Claire

Een

Hoelang is het al geleden dat ze in haar eentje in een hotel verbleef? Eenmaal getrouwd ben je geneigd aan elkaar te klitten als de twee kersen aan één steeltje die je vroeger als kind om je oren hing. Ook nogal lang geleden.

Het verrast haar hoe prettig het is om even niet aan iemand anders vast te zitten. Armslag. Beenruimte. Toen ze thuis de deur achter zich dichtsloeg, had ze deze opluchting niet voorzien. Het was helemaal niet de bedoeling geweest dat ze alleen op pad zou gaan. Blijkbaar doet het iets met je wanneer je in je eentje een nacht op een ferry doorbrengt en vervolgens een paar honderd kilometer over onbekende wegen rijdt: onderweg is ze een andere versie van zichzelf geworden. De oude Claire. De eigenlijke Claire.

Daarom hebben ‘zakenreizen’ dus zo’n dubieuze reputatie. Wie ver van huis uit een vliegtuig stapt, en dat hoeft niet eens Shanghai Airport te zijn, is niet meer de persoon die op Schiphol door een liefhebbend gezin werd uitgezwaaid.

Achter de piccolo loopt ze de kamer in. De vloerbedekking is zo dik dat hij veert. Er ligt een gouden zweem over, die zich herhaalt in de stof van de gedrapeerde gordijnen. De piccolo vlijt haar koffer liefdevol neer op een speciaal daarvoor bestemd meubel met gekrulde poten. Dat maak je niet vaak mee, dat iemand een koffer neerlegt alsof het zijn vrouw is.

Als hij weg is, vraagt ze zich af of ze hem een fooi had moeten geven. Ze kijkt naar het bed, waarin ze zonder Axel zal slapen. Met die massa weelderige kussens ziet het eruit alsof slapen hier maar bijzaak is. Een vreemd bed lijkt iets te beloven: je zult er dingen in beleven die thuis buiten je bereik liggen of waaraan je gewoon nooit denkt. Zelfs voor mensen die sinds mensenheugenis samen reizen, kan zo’n bed een enorme opkikker betekenen.

Na hoeveel jaren eigenlijk gaan paren voor het gemak anders over seks denken? Wanneer beginnen we onszelf en elkaar wijs te maken dat de doorzwete nachten van weleer niets voorstelden in vergelijking met de knusse, verknochte, geroutineerde handelingen van nu? In hoeveel bedden, meestal thuis, wacht de een op een signaal van de ander, loyaal en berustend: als jij iets wilt, doe ik wel mee?

Al na twee jaar, volgens onderzoek. Axel is dol op populair-wetenschappelijk onderzoek, hij leest haar op zondagochtend bij het ontbijt graag voor uit krantenbijlages over de nieuwste inzichten op het gebied van breinsprongen of vogelmigratie. Maar van Axel en haar kun je niet zeggen dat ze al zo snel uitgeblust waren. Twaalf jaar getrouwd, en niettemin hebben ze drie dagen geleden nog hartstochtelijk gevreeën. Voordat de bom barstte, zogezegd.

Ze moet haar koffer uitpakken en een plan maken voor de rest van de middag, haar enige vrije middag, in plaats van hier om zich heen te staren als iemand die in een betoverd woud is beland. Het is maar een hotelkamer, Claire. Een hotelkamer met zeezicht, dat wel. Ze opent de balkondeuren en stapt naar buiten. Even bekruipt haar een onwezenlijk gevoel, alsof alles om haar heen van kleur verschiet. Alsof een grote schaar opeens een knip in de werkelijkheid zet waar al het rood, geel en blauw uit de wereld door weglekt, als ijs uit een hoorntje.

Ze loopt naar de rand van het balkon en leunt tegen de balustrade. Ze is bekaf van de lange autorit, dat moet het zijn. En het licht hier, zo pal aan zee, is natuurlijk anders dan ze gewend is, ijler, witter. Wat een mooie dag is het. Je zou je in Italië wanen in plaats van aan de Engelse kust. De zon vonkt in de frames van de ligstoelen op het strand beneden haar. Het is windstil, de zee ligt er loom bij.

Schoenen uit. Heeft ze eraan gedacht slippers mee te nemen? Door die hele toestand met Axel heeft ze er haar hoofd niet goed bij kunnen houden.

Op blote voeten loopt ze naar binnen en ritst haar koffer open. Boven op haar kleren ligt het plastic mapje met de toespraak die ze morgen zal houden. Mensen bedanken is nooit haar sterkste kant geweest. Het maakt haar bij voorbaat humeurig haar erkentelijkheid voor iets te moeten betuigen. En dankbaarheid betonen voor de waardering die haar werk nu opeens ten deel is gevallen, ligt haar al helemaal niet. Wat zij maakt is goed zoals het is, of beter gezegd, het is zoals het is. Andermans oordeel voegt er niets aan toe en doet er niets aan af.

Maar morgen zal niemand iets van haar tegenzin merken. Ze heeft een stem die onder alle omstandigheden zacht, warm en vriendelijk klinkt. Een ronduit lieve stem. Een suja-suja-kindjestem. Ze heeft haar hele leven hard aan die stem gewerkt. Inmiddels kan ze er de meest grove beledigingen mee uitspreken zonder dat de geadresseerden het lijken te merken. Die horen alleen maar het suja-zoete timbre en hangen als gedrogeerd aan haar lippen. Ze denkt: ik word omringd door ezels en idioten.

Op de schrijftafel naast het bed, bij een boeket dat ongetwijfeld van Gregory afkomstig is, ziet ze de catalogus van haar expositie liggen. Ze zal er vanavond fatsoenshalve nog even in bladeren. Tot vervelens toe heeft ze de drukproeven gecorrigeerd.

Ze legt een stapeltje ondergoed in een la en stalt in de badkamer haar toiletartikelen uit op de brede rand van de wastafel. Sinds ze veertig is, smeert ze zoveel producten op haar gezicht dat het bijna lachwekkend wordt. Terwijl ze een tube zonnebrandolie opendraait, bestudeert ze de jacuzzi en de stoomcabine. De Royal Quilting Academy heeft in elk geval niet beknibbeld op het verblijf van hun eregast. Tevreden wast ze haar handen en keert terug naar haar koffer.

Ze schudt de kreukels uit het nachtblauwe zijden pak dat ze morgen bij het diner zal dragen. Het jasje heeft een geschulpte kraag en een zo uitgekiende snit dat zelfs een paard er nog een diva in zou lijken. Net heeft ze het over een ielig hotelhangertje gedrapeerd als de telefoon gaat. Ze ploft neer op het bed en grist de hoorn van de haak. Meteen wil alles in haar alleen nog maar snauwerig ‘Hello’ roepen, want ze merkt dat het bed te kort voor haar is. Wat heeft ze aan al die luxe hier als ze geen oog dicht zal kunnen doen tenzij ze zich diagonaal uitstrekt? Maar ze weet zich te beheersen en spint haar naam, zachtjes vibrerend, met een vraagteken erachter. ‘Claire Paagman?’

Dat ontwapent de mensen, zo’n vraagteken.

‘Claire Pacman!’

Ze trekt haar knieën op, maar blijft zich voelen als een sint-bernardshond in de mand van een teckel. ‘Hi, Gregory.’

‘Darling!’ zegt hij op een toon die geen tegenspraak duldt. ‘Love you heaps for coming over. Oh, sod it. It’s not just me. All of us adore you, of course.’

En in een flits heeft ze weer het gevoel dat er fundamenteel iets niet klópt. Dat ze vanuit haar ooghoek iets zíét, iets dat vervormd is, nee, niet vervormd, maar toch schrikbarend anders is dan het hoort te zijn. Of komt dat doordat er in haar hoofd opeens tientallen kleine poppetjes, struikelend over hun poppenbeentjes, een steiger op en af rennen terwijl ze met inspanning van al hun poppenkrachtjes een reusachtig spandoek omhoog hijsen waarop staat: SERIOUS OPPOSITION IS A MEASURE OF SUCCES?

Het zweet breekt haar uit. Waarin is ze terechtgekomen? Zal ze vanaf nu geen enkele weerstand meer ondervinden en louter met lof worden overladen? Heeft ze zich dan toch laten vermurwen, heeft ze onbewust willen behagen en is ze daardoor mainstream en salonfähig geworden?

Of ze een goede reis heeft gehad, informeert Gregory, voluit Sir Gregory Faithwhistle, van familiewege Earl of Duke van dit of dat en geridderd bovendien, maar bovenal de bestuursvoorzitter van de Royal Quilting Academy, oftewel de RQA, zoals hij de organisatie liefkozend noemt. En of ze hem het genoegen wil doen straks samen een hapje te gaan eten, dan kunnen ze meteen doornemen welke strategie ze zullen volgen met betrekking tot members of the press die een interview met haar hebben aangevraagd.

Ze kijkt naar haar vereelte vingertoppen. Dit gaat niet over mij, denkt ze, mijn verhaal gaat over iets anders.

Haar man is uiteraard ook welkom, hoort ze Gregory zeggen. Ze antwoordt dat ze alleen zal komen. Om half acht in de lobby? Goed, om half acht in de lobby, waar glimmende palmen in koperen potten staan die zo groot zijn dat je er een kind in zou kunnen gaarkoken, en waar het geklater van een fontein klinkt. Enigszins in de war legt ze de hoorn terug op het toestel. In plaats van zich bloot te stellen aan dit hele circus had ze het prijzengeld ook gewoon op haar bankrekening kunnen laten storten.

Vooruit, Claire. Het is feest. Zoiets maken we niet iedere dag mee. En het is pas half vier. Zal ze een strandwandeling gaan maken? Wat rondkijken in de ongetwijfeld pittoreske straten van het stadje? Iets drinken op een terrasje? De toerist uithangen, kortom. Heeft ze eigenlijk de pest aan.

Ze doorzoekt de half uitgepakte koffer. Geen slippers, geen sandalen. Dat geeft de rest van de middag in elk geval een doel. Snel verwisselt ze haar reiskleding voor een T-shirt en een wikkelrok. Beneden aan de balie zal een van de talrijke receptionistes, die eruitzien alsof ze driemaal daags met een strijkijzer worden bewerkt, haar wel de weg naar een schoenenwinkel kunnen wijzen. Vakvrouwen. Dat was daarnet al te merken aan het feit dat ze geen wenkbrauw optrokken toen zij de lobby binnenwandelde.

Buiten bespringt de badgastenpret haar. Rood verbrande vakantiegangers slepen krijsende kinderen voort over de boulevard. Straatverkopers leuren met parasols, badlakens, strandballen. Meeuwen maken onder kakelend gelach duikvluchten naar de uitpuilende prullenbakken. Er hangt een doordringende geur van frituur en zonnebrandolie.

Ze heeft nog geen twintig meter gelopen of ze voelt haar haar van de warmte al pluizen. Volgens haar kapper kan dat niet. Het pluizen niet en het voelen daarvan nog minder. Betweter. Het is al veertig jaar haar hoofd.

Bij de witte victoriaanse villa die dienstdoet als bingohal moet ze linksaf en dan steil omhoog, heeft het meisje achter de balie haar geïnstrueerd. You just follow the road, it will lead you directly into the High Street, Mrs Pacman.

Met het gevoel dat haar ziel en misschien zelfs ook haar verstand haar nog achterna moet reizen, stapt ze door. Haar lichaam is ontegenzeglijk hier aanwezig, maar het belangrijkste deel van haarzelf zit gewoon op haar atelier stoffen te sorteren, of is misschien net, traag en zonder veel animo, begonnen aan de overtocht van Hoek van Holland naar Hull. En dan volgt nog die hele rit aan de verkeerde kant van de weg: het kan best tot morgen duren voordat Mrs Pacman weer compleet en intact is.

Met de handen op de rug, als een schaatser, zwoegt ze over het beklinkerde wegdek omhoog. ‘Romantisch gelegen op een hoge klif’ heet dat in reisgidsentaal. Als Nederlander sta je er niet bij stil dat dit betekent dat iedere afstand tussen je hotel ‘paradijselijk pal aan zee’ en om het even welke andere bestemming in deze ‘koningin van de Engelse badplaatsen’ vrijwel verticaal zal moeten worden afgelegd.

Het rumoer van strand en boulevard vervaagt. Nu ze niet meer in de zon loopt, beseft ze dat ze een vest had moeten meenemen. Ondanks de inspanning krijgt ze het killer naarmate ze hoger klimt. De weg versmalt en wordt nog steiler. Het is alsof ze zich voortbeweegt over de ruggengraat van een reusachtig slapend prehistorisch reptiel dat haar elk moment, door het laten rollen van een enkele spier, van zich af zou kunnen werpen.

Zonder overgang denkt ze aan Axel. Ze heeft hem nog niet durven bellen om te zeggen dat ze veilig is aangekomen. Ze acht de kans te groot dat hij de hoorn op de haak zal smijten. Straks niet vergeten meteen tegen Sir Gregory te zeggen dat haar man op het laatste moment is... nou, ja, laat ze het maar verhinderd noemen. Anders zitten ze morgen bij het galadiner met een lege plek.

Zegeningen tellen, Claire. Met Axel erbij was dat hotelbed helemaal te krap geweest.

Maar ze voelt dat haar lippen beginnen te trillen.

Axel die altijd zegt: ‘Heerlijk dat er zoveel Claire is. Hoe meer Claire, hoe beter.’ Die dat altijd zei.

Ze is buiten adem wanneer ze eindelijk High Street in slaat, een middeleeuws smalle, duistere sleuf. De winkels zijn voorzien van namen zoals Ye Olde Tea Shoppe en Magick Musick Fayre, in al even rustieke belettering. Bijna loopt ze tegen een manshoge houten minstreel aan die met geloken ogen op een luit tokkelt. Wie op zoek is naar een spinnewiel of een maliënkolder, kan hier zijn hart ophalen.

Haar oog valt op een etalage vol identieke capes. Zwart, met een rode voering en een opstaande kraag. Midden op de ruit hangt een zwart omkaderde tekst, als een doodsbericht. ‘I am Dracula; and I bid you welcome, Mr Harker, to my house. Come in; the night air is chill, and you must need to eat and rest.’

Ernaast bevindt zich de schoenenwinkel, ziet ze nu. Volgens de receptioniste de beste in de stad. Ze moet zich bij het naar binnen gaan bukken om niet haar hoofd te stoten tegen het middeleeuwse deurpostje. Achter in de zaak staan twee vrouwen bij de toonbank te kletsen. Verder is er niemand. Hoe zat het ook alweer met die Engelse maten? Bewonderenswaardig eigengereid en halsstarrig volk.

Terwijl ze keurend langs de rekken sandalen loopt, voelt ze de ogen van de verkoopsters op zich rusten. Zo groot en dan ook nog zo dik, je moet het maar durven. Dat er inderdaad lef voor nodig is om zoveel ruimte in te nemen, kan ze niet ontkennen. Met haar volume gaat ze nooit eens op in de achtergrond. Ze zien je, of je dat wilt of niet.

Strijdlustig pakt ze een paar sandalen en loopt ermee naar de toonbank, een schoen in iedere hand, alsof het pistolen zijn. Met een klap zet ze ze neer. Dan wijst ze zwijgend naar haar voeten.

De dames stuiven als mussen uiteen. De een katapulteert zichzelf het magazijn in, de ander gaat in de verste hoek dozen opstapelen.

Ze denkt: come in; the night air is chill. Misschien moet ze zo’n cape voor Josefien kopen. Een gezellig cadeau voor haar stiefdochter.

‘No, ma’am, I’m sorry, I’m afraid...’ De verkoopster heft verontschuldigend haar handen. Sla mij niet.

Zal Gregory vanavond ook zo op haar reageren, als hij haar in de lobby tussen de palmen ontwaart? Ze hebben tot dusver alleen nog maar per e-mail en telefoon contact gehad. Als ze zegt dat Axel... verhinderd is, zal hij vast denken dat Axel niet eens bestaat. Met haar postuur overtreedt ze op een of andere wijze alle wetten omtrent vrouwelijkheid. Iemand als zij kan geen man hebben. Dat ze het gezicht van een engel heeft, maakt niet uit. ‘Claire is net een poesieplaatje,’ zei Josefien ooit vol adoratie.

Ze draait zich om, ineens zonderling terneergeslagen. Ze zal op de boulevard wel een paar plastic badslippers kopen, in een herenmaat. Nu eerst maar zo’n cape aanschaffen. Zie je wel, Axel, ik heb me uit mijn drukke schema los weten te maken om speciaal voor je dochter een cadeautje te kopen. Ben ik niet een toonbeeld van toewijding?

Ze gaat de winkel in, die op knullige wijze het interieur van een kerker uit de vijftiende eeuw beoogt na te bootsen. De houten vloer kermt en kraakt onder haar voeten. Uit geluidsboxen klinkt het naargeestige gepiep van een zware deur, het gerammel van kettingen en, als ze zich niet vergist, het monotone bonken van een hart, begeleid door een raspende ademhaling. Hoofdschuddend koerst ze af op het rek met capes. Weer dat gedoe met die Engelse maten. Onze Josefien draagt tegenwoordig maatje 34.

Uit het niets duikt een boomlange, graatmagere man op. Hij heeft een wit geschminkt gezicht en glimmend achterovergekamd haar. Terwijl hij zijn gele hoektanden bloot grijnst, kijkt hij haar vol verwachting aan.

‘Count Vlad, I presume?’ zegt ze ontoeschietelijk terwijl ze lukraak een capeje van het hangertje trekt. Het nylon knispert tussen haar vingers. Wat een zeldzame bagger, een vuilniszak is er heilig bij. En het rood van de voering had wel wat bloederiger gekund.

Opnieuw wordt een van haar lievelingstheorieën bevestigd. De mensen zijn bang voor de ware aard van de kleur rood. Zelfs de makers van deze Dracula-capes deinzen ervoor terug. Voor haar geestesoog rolt een schuimende vloedgolf van vermiljoen, karmozijn, cadmiumrood, ossenbloed, scharlaken, purper en rode oker voorbij; druipend, intens, gevaarlijk. Maar waar word je de hele dag mee doodgegooid? Met het rood van de verpakkingen van pure hagelslag en karnemelk en het label van Spa met bubbels. Vreemde Nederlandse gewoonte trouwens, om smaken aan te duiden in de kleuren rood en blauw.

‘You’ll need an extra-large,’ slist de vampier aan haar zij.

Ze werpt hem een koele blik toe. Hij staat met zijn kin tegen zijn borst gedrukt, de schouders gekromd, in de slechte houding van mensen die proberen minder lang te lijken dan ze zijn. Onder de schmink vertoont zijn huid pokdalige groeven. Zijn oren zijn twee keer te groot voor zijn smalle hoofd. Ze ontdooit. ‘It’s a present,’ zegt ze. Overbodig voegt ze eraan toe. ‘For my stepdaughter.’

Hij spert zijn opmerkelijk lichte ogen wijdopen. ‘So that makes you a stepmother. Evil, aren’t you?’

‘O yes,’ zegt ze, want tegen een wildvreemde kan ze gerust de waarheid spreken, hoe vaak krijgt een mens die kans, ‘I’m quite nasty.’

‘Lovely voice, by the way. You ought to be in a radio-play.’

‘I’m a quilter.’

‘How cute. My auntie from Brighton used to quilt.’

‘Was she a vampire as well?’ hoort ze zichzelf belangstellend vragen.

‘No, love. It doesn’t run in the family.’ Hij lacht, schor en aanstekelijk, en steekt haar zijn hand toe. De nagels zijn roodgelakt, ziet ze nu pas. Niet Venz-rood, maar diep vermiljoen. ‘I’m Alfred, by the way.’

‘Claire.’

‘Claire, the quilter. On your hollies, are you?’

‘No, I have a show, I mean an exhibition, in town. It opens tomorrow afternoon in the cathedral.’

‘How brilliant. I might peep in and have a look.’

‘You’re more than welcome. It’ll be nice to see a friendly face in the crowd.’

Hij trekt spottend zijn wenkbrauwen op. ‘Pray, Madam, am I not supposed to inspire fear?

Nog even en ze nodigt hem, in Axels plaats, uit voor het galadiner. It’s my party. Die Alfred is gewoon geknipt als haar tafelheer, al was het maar omdat er dan tenminste íémand aanwezig is met wie ze op ooghoogte kan converseren. En zo blijft Gregory ook niet zitten met dat overbodige couvert en die lege stoel.

Ammehoela, Claire. We zijn er gewoon op uit om de kunstpauzen, de ezels en de hele Royal Quilting Academy te choqueren. Zien we al voor ons hoe de bearnaisesaus van Alfreds slagtanden druipt? We kunnen niet zomaar toegeven aan iedere impuls, Claire. Dan zou het hek van de dam zijn.

Met een gevoel van spijt overhandigt ze hem de cape voor Josefien en haalt haar portemonnee uit haar tas.

Alfred slaat de ouderwetse kassa aan. Hij zegt dat ze hopelijk tijd zal overhouden om de omgeving te verkennen. Zelf gaat hij vrijwel iedere avond op pad voor een lange wandeling, weg van de drukke kust en de stranden die bezaaid zijn met peuken en chipsverpakkingen. Staintondale Moor, iets naar het zuiden, is zijn favoriete plek. Het landschap daar is zo prachtig, als je tenminste van wild and lonely houdt.

‘Wild and lonely,’ herhaalt ze, de woorden proevend. Om de een of andere reden boezemen ze haar een vage angst in, alsof haar eigen bestaan ermee wordt omschreven. Alsof haar leven, plotseling, niet meer behelst dan deze twee begrippen, misschien zelfs nooit iets anders is geweest en in elk geval nooit iets anders zal zijn.

‘It’s quite stark, you know,’ zegt hij terwijl hij haar het wisselgeld overhandigt. ‘Or barren. Maybe that’s the ultimate word for it. Barren.’

Tijdens de lange afdaling naar de boulevard moet ze regelmatig vaart minderen om niet als een bal door de steile straat naar beneden te stuiteren. Als je hier een kinderwagen uit je greep zou laten schieten, zouden de gevolgen dramatisch zijn. Meteen doemt er een idee in haar op voor een nieuwe quilt waarbij ze zich zal kunnen uitleven in vermiljoen. Iets met tuimelende lijnen.

In gedachten zoekt ze al naar passende materialen, grove wol, glanzende katoen, garens, weefsels. Stof op stof op stof: dat is haar universum, het dak boven haar hoofd. Ze kan al bijna voelen hoe de kleuren onder haar handen zullen exploderen. Het effect van de quilt zal zijn... alsof je op een snikhete dag per ongeluk tegen de zon in hebt gekeken en je je enigszins suizelend moet afwenden. Niet te veel, niet te weinig. Het doek moet in eerste instantie juist een omhelzende ervaring lijken te bieden. Zoiets als het binnentreden in een kloosterhof. Maar dan. O wee, daarna zie je pas, wanneer er geen weg terug meer is, waarin je werkelijk bent beland.

Het geheim zit ’m meestal in hoe de doorstiknaad wordt gezet, de bescheiden, amper zichtbare maar ordenende doorstiknaad. Hoe kan zoiets onooglijks van zulk doorslaggevend belang zijn? Ze weet het zelf niet eens. Het kan haar ook niet veel schelen. Ze is geneigd eerder op haar handen dan op haar hoofd te vertrouwen.

Het hoofd, heeft ze ooit eens gelezen, is van nature overmoedig. Het denkt dat het villa’s kan optrekken uit formules en schilderijen kan maken uit wiskundige stellingen. Het hoofd is één groot misverstand. Dat zal ze haar gehoor morgen ook voorhouden. Kunsthistorici en andere duiders zijn zo verzot op het speuren naar de ratio achter een kunstwerk omdat zij over niets anders beschikken dan het schamele instrument van het intellect. En verstand is nu eenmaal arrogant en meent, zolang het niet door enige verbeeldingskracht wordt tegengewerkt, dat het oppermachtig is. Het hoofd heeft handen nodig. Maar maak dat maar eens duidelijk aan ezels die niets anders hebben dan hun vlijtig snorrende brein. Armzalige mutanten.

Wat kan het ons schelen, Claire? Sinds wanneer willen we iemand ergens van overtuigen? Hebben we iets te bewijzen?

Haar beenspieren beginnen tegen de afdaling te protesteren. Met elke wankele stap naar beneden stijgt de temperatuur, alsof ze de hel tegemoet loopt. Ze voelt haar weerstand afbrokkelen, ongetwijfeld een combinatie van het onverwacht warme weer, de reis, de hysterische voorbereidingen voor de expositie, haar zenuwen voor de speech van morgen, het vooruitzicht de avond met de aristocratische Gregory te moeten doorbrengen, de verpletterende ruzie met Axel, de aankoop van het akelige capeje voor Josefien.

De vlammen slaan haar nu zo ongeveer uit. Het liefst zou ze omkeren en desnoods op haar knieën terugkruipen naar de kille sleuf waar Alfred zijn winkel heeft. Ter afleiding probeert ze een beeld van de jonge Alfred op te roepen, bij zijn quiltende tante in Brighton. Maar ze ziet, zonder het te willen, zichzelf als kind.

‘Jij bent een echte kijker,’ zegt Axel altijd als ze hem wijst op... Zei Axel altijd, als ze hem wees op de ribbels die de terugtrekkende zee achterlaat op het strand, op de kakofonie van bloeiende bollenvelden in het voorjaar, op het zwenken van een vlucht vogels, op het ene vrijwel onzichtbare hazenoor achter in een duinpan, op kaalgesleten, moegetreden, in zichzelf verstilde stegen en trappen in Florence. Bij haar thuis liggen er eikels, stenen, schelpen, dennenappels en stukken wrakhout in de vensterbank, met ernaast een lichtblauwe halve eierschaal van vermoedelijk een lijster, een foto van een bijenzwerm, dat is mijn leven, dat ben ik, ik ben Claire die verzamelt. Ik ben Claire die aandachtig dingen maakt. Een boeket, een maaltijd, een foto, een jurk, een quilt. Of een poppetje.

Maar wat ze opnieuw en onuitwisbaar scherp ziet, is zichzelf als jong meisje. Het lelijke eendje. Ha, zeg maar eend. Wat is het lang geleden dat ze daaronder leed. Het is een tragisch misverstand om te kniezen over hoe je eruitziet. Zelfs perfecte vrouwen haten hun uiterlijk vaak en kastijden het hardvochtig. Ze zoomt in op het beeld van de eend, begaan, vertederd en trots tegelijk. Dit was ik, Claire met de X-benen, het rossige haar, de zomersproeten zo groot als dubbeltjes, het afgeplakte oog. Daar gaat het nu om, beseft ze met een schok, iets doet haar onontkoombaar denken aan die geschiedenis met haar oog.

Ze was een kind dat tegen deuren aan liep. Dat voorwerpen omverstootte. Dat limonade naast het glas schonk. Onhandige Claire. Tot haar elfde was ze een stoethaspel genoemd, een onbeholpen kruk, een lompe hannes. Pas toen had de schoolarts ontdekt dat het gezichtsvermogen in haar linkeroog sterk verminderd was, waardoor ze niet goed diepte zag. Al die jaren daarvoor had ze bij de ogentest weten te smokkelen. Als ze voor de kaart met letters stond en haar ogen beurtelings met een soort pollepel moest afdekken, had ze links steeds langs de lepel gespiekt. Niet om de boel te flessen, maar omdat ze anders zowat niks zag. Het afplakken van het goede rechteroog had niet meer gebaat, haar zicht was onherstelbaar beschadigd.

Waarom moet ze hieraan denken? Onherstelbaar beschadigd. Voor altijd kapot.

Nee. Nee, niet wanhopen. Een paar dagen afstand zullen wonderen doen. Tegen de tijd dat we naar huis gaan, is Axel allang bijgedraaid.

‘Onherstelbaar beschadigd’. Wat is de betekenis van die woorden trouwens? Haar luie oog is beslist geen ramp gebleken. Integendeel. Het heeft haar een afwijkend gevoel voor perspectief gegeven dat haar werk die beroemde je-ne-sais-quoi heeft bezorgd, die onbenoembare kwaliteit die het zo eigen maakt.

Misschien moet ze morgen in haar praatje de diagnose van haar zogenaamd onherstelbaar beschadigde oog even aanstippen, bij wijze van bezwering: het is nog veel te vroeg om iets definitiefs over de staat van haar huwelijk te denken. Wie weet pikt de kosmos de vergelijking op. Er is niets mis met een beetje magisch denken op z’n tijd. Het is soms zelfs ronduit verbluffend wat de geest vermag. Neem alleen al alle geliefden op aarde die denken: wij zijn voor elkaar geschapen. Is het niet vooral de kracht van die gedachte die mensen bij elkaar houdt en eigenlijk weinig anders?

Twee

Ze is te vroeg in de lobby. Opgelaten zijgt ze achter de ruisende fontein neer op een goudbruine bank die zo laag en diep blijkt te zijn dat haar eigen knieën haar het uitzicht benemen. Het zweet staat op haar voorhoofd. Als Gregory niet opschiet, ligt ze straks als een plas uitgevloeid op de vloer.

Vlak naast haar zit een echtpaar met vier jonge kinderen aan papierdunne sandwiches te knabbelen. Vier paar rood verbrande beentjes op een rij, en zo te zien is de moeder weer zwanger. Het mysterie van het leven ten voeten uit. De kinderen, moeilijk te zien of het jongens of meisjes zijn, maar wie kan het ook wat schelen, eten welgemanierd en houden zich muisstil. Kindertjes die vragen worden overgeslagen.

Ze merkt dat ze haar kaken heen en weer beweegt. I am Mrs Pacman. Hap, slik, weg. Hap slik weg. Hapslikweg. Met dat zenuwenmuziekje eronder.

‘Eten reuzen kindertjes?’

‘Jazeker, lieve schattebout. Maar eerst slaan ze er een tijdje op, met een knuppel of een grote zwerfkei. Daar worden ze lekker mals van, weet je. En dan...’

Een ober in een livrei buigt zich naar haar over en vraagt of ze iets wenst te gebruiken. Ze vermant zich en bestelt een glas witte wijn, dat haar in een oogwenk wordt gebracht, met een zilveren bokaaltje pinda’s erbij. Ze schudt alle nootjes in één keer in haar hand, vermaalt ze geconcentreerd en giet er een slok wijn achteraan.

Zowaar, ze voelt zich op slag een stuk samenhangender. Waarschijnlijk begint de koelte van de airconditioning vat op haar te krijgen. Het is lang geleden dat ze terugdacht aan de bloeddorstige verhalen die ze Josefien vroeger voor het slapengaan influisterde. Het kind was er gek op geweest. Gezellig sabbelend op het oor van haar beer had ze niets liever willen horen dan nare sprookjes waarin boosaardige reuzen kinderen knevelden en opaten. Niets joeg haar de stuipen op het lijf. Dat zie je niet vaak bij een jong kind. Kinderen zijn doorgaans huilebalken. Het had, kortom, een stuk erger gekund. In feite was het tot voor kort allemaal beslist meegevallen.

Natuurlijk had Claire het in een flits gedacht toen ze Josefien twaalf jaar geleden voor het eerst ontmoette, vier was Josefien toen: zo onontkoombaar als braaksel door de bodem van een papieren zak heen zal lekken, zo levensgroot was de kans aanwezig dat ze nu oog in oog stond met niet minder dan haar noodlot. Haar Nemesis. Vermoedelijk realiseren álle stiefmoeders zich dat andermans kind een wandelende tijdbom is, een bron van ondergronds gekonkel en loyaliteitsproblemen, maar wie er eenmaal mee opgescheept zit, ontwikkelt snel de gave van de verdringing.

‘Een relatiegeschenkje,’ had ze altijd uitgestreken gezegd als iemand vragend van de frêle dreumes naar haar keek. ‘Ik heb haar van mijn man cadeau gekregen.’

‘U bent de meest relaxte stiefmoeder die ik ken,’ zei een leerkracht van Josefien een keer. ‘U weet er echt een succes van te maken.’

Les één voor de geslaagde stiefmoeder: kijk de andere kant op en beeld je vooral niet in dat je eigen ideeën over opvoeden (zoals ‘Ik ben hier de baas’) iets zouden kunnen bijdragen.

De wijn is uitstekend. Ze bestelt nog een glas. Ditmaal serveert de ober er een schaaltje kaasstengels bij.

Daar zit ze dan, de bekroonde kunstenares. Ontvangster van de hoogste eer die er in haar vakgebied bestaat. Badend in gepaste weelde. Drank en jacuzzi binnen handbereik.

En daar zullen we Gregory hebben. Een te ruim, mosterdkleurig pak. Een vlassige snor. De zenuwachtige trekken van een fret. Smalle schouders en een weinig indrukwekkende borstkas. Als het haar lukt om uit die verdomde bank omhoog te komen, zal ze meer dan anderhalve kop boven hem uitsteken.

‘Claire?’ roept hij uit.

‘Gregory!’ roept ze aanmoedigend terug.

‘Claire!’

Ze ademt diep in. ‘Gregory!’

‘Claire!’

Pardoes vindt ze hem aardig. Krijg het maar eens voor elkaar om iemand die je driemaal aanroept, als een drenkeling die eindelijk land ziet, niet aardig te vinden. Iemand die zich terstond zo uitput in verontschuldigingen voor het feit dat hij je heeft laten wachten. Iemand die, tout court, jou een prijs heeft toegekend.

Ze steekt hem haar beide handen toe. Enigszins puffend maar zonder verdere omhaal trekt hij haar overeind. Het zou best een leuke avond kunnen worden. Druk gebarend en keuvelend leidt hij haar naar het restaurant. De keuken van het hotel is de beste in de wijde omtrek. Met name de desserts zijn goddelijk. Houdt ze van toetjes?

De twee glazen wijn zijn flink aangekomen. Ze laat zich door een toegesnelde ober voorsorteren en op haar plaats parkeren. Zodra ze zit, vraagt ze om een karaf water.

Tegenover haar kletst Gregory onvermoeibaar voort. Zijn mensen zijn de hele week bezig geweest met het inrichten van haar expositie. Hij heeft ze nog nooit zo gedreven bezig gezien. Ze zijn heel wat gewend, maar zulk werk als het hare... Een ware sensatie. Verbijsterende zeggingskracht. Alsof je wordt besprongen door een hongerige hyena. Hij kan haar verzekeren dat ze verrukt zal zijn over hoe haar quilts erbij hangen. Het is hem een eer en een genoegen haar dit geschenk morgen te mogen aanbieden: een overzichtstentoonstelling van haar werk.

En haar is het uiteraard een eer en genoegen deze bekroning in ontvangst te mogen nemen. Ziezo, dat is allemaal maar vast gezegd.

Ze raadplegen de kaart. Ze bestellen.

Gregory heeft het programma voor morgen keurig in een schema laten zetten. Over de tafel schuift hij haar een vel geschept papier toe. Vanaf half elf een paar interviews, hier in het hotel. Om twee uur een lunch met het bestuur van de Academy, in een charmant restaurant in het oude centrum van het stadje. Om vijf uur de feestelijke opening in de kathedraal, waarbij hijzelf de inleiding zal verzorgen, plus natuurlijk het opspelden van de versierselen.

Die man is een geboren organisator, een gladstrijker van kreukels. Kan ze haar hele leven niet aan hem uit handen geven? Stapsgewijs, onder vermelding van datum, plaats en uur, zal hij haar uit het drijfzand weten te loodsen waarin ze zich sinds eergisteren bevindt.

Eens even kijken, murmelt hij, de informele borrel na de huldiging duurt tot half acht. Aansluitend vindt het diner voor de genodigden plaats, in de sacristie van de kathedraal. Met kaarslicht. Enigszins triomfantelijk kijkt hij haar aan.

‘Bravo,’ zegt ze.

Daar zijn de sint-jakobsschelpen. Gretig spietst ze er een aan haar vork.

De tafelschikking zal morgen als volgt zijn: zij zal in het midden zitten, geflankeerd door dignitarissen wier functies haar niets zeggen, maar het zullen wel stomvervelende kunsthistorici zijn. Haar echtgenoot is naast haar geplaceerd, en zelf zit Gregory...

Ze onderbreekt hem. Haar echtgenoot is helaas verhinderd.

Hij staart haar aan.

Bijna zegt ze: ‘Hij heeft een ongelukje gehad, niets om je zorgen over te maken, maar...’ Klep dicht, Claire. Van ingewikkelde leugens en verzinsels is geen enkele zaak ooit beter geworden. En erger nog, godmagweten wat voor onbeheersbare krachten we er nu weer mee ontketenen.

Gregory kucht even achter zijn hand. Naadloos schakelt hij over op een ander onderwerp. De interviews van morgen. Daar wil hij nog graag iets over kwijt, met haar permissie.

Ze is hem dankbaar. Rolvaste Brit. Nooit persoonlijk worden, nooit ingaan op dingen die oncomfortabel zouden kunnen zijn, hup, kop in het zand. Maar tegelijkertijd begint er in haar iets te gloeien. Zou het kunnen, jazeker zou dat kunnen, Axel kennende, dat Axel hem heeft gebeld om te zeggen: ‘Misschien is er een misverstand over mijn aanwezigheid, maar uiteraard ben ik er morgen bij. Niets tegen Claire zeggen, hoor. Het is een verrassing.’

Haar keel wordt dik en ze moet met haar ogen knipperen. Natuurlijk heeft Axel allang bakzeil gehaald. Zelfs de misstap die ze in zijn ogen heeft begaan, zal hem niet eeuwig kwaad houden. Hij kan niet anders dan haar vergeven, net zomin als hij iets anders kan dan van haar houden. Ze is zijn achilleshiel, al is ze soms nog zo nors en onhebbelijk.

Axel is op dit moment zijn koffer aan het pakken, op zijn geordende, methodische manier. Over zijn schouder zegt hij tegen Josefien: ‘Vergeet je de salamanders niet? Zul je eraan denken het terrarium af te dekken als het weerbericht gelijk krijgt?’

Josefien lacht haar ondoorgrondelijke puberlachje. Ze denkt natuurlijk: krijg de klere met je salamanders.

‘Oké,’ zegt Axel terwijl hij een paar zwarte sokken tot een knoedel draait, nu alleen zijn smoking nog, ‘wat gaat dat me kosten?’ Hij trekt zijn portefeuille uit zijn kontzak.

‘Pap!’ pruilt Josefien. ‘Ik doe het heus wel voor niks, hoor.’

‘Koop er dan maar een pizza voor,’ zegt Axel. ‘Je moet wel goed eten. Beloof je me dat, Joos?’

Hij zal morgenochtend vroeg moeten opstaan om zijn trein naar Schiphol te halen. Maar dat heeft hij graag voor haar over. Voor geen goud zou hij haar moment van glorie willen missen. Hij is de bodem onder haar bestaan en zij de vlaggenmast op het zijne.

En kijk, daar is het lamsvlees, even roze, sappig en onweerstaanbaar als babybilletjes.

I am Mrs Pacman, denkt ze opnieuw. Come in, the night air is chill and you must need to eat and rest. Ze valt meteen aan.

Tegenover haar humt Gregory wat voor zich uit over de interviews van morgen. Zijn mosterdgele pak is zo schreeuwend dominant dat het alle andere kleuren om haar heen lijkt te absorberen. Vreemd.

Hij begint te oreren dat er bij de Britse pers en trouwens ook bij het publiek een hardnekkig sentimenteel vooroordeel over quilters bestaat. Onschuldige oude omaatjes met een knotje, dat is het beeld. Lieve brave zoete ongevaarlijke besjes. Terwijl quilters zich allang een volstrekt eigen, eigenzinnig en eigentijds idioom hebben verworven, quite often violently blunt and beastly, háár werk is daar het beste voorbeeld van. Hij zwijgt een moment. Spuugt vervolgens de rest van zijn betoog uit. Valse romantiek. Valse sentimenten. Ze kleven aan het quilten als...

Behulpzaam zegt ze: ‘Little quilts of love.’

Hij knikt, en zij knikt begripvol terug. Er gaat geen week voorbij of ze vindt in haar e-mail een mekkerend verzoek om wat godbetert inmiddels over de hele wereld ‘little quilts of love’ heten, schattige miniquiltjes met bij voorkeur hartjes erop, die in ziekenhuizen van Peking tot en met Amsterdam met steeds grotere geestdrift worden uitgereikt aan ouders met een doodgeboren kindje, als herinnering, als troost. Ja. Je moet een onmens of een monster zijn om daar niet op in te willen gaan. Onze kleine Jan-Bart heeft het niet gehaald, maar goddank kunnen we onze tranen afdrogen aan een quiltje van Claire Paagman.

Gelukkig arriveert er net een kalmerend tussengerecht, een sorbet op basis van meloen en limoen, gegarneerd met mint- en basilicumblaadjes. De chef weet blijkbaar dat iederéén behoefte heeft aan troost, voortdurend en zonder ophouden, met of zonder dode kinderen, verwoeste dromen, sukkelende huisdieren, bejaarde ouders die vruchteloos naar levensbeëindiging snakken, pijnlijk ingegroeide nagels, Josefien.

Bij de aanblik van het bedauwde glas moet ze de neiging onderdrukken hardop die meest Nederlandse van alle Nederlandse uitingen te verzuchten, het tevreden ‘Hè hè’.

Ze beginnen allebei te lepelen.

En al die onuitroeibare folklore rond het quilten, herneemt Gregory terwijl hij zijn snor dept. Al die onzin uit lang vervlogen tijden. De twaalf quilts die een meisje traditioneel als bruidsschat moest maken, plus de dertiende waarin ze een kledingstuk van haar aanstaande verwerkte. En het al even schilderachtige bijgeloof. Nooit als eerste onder een zelfgemaakte quilt slapen, dat zou zeven jaar ongeluk brengen.

Jazeker, zo kent Mrs Pacman er ook nog wel een paar. In iedere quilt dien je opzettelijk een fout te maken, want alleen God is perfect en daarom is het vervaardigen van een perfecte quilt hovaardij. Stel dat ze daaraan zou beginnen, expres de boel verkloten.

Maar nu ze het er toch over hebben, zegt Gregory: zijn advies luidt dat zij morgen, zodra de interviewers de folkloristische kant op gaan, meteen de kans moet aangrijpen om ze te wijzen op de Amerikaanse vrouwen op de prairie die via hun quilts het onoorbare en het onzegbare toch konden uitdrukken en zo een grote invloed hadden op maatschappelijke kwesties zoals de burgeroorlog, de drooglegging, de afschaffing van de slavernij, het vrouwenkiesrecht. Gregory kijkt naar zijn nagels. Dan merkt hij warm en bewogen op dat dat stoere vrouwen waren, net zoals zij, en bepaald geen zoetsappige, wereldvreemde bejaarden.

Ze moet zijn raad even op zich laten inwerken. Ze weet niet beter of het zijn complete fabels, die verhalen over hoe Amerikaanse prairievrouwen over de rand van hun porch quilts drapeerden die allerlei codes bevatten. Een geel blok in het midden zou voor gevluchte slaven een teken zijn dat zij in dit huis veilig de nacht konden doorbrengen, en meer van dat soort nobele, menslievende nonsens. Maar wellicht heeft Gregory andere bronnen dan zij.

Hij legt een frettenhand op haar arm en geeft er een intiem, klein kneepje in, voor zover haar arm intieme, kleine kneepjes toestaat. Hij is zichtbaar opgelucht; het staat op zijn gezicht geschreven. Agendapunt afgerond.

Hè hè.

Kwiek neemt hij meteen een nieuwe aanloop. Nog even het laatste kleinigheidje, Claire, als je het goed vindt?

Seks met hem moet doodvermoeiend zijn, denkt ze onwillekeurig, hup, hup, hoppetee, langszij, overlangs, achterlangs, ondersteboven, jij erop, ik erop, nu jij weer, hier trekken, daar kneden, jezus, Greg, schiet eens op, die arme Lady Faithwhistle moet aan haar schoonheidsslaapje denken.

Hij boort zijn ogen in de hare. Heeft ze al nagedacht over haar dankwoord? Ook dat biedt immers een gelegenheid om hardnekkige misverstanden recht te zetten.

Inderdaad, antwoordt ze met het enigszins alarmerende gevoel dat ze willoos haar heupen heft en haar bekken kantelt. Inderdaad, en daarom zal ze het hebben over diepte en perspectief en hoe...

Hij zucht even onderdrukt en zet zijn ellebogen op tafel. Claire. De RQA neemt zekere... risico’s met jou als gelauwerde. Je werk is niet onomstreden. Maar wat voor ons de doorslag heeft gegeven, is het feit dat jij het quilten gevaarlijk hebt gemaakt. Je hebt het verlost uit de fluwelen wurggreep van gepriegel, huisvlijt, amateurisme en bezigheidstherapie voor vijfenzestigplussers. We rekenen erop dat je dat morgen zult benadrukken. Visie, dat is wat we van je verwachten. Je krijgt van ons de kans om de wereld van het quilten in één klap op een hoger plan te brengen. Jij kunt het quilten z’n oorspronkelijke betekenis teruggeven.

Hij leunt achterover. Onder de vlassige punten van zijn snor krullen zijn mondhoeken een fractie omhoog. Zeg nou zelf, Claire. Jij bent geen snoezig type dat tuttebelt met kruissteekjes. Jij bent een vrouw van formaat. Dat valt niet onder stoelen of banken te steken.

Op haar kamer hebben gedienstige handen de balkondeuren gesloten en de gordijnen dichtgeschoven. Schemerlampen branden zacht. De sprei is van het te korte bed verwijderd, het dek is uitnodigend opengeslagen en op beide kussens ligt een afterdinnerchocolaatje. Uit nijd eet ze ze allebei meteen op, of misschien deed ze dat omdat de aanblik haar even peilloos dreigde te ontredderen.

Ze klauwt de gordijnen opzij, opent de balkondeuren en stapt naar buiten. Het is behoorlijk afgekoeld, maar nog altijd zwoel. Onder haar lispelt de zee geruststellend en hoewel het al laat is, klinken er gedempte geluiden vanuit de strandpaviljoens, met af en toe een schel opflakkerende lach. Het is een nacht om niet naar bed te gaan.

Ze steekt een sigaret op en staart in het donker. Vergist ze zich nou of wordt ze inderdaad voor andermans karretje gespannen? Waar zijn die energieke Faithwistle en zijn RQA op uit? Om haar tot hun oliemannetje te maken? Is haar een onderscheiding toegekend, of wordt ze vooral slinks opgezadeld met een opdracht?

Claire, vrouw van formaat. Wat een bof voor Sir Greg dat zij met haar postuur precies in zijn plan past. Dat wist hij natuurlijk best. Als ze schoenmaat 38 had gehad, zou ze hier waarschijnlijk niet eens hebben gezeten.

Ze moet morgenochtend ergens razendsnel een sullige, grijze pruik en een beige omajurk op de kop zien te tikken. Dat zal hem leren. Wat kan het haar schelen wat voor aanzien quilters hebben? Alleen zielepoten maken zich druk over de vraag wat ze in andermans ogen waard zijn.

Zij is niet iemand voor belangenbehartiging, zaken tot nut van het algemeen of hervormingsbewegingen. Ze is gewoon een eigenheimer die iedere dag op haar atelier met lappen zit te narcisten. Ze houdt van stoffen en ze houdt ervan om met stoffen een verhaal te vertellen. Om het onoorbare en het onzegbare tot uitdrukking te brengen, zoals Gregory het noemde, en daar had hij trouwens wel een punt. De traditie van het quilten biedt haar een kader. Een kader dat haar uitdaagt om over de begrenzingen ervan heen te springen als een, nou ja, als een hongerige hyena.

Ze drukt haar peuk uit. Je krijgt dus pas een prestigieuze onderscheiding als dat in andermans agenda goed uitkomt. Als het andermans programma dient. Come in, Mr Harker, the night air is chill. Je wordt gevampireerd waar je bij staat.

Axel zou zeggen: ‘Ieder ander zou nu teleurgesteld en uit het veld geslagen zijn. Maar jij wordt woedend.’

Waar is haar man, nu ze hem nodig heeft?

Zal ze hem bellen?

Nee, Claire. We moeten hem laten betijen. Hij moet de kans krijgen om tot zichzelf te komen. Opnieuw voelt ze haar lippen trillen.

Ze gaat naar binnen om haar mobiel te checken en zet hem dan uit. Eerst zal ze haar toespraak eens drastisch omwerken. Gregory zal er het schuim van om de mond krijgen. Tegen de tijd dat ze haar dankwoord uitspreekt, is het al te laat en kan hij noch de RQA haar de onderscheiding meer afnemen. En dan zometeen, als beloning, een half uurtje in de jacuzzi.

Ze heeft zich nog niet achter het broze schrijftafeltje gezet, of de telefoon op het nachtkastje rinkelt. Haar hart mist een slag. Ze ratst de hoorn van de haak. ‘Hello?’

Maar het is Gregory, die haar vanuit zijn auto wil bedanken voor de bijzonder plezierige avond. En, by the way, laat hij nu net een ingeving hebben gekregen waarmee hij haar mooi op dreef kan helpen met haar toespraak. Als ze morgen haar fabelachtige kleurgebruik nu eens toelicht? Zijn curator had het van de week nog gezegd, bij het uitpakken van haar werk: het zal straks zijn alsof het bloed hier van de muren druipt.

Ze zwijgt.

Je sensationele rood, licht Gregory behulpzaam toe. De kleur van gevaar, van passie, van alarm. Niks schattig roze, niks bangelijke, behoedzame pasteltinten.

Onwillekeurig denkt ze even aan een rudimentair poppetje, snel in elkaar geflanst van mosterdkleurige stof, met wat draadjes vlas op het gezichtje geplakt. En dan een paar vlijmscherpe naalden in het bastje: prik, ik heb je. ‘Jolly good idea,’ zegt ze per ongeluk hardop.

Hij lacht blatend. Die vrouw is als was in mijn handen, zegt hij straks bij thuiskomst natuurlijk meteen tegen Lady Faithwhistle. This formidable, graceless hunk of a woman was like wax in my hands. En dan bespringt hij zijn echtgenote, als een gelukzalige fret.

Bijna vraagt ze hem of het Engels die uitdrukking kent: Als was in iemands handen zijn. Maar ze slaagt erin op haar lippen te bijten. Zoetgevooisd bedankt ze hem voor zijn telefoontje en wenst hem een goede nacht.

Het is kwart over elf. Nog even en de dag van haar leven begint. Misschien eerst maar eens op zoek naar de minibar.

Have no fear. The bar is near. It is here.

Ze giet twee miniatuurflesjes Johnnie Walker leeg in een glas. Op deze kamer is niet gerekend op een vrouw alleen: alle drankjes komen in tweevoud. ‘In tweefout’ schreef Josefien een keer in een opstel, en ze vond het gemeen dat dat twee minpunten opleverde. Inderdaad, twee keer fout: niet samen met Axel borrelen op het balkon boven de ruisende zee en niet eens een bericht van hem op haar voicemail.

Ineens houdt ze haar gedachten niet meer tegen, hoeveel zandzakken ze ook aansleept: met een bijna hoorbare knap bezwijkt de beschermende wal die ze in haar hoofd had opgeworpen en wordt ze overspoeld door de modderstroom van hun vreselijke ruzie, vlak voor haar vertrek. Het ene moment leef je nog in harmonie samen, het volgende ligt alles aan gruzelementen.

Natuurlijk had ze zich nooit door Josefien tot geheimhouding moeten laten dwingen. Maar beloofd is beloofd. Ze kon Axel niet zomaar inzage geven in wat er werkelijk was gebeurd. Bovendien, als ze het vertrouwen van zijn dochter beschaamde, zouden de rapen óók gaar zijn. Daarom had ze ontwijkend tegen hem gezegd: ‘We hebben het er in Engeland nog wel over.’

En toen had hij zich in een staat van razernij gewerkt die volkomen nieuw voor haar was.

Een misverstand, de hele kwestie is niets anders dan een grotesk misverstand. Maar als je man vanwege louter een misverstand zulke onverzoenlijke en liefdeloze woorden tegen je uitspreekt, als hij je willens en wetens met wellust poogt te vermorzelen, komt er dan een verschrikkelijke, verborgen waarheid over je huwelijk aan het licht? Of is het huwelijk nu eenmaal een vrijplaats voor de gemeenste aantijgingen?

Bij de herinnering aan de ruzie krimpt ze opnieuw ineen, ze voelt zich nog kleiner worden dan het stoethaspelige, onbeminde kind dat ze ooit was. Wie zou hebben gedacht dat haar zachtmoedige Axel tot zoiets in staat was? Ze heeft het volste recht om zich tot in het merg van haar botten gekwetst te voelen. En laten we vooral niet vergeten dat alle ellende alleen maar heeft kunnen plaatsvinden doordat hij eigenmachtig in haar spullen heeft zitten snuffelen. Hij had met zijn tengels uit haar papieren moeten blijven.

De gedachte geeft haar nieuwe energie. Bovendien is er werk aan de winkel. Haar dankwoord en de kleur van bloed. Twee flesjes gin zullen haar op gang helpen. In het lederen foedraal dat een alfabetisch overzicht bevat van alle diensten die het hotel zijn gasten biedt en nog veel meer (hoe te handelen wanneer men een bloemist, een kapper, een tandarts of een babysitter nodig heeft) zijn een blocnote en een pen gestoken.

Ze drijft haar gedachten bij elkaar en toomt ze in. Dan schrijft ze: ‘Ondoden die zich voeden met andermans bloed zijn in de kunstwereld geen onbekend fenomeen.’

Zo heeft ze in elk geval alvast een gevaarlijke openingszin voor haar toespraak. Precies zoals Gregory wenst. Maar in feite kan het haar allemaal geen barst meer schelen. Ze wil naar huis. Ze wil zich ervan vergewissen dat ze nog altijd een thuis heeft. Als stiefmoeder investeer je als een gek in iets dat weliswaar organisch mag lijken, maar dat in werkelijkheid een onnatuurlijke constructie is. Want wat ben je uiteindelijk? Een orgaan dat in een vreemd lichaam is geïmplanteerd. Jarenlang kan het goed gaan. Maar altijd is er het risico dat de lichaamseigen cellen de ene kant op gaan en jij de andere, met afstoting als gevolg.

Drie

Te laat en met een bonzend hoofd wordt ze wakker. Haastig plenst ze in de badkamer handenvol koud water in haar gezicht. Als ze in de spiegel kijkt, neemt ze zichzelf amper waar, maar ze weet dat ze eruit moet zien als een slordig uitgedrukte peuk.

Struikelend over haar voeten, opbotsend tegen allerlei obstakels, strompelt ze van koffer naar kleerkast. Beneden in de lobby zit de eerste journalist al geruime tijd op haar te wachten. Maar een diva mag op zich laten wachten. Zwetend werkt ze haar voeten in een paar pumps.

In de lift wordt ze aangestaard door twee meisjes in jurkjes zo klein dat je ze maar één keer zou hoeven te vouwen om ze in een lucifersdoosje te kunnen opbergen. Ter compensatie hebben ze allebei een reusachtige handtas bij zich. Koel staart ze terug naar hun verbijsterde gezichtjes. Het is alsof de rook van alle sigaretten die ze vannacht heeft weggepaft, nog op haar netvlies drijft.

Ping. Ze is er. De liftdeuren gaan open. Een koffiegeur komt haar tegemoet. Ze snakt naar een groot glas water bij de cappuccino. Het is lang geleden dat ze zo’n ontzettende kater heeft gehad.

Meteen springt er vanachter een palm een muizige jonge vrouw tevoorschijn. ‘Mrs Pacman?’

Handen worden geschud, glimlachjes worden uitgewisseld. Kijk, daar is een hoekje waar rustig gepraat kan worden. Een kop koffie erbij?

Gewillig laat ze zich meevoeren naar een tafeltje waar al een zilveren koffiepot gereed staat, geflankeerd door een schaal muffins. Tafeltje-dek-je. Er bestaan vast mensen voor wie dit soort dingen doodgewoon zijn. Popsterren bijvoorbeeld, of plastisch chirurgen.

De journaliste reddert met koffie, suiker, melk. Ze heeft opmerkelijk sierlijke handen. Onderwijl stelt ze op babbeltoon vragen die het ijs moeten breken. Waanzinnig weer, vindt Mrs Pacman ook niet? Zo vaak heerst er hier niet een hittegolf. Is ze voor het eerst in het stadje en heeft ze al de tijd gehad om wat rond te kijken? Het oude centrum is beslist de moeite waard. Net zoals de rivier, met op de oever de herberg waar Bram Stoker ooit verbleef. En natuurlijk het bankje op de klif waar Stoker, uitkijkend over de zee, het idee kreeg om zijn graaf Dracula uitgerekend hier in Engeland aan land te laten komen.

Ze knikt, haar verveling onderdrukkend. Het staat allemaal in haar reisgids. Eigenaardig, hoe trots men in deze badplaats is op het feit dat er een fictief monster aan land is gespoeld. Maar het stelt haar in elk geval in staat om in haar dankwoord steken onder water uit te delen onder het mom van een literaire allusie.

Ze neemt een slok van haar koffie, die matig van kwaliteit is. Je zult zien dat er vandaag minstens één fotograaf op het idee komt haar op Stokers bankje te laten poseren. Dan kan ze voor de foto mooi de cape voor Josefien omslaan. En bij die gedachte bespringt haar zomaar uit het niets heimwee naar de tijd, eigenlijk nog maar zo kort ­geleden, dat ze haar stiefdochter argeloos aan de keukentafel haar Franse huiswerk overhoorde. ‘Nou Claire, dan noem ik je voortaan Maan.’ Gevolgd door een gierende lachaanval, met veel gezwiep van de meterslange blonde haren.

Het is alsof ze de lachende uithalen weer hoort, als de soundtrack onder een film die uit louter vrolijke beelden bestaat. Kijk dan, kijk. Daar hebben we een schaterend Josefientje in de eerste jurk die Claire voor haar maakte, een stoere overgooier met zonnebloemen op de bretels. En daar zit ze, zes jaar oud, op een smoorhete zomerdag naast Claire op het stoepje voor het huis en roept tegen haar vriendinnetje van de overkant: ‘Nee, ik kom niet, ik blijf lekker bij Claire.’ Hier staat ze, met enigszins openhangende mond, geconcentreerd de kunst af te kijken als Claire voor de spiegel haar lippen stift. En even later maakt ze maar liefst twee tekeningen voor Claires verjaardag, eentje van een reus met een knuppel en een van een ontzagwekkende heks die als twee druppels water lijkt op haar stiefmoeder.

Twaalf jaar film, het is niet niks. Kijk, Axel komt net op het verkeerde moment de keuken binnen, als Josefien omstandig aan haar stiefmoeder zit uit te leggen dat haar vader een sukkel is die niks van haar leven begrijpt. En hier heb je Josefien die haar vader zo enthousiast om de hals vliegt dat hij bijna omvalt. Nu lopen vader en dochter gearmd door een Spaans dorp, allebei in korte broek, en vrijwel even groot. En op het strand houdt Axel voor zijn vrouw een reusachtige blauwgestreepte handdoek omhoog, waarachter zij haar natte badpak kan uittrekken, gadegeslagen door een misprijzende Josefien: getver, dat doe je toch niet in het openbaar. En tot slot zitten ze gedrieën met rood verbrande neuzen sangria te drinken.

Wat een harmonieus gezin. Maar vergis je niet. Schijn kan bedriegen. Als stiefmoeder kun je je maar het beste opstellen als een antropoloog die te gast is bij een vreemde stam. Er valt van alles te bestuderen en interessant te vinden, maar zelfs tijdens het gezamenlijk stampen in de kring of het doorgeven van de piri-piri moet je niet de illusie hebben dat je een onlosmakelijk deel van het geheel bent geworden. Of ooit gaat worden.

Dat besef biedt ook opluchting. Het ontslaat een mens van een hoop gedoe. Geen zenuwachtig stiefmoederlijk ge-Barbamama, het kind niet nodeloos op de nek of in de weg zitten, het alleen maar droogjes helpen waar nodig, op eigen verzoek, zonder verwachtingen of claims. Je niet opdringen. Driftbuien of ander ongewenst gedrag geheel overlaten aan de biologische ouder. Vlees van zijn vlees, bloed van zijn bloed, zaad van zijn lendenen. Los het maar op, Axel, daar ga ík niet met je dochter over strijden.

Het kan niet vaak genoeg worden herhaald wat het geheim van een geslaagd stiefmoederschap is: je nergens ongevraagd in mengen. Kritiek vóór je houden en inslikken. De rit uitzitten, in de wetenschap dat er een moment komt dat een kind, ieder kind, het huis uit gaat en je je man eindelijk voor jezelf zult hebben.

Ze neemt weer een slok van de matige koffie. Zou Axels vlucht al zijn vertrokken? En heeft hij Josefien eraan herinnerd dat ze van de week een afspraak met de mondhygiëniste heeft? Zestien is ze, maar ze is nog nooit eerder een paar dagen alleen thuisgelaten. En zelf aan iets denken, dat heeft ze haar hele leven niet hoeven te doen.

Ze denkt: hij komt helemaal niet. Die twee zijn nu bezig de rijen te sluiten. Voordat zij op het toneel verscheen, redden ze het ook prima met z’n tweeën.

Tegenover haar buigt de journaliste zich naar voren en zegt iets op de dringende toon van iemand die een vraag herhaalt. Het interview is blijkbaar begonnen. Waarom haar werk zo confronterend en bloeddorstig is, zo hardhandig zelfs, dat zal de eerste vraag wel zijn geweest, want dat is meestal de eerste vraag.

Malice in Wonderland, zegt de journaliste, zichtbaar verrukt over haar eigen vondst, zou dat geen mooie kop boven het interview zijn? Waarom schept Mrs Pacman er behagen in voor haar werk zulke duistere en gewelddadige onderwerpen te kiezen?

Ze antwoordt routineus dat haar werk de nachtmerries van kleine kinderen verbeeldt, en dat als kunstenaars maar een knip voor de neus waard zijn, ze hun thema’s niet zelf uitkiezen, de thema’s kiezen hen uit.

Betekent dat dat er een autobiografische grondslag is?

De angsten van kinderen zijn universeel, weerlegt ze onaangedaan, ze zijn vergelijkbaar met natuurverschijnselen als het zieden van de zee en het rollen van de donder. Ondanks hun pathetische almachtsfantasieën en hun tirannieke gejengel beseffen alle kleine kinderen hoe machteloos ze tegenover volwassenen staan. Kind zijn betekent: altijd weten dat ze je kunnen maken of breken. Dat is een natuurwet, en heel de natuur is zoals bekend één groot lopend buffet. Alles onder de zon is voortdurend bezig alles dat kleiner en kwetsbaarder is, op te vreten.

De journaliste raadpleegt haar aantekeningen. Ambachtelijkheid, daar wil ze het ook graag even over hebben. Er lijkt in de kunst momenteel sprake te zijn van een reveil van de ambachtelijkheid. De traditioneel vrouwelijke ambachtelijkheid in het bijzonder: pottenbakken, quilten, borduren. Blijkbaar gaat het niet langer louter om het concept (een mannelijk beginsel) maar ook weer om de uitvoering (het nederige handwerk). Iedereen (Damien Hirst voorop) kan wel van alles bedénken, alleen: voor het máken zijn vaardigheden benodigd die van oudsher tot het domein van de vrouw behoren.

Grote genade, Claire. Zelfs deze muis heeft haar eigen agenda: ons inlijven bij de feministische maffia.

Lukraak begint ze bij wijze van antwoord over de Nederlandse Gouden Eeuw, waarin het ook ging om ambachtelijk gemaakte kunst, zonder dat er toen één enkele vrouw aan boord was, Judith Leyster voor het gemak niet meegerekend. Maar ze hoort zelf dat haar betoog meteen al zo vleugellam is als de vol patat gepropte meeuwen op de boulevard.

Er klopt iets niet.

Dat gevoel heeft ze al vanaf het moment dat ze hier gisteren arriveerde. Waarom ziet die journaliste er zo wazig uit? Het mens heeft iets weg van een televisiebeeld uit de jaren zestig, gruizig zwart-wit, niet helemaal scherp te stellen. Het moet aan de veel te korte nacht liggen. Ze schenkt zich nog maar een kop koffie in, pakt een muffin van de schaal en zet haar tanden erin. Een hoop plaats innemen vergt een hoop onderhoud.

Ze moet een antwoord zien te verzinnen op de vraag waarom ambachtelijkheid pas status kreeg toen mannen (neem een Michael Raedecker, neem een Grayson Perry, allebei Turner Prize-genomineerden) een draad in een naald staken of een keramische vaas maakten.

Josefien moet op donderdag om 14 uur 15 haar gebit laten reinigen. Het is geen spectaculair of hoogst bekoorlijk gebit, maar het kan er beslist mee door.

De journaliste stelt wederom een vraag en manhaftig blundert Claire door, boos op zichzelf, want wat zit ze hier te suffen terwijl ze het als een leeuwin zou moeten opnemen voor haar werk? Ze zou haar armen willen uitstrekken naar de doeken die nu in de stille kathedraal hangen. Iedere steek zit nog in haar bloed, elk doek is door háár ter wereld gebracht, mijn werk, maar de muis tegenover haar begint op dreef te komen over de kwestie nature versus nurture.

Gelukkig is daar de tweede interviewer al. Ostentatief tikt hij op zijn horloge. De muis zegt iets bokkigs tegen hem, maar raapt haar spullen opmerkelijk snel bij elkaar en ruimt het veld. Vrouw versus man, zeg maar.

Nummer twee is een onverzorgde lummel in een leren vest. Hij geeft haar niet eens een hand. Nors slaat hij de catalogus van de expositie open en vuurt zonder enige inleiding zijn eerste vraag op haar af: Vanwaar Mrs Pacmans belangstelling voor deze thematiek?

Op de opengeslagen pagina staat ‘Samen met papa naar de trein’ afgebeeld, een betrekkelijk kleine quilt uit een serie van twaalf over alledaagse gezinssituaties. Haar eigen favoriet is ‘Samen met mama achter het fornuis’, omdat de bedrieglijk knusse atmosfeer van de zonnige keuken de angst van het kind bijna helemaal aan het oog onttrekt. De kijker moet zoeken naar wat er niet pluis is, hij moet zijn best doen om onder de oppervlakte te kijken. Op het doek met het station is de dreiging directer, en daardoor lomper, minder ambigu. Al word je wel succesvol op het verkeerde been gezet door het gebruik van zachte, mollige, welhaast romige stoffen.

Ze fronst haar wenkbrauwen. Wel verdomme. Deze foto doet geen enkel recht aan de ogenschijnlijke aaibaarheid van de quilt! Geschrokken buigt ze zich voorover en knijpt haar ogen samen. De platte, fletse afbeelding heeft het doek beroofd van het hoopvolle uitstel, van het quasi-gewone, van het ‘niks aan de hand, hier’. Je ervaart nu meteen dat het kind niet door haar papa naar het station is meegenomen om oma van de trein te halen of samen een dagje naar het strand te gaan.

De barse journalist zit haar nog steeds afwachtend aan te kijken, of misschien is beschuldigend een beter woord.

‘You could call me Malice in Wonderland,’ zegt ze in het wilde weg. In de drukproeven is haar niets opgevallen over de kwaliteit van de fotografie. Zou Gregory de catalogus in een derdewereldland hebben laten drukken? Het is een aanfluiting. Ze moet hem meteen bellen en zeggen dat ze alleen maar kan hópen dat ze hier toevallig met een misdruk te maken heeft.

Maar eerst wil de fotograaf dat ze meeloopt naar de fontein. Waar komt die man plotseling vandaan? Hij is angstaanjagend mager en zijn haar doet haar denken aan shampooreclames van langgeleden.

Op naar de fontein dan maar.

Kijk, als ze nu eens zó ging zitten. De fotograaf drapeert zichzelf op de rand van het bassin en draait koket met zijn schouders.

Beduusd knikt ze. Ze gaat zitten en kan nog net voorkomen dat het achterpand van haar bloes in het water glijdt.

Kin omhoog. Hoofd tikje meer naar links draaien, nee, dat is te veel. Iets terug. Schouders laten zakken. Een been optrekken, zou dat gaan? Voor een wat meer ontspannen look?

Mensen op weg naar de balie of de bar blijven staan en kijken met gretige gezichten toe.

Zo voelde die arme Lady Diana zich dus.

De lummel komt erbij staan, de armen over zijn leren vest gevouwen.

Trek op dat been. Wat hoger nog. En dan een hand om de knie. (Of beter om de enkel, suggereert de journalist.) Nee, niet zo, ja, zo. De andere arm achterwaarts strekken. Iets verder. En dan de kin weer omhoog en het hoofd een tikje...

De rand van de fontein begint in haar vlees te snijden. Als ze fotomodel had willen worden, wás ze wel fotomodel geworden.

‘Ze moet wat vriendelijker kijken,’ zegt de journalist tegen de fotograaf, ‘dat verwachten de mensen van een quilter.’

Ook het gezin met de vier geslachtsloze kindertjes en de zwangere moeder is present. Beladen met strandspullen staan ze midden in de lobby beleefd te zwijgen, maar ze kunnen zich zichtbaar niet losrukken van de aanblik van een reuzin die op het punt staat om in het bassin van een fontein te belanden. Denk aan de wet van Archimedes, Claire, en aan de hoeveelheid water die we zouden kunnen verplaatsen. Dan zullen die dwergen wel anders piepen.

De twee mannen staan samen op het schermpje van de camera te turen. Nee, ziet er niet uit. Zeg. Maar als we nou eens... Briljant. Het bankje van Bram Stoker! Meteen doen.

Tijdens de beraadslagingen is ze overeind gekomen. Ze zet een glimlach op. Uitmuntend plan, heren. Staat u mij toe dat ik, voordat we de deur uit gaan, boven mijn tas even haal.

Iedere man heeft zich neer te leggen bij het verbond tussen een vrouw en haar handtas. Pontificaal stelt ze zich op bij de liften en drukt op de knop. Zodra ze boven is, zal ze op zoek gaan naar de branduitgang en ongezien uit het zicht verdwijnen. Genoeg is genoeg.

De lift arriveert en ze stapt erin. Gewiekst kiest ze haar eigen etage, voor het geval die twee in de lobby via de display van de lift in de gaten houden of ze inderdaad naar haar kamer gaat. Altijd zo dicht mogelijk bij de waarheid blijven.

‘Josefien voelt zich niet helemaal lekker,’ had ze daarom destijds tegen Axel gezegd. ‘Laat haar maar even met rust. Dit zijn meisjesdingen, die begrijp jij toch niet.’

Dankzij het onvoorstelbaar stomme gedrag van haar stiefdochter heeft ze nu al een half jaar een geheim voor haar eigen man. Maar hoe had ze het anders kunnen oplossen? Josefien had háár hulp ingeroepen. Josefien was betraand en woedend op zichzelf in háár armen gevlucht, de blonde haren in klitten van het angstzweet. Ach, arm meisje, had ze gedacht, terwijl ze het trillende kind wiegend tegen zich aan had gedrukt. Ach, arm meisje van me. Dát had ze gedacht, met een gevoel van tederheid zo ontzagwekkend dat ze in al haar voegen kraakte.

Opeens is het alsof een mokerslag haar treft die alle andere overwegingen terzijde maait. Ze begint met korte, heftige pufjes adem te halen. Er klopt iets niet, al meer dan vierentwintig uur, en het is niet te begrijpen dat het pas nu, door de herinnering aan het rood op het oogverblindend witte laken, tot haar doordringt wat er aan de hand is. Ze ziet geen heldere kleuren meer.

Op haar kamer dekt ze in klimmende paniek haar ogen beurtelings af. Met links, het oog dat maar twintig procent zicht heeft, ziet ze het vertrouwde kleurarme, wazige beeld. Het is dus haar goede oog dat haar in de steek laat, haar onmisbare oog. Het oog dat ze nodig heeft voor subtiliteit van detail en verfijnd kleuronderscheid, is al een etmaal sluipenderwijze bezig haar in de steek te laten. Zo wazig als de werkelijkheid is geworden, zo helder is het visioen dat voor haar oprijst: haar oog dat wegsmelt als een prop vloeipapier nadat iemand er een aansteker bij heeft gehouden.

Dat kan helemaal niet. Ze is een kijker. Axel zegt het zelf altijd. Zei het altijd.

Godindehemel. Wat moet ze beginnen?

Een oogarts raadplegen, natuurlijk. Zich een helend druppeltje laten voorschrijven. Of liever nog: zich gerust laten stellen. ‘Wat neemt u precies waar, Mrs Pacman? U ziet toch nog steeds het boeket op het schrijftafeltje, uw pas half uitgepakte koffer, de sprei die alweer strak over het minibed ligt? Troebel zicht? Ach, u heeft gewoon een vuiltje in uw oog.’

Maar ze kan het risico niet nemen dat ze er te laat bij is, zoals destijds met haar luie oog. Met koortsachtige haast raadpleegt ze de hotelmap in het leren foedraal. Jazeker, er is een ziekenhuis in het stadje.

Bij de Spoedeisende Hulp wordt ze doorgestuurd naar de afdeling oogheelkunde, waar ze in de overvolle wachtkamer plaatsneemt op een plastic kuipstoeltje. De minuten klonteren als hangjongeren samen. Een kwartier. Een half uur. Drie kwartier. Er komen meer nieuwe patiënten binnen dan er verdwijnen in onderzoekskamer 1, 2 of 3.

Laseren, het zal wel een laserbehandeling worden. Ze kunnen zo veel tegenwoordig. En anders zijzelf wel. Ze is er vaak genoeg in geslaagd het onmogelijke te bewerkstelligen, het ondenkbare, zelfs. Haar geest is altijd sterk geweest. Anders had ze hier nu niet eens gezeten. Dan was ze zelfs niet eens volwassen geworden.

Paniek bubbelt in haar omhoog. Ze gaat zich toch niet inbeelden dat ze die kracht heeft verloren? Straks denkt ze nog dat het defect aan haar oog een straf van hogerhand is. Stop. In termen van schuld en boete denken is niets voor haar. Dat ze plotseling kleurenblind aan het worden is, is een fysiek akkefietje dat weldra zal worden verholpen. Aandacht verplaatsen. Strijdbaar blijven. Er is vast wel een revitaliserende ergernis in de buurt, bijvoorbeeld: waarom zitten er in wachtkamers altijd zoveel vrouwen met een broek met elastiek in de taille? Je komt ze ook vaak tegen in goedkope supermarkten.

Hoe laat is het nu? En waarom kan ze nog wél klokkijken? Kon ze het daarnet ook, of begint haar zicht uit eigen kracht alweer te herstellen?

En weer gaat de deur open. Een moeder met twee dochtertjes in scheefhangende jurkjes stappen naar binnen, met alle drie een uilig brilletje op de neus. Allemachtig, je voortplanten mag evolutionair gesproken dan wel je opdracht als mens zijn, je loopt er ook zekere risico’s mee. Die vrouw moet halfblind zijn om te menen dat zij de wereld heeft verrijkt door er twee extra exemplaren van zichzelf op neer te zetten. En als het ouderschap nu het mooiste in iedereen naar boven haalde, dan leverde het nog iets op. Maar de meeste mensen worden er vooral kortzichtig van, achter hun oogkleppen verdrinkend in hun vertedering en hun zelfvertedering, sudderend in hun aanbidding en hun zelfaanbidding. Haar eigen Axel, die nooit een kritisch woord over Josefien wil horen, is daar het beste voorbeeld van. Hij prijst zijn dochter zelfs nog de hemel in als ze met onvoldoendes thuiskomt.

Ergens heeft ze daarom altijd wel een bars soort bewondering gevoeld voor Henriette, Josefiens moeder, die na de scheiding niets anders had willen meenemen dan de helft van de echtelijke boedel. ‘Het kind kunnen we niet in tweeën hakken,’ zou ze volgens de overlevering hebben gezegd. Een baby was Josefien toen nog, ze was net veertien maanden.

In de ogen van Axel en Josefien is dit een staaltje van bovenmenselijk moederschap, vaak genoeg geciteerd om het tot een mantra te maken: ‘Dat je mama je heel heeft gelaten, bewijst hoeveel ze van je houdt.’

Toegegeven, er was bij Henriette ook een nieuwe man in het spel geweest. En geen haar op het hoofd van deze Rogier die eraan dacht andermans kind groot te brengen. Alleen vrouwen zijn doorgaans zo gek.

Wat was Josefientje, vier jaar oud, opgetogen geweest toen Claire in haar papa’s leven kwam. ‘Het is zo zielig voor papa dat mama met Rogier is getrouwd,’ had ze aandoenlijk gelispeld, de kleine engel. Kinderen willen balans en harmonie. En geef ze eens ongelijk.

Horen we ‘Daar komt de bruid’ reeds aanzwellen? Natuurlijk. Dat was voor het evenwicht nu eenmaal onvermijdelijk geweest. Haar maakte een boterbriefje niets uit, had ze altijd gedacht. Niet dat ze principieel iets op het huwelijk tegen had, het leek haar gewoon meer iets voor andere mensen. Voor mensen die voetstoots uitgingen van een goede afloop, hoe vaak het leven hun ongelijk ook bewees. Voor mensen als Axel.

Maar ze had al ‘Ja!’ gezegd toen de ambtenaar van de burgerlijke stand pas halverwege zijn woorden was. ‘Ja!’ en niet zo zachtjes ook. En nog jaren nadien, twaalf jaar inmiddels, zou ze bij de herinnering aan dat moment steeds weer hetzelfde voelen: hoe het bloed in haar slapen bonsde, haar haarwortels tintelden en iedere cel in haar lichaam leek uit te breken in een glimlach van dankbaarheid en geluk. Het was alsof ze haar hele leven in een staat van halfslaap had verkeerd en nu eindelijk was ontwaakt. Ze voelde zich alert en energiek. Ze werd bemind.

Volgens de display met volgnummers is ze eindelijk aan de beurt. Ze ontvouwt haar zweterige handen en schuift naar de rand van het ongemakkelijke stoeltje.

De oogarts is een vrouw van haar eigen leeftijd met een langgerekt, schrander gezicht. Zonder commentaar hoort ze de klachten aan en stelt dan een paar vragen.

‘Yes,’ antwoordt ze telkens. ‘Yes, indeed.’ Ze is waarschijnlijk een doodgewoon geval. Merkwaardig overigens, hoe je bij ziekte vurig hoopt platgetreden paden te bewandelen, terwijl je je in de rest van je bestaan juist even vurig van anderen wenst te onderscheiden.

Er komt een letterkaart aan te pas. Ditmaal heeft ze niet de geringste aanvechting om te spieken. Er wordt met een lampje naar haar pupillen gekeken, links, rechts, links, rechts. Dan komen er druppeltjes. En nu, legt de oogarts uit, kijken we nog even naar de oogzenuw en het netvlies.

Vanavond zal deze bekwame vrouw tegen haar man zeggen dat er op haar werk niets bijzonders is gepasseerd. Die twee zullen samen een glas wijn drinken. Misschien is het zijn beurt om te koken. Anders flanst zij iets in elkaar. De heerlijke routine van twee goed op elkaar ingespeelde mensen die lang genoeg samen zijn om niet meer over onzin te kibbelen. De vanzelfsprekende manier waarop de een even met de hand langs een onvolkomenheid bij de ander strijkt, je das zit scheef, je hebt iets op je kin.

Mrs Pacman?

Een kleurenkaart. Ze tuurt er ingespannen naar. Zei u rood, dokter? Moet ik aanwijzen wat rood is? Dat lukt me momenteel niet.

Vreemd genoeg lijkt de oogarts zeer tevreden. Vriendelijk kijkt ze Claire aan. Een klassieke situatie, zegt ze: de patiënt ziet weinig en de oogarts evenmin. U heeft een oogzenuwontsteking. Geen twijfel mogelijk. Alles klopt. Typerend is de snelheid waarmee uw zicht is verminderd, plus het feit dat u geen rood meer onderscheidt. Hoe, waarom, waardoor? Tja. Kan zomaar ontstaan, bij iedereen, in het bijzonder wanneer men blootstaat aan stress. Vermijdt u dus opwinding. En vermijdt u eveneens warmte, inclusief hete baden en douches. Bij pijn in de oogkas niet gealarmeerd raken: het hoort erbij. Als u wilt, kan ik u een corticosteroïde voorschrijven, maar weest u zich bewust van de bijwerkingen daarvan. Ook zonder ontstekingsremmer zal uw zicht vanzelf herstellen.

‘Wow,’ zegt ze, zo opgelucht dat ze ervan begint te ratelen, ‘You know, I have an exhibition opening in town today. So I need to be able to...’

Er komt een ploffend geluidje uit haar redster. ‘Sorry to tell you, but it will take some months for your sight to recover.’

Op de parkeerplaats is haar auto in een oven veranderd. Dus wat nu? Vermijdt u de komende weken warmte. De auto hier laten staan en door de dreunende hitte naar het hotel teruglopen om daar een ijskoude douche te nemen? En dan? Met de airco op stand twaalf gaan liggen wachten op verbetering, kwijnend op een bed dat nog niet eens groot genoeg is voor een lilliputter?

Gregory!

Christenezielen, Sir Greg zit met de rest van het bestuur van de RQA al zowat een uur op haar te wachten in het charmante restaurantje in de oude binnenstad. Het adres staat op het schema dat in haar tas zit. Samen met haar telefoon die ze vannacht weloverwogen heeft uitgezet om niet in de verleiding te komen naar huis te bellen.

Ze masseert haar slapen. Die onhebbelijke journalist en zijn fotograaf hebben natuurlijk allang bij Gregory hun beklag gedaan. ‘Dat mens verdween zomaar.’ Het volgende duo, van Quilters Anonymous, heeft hem waarschijnlijk ook gebeld, na tevergeefs wachten in de hotellobby.

Ze haalt haar telefoon tevoorschijn en zet hem aan. Er zijn vijf berichten van Gregory. Het eerste is nog bezorgd van toon. Het tweede amper verholen geërgerd. Na het derde besluit ze de rest maar ongeopend te laten.

Even voelt ze zich als een wesp die in de stroop is beland. Ze kennen je een onderscheiding toe en denken blijkbaar dat ze je daarom kunnen koeioneren. Meteen is haar moment van hulpeloosheid voorbij. Heeft niet iedereen weleens het overweldigende verlangen de hele zooi achter zich te laten en zogezegd van de aardbodem te verdwijnen? Nou, wat let haar? Toch niet de opening van vanmiddag? De eer die haar door de RQA is toegekend heeft allang de smaak van koude as. Als Gregory het quilten in de vaart der volken wil opstoten, doet hij dat maar zelf.

Het liefst zou ze in rook opgaan. Alleen is de kans dan groot dat Gregory, als gewetensvolle gastheer, de autoriteiten alarmeert. Of hij stuurt een stel adellijke jachthonden achter haar aan. Volgens de regels uit het hotel uitchecken vermindert die risico’s aanzienlijk. Ze zal bij de receptie een briefje met excuses voor de RQA achterlaten, schrijven in grote blokletters lukt haar vast nog wel. Ze heeft een zeer valide reden om zich uit de feestelijkheden terug te trekken. Ze kan zich geen opwinding veroorloven, haar oog moet tot rust komen.

Haar quilts hangen vast heel fraai in de kathedraal. De aanwezigen zullen er volop van kunnen genieten. Toegegeven, ze zullen er ook naar hartelust hun miezerige meninkjes op los kunnen laten. Maar werk dat de wereld in is gezonden, kan nu eenmaal niet langer door zijn maker worden beschermd. Dat moet op eigen benen zien te staan. Als maker ben je zelfs de laatste op aarde die het kan beschermen.

That’s the name of the game, Claire.

Vier

Lukraak rijdt ze het stadje uit, luidop de trage toeristen vervloekend. Na een paar kilometer vindt ze langs de kustweg een parkeerterrein, waar ze even stopt om Gregory een sms te sturen. Geagiteerd begint ze op de toetsen te drukken. Goddank kan een mens dat tegenwoordig min of meer blindelings. Medische calamiteit. Op doktersvoorschrift vertrokken. Brief met uitvoerige info af te halen in het hotel. Duizendmaal excuus. En een mooie opening gewenst.

Zo is de Faithwhistle-eer in elk geval gered. Straks om vijf uur kan Gregory in de volle kathedraal haar koeienlettersbrief op dramatische toon voorlezen en tijdens het galadiner zal er misschien zelfs meelevend op haar voorspoedige herstel worden gedronken.

Ze bergt haar telefoon op en legt haar hoofd op het stuur.

En nu? Haar koffer ligt achterin. Zal ze naar Hull rijden en kijken of ze eerder dan gepland naar huis kan?

En dan? Axel verwacht haar pas over een paar dagen terug. Er was immers een heel programma voor haar opgetuigd, met bezoeken aan plaatselijke quiltgroepen, een weverij, een fabriekje waar louter plantaardige textielverf wordt vervaardigd. Axel weet niet beter of zij is hier nog wel even bezig. Er moet meer tijd overheen. Hij moet de kans krijgen haar te missen. Of zal hij automatisch zijn armen openen als hij hoort van haar oog? Nee, het voelt niet goed om hem tot medelijden te vermurwen. Ze zal een hotelletje moeten zoeken. Ze is moe en bezweet. Ze heeft honger. You must need to eat and rest.

In de achteruitkijkspiegel zijn de contouren van het stadje waar Dracula aan land kwam door haar vertroebelde blik niet zichtbaar, maar ze weet dat het er ligt, met op het strand het statige hotel waar mensen van heinde en verre op afkomen vanwege de desserts in het restaurant. Voor haar worden het vanaf nu maaltijden in een pub. Bij de gedachte aan een smeuïge steak & kidney pie begint ze onwillekeurig te watertanden. Zeg Claire en je zegt eetlust, onder iedere omstandigheid. Een gezonde trek is in haar ogen een bewijs van levenslust. Mensen die zich met lange tanden door een maaltijd heen werken, kunnen niet op haar sympathie rekenen. Dat was, zelfs in de goede tijden van weleer, een strijdpunt tussen haar en Josefien geweest.

Wat kon dat kind ergerlijk met haar voedsel zitten miezemuizen.

Volgens Axel kwam het door Henriette, Josefiens zo bewonderenswaardig onverschillige moeder. Die had alleen maar uit potjes en pakjes gekookt. Dan kon je volgens hem niet verwachten dat een kind een gretige eter werd met waardering voor échte smaken. Daar was heel interessant wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.

Daar komt een treintje aan, Josefien. Tjoeketjoeketjoek en happen maar.

Werkelijk. Terwijl je jezelf nooit had kunnen betrappen op enigerlei vorm van kinderwens, zat je wel jarenlang andermans kind hapjes voedsel door de stijf gesloten lipjes te prakken. Dat is wat de liefde van een man als Axel met je doet. Want laten we onszelf niets wijsmaken: bemind worden houdt óók in dat je toestaat dat er tot op zekere hoogte misbruik van je wordt gemaakt. En zolang dat maar over en weer het geval is, is het best te verdragen.

Met een verloren gevoel start ze haar auto. Ze is niet meer degene die ze nog maar zo kort geleden aannam te zijn: een gelauwerd kunstenares, een vrouw die zestien tinten rood van elkaar kon onderscheiden, een stiefmoeder die het er niet slecht van afbracht, een gekoesterde partner.

Ze rijdt landinwaarts, zich herinnerend dat Alfred haar gisteren in zijn winkel vertelde dat het daar minder druk is dan aan de kust. Ze kijkt even naar de zon. Ja, ze gaat naar het zuiden. Het glooiende landschap met z’n veldjes en muurtjes doet haar denken aan de spreekwoordelijke lappendeken. Ze rijdt door haar eigen werk. Aan elkaar geregen stukjes en beetjes, rare rafelhoeken, een vervilt schaap dat het beeld verstoort of misschien juist complementeert, je weet het pas als je het hebt uitgeprobeerd.

Opeens verlangt ze naar haar atelier. Beetje nadenken, voelen aan stoffen, beetje hangen en zitten en zijn en na afloop van zo’n landerige dag toch opeens weten wat je gaat maken. Verveling is de bron van alles. Om je heen kijken, niets zien, en dan met een schok wakker schieten.

Hoelang zal ze niet kunnen werken? Zou herstel echt een kwestie van maanden zijn? Ze zou dankbaar moeten zijn. Ze kan autorijden, zelfs een brief schrijven. Er drijft alleen maar een vreemd, groengrijs waas over haar blikveld, zoals je soms ook gewaar wordt op het moment dat het laatste daglicht verdwijnt en alles van kleur lijkt te verschieten. Ze is slechts in de schemering beland. Het had ook de nacht kunnen zijn, Claire.

Ondanks de warmte glijdt er een huivering langs haar rug. Op hetzelfde moment ziet ze een bord waarop Staintondale Moor staat. Ze volgt de weg over een heuveltop die uitzicht biedt over verlaten heide- en veengronden. En daar is, verscholen achter een bocht, ineens een pub. Het is een in elkaar gedoken gebouw met kleine vierkante ramen en een deur in het midden. Voor de pui staan een paar houten picknicktafels onder parasols.

Ze parkeert haar auto in het grind, zo te zien is ze de enige gast. Met een beetje geluk hebben ze hier behalve een maaltijd ook een kamer voor haar. Morgen ziet ze wel weer verder. Want zoals het gezegde luidt: ‘Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.’

De waard is een zwijgzame man met enorme wallen onder zijn ogen. Hij biedt niet aan haar koffer te dragen en gaat haar met hangende schouders en ronde rug vóór op de afgesleten trap. Er hangt een armoedige lucht in het hele pand, van turfgestookte haardvuren en sufgekookte kool.

Op haar kamer staan, behalve het bed, een keukenstoel en een houten tafel. In een nis hangt een doorzichtig plastic douchegordijn dat aan de zoom zwart is uitgeslagen. In het daarvoor bestemde rekje heeft iemand een verslijmd stuk zeep achtergelaten.

Dan hadden we onszelf maar niet uit het paradijs moeten verbannen, Claire. Het is nu te laat om pietluttig te doen.

Ze laat zich neer op de rand van het bed, dat verrassend stevig aanvoelt. Het is zes uur. In de kathedraal is de champagne allang ingeschonken. En thuis, waar het een uur later is, drinkt Axel nu een borrel terwijl hij probeert te bedenken wat hij zijn dochter vanavond weer aan versterkend voedsel zal voorzetten. Vel over been is ze geworden. Maar ja, Josefien is altijd een slechte eter geweest. Hoe had hij moeten bevroeden dat er nu wat anders aan de hand zou kunnen zijn?

‘Wat dacht je van een lekkere ovenschotel?’ vraagt haar man zorgzaam.

Ze ziet de scène zo levendig voor zich als een aflevering die je opvraagt op Uitzending gemist.

Josefien is met haar gedachten elders. ‘Ik vind het zo zielig voor mama dat Rogier haar in de steek heeft gelaten, pap.’

‘Dat zijn onze zaken niet,’ zegt Axel, mentaal al in de weer met witlofrolletjes met ham en kaas op een bedje van voedzame aardappelpuree.

‘Hij heeft haar gewoon belazerd! Hij is ervandoor met...’

‘Dat heb je al twintig keer verteld, Josefien.’

‘Nu zit ze daar helemaal in haar eentje!’

Jazeker, het intrinsieke drama van kinderen is hun onuitroeibare loyaliteit aan hun ouders. Zelfs Claire kan daarover meepraten. Maar het is onattent, nee, ronduit onaardig dat Josefien nu al maanden iedere gelegenheid aangrijpt om luidop te benadrukken hoe eenzaam haar echte moeder momenteel moet zijn. Merkwaardig toch, hoe vasthoudend ons Josefientje, dat nog nooit in haar leven iets heeft weten af te maken, die zelfs voor haar brommerrijbewijs is gezakt, opeens blijkt te kunnen zijn. Ons Josefientje, dat overal mee wegkomt en van wie blijkbaar niemand vindt dat ze iets verschuldigd is aan degene die al twaalf jaar met haar vader is getrouwd en haar erbij ‘cadeau heeft gekregen’.

Bovendien zit Henriette helemaal niet in haar eentje in Enschede. Weliswaar heeft Rogier haar onlangs verlaten, maar voordien heeft hij er geen gras over laten groeien: na zijn staaltje van landjepik van destijds heeft hij de nieuwe gebiedsdelen meteen triomfantelijk als de zijne gemarkeerd door Henriette tot twee keer toe zwanger te maken. De piketpalen die hij heeft geslagen heten Denise, die nu bijna veertien is, en Kimberley, nu twaalf. Volgens Josefien, die na iedere vakantie met haar moeders nieuwe gezin als een verzenuwd wrak thuiskomt, zijn het twee monsters uit de hel.

Dat Rogier het helse duo thuis heeft achtergelaten toen hij aan zijn volgende leven wenste te beginnen, heeft niemand die de Rogiers van deze wereld kent verbaasd, behalve blijkbaar arme Henriette. Een man moet de handen vrij hebben. Tel uit je winst, Henriette! Eén dochter ingeruild voor twee.

Abrupt staat ze op van de rand van het bed. Een groot glas Guinness, dat is waar ze zin in heeft. Plus een calorisch onverantwoorde maaltijd. Als niets meer baat, helpt een hap waar het frituurvet vanaf druipt altijd toch nog een beetje. Ze stroopt haar doorzwete T-shirt af en kijkt in haar koffer. Is dit haar roze topje, of is het dat lila ding? ‘Zo groot, zo dik en blijkbaar nog kleurenblind ook.’

Voor de weinig spraakzame waard hoeft ze zich niet op te dirken. Ze trekt in het wilde weg iets aan. Te oordelen aan het label dat in haar hals prikt, is het dat lila ding. Van toen we in Venetië waren. Weet je nog, Axel?

Beneden is het nog steeds uitgestorven. Dankbaar zet ze zich aan een van de lege picknicktafels. Je hoeft maar een paar kilometer landinwaarts te rijden, weg van de boulevards en de stranden, en je waant je alleen op de wereld.

De waard komt aangesloft, geeuwend achter zijn hand.

Even later arriveert er een groot glas lauw dropbier plus een geplastificeerd A4’tje met daarop louter gerechten die uitblinken in ranzigheid. Ze bestelt de moordende pubklassieker die hier doorgaat voor een ‘elegante variatie op fish & chips’ en vraagt er voor de zekerheid extra ravigottesaus bij. Meteen staat er voor haar neus een mandje vol plastic envelopjes voorzien van de meest angstaanjagende E-nummers. Hoe eenvoudig kan het leven zijn?

Na de maaltijd strekt zich een lange, lege avond voor haar uit. Een wandeling door het lappendekenlandschap? Misschien brengt het haar op ideeën voor nieuwe quilts. Fototoestel mee, om voor later vast te leggen wat ze nu niet kan zien. Zo deden ze het in de negentiende eeuw bij spiritistische seances ook.

Langs een van de handgestapelde stenen muurtjes, het resultaat van een mooi ambacht, al eeuwenlang een mannenambacht trouwens, daalt ze de heuvel af. En beklimt dan de volgende. De grond is drassig. Ze moet zich flink inspannen. Ze passeert een boerderij met een grote boomgaard. Een schaapskooi. Een vervallen kerkhofje met scheefgezakte zerken.

In de volgende vallei is er geen enkele bebouwing meer. Dus dit is het landschap waarover Alfred haar gisteren vertelde. Wild en eenzaam. Kaal en zonder enig andere vrucht dan doorns en stekels. Even pokdalig als Alfreds maanbleke gezicht. Even onlieflijk, denkt ze, als ik.

Ze geniet ervan om ongestoord in haar eigen tempo door te kunnen lopen, dat zou ze vaker moeten doen. Ergens boven haar hoofd klinkt de schorre kreet van een meeuw. De zee is niet ver weg. De lage zon zet het land in een vreemde gloed. Rood, alles zal wel bloedrood zijn.

Josefien was vijftien geweest, zelf nog een kind. Wat ze nu, een half jaar later, nog steeds is. Alleen daarom al was er uiteindelijk maar één juist besluit voorhanden geweest. Vijftien. Op die leeftijd reikt het begrip ‘keuze’ niet veel verder dan de rekken van H&M. Op die leeftijd ben je doof voor andermans goede raad en ga je schreeuwen wanneer iemand iets verstandigs tegen je zegt. Maar ja, Josefien was er zelf bij haar mee komen aanzetten, en niet bij haar vader. Ze had op haar vingers kunnen natellen dat Claire haar visie onomwonden kenbaar zou maken. Het was een hele strijd geweest voordat ze de afspraak met de kliniek in haar agenda had genoteerd.

Geef het maar toe, Claire: we dachten dat we in vertrouwen werden genomen.

‘Niks tegen papa zeggen, Maan. Hij vindt me vast een stom rund. Ik had voorzichtiger moeten zijn. Ik had...’

‘Ga je nu alsjeblieft wel aan de pil, Joos?’

Josefien had haar schouders opgehaald. Het was toch uit met Daan? En er was ook nog zoiets als de morning-afterpil.

‘Axel, het is jóúw dochter! Praat eens met haar, want ze krijgt opeens wel erg nonchalante ideeën over... van alles.’

‘Clairtje! Dat hoort bij jong zijn, schat. Josefien is een verstandige meid, hoor, die loopt niet in zeven sloten tegelijk.’

O wee, o wee. Als stiefmoeder heb je bovenmenselijke gaven nodig.

‘Niks tegen papa zeggen’: Josefien kent haar vader als geen ander. En daardoor weet ze ook terdege wat hij van haar verwacht. Zij was immers het beloofde kind, beloofd zoals in Het Beloofde Land. Zij was het kruispunt waarop alles weer goed moest komen tussen haar ouders, Axel en Henriette, die al vanaf de kleuterschool als twee kersen aan één steeltje waren geweest. Doorzetters, dat moest je ze nageven. Ze hadden decennialang een gezamenlijke geschiedenis opgebouwd, van snottebel naar rijbewijs, van huurkamertje naar koophuis, van steeds geslaagdere etentjes voor hun vrienden tot en met steeds langere vakanties naar steeds exotischer oorden. Nooit afzonderlijk op reis geweest, waarschijnlijk. Plus hetzelfde sterrenbeeld, natuurlijk, het sterrenbeeld waaronder wonderbaarlijkerwijze ook Josefien uiteindelijk werd geproduceerd. Volgens de overlevering had Axel al op de basisschool aan een gezin willen beginnen. Henriette had liever zo lang mogelijk zorgeloos plezier willen maken.

Axel en Henriette. Ze zijn nu allebei tweeënvijftig. En na alles wat ze samen hebben meegemaakt, na alles waar ze om hebben gelachen en waar ze om hebben gevochten, na alle flessen die ze kameraadschappelijk hebben leeggedronken, de kamerplanten die ze samen hebben verpot, de leningen die ze afsloten en aflosten, de lakens die ze omwoelden, is hun lange, lange verbintenis in feite toch niet meer dan een intermezzo geweest.

Josefien was het kind dat te laat op het partijtje arriveerde, de taart al op, de slingers verflenst, de stemming landerig. Het lukte haar niet de polonaise weer op gang te krijgen. Het bijgeloof wil wel dat nageslacht echtparen automatisch dichter bij elkaar brengt, maar onderzoek wijst anders uit, zoals Axel had moeten weten.

Opeens merkt ze hoe schemerig het al is. Ze moet terug voordat ze geen hand voor ogen meer ziet. Abrupt draait ze zich om. Het kan liggen aan het laatste daglicht met zijn enorme slagschaduwen, maar ze zou zweren dat ze nergens meer een bekend punt ontwaart. Onzin. Lopen.

Gek hoe gevleid ze was geweest dat Josefien háár hulp had ingeroepen. Ze had het beleefd als een bijzondere vorm van intimiteit. Gek dat ze pas zo kort inziet dat Josefien alleen maar bij haar aanklopte omdat het haar in de grond nooit een moer heeft geïnteresseerd hoe haar stiefmoeder over haar denkt. Papa wil ze niet teleurstellen, maar ­Claire, ach, wat maakt het oordeel van een wildvreemde uit?

Haar linkervoet ontmoet geen vaste bodem, maar zinkt weg in een venig poeltje. Iemand begint heel hard ‘Help!’ te schreeuwen. Iemand die tijdens haar huwelijksvoltrekking voortijdig ‘Ja!’ schreeuwde.

Onthutst trekt ze haar voet los. Wat ziet ze ontzettend weinig. Ze drukt haar handen tegen haar ogen. Even meewerken, jongens, we moeten eerst dit dal door, en dan daar omhoog, langs de verwaarloosde begraafplaats, de schaapskooi, de boerderij met de bongerd. En dan de laatste heuvel op, naar de doodstille pub met de waard die eruitziet alsof hij in geen honderd nachten heeft geslapen.

Doorstrompelen maar. Er is een kille wind opgestoken. En in de kathedraal moet het galadiner inmiddels zijn afgelopen. Sir en Lady Faithwistle schudden nu onder beleefd gemompel de laatste handen.

‘Claire!’

Ze veegt het snot van haar bovenlip en kijkt op. ‘Al­fred!’ zegt ze met het gevoel dat ze droomt. Hij loopt op haar toe, een lang en knokig silhouet, zijn cape golvend in de wind. Hij vraagt iets en ze geeft automatisch antwoord, maar ze merkt dat ze zijn woorden, en ook die van haarzelf, nauwkeurig in het Nederlands moet ondertitelen om de draad niet kwijt te raken. Blijkbaar is ze meer van streek dan ze dacht. Of is ze overdonderd door zijn plotselinge aanwezigheid?

‘En, was de opening van je tentoonstelling vanmiddag een succes?’

‘Nou nee, een kink in de kabel, ik blijk een oogzenuwontsteking te hebben.’ Nu ze het voor het eerst hardop zegt, klinkt het haar als een wel heel tam excuus in de oren.

Hij neemt haar onderzoekend op.

‘Het is geen ramp,’ zegt ze. ‘Dat soort poespas is eigenlijk helemaal niet aan mij besteed.’

‘Ach. Je leek er gisteren nog zo opgetogen over.’ Verder gaat hij niet. Misschien voelt hij aan dat je mensen niet ter verantwoording moet willen roepen wanneer je zelf als vampier verkleed rondloopt.

‘Mooi, toch?’ zegt hij terwijl hij zijn blik over het uitgestorven landschap laat dwalen. Het ligt erbij zoals het er altijd heeft bij gelegen. Het heeft niets of niemand nodig. Het heeft genoeg aan zichzelf. Hij strekt zijn arm en wijst. ‘Zie je het, Claire? Zie je de structuur van het land, zie je het ritme van verzamelen en herhalen, verzamelen en herhalen, verzamelen en herhalen?’ Plotseling lijkt hij verlegen. Hij schuifelt met zijn voeten.

Ook zij weet even niet wat te zeggen. Het is alsof ze iets een halt moet toeroepen voordat het onomkeerbaar wordt, maar wat dan precies? Ze voelt zich merkwaardig licht in het hoofd. Ik ben Claire die verzamelt, die met zorg dingen maakt. Een maaltijd. Een foto. Een boeket. Een jurk. Een quilt. Of een poppetje. Na een stilte zegt ze: ‘Ik wil graag even zitten. Ik ben bekaf.’

‘Daar,’ stelt hij voor. Het is maar een korte klim.

De laatste lichte plekken in de lucht zijn inmiddels zo zwart als inkt geworden. Ze ziet weinig meer. Zo zakelijk als ze kan vraagt ze of ze hem een arm mag geven.

Hij maakt een ouderwetse buiging en steekt haar zijn elleboog toe.

Ze haakt haar arm erin, enigszins opgelaten. Gezamenlijk zetten ze zich in beweging. Ze ruikt het gras, de hei, het drassige veen en verderop de zee, een wonderlijk compleet palet aan geuren, wat zou je in ’s hemelsnaam nog meer willen ruiken? En hoe buitengewoon vreemd, hoe betoverend zelfs, om op exact dezelfde hoogte een heup tegen de jouwe te voelen, en een schouder die precies op je eigen schouderhoogte zit.

Vijf

Ze gaat zitten op een met mos begroeide grafsteen en strekt haar benen. Tegenover haar leunt Alfred tegen een scheve zerk, zijn klapperende mantel half om zich heen geslagen. Nu alleen nog een waterige maan die zich door de wolkenflarden heen boort, en er is sprake van een klassieke griezelscène.

‘Je lacht,’ constateert Alfred, die blijkbaar nachtogen heeft.

‘Ik lach,’ bevestigt ze. ‘Vind je ook niet dat we wel wat flakkerend maanlicht kunnen gebruiken?’

‘Nooit met de maan spotten,’ waarschuwt hij met zachte stem.

‘Waarom niet?’

‘We staan niet altijd stil bij wat onze geest vermag. Daar moeten we voorzichtig mee zijn.’

Het is de wind die langs haar blote armen strijkt, maar het voelt alsof er vermiljoenrode nagels over haar huid trippelen. Ze zuigt haar adem naar binnen. Dan zegt ze: ‘Dat is zeker waar.’

Alfred zwijgt even. Hij buigt zijn boomlange gestalte een fractie voorover. ‘Aha, ervaringsdeskundige?’

Het is haast alsof ze wachtwoorden uitwisselen, of op de tast codes bij elkaar intoetsen. Behoedzaam antwoordt ze: ‘Zijn we dat niet allemaal?’

‘Nee. Maar jij kennelijk wel. Wat was je laatste succes?’ Zijn bleke gezicht neigt nog verder naar het hare.

Ze moet hiermee ophouden. ‘Ik bedoelde het meer in het algemeen. Volgens mij proberen we allemaal de dingen te bezweren. Zo zei ik gisteren bijna tegen iemand dat mijn man een ongelukje had gehad, gewoon omdat dat me een hoop tekst en uitleg zou besparen. Maar ik wist die woorden nog net op tijd binnen te houden, uit angst dat mijn man anders echt...’

‘O jee,’ zegt Alfred op luchtige toon, ‘nu heb je het toch nog gezegd.’

Ze bijt op haar lippen. Vreemd, ja, wat de geest vermag. Zitten we Axel soms – onbewust, maar toch – iets toe te wensen, Claire, vanwege zijn onvergeeflijke woorden op de middag vóór ons vertrek? Of hadden we er misschien al veel langer schoon genoeg van hoe hij nooit een kwaad woord over Josefien wil horen? Met mij ben je getrouwd, Axel, mij heb je eigenhandig uitverkoren. Dat schept verplichtingen. Josefien heb je alleen maar gekregen. Daar kwam vooraf geen enkele kritische afweging aan te pas. Floep, daar was Josefien, daar glipte ze tussen Henriettes dijen tevoorschijn. Al is het nuttig dat de meeste ouders niet anders kunnen dan als stekeblinde pissebedden van hun kinderen houden, toch wil dat nog niet zeggen dat ze ze altijd maar voorrang zouden moeten geven boven een zelfgekozen geliefde.

‘Had je een specifiek soort ongelukje voor ogen?’

‘Ja,’ zegt ze, ineens roekeloos, ‘niet iets om je druk over te maken, maar wel iets heel ongemakkelijks. Iets dat voor hem nogal gênant is.’

‘Zo te horen kan ik je beter te vriend houden. Kijk, daar is je maan.’

Ze tuurt omhoog. ‘Is hij vol?’

‘Zij. Nee, morgen pas.’

‘Hoe zie je dat?’

‘Het hoort bij mijn vak om dat te wéten.’

‘Mijn stiefdochter noemt me Maan.’ Waarom zegt ze dit? Iemand die ’s avonds laat over verlaten heuvels doolt, heeft thuis waarschijnlijk niemand die op hem wacht. Hij zal wel denken: waarom sleept dat mens haar gezin er de hele tijd bij?

‘En,’ zegt hij, ‘denk je ook over haar dingen die per ongeluk werkelijkheid zouden kunnen worden?’

‘Ik zal je de details besparen.’

‘Ik kan anders wel wat hebben, hoor, Moon. Ze moet danig onder de indruk zijn van je duistere krachten als ze je zo noemt.’

Plaagt hij haar? Of is hij iemand die aan een half woord genoeg heeft? Wat zet ze in gang als ze hem in vertrouwen neemt? Wat zal dan de onvermijdelijke tweede stap zijn, de derde? Ontwijkend zegt ze: ‘Ze denkt dat je alles kunt krijgen wat je hartje begeert als je het maar graag genoeg wilt.’

Hij lacht, precies zoals gisteren in zijn winkel, schor en aanstekelijk. ‘Dat denk jijzelf toch ook.’ Het is geen vraag maar een constatering. Het lijkt zelfs wel een compliment. ‘Vertel eens, Moon. Lúkt het je ook altijd te krijgen wat je wilt?’

Om zich een houding te geven bukt ze zich, raapt op de tast een steentje op en gooit het in het donkere dal. ‘Het is meestal afwachten hoe het uitpakt.’

‘Tja, de mens is feilbaar,’ zegt hij alsof hij het heeft over een soort waartoe hijzelf niet behoort. ‘Dat is een grote handicap.’

‘Of een charme. We houden in de grond toch altijd het meest van elkaars schlemielerigheid, denk je niet? Van elkaars onvolkomenheden, en niet van fraaie capaciteiten waaraan we zelf niet kunnen tippen.’ Verward zwijgt ze. Zei ze nu per ongeluk iets over haar eigen huwelijk?

‘Tja, de liefde,’ zegt Alfred. ‘De liefde is net de maan. Als ze niet groter wordt, dan wordt ze kleiner. Lokaal spreekwoord.’

In het wilde weg zegt ze: ‘Zou de pub verderop nog open zijn?’

‘Wil je niet terug naar je hotel?’

‘Ik logeer nu in die pub.’

‘Juist, bij Tom.’

‘Is dat die man die erbij loopt alsof hij slaapwandelt?’

‘Ja, die. Hij doet geen oog meer dicht sinds zijn vrouw hem heeft verlaten.’

Zou Axel er ook van wakker liggen als ze hem verliet, of was dat nu juist precies wat hij met zijn hardvochtige woorden beoogde: dat zij haar koffers zou pakken en uit zijn en Josefiens leven zou verdwijnen? Waarom heeft hij nog niet één keer contact met haar gezocht? Hij weet niet beter of zij is vanavond door Gregory gelauwerd. Dat is toch geen moment om in stilte te laten passeren?

‘Zullen we dan maar?’ stelt ze voor. Ze voelt Alfreds ogen op zich rusten terwijl ze omhoogkomt van de grafsteen en zich omstandig afklopt, zich meer dan anders bewust van haar lengte, van haar omvang, van het gewicht van haar borsten, van het bergmassief van haar schouders, van haar zuilen van dijen, van de breedte van haar heupen.

Axel zou Alfred een pias noemen, rechtstreeks afkomstig uit de verkleedkist. Typisch Axel, de rationalist. Althans, zo ziet Axel zichzelf graag. Zij kan zich prima voorstellen wat Alfred drijft. Zijn maskerade als Stokers dodelijke graaf verleent hem een zekere waardigheid, waar hij anders als reuzenbonenstaak alleen maar een rariteit in het stadje zou zijn geweest. In plaats van na het sluiten van zijn winkel op een armetierige vrijgezellenkamer te moeten luisteren naar het fluiten van de theeketel en te wachten totdat er weer een dag voorbij is, gaat Alfred gewoon door met zijn werk. Misschien krijgt hij van de VVV zelfs een vergoeding voor iedere toerist die hij in de buurt van het vervallen kerkhof de stuipen op het lijf weet te jagen.

‘Ben je de enige hier, of is de concurrentie moordend?’ vraagt ze.

‘Hoe bedoel je?’

Ze kan de uitdrukking op zijn gezicht niet onderscheiden, maar hij klinkt geamuseerd. ‘Laat maar,’ zegt ze. Hij heeft het verhaal van zijn leven weten te herschrijven, hij heeft zichzelf opnieuw uitgevonden. Een selfmade vampier. Het heeft iets ontroerends. Iets ontzagwekkends ook. Maar bovenal zorgt het voor een schok van herkenning: zij heeft zichzelf langgeleden immers ook opnieuw moeten uitvinden.

Voor de pub zit de waard in het keiharde licht van een halogeenlamp achter twee volle asbakken te roken met de vastberadenheid van iemand die van plan is om tot de laatste snik door te gaan.

‘Hi, Tom,’ groet Alfred op zijn zachte manier.

‘Bleedin’ Jesus! Whatter ye creepin’ up to me fer, Al?’

‘Just to have a drink, pal.’

Met schutterige bewegingen komt de waard overeind. Zijn ogen vliegen van Alfred naar haar en weer terug. ‘That’s me payin’ guest!’ zegt hij verontwaardigd.

‘She’s also my friend, Tom.’

Het moet inmiddels tegen middernacht lopen. Ondanks de lange dag die achter haar ligt, voelt ze zich energiek en opgeladen. Ze gaat zitten aan een van de picknicktafels die baden in de uitgebeende gloed van het halogeenlicht en slaat de twee mannen gade. Alfred heeft zijn hand op de schouder van de waard gelegd. Een fysiek blijk van vriendschap tussen mannen doet haar altijd goed, ze weet niet waarom. Omdat je het zo weinig ziet, misschien.

Ze test haar oog. Ze wordt er niet wijzer van, maar haar paniek is in elk geval volkomen weggeëbd. Stel dat het verhaal van haar leven halverwege blijkt te mislukken wegens oogfalen, stel dat ze het zou moeten herschrijven? Dat varkentje heeft ze al eerder gewassen toen ze een meisje met sproeten en X-benen was wier leven thuis niet veilig was. Het zal haar een tweede keer vast weer lukken, al kan ze zich op dit moment geen andere voorstelling van zichzelf maken dan werkend in haar atelier aan de rand van het park. Meteen doemen de hoge, witte muren voor haar op, haar naaimachine bij het raam, de balen kapok in de houten stelling, het weefgetouw met zijn ouderwetse schietspoel.

Een eigen atelier, met uitzicht op een eikensingel en iedere dag eekhoorns voor de deur. Wat een zegen na jarenlang op een tochtige huurzolder te hebben gewerkt, waar het ’s winters zo koud was dat ze handschoenen met afgeknipte vingers moest dragen. Net toen haar kansen keerden en achtereenvolgens een ziekenhuis, een bank en twee verzekeringsmaatschappijen werk van haar aankochten, had ze bij toeval, stom toeval, de advertentie gezien: studioruimte te koop.

Ze belde de makelaar en maakte een afspraak. En ze wist het zodra ze een voet over de drempel had gezet. De kleine, ijzige zolder had haar het gevoel bezorgd nog groter te zijn dan ze al was, het armzalig beschoten dak was bijna als een muts op haar hoofd geweest. Maar hier, in wat de gymzaal van een voormalig weeshuis bleek te zijn, kon ze staand op haar tenen haar armen strekken zonder in de verste verte het plafond te raken. Eindelijk een ruimte met dimensies die speciaal voor haar ontworpen leken. En het formaat werk dat ze hier zou kunnen maken!

‘Ik doe het,’ zei ze plompverloren en bij voorbaat al ongeduldig bij de gedachte dat er mitsen en maren op haar pad zouden kunnen komen.

De makelaar schudde zijn hoofd. ‘Vrouwen en vastgoed,’ zei hij pedant, ‘altijd hetzelfde verhaal. Emotie, emotie, emotie. Geen oog voor mogelijke verborgen gebreken, asbest, achterstallig onderhoud. Laat me u even tegen uzelf in bescherming nemen. Daarvoor heeft u mij per slot van rekening ingehuurd.’

‘Ik red me doorgaans wel,’ zei ze droog.

Hij bladerde met één hand door zijn papieren en beklopte met de andere zijn zakken, op zoek naar de leesbril die op zijn hoofd stond. Mannen met een bril in hun haar, laten we het maar eerlijk toegeven, Claire, daar hebben we nooit een hoge dunk van gehad. En dat strakke krijtstreeppak met een te laag wit T-shirt eronder. Een wandelend cliché, precies wat je van een makelaar kon verwachten. Hij zou ook wel aan squash doen en een Weber-barbecue bezitten. ‘Wat doet u in uw vrije tijd?’ vroeg ze bars.

Zichtbaar overrompeld antwoordde hij: ‘Ik heb een terrarium.’

‘Zo’n bak met hagedissen?’

‘Met salamanders. Vooral de levendbarende soorten vind ik interessant. Al zijn ze extreem gevoelig voor uitdroging.’

Plotseling geïnteresseerd vroeg ze mild: ‘Hoe voorkomt u dat dan?’

Hij vond zijn bril en plantte die op zijn neus. ‘Waar een wil is, is een weg.’

‘Ja. Dus als ik zeg dat ik...’

‘... dat u deze studio wilt hebben...’

‘Dit atelier. Een studio is meer iets...’ Iets voor mensen die rondlopen met hun bril in het haar gestoken. Maar ze hield de woorden binnen. ‘Ja, ik wil dit atelier.’

Hij bestudeerde zijn papieren. ‘Er rust erfpacht op het hele gebouw, en nu er sedert de herbestemming een vereniging van huiseigenaren is, zult u ook rekening moeten houden met gezamenlijke servicekosten en dergelijke. Ik zie hier trouwens... Luistert u?’

Zonder veel verdere plichtplegingen kocht ze het atelier. En ze zou vermoedelijk nooit meer een gedachte aan de makelaar hebben gewijd, als hij niet daags na de overdracht met een bos bloemen bij haar aan de deur was verschenen.

‘Gelukwensen van de zaak,’ mompelde hij terwijl hij haar de ruiker toestak, alsof hij vreesde dat ze er anders iets persoonlijks achter zou zoeken. Mannen waren daar dikwijls bang voor, ze dachten blijkbaar dat iemand zoals zij wel moest hunkeren naar hun avances.

Ze was in tweestrijd of ze hem binnen zou laten, maar hij keek ostentatief op zijn horloge. Dat was waar ook, Nederland zou die middag een interland spelen tegen Duitsland. ‘U moet zeker snel naar huis voor de wedstrijd?’

‘Nee, ik moet mijn dochtertje van school halen.’

‘O, ik zou u hebben ingeschat als een voetbalman.’ Type oranje klomp of Edammer kaas op het hoofd en dan denken dat je origineler bent dan de gemiddelde Nederlander.

Alsof hij haar gedachten raadde, verklaarde hij dat hij nooit naar voetbal keek. Naar geen enkele sport trouwens, zolang Nederland nog in de race was. Het zat namelijk zó: zodra hij de televisie aanzette, maakte de tegenpartij het winnende doelpunt, viel het halve Raboteam van zijn fiets, slipten atleten uit de baan, verloren tennissers hun racket, sloegen roeiers om. Het zou hem niet verbazen als er ooit een moment kwam waarop er door zijn toedoen een Nederlandse schaatser een foute baanwissel van zijn coach zou doorkrijgen. Hij had te vaak tijdens een Champions League een simpele terugspeelbal over de voeten van onze doelman zien rollen, alleen maar doordat hijzelf niet veiligheidshalve met een koptelefoon op naar muziek had zitten luisteren totdat de pot was afgelopen. Ja, en dan was de rest zogezegd geschiedenis.

Ze had het idioot kunnen vinden, een geval van ronduit megalomane eigendunk. In plaats daarvan vroeg ze vol belangstelling: ‘Heeft u dat al lang?’

Hij stak de handen in de zakken. Opeens stond hij erbij als een kleine jongen die zich per ongeluk heeft laten ontglippen dat hij bang is in het donker. ‘Verder ben ik niet zo bijgelovig, hoor.’

‘Welnee, dat heet magisch denken! En in dit geval heel profijtelijk voor volk en vaderland.’

Verbazend, hoe hun levens een nieuwe wending zouden nemen door een gesprekje dat voor hetzelfde geld níét was gevoerd.

Het stoort haar dat Axel haar gedachten is binnengeslopen, uitgerekend net nu de waard komt aansloffen met twee glazen Guinness. Laat hij haar eerst maar eens bellen. Liefste Claire, het spijt me dat ik zulke harteloze woorden tegen je heb gebruikt. Kun je me vergeven?

Dat, beste Axel, zullen we nog wel zien.

Maar waarschijnlijk zal ze hem wel degelijk vergeven. Er is weleens eerder iets te vergeven geweest, en niet zo’n kleinigheid ook. Axel is nu eenmaal een man die je met de wereld moet delen. Zijn klantenkring bestaat niet louter uit verknochte oudere echtparen; daar is zij zelf het beste voorbeeld van geweest. Meermalen per week daalt hij met een onbekende een keldertrap af, opent voor haar de deuren van een balkon, een keuken, een slaapkamer.

Vrouwen vinden hem aantrekkelijk, dat merkt ze al aan hoe de caissières bij de supermarkt naar hem kijken. Je zou kunnen zeggen dat hij nu, op zijn tweeënvijftigste, beter in vorm is dan ooit. Daar zit een hoop werk achter. Claires succesrecept: begin met het verbranden van je mans proleterige pakken van Oger en geef hem een brillenkoker cadeau, dan heb je meteen een solide basis om op voort te borduren.

Josefien had de fik in de tuin destijds geweldig gevonden. Op haar kleuterbeentjes had ze eromheen gedanst. Nog een tip voor stiefmoeders: Maak van meet af aan op een zo speels mogelijke wijze duidelijk dat je de dingen letterlijk bedoelt, en niet ‘bij wijze van spreken’.

‘Everything will be cookie and egg again,’ zegt ze hardop. Ze neemt een te gulzige slok van haar bier en moet een boer onderdrukken.

Alfred en Tom kijken haar vragend aan.

‘Cookie and egg. It’s a Dutch expression for when, like, a couple has been quarreling and they have managed to patch things up again.’

‘That’s Al’s department. He’s the romantic in this company,’ meldt de waard samenzweerderig. ‘He is such a bloody flirt. All vampires are.’

Waarom stijgt het bloed haar nu naar het hoofd?

‘I’ll remove myself from the scene,’ zegt de waard, en voegt de daad bij het woord.

Ze durft niet naar Alfred te kijken. Onder de tafel beweegt ze haar tenen in haar schoenen. Waarom zouden monsters eigenlijk niet flirten?

‘Moon,’ zegt Alfred. Zijn bleke voorhoofd glanst in het schelle licht als hij zijn ogen veelbetekenend in de hare boort.

Over een paar dagen is ze weer thuis. Ze kan zichzelf al over het tuinpad zien lopen, tussen de hagen hortensia’s en rododendrons die ze zelf heeft aangeplant. Natuurlijk zal Axel het willen bijleggen. Hij is geen man voor loopgraven en afweergeschut. Daar heeft hij de ausdauer noch de verbeeldingskracht voor.

‘Moon, mag ik je iets vragen?’

Verlegen strijkt ze een haarlok achter haar oor.

‘Ik overval je misschien, maar...’

Bijna buiten haar eigen wil om schuift ze iets dichter naar hem toe. Hij pakt haar hand en bestudeert die. De hand waaraan ze haar trouwring draagt.

‘Je moet het eerlijk zeggen als je dit niet wilt horen.’

Ze kan haar hart in haar keel voelen kloppen. ‘Ga je gang.’

‘Ik wil niet de psycholoog uithangen, maar ik dacht aan wat je daareven zei. Je hebt iets vervelends opgelopen aan je oog, waardoor je je eigen opening hebt gemist. Zou het kunnen...’

‘O hou op.’ Bijna trekt ze haar hand uit zijn greep.

‘... dat er iets in je leven is dat je dringend onder ogen moet zien?’

‘Ja,’ zegt ze langzaam. Voordat ze het weet zal ze weer thuis zijn en heeft ze de kans gemist om voor het eerst van haar leven te ervaren hoe het is wanneer een ander lichaam van knieholte tot elleboog, van enkel tot sleutelbeen exact bij het hare past.