HOU JE MOND!

Van dezelfde auteur:

Shopahlic!

Shopaholic! in alle staten

Shopaholic! zegt ja

Sophie Kinsella

Hou je mond!

Eerste druk, maart 2004

Dertiende druk, januari 2006

Oorspronkelijke titel

Can you keep a secret?

Uitgave

Black Swan Books, published by Transworld Publishers, Londen Copyright © 2003 by Sophie Kinsella

Copyright voor het Nederlandse taalgebied © 2004 by The House of Books, Vianen/Antwerpen

Vertaling

Mariëtte van Gelder

Omslagontwerp

Studio-mv.com

Omslagdia

Getty Images

Opmaak binnenwerk

ZetSpiegel, Best

All rights reserved.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 90 443 2599 7

D/2004/8899/16

NUR 302

Voor H., voor wie ik geen geheimen heb.

Nou ja, niet veel, in elk geval.

Dankwoord

Mark Hedley, Jenny Bond, Rosie Andrews en Olivia Heywood: heel erg bedankt voor jullie gulle adviezen.

Mijn grootste dank gaat zoals altijd uit naar Linda Evans, Patrick Plonkington-Smythe, Araminta Whitley en Celia Hayley, mijn jongens en de directie.

1

Natuurlijk heb ik geheimen.

Hè, hè. Iedereen heeft wel een paar geheimen. Dat is volkomen normaal. Ik heb er vast niet meer dan andere mensen. Ik heb het niet over grote, wereldschokkende geheimen. Niet van die ‘de president gaat Japan bombarderen en alleen Will Smith kan de wereld redden’-achtige geheimen. Gewoon, huis-, tuin-en keukengeheimpjes.

Ik noem een paar willekeurige geheimen die ik heb, bij wijze van voorbeeld, uit mijn blote hoofd:

1. Mijn tas van Kate Spade is nep.

2. Ik ben gek op zoete sherry, het minst coole drankje ter wereld. 3. Ik heb geen idee wat NAVO betekent. Of zelfs maar wat het is. 4. Ik weeg 58,5 kilo. Geen 52,5, zoals mijn vriendje Connor denkt. (Al kan ik ter verdediging aanvoeren dat ik net op dieet wilde gaan toen ik hem dat vertelde. En het scheelt ook maar één getalletje.)

5. Ik heb altijd gevonden dat Connor een beetje op Ken lijkt. Van Barbie en Ken.

6. Soms, als we hartstochtelijk aan het vrijen zijn, krijg ik opeens zin om in lachen uit te barsten.

7. Ik ben mijn maagdelijkheid op de logeerkamer kwijtgeraakt aan Danny Nussbaum terwijl pap en mam beneden naar Ben Hur zaten te kijken.

8. Ik heb de wijn die ik van pap twintig jaar moest laten liggen nu al opgedronken.

9

9. Sammy, onze goudvis thuis, is niet dezelfde vis waar ik van pap en mam op moest passen toen ze naar Egypte gingen. 10. Als mijn collega Artemis me echt irriteert (wat zo’n beetje elke dag voorkomt), geef ik haar plant sinaasappelsap. 11. Ik heb een keer een bizarre lesbische droom gehad over Lissy, mijn huisgenote.

12. Mijn string trekt.

13. Diep vanbinnen ben ik er altijd van overtuigd geweest dat ik anders ben dan alle anderen en dat er vlak om de hoek een verbijsterend spannend nieuw leven op me wacht.

14. Ik heb geen idee waar die vent in dat grijze pak het over heeft.

15. En ik ben zijn naam ook alweer kwijt.

En ik ken hem pas tien minuten.

‘Wij geloven in logistiek opbouwende overeenkomsten,’ zegt hij met een neuzelige zeurstem, ‘zowel boven als onder de streep.’

‘Absoluut!’ beaam ik monter, alsof ik wil zeggen: wie niet?

Logistiek. Wat betekent dat ook alweer?

O, god. Als ze me dat maar niet gaan vragen…

Doe niet zo stom, Emma. Ze gaan heus niet plotseling vragen:

‘Wat betekent logistiek?’ Ik ben toch een mede-marketingdeskundige? Ik weet zulke dingen uiteraard. En trouwens, als ze er weer over beginnen, verander ik van onderwerp. Of ik zeg dat ik post-logistiek ben of zoiets. Het gaat erom zelfverzekerd en zakelijk over te blijven komen. Ik kan het wel. Dit is mijn grote kans en die ga ik niet verprutsen. Ik zit in het hoofdkantoor van Glen Oil in Glasgow, en als ik naar mijn spiegelbeeld in de ruit kijk, zie ik dat ik er als een topzakenvrouw uitzie. Mijn haar is gestraight, ik draag van die discrete oorbellen die ze je in ‘hoe bemachtig ik die baan’-artikelen aanraden en ik heb mijn chique nieuwe Jigsaw-pakje aan. (Het is in elk geval zo goed als nieuw. Ik heb het bij de winkel ten bate van het kankeronderzoek gekocht en er een nieuwe knoop aangezet, want er was er een af, en je ziet er bijna niets van.) Ik ben hier als vertegenwoordiger van Panther nv, waar ik 10

werk. Op deze bijeenkomst wordt een promotiecontract tussen de nieuwe Panther Prime sportdrank met cranberrysmaak en Glen Oil rondgemaakt, en daar ben ik vanochtend speciaal voor uit Londen overgevlogen. (Op kosten van de zaak, met alles erop en eraan!)

Toen ik aankwam, begonnen die marketingjongens van Glen Oil zo’n lang, opschepperig ‘wie heeft er het meest gereisd’-gesprek over airmiles en de shuttle naar Washington, en volgens mij heb ik best overtuigend gebluft. (Behalve toen ik zei dat ik met de Concorde naar Ottawa was gevlogen; de Concorde blijkt niet op Ottawa te vliegen.) Maar eerlijk gezegd heb ik nooit eerder voor de zaak hoeven reizen. Goed dan. Als ik écht eerlijk ben, is dit mijn allereerste deal, punt. Ik werk nu elf maanden als marketingassistent bij Panther, en het enige dat ik tot nu toe heb mogen doen is kopij uittypen, vergaderingen voor andere mensen beleggen, broodjes halen en de kleren van mijn baas van de stomerij halen.

Dit is dus min of meer mijn grote kans. En ik heb de stiekeme hoop dat ik misschien promotie krijg als ik dit er goed vanaf breng. In de advertentie voor mijn baan stond ‘na een jaar de mogelijkheid van een promotie’, en maandag heb ik mijn jaarlijkse functioneringsgesprek met Paul, mijn baas. Ik heb ‘functioneringsgesprek’ opgezocht in de personeelshandleiding, en daar stond dat het ‘de ideale gelegenheid’ was om ‘carrièremogelijkheden te bespreken’. Carrièremogelijkheden! Bij de gedachte alleen al voel ik een vertrouwde steek van verlangen in mijn borst. Het zou pap maar eens bewijzen dat ik geen totale mislukkeling ben. En mam. En Kerry. Als ik thuis langs mijn neus weg zou kunnen zeggen:

‘Trouwens, ik ben bevorderd tot marketingfunctionaris.’

Emma Corrigan, marketingfunctionaris.

Emma Corrigan, onderdirecteur (marketing).

Dan moet het allemaal wel goed gaan vandaag. Paul zei dat de deal al helemaal rond was en dat ik alleen maar hoefde te knikken en handjes te schudden, en dat zelfs ik dat zou moeten kunnen. En volgens mij gaat het tot nu toe heel goed. 11

Goed, ik begrijp maar zo’n tien procent van wat ze zeggen. Ik begreep ook weinig van mijn mondelinge tentamen Frans, en daar heb ik toch een zeven voor gekregen.

‘Merk herpositioneren... analyse... rendabel...’

De man in het grijze pak zevert maar door over het een of ander. Ik steek zo onopvallend mogelijk mijn hand uit en schuif zijn kaartje dichter naar me toe om het te lezen. Doug Hamilton. O, ja. Dat moet ik kunnen onthouden. Doug. Makkelijk. Ik zie een Deense dog voor me. En dan een ham. En die... die zit met een milt... in een ton...

Oké, laat maar. Ik schrijf het wel gewoon op.

Ik schrijf ‘merk herpositioneren’ en ‘Doug Hamilton’ in mijn notitieblok en schuif ongemakkelijk heen en weer. God, die string zit echt akelig. Ik bedoel, strings zitten in het gunstigste geval al niet lekker, als je het mij vraagt, maar deze is echt erg. Wat zou kunnen komen doordat hij twee maten te klein is. Wat weer zou kunnen komen doordat Connor hem voor me heeft gekocht en tegen de assistente in de lingeriewinkel heeft gezegd dat ik 52,5 kilo weeg. Waarop zij tegen hem heeft gezegd dat ik dan maat 34 moest hebben. Maat 34!

(Eerlijk gezegd denk ik dat ze het gewoon heeft gedaan om te pesten. Ze móét geweten hebben dat ik had gejokt.) Het is dus kerstavond, en we geven elkaar cadeautjes, en ik pak een schitterende string van zachtroze zijde uit. Maat 34. En dan kan ik in feite twee dingen doen.

A: Opbiechten hoe het zit: ‘Die is eigenlijk te klein, ik ben meer een maat 38, en trouwens, ik weeg niet echt maar 52,5 kilo.’ Of: B: Een schoenlepel pakken en mezelf erin wurmen. Het ging eigenlijk best goed. Je kon de rode striemen naderhand nauwelijks zien. En ik hoefde alleen maar snel alle etiketten uit mijn kleren te knippen om te zorgen dat Connor het nooit zou merken.

Sindsdien heb ik dit setje nauwelijks meer gedragen, dat spreekt voor zich, maar soms zie ik het zo mooi en duur in de la liggen en dan denk ik: o, toe nou, zó strak kan het nou ook weer niet zitten, en dan pers ik mezelf er op de een of andere manier 12

in. Zoals vanochtend. Ik stelde zelfs vast dat ik afgevallen moest zijn, want zoveel pijn deed het niet.

Achterlijke idioot die ik ben.

‘... jammer, want herpositionering... heroverweging... gevoel dat we alternatieve synergieën moeten bekijken...’

Tot nu toe heb ik alleen maar zitten knikken met het idee dat zo’n zakenbespreking een eitje is, maar nu begint de stem van Doug Hamilton echt tot me door te dringen. Wat zegt hij allemaal?

‘... twee producten uit elkaar groeien... onverenigbaar worden...’

Wat zei hij daar over onverenigbaar? Wat was dat met die heroverweging? Ik voel een golf van paniek. Misschien is dit niet zomaar gebazel. Misschien zégt hij echt iets. Snel, luisteren.

‘We hebben de operationele en synergetische samenwerking tussen Panther en Glen Oil in het verleden altijd op prijs gesteld,’

zegt Doug Hamilton, ‘maar u zult het met me eens zijn dat we duidelijk verschillende wegen inslaan.’

Verschillende wegen?

Heeft hij het dáár de hele tijd over?

Mijn maag maakt een angstige zakker.

Hij kan toch niet...

Probeert hij onder de deal uit te komen?

‘Doug, neem me niet kwalijk,’ zeg ik met mijn kalmste stem. ‘Ik heb natuurlijk goed geluisterd naar wat je zonet zei.’ Ik glimlach op een vriendelijke vakmensen-onder-elkaar manier. ‘Maar als je zo vriendelijk zou willen zijn om... eh... het nog eens voor ons allemaal te willen samenvatten...’

En dan in je moerstaal, smeek ik in stilte.

Doug Hamilton en die andere vent kijken elkaar aan.

‘We zijn niet zo blij met de waarden die uw merk uitdraagt,’

zegt Doug Hamilton.

‘De waarden van mijn merk?’ herhaal ik in paniek.

‘Die van uw prodúct,’ zegt hij, en hij kijkt me bevreemd aan.

‘Zoals ik net al uitlegde, voeren wij hier bij Glen Oil momenteel een imagoverandering door, en we zien ons nieuwe imago als in 13

hoge mate zórgzaam, zoals blijkt uit de narcis op ons nieuwe logo. En we hebben het gevoel dat Panther Prime, met zijn nadruk op sport en competitie, gewoon te agressief is.’

‘Agressief?’ Ik kijk hem perplex aan. ‘Maar... het is een vruchtendrankje.’

Dit slaat nergens op. Glen Oil maakt uitlaatgassenverwekkende, wereldvernietigende benzine. Panther Prime is een onschuldig drankje met cranberrysmaak. Hoe kan dat nou te agressief zijn?

‘De waarden waar het voor staat.’ Hij gebaart naar de marketingbrochures op tafel. ‘Gedrevenheid. Snobisme. Mannelijkheid. Alleen al die slogan “neem geen pauze”. Het klinkt me eerlijk gezegd allemaal een beetje gedateerd in de oren.’ Hij schokschoudert. ‘Wij achten een gezamenlijk initiatief gewoon niet mogelijk.’

Nee, nee, dit kan niet waar zijn. Hij kan zich niet terugtrekken. Iedereen op kantoor zal denken dat het mijn schuld is. Ze zullen denken dat ik er een puinhoop van heb gemaakt en dat ik een ontzettende kneus ben.

Mijn hart bonst. Mijn gezicht gloeit. Ik mag dit niet laten gebeuren. Maar wat kan ik zeggen? Ik heb niets voorbereid. Paul zei dat het allemaal was voorgekookt en dat ik alleen nog maar handjes hoefde te schudden.

‘We zullen het zeker nog een keer bespreken voor we een beslissing nemen,’ zegt Doug. Hij glimlacht vluchtig naar me. ‘En zoals ik al zei, willen we de band met Panther nv graag behouden, dus dit is hoe dan ook een nuttige bijeenkomst geweest.’

Hij schuift zijn stoel naar achteren.

Ik kan dit niet laten lopen! Ik moet proberen hem op andere gedachten te brengen. Ik moet proberen de deal af te krijgen. Rónd te krijgen. Dat bedoelde ik.

‘Wacht!’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Wacht nou even! Ik wil nog een paar dingen zeggen.’

Waar heb ik het over? Ik heb niets te zeggen.

Er staat een blikje Panther Prime op het bureau en dat gris ik weg om er inspiratie uit te putten. Om tijd te rekken sta ik op, 14

loop naar het midden van de ruimte en hef het blikje hoog op, zodat iedereen het kan zien.

‘Panther Prime is... een energiedrankje.’

Ik zwijg en voel de beleefde stilte. Mijn gezicht prikt.

‘Het is, eh, heel...’

O, god, waar ben ik mee bézig?

Kom óp, Emma. Denk na. Denk aan Panther Prime... Denk aan Panther Cola... denk... denk...

Ja! Natuurlijk!

Goed, opnieuw beginnen.

‘Sinds de lancering van Panther Cola, eind jaren tachtig, zijn Panther-drankjes synoniem geweest voor energie, avontuur en uitblinken,’ zeg ik vloeiend.

Goddank. Dit is de standaard marketingriedel voor Panther Cola. Ik heb hem zo vaak uitgetikt dat ik hem in mijn slaap zou kunnen opdreunen.

‘Panther-drankjes zijn een marketingfenomeen,’ vervolg ik.

‘Het Panther-logo wordt wereldwijd herkend, en de klassieke slogan “neem geen pauze” is in de woordenboeken opgenomen. We bieden Glen Oil nu de exclusieve kans zijn naam aan dit wereldberoemde A-merk te verbinden.’

Met groeiend zelfvertrouwen begin ik rond te benen en met het blikje te gebaren.

‘De consument die Panther-energiedrank koopt, geeft aan dat hij alleen genoegen neemt met het allerbeste.’ Ik sla hard met mijn vrije hand tegen het blikje. ‘Hij verwacht het beste van zijn sportdrank, van zijn benzine en van zichzelf.’

Ik zweef! Ik ben super! Als Paul me nu kon zien, zou hij me ter plekke promotie geven!

Ik loop naar het bureau en kijk Doug Hamilton recht aan. ‘Wanneer de Panther-consument dat blikje opentrekt, maakt hij een keuze waarmee hij de wereld zegt wie hij is. Ik vraag Glen Oil diezelfde keuze te maken.’

Bij mijn laatste woorden poot ik het blikje stevig midden op het bureaublad, reik naar het lipje en trek het met een koele glimlach omhoog.

15

Alsof er een vulkaan uitbarst.

Schuimende vloeistof met cranberrysmaak spuit sissend uit het blikje op het bureau, doorweekt de paperassen en het vloeiblad in een schreeuwerige kleur rood en... o, nee, alsjeblieft niet... spettert over Doug Hamiltons hele overhemd.

‘Shit!’ hijg ik. ‘Ik bedoel, neem me niet kwalijk...’

‘Jezus,’ zegt Doug Hamilton geïrriteerd terwijl hij opstaat en een zakdoek pakt. ‘Vlekt dat spul?’

‘Eh...’ Ik omklem machteloos het blikje. ‘Ik weet het niet.’

‘Ik pak wel een doekje,’ zegt die andere vent, en hij springt overeind.

De deur sluit zich achter hem en het is stil, afgezien van het geluid van cranberrylimonade die langzaam op de vloer druppelt. Ik staar naar Doug Hamilton, met een gloeiend gezicht en suizende oren.

‘Alstublieft...’ zeg ik, en ik schraap mijn schorre keel. ‘Niet tegen mijn baas zeggen.’

En nu moet ik terug. Ik heb het verprutst.

Diep terneergeslagen slof ik door de hal van de luchthaven van Glasgow. Uiteindelijk was Doug Hamilton nog best aardig. Hij zei dat die vlek er vast wel uit zou gaan en hij beloofde niets tegen Paul te zeggen. Maar wat de deal betrof, bleef hij bij zijn beslissing. Mijn eerste grote bespreking. Mijn eerste grote kans – en dan gebeurt er zoiets. Ik heb zin om het bijltje er helemaal bij neer te gooien. Ik heb zin om naar kantoor te bellen en te zeggen: ‘Nu is het welletjes, ik kom nooit meer terug, en trouwens, die keer toen de kopieermachine vast was gelopen, dat kwam door mij.’

Maar ik kan het niet maken. Dit is mijn derde baan in vier jaar. Het móét lukken. In het belang van mijn eigen gevoel van eigenwaarde. Voor mijn eigen zelfbeeld. En ook omdat ik mijn vader vierduizend pond schuldig ben.

‘Wat zal het zijn?’ vraagt een man met een Australisch accent, en ik kijk verdwaasd op. Ik ben een uur te vroeg op de luchthaven aangekomen en regelrecht naar de bar gelopen. 16

‘Eh...’ Mijn hoofd is leeg. ‘Eh... witte wijn. Nee, toch maar een wodka-tonic. Alstublieft.’

Hij loopt weg en ik zak weer op mijn kruk in elkaar. Een stewardess met een opgerolde vlecht in haar haar gaat twee krukken verderop zitten. Ze glimlacht naar me en ik glimlach zwakjes terug. Ik snap niet hoe andere mensen hun carrière uitstippelen, echt niet. Neem nou Lissy, mijn oudste vriendin. Die heeft altijd geweten dat ze advocaat wilde worden en nu, tara! , doet ze fraudezaken. Toen ik van school kwam daarentegen, had ik geen flauw idee wat ik wilde gaan doen. Mijn eerste baantje was bij een makelaar, en dat had ik alleen maar genomen omdat ik het altijd leuk heb gevonden bij andere mensen thuis te kijken, en ik had op een banenbeurs ook nog eens een vrouw ontmoet met verbluffend roodgelakte nagels die me vertelde dat ze zoveel verdiende dat ze op haar veertigste zou kunnen stoppen met werken.

Maar ik was nog niet begonnen of ik gruwde er al van. Ik had de pest aan alle andere stagiaires. Ik vond het vreselijk om dingen te zeggen als ‘gunstig gelegen’. En ik vond het afschuwelijk dat als iemand zei dat hij £ 300.000 kon uitgeven, wij werden geacht alleen beschrijvingen te geven van huizen die minstens

£ 400.000 kostten en dan zo’n beetje uit de hoogte moesten kijken, zo van: heb je maar £ 300.000? Goh, ben jij even mislukt!

Na een halfjaar zei ik dus dat ik een andere richting wilde inslaan en dat ik fotograaf ging worden. Het was zo’n fantástisch moment, net iets uit een film of zo. Mijn vader leende me het geld voor een cursus fotografie en een camera, en ik stond op het punt aan een verbazende nieuwe, creatieve carrière te beginnen, en het zou het begin van mijn nieuwe leven worden...

Alleen liep het niet helemaal zo.

Ik bedoel, om te beginnen: heb je enig idee hoeveel een assistent van een fotograaf verdient?

Niks. Gewoon niks.

En dat had ik nog niet zo erg gevonden, als ik maar een baan als assistente van een fotograaf had kunnen kríjgen. 17

Ik slaak een diepe zucht en staar naar mijn treurige gezicht in de spiegel achter de bar. Nog afgezien van al het andere is mijn haar, dat ik vanochtend zorgvuldig met serum heb gestraight, weer helemaal kroezig. Dat zul je altijd zien.

Ik was tenminste niet de enige die er niets van bakte. Van de zeven anderen met wie ik op de cursus zat, had er een meteen succes en die maakt nu foto’s voor Vogue en zo, een ging bruiloftsreportages maken, een begon een verhouding met de docent, een ging reizen, een kreeg een kind, een werkt nu bij de pasfotocentrale en er zit er een bij Morgan Stanley. Intussen werkte ik me steeds dieper in de schulden, dus begon ik uitzendwerk te doen en naar banen te solliciteren waar je echt geld voor kreeg. En uiteindelijk begon ik, nu elf maanden geleden, als assistent-marketing bij Panther. De barkeeper zet een wodka-tonic voor me op de bar en kijkt me vragend aan. ‘Kop op!’ zegt hij. ‘Zo erg kan het toch niet zijn?’

‘Dank je wel,’ zeg ik opgelucht, en ik neem een slok. Dat voelt al iets beter. Net als ik mijn tweede slok neem, gaat mijn mobieltje. Mijn maag maakt een nerveuze salto. Als het mijn kantoor is, doe ik gewoon alsof ik niets heb gehoord.

Maar het is mijn kantoor niet, ik zie ons thuisnummer op het schermpje oplichten.

‘Hoi,’ zeg ik als ik de groene toets heb ingedrukt.

‘Hé!’ hoor ik Lissy’s stem. ‘Ik ben het maar! En, hoe ging het?’

Lissy is mijn huisgenote en mijn oudste vriendin van de hele wereld. Ze heeft bossen zwart haar en een IQ van rond de 600 en ze is de liefste persoon die ik ken.

‘Het was een ramp,’ zeg ik moedeloos.

‘Wat is er gebeurd? Heb je het contract niet gekregen?’

‘Niet alleen heb ik het contract niet gekregen, ik heb de directeur marketing van Glen Oil ook nog eens in cranberrylimonade ondergedompeld.’

Ik zie dat de stewardess verderop aan de bar een glimlach verbergt en ik voel dat ik begin te blozen. Leuk hoor, nu weet iedereen het. 18

‘O, jee.’ Ik vóél bijna hoe Lissy zoekt naar iets positiefs om te zeggen. ‘Nou ja, je hebt hoe dan ook hun aandacht getrokken,’

zegt ze ten slotte. ‘Ze zullen je tenminste niet zo snel vergeten zijn.’

‘Nee, dat zal wel niet,’ zeg ik somber. ‘Trouwens, waren er nog berichten voor me?’

‘O! Eh... nee. Ik bedoel, je vader heeft gebeld, maar... eh... je weet wel... Het was niet...’ Ze zwijgt ontwijkend.

‘Lissy, wat zei hij?’

Het blijft even stil.

‘Je nicht schijnt de een of andere vakonderscheiding te hebben gewonnen,’ zegt ze dan verontschuldigend. ‘Ze gaan het zaterdag vieren, samen met de verjaardag van je moeder.’

‘O. Top.’

Ik laat mijn schouders nog verder hangen. Daar zat ik net op te wachten. Mijn nicht Kerry die triomfantelijk de een af andere zilveren beste-reisagent-van-de-wereld-of-liever-de-hele-kosmostrofee omklemt.

‘En Connor heeft ook gebeld, om te vragen hoe het ging,’ vervolgt Lissy snel. ‘Hij was zo lief, hij zei dat hij je niet mobiel wilde bellen tijdens de bespreking omdat hij bang was je te storen.’

‘Echt?’

Voor het eerst vandaag voel ik me iets vrolijker. Connor. Mijn vriend. Mijn schattige, attente vriend.

‘Het is zo’n engel!’ zegt Lissy. ‘Hij zei dat hij de hele middag in een belangrijke vergadering zat, maar hij heeft speciaal het squashen afgezegd, dus of je vanavond uit eten wilt?’

‘O,’ zeg ik, en even voel ik me blij. ‘Ja, dat lijkt me leuk. Dank je wel, Lissy.’

Ik verbreek de verbinding en neem nog een slok wodka. Ik voel me stukken beter.

Mijn vriend.

Julie Andrews zong het al. Als de hond me bijt, als de bij me steekt... dan herinner ik me weer dat ik een vriendje heb – en dan lijkt het allemaal opeens niet meer zo ontzettend klote. Of hoe ze het ook maar zei.

19

En niet zomaar een vriendje, nee, een lang, aantrekkelijk en intelligent vriendje dat in Marketing Week ‘een van de grootste lichten van het hedendaagse marktonderzoek’ is genoemd. Ik treuzel met mijn wodka en laat de gedachten aan Connor troostend door mijn hoofd walsen. Hoe zijn blonde haar glanst in de zon, en hoe hij altijd glimlacht. En dat hij laatst alle software op mijn computer heeft bijgewerkt zonder dat ik het hem zelfs maar had gevraagd, en dat hij... hij...

Ik weet niets meer. Dit is bespottelijk. Ik bedoel, Connor heeft zoveel mee. Van zijn... zijn lange benen. Ja. En zijn brede schouders. Tot aan die keer toen hij me heeft verzorgd toen ik griep had. Ik bedoel maar, hoeveel vriendjes doen dat? Nou dan. Ik heb ontzettend geboft, echt waar.

Ik berg mijn mobieltje op, haal mijn vingers door mijn haar en kijk op de klok achter de bar. Nog veertig minuten voordat mijn vlucht vertrekt. Niet zo lang meer. De zenuwen kriebelen als torretjes over mijn lijf en ik leeg met een laatste grote teug mijn glas. Het komt wel goed, vertel ik mezelf voor de zoveelste keer. Het komt allemaal goed.

Ik ben niet bang. Ik ben alleen... alleen...

Goed dan. Ik ben bang.

16. Ik heb vliegangst.

Ik heb nooit aan iemand verteld dat ik niet durf te vliegen. Het klinkt zo zielig. En ik bedoel, ik heb ook geen fobie of zo, het is niet zo erg dat ik niet in een vliegtuig te krijgen ben, alleen... Als ik mag kiezen, blijf ik liever op de grond.

Vroeger was ik niet bang, maar de afgelopen paar jaar ben ik geleidelijk aan steeds schichtiger geworden. Ik weet dat het nergens op slaat. Ik weet dat er elke dag duizenden mensen vliegen en dat het zo ongeveer veiliger is dan in bed blijven liggen. Je hebt minder kans om met een vliegtuig neer te storten dan om... dan om in Londen een man te vinden, zoiets.

En toch hou ik er niet van.

Misschien neem ik nog een snelle wodka.

20

Tegen de tijd dat mijn vlucht wordt afgeroepen, heb ik nog eens twee wodka’s gedronken en zie ik het veel zonniger in. Ik bedoel, Lissy heeft gelijk. Ik heb toch tenminste indruk gemaakt? Ze zullen zich tenminste herinneren wie ik ben. Als ik met mijn aktetas tegen me aan gedrukt naar de gate been, begin ik me bijna weer een zelfverzekerde zakenvrouw te voelen. Een paar mensen glimlachen in het voorbijgaan naar me en ik glimlach breed terug, gehuld in een warme gloed van vriendelijkheid. Zie je nou wel? Zo slecht is het leven uiteindelijk niet. Het is allemaal gewoon een kwestie van optimistisch blijven. Alles is toch immers mogelijk in het leven? Je weet nooit wat voor mogelijkheden er op je liggen te wachten.

Ik kom bij het vliegtuig en daar, bij de ingang, staat de stewardess met de vlecht, die eerder aan de bar zat, de instapkaarten in te nemen.

‘Hé, hallo,’ zeg ik met een glimlach. ‘Wat een toeval!’

De stewardess staart me aan.

‘Dag. Eh...’

‘Wat?’

Waarom kijkt ze zo gegeneerd?

‘Sorry, alleen... Wist je dat...’ Ze wijst verlegen naar mijn blouse.

‘Wat is er?’ zeg ik vriendelijk. Ik kijk naar beneden en verstijf van afgrijzen.

Op de een of andere manier heeft mijn zijdeachtige blouse zichzelf geopend terwijl ik naar het vliegtuig liep. Er zijn drie knopen los en ik heb een gapende inkijk.

Je kunt mijn beha zien. Mijn roze beha met kant. De beha die een beetje bobbelig is geworden in de was.

Daarom glimlachten al die mensen naar me. Niet omdat het leven zo leuk is, maar omdat ik die vrouw met die roze bobbelige beha ben.

‘Dank je,’ prevel ik, en ik maak met stuntelige vingers de knoopjes dicht. Mijn gezicht gloeit van vernedering.

‘Je hebt je dag niet vandaag, hè?’ zegt de stewardess meelevend. Ze steekt haar hand uit om mijn instapkaart aan te nemen.

‘Sorry, maar ik moest je wel horen, daarnet.’

21

‘Geeft niet.’ Ik breng met moeite een halve glimlach op. ‘Nee, het is niet de beste dag van mijn leven.’ Ze kijkt even peinzend naar mijn instapkaart.

‘Weet je wat?’ zegt ze zacht. ‘Zou je een klasse hoger willen zitten?’

‘Wat?’ Ik kijk haar wezenloos aan.

‘Kom op. Je hebt een opkikkertje verdiend.’

‘Echt? Maar... Kun je mensen zomaar een duurdere stoel geven?’

‘Als we stoelen overhebben wel. Dat doen we naar eigen inzicht. En dit is zo’n korte vlucht.’ Ze glimlacht samenzweerderig naar me. ‘Als je het maar niet aan iedereen vertelt, oké?’

Ze leidt me naar de voorkant van de cabine en wijst me een grote, brede, gemakkelijke stoel aan. Ik heb nog nooit van mijn leven een duurdere stoel gekregen! Ik kan bijna niet geloven dat ze me dit echt aanbiedt.

Ik laat de gedempte, luxueuze ambiance op me inwerken. ‘Is dit de eerste klas?’ fluister ik dan. Rechts van me zit een man in een chic pak op zijn laptop te typen en in de hoek zie ik twee vrouwen op leeftijd hun koptelefoon opzetten.

‘Dit is de business class. Er is geen eerste klas op deze vlucht.’

Haar stem krijgt weer een normaal volume. ‘Zit u goed?’

‘Perfect! Hartstikke bedankt.’

‘Niets te danken.’ Ze glimlacht nog eens en loopt weg, en ik schuif mijn aktetas onder de stoel voor me.

Wauw. Dit is echt super. Grote, brede stoelen, voetensteunen en alles. Dit wordt van begin tot eind een heerlijke ervaring, houd ik mezelf streng voor. Ik doe mijn best om niet op het angstige gefladder in mijn maag te letten, reik naar mijn veiligheidsgordel en klik hem achteloos dicht.

‘Wilt u een glas champagne?’

Het is mijn vriendin de stewardess, die stralend naar me kijkt.

‘Dat zou fantastisch zijn,’ zeg ik. ‘Heel graag!’

Champagne!

‘En u, meneer? Ook champagne?’

De man naast me heeft nog niet eens opgekeken. Hij heeft een 22

spijkerbroek en een oude trui aan en staart naar buiten. Wanneer hij zijn hoofd draait om antwoord te geven, vang ik een glimp op van donkere ogen en stoppels; er is een diepe frons in zijn voorhoofd geëtst.

‘Nee, dank u. Alleen cognac graag, alstublieft.’

Zijn stem klinkt droog en hij heeft een Amerikaans accent. Ik wil hem beleefd vragen waar hij vandaan komt, maar hij staart alweer naar buiten.

Wat niet erg is, want eerlijk gezegd ben ik ook niet zo in de stemming voor een gesprek.

23

2

Goed dan. Eigenlijk staat het me niet aan.

Ik weet dat het business class is, ik weet dat het allemaal zalig luxueus is. Maar mijn maag zit nog steeds in de knoop van angst. Toen we opstegen heb ik heel langzaam geteld, met mijn ogen dicht, en dat werkte wel een beetje, maar toen ik zo ongeveer bij 350 was, had ik geen fut meer. Nu zit ik dus maar champagne te nippen en een artikel in de Cosmo te lezen, ‘Dertig dingen die je voor je dertigste gedaan moet hebben’. Ik doe heel hard mijn best om als een ontspannen marketingdirecteur over te komen, maar o, god. Bij het kleinste geluidje schrik ik; bij elk schokje snak ik naar adem.

Uiterlijk kalm pak ik de gelamineerde kaart met veiligheidsinstructies en laat mijn blik over de tekst glijden. Nooduitgangen. Met je hoofd tussen je knieën gaan zitten. In het geval er reddingsvesten nodig zijn, alstublieft eerst kinderen en ouderen helpen. O, god... Waarom kíjk ik hier zelfs maar naar? Wat heb ik eraan naar plaatjes te kijken van harkerig getekende mensjes die in zee springen terwijl hun vliegtuig achter hen ontploft? Ik stop de instructies snel weer in hun hoes en neem een teug champagne.

‘Pardon, mevrouw.’ Er is een stewardess met rode krullen naast me opgedoken. ‘Reist u voor zaken?’

‘Ja,’ zeg ik, en ik strijk met een zweempje trots mijn haar glad.

‘Inderdaad.’

Ze geeft me een brochure met de titel ‘Zakelijke faciliteiten’ en een foto van zakenmensen die geanimeerd staan te praten bij een klembord met een golvende grafiek erop.

24

‘Hier hebt u wat informatie over onze nieuwe business class lounge op Gatwick. We bieden alle faciliteiten voor het houden van telefonische conferenties en we hebben vergaderkamers, mocht u die nodig hebben. Hebt u belangstelling?’

Oké. Ik ben een topzakenvrouw. Ik ben een topdirecteur met ambities.

‘Wie weet,’ zeg ik met een nonchalante blik op de brochure. ‘Ja, ik zou zo’n ruimte best eens kunnen gebruiken om... om mijn team te instrueren. Ik heb een groot team, dat natuurlijk vaak moet worden geïnstrueerd. Over zakelijke kwesties.’ Ik schraap mijn keel. ‘Voornamelijk... logistiek.’

‘Zal ik dan nu een ruimte voor u reserveren?’ biedt de stewardess gedienstig aan.

‘Eh, nee, dank je wel,’ zeg ik na een korte stilte. ‘Mijn team is momenteel... thuis. Ik heb iedereen een vrije dag gegeven.’

‘Aha.’ De stewardess kijkt een beetje bevreemd.

‘Maar een andere keer, misschien,’ zeg ik snel. ‘En nu je er toch bent... Ik vroeg me af of dat geluid wel gewoon is.’

‘Wat voor geluid?’ De stewardess houdt haar hoofd schuin.

‘Dat geluid. Een soort hoog gezoem, van de vleugel?’

‘Ik hoor niets.’ Ze kijkt me meelevend aan. ‘Bent u een nerveuze vlieger?’

‘Nee!’ zeg ik meteen, en ik stoot een korte lach uit. ‘Nee, ik ben niet nervéús, ik... vroeg het me gewoon af. Gewoon, uit belangstelling.’

‘Ik zal eens zien of ik het voor u kan navragen,’ zegt ze vriendelijk. ‘Alstublieft, meneer. Informatie over onze zakelijke faciliteiten op Gatwick.’

De Amerikaan neemt de brochure zonder iets te zeggen aan en legt hem weg zonder er zelfs maar naar te kijken, en de stewardess loopt door. Het vliegtuig schokt en ze wankelt even. Waarom schokt het vliegtuig?

O, god. Zonder enige waarschuwing word ik door een angstvlaag overmand. Dit is waanzin. Waanzin! In zo’n groot, zwaar koekblik zitten, zonder enige ontsnappingsmogelijkheid, kilometers en nog eens kilometers boven de grond... 25

Ik kan dit niet alleen. Ik krijg de overweldigende behoefte met iemand te praten. Iemand die me gerust kan stellen. Een veilig iemand.

Connor.

Ik vis in een reflex mijn mobieltje uit mijn tas, maar de stewardess stort zich prompt op me.

‘Ik vrees dat u dat niet aan boord mag gebruiken,’ zegt ze met een brede glimlach. ‘Wilt u alstublieft kijken of het toestel is uitgeschakeld?’

‘O. Eh... sorry.’

Natuurlijk kan ik mijn mobieltje niet gebruiken. Dat hebben ze ook maar drie miljoen keer gezegd. Wat ben ik toch een sufkop. Hoe dan ook, geeft niet. Het is niet belangrijk. Ik voel me prima. Ik stop mijn mobieltje weer in mijn tas en probeer mijn aandacht te richten op een oude aflevering van Fawlty Towers op het scherm.

Misschien moet ik weer gaan tellen. Driehonderdnegenenveertig. Driehonderdvijftig. Driehonderd... Shit. Mijn hoofd schiet omhoog. Wat was die klap? Zijn we geráákt?

Oké, geen paniek. Het was maar een klap. Er is vast niets aan de hand. Waarschijnlijk zijn we gewoon tegen een duif gevlogen of zo. Waar was ik gebleven?

Driehonderdeenenvijftig. Driehonderdtweeënvijftig. Driehonderd... En dan komt het.

Dan is het zover.

Alles lijkt te versplinteren.

Bijna voor ik goed en wel besef wat er gebeurt, hoor ik het geschreeuw over mijn hoofd golven. O, god. O, god, o, god, o gottegottegot... O... Néé. Néé. Néé. We vallen. O, god, we vallen uit de lucht.

We storten neer. Het vliegtuig valt als een baksteen naar beneden. Een man schiet omhoog en stoot zijn hoofd tegen het plafond. Hij bloedt. Ik klamp me snakkend naar adem aan mijn stoel vast om er niet ook uit te schieten, maar ik voel dat ik naar 26

boven word gezogen, alsof er iemand aan me trekt, alsof de zwaartekracht opeens is omgedraaid. Er is geen tijd om te denken. Mijn hoofd kan niet... Tassen vliegen rond, drankjes spatten uit glazen, een stewardess is gevallen en grijpt een stoel...

O, god. O, god. Oké, het gaat iets minder hard. Het gaat... het gaat beter.

Shit. Ik kan... Ik kan niet... Ik...

Ik kijk naar de Amerikaan, die zich net zo stevig aan zijn stoel vastklemt als ik.

Ik ben misselijk. Misschien moet ik braken. O, god. Oké. Het is... Het lijkt... weer gewoon.

‘Dames en heren,’ zegt een stem door de intercom, en alle hoofden gaan met een ruk omhoog. ‘Dit is uw gezagvoerder.’

Mijn hart hamert in mijn borst. Ik kan niet luisteren. Ik kan niet denken.

‘We vliegen momenteel door turbulentie bij helder weer, en het kan nog even onvast blijven. Het bordje “stoelriemen vast” is verlicht en ik verzoek u allemaal zo snel mogelijk naar uw zitplaats terug...’

Er komt weer een enorme zakker en zijn stem verdrinkt in de kreten overal in het vliegtuig.

Het is een nachtmerrie. Een akelige achtbaan-nachtmerrie. Het cabinepersoneel is gaan zitten en gordt zich vast. Een van de stewardessen dept haar bebloede gezicht. Een minuut geleden deelde ze nog vrolijk met honing geroosterde pinda’s uit. Dit overkomt andere mensen in andere vliegtuigen. Mensen in video’s met veiligheidsinstructies. Niet mij.

‘Blijf kalm, alstublieft,’ zegt de gezagvoerder. ‘Zodra we meer informatie hebben...’

Kalm blijven? Ik kan niet eens ademhalen, laat staan kalm blijven. Wat moeten we nu? Moeten we allemaal maar gewoon blijven zitten terwijl het vliegtuig als een ongetemd paard steigert?

Ik hoor iemand achter me dreunen: ‘Wees gegroet, Maria, vol van genade...’ en voel weer een verstikkende paniek door me heen trekken. De mensen bidden. Dit gebeurt echt. 27

We gaan dood.

We gaan dood.

‘Pardon?’ De Amerikaan naast me kijkt naar me. Zijn gezicht is strak en bleek.

Heb ik het soms hardop gezegd?

‘We gaan dood.’ Ik kijk hem aan. Hij zou de laatste levende mens kunnen zijn die ik zie. Ik neem de om zijn donkere ogen geëtste rimpeltjes in me op; zijn sterke kaaklijn met een stoppelschaduw. Het vliegtuig zakt plotseling weer en onwillekeurig krijs ik het uit.

‘Ik geloof niet dat we doodgaan,’ zegt hij, maar hij knijpt net zo hard in zijn stoelleuningen als ik. ‘Ze zeggen dat het maar turbulentie is...’

‘Natuurlijk zeggen ze dat!’ Ik hoor de hysterie in mijn stem. ‘Ze zullen niet bepaald zeggen: “Oké, mensen, dat was het dan, jullie zijn er allemaal geweest”!’ Het vliegtuig maakt weer een afschrikwekkende duik en ik grijp in paniek de hand van mijn buurman. ‘We overleven het niet. Ik voel het. Het is afgelopen. Ik ben pas vijfentwintig, verdomme. Ik ben er nog niet aan toe. Ik heb nog niets bereikt. Ik heb geen kinderen. Ik heb nooit een leven gered...’ Mijn blik zwerft lukraak over het artikel met de dertig dingen die je voor je dertigste moet doen. ‘Ik heb nog nooit een berg beklommen, ik heb geen tatoeage, ik wéét niet eens of ik wel een G-plek heb…’

‘Pardon?’ zegt de man overdonderd, maar ik hoor hem amper.

‘Mijn carrière is één grote grap. Ik ben helemaal geen topzakenvrouw.’ Ik gebaar half huilerig naar mijn mantelpak. ‘Ik heb geen team! Ik ben maar een lullig assistentje en ik heb net mijn allereerste belangrijke bespreking gehad en het was een complete ramp. De helft van de tijd heb ik geen idee waar de mensen het over hebben, ik weet niet wat logistiek is, ik krijg nooit meer promotie, ik heb vierduizend pond van mijn vader geleend en ik heb nooit echt van iemand gehouden...’

Ik roep mezelf met een schok tot de orde. ‘Neem me niet kwalijk,’ zeg ik, en ik zucht. ‘Dit wilt u allemaal niet horen.’

28

‘Het geeft niet,’ zegt de man.

God. Ik draai door.

En trouwens, wat ik daarnet heb gezegd, is niet waar. Want ik hou echt van Connor. Ik moet in de war geraakt zijn door de hoogte of zoiets.

Ik duw blozend het haar uit mijn gezicht en probeer mijn zelfbeheersing terug te vinden. Oké, laten we het nog eens met tellen proberen. Driehonderd... zesenvijftig. Driehonderd... O, god. O, god. Nee. Alsjeblieft. Het vliegtuig duikt weer. We storten neer.

‘Ik heb nooit iets gedaan waar mijn ouders trots op konden zijn.’ De woorden rollen uit mijn mond voordat ik ze kan tegenhouden. ‘Nooit.’

‘Dat is vast niet waar,’ zegt de man vriendelijk.

‘Jawel. Misschien waren ze vroeger wel trots op me, maar toen kwam mijn nicht Kerry bij ons wonen en toen was het opeens alsof mijn ouders me niet meer zagen. Ze hadden alleen oog voor haar. Ze was veertien toen ze kwam, en ik was tien en ik dacht dat het fantastisch zou worden, weet je. Alsof ik een grote zus kreeg. Maar het pakte anders uit...’

Ik kan niet ophouden met praten. Ik kan er gewoon niet mee ophouden. Telkens als het vliegtuig schokt of schudt, stroomt er weer een ongerichte stortvloed woorden uit mijn mond, als een klaterende waterval.

Het is praten of gillen.

‘... ze was zwemkampioen, en kampioen in alles, en ik was maar... maar een nul in vergelijking met haar...’

‘... cursus fotografie en ik dacht echt dat mijn hele leven er anders door zou worden...’

‘... 52,5 kilo. Maar ik wilde op dieet gaan...’

‘... ik heb op alle banen van de wereld gesolliciteerd. Ik was zo wanhopig dat ik zelfs heb geschreven op...’

‘... vreselijk mens, Artemis heet ze. Een paar dagen geleden 29

kwam er een nieuw bureau en dat heeft ze gewoon ingepikt, terwijl ik echt een waardeloos bureau heb...’

‘... geef ik die stomme parapluplant van haar sinaasappelsap, gewoon om het haar betaald te zetten...’

‘... lieve meid, Katie, die bij personeelszaken werkt. We hebben een geheime code. Als ze bij me binnenkomt en zegt: “Emma, kan ik even wat cijfers met je doornemen?” betekent dat eigenlijk: zullen we even stiekem koffie gaan drinken bij Starbucks...’

‘... afschuwelijke cadeaus, en dan moet ik net doen alsof ik er blij mee ben...’

‘... koffie op mijn werk is het goorste dat je ooit hebt gedronken, puur vergif...’

‘... in mijn cv gezet dat ik een acht voor wiskunde had, terwijl het maar een zes was. Ik weet dat het oneerlijk is. Ik weet dat ik het niet had moeten doen, maar ik wilde die baan zo ontzettend graag hebben...’

Wat heb ik toch? Normaal is er een soort filter dat ervoor zorgt dat ik niet elke gedachte die in me opkomt eruit flap, dat me in toom houdt, maar dat filter doet het niet meer. Alles komt er in een grote, onsamenhangende stroom uit, en ik kan er niets tegen doen.

‘Soms denk ik dat ik in God geloof, want hoe zijn we hier anders allemaal gekomen? Maar dan denk ik, ja, maar hoe zit het dan met oorlogen en zo...’

‘... draag strings omdat die niet aftekenen onder een broek, maar ze zitten zó akelig...’

‘... maat 34 en ik wist me geen raad, dus zei ik maar: “Wauw, wat ongelooflijk gaaf...”’

‘... en gegrilde paprika, mijn absolute lievelingseten...’

‘... bij een leesclub gegaan, maar Great Expectations, er was geen doorkomen aan. Dus las ik de achterflap en deed net alsof ik het helemaal had gelezen...’

‘... gaf hem al zijn visvoer, ik weet echt niet hoe het kwam...’

‘... hoef “Close to You” van de Carpenters maar te hóren of ik begin al te janken...’

30

‘... zou echt héél graag grotere borsten willen hebben. Ik bedoel, niet van die voetballen, niet zo gigantisch en stom, maar je weet wel, groter. Gewoon om te weten hoe het is...’

‘... perfecte afspraakje zou beginnen met champagne die opeens op tafel staat, als bij toverslag...’

‘... ik trok het gewoon niet meer, ik haalde stiekem een enorme bak Häagen-Dazs en propte hem helemaal naar binnen, en ik heb het nooit aan Lissy verteld...’

Ik ben me niet meer bewust van mijn omgeving. De wereld heeft zich vernauwd tot die onbekende, mezelf en mijn mond, die al mijn diepste gedachten en geheimen uitspuugt.

Ik weet nauwelijks nog wat ik zeg. Ik weet alleen maar dat het lekker voelt.

Is dit nou hoe therapie gaat?

‘... heette Danny Nussbaum, pap en mam zaten beneden naar Ben Hur te kijken en ik weet nog dat ik dacht: maakt iedereen zich daar zo druk over, dan moet iedereen wel gek zijn...’

‘... op mijn zij liggen, want dan lijken je borsten groter...’

‘... werkt bij marktonderzoek. Toen ik hem voor het eerst zag, dacht ik: wauw, ziet die er even goed uit. Hij is heel lang en blond, want hij is half Zweeds, en hij heeft verbijsterend blauwe ogen. Dus hij vroeg of ik met hem uit wilde...’

‘... altijd een glas zoete sherry voor een afspraakje, alleen om mijn zenuwen in bedwang te krijgen...’

‘Hij is geweldig. Connor is absoluut geweldig. Ik heb zó geboft. Ik hoor altijd van iedereen hoe geweldig hij is. Hij is lief en hij is een goed mens en hij is geslaagd en iedereen noemt ons het ideale stel...’

‘... zou ik van mijn levensdagen niet aan iemand vertellen, maar soms vind ik hem bijna té knap. Als een pop, begrijp je? Net Ken. Een blonde Ken.’

En nu ik het eenmaal over Connor heb, zeg ik dingen die ik nog nooit hardop heb gezegd. Dingen waarvan ik niet eens wist dat ik ze dacht.

31

‘... gaf hem een prachtig horloge met een leren band voor Kerstmis, maar hij wil per se zo’n oranje digitaal geval dragen omdat hij daarop kan zien hoe warm het in Polen is of zoiets achterlijks...’

‘... nam hij me mee naar al die jazzconcerten en ik deed uit beleefdheid alsof ik het leuk vond, dus nou denkt hij dat ik wild ben van jazz...’

‘... alle films van Woody Allen uit zijn hoofd, en dan zegt hij elke zin voordat hij komt en ik word er knettergek van...’

‘... kijkt hij me alleen maar aan alsof ik Chinees spreek...’

‘... per se mijn G-plek vinden, dus deden we het het hele weekend in allerlei standjes, en tegen het eind was ik gewoon afgepeigerd, ik wilde alleen nog maar een pizza eten en Friends kijken...’

‘... bleef hij maar vragen: hoe was het, hoe was het? Dus uiteindelijk verzon ik maar wat, ik zei dat het absoluut verbijsterend was, dat het voelde alsof mijn hele lichaam openging, als een bloem, en hij zei, wat voor bloem dan, dus zei ik, een begonia...’

‘... niet verwachten dat de vurigheid van het begin altijd blijft. Maar hoe weet je of het vuur is gedoofd op een goede, permanente-relatiemanier of op een misselijke we-vallen-niet-meer-opelkaarmanier...’

‘... ridder op het witte paard is geen realistische verwachting, maar iets in mij wil een grote, wonderbaarlijke liefde. Ik wil hartstocht. Ik wil smoorverliefd zijn. Ik wil een aardbeving. Of een... weet ik veel, een gigantische wervelwind... iets opwíndends. Soms heb ik het gevoel dat er een heel nieuw, spannend leven op me wacht, en dat ik alleen maar...’

‘Mevrouw?’

‘Wat?’ Ik kijk verdwaasd op. ‘Wat is er?’ De stewardess met de opgerolde vlecht kijkt glimlachend op me neer.

‘We zijn geland.’

Ik gaap haar aan.

‘Zijn we gelánd?’

Dit klopt niet. Hoe kunnen we nou geland zijn? Ik kijk om me heen en ja hoor, het vliegtuig staat stil. We staan op de grond. 32

Ik voel me net Dorothy. Een seconde geleden zwierde ik nog door Oz, klakkend met mijn hakken, en nu ben ik wakker geschrokken, weer helemaal plat en stil en gewoon.

‘We schokken niet meer,’ zeg ik stompzinnig.

‘We schokken al een tijdje niet meer,’ zegt de Amerikaan.

‘We... we gaan niet dood.’

‘We gaan niet dood,’ beaamt hij.

Ik kijk hem aan alsof ik hem voor het eerst zie... en dan dringt het tot me door. Ik heb een uur lang onafgebroken tegen die volslagen onbekende zitten ratelen. God mag weten wat ik allemaal heb gezegd.

Ik geloof dat ik nu meteen dit vliegtuig uit wil.

‘Neem me niet kwalijk,’ zeg ik schutterig. ‘U had me tegen moeten houden.’

‘Dat was vrij moeilijk geweest.’ Er speelt een glimlachje om zijn lippen. ‘Je was niet te stuiten.’

‘Ik schaam me dood!’ Ik probeer te glimlachen, maar ik kan die vent niet eens aankijken. Ik bedoel, ik heb hem over mijn string verteld. Ik heb hem zelfs over mijn G-plek verteld.

‘Trek het je niet aan. We zaten allemaal in de stress. Het was me de vlucht wel.’ Hij pakt zijn rugzak, komt uit zijn stoel en kijkt me nog eens aan. ‘Kun je zelf thuiskomen?’

‘Ja, ik red me wel. Dank u. Veel plezier in Engeland!’ roep ik hem na, maar ik geloof niet dat hij het hoort.

Ik zoek langzaam mijn spullen bij elkaar en stap uit het vliegtuig. Ik voel me zweterig, mijn haar piekt alle kanten op en mijn hoofd begint te bonzen.

Wat lijkt de luchthaven licht, stil en kalm na de heftige sfeer in het vliegtuig. De grond voelt zo solide. Ik blijf een poosje stil op een plastic stoel zitten in een poging tot mezelf te komen, maar als ik eindelijk opsta, voel ik me nog steeds daas. Ik loop in een waas verder, nauwelijks in staat te geloven dat ik er ben. Ik leef. Ik had echt nooit gedacht dat ik de grond zou halen.

‘Emma!’ hoor ik iemand roepen als ik door de aankomsthal ben, maar ik kijk niet op. Het stikt van de Emma’s op de wereld. 33

‘Emma! Hier!’

Ik kijk ongelovig op. Is dat...

Nee. Dat kan niet, dat kan niet...

Het is Connor.

Hij ziet er hartverscheurend knap uit. Zijn huid heeft dat Scandinavisch gebruinde, en zijn ogen zijn blauwer dan ooit, en hij rent op me af. Dit slaat nergens op. Wat doet hij hier? Als we bij elkaar zijn, pakt hij me beet en drukt me stevig aan zijn borst.

‘Goddank,’ zegt hij hees. ‘Goddank. Gaat het?’

‘Connor, wat... wat doe je hier?’

‘Ik belde de maatschappij om te vragen hoe laat je zou landen, en toen zeiden ze dat je vliegtuig in een verschrikkelijke turbulentie terecht was gekomen. Ik moest gewoon naar het vliegveld.’

Hij kijkt naar me. ‘Emma, ik heb je vliegtuig zien landen. Ze stuurden er meteen een ambulance op af. En toen kwam je maar niet. Ik dacht...’ Hij slikt iets weg. ‘Ik weet niet goed wat ik dacht.’

‘Ik heb niks. Ik probeerde alleen... een beetje bij te komen. O, god, Connor, het was doodeng.’ Mijn stem is opeens beverig, wat belachelijk is, want ik ben nu helemaal veilig. ‘Op een gegeven moment dacht ik echt dat ik dood zou gaan.’

‘Toen je niet door het hek kwam...’ Connor breekt zijn zin af en kijkt me een paar seconden zwijgend aan. ‘Ik geloof dat ik toen pas echt besefte hoe diep mijn gevoelens voor jou zijn.’

‘Echt?’ stamel ik.

Mijn hart bonkt. Ik ben bang dat ik ga flauwvallen.

‘Emma, ik vind dat we moeten...’

Gaan trouwen? Mijn hart slaat van schrik een slag over. O, mijn god. Hij gaat me ten huwelijk vragen, hier op het vliegveld. Wat moet ik zeggen? Ik ben nog niet aan een huwelijk toe, maar als ik nee zeg, gaat hij er beledigd vandoor. Shit. Oké. Wat ik ga zeggen is: goh, Connor, daar moet ik even over...

‘... gaan samenwonen,’ besluit hij.

Ik ben ook zo’n verdwaasde debiel. Natuurlijk ging hij me niet vragen of ik met hem wilde trouwen.

‘Wat vind je?’ Hij streelt zacht over mijn haar.

‘Eh...’ Ik wrijf over mijn droge gezicht om tijd te rekken, niet bij 34

machte helder te denken. Bij Connor intrekken. Eigenlijk klinkt het logisch. Is er een reden om het niet te doen? Ik ben helemaal in de war. Er knaagt iets in mijn hoofd; het probeert me iets door te geven...

En dan komen er een paar dingen boven die ik in het vliegtuig heb gezegd. Iets over dat ik nooit echt van iemand heb gehouden. Iets over dat Connor me niet echt begrijpt.

Anderzijds, dat was toch maar geraaskal? Ik bedoel, godsamme, ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen. Ik was niet bepaald op mijn helderst.

‘Connor, had je geen belangrijke vergadering?’ schiet me opeens te binnen.

‘Die heb ik afgezegd.’

‘Afgezegd?’ Ik gaap hem aan. ‘Voor mij?’

Nu voel ik me pas echt wankel. Mijn benen kunnen me nauwelijks overeind houden. Ik weet niet of het de nawerking van de vlucht is of liefde.

O, god, moet je hem zien. Hij is lang en knap en hij heeft een belangrijke vergadering afgeblazen om me te komen redden. Dit is liefde. Het moet liefde zijn.

‘Ik wil heel graag bij je komen wonen, Connor,’ fluister ik, en dan barst ik tot mijn stomme verbazing in tranen uit. 35

3

De volgende ochtend als ik wakker word, schittert de zon op mijn oogleden en hangt er een zalige koffiegeur in de lucht.

‘Goeiemorgen!’ komt Connors stem van hoog boven me.

‘Morgen,’ mompel ik zonder mijn ogen open te doen.

‘Heb je zin in koffie?’

‘Ja, graag.’

Ik draai me om, begraaf mijn bonzende hoofd in het kussen en probeer nog een paar minuten in de slaap weg te zakken. Wat ik anders heel gemakkelijk zou vinden. Maar vandaag is er iets dat me dwarszit. Ben ik iets vergeten?

Terwijl ik met een half oor naar Connors gekletter in de keuken luister, en naar het blikkerige achtergrondgeluid van de tv, tast mijn geest slaapdronken naar aanwijzingen. Het is zaterdagochtend. Ik lig in Connors bed. We zijn uit eten geweest – o, god, die afgrijselijke vlucht... Hij was op het vliegveld, en hij zei... We gaan samenwonen!

Ik ga zitten en op hetzelfde moment komt Connor met twee koppen en een cafetière binnen. Hij heeft een witte ochtendjas van wafeltjesstof aan en hij ziet er absoluut fantastisch uit. Ik voel een tinteling van trots en reik naar hem om hem te kussen.

‘Hallo,’ zegt hij lachend. ‘Pas op.’ Hij geeft me mijn koffie aan.

‘Hoe voel je je?’

‘Goed.’ Ik strijk het haar uit mijn gezicht. ‘Een beetje suf.’

‘Dat verbaast me niets.’ Connor trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Je hebt heel wat beleefd, gisteren.’

‘Zeker weten.’ Ik knik en neem een slokje koffie. ‘Dus. We gaan... samenwonen!’

36

‘Als je nog wilt?’

‘Uiteraard! Vanzelf!’ Ik glimlach blij.

En het is waar. Ik wil het.

Ik voel me alsof ik van de ene dag op de andere volwassen ben geworden. Ik ga bij mijn vriend intrekken. Mijn leven loopt eindelijk eens zoals het hoort!

‘Ik zal Andrew de huur moeten opzeggen...’ Connor wijst naar de muur waarachter zijn huisgenoot slaapt.

‘En ik zal het tegen Lissy en Jemima moeten zeggen.’

‘En we moeten een geschikt huis zoeken. En je moet me beloven dat je het netjes zult houden.’ Hij grinnikt plagerig naar me.

‘Nou wordt-ie mooi!’ zeg ik gespeeld verontwaardigd. ‘Jij bent degene die vijftig miljoen cd’s heeft, hoor.’

‘Dat is iets anders!’

‘Mag ik vragen waarom dat anders is?’ Ik zet een hand in mijn zij, alsof ik in een komische serie speel, en Connor schiet in de lach.

Het wordt even stil, alsof we allebei leeggelopen zijn, en we nemen een slok koffie.

‘Maar goed,’ zegt Connor na een poosje, ‘ik moet gaan.’ Connor volgt dit weekend een computercursus. ‘Jammer dat ik niet mee kan naar je ouders,’ voegt hij eraan toe.

En hij vindt het echt jammer. Ik bedoel, alsof hij niet al de ideale vriend was, vindt hij het ook nog eens echt léúk om mijn ouders te zien.

‘Geeft niet,’ zeg ik genadig. ‘Maakt niet uit.’

‘O, en dat was ik nog vergeten.’ Connor glimlacht geheimzinnig naar me. ‘Raad eens waar ik kaartjes voor heb?’

‘O!’ zeg ik opgewonden. ‘Eh...’

Ik sta op het punt om ‘Parijs!’ te zeggen.

‘Het jazzfestival!’ zegt Connor stralend. ‘Het Dennisson kwartet! Het is hun laatste optreden dit jaar. Weet je nog dat we ze bij Ronnie Scott hebben gehoord?’

Ik kan even geen woord uitbrengen.

‘Wauw!’ pers ik er ten slotte uit. ‘Het... Dennisson kwartet. Nou weet ik het weer.’

37

Ze speelden klarinet. Achter elkaar door, een uur of twee, zonder zelfs maar even adem te halen.

‘Ik wist dat je blij zou zijn.’ Connor raakt teder mijn arm aan en ik glimlach zwakjes terug.

‘O, ja!’

Weet je, waarschijnlijk ga ik nog weleens van jazz houden. Ik ben er zelfs zeker van.

Ik kijk vol genegenheid hoe hij zich aankleedt, zijn tanden flost en zijn aktetas pakt.

Hij werpt een blik op mijn op de grond gevallen ondergoed.

‘Je had mijn cadeautje aan,’ zegt hij met een voldane glimlach.

‘Ik... ik heb het vaak aan,’ zeg ik, en ik kruis mijn vingers achter mijn rug. ‘Het is zo beeldig!’

‘Veel plezier met je ouders.’ Connor loopt naar het bed om me te kussen en aarzelt. ‘Emma?’

‘Ja?’

Hij gaat op het bed zitten en kijkt me ernstig aan. God, wat zijn zijn ogen blauw.

‘Ik wilde iets zeggen.’ Hij bijt op zijn onderlip. ‘Je weet dat we altijd openhartig met elkaar over onze relatie praten.’

‘Eh... ja,’ zeg ik, een beetje ongerust.

‘Het is maar een idee. Misschien zie je het niet zitten. Ik bedoel... jij mag het zeggen.’

Ik kijk Connor niet-begrijpend aan. Hij begint te blozen en hij lijkt zich echt te generen.

O, mijn god. Wil hij kinky seks? Wil hij dat ik me verkleed en dat soort dingen?

Ik zou het trouwens niet erg vinden om verpleegster te spelen. Of Catwoman uit Batman. Dat zou cool zijn. Ik zou een paar laklaarzen kunnen...

‘Ik zat te denken dat we misschien... Misschien zouden we...’

Hij zwijgt verlegen.

‘Ja?’ Ik leg een bemoedigende hand op zijn arm.

‘We zouden...’ Hij maakt zijn zin weer niet af.

‘Ja?’

38

Er valt weer een stilte. Ik krijg bijna geen lucht meer. Wat wil hij met me doen? Wat?

‘We zouden elkaar voortaan “schat” kunnen noemen,’ zegt hij dan gegeneerd snel.

‘Wat?’ zeg ik wezenloos.

‘Gewoon omdat...’ Connor wordt nog roder. ‘We gaan samenwonen. Dat is een grote stap. En het valt me de laatste tijd op dat we nooit... koosnaampjes gebruiken.’

Ik staar naar hem met het gevoel dat ik betrapt ben.

‘Nee?’

‘Nee.’

‘O.’ Ik neem een slokje koffie. Nu ik erover nadenk: hij heeft gelijk. Dat doen we niet. Waarom niet?

‘Nou, wat vind je? Alleen als jij het wilt.’

‘Absoluut!’ zeg ik snel. ‘Ik bedoel, je hebt gelijk. Natuurlijk moeten we dat doen.’ Ik schraap mijn keel. ‘Schat!’

‘Dank je, schat,’ zegt hij met een liefdevolle glimlach. Ik glimlach terug en probeer het protesterende stemmetje in mijn hoofd te negeren.

Dit voelt niet goed.

Ik voel me geen schat.

Schat is een getrouwde vrouw met parels en een auto met vierwielaandrijving.

‘Emma?’ Connor kijkt me vragend aan. ‘Is er iets?’

‘Ik weet het niet!’ Ik lach krampachtig. ‘Ik weet gewoon niet of ik me wel een “schat” voel. Maar... je weet wel. Misschien went het.’

‘Echt? Tja, we kunnen ook iets anders nemen. Wat dacht je van

“liefje”?’

Líéfje? Dat meent hij toch niet?

‘Nee,’ zeg ik snel. ‘Ik vind “schat” beter.’

‘Of “snoes”... “honnepon”... “engel”...’

‘Misschien. Hé, kunnen we erover ophouden?’

Connors gezicht betrekt en ik voel me schuldig. Kom op. Ik kan mijn vriendje toch wel ‘schat’ noemen, verdomme? Dit is waar volwassenheid om draait. Ik zal er maar aan moeten wennen. 39

‘Connor, het spijt me,’ zeg ik. ‘Ik weet niet wat ik heb. Misschien ben ik nog wat gespannen door die vlucht.’ Ik pak zijn hand. ‘Schat.’

‘Het geeft niet, schat.’ Hij glimlacht naar me, weer helemaal zonnig, en geeft me een kus. ‘Tot vanavond.’

Zie je nou. Een makkie.

O, god.

Hoe dan ook, het maakt niet uit. Ik neem aan dat alle stellen zulke onbehaaglijke momenten hebben. Het is waarschijnlijk heel normaal.

Het kost me ongeveer een halfuur om van Connors huis in Maida Vale naar Islington te komen, waar ik zelf woon, en als ik binnenkom, zie ik Lissy op de bank zitten, omringd door papieren en met een geconcentreerde frons op haar gezicht. Ze werkt zo hard, Lissy. Soms overdrijft ze echt.

‘Waar ben je mee bezig?’ vraag ik meelevend. ‘Die fraudezaak?’

‘Nee, dit artikel,’ zegt Lissy afwezig, en ze houdt een duur tijdschrift omhoog. ‘Hier staat dat al sinds de tijd van Cleopatra de proporties van schoonheid hetzelfde zijn, en dat er een manier is om op wetenschappelijke wijze te berekenen hoe mooi je bent. Je neemt al die maten op...’

‘O, goh!’ zeg ik belangstellend. ‘En, hoe mooi ben je?’

‘Dat zit ik net uit te rekenen.’ Ze kijkt weer fronsend naar de bladzij. ‘Dat is dan 53... min twintig... dat is... O, mijn god!’ Ze staart ontzet naar de bladzij. ‘Ik heb maar 33 punten!’

‘Van de...?’

‘Honderd! 33 van de honderd!’

‘O, Lissy. Dat is shit.’

‘Ik weet het,’ zegt Lissy ernstig. ‘Ik ben lelijk. Ik wist het. Weet je, ik heb het mijn hele leven al stiekem geweten, maar...’

‘Nee!’ zeg ik, met moeite mijn lachen inhoudend. ‘Ik bedoelde dat dat tijdschrift shit is! Je kunt schoonheid niet met een stomme tabel meten. Kíjk dan gewoon naar jezelf!’ Ik gebaar naar Lissy, die de grootste grijze ogen van de wereld heeft, en een ongelooflijk gave, lichte huid, en die eerlijk gezegd oogverblindend 40

is, ook al is haar laatste kapsel iets te kort. ‘Ik bedoel, wie wil je nou geloven? De spiegel of zo’n stom, onbenullig artikel in een tijdschrift?’

‘Een stom, onbenullig artikel in een tijdschrift,’ zegt Lissy op een toon alsof het vanzelf spreekt.

Ik weet dat ze het half grappig bedoelt, maar sinds haar vriendje Simon haar heeft laten zitten, heeft Lissy nog maar weinig zelfvertrouwen. Ik maak me zelfs een beetje ongerust om haar.

‘Hebben jullie het over de gulden proporties van de schoonheid?’ zegt onze andere huisgenote, Jemima, die op haar kittige hakjes de kamer in trippelt. Ze heeft een zachtroze spijkerbroek met een strak wit topje aan en ziet er zoals gewoonlijk perfect gebruind en verzorgd uit. In theorie heeft Jemima een baan in een galerie met beeldhouwwerken, maar het enige dat ze ooit lijkt te doen is delen van zichzelf laten harsen, epileren en masseren en uitgaan met bankiers van wie ze het salaris altijd natrekt voordat ze ja zegt.

Ik kan wel met Jemima opschieten. Zo’n beetje. Alleen heeft ze de neiging al haar zinnen te beginnen met ‘Als je écht een diamant aan je vinger wilt,’ en ‘Als je écht in een stadsvilla wilt wonen,’ en ‘Als je écht de reputatie van een goede gastvrouw wilt krijgen’.

Ik bedoel, ik zou het niet érg vinden om de reputatie van een goede gastvrouw te hebben. Je snapt me wel. Het staat op dit moment alleen niet bepaald boven aan mijn prioriteitenlijst. Daar komt nog bij dat Jemima’s idee van een goede gastvrouw zijn eruit bestaat dat je horden rijke vrienden uitnodigt, het hele huis met twijgachtige dingen versiert, bergen zalig eten door cateraars laat bezorgen en tegen iedereen zegt dat je het zelf hebt gekookt, en dat je je huisgenoten (Lissy en mij) een avond naar de bioscoop stuurt en er aanstoot aan neemt als ze rond middernacht binnen durven te sluipen en een kop warme chocolademelk voor zichzelf maken.

‘Ik heb die quiz ook gedaan,’ zegt ze nu, en ze pakt haar roze tas van Louis Vuitton. Die heeft ze van haar vader gekregen toen 41

het na drie afspraakjes uit raakte met een vriendje. Alsof ze er helemaal kapot van was. Maar goed, hij had een jacht, dus waarschijnlijk was ze er ook echt kapot van.

‘Hoeveel had je?’ vraagt Lissy.

‘89.’ Ze besproeit zich met parfum, werpt haar lange blonde haar over haar schouders en glimlacht naar zichzelf in de spiegel. ‘En, Emma, ga je echt bij Connor intrekken?’ Ik kijk haar verbluft aan.

‘Hoe weet je dat?’

‘Het gerucht circuleert. Andrew belde Rupes vanochtend over het cricket en toen vertelde hij het aan hem.’

‘Ga je bij Connor wonen?’ zegt Lissy ongelovig. ‘Waarom heb je me dat niet verteld?’

‘Ik ging het je net vertellen, echt waar. Is het niet super?’

‘Slechte zet, Emma.’ Jemima schudt haar hoofd. ‘Strategisch heel slecht.’

‘Strategisch?’ zegt Lissy, en ze rolt met haar ogen. ‘Stratégisch?

Jemima, ze schaken niet met elkaar, ze hebben een relatie.’

‘Een relatie ís een schaakspel,’ pareert Jemima terwijl ze mascara op haar wimpers aanbrengt. ‘Mammie zegt dat je altijd vooruit moet kijken. Je moet een strategie uitzetten. Eén verkeerde zet en je bent er geweest.’

‘Wat een onzin!’ zegt Lissy opstandig. ‘Een relatie draait om verwante geesten. Zielsverwanten die elkaar vinden.’

‘Zielsverwanten!’ zegt Jemima minachtend, en ze kijkt me aan.

‘Als je maar niet vergeet Emma, dat als je écht een diamant aan je vinger wilt, je niet met Connor moet gaan samenwonen.’

Haar ogen flitsen in een pavlovreflex naar de foto op de schoorsteenmantel van haar ontmoeting met prins William tijdens een polowedstrijd voor een goed doel.

‘Je blijft op een prins gokken?’ zegt Lissy. ‘Hoeveel jaar jonger dan jij is hij ook alweer, Jemima?’

‘Doe niet zo stom!’ kat ze, en ze begint te blozen. ‘Je kunt soms zo kinderachtig doen, Lissy.’

‘Hoe dan ook, ik wíl geen diamant aan mijn vinger,’ antwoord ik.

42

Jemima trekt haar volmaakte wenkbrauwboogjes op alsof ze

‘arme, onwetende dwaas’ wil zeggen en pakt haar tas weer.

‘O,’ vervolgt ze dan plotseling, en haar ogen veranderen in spleetjes. ‘Heeft een van jullie mijn truitje van Joseph geleend?’

Het blijft heel even stil.

‘Nee,’ zeg ik onschuldig.

‘Ik weet niet eens welk truitje je bedoelt,’ zegt Lissy schouderophalend. Ik kan Lissy niet aankijken. Ik weet zeker dat ik het haar pas heb zien dragen.

Jemima’s blauwe ogen tasten Lissy en mij als een soort radarscanners af.

‘Want ik heb heel slanke armen,’ zegt ze dreigend, ‘en ik wil niet dat de mouwen gaan lubberen. En denk maar niet dat ik het niet merk, want ik merk het wel. Ciao.’

Zodra ze weg is, kijken Lissy en ik elkaar aan.

‘Shit,’ zegt Lissy. ‘Ik heb het geloof ik op mijn werk laten liggen. Nou ja, ik neem het maandag wel mee.’ Ze haalt haar schouders op en leest verder in haar tijdschrift.

Oké. De waarheid is dat we allebei weleens kleren van Jemima lenen. Zonder het te vragen. Maar ik kan ter verdediging aanvoeren dat ze zoveel kleren heeft dat ze het zelden merkt. En daar komt nog bij dat het volgens Lissy een elementair mensenrecht is dat huisgenoten elkaars kleren mogen lenen. Ze zegt dat het zo goed als een deel van de ongeschreven Britse grondwet is.

‘En trouwens,’ voegt Lissy eraan toe, ‘ik had het van haar te goed in ruil voor die brief die ik voor haar aan de gemeente heb geschreven over al haar parkeerboetes. Ze heeft me niet eens bedankt, weet je.’ Ze kijkt op van een artikel over Nicole Kidman.

‘Wat ga je vandaag doen? Zullen we naar de film gaan?’

‘Ik kan niet,’ zeg ik spijtig. ‘Ik moet naar de verjaardagslunch van mijn moeder.’

‘O ja, dat is waar ook.’ Ze trekt een meelevend gezicht. ‘Sterkte. Ik hoop dat het meevalt.’

Lissy is de enige ter wereld die een beetje begrijpt hoe ik het vind om naar huis te gaan. En zelfs zij weet niet alles. 43

4

Maar in de trein neem ik me vast voor dat het deze keer beter zal gaan. Ik heb pas een aflevering van Cindy Blaine gezien over dochters die na jaren met hun moeder werden herenigd en dat was zo aangrijpend dat ik binnen de kortste keren zat te huilen. Aan het eind hield Cindy een korte preek waarin ze zei dat het veel te gemakkelijk is om je ouders vanzelfsprekend te vinden en dat zij ons het leven hebben geschonken en dat we hen moeten koesteren. En plotseling voelde ik me helemaal gelouterd. Dit zijn dus mijn goede voornemens voor vandaag: Wat ik niet ga doen:

Me door mijn ouders in de stress laten werken.

Jaloers op Kerry zijn of me door Nev laten stangen. Op mijn horloge kijken en me afvragen hoe snel ik weg kan. Wat ik wel ga doen:

Sereen en liefdevol blijven en erom denken dat we allemaal heilige schakels in de eeuwige cirkel van het leven zijn. (Die heb ik ook van Cindy Blaine.)

Pap en mam woonden in Twickenham, waar ik ben opgegroeid, maar ze zijn inmiddels van Londen naar een dorp in Hampshire verhuisd. Vlak na twaalven kom ik bij hun huis aan, waar mam met mijn nicht Kerry in de keuken staat. Haar man Nev en zij zijn ook verhuisd, naar een dorp op zo’n vijf minuten rijden van pap en mam, dus zien ze elkaar tegenwoordig om de haverklap.

Ik voel een vertrouwde steek als ik hen zij aan zij bij het fornuis zie staan. Ze lijken meer een moeder en dochter dan een tante en nicht. Ze hebben allebei hetzelfde, in laagjes geknipte haar – al 44

heeft Kerry er lichtere highlights in dan mam – ze dragen allebei een felkleurig topje dat veel gebruind decolleté bloot laat en ze lachen allebei. Ik zie een al halflege fles witte wijn op het aanrecht staan.

‘Gefeliciteerd!’ zeg ik, en ik omhels mijn moeder. Ik vang een glimp op van een pakje in geschenkpapier en voel een rillinkje van voorpret. Ik heb zo’n geweldig verjaarscadeau voor mam. Ik popel om het aan haar te geven!

‘Hal-ló!’ zegt Kerry, die zich met haar schort omdraait. Haar blauwe ogen zijn dik opgemaakt en om haar nek hangt een kruis met diamanten dat ik niet eerder heb gezien. Telkens als ik Kerry zie, heeft ze een nieuw sieraad. ‘Fijn je te zien, Emma! We zien je veel te weinig. Ja toch, tante Rachel?’

‘Nou,’ zegt mam, en ze geeft me een zoen.

‘Zal ik je jas aannemen?’ zegt Kerry terwijl ik de fles champagne die ik heb meegebracht in de koelkast leg. ‘En wil je iets drinken?’

Zo praat Kerry altijd tegen me. Alsof ik op bezoek ben. Maar vooruit. Ik ga me er niet druk om maken. Heilige schakels in de eeuwige cirkel van het leven.

‘Laat maar,’ zeg ik zo vriendelijk mogelijk. ‘Ik doe het zelf wel.’

Ik maak de kast open waarin de glazen altijd staan en zie blikken tomaten.

‘Hier,’ zegt Kerry vanuit de andere kant van de keuken. ‘We hebben alles opnieuw ingedeeld! Het is nu veel logischer.’

‘O, op zo’n manier. Dank je.’ Ik pak het glas dat ze me aanreikt en neem een slokje wijn. ‘Kan ik iets doen?’

‘Ik dácht het niet...’ zegt Kerry met een kritische blik door de keuken. ‘Alles is wel zo’n beetje klaar.’ Dan praat ze verder tegen mam: ‘Dus ik zeg tegen Elaine: “Waar heb je die schoenen gekocht?” Marks & Spencer, zei ze! Ik geloofde mijn oren niet!’

‘Wie is Elaine?’ vraag ik in een poging aan het gesprek mee te doen.

‘Van de golfclub,’ zegt Kerry.

Mam golfte vroeger niet, maar na de verhuizing naar Hampshire is ze er samen met Kerry mee begonnen. En nu praat ze al45

leen nog maar over golfwedstrijden, etentjes van de golfclub en eindeloze feesten met maatjes van de golfclub.

Ik ben een keer meegegaan om te zien wat het nu eigenlijk inhield. Maar om te beginnen hebben ze allemaal stomme regels over wat je aan mag, waar ik niets van wist, en een oude knar kreeg bijna een hartaanval omdat ik een spijkerbroek aanhad. Toen moesten ze dus een rok voor me zoeken, en een paar van die lompe schoenen met noppen. En toen we op de baan aankwamen, bleek dat ik de bal niet kon raken. Het was niet dat ik de bal niet góéd kon raken; ik kreeg er letterlijk geen contact mee. Uiteindelijk keken ze elkaar allemaal veelbetekenend aan en zeiden dat ik beter in het clubhuis kon wachten.

‘Sorry, Emma, mag ik er even bij?’ Kerry reikt over mijn schouder naar een dienschaal.

‘Sorry,’ zeg ik, en ik ga opzij. ‘Kan ik echt niets voor je doen, mam?’

‘Je zou Sammy eten kunnen geven,’ zegt ze, en ze geeft me het potje vissenvoer. Ze trekt een zorgelijk gezicht. ‘Weet je, ik maak me een beetje ongerust om Sammy.’

‘O,’ zeg ik verkrampt van schrik. ‘Eh... waarom?’

‘Hij lijkt gewoon zichzélf niet.’ Ze tuurt naar Sammy in zijn glazen kom. ‘Wat vind jij? Vind jij dat hij er goed uitziet?’

Ik volg haar blik en trek een peinzend gezicht, alsof ik Sammy’s trekken bestudeer.

O, god. Ik had nooit gedacht dat ze het zou merken. Ik heb mijn uiterste best gedaan om een vis uit te zoeken die sprekend op Sammy leek. Ik bedoel maar, hij is oranje, hij heeft twee vinnen, hij zwemt rondjes... Wat is het verschil?

‘Hij zal wel in een dipje zitten,’ zeg ik ten slotte. ‘Hij komt er wel overheen.’

Alsjeblieft, laat haar niet met hem naar de dierenarts gaan of zoiets, bid ik in stilte. Ik heb niet eens gekeken of ik het goede geslacht heb genomen. Hébben goudvissen eigenlijk verschillende geslachten?

‘Kan ik nog iets doen?’ zeg ik terwijl ik kwistig voer over het water strooi in een poging mam het zicht op Sammy te ontnemen. 46

‘We hebben het hier wel zo’n beetje voor elkaar,’ zegt Kerry vriendelijk.

‘Waarom ga je niet even dag tegen pap zeggen?’ stelt mam voor terwijl ze de erwten afgiet. ‘We eten pas over een minuut of tien.’

Pap en Nev zitten in de woonkamer naar het cricket te kijken. Paps grijzende baard is zoals altijd keurig verzorgd en hij drinkt bier uit een zilveren kroes. De kamer is onlangs opgeknapt en opnieuw ingericht, maar al Kerry’s zwemtrofeeën staan nog uitgestald. Mam poetst ze elke week trouw. En die paar paardrijrozetten van mij. Ik denk dat ze daar nonchalant met de plumeau langs gaat.

‘Hé, pap,’ zeg ik, en ik geef hem een zoen.

‘Emma!’ Hij brengt gespeeld verbaasd een hand naar zijn hoofd. ‘Je hebt het gehaald! Geen omwegen! Geen bezoekjes aan historische steden!’

‘Vandaag niet!’ Ik lach even. ‘Heelhuids aangekomen.’

Kort nadat pap en man hierheen waren verhuisd, ben ik een keer in de verkeerde trein gestapt en in Salisbury uitgekomen, en daar plaagt pap me altijd mee.

‘Ha, Nev.’ Ik geef hem een zoen op zijn wang, waarbij ik probeer niet te stikken in al die aftershave die hij op heeft. Hij draagt een zomerbroek met een witte coltrui, en afgezien van de trouwring met diamant om zijn vinger heeft hij ook nog een dikke gouden armband om zijn pols. Nev bestuurt het bedrijf van zijn familie, dat kantoorbenodigdheden door het hele land levert, en hij heeft Kerry op een congres voor jonge ondernemers leren kennen. Het schijnt dat ze in gesprek zijn geraakt door elkaars Rolex te bewonderen.

‘Ha, Emma,’ zegt hij. ‘Heb je de nieuwe auto gezien?’

‘Wat?’ Ik kijk hem niet-begrijpend aan en dan herinner ik me de blinkende nieuwe auto op de inrit toen ik hier aankwam. ‘O, ja!

Heel chic.’

‘Mercedes 5 Serie.’ Hij neemt een teug bier. ‘Adviesprijs 42.000

pond.’

‘Goh.’

47

‘Maar dat heb ik er niet voor betaald.’ Hij tikt tegen de zijkant van zijn neus. ‘Raad eens?’

‘Eh... veertig?’

‘Nog eens.’

‘Negenendertig?’

‘Zevenendertigduizend tweehonderdvijftig,’ zegt Nev triomfantelijk. ‘Met een gratis cd-wisselaar. Aftrekbaar,’ besluit hij.

‘Zo. Wauw.’

Ik weet echt niet wat ik er verder nog over kan zeggen, dus ga ik op de leuning van de bank zitten en pak een pinda.

‘Dat is waar jij op mikt, Emma!’ zegt pap. ‘Zou het je ooit lukken, denk je?’

‘Ik, eh... weet het niet. Eh... pap, nu je ‘t zegt, ik heb geld voor je.’ Ik steek zenuwachtig mijn hand in mijn tas en pak de cheque van £ 300.

‘Goed zo,’ zegt pap. ‘Ik hou het bij.’ Hij stopt de cheque in zijn zak. Zijn groene ogen twinkelen. ‘Dat noemen we de waarde van het geld leren kennen. Dat noemen we op eigen benen leren staan!’

‘Een waardevolle les,’ zegt Nev knikkend. Hij neemt weer een teug bier en grinnikt naar pap. ‘Fris mijn geheugen even op, Emma – wat wil je deze week worden?’

Toen ik Nev voor het eerst zag, was ik net bij de makelaar weggegaan om fotograaf te worden. Tweeëneenhalf jaar geleden. En hij blijft die stomme grap maar maken, telkens als ik hem zie. Elke keer weer, verdo...

Oké, rustig. Aan blije dingen denken. Koester je ouders. Koester Nev.

‘Ik zit nog steeds in de marketing,’ zeg ik opgewekt. ‘Al meer dan een jaar inmiddels.’

‘Aha, marketing. Heel goed!’

Een paar minuten blijft het stil, afgezien van het commentaar bij het cricket. Opeens kreunen pap en Nev simultaan, dus zal er wel iets op het cricketveld gebeurd zijn. Even later kreunen ze weer.

‘Zo,’ zeg ik. ‘Dan ga ik maar even...’

48

Ze kijken niet op of om wanneer ik van de bank opsta. Ik loop naar de gang en pak de kartonnen doos die ik heb meegebracht. Dan loop ik door het hek van de zijtuin, klop op de deur van de aanbouw en duw behoedzaam de deur open.

‘Opa?’

Opa is de vader van mam, en hij woont al bij ons sinds hij aan zijn hart is geopereerd, tien jaar geleden. In het oude huis in Twickenham had hij alleen een slaapkamer, maar dit huis is groter, dus heeft hij hier zijn eigen aangebouwde vleugel met twee kamers en een piepkleine keuken. Hij zit in zijn geliefde leren leunstoel, de radio staat op een klassieke zender en voor hem op de vloer staan een stuk of zes verhuisdozen vol troep.

‘Ha, opa,’ zeg ik.

‘Emma!’ Hij kijkt op en zijn gezicht begint te stralen. ‘Schattebout. Kom hier!’ Ik buk me om hem een zoen te geven en hij knijpt in mijn hand. Zijn huid is koel en droog en zijn haar is nog witter dan de vorige keer dat ik hem zag.

Ik knik naar mijn kartonnen doos. ‘Ik heb nog wat Panther Bars voor je,’ zeg ik. Opa is totaal verslaafd aan Panther-energierepen, en al zijn vrienden van de bowlingclub ook, dus koop ik altijd als ik naar huis ga een hele doos voor hem van mijn zakgeld.

‘Dank je wel, lieverd,’ zegt opa blij. ‘Je bent een lieve meid, Emma.’

‘Waar zal ik die doos neerzetten?’

We kijken allebei hulpeloos om ons heen in de volle, rommelige kamer.

‘Wat dacht je van daar, achter de televisie?’ zegt opa uiteindelijk. Ik baan me een weg door de kamer, laat de doos op de vloer ploffen en keer op mijn schreden terug, waarbij ik probeer nergens op te gaan staan.

‘Zo, Emma, ik heb pas een zorgwekkend artikel in de krant gelezen,’ zegt opa als ik op een verhuisdoos ben gaan zitten. ‘Over de veiligheid in Londen.’ Hij kijkt me priemend aan. ‘Jij reist

’s avonds toch niet met het openbaar vervoer, hoop ik?’

‘Eh... vrijwel nooit,’ zeg ik, en ik kruis mijn vingers achter mijn rug. ‘Heel soms, als het absoluut niet anders kan...’

49

‘Schattebout, dat moet je niet doen,’ zegt opa geagiteerd. ‘Tieners met capuchons op en stiletto’s bij zich zwerven door de ondergrondse, stond er. Dronken lummels die flessen kapotslaan en elkaar de ogen uitsteken...’

‘Zo erg is het nou ook weer niet...’

‘Emma, het is het risico niet waard! Om je de kosten van een paar taxiritjes te besparen.’

Ik ben er vrij zeker van dat als ik opa zou vragen wat een taxi gemiddeld kost in Londen, hij vijf shilling zou zeggen.

‘Opa, heus, ik doe heel voorzichtig,’ zeg ik geruststellend. ‘En ik neem weleens een taxi.’

Soms. Een keer per jaar misschien.

‘Maar goed. Wat is dat allemaal?’ vraag ik om van onderwerp te veranderen, en opa slaakt een diepe zucht.

‘Je moeder heeft vorige week de zolder opgeruimd. Ik ben aan het sorteren wat weg kan en wat ik wil houden.’

‘Dat lijkt me een goed idee.’ Ik kijk naar de berg rotzooi op de vloer. ‘Dit is alles wat weg kan?’

‘Nee, dat wil ik allemaal houden.’ Hij houdt beschermend zijn hand boven de berg.

‘Waar zijn de dingen die weg kunnen dan?’

Stilte. Opa ontwijkt mijn blik.

‘Opa! Je moet wel íéts wegdoen!’ roep ik uit, mijn lachen inhoudend. ‘Je hebt niks aan al die oude krantenknipsels. En wat is dit?’ Ik vis een oude jojo vanachter de krantenknipsels vandaan.

‘Dit is toch zeker troep?’

‘Jims jojo.’ Opa reikt ernaar en zijn ogen worden vochtig. ‘Die goeie ouwe Jim.’

‘Wie is Jim?’ zeg ik verwonderd. Ik heb nog nooit iets over een Jim gehoord. ‘Was hij een goede vriend van je?’

‘We ontmoetten elkaar op de kermis. Bleven de hele middag samen. Ik was negen.’ Opa draait de jojo om en om in zijn hand.

‘Werden jullie vriendjes?’

‘Ik heb hem nooit meer gezien.’ Hij schudt weemoedig zijn hoofd. ‘Ik zal het nooit vergeten.’

Het probleem met opa is dat hij nooit iets vergeet. 50

‘Goed, en deze kaarten dan?’ Ik trek een bundel oude kerstkaarten uit de berg.

‘Ik gooi nooit kaarten weg.’ Opa kijkt me lang aan. ‘Als je zo oud bent als ik; als de mensen die je je hele leven hebt gekend en bemind beginnen weg te vallen... dan wil je al je aandenkens bewaren, hoe klein ook.’

‘Dat kan ik me voorstellen,’ zeg ik ontroerd. Ik pak de dichtstbijzijnde kaart en vouw hem open. Mijn gezichtsuitdrukking verandert. ‘Opa! Deze is van Smith’s Onderhoudsmonteurs, uit 1965.’

‘Frank Smith was een heel goed mens...’ begint opa.

‘Nee!’ Ik leg de kaart gedecideerd op de vloer. ‘Die gaat weg. En je hoeft ook geen kaart te bewaren van...’ – ik sla de volgende kaart open – ‘... het gemeentelijke gasbedrijf. En je hoeft geen twintig oude nummers van Punch te bewaren.’ Ik leg ze op de stapel. ‘En wat is dit?’ Ik doe een greep in de doos en haal er een envelop met foto’s uit. ‘Zijn dit echt foto’s van iets dat je...’

Er schiet iets door mijn hart en ik zwijg halverwege mijn zin. Ik zie een foto van pap en mam die met me op een bank in het park zitten. Mam heeft een gebloemde jurk aan en pap heeft een malle zonnehoed op. Ik zit op zijn knie, een jaar of negen oud, een ijsje te eten. We lijken zo’n gelukkig gezin. Ik bekijk sprakeloos de volgende foto. Ik heb paps hoed op en we hebben allemaal de slappe lach om het een of ander. Alleen wij drietjes.

Wij drietjes. Voordat Kerry in ons leven kwam.

Ik weet nog goed dat ze aankwam. Een rode koffer in de gang, een nieuwe stem in de keuken en een vreemde parfumgeur in de lucht. Ik liep naar binnen en daar zat ze, een onbekende, thee te drinken. Ze had een schooluniform aan, maar toch leek ze in mijn ogen een volwassene. Ze had al een enorme boezem, en gouden knopjes in haar oren, en blonde strepen in haar haar. En bij het avondeten mocht ze van pap en mam een glas wijn drinken. Mam zei telkens tegen me dat ik heel lief voor haar moest zijn omdat haar moeder dood was. We moesten allemaal heel aardig tegen Kerry doen. Daarom kreeg ze mijn kamer.

51

Ik blader de rest van de foto’s door en probeer het brok in mijn keel weg te slikken. Nu herinner ik het me weer. Het park waar we altijd naartoe gingen, met de schommels en glijbanen. Maar het was te saai voor Kery, en ik wilde niets liever dan op haar lijken, dus zei ik ook dat ik het saai vond, en toen gingen we er nooit meer heen.

‘Klop-klop!’ Ik schrik op en zie Kerry met haar glas wijn in de deuropening staan. ‘Aan tafel!’

‘Dank je,’ zeg ik. ‘We wilden net komen.’

‘Opa toch!’ Kerry wijst beschuldigend naar opa en gebaart naar de verhuisdozen. ‘Ben je nog niks verder met die rommel?’

‘Het is moeilijk,’ hoor ik mezelf voor hem in de bres springen.

‘Er zitten veel herinneringen in die dozen. Die kun je niet zomaar afdanken.’

‘Als jij het zegt.’ Kerry wendt de blik hemelwaarts. ‘Als het aan mij lag, zou ik alles in de vuilnisbak kieperen.’

Ik kan haar niet koesteren. Ik kan het niet. Ik wil mijn strooptaartje naar haar kop gooien. We zitten nu bijna drie kwartier aan tafel, en de enige stem die we hebben gehoord, is die van Kerry.

‘Het gaat allemaal om je presentatie,’ zegt ze. ‘Het is allemaal een kwestie van de goede kleren, de goede stijl, de goede manier van lopen. Als ik over straat loop, zend ik de boodschap uit dat ik een geslaagde vrouw ben.’

‘Laat eens zien?’ zegt mam bewonderend.

‘Nou.’ Kerry glimlacht met valse bescheidenheid. ‘Zo.’ Ze schuift haar stoel naar achteren en bet haar mond met haar servet.

‘Goed opletten, Emma,’ zegt mam. ‘Een paar tips opdoen!’

We kijken allemaal hoe Kerry door de kamer schrijdt. Ze houdt haar kin in de lucht, haar tieten steken naar voren, ze kijkt strak in de verte en haar kont schokt van links naar rechts. Ze ziet eruit als een kruising tussen een struisvogel en een androïde uit De klonen vallen aan.

‘Ik zou natuurlijk op hakken moeten lopen,’ zegt ze zonder haar pas in te houden.

52

‘Als Kerry een congreszaal binnenkomt, wordt er gekeken, dat kan ik jullie wel vertellen,’ zegt Nev trots, en hij neemt een slokje wijn. ‘Iedereen houdt op met waar hij mee bezig is om naar haar te kijken!’

Ik geloof het meteen.

O, god. Ik krijg de giechels. Niet doen. Niet doen.

‘Emma, wil jij het eens proberen?’ zegt Kerry. ‘Mij nadoen?’

‘Eh... liever niet,’ zeg ik. ‘Ik geloof dat ik... het principe wel begrijp.’

Opeens proest ik het uit, maar ik maak er een kuch van.

‘Emma, Kerry wil je helpen!’ zegt mam. ‘Je zou dankbaar moeten zijn! Je bent heel lief voor Emma, Kerry.’

Ze kijkt stralend van genegenheid naar Kerry, die zelfvoldaan teruggrijnst. En ik neem een grote slok wijn.

Ja, vast. Kerry wil me heel graag helpen.

Daarom zei ze ook nee toen ik dringend om werk verlegen zat en haar vroeg of ik ervaring mocht opdoen in haar bedrijf. Ik had haar een lange, tactvolle brief geschreven waarin stond dat ik begreep dat ik haar in een lastige positie bracht, maar dat ik echt heel blij zou zijn met elke kans, al mocht ik maar een paar dagen manusje van alles zijn.

En zij stuurde me een standaard afwijzingsbrief terug. Ik voelde me zo diep gekwetst dat ik het nooit aan iemand heb verteld. Zeker niet aan pap en mam.

‘Je zou eens naar Kerry’s zakelijke tips moeten luisteren, Emma,’ zegt pap verwijtend. ‘Als je beter oplette, zou je misschien verder komen in het leven.’

‘Het is maar een loopje,’ schertst Nev grinnikend. ‘Geen wondermiddel!’

‘Nev!’ zegt mam half vermanend.

‘Emma weet wel dat ik een grapje maak, toch, Emma?’ zegt Nev achteloos, en hij schenkt meer wijn in zijn glas.

‘Ja hoor!’ zeg ik, en ik dwing mezelf vrolijk te glimlachen. Wacht maar tot ik mijn promotie heb.

Wacht maar af. Wacht maar.

‘Emma! Emma, hier aarde!’ Kerry wuift komisch met haar hand 53

voor mijn gezicht. ‘Wakker worden, suffie! We gaan de cadeautjes geven.’

‘O ja,’ schrik ik wakker. ‘Goed. Ik ga het mijne even pakken.’

Terwijl mam een fototoestel van pap uitpakt en een tas van opa, begin ik opgewonden te worden. Ik hoop zo dat mam mijn cadeau mooi vindt.

‘Het lijkt niet veel,’ zeg ik als ik haar de roze envelop geef,

‘maar als je hem openmaakt, zul je zien...’

‘Wat kan dat nou zijn?’ zegt mam met een nieuwsgierig gezicht. Ze scheurt de envelop open, pakt de kaart met de bloemen en kijkt ernaar. ‘O, Emma!’

‘Wat is het?’ vraagt pap.

‘Een dag naar een kuuroord!’ zegt mam verrukt. ‘Een hele dag verwend worden.’

‘Wat een goed idee,’ zegt opa, en hij geeft een klopje op mijn hand. ‘Jij hebt altijd zulke goede cadeau-ideeën, Emma.’

‘Dank je wel, schat. Wat attent!’ Mam buigt zich naar me over om me te zoenen en ik voel een warme gloed vanbinnen. Ik ben een paar maanden geleden op het idee gekomen. Het is een mooi arrangement van een hele dag, compleet met gratis behandelingen en alles.

‘Je krijgt een champagnelunch,’ zeg ik enthousiast. ‘En je mag de badslippers houden!’

‘Geweldig!’ zegt mam. ‘Ik verheug me erop. Emma, wat een zalig cadeau!’

‘O jee,’ zegt Kerry met een verlegen lachje. Ze kijkt naar de crèmekleurige envelop in haar eigen handen. ‘Mijn cadeau is iets te veel van het goede, vrees ik. Geeft niet. Ik ruil het wel.’

Ik kijk argwanend op. Er is iets met Kerry’s stem. Ik weet dat er iets niet pluis is. Ik voel het gewoon.

‘Wat bedoel je?’ vraagt mam.

‘Het geeft niet,’ zegt Kerry. ‘Ik zoek gewoon iets anders. Geen probleem.’ Ze wil de envelop weer in haar tas stoppen.

‘Kerry, snoes!’ zegt mam. ‘Niet doen. Doe niet zo gek. Wat is er?’

‘Tja,’ zegt Kerry. ‘Emma en ik schijnen hetzelfde idee te hebben 54

gehad.’ Ze geeft mam de envelop en lacht weer verlegen. ‘Dat geloof je toch niet?’

Mijn hele lichaam verstijft van angstige verwachting. Nee.

Nee. Ze kan niet hebben gedaan wat ik denk dat ze heeft gedaan. Mam maakt de envelop in een doodse stilte open.

‘O, mijn hemel!’ zegt ze als ze er een met goud afgezette brochure uit haalt. ‘Wat is dit? Le Spa Meridien?’ Er valt iets uit, in haar handen, en ze staart ernaar. ‘Tickets naar Paríjs? Kerry!’

Ja hoor. Ze heeft mijn cadeau bedorven.

‘Voor jullie allebei,’ voegt Kerry er zelfgenoegzaam aan toe.

‘Ook voor oom Brian.’

‘Kerry!’ roept pap dolblij uit. ‘Je bent fantastisch!’

‘Het schijnt heel goed te zijn,’ zegt Kerry met een zelfingenomen glimlach. ‘Een vijfsterrenhotel... De kok heeft drie Michelinsterren...’

‘Ongelooflijk,’ zegt mam. Ze bladert opgewonden in de brochure. ‘Moet je dat zwembad zien! Moet je die tuin zien!’

Mijn kaart met bloemen ligt vergeten tussen het cadeaupapier. Ik kan opeens wel janken. Ze wist het. Ze wíst het.

‘Kerry, je wist het,’ flap ik er onverhoeds uit, niet in staat me te bedwingen. ‘Ik had je verteld dat ik mam een dagje kuuroord wilde geven. Ik had het tegen je gezégd. We hebben het er maanden geleden over gehad. In de tuin!’

‘O?’ zegt Kerry onschuldig. ‘Daar weet ik niets meer van.’

‘Wel waar! Natuurlijk weet je dat nog.’

‘Emma!’ zegt mam bits. ‘Het is gewoon een ongelukkig toeval. Ja toch, Kerry?’

‘Natuurlijk,’ zegt Kerry met grote, onschuldige ogen. ‘Emma, als ik het voor je heb bedorven, kan ik alleen maar mijn excuses aanbieden...’

‘Dat is helemaal niet nodig, Kerry, lieverd,’ zegt mam. ‘Zulke dingen gebeuren. En het zijn allebéí prachtcadeaus. Allebéí.’ Ze kijkt weer naar mijn kaart. ‘Meiden, jullie zijn elkaars beste vriendin! Ik zie jullie niet graag kibbelen, en zeker niet op mijn verjaardag.’

55

Mam glimlacht naar me en ik probeer terug te glimlachen, maar vanbinnen voel ik me weer een jaar of tien. Kerry slaagt er altijd weer in mij de zwarte piet toe te spelen. Altijd al, vanaf de dag dat ze bij ons kwam. Wat ze ook deed, iedereen koos partij voor haar. Zij was degene wier moeder was overleden. We moesten allemaal lief voor haar zijn. Ik kon het nooit, maar dan ook nooit winnen.

In een poging me te vermannen reik ik naar mijn wijnglas en neem een enorme slok. Dan betrap ik mezelf erop dat ik een steelse blik op mijn horloge werp. Als ik een smoes verzin over treinvertragingen, kan ik om vier uur weg. Dan hoef ik nog maar anderhalf uur door te komen. En misschien gaan we tv kijken of zo...

‘Emma, waar zit je met je gedachten?’ vraagt opa. Hij glimlacht fijntjes en geeft een klopje op mijn hand, en ik kijk schuldbewust op.

‘Eh, niks,’ zeg ik krampachtig glimlachend. ‘Ik dacht eigenlijk nergens aan.’

56

5

Maar goed. Het doet er niet toe, want ik ga promotie maken. Dan houdt Nev wel op met die misselijke grappen over mijn carrière en kan ik pap terugbetalen. Iedereen zal diep onder de indruk zijn – en het wordt fantastisch!

Maandagochtend word ik helemaal bruisend en optimistisch wakker. Ik trek mijn gebruikelijke werkkleding aan, een spijkerbroek met een leuk topje, in dit geval een van French Connection. Nou, niet echt van French Connection. Eerlijk gezegd heb ik het tweedehands bij Oxfam gekocht. Maar op het etikét staat dat het van French Connection is. En zolang ik pap nog moet terugbetalen, kan ik niet echt kiezen waar ik mijn kleren koop. Ik bedoel maar, een nieuw topje van French Connection kost tegen de vijftig pond, en dit had ik voor £ 7,50. En het is zo goed als nieuw!

Ik huppel de trap van de ondergrondse op. De zon schijnt en ik ben een en al optimisme. Stel je voor dat ik echt promotie krijg. Stel je voor dat ik het aan iedereen ga vertellen. Mam zal zeggen:

‘Hoe was je week?’ en dan zeg ik: ‘Nou, toevallig...’

Nee, ik wacht tot ik weer naar huis ga, en dan geef ik nonchalant mijn nieuwe kaartje. Of misschien rijd ik er gewoon in mijn auto van de zaak naartoe! bedenk ik opgewonden. Ik bedoel, ik weet niet of de andere marketingmensen een auto van de zaak hebben, maar je weet het immers maar nooit? Ze zouden het als nieuwigheid kunnen introduceren. Of ze zouden kunnen zeggen: ‘Emma, we hebben jou speciaal uitverkoren...’

‘Emma!’

Ik kijk om en zie Katie, mijn vriendin van personeelszaken, een 57

beetje hijgend achter me de treden beklimmen. Haar rode krullen zijn warrig en ze heeft een van haar schoenen in haar hand.

‘Wat is er in vredesnaam gebeurd?’ zeg ik als ze boven is.

‘Die stomme schoen,’ zegt Katie ontroostbaar. ‘Ik had hem net laten maken en nu breekt de hak er zomaar af.’ Ze zwaait met de schoen in mijn richting. ‘Die hak heeft me zes pond gekost! God, wat een rampzalige dag. De melkboer heeft me overgeslagen, en ik heb een elléndig weekend gehad...’

‘Ik dacht dat je met Charlie mee zou gaan,’ zeg ik verbaasd.

‘Wat is er gebeurd?’

Charlie is Katies nieuwste vlam. Ze gaan nu een paar weken met elkaar en ze zou dit weekend naar zijn tweede huisje gaan dat hij in de weekends opknapt.

‘Het was verschrikkelijk. Zodra we aankwamen, zei hij dat hij ging golfen.’

‘O. Tja.’ Ik probeer er een positieve draai aan te geven. ‘Hij voelt zich tenminste bij je op zijn gemak. Hij kan zichzelf zijn.’

‘Misschien.’ Ze kijkt me weifelend aan. ‘Dus toen vroeg hij of ik zin had hem een handje te helpen terwijl hij weg was. Natuurlijk, zei ik, en toen gaf hij me een kwast en drie blikken verf en zei dat ik de woonkamer af zou moeten kunnen krijgen als ik doorwerkte.’

‘Wát?’

‘En om zes uur kwam hij terug – en toen zei hij dat ik slordig had geschilderd!’ Haar stem verheft zich smartelijk. ‘Het was niet slordig! Ik had maar één veeg gemaakt, en dat kwam doordat die stomme ladder niet hoog genoeg kwam.’

Ik staar haar aan.

‘Katie, je wilt me toch niet vertellen dat je die kamer echt hebt geverfd?’

‘Nou... ja.’ Ze kijkt me met grote blauwe ogen aan. ‘Je weet wel, om te helpen. Maar nu begin ik te denken... Gebruikt hij me niet gewoon?’

Ik ben bijna sprakeloos van ongeloof.

‘Katie, natuurlijk gebruikt hij je,’ kan ik ten slotte uitbrengen.

‘Hij wil een gratis schilder en behanger! Je moet hem dumpen. Onmiddellijk. Nu!’

58

Katie zwijgt even en ik neem haar nerveus op. Haar gezicht verraadt niets, maar ik kan zien dat er daarachter van alles gebeurt. Het is een beetje zoals wanneer Jaws onder het rimpelende water verdwijnt en je gewoon weet dat hij nu elk moment...

‘O, god, je hebt gelijk!’ barst ze plotseling los. ‘Je hebt gelijk. Hij heeft me gebruikt! Het is mijn eigen schuld. Ik had het kunnen weten toen hij me vroeg of ik weleens leidingen en dakpannen had gelegd.’

‘Wanneer heeft hij je dat gevraagd?’ zeg ik ongelovig.

‘Bij ons eerste afspraakje! Ik dacht dat hij gewoon, je weet wel, het gesprek op gang wilde houden.’

‘Katie, het is jouw schuld niet.’ Ik geef een kneepje in haar arm.

‘Je kon het niet weten.’

‘Maar wat is er toch mis met mij?’ Katie blijft midden op de stoep staan. ‘Waarom trek ik alleen grote klootzakken aan?’

‘Dat is niet waar!’

‘Welles! Kijk maar naar de mannen die ik heb gehad.’ Ze begint op haar vingers af te tellen. ‘Daniel heeft al dat geld van me geleend en is naar Mexico vertrokken. Gary heeft me gedumpt zodra ik een baan voor hem had gevonden. David ging vreemd. Zie je al een patroon ontstaan?’

‘Ik... eh...’ zeg ik hulpeloos. ‘Het zou kunnen...’

‘Ik geloof dat ik het maar moet opgeven.’ Haar gezicht betrekt.

‘Ik vind nooit een goeie vent.’

‘Nee,’ zeg ik snel. ‘Niet opgeven! Katie, ik weet gewoon dat je leven een wending gaat nemen. Je vindt een fantastische, lieve, heerlijke man...’

‘Waar dan?’ zegt ze moedeloos.

‘Ik... weet niet.’ Ik kruis mijn vingers achter mijn rug. ‘Maar ik weet zeker dat het gebeurt. Ik heb een heel sterk voorgevoel.’

‘Echt?’ Ze staart me aan. ‘Zeker weten?’

‘Absoluut!’ Ik denk snel na. ‘Hé, ik weet het al. Waarom probeer je niet... om vandaag ergens anders te lunchen? Op een heel andere plek. Misschien kom je dan iemand tegen.’

‘Denk je?’ Ze kijkt me vragend aan. ‘Goed dan. Ik probeer het.’

Ze slaakt een diepe zucht en we komen weer in beweging. ‘Het 59

enige goede van het weekend,’ vervolgt ze als we bij de hoek zijn,

‘is dat ik mijn nieuwe topje heb afgemaakt. Hoe vind je het?’

Ze trekt trots haar jas uit en maakt een pirouette. Ik staar haar een paar seconden aan, niet goed wetend wat ik moet zeggen. Niet dat ik niet van haakwerk hou...

Oké. Ik hou niet van haakwerk.

En zeker niet van roze, opengewerkte topjes met een diep decolleté. Je kunt haar beha er zelfs doorheen zien schemeren.

‘Het is... verbazend,’ pers ik er uiteindelijk uit. ‘Echt super!’

‘Ja, hè?’ Ze glimlacht blij. ‘En het was zo snel klaar! Nu ga ik aan de bijpassende rok beginnen.’

‘Wat goed,’ zeg ik zwakjes. ‘Je bent ook zo handig.’

‘O, het stelt niets voor! Ik vind het gewoon leuk om te doen.’

Ze glimlacht bescheiden en trekt haar jas weer aan. ‘Maar goed, hoe is het met jou?’ vraagt ze als we de straat oversteken. ‘Heb je een leuk weekend gehad? Vast. Ik wil wedden dat Connor weer heerlijk romantisch heeft gedaan. Ik wil wedden dat hij je mee uit eten heeft genomen of zoiets.’

‘Toevallig heeft hij me gevraagd of ik met hem wilde samenwonen,’ zeg ik verlegen.

‘Echt waar?’ Katie kijkt me smachtend aan. ‘God, Emma, jullie zijn het ideale stel. Door jou kan ik erin geloven dat het echt kan. Het lijkt jou allemaal zo gemakkelijk af te gaan.’

Tegen wil en dank doet het me plezier. Connor en ik. Het ideale stel. Een voorbeeld voor andere mensen.

‘Zo gemakkelijk is het nu ook weer niet,’ zeg ik met een bescheiden lachje. ‘Ik bedoel, wij hebben ook weleens ruzie, net als iedereen.’

‘O ja?’ Katie kijkt ervan op. ‘Ik heb jullie nog nooit ruzie zien maken.’

‘Maar dat doen we natuurlijk wel!’

Ik pijnig mijn hersenen om me te herinneren wanneer Connor en ik voor het laatst ruzie hebben gehad. Ik bedoel, het spreekt vanzelf dat we ruzie maken. Vaak. Dat doen alle stellen. Dat is niet meer dan normaal.

Kom op, dit kan niet. We moeten toch...

60

Ja. Die keer aan de rivier toen ik dacht dat die grote witte vogels ganzen waren en Connor dacht dat het zwanen waren. Precies. We zijn normaal. Ik wist het wel. We zijn nu vlak bij het kantoor van Panther, en als we de lichte stenen treden beklimmen, elk met een granieten springende panter, begin ik een tikje nerveus te worden. Paul zal een gedetailleerd verslag willen horen van de bespreking met Glen Oil. Wat moet ik zeggen?

Ik zal uiteraard volkomen eerlijk en oprecht zijn. Zonder hem de hele waarheid te vertellen...

‘Hé, kijk.’ Katies stem onderbreekt me en ik volg haar blik. Ik zie door de glazen voorgevel van het gebouw dat er commotie in de hal is. Dit is niet normaal. Wat is er aan de hand?

God, er zal toch geen brand zijn of zo?

Katie en ik duwen ons door de zware glazen draaideur en kijken elkaar verbijsterd aan. Het hele kantoor is in rep en roer. Er lopen mensen bedrijvig rond; de een poetst de messing trapleuning, de ander de plastic planten en Cyril, de beheerder, drijft mensen de liften in.

‘Allemaal naar je kamer, graag! We willen geen gelummel in de receptie. Jullie hadden allemaal al aan je bureau moeten zitten.’

Hij klinkt alsof hij het niet meer trekt. ‘Er is hier niets te zien! Ga alsjeblieft naar je bureau.’

‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik aan Dave van de beveiliging, die zoals gewoonlijk met een kop thee tegen de muur hangt. Hij neemt een slok, laat hem door zijn mond walsen en grijnst naar ons.

‘Jack Harper komt op bezoek.’

‘Wát?’ We kijken hem allebei met grote ogen aan.

‘Vandaag?’

‘Dat méén je niet!’

In de wereld van Panther nv is dit zoiets als zeggen dat de paus op bezoek komt. Of de kerstman. Jack Harper is een van de oprichters van Panther nv. Hij heeft de Panther Cola uitgevonden. Dat weet ik omdat ik ongeveer een miljoen keer biootjes van hem 61

heb uitgetikt. ‘In 1987 kochten de jonge, dynamische zakenpartners Jack Harper en Pete Laidler het kwijnende frisdrankenbedrijf Zoot op, doopten Zootacola om tot Panther Cola, bedachten het motto “neem geen pauze” en schreven zo marketinggeschiedenis.’

Geen wonder dat Cyril het niet meer trekt.

‘Over een minuut of vijf.’ Dave kijkt op zijn horloge. ‘Ongeveer.’

‘Maar... waarom?’ vraagt Katie. ‘Ik bedoel, het komt zo onverwacht.’

Daves ogen twinkelen. Kennelijk vertelt hij het nieuws al de hele ochtend aan iedereen en vermaakt hij zich kostelijk.

‘Hij schijnt de Britse vestiging te willen bekijken.’

‘Ik dacht dat hij zich niet meer actief met de onderneming bezighield,’ zegt Jane van de boekhouding, die in haar jas naar ons toe is gelopen en gretig meeluistert. ‘Ik dacht dat hij helemaal kapot was van verdriet om de dood van Pete Laidler en dat hij sindsdien een kluizenaarsbestaan leidde. Op zijn ranch of wat het ook is.’

‘Dat is drie jaar geleden,’ merkt Katie op. ‘Misschien voelt hij zich nu beter.’

‘Misschien wil hij ons verkopen, zul je bedoelen,’ zegt Jane onheilspellend.

‘Waarom zou hij?’

‘Je weet maar nooit.’

‘Volgens mij,’ zegt Dave, en we buigen ons allemaal naar hem over om te luisteren, ‘wil hij zien of de planten wel genoeg glimmen.’ Hij knikt naar Cyril en we giechelen allemaal.

‘Pas op,’ snauwt Cyril. ‘Knak de stengels niet.’ Hij kijkt op.

‘Wat doen jullie hier nog?’

‘We gaan al!’ zegt Katie, en we lopen naar de trap, die ik altijd neem omdat ik dan niet naar de sportschool hoef. Bovendien zit marketing gelukkig op de eerste verdieping. Net als we op de overloop zijn, krijst Jane: ‘Kijk! O, mijn god! Dat is hem!’

Een limousine rijdt spinnend door de straat en stopt recht voor de glazen deuren.

62

Wat is dat toch met sommige auto’s? Ze zien er zo glimmend en gepolijst uit, alsof ze van iets heel anders zijn gemaakt dan gewone auto’s. Alsof het afgesproken werk is, gaan de liftdeuren aan het eind van de hal open. Graham Hillingdon, de president-directeur, schrijdt naar buiten, gevolgd door de zakelijk directeur en nog een stuk of zes anderen, allemaal onberispelijk in donkere pakken.

‘Zo kan hij wel weer!’ sist Cyril de arme schoonmakers in de hal toe. ‘Weg! Ophouden!’

Wij drieën staan als kinderen te gapen. Het portier van de limousine gaat open en even later stapt er een blonde man in een donkerblauwe jas uit. Hij draagt een zonnebril en heeft een heel duur uitziende aktetas bij zich.

Wauw. Hij ziet eruit om door een ringetje te halen. Graham Hillingdon en de anderen hebben zich inmiddels op het bordes opgesteld. Ze schudden hem een voor een de hand en loodsen hem dan naar binnen, waar Cyril staat te wachten.

‘Welkom bij de Britse vestiging van Panther nv,’ zegt Cyril kruiperig. ‘Ik hoop dat u een plezierige reis hebt gehad.’

‘Het ging wel, dank u,’ zegt de man met een Amerikaans accent.

‘Zoals u ziet is dit in alle opzichten een gewone werkdag...’

‘Hé, moet je zien,’ zegt Katie zacht. ‘Kenny staat klem achter de deur.’

Kenny Davey, een van de ontwerpers, dreutelt onzeker buiten op het bordes in zijn spijkerbroek en sportschoenen, weifelend of hij naar binnen zal gaan of niet. Hij steekt een hand naar de draaideur uit, doet een stapje terug, loopt weer naar de deur en gluurt aarzelend naar binnen.

‘Kenny, kom binnen,’ zegt Cyril, en hij draait met een vrij woeste glimlach aan de deur. ‘Een van onze ontwerpers, Kenny Davey. Je had er al tien minuten moeten zijn, Kenny, maar wat geeft het!’ Hij duwt de verbijsterde Kenny naar de liften, kijkt op en wuift ons geërgerd weg.

‘Kom,’ zegt Katie, ‘we kunnen maar beter gaan.’ En dan haasten we ons de trap op, met moeite ons gegiechel bedwingend. 63

De sfeer op de afdeling marketing is een beetje zoals vroeger in mijn slaapkamer op de avond van een feestje. Mensen borstelen hun haar, spuiten parfum op, schuiven met paperassen en roddelen opgewonden. Als ik langs de kamer van Neil Gregg loop, die verantwoordelijk is voor het mediabeleid, zie ik dat hij met zorg zijn onderscheidingen voor doeltreffende marketing op zijn bureau uitstalt, terwijl zijn assistente Fiona de ingelijste foto’s oppoetst waarop hij beroemdheden de hand schudt. Ik wil net mijn jas aan de kapstok hangen als ik door Paul, het hoofd van onze afdeling, opzij word getrokken.

‘Wat is er verdomme bij Glen Oil gebeurd? Ik kreeg vanochtend een bijzonder vreemde e-mail van Doug Hamilton. Heb je frisdrank over hem heen gegooid?’

Ik kijk hem ontzet aan. Heeft Doug Hamilton het aan Paul doorgegeven? Maar hij had beloofd zijn mond te houden!

‘Zo ging het niet,’ zeg ik haastig. ‘Ik probeerde alleen de vele goede eigenschappen van Panther Prime te laten zien en toen... toen heb ik een beetje gemorst.’ Paul trekt zijn wenkbrauwen op, niet op een vriendelijke manier.

‘Al goed. Het was te veel gevraagd voor zo iemand als jij.’

‘Niet waar,’ zeg ik snel. ‘Ik bedoel, het was allemaal prima gegaan als... Wat ik bedoel, is dat ik het de volgende keer beter zal doen, als je me nog een kans geeft. Ik beloof het.’

‘We zullen zien.’ Hij kijkt op zijn horloge. ‘Ga maar gauw aan de slag. Het is een teringzooi op je bureau.’

‘Oké. Eh, hoe laat heb ik mijn functioneringsgesprek?’

‘Emma, voor het geval je het nog niet wist, Jack Harper brengt ons vandaag een bezoek,’ zegt Paul met zijn meest sarcastische stem. ‘Maar als jij je functioneringsgesprek belangrijker vindt dan degene die het bedrijf heeft ópgericht, kunnen we natuurlijk...’

‘Ik bedoelde niet... Ik vroeg alleen...’

‘Ga je bureau opruimen,’ zegt Paul verveeld. ‘En als je Panther Prime over Harper morst, ben je ontslagen.’

Ik haast me naar mijn bureau. Cyril komt binnen. Hij ziet er getergd uit.

‘Aandacht!’ zegt hij, en hij klapt in zijn handen. ‘Even opletten, 64

allemaal! Dit is een informeel bezoek, meer niet. Meneer Harper komt binnen, maakt misschien een praatje met een paar van jullie en kijkt wat jullie doen. Ik wil dus dat jullie allemaal gewoon doen, maar uiteraard wel op je tenen.... Wat zijn dit voor papieren?’ valt hij opeens uit als hij de keurige stapel drukproeven in de hoek naast Fergus Grady’s bureau zit liggen.

‘Dat zijn de... eh... ontwerptekeningen voor de nieuwe Panther Gum-campagne,’ zegt Fergus, die heel creatief en verlegen is. ‘Ik heb niet echt ruimte op mijn bureau.’

‘Ja, maar ze kunnen daar niet blijven liggen!’ Cyril raapt de proeven van de vloer en steekt ze hem toe. ‘Opruimen. Goed, als hij een van jullie een vraag stelt, geef dan vriendelijk en spontaan antwoord. Ik wil dat jullie allemaal aan het werk zijn als hij binnenkomt. Met gewone taken die jullie in de loop van een gewone dag ook zouden doen.’ Hij kijkt verstrooid om zich heen.

‘Een paar mensen zouden aan de telefoon kunnen zitten, een paar anderen zouden aan de computer kunnen werken... een paar van jullie zouden creatief aan het brainstormen kunnen zijn... Denk erom, deze afdeling is de spil van het bedrijf. Panther nv is vermaard om haar briljante marketing!’

Hij zwijgt en we kijken hem allemaal stom aan.

‘Aan de slag!’ Hij klapt weer in zijn handen. ‘Sta daar niet zo. Jij daar!’ Hij wijst naar mij. ‘Opschieten. Aan je werk!’

O, god. Mijn bureau ligt helemaal bezaaid met troep. Ik trek een la open en zwiep er een hele stapel papieren in, en dan begin ik lichtelijk panisch de pennen in mijn bakje te ordenen. Aan het bureau naast het mijne zit Artemis Harrison haar lippenstift bij te werken.

‘Het wordt vast een heel inspirerende ontmoeting,’ zegt ze, zichzelf in haar handspiegeltje bewonderend. ‘Weet je, veel mensen denken dat hij de marketingpraktijk eigenhandig een nieuw gezicht heeft gegeven.’ Haar ogen blijven op mij rusten. ‘Emma, heb je een nieuw topje? Waar heb je dat gekocht?’

‘Eh, French Connection,’ zeg ik na een korte stilte.

‘Ik ben zaterdag nog bij French Connection geweest.’ Haar ogen vernauwen zich. ‘Ik heb dat model niet gezien.’

65

‘Nou, dan was het zeker uitverkocht.’ Ik wend me af en doe alsof ik mijn bovenste la opruim.

‘Wat zullen we tegen hem zeggen?’ vraagt Caroline. ‘Meneer Harper of Jack?’

‘Vijf minuten met hem alleen,’ zegt Nick, een van de hoge marketingjongens, koortsachtig in zijn telefoon. ‘Meer heb ik niet nodig. Vijf minuten om hem dat idee voor die website toe te spelen. Ik bedoel, jezus, als hij ervoor zou vallen...’

God, die opgewonden sfeer werkt aanstekelijk. Ik merk dat ik een dot adrenaline krijg en ik reik naar mijn kam en kijk of ik nog genoeg lipgloss op heb. Ik bedoel, je weet het maar nooit. Misschien ziet hij op de een of andere manier wat ik in me heb. Misschien kiest hij mij uit alle anderen!

Paul komt de afdeling op gemarcheerd. ‘Oké, mensen,’ zegt hij.

‘Hij is op deze verdieping. Hij gaat eerst naar de administratie...’

‘Ga door met je dagelijkse taken!’ roept Cyril uit. ‘Nu!’

Shit. Wat zijn mijn dagelijkse taken?

Ik pak de telefoon en toets mijn voicemailcode in. Ik zou mijn berichten kunnen afluisteren.

Ik kijk om me heen – en zie dat iedereen hetzelfde heeft gedaan. We kunnen niet allemáál aan de telefoon zitten. Wat een stom gedoe! Oké, dan zet ik gewoon mijn computer aan en wacht tot hij opgestart is.

Terwijl ik het scherm van kleur zie veranderen, begint Artemis luid te praten.

‘Volgens mij is vitaliteit de hele essentie van het concept,’ zegt ze. Haar ogen flitsen telkens naar de deur. ‘Kun je me volgen?’

‘Eh, ja,’ antwoordt Nick. ‘Ik bedoel, ik denk dat we in de hedendaagse marketingomgeving moeten zoeken naar een... eh... fusie tussen strategie en een toekomstvisie...’

God, wat is mijn computer vandaag sloom. Straks komt Jack Harper en dan zit ik er nog steeds als een debiel naar te staren. Ik weet al wat ik ga doen. Ik speel degene die een kop koffie gaat halen. Ik bedoel, wat kan er nou natuurlijker zijn dan dat?

‘Ik ga maar eens koffie halen,’ zeg ik schutterig, en ik sta op. 66

Artemis kijkt vluchtig op. ‘Voor mij ook, graag,’ zegt ze, en dan vervolgt ze: ‘Maar goed, tijdens mijn managementcursus...’

De koffieautomaat staat in zijn eigen nis bij de ingang van de afdeling. Ik wacht tot het verderfelijke brouwsel mijn beker heeft gevuld, kijk om me heen en zie Graham Hillingdon uit de afdeling administratie komen, gevolgd door een paar anderen. Shit!

Hij komt eraan!

Oké, kalm blijven. Gewoon wachten tot de tweede beker vol is, heel natuurlijk...

En daar is hij! Met zijn blonde haar, zijn duur uitziende pak en zijn zonnebril. Alleen stapt hij enigszins tot mijn verbazing opzij en maakt zich van de anderen los.

Er kijkt in feite niemand naar hem. Ieders aandacht is op een andere vent gericht. De vent in spijkerbroek met een zwarte coltrui die nu naar buiten komt. Ik kijk gefascineerd en hij draait zich om. En als ik zijn gezicht zie, voel ik een gigantische klap, alsof ik een bowlingbal keihard tegen mijn borst krijg.

O, mijn god.

Het is hem.

Diezelfde donkere ogen. Met diezelfde lijntjes eromheen geëtst. De stoppels zijn weg, maar hij is het onmiskenbaar. De man uit het vliegtuig.

Wat doet hij hier?

En waarom let iedereen alleen maar op hem? Hij is nu aan het woord, en ze hangen aan zijn lippen.

Hij draait zich weer om en ik duik in een reflex weg en probeer kalm te blijven. Wat doet hij hier? Hij zal toch niet... Dat kan niet...

Dat is toch niet mogelijk...

Ik loop met knikkende knieën terug naar mijn bureau. Het kost me moeite de koffie niet uit mijn handen te laten vallen.

‘Hé,’ zeg ik met een iets te hoge stem tegen Artemis. ‘Eh... weet jij ook hoe Jack Harper eruitziet?’

‘Nee,’ zegt ze, en ze pakt haar koffie aan. ‘Dank je wel.’

‘Zwart haar,’ zegt iemand.

67

‘Zwart?’ Ik slik. ‘Niet blond?’

‘Hij komt deze kant op!’ sist iemand. ‘Daar komt hij!’

Ik zak met mijn wankele benen in mijn stoel en neem een slok koffie zonder er iets van te proeven.

‘... ons hoofd marketing en promotie, Paul Fletcher,’ hoor ik Graham in de verte zeggen.

‘Leuk je te zien, Paul,’ klinkt diezelfde droge, Amerikaanse stem.

Het is hem. Ik weet het zeker.

Oké, kalm blijven. Misschien is hij me al vergeten. Het was maar één korte vlucht. Hij vliegt waarschijnlijk heel vaak.

‘Mensen.’ Paul leidt hem naar het midden van de afdeling. ‘Het doet me veel plezier jullie aan onze oprichter voor te stellen, de man die een hele generatie marketingmensen heeft beïnvloed en bezield... Jack Harper!’

Er breekt een applaus los en Jack Harper glimlacht hoofdschuddend. ‘Alsjeblieft,’ zegt hij. ‘Geen heisa. Doe maar gewoon wat je altijd doet.’

Hij begint rond te lopen en blijft zo nu en dan even staan om met iemand te praten. Paul begeleidt hem en stelt hem aan iedereen voor, en de blonde man volgt hen zwijgend als een schaduw.

‘Daar is hij!’ sist Artemis, en iedereen aan onze kant van de zaal verstijft.

Mijn hart begint te bonzen en ik maak me klein in mijn stoel en probeer me achter mijn computer te verstoppen. Misschien herkent hij me niet. Misschien is hij me vergeten. Misschien weet hij niet meer...

Shit. Hij kijkt naar me. Ik zie de verbazing in zijn ogen opflitsen, en hij trekt zijn wenkbrauwen op. Hij heeft me herkend.

Kom alsjeblieft niet naar me toe, bid ik in stilte. Alsjeblieft niet.

‘En wie hebben we daar?’ vraagt hij aan Paul.

‘Dit is Emma Corrigan, een van onze junior-marketingassistenten.’

Hij loopt op me af. Artemis is opgehouden met praten. Iedereen staart me aan. Ik gloei van schaamte. 68

‘Hallo,’ zegt hij vriendelijk.

‘Hallo,’ piep ik. ‘Meneer Harper.’

Oké, hij heeft me herkend, maar dat betekent niet per definitie dat hij nog iets weet van wat ik heb gezegd. Een paar opmerkingen in het wilde weg, eruit gegooid door iemand in de stoel naast je. Wie onthoudt dat nou? Misschien heeft hij niet eens geluisterd.

‘En wat doe jij?’

‘Ik, eh, ik assisteer de afdeling marketing en ik help bij het opzetten van promotieactiviteiten,’ mompel ik.

‘Emma is vorige week nog voor zaken in Glasgow geweest,’

vult Paul aan, en hij werpt me een totaal niet gemeende glimlach toe. ‘Wij geloven dat we onze nieuwkomers zo vroeg mogelijk verantwoordelijkheid moeten geven.’

‘Heel verstandig,’ zegt Jack Harper knikkend. Zijn blik glijdt over mijn bureau, landt op mijn piepschuim bekertje en opeens zie ik belangstelling oplichten. Hij kijkt op en vangt mijn blik.

‘Hoe is de koffie hier?’ vraagt hij vriendelijk. ‘Lekker?’

Ik hoor mijn eigen stomme stem plotseling in mijn hoofd ratelen alsof er een band wordt afgespeeld.

‘De koffie op mijn werk is het goorste dat je ooit hebt gedronken, puur vergif...’

‘Prima!’ zeg ik. ‘Echt... heerlijk!’

‘Blij dat te horen.’ Er vonkt een lach in zijn ogen en ik voel dat ik rood word.

Hij weet het nog. Shit. Hij weet het nog.

‘En dit is Artemis Harrison,’ zegt Paul. ‘Een van onze slimste jonge marketingmensen.’

‘Artemis,’ herhaalt Jack Harper peinzend. Hij doet een paar passen naar haar werkplek. ‘Wat een mooi groot bureau heb je daar, Artemis.’ Hij glimlacht naar haar. ‘Is dat nieuw?’

‘Een paar dagen geleden kwam er een nieuw bureau en dat heeft ze gewoon ingepikt...’

Hij weet het allemaal nog, hè? Alles.

O, god. Wat heb ik in vredesnaam allemaal gezegd?

Ik zit onbeweeglijk op mijn stoel met mijn sympathieke, goede werknemersgezicht terwijl Artemis een opschepperig antwoord 69

geeft, maar in gedachten spoel ik geagiteerd terug in een poging het me voor de geest te halen, me te herinneren wat ik heb gezegd. Ik bedoel, god, ik heb die man alles over mezelf verteld. Echt álles. Ik heb hem verteld wat voor ondergoed ik draag, welke smaak ijs ik lekker vind, hoe ik mijn maagdelijkheid ben kwijtgeraakt en...

De rillingen lopen me over de rug.

Ik herinner me iets dat ik hem niet had moeten vertellen. Iets dat ik nooit aan iemand had mogen vertellen.

‘Ik weet dat ik het niet had moeten doen, maar ik wilde die baan zo ontzettend graag hebben...’

Ik heb hem verteld dat ik in mijn cv heb gelogen over mijn cijfer voor wiskunde. Nou, dat was het dan. Ik kan wel gaan.

Hij ontslaat me. Ik krijg een strafblad wegens fraude en geen mens zal me ooit nog een baan geven, en uiteindelijk kom ik in een documentaire over de ergste banen van het land als opruimer van koeienmest, en dan zeg ik monter: ‘Het valt eigenlijk best wel mee.’

Oké. Geen paniek. Ik moet toch iets kunnen doen? Ik maak mijn excuses. Ha. Ik zeg dat het een inschattingsfout was die ik nu sterk betreur, dat het nooit mijn bedoeling is geweest het bedrijf te misleiden en... Nee, ik zeg: ‘Toevallig had ik écht een acht, ha ha, stom van me, vergeten!’ En dan vervals ik een diploma met zo’n kalligrafieset. Ik bedoel, het is een Amerikaan. Hij komt er nooit achter. Nee. Hij komt er een keer achter. O, god. O, god. Goed, misschien schiet ik door. Zie het eens in de juiste proporties. Jack Harper is een ontzettend belangrijke man. Kijk maar! Hij heeft limousines en lakeien en een gigabedrijf dat miljoenen per jaar verdient. Het kan hem niets schelen of een van zijn werknemers een dikke acht heeft gehaald of niet. Ik bedoel maar, zeg nou zelf!

Ik lach hardop van de zenuwen en Artemis kijkt me verwonderd aan.

‘Ik wil nog even zeggen dat ik heel blij ben jullie allemaal eens 70

te zien,’ zegt Jack Harper, en hij kijkt om zich heen in de stille ruimte. ‘En ik wil jullie voorstellen aan mijn rechterhand, Sven Peterson.’ Hij gebaart naar de vent met het blonde haar. ‘Ik blijf hier een paar dagen, dus ik hoop een paar van jullie beter te leren kennen. Zoals jullie weten was Pete Laidler, die Panther samen met mij heeft opgericht, een Brit. Dat is een van de vele redenen waarom dit land altijd immens belangrijk voor me is geweest.’

Er klinkt een meelevend gemurmel op de afdeling. Hij steekt zijn hand op, knikt en loopt weg, gevolgd door Sven en alle kaderleden. Het blijft stil tot hij weg is, en dan steekt er een opgewonden geroezemoes op. Ik voel dat ik van top tot teen slap word van opluchting. Goddank. Goddank. Nee, echt, ik ben ook zo’n debiel. Hoe heb ik ook maar een seconde kunnen denken dat Jack Harper zich nog zou herinneren wat ik heb gezegd, laat staan dat hij zich er iets van aan zou trekken! Hoe heb ik kunnen denken dat hij zijn drukke, belangrijke schema zou onderbreken om zoiets nietigs en onbenulligs na te trekken als die wel of niet echte acht op mijn cv! Ik reik naar mijn muis, klik een nieuw document aan en merk dat ik waarachtig glimlach.

‘Emma.’ Ik kijk op en zie Paul bij mijn bureau staan. ‘Jack Harper wil je graag even spreken,’ zegt hij kortaf.

‘Wát?’ De glimlach besterft op mijn lippen. ‘Mij?’

‘Over vijf minuten in de vergaderkamer.’

‘Zei hij ook waarom?’

‘Nee.’

Paul beent weg en ik kijk met nietsziende ogen naar mijn computerscherm, een beetje misselijk. Ik had het de eerste keer toch goed.

Ik ben mijn baan kwijt.

Ik raak mijn baan kwijt vanwege één stomme opmerking tijdens één stomme vlucht. Waarom moest ik ook een klasse hoger gezet worden? Waarom moest ik mijn stomme mond ook opendoen? Wat ben ik ook een stomme, stómme flapuit.

71

‘Waarom wil Jack Harper jou spreken?’ vraagt Artemis. Ze klinkt geërgerd.

‘Geen idee,’ zeg ik.

‘Wil hij meer mensen spreken?’

‘Weet ik niet!’ zeg ik afwezig.

Om te voorkomen dat ze door blijft vragen, begin ik onzin te typen. Intussen buitelen de gedachten door mijn hoofd. Ik mag deze baan niet kwijtraken. Ik mag niet nog een carrière ruïneren.

Hij mag me niet ontslaan. Dat mag hij gewoon niet doen. Het is niet eerlijk. Ik wist niet wie hij was. Ik bedoel, als hij me had vertéld dat hij mijn baas was, was ik toch nooit tegen hem over mijn cv begonnen? En over... alles.

Trouwens, ik heb toch niet net gedaan alsof ik hoogleraar was of zo? Ik heb geen strafblad of zoiets. Ik ben een goede werknemer. Ik doe ontzettend mijn best en zo vaak loop ik de kantjes er niet van af, én ik heb al die overuren gemaakt toen met die sportkledingpromotie, én ik heb de kerstloterij georganiseerd... Ik typ steeds harder en mijn gezicht wordt rood van agitatie.

‘Emma.’ Paul kijkt veelbetekenend op zijn horloge.

‘Ja,’ Ik haal diep adem en sta op.

Ik laat me niet door hem ontslaan. Ik laat het gewoon niet gebeuren. Ik loop met grote passen over de afdeling en door de gang naar de vergaderkamer, klop aan en duw de deur open.

Jack Harper zit op een stoel aan de vergadertafel iets in een notitieboekje te krabbelen. Ik kom binnen, hij kijkt op en zijn ernstige gezicht doet mijn maag verkrampen. Maar ik moet mezelf verdedigen. Ik móét deze baan houden.

‘Hallo,’ zegt hij. ‘Wil je de deur dichtdoen?’ Hij wacht tot ik het heb gedaan en kijkt dan naar me op. ‘Emma, we moeten iets bespreken.’

‘Daar ben ik me van bewust,’ zeg ik, mijn stem met moeite in bedwang houdend, ‘maar ik wil eerst mijn zegje doen, als het mag.’

72

Jack Harper kijkt me even verbluft aan en trekt dan zijn wenkbrauwen op.

‘Goed. Ga je gang.’

Ik loop de kamer in, haal diep adem en kijk hem recht aan.

‘Meneer Harper, ik weet waarom u me wilt spreken. Ik weet dat het verkeerd was. Het was een inschattingsfout die ik diep betreur. Het spijt me heel erg en het zal nooit meer gebeuren. Maar het pleit voor me...’ Ik hoor mijn stem geëmotioneerd rijzen. ‘Het pleit voor me dat ik geen idee had wie u was, in dat vliegtuig. En ik geloof niet dat ik gestraft moet worden voor een eerlijke, echte vergissing.’

Het blijft even stil.

‘Denk je dat ik je ga straffen?’ zegt Jack Harper ten slotte met gefronst voorhoofd.

Hoe kan hij zo harteloos zijn?

‘Ja! U moet wel beseffen dat ik nooit over mijn cv was begonnen als ik had geweten wie u was! Het was net... uitlokking! Weet u, als dit een rechtbank was, zou de rechter het bewijs ontoelaatbaar achten. Hij zou u niet eens...’

‘Je cv?’ De frons verdwijnt van Jack Harpers voorhoofd. ‘O! Die acht voor wiskunde.’ Hij kijkt me priemend aan. ‘Die gelogen acht, kan ik beter zeggen.’

Nu ik het zo hardop hoor uitspreken, word ik er stil van. Ik voel dat mijn gezicht steeds warmer wordt.

‘Weet je, veel mensen zouden dat fraude noemen,’ zegt Jack Harper, en hij leunt achterover in zijn stoel.

‘Weet ik. Ik weet dat ik fout zat. Ik had het niet... Maar het heeft geen invloed op mijn functioneren. Het zégt helemaal niets.’

‘Denk je?’ Hij schudt bedachtzaam zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Van een zes naar een acht... dat is een hele sprong. Als we je nu eens vragen berekeningen te maken?’

‘Ik kan rekenen,’ zeg ik radeloos. ‘Geef me maar een som op. Toe maar, vraag maar.’

‘Goed.’ Zijn mondhoeken trekken. ‘Acht keer negen.’

Ik staar hem aan, met bonzend hart en leeg hoofd. Acht keer 73

negen. Ik heb geen idee. Shit. Oke, een keer negen is negen. Twee keer negen is...

Nee, ik heb het al. Acht keer tien is tachtig, dus acht keer négen is...

‘Tweeënzeventig!’ roep ik uit, en ik krimp in elkaar als ik zijn kleine, halve glimlach zie. ‘Tweeënzeventig,’ herhaal ik kalmer.

‘Heel goed.’ Hij gebaart beleefd naar een stoel. ‘Zo. Heb je gezegd wat je te zeggen had, of is er meer?’

Ik wrijf verward over mijn gezicht. ‘Gaat u... gaat u me niet ontslaan?’

‘Nee,’ zegt Jack Harper geduldig, ‘ik ga je niet ontslaan. Kunnen we nu praten?’

Als ik ga zitten, voel ik een gruwelijk vermoeden opkomen.

‘Wilde u...’ Ik schraap mijn keel. ‘Wilde u me over mijn cv spreken?’

‘Nee,’ zegt hij vriendelijk. ‘Dat was niet wat ik met je wilde bespreken.’

Ik wil dood.

Ik wil nu dood, hier ter plekke.

‘Juist.’ Ik strijk mijn haar uit mijn gezicht in een poging me te vermannen, zakelijk over te komen. ‘Juist. Goed. Maar eh... wat wilde u dan... wat...’

‘Ik wil je een kleine gunst vragen.’

‘Aha!’ Mijn hoop leeft op. ‘U zegt het maar! Ik bedoel... wat?’

‘Om diverse redenen,’ zegt Jack Harper langzaam, ‘zou ik willen dat niemand te weten komt dat ik vorige week in Schotland ben geweest.’ Hij kijkt me aan. ‘Ik zou het dus zeer op prijs stellen als we onze korte ontmoeting onder ons zouden kunnen houden.’

‘Ja!’ zeg ik na een korte stilte. ‘Natuurlijk! Absoluut. Dat kan.’

‘Heb je het aan niemand verteld?’

‘Nee. Niemand. Zelfs niet aan mijn... Geen mens, bedoel ik. Ik heb het aan niemand verteld.’

‘Gelukkig. Hartelijk bedankt, ik waardeer het zeer.’ Hij glimlacht en staat uit zijn stoel op. ‘Leuk je weer te zien, Emma. Ik weet zeker dat we elkaar vaker zullen ontmoeten.’

74

‘Was dat het?’ zeg ik verbouwereerd.

‘Dat was het, tenzij je meer wilt bespreken.’

‘Nee!’ Ik kom zo gehaast overeind dat ik mijn enkel aan de tafelpoot stoot.

Ik bedoel, wat verwachtte ik nou eigenlijk? Dat hij me zou vragen een spannend nieuw internationaal project te leiden?

Jack Harper loopt naar de deur en houdt hem hoffelijk voor me open. Ik ben de kamer al half uit als ik blijf staan. ‘Wacht even.’

‘Wat is er?’

‘Wat zal ik tegen de anderen zeggen?’ vraag ik verlegen. ‘Iedereen zal me vragen wat u met me wilde bespreken.’

‘Waarom zeg je niet gewoon dat we het over logistiek hebben gehad?’ Hij trekt zijn wenkbrauwen op en doet de deur dicht. 75

6

De rest van de dag hangt er een feeststemming op kantoor, maar ik zit daar maar, niet in staat te geloven wat er zojuist is gebeurd. En in de ondergrondse op weg naar huis voel ik mijn hart nog bonzen, zo onwaarschijnlijk is het allemaal. En zo onrechtváárdig. Hij was een onbekende. Hij werd geacht een onbekende te zijn. Onbekenden verdwijnen per definitie in het luchtledige om nooit weerom te keren. Ze komen niet op je kantoor opdagen. Ze vragen je niet wat acht keer negen is. Ze blijken niet je megahoge baas te zijn.

Tja, het enige dat ik ervan kan zeggen, is dat ik mijn lesje heb geleerd. Mijn ouders zeiden altijd dat ik niet met vreemde mannen mocht praten, en ze hadden gelijk. Ik vertel nooit meer iets aan een onbekende. Nóóit.

Ik heb vanavond bij Connor thuis afgesproken, en als ik daar aankom, voel ik mijn lichaam een zucht van verlichting slaken. Weg van kantoor. Weg van al dat eindeloze gepraat over Jack Harper. En Connor is al aan het koken. Ik bedoel maar, kan het nog volmaakter? Er hangt een heerlijke knoflook-en kruidengeur in de keuken en er staat al een glas wijn voor me op tafel.

‘Hallo,’ zeg ik, en ik geef hem een zoen.

Hij kijkt van het fornuis op. ‘Dag schat!’

Shit. Helemaal vergeten schat tegen hem te zeggen. Oké, hoe ga ik dit onthouden?

Ik weet het al. Ik schrijf het op mijn hand.

‘Moet je daar eens kijken. Heb ik van internet gedownload.’

Connor wijst breed grijnzend naar een map op tafel. Ik sla hem 76

open en zie een korrelige zwart-witfoto van een kamer met een bank en een potplant.

‘Huizen!’ zeg ik beteuterd. ‘Goh, dat is snel! Ik heb mijn huur nog niet eens opgezegd.’

‘Tja, maar we moeten echt op zoek,’ zegt Connor. ‘Kijk, die heeft een balkon. En die daar een open haard die het echt doet!’

‘Goh!’

Ik ga in een stoel zitten, tuur naar de wazige foto en probeer me voor te stellen dat Connor en ik daar wonen. Dat we op die bank zitten. Alleen wij tweetjes, elke avond opnieuw. Ik vraag me af waar we het over zouden moeten hebben. Hé! We praten gewoon over... waar we altijd over praten. Misschien kunnen we monopoly spelen. Alleen als we ons vervelen of zo. Ik sla de bladzij om en voel de opwinding toeslaan. Een appartement met houten vloeren en luiken! Ik heb altijd al houten vloeren en luiken willen hebben. En moet je die gave keuken zien met die massief granieten werkbladen... O, dit wordt zo super. Ik kan niet wachten!

Ik neem blij een slok wijn en zak net behaaglijk onderuit als Connor zegt: ‘Zo! Spannend hè, Jack Harper op bezoek?’

O, god. Alsjeblieft. Niet nóg meer gepraat over die ellendige Jack Harper.

‘Heb je hem gesproken?’ vervolgt hij, met een bakje pinda’s naar me toe lopend. ‘Ik heb gehoord dat hij bij marketing is geweest.’

‘Eh, ja, ik heb hem gesproken.’

‘Hij was vanmiddag bij marktonderzoek, maar ik zat in vergadering.’ Connor kijkt me verwachtingsvol aan. ‘En, hoe is hij?’

‘Hij is... weet ik niet. Zwart haar... Amerikaans... Hoe ging je vergadering?’

Connor besteedt geen enkele aandacht aan mijn poging van onderwerp te veranderen.

‘Is het niet spannend?’ Hij straalt. ‘Jack Harper!’

‘Zal wel,’ schokschouder ik. ‘Maar goed...’

‘Emma! Vind je het niet spannend?’ Connor kijkt me verbluft 77

aan. ‘We hebben het over de oprichter van het bedrijf! De man die het concept van Panther Cola heeft bedacht. Die een onbekend merk pakte, het een nieuw imago gaf en het aan de hele wereld verkocht! Hij heeft een op sterven na dood bedrijf in een enorme, geslaagde onderneming veranderd. En nu krijgen we hem allemaal te zien. Vind je dat niet opwindend?’

‘Ja,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Heel... opwindend.’

‘Dit zou voor ons allemaal de kans van ons leven kunnen zijn. Iets leren van het genie zelf! Weet je dat hij nooit een boek heeft geschreven, zijn ideeën nooit aan iemand heeft toevertrouwd, behalve aan Pete Laidler...’ Hij pakt een blikje Panther Cola uit de koelkast en trekt het open. Connor moet wel de meest loyale werknemer van de wereld zijn. Ik kocht een keer Pepsi toen we aan het picknicken waren, en toen kreeg hij bijna een hartverzakking.

‘Weet je wat ik het allerliefst zou willen?’ zegt hij, en hij neemt een teug. ‘Een onderonsje met hem.’ Hij kijkt me met schitterende ogen aan. ‘Een onderonsje met Jack Harper! Zou dat geen ongelooflijke oppepper voor je carrière zijn?’

Een onderonsje met Jack Harper.

Ja, dat heeft mijn carrière een fantastische oppepper gegeven.

‘Misschien wel,’ zeg ik onwillig.

‘Natuurlijk! Gewoon de kans krijgen naar hem te luisteren. Te horen wat hij te zeggen heeft! Ik bedoel, die vent heeft drie jaar lang opgesloten gezeten. Hoeveel ideeën moet hij al die tijd wel niet hebben gegenereerd? Hij moet zoveel inzichten en theorieën hebben, niet alleen over marketing, maar ook over het bedrijfsleven... hoe mensen werken... over het leven zelf.’

Connors enthousiaste stem wrijft zich als zout in mijn wond. Zullen we dan maar eens kijken hoe spectaculair fout ik dit heb gespeeld? Ik zit in een vliegtuig naast de grote Jack Harper, creatief genie en bron van alle wijsheid op het gebied van zakendoen en marketing, om nog maar te zwijgen van de grote raadselen van het leven zelf.

En wat doe ik? Stel ik hem vragen die van mijn inzicht getuigen? Zet ik hem aan tot een intelligent gesprek? Steek ik ook maar iets van hem op?

78

Nee, ik zet het op een zeuren over het soort ondergoed dat ik het liefst draag.

Prima carrièrezet, Emma. Kan niet beter.

De volgende ochtend moet Connor regelrecht naar een vergadering, maar voordat hij weggaat, diept hij een oud tijdschriftartikel over Jack Harper op.

‘Moet je lezen,’ zegt hij met zijn mond vol toast. ‘Goeie achtergrondinformatie.’

Ik wíl geen achtergrondinformatie! Dat zou ik hem voor de voeten willen gooien, maar hij is de deur al uit. Ik kom in de verleiding het artikel te laten liggen en er niet eens naar te kijken, maar het is best ver van Connors huis naar kantoor en ik heb zelf geen tijdschriften bij me, dus neem ik het artikel mee en begin in de ondergrondse met tegenzin te lezen, en ik moet zeggen dat het eigenlijk wel boeiend is. Dat Harper en Pete Laidler vrienden waren, en besloten samen in zaken te gaan, en dat Jack de creatieveling was en Pete de extraverte playboy, en dat ze samen multimiljonair werden en zulke dikke maatjes waren dat ze net zo goed broers hadden kunnen zijn. En toen kwam Pete bij een auto-ongeluk om het leven. En Jack was er zo kapot van dat hij zich voor de hele wereld afsloot en zei dat hij ermee op wilde houden.

En nu ik dit allemaal lees, begin ik me natuurlijk nogal stom te voelen. Ik had Jack Harper moeten herkennen. Ik bedoel, Pete Laidler herken ik in elk geval heel goed. Om te beginnen lijkt

– leek – hij sprekend op Robert Redford. Bovendien stonden de kranten er bol van toen hij verongelukte. Ik kan het me nu weer levendig voor de geest halen, al had ik toen nog niets met Panther te maken. Hij verongelukte met zijn Mercedes, en iedereen zei dat het net zoiets was als met prinses Diana. Ik zit zo geboeid te lezen dat ik mijn halte bijna mis en zo’n stomme sprint naar de deuren moet maken waarbij iedereen naar je kijkt met zo’n gezicht van: volslagen debiel die je bent, wist je niet dat je er bijna was? En dan, als de deuren dichtgaan, besef ik dat ik het artikel in de wagon heb laten liggen. 79

O, nou ja. Ik heb de hoofdlijnen zo’n beetje gelezen. Het is een heldere, zonnige ochtend en ik loop naar de sapjesbar waar ik meestal even binnenwip voordat ik naar mijn werk ga. Ik heb de gewoonte ontwikkeld elke ochtend een mangosmoothie te halen omdat dat gezond is. En ook omdat er een heel leuke jongen uit Nieuw-Zeeland werkt die Aidan heet (eigenlijk was ik een piepklein beetje verliefd op hem voordat ik iets met Connor kreeg). Wanneer hij niet in de sapjesbar werkt, studeert hij sportwetenschappen, en hij vertelt me altijd van alles over onontbeerlijke mineralen en de hoeveelheid koolhydraten die je moet eten.

‘Hé daar,’ zegt hij als ik binnenkom, ‘hoe gaat het met het kickboksen?’

‘O!’ zeg ik, een beetje blozend. ‘Prima, dank je.’

‘Heb je die nieuwe manoeuvre uitgeprobeerd die ik je heb uitgelegd?’

‘Ja! Het heeft echt geholpen!’

‘Dacht ik wel,’ zegt hij tevreden, en hij gaat mijn mangosmoothie maken. Oké. Eerlijk gezegd zit ik niet echt op kickboksen. Ik heb het een keer geprobeerd in het sportcentrum bij ons in de wijk en om je de waarheid te zeggen: ik was geschokt! Ik had geen idee dat het zo gewelddádig zou zijn. Maar Aidan was er zo enthousiast over, en hij zei zo vaak dat het mijn hele leven zou veranderen, dat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen hem te vertellen dat ik het na een les voor gezien had gehouden. Het leek me zo zwak. Zo... onoprecht, zeg maar. En ik bedoel, het doet er ook niet echt toe. Hij komt er nooit achter. Ik zie hem niet bepaald buiten die sapjesbar.

‘Een mangosmoothie,’ zegt Aidan.

‘En een chocoladebrownie,’ zeg ik. ‘Voor... mijn collega.’ Aidan pakt een brownie en stopt hem in een zak.

‘Weet je, die collega van jou zou eens over al die geraffineerde suiker in haar bloedsomloop moeten denken,’ zegt hij met een bezorgde rimpel in zijn voorhoofd. ‘Dat zijn al... vier brownies deze week?’

80

‘Ik weet het,’ zeg ik ernstig. ‘Ik zal het tegen haar zeggen. Dank je wel, Aidan.’

‘Geen punt!’ zegt Aidan. ‘En denk erom: een-twee-zwenk!’

‘Een-twee-zwenk,’ herhaal ik opgewekt. ‘Doe ik!’

Als ik op de afdeling aankom, duikt Paul uit zijn kamer op, klikt met zijn vingers naar me en zegt: ‘Functioneringsgesprek.’

Mijn maag verkrampt en ik verslik me bijna in mijn laatste hap chocoladebrownie. O, god. Het is zover. Ik ben er nog niet klaar voor.

Jawel, dat ben ik wel. Kom op. Blaak van zelfvertrouwen. Ik ben een vrouw die ergens naartoe gaat.

Opeens herinner ik me Kerry en haar ‘ik ben een geslaagde vrouw’-loopje. Ik weet dat Kerry een afschuwelijke trut is, maar ze heeft wel haar eigen reisbureau en ze verdient bergen geld. Ze moet toch iets goed doen. Misschien moet ik het eens proberen. Ik steek omzichtig mijn boezem naar voren, hef mijn hoofd en begin met een strakke, waakzame uitdrukking op mijn gezicht door de zaal te schrijden.

‘Heb je menstruatiepijn of zo?’ zegt Paul bot als ik bij zijn deur aankom.

‘Nee!’ zeg ik ontzet.

‘Nou, je ziet er anders heel vreemd uit. En nu zitten.’ Hij sluit de deur, gaat aan zijn bureau zitten en pakt een formulier met de kop

‘Functioneringsgesprek’. ‘Sorry dat ik gisteren geen tijd voor je had, maar alles liep in het honderd door de komst van Jack Harper.’

‘Geeft niet.’

Ik wil glimlachen, maar mijn mond is opeens kurkdroog. Ongelooflijk, wat ben ik zenuwachtig. Dit is nog erger dan een schoolrapport.

‘Goed. Dus... Emma Corrigan.’ Hij kijkt naar het formulier en begint hokjes aan te kruisen. ‘Door de bank genomen doe je het goed. Je komt niet vaak te laat... je begrijpt de taken die je worden opgedragen... je bent redelijk efficiënt... je werkt goed samen met je collega’s... bla, bla... bla... Nog problemen?’ zegt hij, en hij kijkt naar me op.

81

‘Eh... nee.’

‘Heb je het gevoel dat je op grond van je ras wordt gediscrimineerd?’

‘Eh... nee.’

‘Mooi.’ Hij kruist nog een hokje aan. ‘Nou, dat was het wel, geloof ik. Goed gedaan. Wil je Nick naar me toe sturen?’

Wat? Is hij het vergeten?

‘Eh, hoe zit het met mijn promotie?’ Ik probeer niet al te happig te klinken.

‘Promotie?’ Hij kijkt me verbaasd aan. ‘Wat voor promotie?’

‘Tot marketingfunctionaris.’

‘Waar heb je het in godsnaam over?’

‘Het stond er. In de advertentie voor mijn baan stond...’ Ik haal de verfrommelde advertentie uit de kontzak van mijn spijkerbroek, waar hij al sinds gisteren zit. ‘“Na een jaar de mogelijkheid van een promotie.” Hier staat het.’ Ik schuif het vod over het bureau en Paul kijkt er fronsend naar.

‘Emma, dat was alleen voor uitzonderlijke kandidaten. Jij bent nog niet aan een bevordering toe. Je zult je eerst moeten bewijzen.’

‘Maar ik doe alles zo goed als ik kan! Als je me maar een kans zou willen geven...’

‘Die heb je met Glen Oil gekregen.’ Paul kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan en ik voel een steekje vernedering.

‘Emma, het komt erop neer dat je nog niet aan een hogere functie toe bent. Over een jaar zien we wel weer.’

Een jáár?

‘Goed? En nu aan je werk.’

Het duizelt me. Ik moet dit allemaal op kalme, waardige wijze in ontvangst nemen. Ik moet iets zeggen als ‘Paul, ik respecteer je beslissing’, hem een hand geven en zijn kamer uit lopen. Dat moet ik doen.

Het enige probleem is dat ik niet uit mijn stoel lijk te kunnen komen.

Een paar ogenblikken later kijkt Paul me vragend aan. ‘Dat was het, Emma.’

82

Ik kan me niet bewegen. Zodra ik deze kamer uitga, is het gebeurd.

‘Emma?’

‘Alsjeblieft, geef me promotie,’ zeg ik radeloos. ‘Alsjeblieft. Ik moet promotie maken om mijn ouders te imponeren. Het is het enige op de hele wereld dat ik wil, en ik beloof je dat ik keihard zal werken, ik kom in de weekends ook, en ik ga... ik ga chique mantelpakken dragen...’

‘Wát?’ Paul gaapt me aan alsof ik in een goudvis ben veranderd.

‘Je hoeft me geen salarisverhoging te geven! Ik blijf gewoon hetzelfde werk doen. Ik wil zelfs de kosten voor mijn nieuwe kaartjes wel betalen! Ik bedoel, het hoeft voor jou geen enkel verschil te maken. Je hoeft niet eens te mérken dat ik promotie heb gemaakt!’

Ik staak mijn smeekbede, zwaar hijgend.

‘Emma, ik denk dat je er nog wel achter zult komen dat dat niet helemaal het doel van promotie is,’ zegt Paul sarcastisch. ‘Ik ben bang dat het antwoord nee blijft. Des te overtuigder.’

‘Maar...’

‘Emma, laat ik je een raad geven. Als je vooruit wilt komen, moet je je eigen openingen creëren. Je moet je eigen kansen bevechten. En nu serieus. Wil je alsjeblieft verdwijnen en Nick naar me toe sturen?’

Als ik wegga, zie ik hem de blik hemelwaarts wenden en nog iets op mijn beoordelingsformulier noteren.

Leuk. Waarschijnlijk schrijft hij: ‘Ontspoorde krankzinnige –

medische hulp inroepen.’

Als ik terneergeslagen naar mijn bureau terugloop, kijkt Artemis me afkeurend aan. ‘O, Emma,’ zegt ze, ‘je nicht Kerry heeft net voor je gebeld.’

‘O?’ zeg ik verbaasd. Kerry belt me nooit op mijn werk. Ze belt me eigenlijk helemaal nooit. ‘Heeft ze een boodschap doorgegeven?’

‘Ja. Ze wilde vragen of je al iets over je promotie hebt gehoord?’

83

Oké. Nu is het officieel. Ik haat Kerry.

‘O ja,’ zeg ik, en ik probeer te klinken alsof het om een saaie, alledaagse vraag gaat. ‘Dank je.’

‘Emma, krijg je promotie? Dat wist ik niet!’ Haar stem is hoog en schel, en ik zie een paar mensen nieuwsgierig opkijken. ‘Goh, dus je wordt marketingfunctionaris?’

‘Nee,’ mompel ik rood van vernedering. ‘Nee, dat word ik niet.’

‘O.’ Artemis trekt een quasi-verbaasd gezicht. ‘Waarom vroeg ze dan...’

‘Artemis, hou je mond,’ zegt Caroline. Ik werp haar een dankbare blik toe en zak in mijn stoel. Nog een heel jaar. Nog een heel jaar een lullige assistent-marketing zijn, en iedereen maar denken dat ik nergens voor deug. Nog een jaar bij pap in het krijt staan, me door Kerry en Nev laten uitlachen en me een complete mislukkeling voelen. Ik zet mijn computer aan en typ moedeloos een paar woorden, maar ik heb opeens geen fut meer.

‘Ik ga maar eens koffie halen,’ zeg ik. ‘Wil er nog iemand?’

‘Je kunt geen koffie halen,’ zegt Artemis, en ze kijkt me vreemd aan. ‘Heb je het niet gezien?’

‘Wat?’

‘Ze hebben de koffieautomaat weggehaald,’ zegt Nick. ‘Toen jij bij Paul zat.’

‘Weggehaald?’ Ik kijk hem verwonderd aan. ‘Maar waarom dan?’

‘Geen idee,’ zegt hij, al op weg naar Pauls kamer. ‘Ze hebben hem gewoon met een steekkarretje opgehaald.’

‘We krijgen een nieuwe automaat!’ zegt Caroline, die net met een bundel drukproeven langsloopt. ‘Dat zeiden ze tenminste beneden. Een mooie, met echte koffie. Jack Harper schijnt hem besteld te hebben.’

Ze loopt door en ik staar haar na.

Heeft Jack Harper een nieuwe koffieautomaat besteld?

‘Emma!’ zegt Artemis ongeduldig. ‘Hoor je me wel? Ik wil dat je die folder gaat zoeken die we twee jaar geleden voor die actie 84

bij Tesco hebben gemaakt. Sorry, mammie,’ zegt ze in de telefoon.

‘Ik zei even iets tegen mijn assistente.’

Háár assistente. God, wat baal ik als ze dat zegt. Maar eerlijk gezegd voel ik me iets te verdwaasd om kwaad te worden.

Het heeft niets met mij te maken, houd ik mezelf streng voor terwijl ik op de bodem van de archiefkast wroet. Het is bespottelijk om te denken dat het iets met mij te maken heeft. Hij was vermoedelijk toch al van plan andere koffie te bestellen. Waarschijnlijk had hij... Ik sta op met een stapel mappen in mijn armen en laat ze bijna op de vloer vallen.

Daar is hij.

Recht voor me.

‘Hallo daar.’ Zijn glimlach trekt kraaienpootjes om zijn ogen.

‘Hoe gaat het?’

‘Eh... goed, dank u.’ Ik slik moeizaam. ‘Ik hoorde net iets over de koffieautomaat. Eh... dank u wel.’

‘Niets te danken.’

‘Mensen!’ Paul beent door de gang naar hem toe. ‘Meneer Harper komt vanochtend bij ons op de afdeling zitten.’

‘Alsjeblieft.’ Jack Harper glimlacht. ‘Zeg maar Jack.’

‘Okido. Jáck komt vanochtend bij ons zitten. Hij gaat kijken wat jullie doen, uitvissen hoe wij als team werken. Doe maar gewoon, niets bijzonders doen.’ Pauls ogen blijven op mij rusten en hij werpt me een beminnelijke glimlach toe. ‘Hallo, Emma. Hoe gaat het? Alles kits?’

‘Eh, ja Paul, dank je,’ prevel ik. ‘Fantastisch.’

‘Mooi zo! Tevreden personeel, dat hebben we graag. En nu ik toch jullie aandacht heb...’ – hij kucht een beetje verlegen – ‘... wil ik jullie er nog even op wijzen dat onze bedrijfsfamiliedag eraan komt, zaterdag over een week. Een kans voor ons allemaal om eens uit de plooi te komen, kennis te maken met elkaars gezin en eens lol te maken!’

We kijken hem allemaal nogal wezenloos aan. Tot op heden heeft Paul het altijd de bedrijfsfuckdag genoemd en hij zei dat hij 85

liever zijn ballen liet afdraaien dan er met een familielid naartoe te komen.

‘Enfin, aan het werk maar weer, allemaal! Jack, laat ik even een stoel voor je pakken.’

‘Doe maar alsof ik er niet ben,’ zegt Jack vriendelijk, en hij gaat in de hoek zitten. ‘Doe maar gewoon.’

Doe maar gewoon. Juist. Natuurlijk.

Dat houdt in dat ik ga zitten, mijn schoenen uittrek, mijn emails bekijk, wat handcrème opsmeer, een paar Smarties eet, mijn horoscoop op iVillage lees, Connors horoscoop lees, een aantal keer met krulletters ‘Emma Corrigan, zakelijk directeur’

op mijn notitieblok schrijf, er een rand bloemen omheen teken, een e-mail naar Connor stuur, een paar minuten op antwoord wacht, een slok mineraalwater neem en er dan eindelijk aan toe ben die Tesco-folder voor Artemis te gaan zoeken. Ik dacht het niet.

Terwijl ik weer aan mijn bureau ga zitten, denk ik razendsnel na. Creëer je eigen openingen. Bevecht je eigen kansen. Dat zei Paul.

En als dit geen kans is, wat dan wel?

Jack Harper in eigen persoon zit te kijken hoe ik werk. De grote Jack Harper. De baas van de hele onderneming. Er moet toch een manier zijn om indruk op hem te maken?

Oké, misschien heb ik niet de meest geniale start met hem gemaakt, maar dit is mijn kans om het goed te maken! Als ik hem maar op de een of andere manier kan laten zien dat ik echt heel slim en gemotiveerd ben...

Terwijl ik de map met promotiemateriaal zit door te bladeren, merk ik dat ik mijn hoofd net iets hoger houd dan anders, alsof ik een cursus poseren volg. En als ik om me heen kijk, zie ik dat alle anderen ook een cursus poseren schijnen te volgen. Voordat Jack Harper kwam, zat Artemis met haar moeder te bellen, maar nu heeft ze haar bril met hoornen montuur opgezet en zit ze driftig te typen. Zo nu en dan houdt ze even op om op een ‘wat ben ik toch een genie’-manier naar haar tekst te glimlachen. Nick zat 86

het sportkatern van de Telegraph te lezen, maar ik zie dat hij nu met een diepe frons documenten met grafieken erin zit te bestuderen.

‘Emma?’ vraagt Artemis poeslief. ‘Heb je die folder al gevonden waar ik je om had gevraagd? Niet dat er háást bij is...’

‘Ja hoor!’ zeg ik. Ik schuif mijn stoel achteruit, sta op en loop naar haar bureau. Ik probeer zo natuurlijk mogelijk over te komen, maar god, het lijkt wel of ik op tv ben of zoiets. Mijn benen doen niet wat ik wil, mijn glimlach zit op mijn gezicht geplakt en ik heb de gruwelijke angst dat ik opeens ‘slipje!’ of zoiets zou kunnen roepen.

‘Alsjeblieft, Artemis,’ zeg ik, en ik leg de folder met zorg op haar bureau.

‘Dank je wel!’ zegt Artemis. Ze kijkt me stralend aan en ik besef dat zij net zo goed acteert. Ze legt haar hand op de mijne en glimlacht twinkelend naar me. ‘Wat zouden we zonder jou moeten beginnen, Emma!’

‘Geen punt!’ zeg ik op dezelfde toon. ‘Je zegt het maar!’

Shit, denk ik op de terugweg naar mijn bureau. Ik had iets slimmers moeten zeggen. Ik had moeten zeggen: ‘Het is het teamwerk dat de onderneming draaiend houdt.’

Nou ja, geeft niet. Ik heb nog tijd genoeg om indruk op hem te maken.

Zo normaal mogelijk open ik een document en begin zo snel en efficiënt als ik kan te typen, met kaarsrechte rug. Ik heb het hier nog nooit zo stil meegemaakt. Iedereen zit op zijn toetsenbord te rammelen, er wordt niet gekletst. Het lijkt wel een schoolklas die een proefwerk maakt. Ik heb jeuk aan mijn voet, maar durf niet te krabben.

Hoe kunnen mensen in vredesnaam aan van die reality-tv-programma’s meedoen? Ik voel me compleet uitgeput, en dit is pas een minuut of vijf gaande.

‘Wat is het hier stil,’ zegt Jack Harper verwonderd. ‘Is het hier altijd zo stil?’

‘Eh...’ We kijken allemaal onzeker naar elkaar.

‘Let alsjeblieft niet op mij. Praat er maar net zo op los als an87

ders. Jullie houden toch zeker wel discussies?’ Hij glimlacht vriendelijk. ‘Toen ik nog op een kantoor werkte, praatten we over alle mogelijke dingen. Politiek, boeken... Ja, wat hebben jullie de laatste tijd zoal gelezen?’

‘Ik heb toevallig die nieuwe biografie van Mao Zedong gelezen,’ zegt Artemis prompt. ‘Fascinerend.’

‘Ik zit midden in een geschiedschrijving van het veertiendeeeuwse Europa,’ vertelt Nick.

‘Ik ben Proust aan het herlezen,’ zegt Caroline, en ze haalt bescheiden haar schouders op. ‘De originele Franse tekst.’

‘Aha.’ Jack Harper knikt. Zijn gezicht verraadt niets. ‘En... Emma, was het toch? Wat ben jij aan het lezen?’

‘Eh, eigenlijk...’ Ik slik om tijd te rekken.

Ik kan toch niet zeggen: Wat zeggen de tekeningen van beroemd- heden ons? Al is het toevallig heel goed. Snel. Noem een serieus boek.

‘Je was Great Expectations toch aan het lezen, Emma?’ zegt Artemis. ‘Voor je leesclubje?’

‘Ja!’ zeg ik opgelucht. ‘Ja, dat is waar ook...’

Ik zie Jack Harpers gezicht en zwijg abrupt.

Shit.

Ik hoor mezelf in het vliegtuig argeloos kwebbelen.

‘Dus las ik de achterflap en deed net alsof ik het helemaal had gelezen...’

Great Expectations,’ zegt Jack Harper nadenkend. ‘Wat vond je ervan, Emma?’

Ongelooflijk dat hij me dat vraagt.

Ik kan even geen woord uitbrengen.

‘Nou!’ Ik schraap eindelijk mijn keel. ‘Ik vond het... het was echt heel... ontzettend...’

‘Het is een schitterend boek,’ zegt Artemis ernstig. ‘Als je de symboliek eenmaal doorziet.’

Hou je kóp, stomme aanstelster. O, god. Wat moet ik zeggen?

‘Ik vond dat het echt... resoneerde,’ zeg ik ten slotte.

‘Wat resoneerde?’ vraagt Nick.

‘De... eh...’ Ik schraap mijn keel weer. ‘De resonanties.’

Er valt een verwonderde stilte.

88

‘De resonanties... resoneerden?’ zegt Artemis.

‘Ja,’ zeg ik uitdagend. ‘Echt waar. Trouwens, ik moet eens verder met mijn werk.’ Ik rol met mijn ogen, wend me af en begin verwoed te typen.

Oké, die boekbespreking ging niet zo goed, maar dat was gewoon stomme pech. Positief blijven denken. Ik heb nog tijd. Ik kan nog indruk op hem maken.

‘Ik begrijp gewoon niet wat hij heeft!’ zegt Artemis met een meisjesachtig stemmetje. ‘Ik geef hem elke dag water.’

Ze plukt aan haar parapluplant en kijkt aanminnig naar Jack Harper. ‘Jack, heb jij verstand van planten?’

‘Nee, ik ben bang van niet,’ zegt hij, en hij kijkt met een uitgestreken gezicht naar mij. ‘Emma, heb jij enig idee wat er met die plant zou kunnen zijn?’

‘... geef ik die stomme parapluplant van haar sinaasappelsap, gewoon om het haar betaald te zetten...’

‘Ik... ik heb geen idee,’ zeg ik uiteindelijk, en ik typ met een vuurrood hoofd door.

Oké. Geeft niet. Het maakt niet uit. Dan heb ik maar een plant met sinaasappelsap begoten. Wat dan nog?

Paul komt met gefronste wenkbrauwen de afdeling op. ‘Heeft iemand mijn wereldcup-beker gezien?’ vraagt hij. ‘Ik kan hem nergens vinden.’

‘... vorige week de beker van mijn baas laten vallen en de scherven in mijn handtas gestopt...’

Shit.

Oké. Geen punt. Dan heb ik ook maar een bekertje gebroken. Maakt niet uit. Gewoon blijven typen.

‘Hé, Jack,’ zegt Nick met een kameraadschappelijke jongensonder-elkaar-stem. ‘Als je soms denkt dat we geen lol hebben, moet je daar eens kijken!’ Hij knikt naar een fotokopie van een achterste in een string die al sinds Kerstmis op het mededelingenbord hangt. ‘We weten nog steeds niet wie het is...’

‘... iets te veel gedronken op de kerstborrel...’

Oké, en nu wil ik dood. Kan iemand me alsjeblieft vermoorden?

‘Ha, Emma!’ hoor ik Katie zeggen. Ik kijk op en zie dat ze zich 89

met een rode kop van opwinding de afdeling op haast. Als ze Jack Harper ziet, blijft ze stokstijf staan. ‘O!’

‘Maak je niet druk. Ik ben er niet.’ Hij wuift haar vriendelijk weg. ‘Toe maar, zeg maar wat je wilde zeggen.’

‘Ha, Katie,’ breng ik moeizaam uit. ‘Wat is er?’

Zodra ik haar naam zeg, kijkt Jack Harper weer op. Zijn gezicht staat gefascineerd.

Dat gefascineerde gezicht bevalt me niet.

Wat heb ik hem over Katie verteld? Wat? Ik spoel als een bezetene terug. Wat heb ik gezegd? Wat heb ik... Mijn maag maakt een plotselinge slingerbeweging. O, god.

‘We hebben een geheime code. Als ze bij me binnenkomt en zegt:

“Emma, kan ik even wat cijfers met je doornemen?” betekent dat eigen- lijk: zullen we even stiekem koffie gaan drinken bij Starbucks...’

Ik heb hem onze spijbelcode verteld.

Ik kijk Katie radeloos aan in een poging de boodschap op de een of andere manier op haar over te brengen.

Zeg het niet. Zeg níét dat je wat cijfers met me wilt doornemen. Maar het ontgaat haar volkomen.

‘Ik kwam even... eh...’ Ze schraapt zakelijk haar keel en kijkt verlegen naar Jack Harper. ‘Emma, zou ik even wat cijfers met je kunnen doornemen?’

Shit.

Mijn gezicht loopt knalrood aan. Mijn hele lijf kriebelt.

‘Weet je,’ zeg ik met een gekunsteld opgewekte stem, ‘ik weet niet of ik daar vandaag tijd voor heb.’

Katie kijkt me verbaasd aan.

‘Maar ik moet... Ik moet echt dríngend wat cijfers met je doornemen.’ Ze knikt opgewonden.

‘Katie, ik kom om in het werk!’ Ik forceer een glimlach en probeer tegelijkertijd ‘hou óp!’ naar haar te seinen.

‘Het duurt niet lang! Even snel.’

‘Nee, echt niet.’

Katie staat zo ongeveer op springen.

‘Maar Emma, het zijn heel... belángrijke cijfers. Ik moet ze echt... met je bespreken...’

90

‘Emma.’ Bij het horen van Jack Harpers stem kijk ik als door een wesp gestoken om. Hij buigt zich vertrouwelijk naar me over. ‘Misschien moet je die cijfers even doornemen.’

Ik kijk hem een paar ogenblikken met stomheid geslagen aan. Het bloed gonst in mijn oren.

‘Ja,’ weet ik er na een lange stilte uit te persen. ‘Goed. Doe ik.’

91

7

Ik loop buiten op straat met Katie, half verdoofd van afgrijzen en half op het randje van een hysterische lachbui. Alle anderen zitten op kantoor hun uiterste best te doen indruk op Jack Harper te maken, en ik knijp er recht onder zijn neus nonchalant tussenuit om cappuccino te gaan drinken.

‘Sorry dat ik je stoorde,’ zegt Katie monter als we de deuren van Starbucks openduwen. ‘Met Jack Harper op de afdeling en alles. Ik had geen idee dat hij daar zou zitten! Maar weet je, ik ben heel subtiel geweest,’ vervolgt ze geruststellend. ‘Hij kan nooit hebben gemerkt wat we gingen doen.’

‘Vast niet,’ zeg ik met verstikte stem. ‘Hij komt er in geen miljoen jaar achter.’

‘Emma, gaat het wel?’ Katie kijkt me vragend aan.

‘Best!’ zeg ik met een snerpende vrolijkheid. ‘Met mij gaat het prima! Zo... vanwaar dat noodoverleg?’

‘Ik móést het je vertellen. Twee cappuccino, graag.’ Katie kijkt me stralend van opwinding aan. ‘Dat geloof je gewoon niet!’

‘Wat?’

‘Ik heb een afspraakje. Ik heb iemand ontmoet!’

Ik zet grote ogen op. ‘Nee!’ zeg ik. ‘Echt? Dat is snel.’

‘Ja, gisteren, en het ging precies zoals je had gezegd! Ik ben in de middagpauze expres verder doorgelopen dan anders, en toen ontdekte ik een heel leuk eetcafé. En naast me in de rij stond een leuke man, en die begon een gesprek met me. Toen hebben we samen een tafel genomen en nog wat gekletst... en toen ik weg wilde gaan, vroeg hij of ik een keer wat met hem wilde gaan drinken.’ Ze neemt de cappuccino’s stralend aan. ‘En vanavond gaan we uit.’

92

‘Fantastisch!’ zeg ik opgetogen. ‘Vertel, hoe is hij?’

‘Geweldig. Hij heet Phillip! Hij heeft van die leuke twinkelende ogen, en hij is heel charmant en beleefd, en hij heeft een fantastisch gevoel voor humor...’

‘Dat klinkt super!’

‘Weet ik. Ik heb echt een heel goed gevoel over hem.’ Katies gezicht gloeit. We gaan zitten. ‘Echt waar. Hij lijkt gewoon anders. En ik weet dat het heel stom klinkt, Emma, maar...’ – ze aarzelt even – ‘... ik heb het gevoel dat jij me hem op de een of andere manier hebt bezorgd.’

‘Ik?’ Ik gaap haar aan.

‘Jij hebt me het zelfvertrouwen gegeven om hem aan te spreken.’

‘Maar ik heb alleen gezegd...’

‘Jij zei dat je wist dat ik iemand ging ontmoeten. Je had vertrouwen in me. En het is gelukt!’ Haar ogen beginnen te glanzen.

‘Sorry,’ fluistert ze, en ze bet haar ogen met een servet. ‘Ik ben een beetje overdonderd.’

‘O, Katie toch.’

‘Ik geloof echt dat mijn leven een wending gaat nemen. Ik denk dat alles beter gaat worden. En dat heb ik allemaal aan jou te danken, Emma!’

‘Katie, kom op,’ zeg ik klunzig. ‘Het was niets.’

‘Het was niet niets!’ snikt ze. ‘En ik wilde iets terugdoen.’ Ze rommelt in haar tas en trekt er een grote, gehaakte oranje lap uit.

‘Dus heb ik dit gisteravond voor je gemaakt.’ Ze kijkt me verwachtingsvol aan. ‘Het is een hoofddoek.’

Ik voel me even verlamd. Een gehaakte hoofddoek.

‘Katie,’ stamel ik uiteindelijk, de lap in mijn vingers omdraaiend, ‘dat... dat had je nou niet moeten doen!’

‘Ik wilde het zelf! Om je te bedanken.’ Ze kijkt me plechtig aan.

‘Zeker sinds je die gehaakte ceintuur die ik je voor Kerstmis heb gegeven bent kwijtgeraakt.’

‘O!’ zeg ik schuldbewust. ‘Eh, ja. Dat was heel... jammer.’ Ik slik. ‘Het was zo’n mooie ceintuur. Ik vond het echt heel erg dat ik hem kwijt was.’

93

‘O, wat maakt het ook uit!’ Haar ogen schieten weer vol. ‘Ik haak ook een nieuwe ceintuur voor je.’

‘Nee!’ zeg ik geschrokken. ‘Nee, Katie, doe dat nou niet.’

‘Maar ik wíl het!’ Ze buigt zich naar me over en knuffelt me.

‘Daar zijn we toch vriendinnen voor!’

Nog eens twintig minuten later hebben we onze tweede cappuccino op en gaan we terug naar kantoor. Als we er bijna zijn, kijk ik op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat we meer dan een halfuur weg zijn gebleven.

‘Is het niet ongelooflijk dat we nieuwe koffieautomaten krijgen?’ zegt Katie als we de treden op rennen.

‘O... ja. Super.’

Mijn maag speelt op bij de gedachte dat ik Jack Harper weer onder ogen moet komen. Ik ben niet meer zo zenuwachtig geweest sinds mijn klarinetexamen, toen ik in tranen uitbarstte zodra de examinator mijn naam vroeg.

‘Nou, ik zie je wel weer,’ zegt Katie als we op de eerste verdieping zijn. ‘En nogmaals bedankt, Emma.’

‘Geen dank,’ zeg ik. ‘Tot ziens.’

In de gang op weg naar de afdeling marketing merk ik dat mijn benen minder snel bewegen dan anders. Naarmate de deur dichterbij komt, worden ze zelfs steeds trager... en trager... en trager... Een secretaresse van de boekhouding haalt me met ferme, hooggehakte pas in en kijkt me raar aan.

O, god. Ik kan daar niet naar binnen gaan.

Ja, dat kan ik wel. Het stelt niets voor. Ik ga gewoon stilletjes zitten en ik werk door. Misschien ziet hij me niet eens. Kom op. Hoe langer ik het uitstel, hoe erger het wordt. Ik haal diep adem, doe mijn ogen dicht, stap over de drempel en doe mijn ogen weer open.

Er is een oploopje bij Artemis’ bureau en Jack Harper is nergens te bekennen.

‘Ik bedoel, misschien gaat hij het hele bedrijf reorganiseren,’

zegt iemand.

‘Ik heb opgevangen dat hij aan een geheim project werkt.’

94

‘Hij kan de marketing niet compleet centraliseren,’ probeert Artemis de anderen te overstemmen.

‘Waar is Jack Harper?’ vraag ik zo terloops mogelijk.