Axel

Een

En toch had Axel op de ochtend van die fatale dag de vredelievendheid zelve in zijn scheerspiegel gezien. Hij ging er prat op niet snel kwaad te worden. Hij was een man van het harmoniemodel.

‘Niemand kent zichzelf helemaal,’ zei zijn vrouw ­Claire soms waarschuwend.

Maar ook zij vergiste zich weleens. Er mankeerde niets aan zijn zelfkennis. Hij wás vredelievend en gelijkmatig, en een realist bovendien. Hij was destijds niet eens uit zijn vel gesprongen toen zijn ex Henriette hem had ingeruild voor ene Rogier, uit te spreken als Rozjee, precies de naam die je van zo’n windbuil kon verwachten. Hij had zijn kalmte weten te bewaren door zich voor te houden dat een vrouw die verliefd wordt op een evidente droplul, vroeg of laat op de blaren komt te zitten. En heeft hij gelijk gekregen of niet? Alleen daarom al was hij een tevreden mens.

Op de dag dat zijn wereld zou ontploffen, zorgde hij fluitend voor het ontbijt. Hij perste sinaasappels voor zijn dochter Josefien en zette koffie voor Claire. Zelf was hij tegenwoordig een uitgesproken theeman. Tot zijn eigen verbazing keek hij jaarlijks uit naar de first flush van dar­jee­ling. Vóór Claire had hij alleen theezakjes gekend.

Zonlicht stroomde van alle kanten de keuken binnen. Het was Claires idee geweest, deze serreachtige aanbouw. Ze had hem zelf ontworpen en eigenhandig gebouwd, met niet meer dan een beetje hulp bij het zware werk. ‘Keuken’ was sedertdien eigenlijk niet meer het juiste woord. ‘Tuinkamer’ kwam meer in de buurt. Je stond als het ware tussen de hortensia’s achter het fornuis.

Claire had het vermogen dingen te transformeren, ze een nieuwe betekenis te geven. Soms hoefde ze daar een voorwerp alleen maar voor aan te raken. Een dennenappel, twee schelpen en een paar stenen veranderden onder haar hand in een eeuwenoud, bestoft stilleven, afkomstig, dat zou je zweren, uit een internationaal befaamde museumcollectie.

Zelf grootgebracht met Dr. Spocks ‘reinheid, rust en regelmaat’ moest Axel weleens mentale strijd leveren tegen muizenschedels en uilenballen in de vensterbank, maar goed: natura artis magistra.

Zwijgend kwamen de twee vrouwen van zijn leven de keuken binnen. Zijn dochter had haar spijkerjack al aan. Staand bij het aanrecht dronk ze haar sinaasappelsap. ‘Pap,’ zei ze, haar stem nog schor van de slaap, ‘ben jij links- of rechtsdragend?’

‘Moeten we dat aan het ontbijt bespreken?’ vroeg ­Claire.

‘Ik doe een onderzoek.’

‘Participerend?’ vroeg hij geinig, om de teugels in handen te houden.

Josefien keek hem vernietigend aan. ‘Waarom moet je nou meteen weer moeilijk doen? Zo kom ik nog te laat.’

‘Participerend onderzoek betekent dat je er zelf aan deelneemt,’ zei hij, zichzelf meteen vervloekend en snel op zoek naar een wegomlegging, hier een pijl, daar een stoplicht en verderop wat mannen in fluorescerende hesjes die met lichtgevende toortsen de zaak zouden omleiden naar de droge wereld van de wetenschap.

‘Zeg dan gewoon praktisch.’

‘Nee, want het verschil is...’

‘Linksdragend,’ zei Claire.

‘Moet je daar nou zo geheimzinnig over doen?’ riep Josefien uit. ‘Tachtig procent van de mannen is linksdragend.’

‘Je vader is volkomen doorsnee,’ concludeerde Claire. Ze lachte naar hem. ‘Al zullen niet alle vaders hun dochters op dit terrein uitsturen op participerend onderzoek.’

‘Als ik iedereen op school in z’n kruis ga voelen, ben ik binnen twee uur dood.’ Josefien zette haar glas op het aanrecht en verdween zonder een groet.

‘Die proefwerkweek zit haar dwars,’ zei hij. ‘Ieder jaar hetzelfde gedonder. Heeft ze nou eigenlijk wel ontbeten? Met een lege maag kan ze toch niet presteren?’

‘Je maakt een punt van de verkeerde dingen, Axel.’

Een ochtend als alle ochtenden. Een gezin als alle andere.

Zelfs een uur voordat de grond onder zijn voeten vandaan zou worden geslagen, was Axels firmament nog volmaakt onbewolkt geweest. Hij had in de loop van de dag een veelbelovend bod ontvangen op een half vrijstaande rietgedekte villa die hij nog geen maand in de verkoop had. Dat bezorgde hem het lichtelijk bedwelmende gevoel dat de markt eindelijk begon aan te trekken. Als deze trend doorzette, kon hij zich binnenkort weer een secretaresse veroorloven.

Welgemoed kweet hij zich van zijn laatste taken van de dag. Hij moest zijn post nog doen, een taxatierapport naar een klant brengen en bij het kadaster wat gegevens checken. Hij hield van zijn werk, van het analyseren van de wensen van de consument en het aanbieden van passende objecten, het maken van prospectussen, het organiseren van bezichtigingen, het begeleiden van het onderhandelingstraject, het regelen van alle juridische zaken inclusief een stukje fiscaliteit.

Vastgoed is een dynamische en uiterst complexe branche. Er is evenveel mensenkennis als technische knowhow voor nodig. Maar wat Axel onderscheidend maakte – in een markt waarin de concurrentie het vooral zocht in raamposters van een afwijkend formaat, zogenaamd gegarandeerde verkoopplannen en dure videopresentaties – was zijn zesde zintuig voor gebouwen. Andere makelaars maakten taxatierapporten op basis van bouwkundige staat en omgevingsfactoren, het enige wat hij deed was inzoomen op het voegwerk.

Zoals wetenschappelijk al vaak is aangetoond, beschikt een goede zakenman over gelijke delen ratio, visie en intuïtie. Zodra Axel een bolgeklopte voeg zag, een platvol gladde voeg, een holle voeg, een geknipte voeg, een verdiepte voeg, een geborstelde voeg of een schaduwvoeg, wist hij wat voor vlees hij in de kuip had. De mortelsamenstelling of het feit dat er was doorgestreken of achteraf was gevoegd, deed er niet toe, daar keek hij dwars doorheen.

Hoe kon zoiets onooglijks, nederigs en dienstbaars als een voeg zoveel vertellen over de geschiedenis van een pand, plus over de toekomstige mogelijkheden ervan? Claire zei dat het bij quilten net zo was. De ogenschijnlijk onbeduidende doorstiknaad, ze kon er helemaal lyrisch over worden. Als je aan die naad tornde, viel het hele weefsel uit elkaar.

Hij opende de laatste poststukken. Gelukkig waren er geen nieuwe bekeuringen voor overtredingen van de snelheidslimiet. In de auto had hij de onbedwingbare neiging om de aankomsttijd die zijn navigatiesysteem aangaf, met een paar minuten te willen verbeteren. Hij wierp een korte blik op een uitnodiging voor een vastgoedseminar getiteld ‘Serving Is The New Selling’, die een dag vol fascinerende eyeopeners beloofde. ‘Geven is het nieuwe nemen’. ‘Langzaam is het nieuwe snel’. En na afloop met een glas in de hand uitvoerig bijlullen met de concullega’s.

In drukkere tijden zou hij er niet eens naar hebben gekeken. Nu vroeg hij zich af of hij zijn argwaan voor dit soort bijeenkomsten niet moest laten varen en zich zou inschrijven. Totdat hij zag wie de keynote-spreker was. De belangrijkste toespraak van de dag zou worden gegeven door zo ongeveer de enige projectontwikkelaar in het hele universum voor wie hij niet in een zaaltje beleefd in zijn handen ging zitten klappen. Nonchalant gooide hij de uitnodiging in de prullenbak, waar het drukwerk op de bodem nutteloos kon gaan liggen glimmen.

Wie het eenmaal bij hem had verbruid, kon het verder wel vergeten. Die belandde op de zwarte lijst. Ooit, op een congres, had deze keynote-eikel het lef gehad hem in het passeren minzaam te vragen: ‘Zeg, maakt je vrouw nog steeds kleedjes?’

Zijn Claire en kleedjes?

Claire.

Hij schoof de prullenbak onder zijn bureau. Straks, na aflevering van het taxatierapport, zou hij van het kadaster naar haar atelier fietsen. Zeker, er bestond een kans dat ze haar wenkbrauwen verstoord zou fronsen, misschien zelfs haar handen op haar heupen zou zetten en zou uitroepen: ‘Wat kom jij hier doen?’

Hoe kon hij zo dol zijn op deze nukkige, onvoorspelbare vrouw, die overal maling aan had, die iedereen tegen zich in het harnas joeg, die niet wist wat paaien of behagen was, die niet eens wist wat bedanken was? Maar dat waren voor hem nu juist haar grootste charmes. Claire was een buit die je nooit binnen had. Een noot die niet te kraken viel. Een onbedwingbare bergtop. Claire hield de jager in hem springlevend.

En ook de ridder in hem hield ze 24/7 in bedrijf, want al zou je het op het eerste gezicht niet zeggen, hij moest haar vaak tegen zichzelf in bescherming nemen. Iemand die zo zelfstandig was als zij streek anderen gemakkelijk tegen de haren in. Hij behoedde haar voor sociale flaters, hij redde haar uit elk parket waarin ze zich wist te manoeuvreren. Of om het eens nautisch te zeggen: zij mocht dan wel een oceaanstomer zijn, hij was haar loods.

Mensen dachten vast dat hij bij haar onder de plak zat. ‘Hoe houdt die man het uit bij dat mens? Hij moet een incasseringsvermogen hebben van hier tot Tokio.’ En zo maakte Claire behalve een jager en een ridder ook nog eens een heilige van hem. Dat hij de mooiste van alle menselijke eigenschappen in zich verenigde, was háár werk.

Maar er was natuurlijk meer. In de liefde zijn er altijd onverklaarbare krachten in het spel. Als Claire op de rand van het bad over haar grote knieën gebogen zat om haar nagels te knippen, wat veroorzaakte dan dat hij op de granito vloer wilde neerzijgen om alle tien haar tenen te kussen? Waarom was zijn keel laatst dichtgeknepen van ontroering toen hij zag dat links bij haar slaap de eerste grijze haren zichtbaar werden? Wat deed zijn hart opspringen wanneer hij haar gedachteloos aan haar kuit zag krabben? Waarom kon zijn vrouw hem zielsgelukkig maken door alleen maar in een appel te bijten of een sjaal om te knopen?

Leg het maar eens uit.

‘Ik zei, Axel, ik zei dat ik wel een boksbal kóóp, als ik er een nodig heb.’

Met die stem van haar kwam ze natuurlijk overal mee weg. En met dat romige, blozende, blakende gezicht dat je verder alleen in de Sixtijnse Kapel tegenkwam, minus die wenkbrauwen dan. Na al hun jaren samen kon het hem nog steeds verbazen dat veel mensen alleen maar overdonderd waren door haar verschijning, zonder op te merken dat je twee keer naar Claire moest kijken om haar schoonheid te zien. Zij was als een cadeau dat je aandachtig moest uitpakken.

Onkundig van de wolken die zich boven hem samenpakten, fietste hij van het kadaster door naar haar atelier. Hij ging zich niet laten afpoeieren. Hij zou zeggen: ‘Hierbij verklaar ik je jubeldagen voor geopend. Kom op, we gaan een borrel drinken op je glorie.’

Morgen vertrokken ze samen naar Engeland. Daar zou zij een onderscheiding voor haar werk in ontvangst nemen en werd de eerste grote overzichtstentoonstelling van haar kleedjes feestelijk geopend. Ze zou voor die gelegenheid hooggehakte schoenen kiezen en haar haar opsteken en nog een halve kop groter lijken dan ze al was. Naast haar zou hij de indruk van een lilliputter maken, hoewel hij in werkelijkheid exact even lang was als ­George ­Clooney, een alleszins acceptabele lengte voor een man. En nu komt het, want bij de aanblik van hen beiden, daar durfde Axel zijn leven plus dat van Claire én dat van Josefien onder te verwedden, zou dezelfde vraag alle aanwezigen door het hoofd flitsen: Hoe dóén die twee het met elkaar?

Het bezorgde hem altijd weer een steek van plezier. Kerels genoeg die dachten dat ze met een fraai gestoffeerde blonde stoot aan hun arm automatisch potentie uitwasemden, maar hij wist dat je reputatie ook erg gediend was met een reuzin aan je zij. Hij kon zich nu al verheugen op de besmuikte Britse blikken op zijn kruis.

Hoe wij het dóén, beste mensen, is ons geheim.

En ze hadden nog een geheim. Dat was misschien wel de basis van hun verbintenis, de fundering, het cement, de voeg, de doorstiknaad. Hij was de enige die alle details uit het leven van de jonge Claire kende, buiten de twee destijds direct betrokken volwassenen om. Alleen aan hem had ze die stukje bij beetje prijsgegeven. Het verhaal van het fornuis. Het verhaal van het station. Het verhaal van de glasscherven. Alleen hij wist wat ze had moeten doorstaan, alleen hij wist waarom ze was wie ze was.

Ze had iemand kunnen worden die zich voor haar eigen schaduw schaamde. Maar het was haar gelukt het tegendeel te worden. Hij was trots op haar. En dankbaar dat ze hem had gekozen als haar veilige haven. Het gaf hun leven samen een dimensie van diepe, weldadige intimiteit.

Terwijl hij op zijn fiets de rijksstraatweg overstak, verheugde hij zich op hun reisje naar Engeland. Hij had het hotel op internet bekeken. Het lag pal aan zee en ze kregen er een kamer met een balkon: hij voorzag lange, hopelijk zwoele avonden met een champagnekoeler en een mand verse aardbeien. En zij met haar voeten, de nagels koket roodgelakt, in zijn schoot, zodat hij die met de ene hand kon masseren, terwijl hij met de andere geroutineerd een sms’je naar Josefien verstuurde: ‘Paradijselijk hier.’

Het zou de eerste keer zijn dat ze zijn dochter alleen thuis lieten. Rijkelijk laat, ja. Maar ze genoten er allebei altijd zo van om samen met Josefien te reizen. Ze was heerlijk gezelschap, en met een jong iemand erbij deed je heel andere dingen dan wanneer je met z’n tweetjes op pad ging, dan was het gauw louter musea en kathedralen.

Natuurlijk speet het hem dat Claire en hij samen geen kinderen hadden.

Het speet hem verschrikkelijk.

Een beetje van jou en een beetje van mij, resulterend in een wonder. Een bezegeling. Een bevestiging. Een liefde die nooit meer zoek kon raken in het zwarte gat van de geschiedenis: een stamboom, een vervolg, een lasso die je soepeltjes en zonder blikken of blozen uitwierp over de eeuwen na jou: ik was hier en ik deed ertoe en in mijn kindskinderen doe ik er nog steeds toe. Dankzij jou, samen met jou.

‘Een lasso?’ had ze gevraagd.

‘Bij wijze van spreken, Claire.’

Het was Henriette beslist gelukt hem de ogen uit te steken door zich met Rozjee dubbelloops voort te planten. Maar wees niet zo zelfgenoegzaam, Henriette. Als geen ander begreep Axel waarom Claire nooit kinderen had gewild. Uit angst door te geven wat haar was aangedaan, daar was genoeg onderzoek naar gedaan. Uit liefde voor haar ongeboren kinderen, zou je kunnen zeggen, had Claire het moederschap aan zich voorbij laten gaan.

Soms probeerde hij zich zijn eigen dochter in de schoenen van de kleine Claire voor te stellen en dan werd hij misselijk van onmacht. Alleen al bij het idee dat Josefiens belang of bestwil geschaad zou worden, ontwaakte er iets primitiefs in hem. Hij zou zonder aarzelen met zijn Saab over iemand heen rijden die zijn dochter kwaad berokkende.

Terwijl hij de korte route nam, dwars door het park waaraan Claires atelier lag, moest hij denken aan een onbeduidend voorval van jaren geleden. Josefien, een jaar of acht zal ze toen zijn geweest, was na het schoolzwemmen humeurig thuisgekomen. Ze was moe en zeurde om chips. Ze weigerde haar natte zwemspullen uit haar rugzak te halen en die op zijn verzoek in de wasmachine te stoppen. Een kliermoment zoals alle kliermomenten, maar toevallig net op het historische ogenblik dat de zachtmoedige aanmaning: ‘Het is hier geen hotel’ hem zelf de keel uit hing. Nee, het was hier geen hotel. Tjongejonge, hoe briljant kon een mens zijn? Je had ook nog: ‘Mijn arm is geen uithangbord’ als een aangereikte boterham niet onmid­dellijk werd aangepakt. Nee, voorwaar: je arm was geen uithangbord, dat was deksels scherp gezien. Waarom zeiden ouders zulke stompzinnige dingen tegen hun kinderen?

Met de armen over elkaar geslagen, zo vader zo dochter, stonden ze in de bijkeuken bij de onuitgepakte rugzak tegenover elkaar, hij vol verachting omlaag kijkend, zij even verachtelijk omhoog.

Drie, twee, één.

Nu moest er toch iets gaan gebeuren.

Iemand moest de spanning doorbreken.

Iemand moest bereid zijn de minste te zijn.

En plotseling begon Axel te lachen. Hij bukte zich, pakte het rugzakje en keerde het boven de wasmachine om, met rubberslippers en plastic drinkbeker en al.

En nu was hij, op zijn fiets langs de eikensingel rijdend, nog maar zo’n twintig minuten verwijderd van het meest afgrijselijke moment van zijn leven. Hij was nog zalig onwetend van de kokhalzende razernij die in Claires atelier op hem wachtte, als een oud mythologisch gedrocht dat al op aarde was voordat de mens er arriveerde.

Op dit ogenblik was hij nog een man die zichzelf evenwichtig, gelijkmatig en vredelievend achtte. Oké, hij was soms een beetje een player, maar dan hoofdzakelijk in gedachten. Al sloofden vrouwen zich graag voor hem uit, Claire hoefde geen seconde te vrezen dat hij ooit bij haar zou weggaan.

Dat hij succes bij de vrouwen had, was overigens haar eigen werk. Vroeger had hij buitengaats nooit sjans gehad. Henriette had hem weliswaar vaak uitgelachen om zijn krijtstreep- of double-breasted pakken, maar een beter idee had ze niet gehad, en zijn collega’s droegen niets anders. Maar Claire had smaak en visie. Ze was meteen energiek begonnen hem in alle opzichten te verbeteren. Ze had hem opnieuw op de poten gezet. Andere pakken. Andere schoenen. Ander haar. Doe niet zo raar met die bril. Lees dit eens, kijk hier eens naar, luister eens naar deze symfonie. Jezus, Axel, zo’n barbaar als jij ben ik nog nooit tegengekomen.

Hij was als een van haar kleedjes, die ontzagwekkende quilts van haar. Ze had hem uit elkaar geplozen en eigenhandig steek voor steek weer in elkaar gezet. En hij had zich zonder verzet of protest laten verbouwen tot deze nieuwe versie van zichzelf. Mooie dingen waren per slot van rekening haar terrein. En zo zelfverzekerd als hij zich erdoor was gaan voelen. Eens een eikel, altijd een eikel, dat ging voor hem niet op. Hij bewoog zich nu door de wereld als een man die wist hoe het zat. En aan Henriette dacht hij sedertdien ook vrijwel nooit meer.

Zelfs als Claire tegen hem mopperde: ‘Volgens mij heb je die hele bouwfraude-goudmijn finaal aan je neus voorbij laten gaan. Wat heeft een mens eigenlijk aan jou?’, dan wist hij dat ze met welgevallen naar hem keek.

Hij mocht dan een vastgoedbraverik zijn die de hele dag op muren en goten klopte en op degelijke toon verkondigde dat er geen betere belegging bestond dan in bakstenen (en dat goed wonen neerkwam op slechts drie dingen: locatie, locatie en locatie), het moest haar vleien dat hij zo blind op haar oordeel en goede smaak vertrouwde.

En hij kon nog wel een paar redenen verzinnen waarom Claire het bij hem naar haar zin had. Hij zanikte niet wanneer ze op haar atelier de tijd vergat. Hij ging niet aan haar lopen sjorren wanneer haar werk haar zo in beslag nam dat al het overige erbij inschoot. Als hij zijn wegbezuinigde secretaresse Dorien mocht geloven, brachten niet veel mannen dat op. Evenmin kreeg hij het op zijn heupen als alleen háár naam op de uitnodigingen voor vernissages stond en hij als Axel Paagman met haar meeging en zij minzaam opmerkte: ‘Je zou het niet gek doen als voetballersvrouwtje. Of als first lady.’ Hij vond het juist opwindend dat hij in het oog van de wereld de hare was.

‘Ik ben van Claire,’ zei hij in galeries en museumzalen altijd ter introductie tegen onbekende vrouwen. Ook op hen miste dat z’n uitwerking niet. Het maakte hem tot het volmaakte doelwit voor een flirt die nooit ingewikkelde consequenties zou kunnen krijgen.

Het leven was goed. Het had de perfectie en de vanzelfsprekendheid van een sappige, zoete mandarijn.

‘Laat het denken in beelden maar aan mij over, Axel.’

‘Noem jij dan eens één ding dat de volmaaktheid van een mandarijn overtreft.’

Vroeger had hij nooit zulke ideeën gehad of zulke gesprekken gevoerd. En Claire vond zijn salamanders tenminste geen ‘stoffige fossielen’. Claire was gesteld op mensen met een passie, en in het bijzonder op mensen met een passie voor de natuur, of dat nu levensbarende salamanders, orchideeën of zeewiersoorten waren.

Wat kon hij nog meer in stelling brengen? Zijn zesde zintuig voor gebouwen natuurlijk, want Claire had een levendige belangstelling voor de ongrijpbaarheden tussen hemel en aarde. Ook het feit dat hij intuïtief wist dat hij sommige dingen niet moest doen, bekoorde haar. Vooralsnog beperkte dit fenomeen zich tot televisiekijken in bepaalde situaties, maar ze sloot niet uit, dat benadrukte ze vaak, dat hij met een beetje inspanning best een meester in magisch denken zou kunnen worden. ‘Die nuchterheid van je is maar buitenkant,’ zei ze. ‘Stel je bijvoorbeeld voor dat je met louter denkkracht iemand iets zou kunnen aandoen, zonder dat ooit bewezen kan worden dat jij erachter zat. Mij maak je niet wijs dat dat geen aantrekkelijk idee is.’

Ach, ergens was het te begrijpen dat zijn vrouw was blijven hangen in de almachtsfantasieën van een kind dat zint op wraak. Soms zag hij haar een boek lezen over wicca-rituelen of voodoopraktijken waarbij spelden in poppetjes werden gestoken. Maar Claire zou geen vlieg kwaad kunnen doen. Ze las die boeken om inspiratie op te doen voor haar werk, dat zei ze zelf ook.

Nu hij toch de balans aan het opmaken was, zijn belangrijkste bijdrage aan Claires geluk was uiteraard Josefien. Hij had de grootste schat van zijn leven aan haar voeten neergelegd. Dankzij hem smaakte zij iedere dag de vreugde een kind om zich heen te hebben, zonder er verantwoordelijk voor te zijn.

Het voelde heimelijk weleens als een... hoe noemde je dat, als een morele voorsprong op haar dat hij wel verantwoordelijk voor zijn dochter was. Maar daar zou Claire haar brede schouders over ophalen, wat nou, morele voorsprong, volgens haar zat het vast precies andersom: kinderen werden minder vaak door wildvreemden mishandeld dan door hun eigen ouders. Toen Josefien begon te puberen en het schelle, triomfantelijke ‘Jij bent niks van mij!’ niet van de lucht was geweest, had Claire telkens teruggeschreeuwd: ‘En jij niks van mij, en wees daar maar blij om.’

Ofschoon hij geen voorstander was van geschreeuw in de huiselijke kring, was het in zijn ogen wel een blijk van vertrouwen als mensen ongezouten hun hart tegen elkaar konden luchten.

Nog steeds nietsvermoedend zette hij bij het atelier zijn fiets op slot. Zou hij eerst Josefien even bellen? Straks met zijn drieën uit eten gaan zou een mooie aftrap van alle feestelijkheden zijn.

Hij toetste haar nummer in.

‘Hoi, papa. Waar ben je?’

‘Ik sta bij Claire voor de deur, voor een verrassingsoverval. En jij?’

‘Thuis. Ik zit natuurkunde te leren, voor morgen.’

Hij zag haar voor zich, achter een van haar wanordelijke werkmappen, half radeloos van verveling en ergernis, en van vertedering kneep hij zijn ogen even samen. ‘Gaat het goed?’

‘Mwaaah. Moet je horen: “Een explosie is een plotselinge vergroting van een volume plus het op gewelddadige wijze vrijkomen van energie, waarbij doorgaans hoge temperaturen ontstaan en gassen worden gevormd. Een explosie veroorzaakt schokgolven in het medium waarin zij zich voordoet.” Pap, wat heb ik daar nou aan, later in mijn leven?’

Claire zou zeggen: ‘Maar misschien wil je ooit wel bij Al-Qaida.’

‘En het machgetal, papa. Heb jij dat weleens nodig in je werk?’

‘Het machgetal,’ zei hij nadenkend.

‘Hier: “Schokgolven kunnen subsonisch zijn, dan verplaatsen ze zich met een lagere snelheid dan het geluid. Of supersonisch, als ze zich verplaatsen met een hogere snelheid dan het geluid. Bij subsonische waarden is het machgetal lager dan 1,0.” Wie wil dat nou weten? En dan gaat het opeens verder over vulkanen!’

‘Zie je dat boek soms voor het eerst, Joos? Als je nou nog even doorzet, gaan we straks in de stad een hapje eten.’

Een hapje eten, dat vond Claire een bespottelijke uitdrukking.

Zijn dochter zweeg. Vermoedelijk draaide ze nu strengetjes in haar lange blonde haar. Henriettes haar.

‘Joosje?’

‘Ik heb helemaal geen honger.’

‘Zometeen wel. Zullen we naar dat restaurant met die grote, witte stoelen gaan, hoe heet het ook alweer?’

‘Nee, want daar hebben ze cheesecake en je weet toch dat ik op dieet ben.’

‘Doe niet zo mal. Je bent perfect zoals je bent.’ Dat had hij de afgelopen maanden al zo vaak gezegd dat deze woorden de status van ‘Het is hier geen hotel’ begonnen te benaderen.

‘En trouwens, ik heb buikpijn.’

‘Dat krijg je van een lege maag.’ Hij kon het niet binnenhouden.

‘Nee, búíkpijn.’ Er klonk ongeduld in haar stem: daar heb jij toch geen verstand van, papa.

Hij liet een respectvolle stilte vallen, maar kreeg op hetzelfde moment iets binnen op zijn vaderradar. Als Josefien iedere keer dat zij van buikpijn repte werkelijk ongesteld zou zijn, dan zou zijn dochter vrijwel onafgebroken menstrueren. Ze zat de kluit te belazeren. Tja kind, voor je vader ben je een open boek. Al zou je het willen, voor hem kun je niets geheimhouden. Hij kijkt dwars door je heen.

‘Ik zie je om zeven uur in dat restaurant met die stoelen,’ zei hij en verbrak de verbinding.

Opgroeien was zwaar werk, zeker, maar daarbij werden ook de omstanders niet gespaard. En dan was Josefien in veel opzichten nog een makkie, als je haar met sommige van haar vriendinnen vergeleek. In de grond was ze net haar vader: een uitgesproken goeierd. De kans dat zij om zeven uur inderdaad braaf zou opdagen, was beslist niet gering. Al was het maar omdat het leren haar straks de keel zou uithangen, en ze behoefte kreeg aan afleiding en gezelschap.

Hij wreef zich opmonterend in de handen. Hij ging een gezellige avond tegemoet, met zijn bloedmooie dochter en met zijn vrouw die hem al twaalf jaar van de ene verbazing in de andere liet vallen. Wat hem betrof mocht het leven altijd zo blijven. En dat zou voorlopig ook wel het geval zijn, want Josefien repte nog met geen woord over het huis verlaten, nu haar eindexamen zoetjesaan begon te naderen. Volgend jaar was het zover.

Maar geef haar eens ongelijk. Thuis had Josefien alles binnen handbereik. Haar generatie ging niet meer op een paar zelfgeverfde sinaasappelkisten zitten kniezen op een kamertje zonder dvd-speler of magnetron. Ze waren verwend, die kids van tegenwoordig, maar dat was niet hún schuld. En als ouder voelde je je gevleid als ze je gezelschap nog op prijs stelden.

Eerlijk is eerlijk: de helft van de eer kwam Claire toe.

Axel verbeet een glimlach. Zelf zou ze het nooit met zoveel woorden erkennen, daar was ze de persoon nu eenmaal niet naar, maar diep in haar hart was Claire natuurlijk verzot op moederen. Zonder Josefien zou haar leven een schrale bedoening zijn geweest en zou zij de essentie van een normaal, volwassen bestaan hebben gemist. Zonder zijn dochter had zij de zachte kanten in zichzelf nooit kunnen ontdekken. Josefien, zou je kunnen zeggen, had haar geheeld.

Laatst had hij, op weg naar een bezichtiging, op de autoradio een interview gehoord met een jonge vrouw die een ‘steungroep voor stiefmoeders’ had opgericht. ‘De vanzelfsprekendheid waarmee je partner verwacht dat je dolveel van zijn kind zult houden,’ had het mens verbitterd gezegd, ‘legt een mijnenveld onder je relatie.’

Hij was een realist. Hij zou nooit verwachten dat iemand vanzelfsprekend opeens dolveel van zijn kind hield. In zijn ogen lag het allemaal heel wat genuanceerder. Om te beginnen kon je te maken krijgen met een etter van een kind. Dat hoefde je als stiefmoeder niet te pikken. Daarnaast had elke ouder qualitate qua de verantwoordelijkheid zijn kind niet op te zadelen met een partner die voor het kind onacceptabel was én vice versa. En daarvan was in dit geval geen sprake geweest. Vanaf de allereerste tel hadden Claire en Josefien het uitstekend met elkaar kunnen vinden.

Claire en jonge kinderen: ze waren geknipt voor elkaar. Even dol op verrassingen als verknocht aan de sussende werking van de herhaling. En Claire grossierde in allebei, in het onverwachte en in zelfbedachte rituelen en tradities. ‘Ik heb mijn eigen woud geplant,’ zo noemde ze dat laatste enigszins raadselachtig, en toch, ergens aan de rand van zijn brein, wist hij precies wat ze bedoelde.

Onder haar handen was het kalenderjaar verkaveld tot een lange reeks feestelijkheden, van de eerste blotebenen-dag tot en met de laatste zonderwantendag, alle omkleed met een passende viering. Josefien was zeker al tien toen ze erachter kwam dat andere gezinnen op bepaalde dagen niet met een papieren muts op het hoofd aan het ontbijt zaten en eierkoeken aten, en dat het alleen bij haar thuis bekend was dat je op zondagavond pas naar bed kon nadat je de oude week, keihard en met z’n allen, de deur uit had geschreeuwd. Aan foto-bij-de-boomdag, haar favoriet, deed men elders ook niet. Hoe wisten haar klasgenootjes dan of ze het afgelopen jaar waren gegroeid?

‘Ik zou het niet weten,’ had Claire gezegd. ‘Echt niet.’

Een gezamenlijk wonder, met hun beider genen, zou zijn leven hebben vervolmaakt, met Claires heldere ogen en zijn rechte neus, haar kritische inslag en zijn zachtmoedigheid. Maar het had geen zin om daarbij stil te staan. Inmiddels was ze veertig. Zelfs als ze nu nog van gedachten zou veranderen was haar kans op een zwangerschap allang parabolisch afgenomen. Hoewel Henriette ook veertig was geweest toen ze Kimberley kreeg.

Foto-bij-de-boomdag had het van alle rituelen uit Josefiens kindertijd het langst volgehouden. Krankzinnig vroeg ’s ochtends – er moest namelijk mist hangen, ijl en een beetje griezelig, mist die ernstig maakte, bedachtzaam – stapten ze dan gedrieën door de knisperende bladeren in het park, met hoog opgetrokken knieën. Ze zeiden geen woord. Hun adem pufte en wolkte. Ieder van hen zou zomaar in de waterdamp kunnen oplossen en spoorloos verdwijnen. Ieder jaar opnieuw was het bijna ondraaglijk spannend. Zou Josefien straks werkelijk op de foto bij de boom staan die Claire voor haar als meetlint had aangewezen?

Josefiens wijd opengesperde ogen onder de rand van haar muts, haar vuurrode wangen. ‘En waar naartoe ben ik dan verdwenen, als ik er niet op sta?’

Claires lachje. ‘Geen idee. We zouden je gewoon voor altijd kwijt zijn.’

Van een puber kon je niet verwachten dat ze nog warmliep voor zoiets, maar toch leek Claire in haar wiek geschoten toen Josefien haar belangstelling voor deze traditie verloor. ‘Ik blijf liever uitslapen, hoor.’

Volgens hem had ze het zelf niet eens in de gaten, maar het leek soms alsof zijn vrouw wenste dat Josefien altijd een kind zou blijven. Het was hem opgevallen hoe ontstemd ze had gereageerd toen zijn dochter vorig jaar voor het eerst een vriendje had gehad, ene Daan, zo’n autistische slungel met een petje op, met wie ze uren op haar kamer doorbracht.

‘Het is wel erg heftig aan tussen die twee, Axel.’

‘Joh, wat stelt het op die leeftijd nou helemaal voor, een vriendje?’

‘Maar hij is een stuk ouder dan zij.’

Claire had zelf geen normale jeugd gehad, het viel haar niet te verwijten dat ze iets af en toe niet snapte.

Nu was hij nog maar twintig stappen verwijderd van de plek waar zijn ribbenkast in een vuurkorf zou veranderen en de vlammen van razernij hem zouden uitslaan, op een wijze die alles overtrof wat Josefien over explosies in haar hoofd zat te stampen.

Hij stak de straat over, de handen nonchalant in de zakken gestoken, zelfverzekerd, opgewekt. Werktuiglijk monsterde hij de gevel van het atelier. Hij dacht: het is en blijft een prachtig, kloek gebouw.

Twee

Hij strekt zijn hand uit naar de bel. Maar dan bedenkt hij zich, haalt zijn iPhone uit zijn binnenzak en googlet ‘machgetal’. Het begrip is vernoemd naar een van de grondleggers van de hedendaagse natuurkunde, de Oostenrijker Ernst Mach (1938-1916). De basis van Machs filosofie was dat alle kennis slechts een kwestie van gewaarwording is, zodat zelfs datgene wat we ‘natuurwetten’ noemen, feitelijk alleen maar opsommingen zijn van sensaties die door onze eigen feilbare zintuigen zijn geproduceerd.

Dat is straks aan tafel een mooi gespreksonderwerp. De wereld en het bestaan uitleggen aan Josefien: hij doet niets liever.

Nadat Henriette de benen had genomen en voordat Claire in hun leven kwam, zijn zijn dochter en hij bijna drie jaar op elkaar aangewezen geweest. Josefien is dag in dag uit door haar papa op het potje gezet. Hij heeft haar voorgelezen, getroost, en opgetild en in de rondte gezwierd totdat haar ogen uitpuilden en ze van pure pret zowat stikte in de hik. Zij heeft van hem haar veters leren strikken en aan zijn hand ijsberen in Artis gezien.

Zo vaak als hij kon zette hij zijn peuterdochter in het zitje voor op zijn fiets. Ze maakten tochten naar de Ardennen en het Geuldal, ze slingerden langs de lieflijke Linge door het land van Flipje van Tiel, ze fietsten langs de Friese meren, de bollenvelden en de molens van Kinderdijk, op de Veluwe zagen ze met hun eigen ogen wilde zwijnen en waar mogelijk namen ze een pontje. Als Axel onder het ritmisch doortrappen neerblikte op de blonde kruin van Josefien, verbaasde hij zich erover hoeveel je kon houden van iemand die er eerst helemaal niet was geweest.

Vaak werd hij op die momenten overspoeld door het besef dat zijn leven bij Josefiens geboorte pas echt was begonnen. Dat hij voordien iemand anders was geweest. Egoïstischer, ongeduldiger, meer gericht op materie en succes. Zijn dochter had hem nieuwe contouren gegeven en was daarbij met haar viltstiften royaal over de oude lijntjes heen geschoten. Er was meer Axel dan voorheen.

En niet alleen dat. Ze behoedde hem ook. Hoe rationeel hij de breuk met haar moeder ook probeerde op te vatten, iets zei hem dat hij zonder Josefien gemakkelijk had kunnen vervallen in gezuip, oeverloos zelfbeklagend gelul en nog erger. Met haar behoeftige ‘Pap? Pa-hap! Papa!’ hield ze hem in het gareel. Er waren momenten waarop hij, fietsend, fietsend, fietsend, alsof hij hoopte dat hij zijn ontreddering vóór zou kunnen blijven zolang hij maar bewoog, tegen de kruin van zijn dochter bad: Bewaak me. Bewaak me.

Tijdens ieder fietsuitje werd er een ansichtkaart gekocht. Uit elke pleisterplaats waar een pannenkoek was gegeten werd een suikerzakje meegenomen. Alle toegangsbewijzen en andere documenten werden bewaard. Thuis werden die allemaal zorgvuldig ingeplakt en door Axel van pakkende onderschriften voorzien.

Daarin was wat de klad gekomen toen Claire haar entree maakte. Claire fietste niet. Claire vond het hele idee van lichaamsbeweging te zot voor woorden. Volgens haar sleet je er alleen maar van. Anderzijds was zij er het type niet naar om hem deze qualitytime te ontzeggen. Wat haar betrof fietsten vader en dochter zich samen helemaal het schompes.

‘Vergis je niet,’ had die hekserige stiefmoeder op de radio laatst gezegd, ‘zestig procent van de knip- en plakwerkgezinnen loopt binnen zes jaar op de klippen. Het stiefouderschap is een onmogelijke opgave.’

‘Stiefkind zijn vast ook,’ had de interviewer toegevoegd. ‘En de biologische ouder moet altijd schipperen tussen alle partijen, inclusief de ex. Het lijkt me voor niemand gemakkelijk. Je zit allemaal in de situatie gegijzeld, je bent tot elkaar veroordeeld.’

Het had hem vreselijk geïrriteerd. Gegijzeld, veroordeeld, wat een termen. Bij hem thuis jammert niemand om erkenning, mensen. Er worden geen streken uitgehaald die pijnlijke loyaliteitsvragen produceren. Iedereen krijgt voldoende aandacht. Mijn liefjes, wat willen jullie nog meer?

Toegegeven, er hangt de laatste tijd een zekere spanning in huis. Of spanning... Het valt niet mee er de vinger op te leggen. Tussen zijn meiden lijkt het in elk geval even niet optimaal te boteren. Zijn de maandenlange voorbereidingen voor Claires tentoonstelling daar debet aan? Alleen al het moeizame gezeul rondom de verzekering van de quilts, het transport, het inklaren, of het gemier op de vierkante millimeter rond de catalogus. Geen dag zonder nieuwe ramp. Maar dat alles ligt nu achter hen. De catalogus is gedrukt en de quilts, vierenvijftig stuks, zijn in hun speciale kisten met klimaatbeheersing verzekerd en wel de deur uit gegaan en, voorzien van ontelbare gewichtige stempels, veilig ter plekke gearriveerd.

Claire kan opgelucht ademhalen en krijgt vanzelf wel weer oog voor haar huisgenoten. En Josefien – wat dat betreft is Axel nu eenmaal een opvoeder pur sang – heeft geleerd dat volwassenen soms besognes hebben die om voorrang vragen.

Hij drukt twee keer kort op de bel. Terwijl hij wacht, strijkt hij zijn haar naar achteren en voelt hij even aan zijn boord.

Ze doet open. Er hangt iets van haast en kortaangebondenheid om haar heen, maar haar ogen lichten op. ‘Hé, Kabouter. Gezellig.’

Voor hem uit dendert ze de trap op, haar fenomenale achterwerk karnend. Het windt hem nog altijd op dat haar lichaam duizenden geheimen voor hem heeft, louter omdat hij haar niet zoals Henriette met bemodderde en geschramde knietjes heeft gekend, haar niet haar melkgebit heeft zien wisselen of borsten heeft zien krijgen. Het maakt haar tot op zekere hoogte terra incognita, inmiddels weliswaar vertrouwd, maar met een blijvend buitenaardse zweem.

Boven biedt haar atelier een kale, mistroostige aanblik.

‘Geweldig, hè,’ zegt ze. ‘Zie ik de muren weer eens. Ik ben er helemaal door in de opruimstand geschoten. Bakken troep heb ik al weggegooid. Oude catalogi en agenda’s uit het jaar nul, mijn hemel, waarom stouw je je kasten vol met al die zooi?’ Ze gebaart naar een stel uitpuilende vuilniszakken. ‘Opruimen is het lekkerste dat er is.’

‘Weet je dat zeker?’ Hij trekt haar tegen zich aan en omvat haar billen.

Ze maakt zich los. ‘Nooit hitsig doen tegen een vrouw die aan het opruimen is. Ik was net van plan alles naar de container te brengen. Als jij nou ondertussen even thee zet, 007.’

Zijn bijnaam thuis is Kabouter Bond. Ergens stoort het hem dat Claire niet lijkt op te merken met hoeveel waardering vrouwen soms naar hem kijken. Ze heeft niet eens in de gaten dat dat als vleiend beschouwd zou kunnen worden. Het doet zelfs de vraag rijzen hoe goed ze hem eigenlijk kent. Je zou mogen verwachten dat je eigen vrouw in de gaten heeft dat je stap tijdelijk energieker is, je oogopslag anders, je gedrag verstrooider. Wat is alle gedeelde intimiteit anders waard? Waarvoor poets je anders jarenlang samen je tanden, koop je samen matrassen, auto’s, tosti-ijzers en tuinmeubels, op elkaar ingespeeld als de radertjes van een Zwitsers uurwerk?

In het keukentje vult hij de fluitketel. Hij opent het kastje boven het fornuis en kiest uit Claires omvangrijke theecollectie de lapsang souchong.

Terwijl hij wacht tot het water kookt, drentelt hij gedachteloos wat rond. Vermoedelijk is dit de eerste keer dat hij hier alleen is, in haar domein, op haar territorium. Hier zit zijn vrouw iedere dag, hier droomt ze haar quilts bij elkaar. Aan een van de muren hangen nog een paar oudere stukken. Hij herkent ze als onderdelen van Sprookjes, een serie in mierzoete maar spijkerharde fondantkleuren die het glazuur van je tanden doen springen. Hij grinnikt even. Hoe krijgt ze het toch voor elkaar?

Bij de deur staan nog twee volgepropte vuilniszakken. Om de een of andere reden begint er bij de aanblik een bekend signaal in hem te pulseren, niet-doen-niet-doen-niet-doen, alsof hij op het punt staat de televisie op het verkeerde moment aan te zetten en hij daarmee de Nederlandse topstort in rouw zal onderdompelen.

De papiercontainer bevindt zich twee straten verderop, nog geen vijfhonderd meter hier vandaan, niet ver, maar net ver genoeg om hem een paar minuten te geven. Het is heerlijk als je vrouw op een bepaalde manier een mysterie voor je is en blijft, maar er bestaat ook nog zoiets als platte nieuwsgierigheid.

Hij buigt zich voorover en doet een greep. De catalogus van een tentoonstelling die Claire in 2004 bezocht. Misschien heeft ze hem er destijds over verteld, in een van die ontelbare ogenschijnlijke leutergesprekjes die het weefsel van je gezamenlijke geschiedenis vormen. Misschien ook niet. Wat maakt het uit?

Waarom wroet hij eigenlijk in haar afval?

Hij gooit de catalogus terug in de vuilniszak en gaat naar de keuken om te kijken of het theewater al kookt.

Ze blijft lang weg. Ze zal op straat door een bekende zijn aangehouden voor een praatje. Hij kan haar net zo goed even tegemoet lopen met die laatste vuilniszakken.

Als hij ze met een zwiep optilt, bezwijkt een zak onder zijn eigen gewicht en scheurt open. Hij bukt zich om het papier bij elkaar te rapen. Zijn blik valt op een oude agenda die opengeslagen op de vloer ligt. De agenda van vorig jaar. Een week met maar één afspraak. Dat zijn de beste weken, zegt Claire altijd.

10 uur 45, staat er, in haar zwierige handschrift. En dan maakt het ene woord dat daarachter staat, het enige woord op die twee verder blanco pagina’s, zich los van het papier, het blijft even trillend in de lucht hangen als om vaart te vergaren, en treft hem vervolgens als een kogel tussen zijn ogen.

Terwijl zijn hersens nog bezig zijn te registreren wat hij leest, valt de rest van hem al ten prooi aan schokgolven, zowel sub- als supersonisch, aan temperatuurverhogende gewaarwordingen en gasvormende sensaties. Het is geen explosie, het is iets veel ergers, iets dat buiten de wetten van Ernst Mach valt, iets dat huist in een zone zo wetteloos en schemerig dat alleen de waarlijk goddelozen het bestaan ervan kennen.

Met de agenda in de hand strompelt hij naar de keuken en steekt zijn bonkende hoofd onder de kraan. Hij denkt: niet te snel conclusies trekken, niet te snel. Eerst rustig om een verklaring vragen. Maar er is in Nederland maar één kliniek met die naam en daar wordt maar één behandeling aangeboden.

Het vlot waarop hij al die tijd dreef, lijkt in één klap onder zijn voeten uit elkaar te zijn geslagen. Terwijl hij van balk naar balk tracht te springen om het vege lijf te redden, weet hij eigenlijk al dat het een verloren zaak is. Hoe zal hij haar ooit weer recht in de ogen kunnen kijken? Dit raakt hem in zijn weekste, naaktste kern. Allicht heeft ze er nooit met een woord over gerept. Ze moet hebben geweten dat ze hem niet dieper kon kwetsen.

Een beetje van jou en een beetje van mij, en dan een wonder van ons samen.

Ze zal zoetgevooisd zeggen: ‘Het was een ongelukje. Die kuur voor mijn voorhoofdsholteontsteking moet de boosdoener zijn geweest. Penicilline kan de werking van de pil tegengaan.’ Of ze zegt alleen maar: ‘Doe niet zo sentimenteel over een klodder slijm en wat cellen. Waarom moet ik daar verantwoording over afleggen?’

Omdat je ons deze kans godverdomme had moeten gunnen, Claire! Geen kinderen willen is één ding, ze laten weghalen is van een geheel andere orde. In het laatste geval heeft je man ook nog wat in de melk te brokkelen. In dat geval had je...

Hij hoort haar binnenkomen. Ze roept iets dat hij niet verstaat. Hij grijpt een handdoek om zijn druipende wangen mee af te drogen. Zo kunnen ze morgen toch niet samen op reis, met een verzwegen abortus tussen hen in?

‘Axel, wat heb je nou voor een bende...’ Ze staat in de deuropening, een geërgerde trek rond haar mond. ‘En hoe kom je aan dat natte hoofd?’

Alles aan haar is hem opeens even vreemd en onbekend, nu hij haar geheim kent, uit die verder lege week, een half jaar geleden. Hij is op geen enkele manier voorbereid op wat er nu zal volgen, het zal allemaal nóg obscener worden als hij haar argumenten, redeneringen en verdedigingen moet aanhoren, maar zwijgen kan hij niet. Tussen opeengeklemde tanden brengt hij uit: ‘En wat moet dit precies voorstellen, Claire?’ Hij houdt de opengeslagen agenda omhoog.

Even lijkt ze perplex. Ze staart naar haar eigen handschrift. Haar neusvleugels beginnen te trillen. Dan verschijnt er een bijna onnozele uitdrukking van geveinsde verbazing op haar gezicht. ‘Hoe kom je daar nou aan?’ Druk gebarend komt ze in actie en duwt hem opzij. ‘Loop me niet voor de voeten in mijn eigen keuken. Laat mij die thee maar doen.’

‘Ik zou graag een verklaring van je horen.’

‘Ik ook van jou. Sinds wanneer maak jij mijn vuilniszakken open? Getverdemme, je lijkt wel een riooljournalist. Straks ga je nog...’

‘Draai er niet omheen!’ schreeuwt hij. Hoever had haar zwangerschap nu al gevorderd kunnen zijn? ‘Dit past niet binnen ons huwelijk!’

Ze reikt naar de kokende ketel en schenkt beheerst het hete water in de theepot. ‘Het past ook niet binnen ons huwelijk om in elkaars spullen te snuffelen. Dat is toch beneden alle peil?’

‘Hoe was ik anders ooit te weten gekomen dat jij je hebt laten aborteren?’

Ze kijkt op. Er vliegen allerlei uitdrukkingen over haar gezicht, alsof ze een zwiep geeft aan een rad van fortuin en zelf niet lijkt te weten bij welke emotie de pijl trillend tot stilstand zal komen. ‘Nou ja, Axel,’ zegt ze vaag. Het ontbreekt er nog maar aan dat ze zegt: ‘Stel je niet zo aan.’

‘Zou je misschien de moeite willen nemen om dit uit te leggen?’

Ze pakt twee theeglazen uit het keukenkastje. ‘Moet dat nu? Laten we het er in Engeland verder over hebben.’

‘Nee, nu, Claire. Anders ga ik niet eens met je mee naar Engeland.’

‘Doe niet zo kinderachtig. Ik zal het je allemaal uitleggen.’

‘Begin daar nu maar mee.’

Ze kijkt ongelukkig. ‘O, dram niet zo!’

‘Wou je soms beweren dat ik van een mug een olifant maak?’

‘Jezus, man. Ik zeg toch dat ik het je allemaal zal...’

‘Maar waarom niet nu?’

Nukkig zegt ze: ‘Omdat dit moment me niet uitkomt.’

Hij voelt zijn hartkleppen ratelen. ‘Jou niet uitkomt? Jou niet uitkomt?’

‘Weet jij veel hoe de vork in de steel steekt, en misschien wíl je dat ook helemaal niet weten, dus...’

‘Wat heeft je bezield, Claire, om dit achter mijn rug om te doen?’ Nu heeft hij haar in het nauw, hij ziet het aan de manier waarop ze haar ogen neerslaat en iets achteruit wijkt. Ze strijkt langs haar voorhoofd. Ze ademt diep in en lijkt op het punt te staan iets te zeggen. Maar ineens grist ze de agenda uit zijn hand. Ze trapt zo hard op het pedaal van de vuilnisemmer dat het deksel losschiet en rinkelend over de vloer rolt. Ze kwakt de agenda in de emmer en ramt het deksel er weer op. Ziezo. Afgehandeld. Opgelost. Claire ten voeten uit.

Eén moment zeggen ze geen van tweeën iets. Dan rukt hij de vuilnisemmer weer open, vist de agenda uit koffiedik en sinaasappelschillen en klemt hem aan zijn borst.

‘Idioot,’ mompelt ze.

Heeft ze niet in de gaten dat ze eigenhandig een staaf dynamiet onder het bouwwerk van twaalf jaar samenzijn legt? Al die jaren wegen niet op tegen deze twee verbijsterende minuten van de waarheid, of misschien zijn het er drie, die van hun huwelijk een onbewoonbaar verklaarde woning maken.

Zou een kind van haarzelf ook niet haar eigen leven hebben vervolmaakt? Het is toch om razend van te worden dat zij dit zichzelf heeft misgund? Het zou in alle opzichten perfect zijn geweest. Josefien had een broertje of een zusje kunnen krijgen. Soms vangt hij iets op van haar klaagzangen over Kimberley en Denise, het gebroed van Henriette, die elkaar hebben, terwijl zij maar alleen is.

‘Verdomme, Claire, ik vraag je om opheldering!’

Nors haalt ze haar schouders op.

Misschien bestond er nog een minieme kans op afkussen, maar het is dit gebaar dat hem de das omdoet. Dat onverschillige schokschouderen: wat kan het haar schelen wat hij vindt? Of hoe haar beslissingen voor hem uitvallen, of voor Josefien?

Hij ervaart bijna fysiek dat er knarsend een wissel in hem wordt overgehaald en hij met een sneltreinvaart over een nieuw, onbekend spoor dendert. Aan deze vrouw heeft hij nota bene zijn enige dochter toevertrouwd. Aan deze prima donna, die maar één belang kent en dat is haar eigen belang. Aan deze wildvreemde, die vindt dat ze levenslang recht heeft op een uitzonderingspositie omdat ze haar eigen verleden heeft weten te overleven.

‘Je ouders hadden gelijk,’ zegt hij. ‘Weet je dat? Je had er beter niet kunnen zijn, jij.’

Drie

Ze hebben elkaar sindsdien niet meer gesproken, Claire en hij. Zij heeft vanochtend toen hij aan het werk was haar koffer gepakt en is zonder enige vorm van communicatie naar Hoek van Holland vertrokken. Nu zit hij thuis, voor de vorm schuilend achter zijn laptop, en hij is de dreun nog steeds niet te boven. Hij heeft de merkwaardige sensatie dat hij een deur is die scheef in zijn hengsels hangt, als een reusachtig, klepperend kunstgebit.

Je denkt elkaar door en door te kennen, maar wat weet je per saldo van elkaar? Als hij een gebruiksaanwijzing moest schrijven over hoe Claire werkt, zoals een espressoapparaat of een digitale camera functioneert, zou hij dan een bruikbare tekst kunnen produceren of zouden zijn instructies vooral lijken op iets dat via een computerprogramma uit het Japans is vertaald?

Tegenover hem ligt Josefien op de bank, in haar mobieltje kwekkend met haar hartsvriendin Mascha. ‘Papa is niet met Claire meegegaan, want hij kreeg gisteren een megabod. Hij zit al de hele avond te werken.’ Ze weet niet beter dan dat het etentje van gisteravond is afgeblazen omdat Claire nog allerlei lastminutezaken voor haar expositie moest afhandelen; zoveel zelfs dat ze ’s nachts op het atelier is gebleven.

Over de rand van zijn laptop bestudeert hij zijn dochter. Ze draagt een slobberig joggingpak dat verhult hoe tenger ze is. Hij heeft het verband nog niet eerder gelegd, maar zou het misschien door Claire komen dat ze zo rigoureus op dieet is, Claire aan wie alles bolt en bloest, puilt en stulpt? Een afschrikwekkend voorbeeld voor een zestienjarige?

‘Pap?’ zegt zijn dochter, klaar met telefoneren. ‘Hé, papa! Je zit te fronsen als een hangbuikzwijn. Is er wat?’

‘Nee, hoor,’ zegt hij machteloos.

‘Gek eigenlijk,’ zegt ze, plukkend aan een los draadje van de bekleding van de bank, ‘nu zit jij hier alleen en in Enschede zit mama ook alleen.’

‘Ik zit hier gezellig met jou. En je moeder heeft Kimberley en Denise.’

‘Die gaan misschien wel bij Rogier wonen.’

‘Haal je geen onzin in je hoofd, Josefien.’

Ze zwijgt even. Dan zegt ze alsof ze van onderwerp verandert: ‘Weet je pap, als je iets vet graag wilt, dan kun je het werkelijkheid laten worden. Gewoon een kwestie van concentratie.’

Dat heeft ze van Claire. Abrupt staat hij op. ‘Ik pak even een biertje. Jij ook iets drinken? Zal ik chocolademelk met slagroom voor je maken?’

‘Nee, doe maar appelsap.’

In de keuken bonkt hij een paar keer zachtjes met zijn hoofd tegen de deur van de koelkast. Hoe vreemd dat zijn dochter Claires status als zijn echtgenote voor het gemak over het hoofd lijkt te zien. Zo slecht is hun verstandhouding toch niet? Moet hij haar subtiel uithoren? Maar hij brengt het niet op om Claires naam te noemen. En de zin: ‘Ik ben met Claire getrouwd, punt uit’ krijgt hij al helemaal niet uit zijn strot. Hoe kun je in vredesnaam getrouwd blijven met iemand die op eigen houtje en zonder enige vorm van overleg met haar man...

In Engeland zit zij nu ongetwijfeld met de organisatoren van de tentoonstelling koffie te drinken na een feestelijk kennismakingsdiner. Met wat voor smoes zal ze zijn afwezigheid hebben verklaard?

Werktuiglijk schenkt hij bier en sap in. Als hij er de woonkamer mee binnenloopt, struikelt hij bijna over de drempel. Opgepast. In zijn omstandigheden zit een ongeluk in een klein hoekje.

Moet hij haar bellen of sms’en, dat is de vraag. Maar wat moet hij dan zeggen?

En waarom belt of sms’t zij hem niet? Uit schaamte?

Zijn dochter en hij drinken hun drankje. Josefien vraagt om haar zakgeld. Ze heeft het over een of ander schoenmerk, echt chill, pap. Het kost hem moeite iets tot zich door te laten dringen. ‘We gaan vanavond maar eens bijtijds naar bed,’ zegt hij.

Maar hij is veel te geagiteerd om te kunnen slapen.

‘Het is mijn lichaam, Axel. En het is mijn leven. Als je niet zo’n sentimentele zeikerd was, zou je er ook niet zo’n punt van maken. “Een wonder van ons samen!” Yuk.’

Hij zal het onder ogen moeten zien: blijkbaar hangt hij er voor spek en bonen bij, ergens in de marge van haar bestaan. Hij is niet haar veilige haven, hij is niet haar loods of haar rots in de branding. Dat heeft hij zichzelf maar wijsgemaakt. Als het haar uitkomt, trekt ze haar eigen plan. Hij is zo naïef geweest, of misschien zo ijdel, om te denken dat er in haar plannen altijd plaats voor hem zou zijn, dat hij een onvervreemdbaar en onmisbaar onderdeel van haar leven was. Terwijl zij nooit is teruggedeinsd voor eigenmachtig optreden. Hij had dit al kunnen zien aankomen vanaf het moment dat ze zijn garderobe in de fik stak omdat zijn pakken niet aan haar smaak voldeden. Het had hem nota bene nog van bewondering vervuld ook. Claire deed dingen waar een ander alleen maar van droomde.

Hij wentelt zich op zijn andere zij. ’s Nachts lijkt alles tien keer zo erg, dat heeft hij Josefien vaak genoeg voorgehouden. Weet je hoe dat komt, Joos? ’s Nachts maakt een mens geen serotonine aan, het zogeheten gelukshormoon. Daarom ben je dan op je zwartgalligst en...

Hij hoort een naargeestig gekraak, en terwijl hij overeind schiet, volgt er een luide klap alsof er elders in huis een zeer zwaar voorwerp omvalt. Dreunende voetstappen komen de trap op. Dan zwaait zijn deur open. Met logge, trage passen komt Claire binnen, in haar opbollende nachthemd, een engelachtige glimlach om de lippen.

Brak maar vastberaden zit hij aan het ontbijt. Voor hersenspinsels heeft hij geen tijd, voor voor- of nabeschouwingen al evenmin, het komt nu aan op schademanagement. Tegenover hem lepelt Josefien haar Brinta zo te zien smakelijk naar binnen. Is ze haar dieet vergeten nu Claire niet langer present is? Hoe dan ook, hij gaat haar de komende dagen eens flink bijvoederen. Met een missie voor ogen wordt alles weer beheersbaar. Hij smeert een paar boterhammen en pakt ze voor haar in.

Zonder commentaar propt ze ze in haar tas, terwijl ze doortettert over wissewasjes. Zij en Mascha willen straks in de zomervakantie een baantje in een strandtent. Nu alleen die ongure proefwerkweek nog. Gelukkig heeft Robin haar gisteravond aan de telefoon het machgetal nog een keer uitgelegd, ze snapt het eindelijk.

Deze Robin duikt de afgelopen tijd steeds frequenter op in haar berichtgeving, en haar vader maakt zich geen enkele illusie: hij ziet de neergeslagen wimpers, de nauwelijks verholen vreugde die alleen al het uitspreken van de naam Robin met zich meebrengt. Het zal niet lang meer duren of Robin maakt zijn opwachting in huis. Hopelijk is hij wat spraakzamer dan die slungel Daan van vorig jaar.

‘Krijg ik geen kus meer?’ vraagt hij als ze met wapperende haren de deur uit wil stuiven, bijna uit haar naden barstend van verlangens die hij maar ten dele kent: naar een excuus om Robin weer te spreken, naar eindeloze, giebelende onderonsjes met haar brutale vriendin Mascha die zich enorm wereldwijs acht (‘Beken het nou maar, Axel, je heet eigenlijk gewoon Alex, maar dat vond je niet interessant genoeg.’), naar schoenen met hakken zo hoog dat geen mens erop kan lopen.

Buiten dit huis speelt haar ware leven zich af. Onder leraren die hij lang niet allemaal heeft ontmoet, onder jongens en meisjes en hun ouders van wie hij vaak hooguit de naam kent. Zij hebben Josefien de hele dag tot hun beschikking. Zo hoort het ook. Je krijgt een kind om het af te staan aan de wereld.

‘Zielig oud baasje,’ zegt zijn dochter terwijl ze achter hem komt staan en haar armen om zijn nek slaat. Ze geeft hem een smakkende pakkerd boven op zijn hoofd.

Hij vouwt zijn handen om haar polsen en drukt ze even tegen zijn borst. Kaboem. Kaboem. Kaboem. ‘Voel je dat?’ zegt hij. ‘Ik doe het nog.’ Ere wie ere toekomt: voor Josefien zal hij Henriette eeuwig dankbaar zijn.

Energiek maakt ze zich los uit zijn greep. ‘Ga jij nou maar huisjes verkopen, sukkel. Doei.’

‘Ciao bella,’ zegt hij.

Claire vindt mensen die ‘ciao bella’ zeggen proleten.

Hij ruimt de ontbijttafel af en spoelt onder de kraan de borden en kopjes om.

‘Jezus, Axel, mieter ze toch gewoon in de afwasmachine. Waar is dat ding anders voor?’

Er is een stuwend gevoel in hem, even weet hij zich gewoon geen raad, hij is zijn perspectief kwijt. Oud worden met Claire. Gewoon elke dag van de rest van zijn leven doorbrengen met Claire.

Kon hij zijn onthutsende ontdekking maar ongedaan maken.

Hoe en wanneer gaat hij dit aan Josefien uitleggen?

Met de theedoek over zijn schouder begint hij te huilen.

Red ons, Claire.

Zijn telefoon gaat en hij snuit snel zijn neus.

Het is de eigenares van de rietgedekte villa waarop hij gisteren een bod kreeg, een paar uur voordat zijn hele wereld een nieuwe, boosaardige gedaante zou aannemen. Ze is ontstemd, en niet zo’n beetje ook. ‘Je belt me, je noemt een bedrag, en daarna heb ik geen enkele ondersteuning meer van je gekregen. Je was niet eens bereikbaar voor overleg. Mijn vriendin, die me jou zo van harte heeft aanbevolen, heb je van de winter echt heel wat beter en persoonlijker begeleid. In alle opzichten, mag ik wel zeggen.’

‘Madeleine, dat spijt me echt. Ik had je even moeten laten weten dat ik... Er is hier sprake van... familieomstandigheden, ik kon...’

‘Ik krijg de indruk dat je mijn belangen onvoldoende voor ogen hebt. Hoe zit het ook alweer, bij aantoonbare wanprestatie kan ik toch zonder afkoop van makelaardij switchen?’

Op kantoor komt er weinig uit zijn handen. Hij stuurt een schuldbewuste mail naar Madeleine. Met de huidige markt kan hij het zich niet veroorloven klanten te verliezen. Sterker nog, het wordt tijd voor een overlevingsplan. Maar in de loop van de middag is hij tot steeds minder in staat. Terwijl hij een prospectus in elkaar probeert te draaien, flitst hij als de schietspoel in Claires weefgetouw heen en weer tussen bedwelmende razernij en apathische afmatting. Om de minuut kijkt hij op zijn horloge.

Op dit moment schrijdt zijn vrouw, stampend met haar grote voeten, in Engeland de kathedraal binnen. Nu gaat zij zitten op haar ereplaats op de eerste rij, met naast haar een lege stoel. Nu luistert zij naar alle loftuitingen. Nu staat zij op, laat zich de versierselen opspelden en neemt het applaus in ontvangst, ogenschijnlijk onaangedaan. Nu haalt ze papieren uit de vormeloze tas die ze altijd ‘mijn karrebies’ noemt, schraapt haar keel en begint onverwacht zacht in de microfoon te spreken, en wat ze ook zegt, haar gehoor zal denken dat er manna over hen neerdaalt. Weten zij veel dat ze die stem naar believen kan aan- en uitzetten.

Hij hoort de vertraagde echo van haar woorden onder het hoge gewelf, hij ruikt de muffe geur van eeuwenoude stenen, stenen die de getuigen zijn geweest van ontelbare opgebiechte zonden, van evenzovele smeekbedes, verhoord en onverhoord.

En dan straks de receptie, de felicitaties, de champagne, de oh’s en ah’s van het publiek bij de aanblik van haar kleedjes. En daarna het diner, de speeches, de toosts, het kloppen op schouders, het knijpen in bovenarmen. Het betten van voorhoofden.

Ze is zó door haar eigen glorie in beslag genomen dat het geen tel in haar opkomt om ook maar een enkel woord van verontschuldiging of deemoed naar huis te sturen. Geen woord van gemis, ook.

Het regent als hij naar huis fietst, waar hij een maaltijd van aardappelpuree met saucijsjes en appelmoes klaarmaakt. Kindereten. Josefien-eten. Is de portie die zij zich ervan opschept normaal of aan de kleine kant? Gaan er echt happen voedsel naar binnen, of zit ze er maar wat mee te spelen? Te nadrukkelijk opletten is niet goed. Een kind is zo ontspannen als haar ouder is. Ineens vraagt hij zich af of jonge mensen zich er wel van bewust zijn hoe verschrikkelijk jong ze zijn.

Als ze na het eten naar haar kamer verdwijnt, moet hij zich bedwingen om niet met uitgestrekte armen achter haar aan te lopen. Hoe is het voor een zestienjarige om in één huis te moeten wonen met iemand zoals hij, die uit een wereld komt waarin je het licht uitdeed, de verwarming lager draaide en de deur achter je sloot wanneer je een vertrek verliet? Zijn moeder zaliger placht te zeggen: ‘Je bent niet in de kerk geboren, Alex.’ Begrijpt Josefien wel iets van haar vader of is hij vooral een bron van ergernis voor haar, of een lachwekkende sufferd?

Rusteloos ijsbeert hij door de woonkamer, op zoek naar afleiding. Overal sporen van Claire: platte, gladde stenen die tot een scheve toren zijn gestapeld, een paar pauwenveren in een klompje paarse klei, een schaal verschrompelde kastanjes van vorig najaar. Dan valt hem ineens in dat hij al sinds hun ruzie heeft verzuimd zijn salamanders te voeren.

Dankbaar gaat hij direct naar de kelder, waar zijn kweekbakken met maden, meelwormen en pissebedden staan. De tl-buis flakkert onrustig. Niet vergeten bij gelegenheid een nieuwe te halen.

Zijn handen beven als hij de bovenste laag vochtige tissues van de maden trekt en zijn schepnet in de kweekbak steekt. Hij schept een kluit wriemelende maden in de emaille kom die hij altijd voor dat doel gebruikt en dekt de rest weer toe. Bij het fonteintje spoelt hij het schepnetje schoon, hangt het aan het daarvoor bestemde haakje en wast zijn handen.

Nu naar boven, naar zijn studeerkamer, waar op de tafel voor het raam zijn terrarium staat. Hij zal straks nog even op internet kijken of hij ergens een paar mooie vuursalamanders op de kop kan tikken. Bezig zien te blijven, dat is het parool.

Hij pakt de kom en loopt ermee naar de keldertrap. Hij is halverwege, op de vierde of de vijfde tree, als de tl-buis met een scherp, knisperend geluid de geest geeft. Het volgende moment is het aardedonker. In een reflex lanceert hij zichzelf in de richting van de deurknop boven hem, grijpt mis, glijdt uit en lazert in het duister ruggelings naar beneden.

De misselijkmakende smak waarmee hij op de betonnen vloer belandt. De smaak van bloed: hij heeft op zijn tong gebeten. Maar vooral de withete pijn, zo intens dat hij van zijn stokje lijkt te gaan. Hijgend probeert hij zich in een zittende positie te werken, zweet gutsend langs zijn gezicht. Die actie leidt tot een extra slagwerk van pijn, een waanzinnige, geamplificeerde drumsolo zonder einde, waarbij hij alleen maar panisch ‘Hiiii’ kan gieren. ‘Hiii. Hiii. Hiii.’

Met folterende millimeters tegelijk weet hij zich op zijn zij te wentelen. ‘Josefien!’ kermt hij.

Waarschijnlijk staat ze twee verdiepingen hoger op haar slaapkamer voor de spiegel nieuwe kapsels uit te proberen, met Amy Winehouse lekker hard op.

Hij weet zijn telefoon uit zijn broekzak te wurmen.

Haar vrolijke stem: ‘Hi guys! I’m shoeshopping! Please leave a message after the beep.’

Hij kan geen adem en geen tijd verspillen, hij toetst 1-1-2 in.

‘Axel, maak het nou een beetje! 1-1-2! Die zijn er niet voor als je een splinter in je vinger hebt of van een trappetje bent gepletterd. Kom maar hier, ik kus het wel af.’

‘Jezus, Claire, ik heb iets gebroken. Mijn...’

‘Hé, wist je dat het evolutionair gesproken nooit is opgehelderd waarvoor het stuitje eigenlijk nog dient? Obsoleet onding. Net zoals de blindedarm. En wist je...’

Hij slaagt erin zijn naam en adres uit te stoten. ‘Kelder,’ snokt hij erachteraan. Dan is er een weeë, kantelende gewaarwording en glijdt alle pijn van hem af.

Vier

‘We zijn er de halve nacht mee bezig geweest. Ambulance, röntgenfoto, de hele bladibla, wacht even, Mas, hij vraagt wat. Wat zeg je, pap?’ Josefien kijkt hem ongeduldig aan.

‘Ibuprofen.’

Ze slentert de kamer uit. Hij hoort haar tegen Mascha zeggen: ‘Als het nou een dwarslaesie was. Maar het was gewoon een stom ongelukje. Niks om je druk over te maken. Een gebroken stuitje gaat binnen zes weken vanzelf weer over, maar het is hier kerm-city hoor, in plaats van back to track. Midden in mijn proefwerkweek moet ik vanmiddag bij zo’n steunkousenfabriek een siliconenkussen gaan halen.’ Fluisterstem: ‘Of anders een opblaasbare aambeienband.’

‘Paracetamol is ook goed,’ roept hij.

Zowel zitten als liggen is een ramp, opstaan ook. Bukken en niezen moet worden vermeden. Langer dan een paar minuten staan is evenmin te harden. Bezichtigingen zal hij voorlopig moeten afhouden. Niemand zit te wachten op een makelaar op een aambeienband.

Het is zijn eer te na geweest om Claire een sms te sturen. Ze is momenteel de laatste die hij om troost of hulp wil vragen. Dat zou op een of andere manier de omgekeerde wereld zijn. Net zoals het de omgekeerde wereld is dat zij nu al dagen een gepikeerd stilzwijgen in acht neemt. Het is waar dat hij onvergeeflijke woorden tegen haar heeft gesproken, hij heeft van gedeelde intimiteit een wapen gemaakt, hij heeft een grens overschreden waarvoor hij zich schaamt, maar zij is hoe dan ook de aanstichtster van alle ellende, niet hij.

Josefien reikt hem een strip pijnstillers aan.

‘Glaasje water?’ vraagt hij.

‘Ik had al op school moeten zijn, hoor. Jij denkt alleen maar aan jezelf.’

Zwemmen brengt vaak verlichting, heeft de orthopeed gezegd. Fietsen en autorijden worden ten zeerste afgeraden.

Aangezien hij nooit gebruikmaakt van het openbaar vervoer, is het een heel gezoek op internet voor hij de juiste buslijn en halte heeft gevonden. Met zijn zwembroek en een handdoek in een plastic tasje schuifelt hij het huis uit. Het regent weer. Nat en bezweet van inspanning belandt hij bij de abri. Met de kiezen op elkaar geklemd hijst hij zich even later als een bejaarde de bus in.

Hij durft niet te gaan zitten en grijpt zich stevig vast aan een stang. Als de bus optrekt, klieven er bliksemschichten door zijn onderrug. Hij hijgt zachtjes. Onhandig probeert hij met de hand waarin hij het tasje heeft vastgeklemd, zijn regenjas open te knopen.

‘Steek hem in je eigen oor,’ barst de vrouw uit die op het bankje onder zijn arm zit. Met een verontwaardigd gezicht worstelt ze zich langs hem omhoog en gaat elders zitten. De overige passagiers rekken hun nekken. Ze zien eruit alsof ze in galerijflats wonen en vaak halve dagen voor loketten moeten wachten.

Axels mond wordt droog. Hij probeert zich wat rechter op te richten maar krimpt meteen ineen. De rest van de rit staat hij aan de schandpaal genageld, midden in het gangpad.

In seniorentempo bereikt hij het zwembad, waar hij niet meer is geweest sinds Josefien een klein kind was. De regen slaat bellen op het water in de bassins, en met het hoofd tussen de schouders getrokken dribbelt hij het eerste het beste kleedhokje in. De geur van chloor, die hij zich zo goed herinnert, is vermengd met iets van schimmel, iets van verval, iets moedeloos in elk geval.

Hij schopt zijn schoenen uit en maakt zijn broekriem los, zichzelf verwensend dat hij er niet aan heeft gedacht zich thuis om te kleden. Hij kan niet op het houten bankje gaan zitten om zijn broek af te stropen. Hij heeft geen andere keuze dan hem langs zijn benen naar beneden te laten glijden, tot op de natte vloer, en er dan omzichtig uit te stappen. Na tien minuten heeft hij zich in zijn zwembroek weten te vechten.

Komt dat zien, boeren, burgers en buitenlui. Deze zwembroek, model bermuda, uitgevoerd in zwart polyester met langs de pijpen een schuine gele bies en op heup­hoogte voorzien van een rijgkoord, heeft hij een jaar of vier geleden samen met Josefien in Catalonië gekocht. Claire had de vakantiebestemming uitgekozen. Ze had altijd al eens het landschap willen zien waaraan Dalí zijn inspiratie ontleende.

Josefien was tijdens die reis voor het eerst ongesteld geworden.

‘Ze vindt het wel stoer, geloof ik,’ had Claire gezegd. ‘Dus bederf jij nou niet alles door preuts en ontwijkend te doen. Ga wat leuks met haar kopen, om te vieren dat ze de eerste stap op weg naar de volwassenheid heeft gezet.’

Hoe kwam Claire op zoiets? Vroeg ze andere moeders om advies? Of vond ze het gewoon fijn om Josefien de dingen te geven die ze zelf nooit had gekregen? Herschreef ze op die manier als het ware het script van haar eigen leven?

Dus ging hij met zijn dochter naar Figueres, vroeg in de ochtend, voordat het te warm zou zijn om te winkelen. Na veel wikken en wegen viel Josefiens keuze op een smal zilveren armbandje. De verkoopster, een onwaarschijnlijke schoonheid met een barbieboezem en bambi-ogen, flirtte aangenaam met hem. Jammer dat zijn Spaans minder dan rudimentair was.

Atletisch stapte hij de winkel uit, Josefien bij de elleboog vasthoudend.

Onder de stokoude platanen op de Rambla zei ze opeens: ‘Getver, als ik maar niet doorlek.’

Abrupt stond hij stil. ‘Moeten we Claire bellen?’

Fronsend keek ze hem aan. ‘Ik kan het toch ook even ergens op een wc’tje gaan checken?’

Heen en weer geslingerd tussen trots en ongerustheid zag hij zijn dochter even later vanaf het terras het café binnengaan, haar paardenstaart wippend op haar rug. Moest hij straks nog iets betekenisvols tegen haar zeggen? Nee, dat verwachtte Josefien niet van hem. Daar had ze Claire voor.

Daar was ze alweer. Brede grijns. ‘Niks aan de hand.’

Begaan zei hij: ‘Het zal wel wennen, schat.’

‘En nou,’ zei ze bedrijvig, ‘moeten we voor jou gaan shoppen, papa. Want die achterlijke zwembroek van je trek ik echt niet meer.’

Toen hij thuis zijn aankoop aan Claire had laten zien, had ze hem met een wonderlijke blik aangekeken. ‘Arme stakker,’ had ze gezegd. ‘Vind je ouder worden dan zó moeilijk?’

In dezelfde zwembroek laat hij zich nu met beleid in het chloorwater vol bellen zakken. Na het uitproberen van diverse pijnlijke zwemslagen krijgt hij de inspiratie om zich op zijn rug te draaien. Drijven maar.

Nirwana.

Maar al na enkele minuten komt er een einde aan zijn vredig dobberen als hij beseft dat hij zonder Claire niet eens zou hebben geweten wat nirwana betekent. Woensdagochtend arriveert haar boot om acht uur in Hoek van Holland. Als het ontschepen voorspoedig verloopt en de ochtendspits meevalt, staat ze dan al voor tienen op de stoep. Jazeker, er kan worden afgeteld naar het moment waarop ze thuiskomt. Meteen is het alsof hij zich bevindt in een almaar uitdijende ruimte zonder vast middelpunt. Panisch spartelt hij naar de kant en hijst zich het trappetje op en het bassin uit.

Thuis gooit hij uitgeput zijn tas met zwemspullen op het aanrecht. Zijn blik valt op de vaat van het ontbijt, die nog op tafel staat. Hij verbijt een zucht.

‘Wil ik dit vanavond aan, is er een knoop vanaf.’ Josefien komt de keuken binnen, een bloesje in de hand.

‘Dan had je er tijdig naar moeten kijken.’

‘Ik moet ook altijd overal zelf aan denken.’

‘Dat heet zelfstandig worden. Hoe ging het vandaag met natuurkunde?’

‘Niet één vraag over het machgetal. Dat noem ik nou corrupt.’

‘Corrupt betekent...’ Maar hij heeft er geen zin in. ‘Zet die afwas alsjeblieft even in de vaatwasser. Ik kan niet bukken.’

Ze slaat haar ogen ten hemel. ‘Ik moet zo naar Mas.’

‘Je gaat pas ná het eten naar Mascha.’ Hij wil met zijn eigen ogen zien dat ze eet. ‘En je gaat nu eerst boodschappen doen. We hebben niets meer in huis, en ik kan niet fietsen.’

Nukkig zegt ze: ‘Aansteller.’

‘Werk even mee, Josefien. Zet die vaat in de machine. En hier,’ hij steekt haar de tas met zijn zwemspullen toe, ‘stop dit even voor me in de wasmachine.’

‘Doe dit, doe dat!’ roept ze uit, de tas op de grond gooiend. ‘Doe het zelf, man!’

Hij leunt tegen de rand van het aanrecht. Josefien is gewend aan een vader die even efficiënt en betrouwbaar is als haar smartphone. Een haperende, falende vader maakt haar boos. Dan ziet hij dat er op de kalender die op de koelkast hangt, iets staat in het vakje van vandaag. Hij vraagt: ‘Ben je bij de mondhygiëniste geweest?’

‘Hoezo?’

‘Omdat je om kwart over twee een afspraak met haar had.’

‘Hoe moest ik dat nou weten?’

Hij wijst.

‘Wat zeik je nou, alleen maar omdat je zelf niks beters te doen hebt dan de hele dag in je agenda te loeren? Ik heb een léven, hoor.’

‘Levens vereisen enige organisatie. Gebruik je verstand. Nu krijg ik een rekening omdat jij je afspraak bent vergeten.’

Haar ogen schieten vol tranen. ‘Dat is gemeen, papa! Dan had je maar geen kinderen moeten nemen.’

‘Kinderen?’ Hij kijkt om zich heen. ‘Ik heb alleen jou.’

‘En zelfs daar ben je nog te krenterig voor. Kan ik het helpen dat ik besta?’

‘Joosje.’ Hij wil zijn armen om haar heen slaan.

‘Ik ga naar Mas. Die heeft tenminste normale ouders.’

En weg is ze.

Omslachtig hengelt hij de fles wodka uit het vriesvak en schenkt zich een glas in. Zal hij Mascha’s moeder bellen? Mijn dochter heeft in overspannen toestand het huis verlaten. Ziet u erop toe dat zij vanavond behoorlijk eet? Uit onmacht knarst hij met zijn tanden. Om het goed te maken zal hij een nieuwe knoop aan Josefiens bloesje zetten. Ergens in huis bevindt zich een naaidoos, dat weet hij zeker. De meeste kledingreparaties doet Claire op het atelier, maar ze heeft hier ook zo’n houten kistje met naald en draad, voor noodgevallen.

In de gangkast stuit hij op de naaidoos, weggestopt onder de mand met schoenpoetsspullen. Om de een of andere reden doet de aanblik hem denken aan het dagboek van Dorien, zijn voormalige secretaresse. Voordien had hij nooit geweten dat er mannen bestaan die stiekem het dagboek van hun vrouw lezen. Of vrouwen die zo stom zijn om gebeurtenissen in hun dagboek op te schrijven die beslist voor hun echtgenoot verborgen moeten blijven.

Het was allemaal heel onplezierig afgelopen, hij had er beslist een les door geleerd: een scharrelpartijtje zou bij hem niet gauw meer uit de hand lopen. ‘Maar waar ik mijn dagboek ook verstop, hij vindt het altijd,’ had Dorien verontschuldigend gezegd.

‘Schrijf daar dan geen dingen in die privé zijn!’

‘Nou ja, waar is een dagboek anders voor?’

Achteraf lijkt het alsof het opzet van haar was. Zwart-op-wit brisante ontboezemingen doen en die achter slot en grendel willen verbergen, terwijl je weet dat ze gevonden zullen worden. Maar ja, je nam je man de wind uit de zeilen als je hem ervan kon beschuldigen dat hij in je spullen had zitten snuffelen.

Hij strompelt met de naaidoos naar de keuken en opent hem. Kleurige klosjes garen op een rij, een vingerhoed, een netjes opgerolde centimeter, een schaar, een doosje knopen. Kijk eens aan. Daar zit vast wel iets bruikbaars bij. Nu alleen nog een naald. Hij tilt het bovenste compartiment uit het kistje. Eronder ligt, tussen wat stukjes stof en kaartjes met band eromheen, iets dat hij even voor een speldenkussen aanziet, totdat tot hem doordringt dat het iets heel anders is.

Het is een poppetje, van een lap jute in elkaar gedraaid. Een rafelig stuk touw scheidt het hoofdje van de romp. Daarop zijn lange, lichtgele draadjes wol genaaid. Een paar borduursteken geven het gezichtje aan, grof, cru en onaf. Maar de gelijkenis is niettemin treffend. En in de buik van Josefiens beeltenis zijn drie spelden gestoken.

Verbouwereerd haalt hij het ding uit de naaidoos. Het moet een grapje zijn, Claire en Josefien hebben dit vast samen giebelend in elkaar zitten frunniken, kijk nu eens wat een hoogst origineel speldenkussen.

‘Nee papa, ik bedoel buikpijn.’ Ineens onzeker trekt hij de spelden uit de buik van het poppetje en gooit ze in de gootsteen. Hij wil helemaal niet denken wat hij plotseling denkt, maar oppert Claire zelf niet vaak hoe geweldig het zou zijn iemand van een afstand iets te kunnen aandoen? En op hetzelfde moment weet hij dat hij het land van de rede heeft verlaten, of dat hij in elk geval niet bereid is Claire voetstoots het voordeel van de twijfel te gunnen. Dat recht heeft ze met haar verzwegen abortus verspeeld.

‘Wat moet dit voorstellen, Claire? Wat is de bedoeling van dit...’

‘Maak je niet zo druk, man. Jij gelooft niet eens in zulke dingen.’

Hij merkt dat hij nog steeds naar de spelden in de gootsteen staart, alsof hij half en half een explosieve reactie verwacht, iets met zwavel en bliksemschichten. Je kunt rationeel natuurlijk alleen maar vaststellen dat poppetjes met spelden doorboren onzin is. Maar wat als iemand in alle ernst dit soort dingen doet? En wat is er erger aan: de evidente gekte of de mogelijke boosaardige intentie? Weerzin rijst hem als gal naar de keel. Wat bezielt zijn vrouw? En godnogaantoe, waarom heeft hij zich lopen kwellen met de gedachte dat hij haar op de middag voor haar vertrek wel heel wreed en opzettelijk op haar ziel heeft getrapt?

Met de fles wodka en zijn glas klungelt hij naar boven. In de linnenkast vindt hij een sloop, wikkelt zijn vondst erin en stopt het hele pakket zo diep onder de stapel lakens weg als zijn rug toestaat. Hij weet zelf niet waarom. Dan sjokt hij naar zijn werkkamer, gaat achter zijn bureau op het siliconenkussen zitten en denkt geagiteerd na. Dat idiote dieet van zijn dochter. Is het wel iets vrijwilligs, of...

‘Waar wind je je nou zo over op, Axel? Ik wou haar alleen maar helpen afvallen.’

Nee, deze gedachtegang gaat hij niet vervolgen. Meisjes die ophouden met eten, daar bestaan tal van wetenschappelijke verklaringen voor. Er zijn bergen onderzoek naar verricht. Resoluut zet hij zijn laptop aan en tikt, na enig nadenken, als zoekterm ‘eetstoornis’ in. Dat had hij al veel eerder moeten doen. Is hij Josefiens vader of niet?

En voilà: bijna zestigduizend hits. Hij tuurt naar het scherm. Het is een schokkend universum waarin hij belandt, na wat obligaat geklik op Wikipedia en op een paar medisch en psychologisch georiënteerde sites. Natuurlijk weet hij van het bestaan van anorexia, en ook van boulimia heeft hij gehoord. Maar het omhelzen en celebreren ervan, het snoeven erover, het uitwisselen van tips over braken, laxeren en groteske vormen van lichaamsbeweging, dat is iets geheel nieuws voor hem. ‘Pro-ana?’ zegt hij hardop.

Werktuiglijk drinkt hij slok na slok verdovende wodka terwijl hij op fora die verboden zouden moeten worden, leest hoe gemakkelijk je je ouders om de tuin kunt leiden. Klik hier als je wilt weten hoe je net moet doen alsof je een hele aardappel of boterham opeet. Klik hier als ze zus aan je vragen, klik daar als ze zo aan je vragen. Ze willen je alleen maar vetmesten omdat het zelf papzakken zijn. Ze hebben geen idee van de heerlijke gewichtsloosheid, de vrijheid, de controle die het dagelijks voorrecht is van de moedige pro-ana.

Hij moet gaan staan, waarschuwt zijn stuitje. Misschien proberen even ritmisch wat door de knieën te buigen. Maar hij zit vastgelijmd aan een site waarop wordt gejubeld hoe triomfantelijk het voelt om geen ranzige papzak met maat 34 meer te zijn maar een rammelend geraamte, overdekt met bizarre haargroei, met een gebit waarvan het glazuur door het kotsen is verdwenen, met gaten in maag en slokdarm. En nooit meer ongesteld, juicht een veertienjarige, gevolgd door 513 kreten van bijval.

Mijn god, denkt Axel. Lava stuwt in hem op, alsof hij een van de vulkanen uit Josefiens beduimelde werkmap is. Kan het waar zijn? Heeft Claire zijn dochter in deze afgrond willen drijven? Ziet zij soms met lede ogen toe hoe Josefien zich in sneltreinvaart ontwikkelt tot een mooie jonge vrouw? Leidt het ontbreken van een bloedband dan tot jaloezie en rancune?

Feit is dat zijn dochter sinds het vertrek van haar stiefmoeder met geen woord meer heeft gerept over buikpijn of dieet. Het is alsof hij een stuurloze vrachtwagen op haar ziet af denderen. Hij krikt zichzelf omhoog, wrijvend in zijn ogen. Bij het raam staart hij lange tijd niets ziend naar zijn terrarium, totdat hij opmerkt dat drie salamanders er bewegingloos bij liggen. Aanmoedigend geeft hij ze een duwtje. Maar natuurlijk bewegen ze niet meer. Ze hebben de afgelopen dagen niets te eten gehad.

Vijf

Op de ochtend van Claires terugkeer is hij al vroeg klaarwakker. Eenmaal beneden vermaalt hij zijn eerste paracetamol van de dag.

Het regent niet meer. Uit de tuin stijgt een lome zomergeur op, het gras dampt, vogels kwetteren, het is wat je noemt een mooie ochtend. Hij moet zorgen dat hij zichzelf een paar uur bezighoudt, om niet weer te vervallen in morose gedachten die het weerzien met Claire alleen maar zullen bemoeilijken. De zaak op de rails houden. Iets constructiefs doen. Hoeveel dagen strompelt hij nu al rond zonder naar kantoor te gaan? Toegegeven, veel is er daar niet te doen, maar hij kan zijn toko niet ook nog eens door de vingers laten glippen. Een plan van actie is vereist.

Om kwart over acht heeft hij zijn verhaal klaar en belt hij zijn wegbezuinigde secretaresse. ‘Hoe is het met Dorien?’

Ze antwoordt niet.

‘Dorien? Hallo? Hoor je...’

‘Moet je soms iets van me, Axel?’

‘Ik mis je.’

‘Dat heb je het afgelopen half jaar goed verborgen weten te houden.’

‘Sorry.’

‘Druk, zeker?’ Haar spot is onmiskenbaar.

‘Nee. Dat hoef ik jou niet wijs te maken. Het is nog steeds pompen of verzuipen. Maar juist daarom zou ik je graag overhalen om een paar weken bij te springen en wat papierwerk van me over te nemen. Ik heb een ongelukje gehad.’

Als ze hoort waarom hij niet langdurig achter zijn bureau kan zitten, begint ze te schateren.

Manhaftig gaat hij door: ‘Ik dacht aan een uur of acht per week. Zodat ik niet te veel achterop raak.’

‘Bel maar een uitzendbureau,’ zegt ze en ze hangt op.

Met het gevoel dat zijn inschattingsvermogen momenteel niet helemaal state of the art is, schuifelt hij naar de keuken om ontbijt te maken. De koelkast is vrijwel leeg. Gelukkig is er nog genoeg melk voor een bord voedzame pap.

Met haar schoolrugzak tegen de muur bonkend komt zijn dochter de keuken in. God, wat is ze gaaf en mooi en heel en wat is haar huid heerlijk blank en strak en wat glanst en glinstert haar haar, en ze lijkt het ook niet koud te hebben. Wat maakt de rest dan uit?

Ritmisch schuddend met haar hoofd gaat ze aan tafel zitten. Henriettes evenbeeld.

Hij zet de Brinta voor haar neer en wijst met komisch gestrekte uitroeptekenvingers naar zijn eigen oren. Conversatie, Josefien! Een vorm van communicatie uit de tijden van weleer, toen mensen nog geen draadjes uit hun oren hadden hangen.

Ze reageert niet. Ook goed.

In de broodtrommel ligt welgeteld nog één uitgedroogde boterham. Geroosterd en voorzien van een dikke laag marmelade zal die zijn ontbijt vormen.

Vanochtend heeft Claire zich op de boot ongetwijfeld te goed gedaan aan een groot bord gebakken eieren met spek. Dat mateloze van haar. Dat volstrekt onbeschaamde. Mag ik, Claire, er niet zijn? Let maar eens op.

Zijn ogen prikken. Waarom zou uitgerekend zij van zijn dochter een wandelend skelet willen maken? Dat klópt toch niet? De wodka heeft hem gisteravond parten gespeeld.

Zo vroeg als het nog is, zo bekaf is hij. Hij wordt alle kanten tegelijk op gesleurd, hij is nog niet klaar voor de confrontatie met Claire. Hij moet de hele situatie eerst afgewogen dóórdenken zonder zich opnieuw door allerlei hersenspinsels op sleeptouw te laten nemen.

‘Papa!’ roept Josefien. ‘Luister je wel? Vandaag is mama jarig. Je gaat haar toch wel even bellen, hè?’

‘Goed, schat.’

‘Nee, je moet het dóén.’

Misschien is het zometeen wel een goede vorm van afleiding. Tja. Alsof Henriette op een gezellig telefoontje van hem zit te wachten. Te vuur en te zwaard hebben ze elkaar bestreden en hij moet erkennen dat hij daarin wellicht wat ver is gegaan. Maar het feit dat zij had gedacht dat ze Josefien doodleuk mee kon nemen naar de plaggenhut van die proleet Rozjee, had nu eenmaal een waas voor zijn ogen gebracht. En poen genoeg destijds, in zijn geval, voor een advocaat die alles en iedereen murw kon beuken.

‘Als het aan mijn ex-echtgenoot lag,’ had Henriette tegen de rechter gezegd, ‘dan zou hij Josefien doormidden zagen om zijn gelijk te halen, hij zou haar in tweeën klieven. Omwille van haar zal ik dus afstand doen van mijn rechten als moeder. Ik zal genoegen nemen met een omgangsregeling.’

Ze had een nauwsluitend jurkje aangehad, met hoge laarzen eronder. Van de zitting herinnert hij zich niet veel, maar wel hoe haar knieën knikten, zichtbaar knikten, toen ze na afloop de rechtbank uit liep.

Je wilt niet dat je kind weet tot welke dingen haar ouders in staat zijn, dus voor Josefiens bestwil heeft hij de hele zaak achteraf kosmetisch een beetje bijgepunt. Dat Henriette niet merkbaar tot rectificering is overgegaan, toont aan dat zijn herschreven versie van de gebeurtenissen eigenlijk de juiste is, of in elk geval recht doet aan de ware aard van wat er is voorgevallen. ‘Dat je moeder je heel heeft gelaten, bewijst hoeveel ze van je houdt.’ Het ging niet zo, maar het had gemakkelijk wel zo kunnen gaan. Anders had Henriette wel doorgevochten.

Hij haalt twintig euro uit zijn portemonnee. ‘Koop in de pauze maar een broodje, we hebben niks meer in huis. En ga na school alsjeblieft even naar de supermarkt. Neem die vlinderpasta maar die je zo lekker vindt, en daarbij een paar biefstukjes, uien heb ik ook nodig, en...’

‘Bij de Appie hebben ze toch een bezorgservice?’

‘Jawel, maar dan had ik gisteren al iets moeten bestellen.’

‘Wanneer komt Claire nou eigenlijk weer thuis?’

‘Vandaag of morgen,’ zegt hij ontwijkend.

‘Weet je het niet? Bel haar dan.’ Ze pakt zijn telefoon van tafel en kijkt hem aan.

‘Dat zal ik zo doen. Moet jij niet naar je proefwerk?’

‘Lowlifer,’ mompelt ze, terwijl ze op de selectietoets drukt.

Hij is acuut in ademnood.

Ongeduldig rolt ze met haar ogen. ‘Voicemail.’ Dan plooit ze haar gezicht in een andere stand. ‘Hé, Maan. Papa heeft boodschappen nodig. Bel je ons even?’ Ze drukt op de uitknop. ‘Ook weer geregeld. Als je mij toch niet had, pap.’

Hij zegt niet: ‘Dat was wel wat kort door de bocht, Josefien. Claire is onze huishoudster niet.’ Hij heeft geen tijd voor discussie. Hij wil zijn kind bij kop en kont pakken, een hoogst ongewone impuls, en haar de deur uit mieteren voordat Claire op de stoep staat.

Als ze eindelijk is vertrokken, is het bijna half tien. Claire moet nu zo ongeveer op de A9 zitten. Ze kan binnen een half uur thuis zijn. Het is te hopen dat hij niet al bij de eerste oogopslag overkomt als een hulpbehoevende senior. Zal ze in lachen uitbarsten, net zoals Dorien? Henriette zou het trouwens vast ook prachtig vinden om hem zo te zien. Een kort spookbeeld overvalt hem: die drie gearmd op een rij tegenover hem, meesmuilend. ‘Ja, typisch iets voor Axel.’

En dat allemaal in naam van de liefde.

Liefde komt hoofdzakelijk neer op chemie. Daardoor is niets zo slecht te faken of te manipuleren als de liefde. WOOSH: vlam in de pan, of het even onloochenbare ontbreken van die vlam. Dus zodra Claire hier een voet over de drempel zet, zal hij ogenblikkelijk en loepzuiver weten...

Maar wie zegt dat de liefde niet te beïnvloeden is als je Claire Paagman heet? Niet dat hij in hocus pocus gelooft. Het zou alleen eindelijk verklaren waarom hij in de ban is geraakt van een vrouw met de charmes van een mammoettanker.

Hij weet dat hij zichzelf een halt moet toeroepen, hij kan op het moment niets goeds in Claire meer zien. Maar het hele scenario ontrolt zich al. De eenzame reuzin die besluit het heft in eigen hand te nemen en de wereld te laten zien dat ook zij het waard is om bemind te worden. Een man aan haar zij, een man die van haar houdt. Iemand die aan haar denkt zodra hij ’s ochtends zijn ogen opslaat. Iemand die háár nodig heeft. Het bewijs: zij heeft wel degelijk recht op een plaats onder de zon.

Heeft ze zich zonder aanzien des persoons de eerste de beste toegeëigend die haar pad kruiste, namelijk hem? Ze moet hem op een of andere manier hebben verblind toen hij haar na de aankoop van het atelier uit relatiemanagement een bos bloemen kwam brengen.

‘Stel je niet zo aan, Axel.’

Bezwerend denkt hij: kom op, man, alle geliefden verblinden, betoveren, verlokken en verstrikken elkaar, en niet zelden met behulp van list en bedrog, dat is de aard van het spel. En we kiezen nooit zelf, op grond van welbewuste criteria, wie we zullen beminnen. Liefde gaat z’n eigen gang, en schakelt standaard de werking van de hersencellen uit, anders zou de mensheid allang zijn uitgestorven.

Dat is allemaal waar. Juist daarom ook heeft hij niets geks opgemerkt, niets ongewoons of alarmerends. Het ene moment ga je nog onbezorgd je eigen weg, het volgende lig je zonder enige rationele verklaring weerloos en willoos aan de voeten van iemand die je een kwartier daarvoor nog niet eens kende, met geen ander verlangen dan daar eeuwig te blijven liggen. Het overkomt iedereen, elke dag. Wat had hem moeten opvallen toen zij zijn vrije wil wist uit te schakelen?

Daar gaat hij weer. Om te bedaren drinkt hij achter elkaar twee glazen koud water, zijn hoofd een flipperkast. Hij moet niet de fout begaan dit moment gelijk te stellen aan het ogenblik toen hij de mist rond Henriette zag optrekken en hij in een oogwenk alles doorzag en eindelijk tot een conclusie kwam die hij allang, allang had kunnen trekken.

Toen de betovering eenmaal was verbroken.

Maar dit is onthutsender dan toen. Dit reikt voorbij bedrog. Dit reikt voorbij de vraag: ben ik al die tijd dan blind of gek geweest? Dit komt neer op opzettelijke en wederrechtelijke persoonlijkheidsontvreemding. Twaalf jaar lang heeft zij hem gereduceerd tot een schaduw van wie hij was, met de bedoeling dat levenslang zo te houden.

In de spiegel in de gang neemt hij zichzelf nauwgezet op. Is hij slechts een lege huls, in een pak dat zij voor hem heeft uitgekozen? Maar brengt het einde van een liefde niet altijd de ondraaglijke gewaarwording uitgekleed, uitgewoond en uitgezogen te zijn?

Met starre blik probeert hij zijn spiegelbeeld te taxeren, terwijl hij zwaar door zijn neus ademt. Bij zijn linkerslaap trilt een zenuw. Sla niet zo op hol, straks beeld je je nog in dat zij er verantwoordelijk voor is dat je in het donker van de keldertrap bent gelazerd.

In een flits ziet hij de spelden in het poppenbuikje weer, en even wordt hij ijskoud. Dan roept hij zichzelf tot de orde. Ongetwijfeld vervloekt Claire hem vanwege zijn harde woorden, maar al heeft ze hem honderd keer uit de grond van haar hart een ongeluk toegewenst, ze kan hem vanuit Engeland onmogelijk kwaad hebben berokkend. Hoewel de vernedering van zoiets bespottelijks als een gebroken stuitje wel helemaal haar stijl zou zijn.

Moet hij haar nu soms opwachten met knoflook of wijwater? Come on, zeg.

Onwillekeurig ziet hij voor zich hoe zij op hem afkomt, een hautaine, zelfverzekerde trek op haar gezicht, om dan plotseling ruggelings achterover te worden gekwakt door de kracht van de streng knoflook die hij om zijn hals draagt, en in haar tuimeling te verschrompelen tot een miezerig hoopje sulfer dat nog even een giftig rookpluimpje uitwalmt en dan oplost in het niets.

Hij voelt zich rillerig. Hij is beslist zichzelf niet. Ook dat is tamelijk gebruikelijk wanneer een liefde onvoorzien ten einde komt. Even gebruikelijk als de metamorfose tot monster die menige ex-geliefde ondergaat.

Half elf, en nog steeds geen spoor van de gelauwerde mevrouw Paagman. Met gefronste wenkbrauwen checkt hij de fileberichten. De ochtendspits was normaal.

Om elf uur kijkt hij voor de zekerheid even op de site van de ferrymaatschappij, maar haar boot is vanochtend op tijd aangekomen.

Half twaalf.

Twaalf uur. Ze is natuurlijk rechtstreeks naar haar atelier gegaan, dat moet het zijn. Ze durft hem niet onder ogen te komen. Of wil ze dat niet? Wie van hun tweeën heeft er nu eigenlijk het meeste recht om des duivels te zijn? De hiërarchie van de kwetsuur. Een volkomen heilloos pad.

Als hij kon, stapte hij nu op de fiets en reed hij door het park naar haar toe om haar door elkaar te schudden.

Kwart voor één. Hij belt het atelier en krijgt haar voicemail. Hij spreekt niets in. Als ze daar zit te mokken, moet ze het zelf maar weten.

Tien voor half twee. Er is gelukkig nog een blik tomatensoep in huis. Hij is te hongerig om het op te warmen en lepelt de koude soep zó uit het blik naar binnen. Dat deed Henriette vroeger ook altijd en daar ergerde hij zich toen mateloos aan. Waar een mens zich al niet over opwindt.

Twee uur. Josefien komt alweer zowat uit school. Zij is wel de laatste die hij met een smoesje langs het atelier kan sturen.

Half drie. Zijn dochter belt om te zeggen dat ze met Robin heeft afgesproken. Haar stem is hoog van opwinding. Bijna zegt hij: ‘Begin er niet aan, schat. Hou je hart voor jezelf.’

Om kwart voor vier besluit hij ter afleiding de site van de boodschappenservice te bezoeken en voor een paar dagen ingrediënten voor gezonde maaltijden te bestellen. Daarna weet hij zich nog een tijdje bezig te houden met het raadplegen van de menu’s van restaurants die eten aan huis bezorgen. Vanavond wordt het Mexicaans. Dan kan hij mooi extra sour cream in Josefiens taco’s smokkelen.

Wanneer zal Claire in haar naaidoos kijken en beseffen dat hij nu ook haar tweede geheim kent? Moet hij het haar zelf laten ontdekken, of kan hij haar beter vóór zijn? Iets zegt hem dat het hem slecht zal afgaan om met het bewijsstuk op de proppen te komen.

Om twintig voor vijf is de pijn in zijn stuitje zo ondraaglijk dat het zweet langs zijn lichaam loopt. Voor de variatie gaat hij op de bank liggen, de telefoon binnen handbereik.

Vijf uur.

Half zes.

Ze doet het erom. Ze weet dat hij van wachten horendol wordt. Hij belt haar nummer en snauwt: ‘Claire, hou op met die nonsens. Laat iets van je horen.’ Op hetzelfde moment heeft hij er al spijt van. Nu heeft ze hem precies waar ze hem wilde hebben: bungelend aan haar touwtjes.

Om zeven minuten voor zes komt hij op het idee haar hotel te bellen. Wellicht heeft ze besloten wat langer in Engeland te blijven, dat is net iets voor haar, waarom zou ze rekening houden met de mensen met wie ze onder één dak woont of ze zelfs maar in haar plannen kennen? Hij vindt het nummer, toetst het in en vraagt naar Claire Paagman.

‘One moment, please.’ Hij wordt in de wacht gezet. Fletse pianoklanken druipen zijn oor binnen. Hij trommelt met zijn vingers op zijn dij. Dan floept de lijn weer open en hoort hij iemand ademhalen. ‘Hello?’ roept hij.

Er klinkt gedempt gestommel en geritsel.

Hebben ze hem doorverbonden? ‘Claire, ben jij dat?’

Onderwatergeluiden.

‘Claire? Verdomme!’

Een glasheldere stem zegt afgemeten: ‘Sorry to keep you waiting, Sir. I just wanted to make sure, so I checked with my colleagues. Mrs Pacman has left the hotel earlier this week.’

Wat zeggen ze in de film in zo’n geval altijd? You must be kiddin’. Maar de receptioniste houdt voet bij stuk. Zijn vrouw is al op de drieëntwintigste uitgecheckt. Zeker, er was nog een aantal overnachtingen voor haar gereserveerd, maar daar heeft ze geen gebruik van gemaakt. Nee, ze heeft geen adres achtergelaten. Goodday to you, Sir.

Minstens een volle minuut staart hij voor zich uit. Wat kan er aan de hand zijn? Ineens bedenkt hij zich geen moment langer. Hij bestelt een taxi.

Om tien voor half zeven staat hij voor haar atelier. Het voelt bijna als een overtreding om zijn sleutel te gebruiken in plaats van aan te bellen. Zodra hij binnen is kan hij gewoon ruiken dat ze hier vandaag niet is geweest. De ruimte heeft het in zichzelf gekeerde van een al dagenlang niet betreden vertrek. Op de gebutste houten tafel die dienstdoet als haar bureau staat een glas met een bodempje thee erin.

Ach, deze tafel. Deze tafel hebben ze, toen ze elkaar nog maar net kenden, aan de andere kant van het park op straat gevonden, kennelijk klaargezet om als grof huisvuil te worden afgevoerd. Ze waren die avond een verliefde wandeling gaan maken. Zo’n wandeling waarbij je geen meter vooruitkomt omdat er non-stop gezoend en gefoezeld moet worden en alle ledematen voortdurend zo intens verstrengeld raken dat er geen ontwarren meer aan is. Toch was het Claire gelukt op een zeker moment hijgend uit te brengen: ‘Die tafel. Precies wat ik nodig heb.’

Tussen hen in hadden ze hem naar het atelier gedragen. Het had hem een primitief soort vreugde bezorgd om eigenhandig bij te dragen aan de meubilering van haar hol, een genoegen dat iets te maken had met knuppels en everzwijnen. Maar het woog niet op tegen de tergende sensatie door anderhalve meter hout van zijn geliefde gescheiden te zijn. Het liefst had hij de tafel met één machtig gebaar, de poten omhoog, op zijn hoofd gezet, opdat Claire haar handen tenminste vrij hield om door te gaan met aan hem te frunniken. Het was alsof hij een onderdeel van zichzelf miste als hij niet op een of andere wijze aan haar zat vastgeplakt, vacuüm gezogen liefst, en zij aan hem.

Toen ze de tafel buiten adem boven hadden weten te krijgen en hem in alle hoeken van de ruimte hadden uitgeprobeerd, was hij op zijn knieën gezonken, met zijn armen om haar dijen en zijn gezicht in haar buik gedrukt.

‘Wat mompel je daar beneden?’

‘Of je met me wilt trouwen.’

Ze kenden elkaar toen drie maanden. Je zou het je kind pertinent afraden om zo driest een zo belangrijk besluit te nemen. Maar zij waren volwassen mensen. Ze wisten wat ze deden.

Met een bittere smaak in de mond trekt hij de la onder het tafelblad open. Boven op haar papieren ligt de uitnodigingsbrief van de Royal Quilting Academy. Hij pakt zijn telefoon. Het is in Engeland een uur vroeger. Met een beetje geluk treft hij nog iemand op het kantoor.

Al na drie tringels wordt er opgenomen. Hij heeft zich slecht voorbereid, wat moet hij vragen, of ze weten waar zijn vrouw uithangt? Hakkelend stelt hij zich voor als Claires echtgenoot. Zodra hij haar naam noemt, wordt hij onderbroken. Hoe ís het nu met haar? Is ze veilig thuisgekomen? Wat een akelige toestand toch.

‘Pardon?’ stoot hij verontrust uit.

Heeft hij een ogenblik? Vanwege een vergadering is de bestuursvoorzitter toevallig net in huis. Die zal hem graag te woord staan.

‘Faithwhistle,’ klinkt het twee tellen later.

Axel neemt een nieuwe mentale aanloop, maar de andere kant begint al gelijkmatig voort te dieselen. Een enorme teleurstelling voor iedereen, maar natuurlijk vooral voor Claire zelf. Fijn dat hij even contact opneemt, want bij de RQA begonnen ze zich al zorgen te maken over het uitblijven van een reactie op hun telefonische beterschapswensen en op de vraag naar welke bankrekening het prijzengeld kan worden overgemaakt. De versierselen zijn via de post al onderweg naar Nederland, in een fraaie cassette, samen met een paar zeer lovende krantenartikelen.

Hij kan het amper bijbenen. Verstond hij het goed? Beterschapswensen?

Aan de toon te oordelen begint het gesprek de afrondende fase te bereiken. Ontzettend jammer dat het allemaal zo gelopen is, maar de expositie is in elk geval een groot succes. Het aantal bezoekers overtreft alle verwachtingen. Zonder overdrijving kan worden gesteld dat Claire het quilten zijn oorspronkelijke betekenis heeft teruggegeven. En er is natuurlijk alle begrip voor dat zij onder de gegeven omstandigheden meteen naar huis terug moest.

Hij is te verbouwereerd om een woord te kunnen uitbrengen.

Nu alleen graag nog even het rekeningnummer. Heeft hij dat bij de hand?

Nee. Nee, daar zal hij later over terugbellen.

Many thanks for calling us, and please convey our regards and best wishes to your wife.

Hij is zo onthutst dat hij zich met een bons op ­Claires stoel neerlaat. Kermend schiet hij weer overeind. Hij strompelt naar het keukentje van het atelier, vindt een fles jenever en schenkt een waterglas halfvol. Zijn paracetamol heeft hij thuis laten liggen.

Is Claire niet bij die opening en prijsuitreiking aanwezig geweest? Is ze eerder uit haar hotel vertrokken omdat haar iets mankeerde?

Uit de macht der gewoonte nemen zijn ridderlijke instincten het van hem over. Hij moet de RQA meteen terugbellen over haar bankgegevens, dan kan hij om opheldering vragen. My goodness, Mr Pacman, you weren’t even aware of what’s happened? Haven’t you been in contact at all with your wife in these past few days?

Well, no, you see...

Zijn telefoon gaat.

‘Papa! Waar ben je? Er staat hier een man met Mexicaans eten voor de deur.’

‘O ja. Dat had ik om zeven uur besteld.’

‘Het is zeventien euro.’

‘Ik heb je vanochtend toch twintig gegeven?’

‘Ja, maar ik moest boodschappen doen, zei je.’

‘Heeft die man geen draagbare pin?’

Hij hoort haar zeggen: ‘Mijn vader vraagt of ik kan pinnen.’ En dan: ‘Nee, pap.’

‘Geef mij hem maar even.’ Hij zet zich schrap. ‘Goedenavond. Sorry, ik had thuis moeten zijn. Hoe lossen we dit op?’

‘Je bent vanavond al de derde die me zoiets flikt, wollah.’

Hij ziet een boomlange Marokkaan met een kop vol gel voor zich. Onwillekeurig begint hij met zijn vrije hand zijn hartstreek te masseren. ‘Kan ik het overmaken?’

Een fel gesis is het enige antwoord. Haastig zegt hij: ‘Kan mijn dochter iets als onderpand meegeven? Dan kom ik dat vanavond nog bij jullie ophalen, en dan reken ik meteen af.’

Er volgt iets dat hij niet verstaat. Dan hoort hij Josefien gillen. ‘Pap! Die gast zegt...’ Meteen wordt de verbinding verbroken.

Terwijl hij ogenblikkelijk de vaste telefoon thuis belt, vult hij met trillende hand zijn glas bij. De telefoon gaat over, vijf, zes, zeven, acht keer. Vindt er bij hem op de stoep een ongelijk handgemeen plaats? Hij acht zijn dochter er beslist toe in staat. Haar mobiel is voor haar wat de pacemaker is voor hartpatiënten. Eindelijk neemt ze snikkend op.

‘Zo, Joos, dat hebben we mooi gefikst, vind je niet?’ Dat wordt een nieuwe smartphone. Hij ziet zichzelf niet naar die Mexicaanse tent krukken en daar onderhandelen met een stel lefgozers die alles zullen ontkennen.

‘Het is echt mega... mega...’ Ze hikt. ‘Eencellig. Het is gewoon eencellig. Weet je hoeveel nummers er op mijn simkaart staan?’

‘Ik ben over twintig minuten thuis.’ Axel, de sprekende amoebe.

‘En ik ga niet zo’n vette Mexicaanse hap eten, hoor. Ik had sla gekocht, en sperzieboontjes.’

Een meisje met anorexia zou zelfs geen sla en boontjes aanraken. Hij is aan de winnende hand, hij weet het zeker. Om haar gunstig te stemmen vraagt hij: ‘Was het gezellig bij Robin, vanmiddag?’

‘Ja, behalve dan dat ik om half zes al weg moest om boodschappen te doen.’

‘Ik kom eraan.’

Hij gooit de jenever achterover. In de keuken spoelt hij het glas om, droogt het af en zet het terug in de kast. Terwijl hij op zijn taxi wacht, start hij in een opwelling ­Claires laptop op. Hij gaat naar haar mailprogramma en scrollt door de ontvangen items. Zou ze in Engeland haar mail nog hebben gecheckt? Ze is niet iemand die er veel behagen in schept contacten te onderhouden of daar ook maar minimalistisch werk van te maken. Er zijn maar enkele ongeopende nieuwe berichten, zo te zien allemaal spam. De laatste mail die ze heeft gelezen, dateert van anderhalve dag voordat ze samen met hem op de boot zou stappen.

Hij klikt het bericht aan, opeens zonderling hoopvol gestemd: toen was alles nog normaal. Het is alsof er zich een kier opent waardoor hij misschien terug kan kruipen naar het leven zoals hij het kende.

Maar het is alleen maar een innemend schrijven van die Faithwhistle van de RQA. Hij wenst Claire een prettige reis en geeft haar voor alle zekerheid ook nog even het nummer van zijn mobiele telefoon door. Ze kan hem bij nacht en ontij bellen.

First things first. Op twee paracetamols tegelijk kauwend schraapt hij de rijkelijk met sour cream bedekte vulling uit de taco’s en hevelt de brij over in een ovenschaal. Ik heb ergens nog een restje gehakt gevonden, Josefien. Perfect bij jouw sperziebonen.

Ze heeft zich nog niet aan hem vertoond sinds hij is thuisgekomen. Zit ze op haar kamer te mokken omdat ze Robin nu niet kan sms’en? Als die knul een gezonde Hollandse jongen is, houdt hij vast niet van graatmagere meisjes. Als er een Robin aan te pas moet komen om zijn dochter zogezegd goed in het vlees te houden, dan krijgt die Robin van hem vrij baan.

Terwijl hij de sla rijkelijk in olijfolie drenkt, herinnert hij zich weer hoe benepen Claire had gereageerd op Josefiens eerste vriendje. Hij had zich er rekenschap van moeten geven dat ze domweg jaloers was op zijn dochter.

Achter in de koelkast staat nog een vergeten bakje olijven bomvol calorieën. Hij leegt het in de slakom. ‘Bespreek het eens met je moeder,’ zal hij aanmoedigend tegen Joosje zeggen. ‘Nu Robin en jij zo intiem worden... begrijp je wat ik bedoel?’

Henriette, vruchtbaarheidsgodin bij uitstek, zal haar dochter grondig en terdege kunnen bijpraten over voorbehoedmiddelen en al die dingen. Desnoods roept hij zelf haar hulp in. Ze zal het waarschijnlijk zelfs waarderen als hij haar de gelegenheid biedt ook eens een instrumentele rol in Josefiens leven te spelen. Ze heeft altijd een heel ruiterlijke kant gehad, dat moet hij haar nageven. En ze is en ze blijft de moeder van zijn dochter.

Dat je zo kunt vervreemden van iemand met wie je ooit met huid en haar verbonden was. Is dat niet de kern van wat het wereldraadsel heet? De eerste keer dat Henriette ’s nachts niet was thuisgekomen, had hij de politie gebeld, ziek van ongerustheid. Een vrouw met het nasale geluid van iemand met een chronische holte-ontsteking (en met waarschijnlijk zeer kortgeknipt haar) had hem bruut toegevoegd dat het wel vaker voorkwam dat volwassenen niet thuis sliepen. Zolang zij op haar lijst van verkeersslachtoffers geen vrouw met Henriettes signalement aantrof, kon ze niets voor hem doen.

Josefiens sperziebonen hebben nog een paar minuten te gaan voordat hij ze moet afgieten. Hij kan net zo goed nu vast even bellen met die man van de RQA. In zijn hoofd oefent hij diverse scenario’s. In ieder daarvan speelt hij de rol van extreme lul: de onwetende.

Ergens lacht Claire nu. Ze haalt het gigantische bouwwerk van haar schouders op en ze schatert het uit.

Waaraan heeft hij dit verdiend?

Wat heeft hij haar misdaan?

Waarom moet hij door het stof?

Maar hij is niet van plan om even kleinzielig te zijn als zij. Bovendien: je vertrekt niet met de noorderzon, dat gaat niet aan. Je laat elkaar niet nodeloos in zak en as zitten, je houdt elkaar op de hoogte van je gangen.

Is ze ziek? Is haar iets overkomen?

Hij pakt de telefoon en belt Faithwistle.