyn zucht.

“Nou ja, laat nog maar even. Overmorgen komt Hans en dan doen we het gewoon weer zoals we het zelf leuk vinden.”

Vrijdag

Ik loop samen met Manon door het winkelcentrum. Zoals altijd denk ik: “Wat gezellig is het toch om een dochter te hebben!”Zoals we samen naar etalages kijken en fantaseren welke kleren we zouden kopen als we ineens héél veel geld zouden hebben…! Maar het belangrijkste vanmiddag zijn de schoolspulletjes voor Manon. We lopen een groot warenhuis binnen waar een aparte afdeling kantoor- en schoolartikelen is. Het lijkt wel alsof er elk jaar meer kleuren zijn en of alles er nog weer aantrekkelijker uitziet dan een jaar eerder.

“Ik wil dit jaar alles roze,” zegt Manon gedecideerd. Met plezier zie ik hoe zorgvuldig en nadenkend ze haar spulletjes bij elkaar zoekt.

“Leuke smaak,” denk ik trots.

“Zo,” zeg ik als ze klaar is, “en nu nog een leuke sweater en een broek.”

“Joepie!” schreeuwt ze tot verbazing van een ouder echtpaar dat ons net passeert. Een uur later zitten we achter een frambozen-milkshake. Mooi in de kleur van Manons schoolspulletjes. De sweater die ze heeft uitgekozen is van een prachtig appel-groen en haar broek heeft een warme kleur beige. De kleren staan haar beeldig en ze weet het. Ik zag het aan de manier waarop ze zichzelf in de passpiegel bekeek en haar haren naar achteren schudde in een gebaar dat plezier met zichzelf uitdrukte. ‘Lieve leuke dochtervan me’ denk ik vertederd.

Woensdag

We zitten weer in de oude vertrouwde routine van vroeg opstaan en ons haasten omdat we alledrie op tijd de deur uit moeten. Zoals altijd hebben Manon en ik in elk geval een kwartiertje om samen te ontbijten en rent Bart op het allerlaatste moment door de keuken heen op weg naar het fiet-senschuurtje.

“Lief zijn,” zeg ik tegen Dinky voordat ik de gangdeur dichtdoe. Hij kwispelt naar me, het liefste hondje van de hele wereld.

“Vanmiddag gaan we naar de hei,” beloof ik hem. Een kwartier later doe ik de deur van de boetiek open. Het dringt ineens tot me door dat ik loop te neuriën terwijl ik de rolluiken omhoog doe en het koffiezetapparaat vul. Het is waar, ik voel me heel prettig. Een leuke vakantie achter de rug en nu weer terug naar het leven van alledag.

“Wat kijk jij vrolijk,” zegt Evelyn als ze binnenkomt.

“Ik kan bergen verzetten,” zeg ik.

“Komt mooi uit,” zegt ze nuchter.

“De etaleur kan deze maand niet komen, dus we moeten zelf aan de slag.”

Zaterdag

Zo’n prachtige zomeravond. Ik zit in de tuin, de thermoskan met koffie op het tafeltje naast me. De krant en een paar tijdschriften op de grond. Maar ik kan m’n aandacht niet op de letters concentreren. De wind brengt flarden van praten en lachen met zich mee. De buren aan de linkerkant hebben bezoek en ik hoor het gerinkel van lepeltjes in kopjes en opgewekte stemmen. Aan de andere kant zitten de buren te lezen. Ik hoor de bladen van de krant ritselend omslaan, en af en toe een stem: “Moet je nou eens horen…wist je dat…!” Ik zit in m’n stoel en voel me versteend. Manon is bij een vriendinnetje en Bart is op de boot met Jaap en Hanneke. Het is zo stil om me heen dat ik het bijna als iets vijandigs voel.

“Rob…!” denk ik en voel tranen over m’n gezicht glijden. Het is het begin van een niet te stuiten, hevige huilbui. Ik loop blindelings naar binnen. Grijp in het voorbijlopen de keukenhanddoek en zit daarna op de rand van m’n bed, de handdoek tegen m’n gezicht. M’n verdriet is als een storm die m’n lijf schudt en pijn doet.

“Rob!” is het enige woord dat in me opkomt. Alleen maar “Rob.”

En dan wordt het huilen langzaam minder. Ik ben zo uitgeput, zo verschrikkelijk moe. Ik kijk voor me uit en herinner me hoe Rob me troostte als ik verdriet had. Z’n armen om me heen, z’n mond in m’n haren. En ik zo veilig en warm, dicht tegen hem aan. Het gevoel dat me niets kon overkomen zolang ik die beschutting had. En toen overkwam me het allerergste, en hij kon me niet troosten. Ik loop naar de badkamer en bekijk m’n gezicht in de spiegel. Opgezwollen, rode ogen. Piekerige haren. Over een dag zie je nog dat ik zo gehuild heb, denk ik somber. En dan ineens staat Manon achter me. In de spiegel ontmoet ik haar verschrikte ogen.

“Mam, wat is er gebeurd!” Ik begin weer te huilen en even later zitten we naast elkaar op de rand van het bad. Ik met de keukenhanddoek en Manon met een washandje. Armen om elkaar heen en voor het eerst sinds heel lang samen huilen. Als we weer een beetje bedaard zijn, zegt Manon: “Je huilt om pappa, hè!”

“Ja,” zeg ik.

“Ik wist niet dat je nog om pappa huilde,” zegt ze zacht. Ik kijk haar verbijsterd aan.

“Maar lieverd…”

“Ik merkte nooit iets aan je,” zegt ze dan.

“Ik dacht dat ik de enige was die nog zo’n verdriet had. De enige die nog om pappa huilde. ‘s Nachts in m’n bed. Ik wilde niet dat jij het wist. Ik dacht: als jij hem vergeten bent, is het juist goed voor je. Maar ik kan hem niet vergeten.”

“Oh God,” zeg ik zacht.

“Lieverd, ik heb zo m’n best gedaan om jullie niets te laten merken. Ik wil zo graag dat jullie gelukkig zijn en niet door mij steeds weer aan zoiets verdrietigs herinnerd worden…”

“Ik ben best gelukkig,” zegt Manon, “maar daarom vergeet ik pappa niet. Zo’n vader blijf je toch missen, mam.”

“Ja,” zeg ik, “en vanavond miste ik hem ineens zo verschrikkelijk. Ik weet ook niet waarom juist nu!”

“Ik ben blij dat ik weet dat je nog verdriet om hem hebt,” zegt Manon.

“Nou kan ik er ook over praten met je, hè mam’?”

“Ja,” zeg ik, “nou kunnen we er samen over praten.”

Zondag

Manneke en Jaap hebben Bart naar huis gebracht en nu zitten we met z’n drieën koffie te drinken. Bart en Manon zitten op hun kamer huiswerk te maken en ik heb net verteld wat er gisteravond is gebeurd.

“Ik heb nooit geweten dat Manon nog zo’n verdriet had,” zeg ik.

“Ik ben zo blij dat we het nu van elkaar weten.”

“En Bart?” zegt Hanneke, “hoort Bart er niet meer bij? Hoeft Bart niet te weten wat jullie voelen? Het zou me niet verbazen dat Bart vaak zo moeilijk is omdat hij verdriet heeft en zich daar heel erg alleen mee voelt.”

Ik kijk haar aan. Zo streng praat ze bijna nooit. Ik voel een warme blos naar m’n wangen stijgen.

“Praat eens met z’n drieën over Rob,” zegt Jaap dan.

“Natuurlijk is het goed dat je niet depressief en behuild rondloopt. Maar altijd flink zijn…ik weet niet of dat wel zo goed is…”

“Ja,” zeg ik zacht, “ik denk dat je gelijk hebt.”

En ik loop met de thermoskan naar de keuken, omdat ik heel even alleen wil zijn.

Dinsdag

“Ik ga even een paar boodschappen doen,” zeg ik tegen Manon.

“Zal ik meegaan?”zegt ze.

“Het is zulk mooi weer, en ik heb helemaal geen zin in m’n huiswerk.”

“Ja, gezellig,” zeg ik. Even later zitten we op de fiets. Vandaag kan ik wél genieten van het mooie herfstweer. M’n uitbarsting van zaterdag en het gesprek dat ik daarna met Manon had, hebben me zo opgelucht. Ineens is er weer ruimte in me om blij te zijn. Ik luister naar een verhaal dat Manon vertelt en lach. In het winkelcentrum zetten we onze fiets in de stalling. Kost telkens een gulden, maar dat is in elk geval goedkoper dan nieuwe fietsen kopen als deze gestolen zijn. Als ik m’n tas uit het fiets-mandje pak, zie ik ineens een jongen naar Manon kijken. Hij is lang, blond haar, grijze ogen. Een leuk, open gezicht. Hij lacht naar Manon, een beetje onzeker terwijl er ook iets van flirten in zit. Ik kijk naar Manon en zie tot m’n verbijstering dat ze hem koket negeert. Alles in haar bewegingen maakt duidelijk dat ze hem gezien heeft en in hem geïnteresseerd is. Ze schudt haar halflange haren naar achteren en zegt een beetje te luid: “Ga je mee, mam!” Ze loopt voor me uit en ik zie voor het eerst hoe mijn kleine dochter als een volleerde vrouw met haar heupen wiegt. Ineens vind ik haar jeans wel érg strak zitten, en haar sweater is ook niet een kledingstuk dat verhult dat ze op weg is naar volwassenheid. Ik voel me verward, een beetje geschokt, nu ik haar voor het eerst bekijk door de ogen van een jongen. Natuurlijk wist ik al heel lang dat ze er leuk uitziet. Maar wat me nu opvalt gaat verder dan er leuk uitzien. De jongens hebben Manon ontdekt, en Manon de jongens, dat is duidelijk.

“Mam, je bent ineens zo anders,” zegt Manon. De jongen is verdwenen en Manon heeft onmiddellijk haar rol afgelegd en loopt nu weer naast me zoals ik haar ken. Vrolijk, een beetje kinderlijk.

“Heb je eigenlijk een vriendje?” vraag ik. Het is eruit voordat ik nadacht en ik heb dan ook onmiddellijk spijt. Wat een vraag om midden op straat aan je dochter te stellen. Ik kijk van opzij naar haar en zie haar gezicht dieprood kleuren.

“Sorry,” zeg ik, “malle vraag op een mal moment. Als jij even die tas met glas leeg wil gooien in de glasbak, ga ik vast naar de supermarkt. Ik zie je zo wel weer.”

Ze verdwijnt opgelucht en ik zou er wat voor over hebben als ik datzelfde gevoel zou kunnen hebben.

Donderdag

Al een uur geleden heeft Manon welterusten gezegd en Bart is vijf minuten geleden naar bed verdwenen. Dan ineens staat Manon weer voor me, een beetje trillerig in haar witte nachtjapon.

“Mam?” ze kijkt me een beetje onzeker aan.

“Ja, lieverd?”

“Mam, ik wou nog even iets zeggen. Dat van toen, je weet wel eergisteren toen we boodschappen deden…ik heb niet echt een vriendje, maar wel een beetje.”Ze gaat naast me op de bank zitten.

“Wat is ‘een beetje’?” vraag ik.

“Nou, we kijken veel naar elkaar en we fietsen vaak een eind met elkaar mee, na school. En op dat feestje, laatst, hebben we steeds met elkaar gepraat en gedanst. Ik geloof wel dat hij op mij is.”

“En jij?” vraag ik. Ze bloost.

“Nou, ik ben ook wel op hem. Maar ook een beetje op een andere jongen uit de klas. Ik weet nog niet wie ik kiezen zal.”

“Kiezen zal…?” herhaal ik verbijsterd.

“Nou ja, ze vinden me allebei leuk, dus…” en weer dat gebaar waarmee ze haar haren naar achteren schudt. Onbewust uitdagend en verleidelijk, op een ontroerend kinderlijke manier.

“Sandra heeft al heel lang een vriend,” zegt ze, “die zoenen al. Bah, daar lijkt me nou niks aan!” Maar de manier waarop ze het zegt overtuigt me niet erg. Ze zit even peinzend voor zich uit te kijken. Dan zegt ze ineens.

“Mam, voordat je pappa tegenkwam, had je toen ook al vriendjes?”

“Ja,” zeg ik, “en zie ineens die donkere jongen voor me, die zo leuk lachte. Tom heette hij. En die andere jongen, om wie ik zo’n verdriet heb gehad, en…”

“Je lacht, mam,” zegt Manon beschuldigend.

“Ik wil weten waarom. Je moet me élles vertellen!” En ze kruipt gezellig dicht tegen me aan.

Dinsdag

Ik kan m’n ogen niet van de man en de vrouw afhouden. Ze zijn vrolijk pratend en lachend de boetiek binnen gekomen, en nu past ze kleren. Komt telkens de paskamer uit om zich door de man te laten bekijken. Hij is kritisch op een leuke manier. Ziet direct wat haar goed staat en wat ze beter niet kan dragen. Uiteindelijk koopt ze een pakje en een sweater. Terwijl hij een cheque uitschrijft, wrijft ze even haar wang tegen z’n schouder. Dan verdwijnen ze samen, armen om elkaar heen. Ik kijk ze na, en voel ineens een intens verlangen naar een arm om me heen. Iemand om gezellig mee op stap te gaan. De vertrouwelijkheid, de warmte, het voelen dat iemand jou het liefste vindt. ‘Wat zou ik graag weer bij iemand horen’, denk ik, en schrik van de gedachte. Want wat ik voel is niet een nostalgisch verlangen naar Rob, maar een verlangen naar iemand van nu. Iemand van wie ik kan houden. Iemand die lééft en dicht bij me is.

Woensdag

“Ben je een beetje stil, mam?” vraagt Manon. Ze is bij me in de keuken komen staan terwijl ik aan het koken ben.

“Moet je aan pappa denken?” Ik sla m’n arm om haar heen en geef haar een zoen.

“Ik ben niet altijd stil omdat ik aan pappa denk,” zeg ik dan.

“Ik ben soms gewoon een beetje aan het denken. En als ik denk maak ik meestal geen lawaai.”

Ze schiet in de lach.

“Als ik denk, hoor ik het soms knarsen in m’n hoofd. Vooral met een wiskunderepetitie,” zegt ze vrolijk, en verdwijnt uit de keuken.

Donderdag

Bart heeft een andere klasseleraar, zie ik op het stencil dat hij meebrengt van school.

“Een stom mens,” zegt hij nijdig.

“Geeft Frans. Loopt maar rond op d’r hakjes en als je je huiswerk niet kent, krijg je meteen voor straf een schriftelijk.”

“Klinkt niet stom,” zeg ik.

“Behalve dan als je het stom vindt dat ze zichzelf veel extra werk op de hals haalt om jullie iets te leren.”

“Hoe bedoel je?” zegt Bart.

“Nou, dat schriftelijk zal ze toch na moeten kijken,” zeg ik, “maar het resultaat is in elk geval dat jullie langzamerhand wel zullen bedenken dat je het net zo goed metéén kunt leren.”

Bart kijkt me aan alsof ik een vreemd wezen ben dat hij nu voor het eerst ziet.

“Mam,” zegt hij dan hoofdschuddend, “soms ben je echt een Brave Hendrik!”

Vrijdag

“Een weekje naar Parijs…?” zeg ik tegen Marijke.

“Ik ben net terug van vakantie.”

“Denk erover na,” zegt ze.

“Ik zie het helemaal zitten. Samen in mijn autootje, veel zien, veel doen, lekker eten. En ik weet een héél goedkoop hotelletje! Ik bel je volgende week om te vragen of je het doet…!”

Zondag

“Moet je doen, mam!” roept Manon enthousiast als ik haar vertel van het plan van Marijke.

“Een weekje Parijs! Nou, ik zat al in de auto als iemand zoiets tegen mij zei. Dat je daar nog over na moet denken…!”

“Snap ik ook niks van,” zegt Bart, “dat is toch hartstikke leuk, mam.”

“Maar ik ben al met vakantie geweest,” zeg ik.

“Dat is nog maar zo kort geleden.”

Bart en Manon kijken elkaar aan.

“Nou ja,” zegt Manon dan, “hier snap ik helemaal niks meer van. Parijs is leuk, maar niet als je al met vakantie bent geweest.”

Ik schiet in de lach.

“Het lijkt wel alsof jullie me weg willen hebben,” zeg ik. Manon slaat haar armen om me heen.

“Nee hoor, moedertje, we kunnen je eigenlijk geen dag missen. Maar voor Parijs…! Kan ik trouwens niet mee?”

“Je moet naar school,” zeg ik, “en bovendien wordt het een vriendinnenreisje. Als ik ga.”

Maar als ik ‘s-avonds Hanneke aan de telefoon heb, zegt ze ook al dat ze niet begrijpt dat ik niet onmiddellijk ‘ja’ heb geroepen.

“Bart en Manon komen gezellig hier, dan hebben wij ook een weekje feest,” zegt ze. Dus wordt m’n laatste gesprek die avond een telefoontje met Marijke. Die verbaasd is als ik zeg dat ik meega.

“Ik wist bijna zeker dat je ‘nee’zou zeggen,” zegt ze. Als ik de telefoon heb neergelegd vraag ik me, een beetje op m’n hart getrapt, af of ik dan werkelijk op iedereen zo’n weinig avontuurlijke indruk maak.

Maandag

Als ik de supermarkt uitkom, loop ik bijna tegen een man op die me beleefd groet. Ik groet terug en probeer een naam te bedenken bij het gezicht dat me zo bekend voorkomt.

“Dick Verhoeven,” zegt hij, “de vorige klasseleraar van Bart. We hebben een paar keer contact gehad over hem.”

“Natuurlijk,” zeg ik verward, en voel dat ik bloos. Wat stom van me om die naam te vergeten. Terwijl ik zo blij was met de adviezen die hij gaf.

“Hoe gaat het nu thuis met Bart?” vraag hij, terwijl hij een stapje opzij doet om een vrouw met twee zware boodschappentassen voorbij te laten gaan.

“Goed,” zeg ik.

“Ik bedoel, echt een makkelijk kind is het niet. De ene keer is hij vrolijk, en dan is hij ook best bereid om iets voor me te doen. Een paar uur later kan hij ineens verschrikkelijk uit z’n humeur zijn. Ik kan het eigenlijk nooit helemaal volgen. Ik heb ook geen idee van wie hij het heeft, want ik ken niemand in de familie die humeurig is.”

“Niet alles is geërfd,” zegt Verhoeven, en glimlacht naar me.

“Bovendien is hij heel duidelijk in z’n puberteit. En dat kan slopend zijn voor de omgeving.”

“Nou!” zeg ik hartgrondig. We kijken elkaar aan en ik merk dat we allebei zoeken naar iets om te zeggen. Maar er wil me niets te binnen schieten, terwijl ik graag nog wat langer met deze man zou willen praten.

“Ik moet nog een paar boodschappen doen,” zeg ik, als ik de stilte een beetje pijnlijk vind worden.

“Natuurlijk,” zegt hij haastig, en steekt z’n hand uit.

“Tot ziens.”

“Tot ziens,” zeg ik, en ben me bewust van z’n hand die stevig en veilig aanvoelt.

Donderdag

“Mevrouw ligt in bed,” zegt het meisje dat met een vaas bloemen door de gang van het bejaardentehuis loopt.

“Het is niet ernstig, maar ze voelt zich vandaag niet zo prettig. Ze vindt het vast erg leuk dat u er bent.”

Ik haast me de gang door, een grote bos bloemen in m’n armen, en klop op de kamerdeur.

“Ja?” zegt haar stem. Ik stap naar binnen en schrik van het kleine bleke gezichtje op het grote kussen.

“Kind, wat een verrassing. En wat een mooie bloemen!”Ze probeert overeind te komen, maar ik ben al bij haar.

“Blijf nou rustig liggen, moeder. Wat is er ineens met je? Vorige week had je nog niets. En toen ik je zondag belde was ook alles in orde. Waarom heb je me niet even gewaarschuwd?” Ik heb een stoel bij het bed geschoven. De bloemen liggen als een groot, veelkleurig schilderij op de sprei, beschermd door het glanzende cellofaan.

“Wat een mooi lint,” zegt Robs moeder, en streelt de grote dieproze strik die op het cellofaan geplakt zit.

“Wat verwen je me toch altijd.”

“Maar je moet bellen als er iets is, moeder,” zeg ik.

“Anders ben ik de hele tijd ongerust. Beloof je het?”

Ze streelt zachtjes m’n hand en lacht naar me.

“Ja kind, ik beloof het.”

Zondag

Ik zit op de bank en lees in een reisgids over Parijs. De bekende foto’s van de Eiffeltoren, de Sacré Coeur, Place du Tertre, een bloemenverkoopster met een hoofddoek om, een rondvaartboot op de Seine, en een terrasje vol mensen. Over twee weken zal ik door deze stad lopen, die ik een jaar of twaalf geleden voor het laatst zag. Een prachtige herfstweek was het, en ik herinner me dat we met onze armen om elkaar heen door de smalle straatjes van Montmartre liepen en veel goedkope witte wijn dronken. Al die plekjes wil ik opnieuw zien, maar ik wil ook naar plaatsen die er toen nog niet waren. Het Musée d’Orsay, een museum in wat ooit een Parijs’station was. Ik wil naar het Picasso Museum, en ik wil…“Wat zit jij in jezelf te lachen,” zegt Manon, die de kamer binnen is gekomen zonder dat ik het heb gemerkt.

“Ik lach omdat ik zoveel wil in Parijs dat ik er beter een maand naartoe kan gaan dan een week,” zeg ik.

“Bewaar maar iets voor als wij samen een keer naar Parijs gaan,” zegt Manon.

“We gaan toch een keer samen, hè mam? Als ik voor m’n examen geslaagd ben, is dat niet leuk!”

“Ja,” zeg ik, “dat vind ik een reuzeleuk idee. Maar ik zou ook best al eerder willen. Ach, we moeten maar zien hoe het loopt.”

Manon heeft de reisgids gepakt en bladert erin.

“Mmm,” zegt ze, “Paris…mam, ik ben hartstikke jaloers op je!”

Dinsdag

Laat op de avond gaat de telefoon.

“Met Dick Verhoeven,” zegt een prettige mannenstem. M’n hart slaat over en ik voel een warme blos naar m’n wangen stijgen.

“Ja…,” zeg ik afwachtend.

“Ik vond het zo’n onbevredigend gesprek, daar bij die supermarkt,” zegt hij.

“Ik bedoel…ik vond het zo leuk om u tegen te komen, maar eigenlijk was er geen gelegenheid om rustig ergens over te praten.”

“Is er dan iets met Bart waarover u wilt praten?” vraag ik, met een onrustig gevoel.

“Oh nee,” zegt hij, “ik zou het gewoon prettig vinden om eens met u te praten. Heeft u volgende week tijd om ergens met mij te gaan eten? Als u er natuurlijk zin in heeft.”

Ik voel m’n hart in m’n keel kloppen.

“Bent u daar nog…?” hoor ik z’n stem.

“Ja,” zeg ik verward.

“Ik zou het erg leuk vinden. Dat eten, bedoel ik.”

“Dinsdag?” vraagt hij.

“Ja, dat is goed,” zeg ik. Hij noemt de naam van een restaurant waar ik nooit ben geweest en we spreken een tijd af. Dan leggen we neer. Ik sta naast de telefoon en ben blij dat de kinderen naar bed zijn. Wat zouden ze denken als ze me nu zagen, met m’n blozende wangen. Ik loop naar de spiegel in de gang en trek een gezicht naar mezelf.

“Een afspraakje!” denk ik.

“Ik heb voor het eerst in jaren een afspraakje. En eerlijk gezegd vind ik het geweldig!”

Woensdag

“Een afspraakje?” zegt Ellen.

“Lieve schat, ik verbaas me er al zolang als ik je ken over dat je nooit afspraakjes hebt. Je ziet er toch goed uit? Je bent leuk om mee te praten. Maar volgens mij let je niet eens op mannen.”

“Nee,” zeg ik, “eerst was Rob er, en toen hij er niet meer was, was hij toch nog steeds in m’n gedachten. Er was gewoon geen plaats voor een andere man. En eerlijk gezegd, als die Dick Verhoeven niet opgebeld had, zou ik nooit meer aan hem gedacht hebben.”

“Maar je vond hem wel leuk, die keer dat je hem bij de supermarkt ontmoette.”

lk denk even na.

“Ja,” zeg ik dan, “ik vond hem wel leuk. Maar méér ook niet.”

“Leuk is genoeg om mee te begin-nen,” zegt Ellen.

Maandag

Ik word wakkeren denk: “Morgenavond!” Glimlachend stap ik uit m’n bed. Ik lijk wel een schoolmeisje. Verward omdat ze een afspraakje heeft met de leukste jongen van de klas. De restaurants zitten vol mannen en vrouwen die samen eten, zó’n drukte hoef ik daar toch niet over te maken. Maar er is geen ontkomen aan: ik ben opgewonden en zenuwachtig sinds het moment dat Dick Verhoeven opbelde en me mee uit vroeg.

“Wat ben jij vrolijk, mam!” heeft Manon al een paar keer gezegd. En het is waar, ik voel me opgewekt, maak grapjes en lach zo makkelijk om de grappen van Bart dat hij me wantrouwend aankijkt. Ook Evelyn heeft onmiddellijk door dat er iets bijzonders met me is. Drie vragen en ik heb het al verteld, kwaad op mezelf dat ik met zó’n onnozel verhaal voor de dag kom. Maar Evelyn neemt het heel serieus.

“Wat trekje aan?” vraagt ze zakelijk. En als ik beken dat ik er geen idee van heb, loopt ze peinzend langs het rek.

“Moet niet te opvallend zijn…niet te duur…een beetje nonchalant met een vleugje sjiek,” zegt ze. En duwt me een rok met een beeldige kasjmie-ren sweater in m’n handen.

“Pas even,” zegt ze. Maar zonder passen weet ik ook wel hoe het me zal staan. De heerlijke zachte wol die me een poezig gevoel geeft.

“Hmm…perfect,” zegt Evelyn.

“Neem maar mee.”

“Dat is veel te duur voor me,” protesteer ik. Ze noemt een prijs die in m’n oren belachelijk laag klinkt en stelt voor het in gedeelten van m’n salaris in te houden.

“Okay?”

“Dolgraag,” zeg ik. En nu is het maandagochtend, en ik hoor aan de andere kant van het gordijn een solide regen neerkomen. Maar het maakt me niet uit.

“Morgenavond,” denk ik. En ik weet dat het niet alleen het weerzien met Dick Verhoeven is waarom ik zo verheugd ben, maar omdat van alle mannen op de hele wereld er één is die mij niet als moeder en weduwe, maar als vrouw heeft gezien.

Dinsdag

“Hoe laat ben je terug?” vraagt Manon. Een jaar geleden zou ik vertederd gedacht hebben: “Ach, ze vindt het vervelend om alleen met Bart thuis te zijn.”

Nu weet ik wel beter. Op het moment dat ik de deur achter me dichttrek storten ze zich op de televisie, waarna ze met rode wangen naar alles kijken wat zich aanbiedt.

“Zappen,” noemt Bart dat. Met de afstandsbediening van het ene net naar het andere. Streng verboden als ik in de buurt bent, want ik word gek van al die wisselende beelden en situaties die niets met elkaar te maken hebben. Maar Manon vindt het enig, vooral omdat Bart erin slaagt er een zeker ritme in aan te brengen.

“Niet erg laat,” zeg ik tegen haar, in de hoop dat ze daardoor een beetje bijtijds naar bed zal gaan.

“Groeten aan Marijke,” zegt ze, en ik voel een streek van schuld. Liegen tegen de kinderen is iets dat ik nooit heb gedaan. Maar nu was het onvermijdelijk. Ik zie Bart al kijken, als ik vertel dat ik vanavond met z’n vorige klasseleraar Verhoeven ga eten.

“Je ziet er mooi uit, mam,” zegt Bart.

“Poesje…,” zegt Manon, en streelt zacht de mouw van m’n sweater. En dan sta ik buiten. Het liefst had ik een taxi genomen, maar ik ben nog nooit met een taxi naar Marijke gegaan. Dus zal ik op de fiets naar het restaurant moeten. Ik bof nóg dat het niet regent, maar de wind is stevig, en ik voel hoe m’n haren door elkaar worden geblazen.

“Straks zie ik er niet uit,” denk ik somber, en bedwing een opwelling om naar huis terug te gaan en de hele afspraak te vergeten. Maar dan denk ik aan Dick Verhoeven, wachtend in een vol restaurant. Dat is genoeg om m’n opwelling te onderdrukken. Ik kijk op m’n horloge. Echt vroeg ben ik niet, terwijl ik mezelf eigenlijk nog een beetje zou willen opknappen voordat ik het restaurant binnenga. Dan ben ik er. Ik zet m’n fiets op slot en wurm op m’n hurken het kettingslot om het voorwiel.

“Als ik had geweten dat u op de fiets was, had ik u even gehaald,” zegt de mannenstem. Ik kijk omhoog in het gezicht van Dick Verhoeven en wens me duizend mijlen ver, op een onbewoond eiland.

Zondag

“Jullie zien elkaar óók vaak!” zegt Manon. Marijke kijkt haar verbaasd aan.

“Dinsdag ook al,” zegt Manon. Marijke doet haar mond open.

“We gaan elkaar nog véél vaker zien,” zeg ik, “als we samen in Parijs zijn. Heb je je huiswerk al af?”

“Ik ga al…!” zegt Manon, en sjokt met een verongelijkt gezicht de trap op.

“Wat was dat allemaal?” vraagt Marijke. Ik leg het uit.

“Mooie toestand,” zegt ze.

“Ik ben dus het alibi als jij op stap gaat. Misschien kan je me voortaan beter even waarschuwen. Het lijkt me zo akelig voor je als uitkomt dat het niet waar is wat je zegt. Maar hoe was het, dinsdag?” Ik schenk koffie in en zeg neutraal: “Heel gezellig.”

“Doe niet zo flauw,” zegt Marijke, “hóe gezellig?” Ik denk terug aan dinsdagavond.

“Wil je nog iets aan je haren doen?” vraagt Dick Verhoeven diplomatiek. Ik knik, en verdwijn haastig achter een deur waarop zo’n modern vrouwenfiguurtje is geschilderd dat ik even moet kijken of ik wel de goede deur neem. Wanhoop voor de spiegel. M’n haren zijn volkomen verwaaid. M’n neus glimt. M’n oogschaduw is doorgelopen. Ik red wat er te redden valt. Verhoeven wacht op me in de gang.

“Zo vervelend om alleen door een restaurant te lopen,” zegt hij. Een klein rond tafeltje. Verse bloemen.

“Wil jij iets drinken?”

“Sherry graag,” zeg ik. We kijken elkaar aan. Ik pijnig m’n hersens om een gespreksonderwerp te bedenken, maar er wil me niets anders te binnen schieten dan Bart, en dat lijkt me niet écht een topper als je voor de eerste keer samen in een restaurant zit. En dan ineens zijn we aan het praten, met een gemak alsof we elkaar al jaren kennen. Ik hoor mezelf dingen vertellen waarvan ik nooit gedacht had dat ik ze zo makkelijk aan een onbekende zou toevertrouwen. En de dingen uit z’n leven die hij me vertelt gaan ook een stuk dieper dan een oppervlakkig babbeltje tijdens de maaltijd. De avond vliegt voorbij en pas als er bijna geen gasten meer in het restaurant zijn, vraagt Verhoeven de rekening.

“Zal ik je thuisbrengen?” zegt hij.

“Ik vind het maar niks, dat je zo laat moet fietsen.”

“Ik ben het gewend,” zeg ik. Hij schudt z’n hoofd.

“Wacht even.”

Hij haalt de auto, doet de achterklep open en tilt m’n fiets erin.

“Zo,” zegt hij tevreden, “dé oplossing voor het probleem.”

We zitten zwijgend naast elkaar.

“Wat wil ik hem graag nóg eens zien,” denk ik.

“Maar als hij me niet vraagt, weet ik niet hoe ik het verder aan moet pakken.”

We zijn bij m’n huis. Verhoeven tilt mijn fiets uit de auto en dan staan we tegenover elkaar, de fiets tussen ons in.

“Ik vond het reuze gezellig,” zeg ik.

“Ik heb echt een heerlijke avond gehad.”

“Ik ook,” zegt hij. En na een korte aarzeling: “Mag ik je weer eens opbellen voor een afspraak? We zouden naar een theater kunnen gaan of zoiets.”

“Dat zou ik ontzettend leuk vinden,” zeg ik. We geven elkaar een hand en dan rijd ik m’n fiets in het schuurtje, terwijl zijn achterlichten langzaam verdwijnen in de nacht.

Maandag

Nog een week en dan gaan we naar Parijs. Ik verheug me erop, maar toch wordt het verlangen naar het reisje een beetje op de achtergrond gedrukt door m’n denken aan Verhoeven. Ik vraag me af wanneer ik weer iets van hem hoor. Ik heb verteld dat ik naar Parijs ga, dus waarschijnlijk belt hij niet voordat ik weer terug ben. Als hij ooit nog belt. Bij de gedachte dat hij niet zal bellen, krijg ik een wee gevoel in m’n maag.

“Je lijkt wel gek,” spreek ik mezelf bestraffend toe.

“Wat een drukte om een man met wie je een keer hebt gegeten.”

Maar hoe ik het ook probeer, ik krijg hem niet uit m’n gedachten. Steeds weer moet ik denken aan de dingen die hij heeft verteld. De ontspannen sfeer tussen ons. De manier waarop hij keek als hij naar me luisterde. Rustig, zonder me in de rede te vallen. Zelden heb ik me met iemand zo prettig gevoeld als die avond met hem. En ik weet dat ik geen rust zal hebben voordat hij me opnieuw belt.

Woensdag

“Waar jij met je gedachten zit,” zegt Evelyn.

“lk heb al drie keer gevraagd of je nog koffie wilt. Ben je soms verliefd?” Tot m’n ontzetting voel ik een vurige blos opstijgen. Ik kijk haar sprakeloos aan, ze schiet in de lach en zegt: “O jee…ik vraag al niets meer. Behalve dan nog één keer of je koffie wilt.”

“Graag,” zeg ik, en loop naar een rek om iets recht te hangen dat al uren recht hangt. Ondertussen draaien de gedachten door me heen. Wat een reactie op zo’n plagerijtje. En wat een onzin. Natuurlijk ben ik niet verliefd. Ik hoor bij iemand, ook al is hij er niet meer. Verliefd worden hoort bij een andere tijd in m’n leven. Een periode die voorgoed voorbij is. En dan is het alsof er ineens een andere stem in me spreekt. Een stem die streng zegt: “Wanneer hou je eens op met jezelf voor de gek te houden. Je bent verliefd, en dat weet je heel goed. Zou het niet veel makkelijker voor jezelf zijn als je dat gewoon toegaf.”

Ik sta doodstil bij het rek met herfstkleren en ruik de geur van nieuwe stoffen. Ja, ik ben verliefd, en ik weet absoluut niet wat ik ermee aanmoet.

“Je koffie staat klaar,” zegt Evelyn. Ik zucht diep en draai me langzaam om.

Donderdag

Ik heb pannenkoeken gebakken voor de kinderen omdat het de laatste avond is dat ik nog thuis ben. Aan tafel maakten we grapjes en het stak me een beetje om te merken dat ze het eigenlijk enig vinden, een weekje logeren bij Manneke en Jaap. Even iets anders, iets dat de sleur van hun schoolleven doorbreekt. Alhoewel…met die sleur valt het ook wel mee. Het lijkt wel alsof er elke week iemand in Manons klas een feestje geeft. En Bart zit, als ik er geen stokje voor steek, elke avond bij een vriendje. Na de afwas komt Jaap de kinderen halen.

“Tjonge, moet dat allemaal mee!”zegt hij opgewekt, als hij de bagage ziet. We drinken koffie en dan verdwijnt hij met de kinderen. Een onhandige zoen van Bart op m’n wang en een “nou, veel plezier mam.”

Twee armen om m’n hals van Manon.

“Dag lieve lieve mam. Ik zal je best missen, hoor,” zegt ze.

“Zal je voorzichtig zijn?”

“Ja,” zeg ik, “en jij ook?” We kijken elkaar aan en dan zoenen we elkaar opnieuw. Het allerlaatste neem ik afscheid van Dinky, die opgewonden blaffend van de een naar de ander rent. Ook al blij met een verzetje.

“Dag Dinky,” en hij kwispelt en springt tegen me op. Dan ineens zijn ze weg en is het doodstil in huis. Ik breng de kopjes naar de keuken en begin een beetje op te ruimen. Straks m’n koffer pakken en dan is alles klaar voor de reis. Morgenochtend om negen uur staat Marijke voor de deur. Ik begin er steeds meer zin in te krijgen. Dan gaat de telefoon. Ik herken direct z’n stem en voel m’n wangen gloeien.

“Ik wil je een prettige reis toewensen,” zegt hij.

“Vergeet vooral niet om naar het Musée d’Orsay te gaan, dat is echt fantastisch. En als je terug bent, wil ik je graag weer gauw zien, om alle verhalen te horen. Goed?”

“Ja,” zeg ik zacht, “goed…!”

Zondag

Wat een heerlijke stad is dit. Wat een fantastische, verrukkelijke stad…! Ja, het is er druk en vol en veel gebouwen zijn bedekt met een donkere laag die door uitlaatgassen en luchtvervuiling is veroorzaakt. En ja, op de luchtroosters van de metro liggen zwervers te slapen. En ja, in de ondergrondse gangen houden Indiase moeders hun baby naar je op en smeken met een tengere hand om geld. Het is allemaal waar, en toch kan het niet het opwindende en fascinerende van Parijs wegnemen. We hebben afgesproken dat we, voordat we zelf op stap gaan, een rondrit zullen maken in zo’n panoramabus. Naast elkaar, als twee blije tieners, zitten we om ons heen te kijken. Eiffeltoren, Sacré Coeur, Place du Tertre, Champs Elysées. De gebouwen alleen al…de brede boulevards…wat een ruimte is er, met zo op het oog geen andere reden dan effect. We wandelen door parken waar kinderen hun bootjes in ronde vijvers laten dobberen. En overal beelden.

“We moeten naar museum Pompidou gaan,” zegt Marijke.

“Dat is zo’n idioot gebouw. Net een melkfabriek. Met roltrappen in perspexbuizen aan de buitenkant.”

Dus gaan we ernaartoe Ik weet niet wat ik ervan vinden moet. Maar één ding is zeker: het plein waaraan het staat is voorgoed verknoeid, terwijl de huizen tegenover het museum weggedrukt lijken met die reus tegenover zich.

“Maar ik wil ook naar Musée d’Orsay,” zeg ik en denk aan de woorden van Dick Verhoeven, en voel m’n wangen kleuren en m’n hart overslaan.

Maandag

Wat gaat de tijd snel. We proberen zoveel mogelijk te doen op een dag, en als ik ‘s-avonds in bed lig, doen m’n voeten pijn van vermoeidheid. Maar ik geniet! Ook al omdat het zo lang geleden is dat ik samen met een volwassene met vakantie was. Natuurlijk was het toen met Rob. Een heerlijke week in de Eifel, waar we dagenlang wandelden en ‘s-avonds in kleine restaurants aten. Ik kan eraan denken zonder dat het pijn doet, met een glimlach omdat ik na al die jaren nog steeds weet hoe we genoten van elkaars aanwezigheid. Maar het op stap zijn met een vriendin is ook heerlijk. We staan voor de etalages aan de Champs Elysées en kijken onze ogen uit.

“Weet je zeker dat je door drie moet delen om de prijs in guldens te krijgen?” vraag ik aan Marijke, en ze schiet in de lach.

“Zo ongeveer,” zegt ze.

“Maar dan is deze jurk bijna vierduizend gulden,” zeg ik.

“Hij is ook wel erg mooi,” zegt ze. En we staan nog even te kijken, terwijl ik me probeer voor te stellen hoe het voelt om een jurk aan te hebben die zo duur is dat een gemiddeld gezin er een paar maanden van zou kunnen leven.

“Burgerlijke gedachte!” spreek ik mezelf bestraffend toe. Wat later zitten we op een overdekt terrasje waar we koffie bestellen en ik vraag me af of Nederland misschien het enige land in de wereld is waar je een koekje bij de koffie krijgt.

Dinsdag

Dick Verhoeven heeft gelijk. Het Musée d’Orsay is een prachtig museum. Een verbouwd station eigenlijk, fantastisch ingericht met zoveel verschillende soorten kunst dat er bijna niet te kiezen valt. We lopen langs prachtige oude meubels. Langs beelden en schilderijen. Dan ineens is de vloer van glas, waaronder een grote maquette van het operagebouw, en de straten er omheen. Op de eerste verdieping een zaal die vol Van Goghs hangt. De kleuren schreeuwen ons tegemoet. Alleen al in die zaal kijken we meer dan een uur onze ogen uit! “Ik zou hier dagen kunnen rondlopen,” zeg ik. Maar het kan niet. We willen nog zoveel méér zien. Over twee dagen gaan we alweer weg. Maar één ding weet ik zeker: ik wil met Manon en Bart naar Parijs. Dit is een stad om aan je kinderen te laten zien! En ik zie het voor me: wij met ons drieën, terwijl het lente is en de kastanjebomen bloeien.

Zondag

Alweer een paar dagen thuis. Wat went dat toch snel, en wat lijkt zo’n vakantie direct alweer lang geleden! Een paar dagen terug nog Parijs, en nu ineens midden in de sinterklaasdrukte. Manon en Bart vertrekken zodra ze uit school zijn naar hun kamer. Deur dicht. Groot papier met NIET BINNENKOMEN erop. Waaraan Bart nog met grote letters TOP SECRET heeft toegevoegd. Allebei hebben ze om een voorschot op hun zakgeld gevraagd. Zelf ben ik ook het grootste deel van de dag met het sinterklaasfeest bezig. We vieren het bij Jaap en Manneke, die altijd veel werk maken van hun surprises en gedichten. Dus zit ik ‘s-avonds, Dinky naast m’n voeten, ijverig te rijmen. En ook ik heb, om in stijl te blijven, een papier met VERBODEN TOEGANG op m’n slaapkamerdeur geplakt. Méér omdat Manon en Bart dat zo grappig vinden, dan omdat het werkelijk nodig is. Want gelukkig zijn we geen van drieën types die even bij de anderen poolshoogte gaan nemen.

Maandag

De stapel cadeautjes in m’n linnenkast groeit. Veel kleine pakjes met leuke, niet zo dure verrassingen erin. Eigenlijk ben ik het hele jaar bezig met sinterklaas. Als ik ergens iets zie waarvan ik denk dat het een leuk sinterklaascadeautje kan zijn, koop ik het. Het voordeel is dat ik niet al m’n inkopen hoef te doen als de winkels uitpuilen van de mensen, terwijl het me bovendien financieel veel beter uitkomt om niet alles in één week uit te hoeven geven. Terwijl ik druk bezig ben met het bedenken van surprises en het maken van gedichten, zie ik steeds weer het gezicht van Dick Verhoeven voor me. Dat laatste telefoongesprek, vlak voordat ik naar Parijs ging: “Als je terug bent wil ik je graag weer gauw zien…” En toch heeft hij nog steeds niets van zich laten horen. Telkens als de telefoon gaat, staat m’n hart een ogenblik stil, en de teleurstelling als er dan toch weer een andere stem dan de zijne in m’n oor klinkt is zo groot, dat ik er eventjes stil van ben. Dat ik verliefd op hem ben, probeer ik niet langer voor mezelf te ontkennen. Het is zo, daar valt niet aan te ontkomen, en het gevoel maakt me verward en onrustig. Ik verbaas me erover dat het net zo voelt als toen ik zestien was. En net zoals toen ik Rob had ontmoet, en aan niemand anders meer kon denken. Je zou verwachten dat gevoelens mét mensen mee ouder worden, maar om de een of andere reden is dat niet zo. Als ik ‘s-avonds alleen op de bank zit, denk ik erover na hoe vreemd het is dat je buitenkant ouder en ouder wordt, terwijl je van binnen nog schuchter bloost als een tiener.

“Wat is het leven toch wonderlijk,” denk ik. En dan, voor de zoveelste keer: “Hoe is het mogelijk dat ik opnieuw verliefd ben geworden, terwijl ik dacht dat zulke gevoelens na de dood van Rob voorgoed verleden tijd waren?”

Woensdag

“Natuurlijk kom ik jullie halen,” heeft Jaap door de telefoon gezegd.

“Je denkt toch niet dat ik jullie, met al die pakjes op de fiets laat zitten? Stel je voor dat er iets kapot gaat dat voor mij is…” Z’n vrolijke lach veegde m’n bezwaren weg. We hebben eerst gegeten, de kinderen een beetje ongeduldig. En als Jaap na het eten plagend zet: “Eerst maar even rustig koffie drinken voordat we aan de pakjes beginnen…” stormen ze op hem af. Het wordt een stoeipartij, maar daarna zitten we dan eindelijk om de tafel, een grote zak met pakjes in de hoek van de kamer. Het wordt een heerlijke avond, met zoveel plezier dat ik, als alle pakjes zijn uitgepakt en alle gedichten voorgelezen, moe ben van het lachen. Het is laat als we uit Jaaps auto stappen. Op het stoepje, tegen de voordeur aan, ligt een pakje.

“Voor jou, mam,” zegt Manon verbaasd. Ik pak het van haar aan, en voel een warme blos naar m’n wangen stijgen als ik het handschrift van Dick Verhoeven herken.

Dinsdag

Ik ben bezig een nieuwe zending truien te controleren als Evelyn me roept: “Telefoon voor je!” Ik neem de hoorn op en noem m’n naam. De stem van Dick Verhoeven komt zo onverwacht, dat ik van schrik niet versta wat hij zegt. Iets met ‘lunch’ erin, maar wat…! “Sorry,” zeg ik, “ik verstond je niet helemaal.”

Hij lacht en herhaalt z’n vraag. Of ik zin heb om met hem te lunchen. Hij heeft een onverwacht tussenuur vrij, en dat betekent een zéé van tijd, zegt hij opgewekt. En omdat hij toch al van plan was me deze week voor een lunch uit te nodigen, en omdat…“Leuk,” zeg ik, “graag.”

Hij noemt de naam van een klein restaurant in het centrum en vraagt of ik het ermee eens ben. En dan leggen we neer. Ik draai me om en kijk in Evelyns lachende gezicht.

“Niks zeggen,” waarschuw ik haar.

“Ik ben al genoeg in de war.”

“Nee hoor,” zegt ze vrolijk.

“Ik zeg helemaal niks. Ik vraag zelfs niet of je nog koffie wilt.”

“Graag,” zeg ik, en haal diep adem in de hoop dat m’n blos erdoor verdwijnen zal.

Woensdag

“Was het gezellig gisteren?” vraagt Evellyn.

“Ja,” zeg ik, “het was enig.”

“Mooi,” zegt ze tevreden, en vraagt verder niets meer. Maar de ochtend staat in het teken van Dick Verhoeven, zoals eigenlijk elk uur van de dag in het teken van Dick Verhoeven staat. Dat hij me leuk vindt, merk ik aan allerlei kleine dingen. De manier waarop hij naar me kijkt, een plagerijtje, een paar terloopse woorden. Zo zal hij aan mij ook wel merken dat ik hém erg leuk vind. Maar hoe gaat zoiets verder? Hoe zou ik wfllen dat het vergaat…? Telkens als die gedachte bij me opkomt, kan ik niet verder denken. Een relatie hebben. Dick Verhoeven bij ons aan tafel. Ik zie Bart al, als hij z’n vorige klasseleraar de aardappels aangeeft. Als ik op dat punt ben aangekomen, schiet ik in de lach. Eigenlijk wil ik helemaal niet zo ver vooruit denken. Ik vind het heerlijk zoals het nu is. Verliefd zijn op een man die me af en toe ergens voor uitnodigt. En ik denk aan het cadeautje dat hij met sinterklaas bij de deur heeft gelegd. Een klein boekje met prachtige gedichten van Vasalis. Daar hebben we het toen een keer samen over gehad, en ik vertelde hoe jammer ik het vond dat ik dat dichtbundeltje kwijt ben geraakt. Langzamerhand weet ik dat het typisch Dick is om dat te onthouden, en om een nieuw bundeltje voor me te kopen. Ik glimlach. Als een verliefde tiener idealiseer ik alles wat hij doet. Maar zolang ik me er zo goed bij voel als nu, kan het me niet schelen.

Zondag

Ik zit met Manon en Bart televisie te kijken. De schemerlampen zijn uit. Het enige licht in de kamer komt van de elektrische kaarsjes in de boom.

“Gezellig, mam!” zegt Manon, en drukt even haar hoofd tegen m’n schouder. De lichtjes van de boom maken haar ogen groot en glanzend.

“Gaaf, mam!”zegt Bart. Ik lach naar hem en hij lacht een beetje verlegen terug. Het gaat goed tussen ons, de laatste tijd. Het lijkt wel alsof hij minder moeilijk is geworden. Aan de andere kant heb ik het gevoel dat ik hem beter begrijp. Ik heb met Dick Verhoeven een paar keer over hem gepraat, en toen hij vertelde van zijn ervaringen met jongens van die leeftijd, kreeg ik het geruststellende gevoel dat er niets buitengewoons aan de hand was met Bart. Een puber met alle wisselende stemmingen en humeuren die erbij horen. Niet altijd makkelijk.

“Maar hard ertegen ingaan is nooit een geweldige houding,” zei Dick.

“Met wat mildheid en humor bereik je zoveel meer. Ook al is het niet altijd makkelijk op te brengen.”

Ik ben extra m’n best gaan doen, en merkte tot m’n ontroering hoe ontvankelijk Bart is voor mijn houding.

“Mam lief? Dan ik ook lief!” Op een avond stond hij ineens af te wassen, met een uitdagende blik over z’n schouder naar Manon die bijna de borden uit haar handen liet vallen van verbazing. Avonden zoals nu zijn er de laatste tijd ook steeds vaker. Maar dat komt ook door de aantrekkingskracht van de boom, die zo stil en vredig mooi staat te zijn. En die de kamer iets heel bijzonders en intiems heeft. Ik schenk thee in.

“Lekker, bijna vakantie,” zegt Bart.

“Nou zalig,” zegt Manon.

“Fijn Kerstmis vieren bij tante Hanneke en oom Jaap!”

“En hier thuis,” zeg ik.

“Tüürlijk,” zegt ze, “en hier thuis! Wat een bof hè, dat we zoveel gezelligs hebben.”

“Ja,” zeg ik, en voel me even alsof ik geslaagd ben voor het examen ‘alleenstaand ouder’.

Maandag

De kinderen zijn naar bed. Dinky ligt tevreden onder de kerstboom en ik praat met Dick Verhoeven, die me nu elke week wel een paar keer ‘s-avonds laat opbelt. Lange gesprekken worden het, waarin we elkaar steeds beter leren kennen. Nog steeds krijg ik hartkloppingen als ik z’n stem hoor. Soms vraag ik me hoopvol af of hij misschien ook verliefd is op mij. Waarom zou hij anders zo vaak bellen en me uitnodigen voor etentjes? Nog steeds heb ik hem niet uitgenodigd om een keer koffie te komen drinken. Het is de gedachte aan Bart, die me tegenhoudt. Ik ben bang dat de stemming van harmonie verstoord zal worden als Bart wordt geconfronteerd met een man voor wie ik speciale gevoelens heb. Want ik twijfel er niet aan dat de kinderen in één oogopslag zullen zien het geen ‘gewoon’ bezoekje is, als Dick Verhoeven hier op de bank zit.

“Wat doen jullie met Kerstmis?” vraagt Dick. En ik vertel dat we eerste kerstdag bij Hanneke en Jaap zijn en tweede kerstdag thuis.

“En jij?” vraag ik.

“Ik ga naar vrienden,” zegt hij kort. Aan zijn stem hoor ik dat ik niet verder moet vragen.

“In de kerstvakantie zien we elkaar toch weer?” vraagt hij dan. En verlegen zeg ik: “Ja, heel graag!”

Donderdag

Natuurlijk is Manons rapport weer een feest voor het oog. Achten en negens alsof leren haar niet de minste moeite kost. Maar ik weet hoe ze zit te werken aan repetities. Barts rapport ziet er heel anders uit, maar zijn zesjes en zevens zijn het resultaat van een heldhaftige strijd tegen de moeite die het hem kost dingen uit z’n hoofd te leren.

“Ik ben ontzettend trots op je,” zeg ik, en geef hem een zoen.

“Echt fantastisch, Bart, drie vakken opgehaald!” Hij straalt en loopt even later fluitend naar boven.

 

EINDE