awb - mysteries in Groningen 6.pdf

Voorwoord

N atuurvorser Plinius de Oude bezocht enkele tientallen jaren na het begin van de jaartelling de waddenkust en hij deed er verslag van in z’n encyclopedie. Als we hem mogen geloven was het met de mensen hier maar droevig gesteld. Hij schreef: ‘ Een uitgestrekte streek wordt tweemaal per dag door de oceaan overstroomd, zodat men eraan twijfelt of de grond tot het vasteland of tot de zee behoort. Er wonen armzalige mensen in hutten op opgeworpen hoogten. Ze lijken op zeevaarders als het water de omgeving bedekt, op schipbreukelingen als het water is teruggeweken .’ Dit waren onze Groningse voorouders.

Nu bleek Plinius het niet helemaal bij het juiste eind te hebben. Natuurlijk, onze leefomstandigheden waren hard (en zijn dat in de vele eeuwen daarna nog gebleven), maar dit zorgde ervoor dat we allesbehalve een droevig volkje waren; we waren koppige, taaie mannen en vrouwen, met wie de Romeinen best nog moeite hadden.

Zo was ene Olennius in 28 n.Chr. zo dom onze koeien te klein te noemen… Een bloedige opstand was het gevolg, waarbij Romeinse belastinginners gegrepen werden, en – naar Romeinse traditie – aan het kruis genageld. Uit deze wilde tijd stammen ook de ‘wisse wieven’ (later witte wieven), wijze Germaanse vrouwen, die optraden als priesteressen, en zó taai waren dat hun geesten tot op de dag van vandaag worden waargenomen.

Jazeker: geesten! Ik vraag niet of u in hun bestaan wilt geloven, alleen dat u erkent dat er nog altijd mensen zijn die er verhalen over vertellen; prachtige verhalen vaak. Zo is er het verhaal over de harpspeler op de Fraeylemaborg, bij Slochteren, of de spokende moriaan (neger) bij Pieterburen…

Markante, soms gruwelijke gebeurtenissen, zoals de opstand tegen de Romeinse Olennius, en opmerkelijke onverklaarbare fenomenen, zoals de waarnemingen van geesten vormen het onderwerp van deze bundeling. Ik noem het ‘mysterieverhalen’. Dertig van dit soort verhalen vindt u in Mysteries in Groningen . U zult zien dat ze in alle tijden voorkomen, zelfs tegenwoordig, in de vorm van paranormaal onderzoek of moord- en verdwijningszaken.

En als we goed naar deze verhalen luisteren, leren we er misschien iets van, over onszelf en onze ‘armzalige’ voorouders.

Martijn J. Adelmund

Utrecht, juni 2006

Ontdek de mysteries

Wat is een betere manier om de mysteries uit de provincie Groningen te ontdekken, dan met een kort vraag-en-antwoord-spel! Beantwoord hiervoor de volgende vragen. Kijk op pagina 151 tot 153 voor het juiste antwoord.

1. Het bekende volksverhaal ‘De Vliegende Hollander’ bevat een kern van waarheid en wel deze: de kapitein van het bekende schip kwam uit Delfzijl. Oude mensen kunnen u nog steeds de plaats aanwijzen waar vroeger zijn huis stond. Waar of niet waar?

2. Boven een poortje aan de Vismarkt 39 in Groningen staat te lezen dat daar het huis stond waar de beroemde Haagse schilder Jozef Israëls op 28 januari 1824 werd geboren. Is dit waar?

3. Werken in de veenkoloniën was een zware bezigheid, en veel arbeiders stierven jong. De kindersterfte was in die tijd enorm. Een van de kleinere veenkolonies groef zodoende geen veen, maar had er een dagtaak aan om alle lijken uit de omgeving te bergen. Zo ontstond de naam ‘Borgercompagnie’ (borgen = bergen). Waar of niet waar?

4. Bij een stormvloed in 1509 deed zich een merkwaardige gebeurtenis voor. In het Oldambt werd een stuk land, met tien of twaalf stuks vee daarop, door het water opgelicht en door de wind voortgestuwd naar Reiderland in Oost-Friesland. Hier raakte het land, met vee en al weer vast. Waar of niet waar?

5. In de uit de dertiende eeuw stammende kerk van Loppersum hangt in een kastje, hoog tegen de muur, een haarvlecht. Volgens de overlevering is het de vlecht van een meisje dat trots was op haar vrouwelijk schoon. Zij kwam jong te sterven en men liet haar lokken in de kerk ophangen als een waarschuwing voor ijdele vrouwen. Klopt dit?

6. ‘De groote reuzin’, zo werd Abeltie uit Groningen genoemd, die in de tweede helft van de achttiende eeuw leefde. Ze bezorgde haar bewonderaars een stijve nek, want ze mat maar liefst acht voet en enkele duimen (2,50 m). Waar of niet waar?

7. In Nieuweschans zou eens een Mariawonder plaatsgevonden hebben: een ongure piraat deed alles wat God verboden had. Hij spoelde aan in Nieuweschans na een schipbreuk. Hij was op sterven na dood en bad in zijn wanhoop tot Maria: ‘Als u me te drinken geeft, ga ik mijn leven beteren.’ Prompt welde er water op uit de bodem. Hij liet er met zijn piratengoud een kerk bouwen, die later een vesting werd. Nog steeds staat op die plaats, vanwege het water dat nog altijd geneeskrachtige eigenschappen heeft, het enige kuuroord van Nederland. Waar of niet waar?

8. De befaamde Duitse ‘Rijksdagbrand’, op 27 februari 1933, is aangestoken door een Groningse veenarbeider. Waar of niet waar?

9. Op Rottumeroog woonde vroeger een piraat, die van daaruit rooftochten ondernam. Klopt dit?

10. De Groningers worden wel schertsend ‘mollebonen’ genoemd, naar een lokale lekkernij. Het gaat om een zeldzame bonensoort die men alleen kan vinden in de uitwerpselen van de mol. Deze ‘truffels van het Noorden’ zijn met het uitsterven van de veenmol tegenwoordig kostbaarder dan kaviaar. Waar of niet waar?

1 De duivel in Delfzijl

‘Wie de duivel aan boord heeft, moet met hem over’, zo luidt een oud spreekwoord. Dat dit niet altijd waar is, bewijst de onderstaande sage. De inwoners van de stad hebben een reputatie van misleiding. Zie hiervoor ook ‘De jutters van Delfzijl’.

Delfzijl, in een ver verleden, door overlevering bekend –

De duivel ligt voor anker in de Noordzee.

Echt waar: een schipper vertelde me het zelf. ‘Ik ben voor de duvel niet bang,’ zei hij. ‘Maar ja, dat hoeft ook niet, want die ligt voor anker in de Noordzee.’

‘Dat is nogal wat, wat je daar zegt,’ antwoordde ik.

‘Ik zal je vertellen hoe de situatie zo gekomen is,’ zei de schipper.

Toen volgde dit verhaal:

Er was eens een kapitein, die graag een eigen schip wilde hebben, maar hij had geen geld. Dat was alom bekend. Toen kwam er een man bij hem. De arme schipper kende hem niet, maar hij wist dat het de Boze was; dat zag hij aan de wilde blik in zijn ogen. De man zei: ‘Ik heb gehoord dat je graag een eigen schip wilt. Daar kan ik je wel aan helpen. Maar… daar wil ik wel iets voor terug. Ik wil je ziel. Geef me daarom een opdracht. Kan ik de klus klaren, dan is je ziel van mij. Als het me niet lukt, dan mag je het schip houden zonder tegenprestatie.’

duivel delfzijl.eps

De kapitein moest er even over nadenken. Een weddenschap met de duivel, dat is niet niks. Bovendien: wat is er nu voor iets wat de duivel niet kan? Maar hij besloot het risico te nemen. ‘Vooruit dan maar…’

De schipper begon met zijn nieuwe schip te varen, en hij vond het heerlijk! Een droom was in vervulling gegaan. Maar toen hij terug de haven in voer, stond de duivel aan wal te wachten.

‘Kom maar aan boord,’ zei de schipper. ‘We gaan naar de Noordzee. Ik sta aan het roer en jij bij het anker. Als ik roep ‘‘Los het anker’’ dan laat je het los. Hou het wel omhoog, zodat het niet naar de bodem zakt.’

‘Dat is goed,’ zei de duivel.

‘Los het anker,’ zei de kapitein. De duivel probeerde het, maar er was zelfs voor hem geen houden aan. Hij schoof over het dek en werd door het ankergat getrokken, recht de zee in tot op de diepe, diepe bodem.

‘En zo is het. Sindsdien hoef je voor de duivel dus niet bang te zijn,’ zei de schipper tegen me. ‘Die ligt nog altijd voor anker bij Delfzijl.’

2 Het bloedbad in Lucaswolde

Op een dag trok Aaltje van der Tuin, de vrouw van een kleine crimineel uit Lucaswolde, in bij IJje Wijkstra, een vriend van haar man en zelf ook geen lieverdje. De vrouw werd gezocht door de politie omdat ze haar kinderen, in de leeftijd van een tot veertien jaar, in hulpeloze toestand had achtergelaten. De vuurgevaarlijke IJje viel als een blok voor haar. Het gevolg was een vuurgevecht tussen hem en de politie, dat in een western niet zou misstaan...

Lucaswolde, de jaren twintig, door Jan Postema – Terwijl het armenbestuur de zorg voor de kinderen op zich nam, begon de ambtelijke molen in Groningen te draaien. Justitie ging zich terecht met de zaak bemoeien. Stappen werden ondernomen om Aaltje van der Tuin uit de ouderlijke macht te ontzetten. De rechter-commissaris in Groningen dagvaardde haar om te worden gehoord. Aaltje verscheen echter niet. Andermaal werd zij, begin januari 1929, gedagvaard met het bevel tot medebrenging. Tevens verstrekte de burgemeester van Grootegast een Bijzondere Last tot binnentreden van de woning van IJje Wijkstra.

De 63-jarige dorpsveldwachter Mient van der Molen ging
op een ochtend op de fiets bij IJje Wijkstra langs. Van der Molen was een grote, zware man met een basstem. Hij was chef-veldwachter van de gemeente Grootegast.

awb - mysteries in Groningen 19.pdf

Hij liep op zijn zware laarzen over het pad en sprak IJje aan die achter de woning bezig was de houten pomp met stro te bedekken in verband met de voorspelde vorst. Het begon al licht te vriezen. In de slootjes lag een laagje ijs.

‘Dag IJje,’ sprak Van der Molen. ‘Is Aaltje hier?’

IJje knikte. Hij droeg een zwarte manchester broek en een paar laarzen. Van der Molen, die IJje goed kende, voelde op zijn klompen dat hij vrijwel zeker had gestroopt. IJje keek hem scherp aan en bitste: ‘Aaltje is hier, Van der Molen. Als ze bij de rechter wil komen, vind ik het goed. Wil ze hier blijven dan is het ook goed.’

‘IJje, ik heb hier een tweede dagvaarding. Aaltje moet op vrijdag 18 januari komen. Anders ontstaan er moeilijkheden. Dan moet ze onder dwang mee. Dus, wees verstandig en werk mee.’

‘Dwang?’ vroeg IJje. Zijn donkere ogen schoten vuur. Deze vrijdenker moest niets hebben van ambtelijke dwang. In zijn hart voelde hij zich een anarchist. Een echte vrijdenker.

‘Ja, IJje, wij hebben de opdracht haar naar Groningen te brengen. De eerste keer kwam ze niet. De rechter-commissaris accepteert dit niet. Maar Aaltje kan gewoon vrijwillig met ons meegaan. We brengen haar met de bus.’

IJje was woedend en siste: ‘Als het onder dwang moet dan komen er ongelukken. Dat neem ik niet, Van der Molen.’

Veldwachter Van der Molen haalde de schouders op en vroeg: ‘Waar is Aaltje?’

‘Die is binnen. Ga maar mee,’ sprak IJje nors.

IJje bracht de veldwachter in de piepkleine woonkamer, waar het schemerig was. Er kwam maar weinig licht door de kleine ruiten. In de kamer snorde een houtkachel. Het was er behaaglijk warm.

Aaltje zat op een stoel en schilde aardappels. De veldwachter sprak Aaltje aan en gaf haar de dagvaarding. Zij tekende met een potlood voor ontvangst. De vrouw keek hem schuw aan.

‘Het is menens, Aaltje,’ sprak de veldwachter en hij kuchte.

‘Ik ga wel, Van der Molen.’

‘Het is het beste, Aaltje. Je komt er niet onderuit,’ sprak de gemoedelijke veldwachter. Hij was een man met gezag die in de wijde omgeving goed bekendstond. Geen dienstklopper die op alle slakken zout legde. Hij kende de bevolking van de ‘Skieding’, grensgebied Friesland-Groningen goed.

Aaltje knikte en zei: ‘Ik heb een hekel aan die hoge heren. Ik ken ze nog van de zaak van mijn man. Je hebt niks te vertellen. Ze luisteren niet eens naar je. Neen, ik moet ze niet.’

Veldwachter Van der Molen krabde in zijn snor, luisterde aandachtig naar de vrouw. Ze had misschien wel een beetje gelijk, dacht hij. Hij knikte en zei: ‘Hoe dan ook. Je moet je verantwoorden, Aaltje. Je hebt de kinderen aan hun lot overgelaten. Dat is een strafbaar feit. Daar kom je niet onderuit. Dus tot vrijdag 18 januari. We zijn hier om zeven uur. Met de bus breng ik je naar het gerecht in Groningen.’

Van der Molen liet zijn blikken door de kamer gaan en zag op een kastje de filosofische en spiritistische boeken van Nietzsche staan. Typisch iets voor de ijdele intelligente IJje, overdacht de oude dorpsveldwachter.

Daarna nam hij afscheid van de vrouw. IJje liep met hem mee naar buiten. Van der Molen vroeg terloops: ‘Geen werk, IJje?’

‘Ja, dat wel. Maar het is winter. Ik zit in het vorstverlet, Van der Molen.’

‘Speel je nog?’

‘Jaja, morgenavond speel ik in een café in Tolbert. Daar is een bruiloft. De zoon van boer Hiemstra trouwt.’

De veldwachter knikte. Hij vond IJje een goede muzikant. Herhaaldelijk had hij hem horen spelen in cafés. Zingen kon hij ook goed. Het was een artiest, vond de veldwachter.

‘Verdient het nog wat?’

IJje knikte glimlachend. ‘Ja, ja, het betaalt goed.’

Veldwachter Van der Molen nam afscheid en liep peinzend weg, stapte op de fiets en reed over het zandpad van de Rottelaan terug naar Grootegast. Hij kende de wispelturige man goed. IJje was geen crimineel. Een vechtersbaas was hij evenmin, maar hij had iets vreemds, iets schuws... IJje was een ander type man dan die men hier gewoonlijk aantrof!

Al fietsend maakte de veldwachter het plan om in ieder geval Aaltje niet alleen op te halen, maar dit te doen met collega Meijer en twee man van de rijksveldwacht. Vier man moesten de klus kunnen klaren. Vier veldwachters zouden IJje imponeren en dan zou hij wel eieren voor zijn geld kiezen. Een gewaarschuwd mens geldt voor twee, dacht Van der Molen.

De arme man, die tegen zijn pensioen aanleunde, wist niet hoe dicht de lont bij het kruidvat was... De tijdbom tikte.

Vrijdag 18 januari 1929, 07.00 uur

Rechter-commissaris Cloppenburg van de rechtbank in Groningen had gemeenteveldwachter Van der Molen opdracht gegeven Aaltje van der Tuin op vrijdag 18 januari 1929 te halen om te worden ondervraagd. Inmiddels gonsde het van geruchten dat IJje – als de politie dwang zou gebruiken – die zilveren knopen omver zou schieten.

Van der Molen kreeg, zoals met de burgemeester was afgesproken, hulp van drie veldwachters: de jonge gemeenteveldwachter Aldert Meijer, 33 jaar, en twee man van de rijksveldwacht, Hermanus Henderikus Hoving, 39 jaar, en Jan Werkman, 45 jaar.

Het was op die winterochtend bitter koud. Het vroor veertien graden en er lag een flink pak sneeuw. Er woei een stevige noordooster over het vlakke, eenzame Fries-Groningse land.

De veldwachters, gekleed in warme dikke uniformjassen, fietsten vanuit het raadhuis van Grootegast naar het huisje aan de Rottelaan te Lucaswolde. Het was rond kwart voor zeven en het was nog donker. Het zandpad, bedekt met een flink pak sneeuw, was moeilijk berijdbaar. De veldwachters stapten af en liepen moeizaam verder door de sneeuw.

In de stallen van de verspreid liggende boerderijen brandde licht. Koeien werden gemolken. Druk hadden de boeren het niet. De meeste koeien stonden ‘droog’. Ver weg op een erf blafte een heemhond.

Aangekomen bij het huisje van IJje Wijkstra, verdeelde chef-veldwachter Mient van der Molen de taken. Hij ging met Aldert Meijer naar de voordeur die vanbuiten met een hangslot was afgesloten. IJje Wijkstra lag nog met Aaltje in de bedstede. Zij waren de avond tevoren weggeweest en laat thuisgekomen.

Rijksveldwachters Werkman en Hoving banjerden door de sneeuw en stelden zich verdekt op achter het huisje. De ruiten van de voorkamer waren afgesloten met blinden. Van der Molen klopte op de blinden.

Aaltje schrok als eerste wakker. Zij had niet goed geslapen. De dreigende verhoren van de rechter-commissaris maakten haar nerveus. Nu was het dan zo ver. Het was menens... Zij gaf IJje een stomp en zei: ‘Daar zijn ze, IJje.’

IJje was meteen wakker, ging rechtop zitten en vroeg haar scherp: ‘Ga je met ze mee? Van mij mag je.’

Aaltje was nerveus, sloeg haar mollige armen om zijn nek en zei: ‘Neen, neen, ik ga niet mee.’

‘Weet je het zeker?’

‘Ja, heel zeker. Ik blijf bij je.’

Opnieuw werd er op de blinden geklopt.

‘Ja, wie daar?’ riep IJje.

Van der Molen, die de leiding had, riep met zijn zware stem: ‘Politie, om Aaltje te halen.’

‘Ze wil niet mee,’ riep IJje.

Van der Molen riep: ‘Open de deur of wij kappen hem open.’

IJje antwoordde: ‘Dat moet je dan maar proberen.’

Deze dreiging deed bij IJje de stoppen doorslaan. Hij had hierop gerekend... De wapens lagen klaar. Uit voorzorg had hij in de afgelopen weken geoefend met zijn Browning, (een Mauserpistool, kaliber 7.65 mm) en een Duitse Erfuhrt-karabijn uit 1917. Deze wapens had IJje, toen hij in 1918 in Essen (Duitsland) in de staalindustrie werkte, meegenomen naar huis.

Het vuurgevecht

De spanning bij de veldwachters steeg. Ze hadden hun vuurwapens doorgeladen. De wispelturige IJje was onberekenbaar... Had hij niet volgens de geruchten in de wijk gedreigd hen neer te schieten? IJje was een rare figuur, maar zou het wel zo’n vaart lopen? Nooit tevoren had deze vreemde figuur een misdrijf gepleegd... Maar met vier man moeten we het kunnen klaren, vond gemeenteveldwachter Van der Molen.

De veldwachters wachtten nog een halfuur, maar Aaltje van der Tuin weigerde om vrijwillig mee te gaan. De veldwachters hoorden wel gestommel in de kamer.

IJje kleedde zich aan. Het bloed in zijn aderen kookte. Hij was des duivels, nu veldwachter Van der Molen dreigde de voordeur open te kappen. Hij hoorde hoe de veldwachters aan de voordeur trokken en probeerden het slot te forceren... IJje pakte zijn geladen Mauser-Browning en sloop naar de voordeur.

De nestor van de dienders, de oude veldwachter Van der Molen had A gezegd en moest nu ook B zeggen. Hij moest wel overgaan tot het nemen van maatregelen. Hij drukte de voordeur, die aan de buitenzijde met een hangslot was afgesloten, open tot een kier. Door de kier keek hij naar binnen...

IJje Wijkstra – klaar voor actie – had postgevat achter de voordeur.

Aaltje vroeg met overslaande stem: ‘Wat doe je?’

‘Ik schiet ze kapot... Allemaal.’

‘Doe dat niet IJje. O, doe dat niet!’

Toen Van der Molen naar binnen keek, haalde IJje de trekker over en schoot hem enige keren pardoes door het hoofd. Van der Molen was meteen uitgeschakeld en overleed ter plekke.

Het was alsof de hel losbrak... De andere veldwachters, die zagen dat het Wijkstra menens was, namen de deur onder schot.

Hinderlaag

Aaltje van der Tuin kwam de bedstee uit, deed een jurk aan en kermde: ‘IJje, wat doe je nou?’

‘Ik zei je toch... Ik maak ze allemaal kapot.’ IJjes stem klonk onnatuurlijk scherp en dreigend. Het leek alsof hij plotseling door de duivel bezeten was.

‘Mijn god. Doe dat niet. Ik ga wel met ze mee.’

IJje Wijkstra leek verdoofd. Hoorde niets meer. Hij was mataglap, pakte zijn geladen Duitse karabijn en liep naar de achterdeur. Hij rende naar buiten en maakte een omtrekkende beweging.

Vanuit een hinderlaag viel hij de rijksveldwachters Werkman en Hoving, achter de woning, in de rug aan en schoot ze neer.

Schoten knalden op deze stille wintermorgen. De veldwachters, gekleed in donkere uniformen, staken op de helderwitte, bevroren sneeuw – in het vale ochtendlicht – donker af en waren een gemakkelijk doelwit voor de scherpschutter.

Aaltje was helemaal over haar toeren en huilde als een kind en smeekte IJje te stoppen met schieten. IJje luisterde niet naar haar. Hij wilde voorgoed met de veldwachters afrekenen. Hij ging weer naar binnen, haalde een mes en sneed de kelen van de drie veldwachters, door. De bevroren sneeuw kleurde rood. Na deze slachtpartij rende hij weer naar binnen, gooide petroleum uit een kan op bed en stak er de brand in. Het bed vatte terstond vlam. Dikke rookwolken drongen de kamer binnen.

‘Kom mee... We gaan weg,’ brieste de moordenaar.

‘Waarnaartoe?’

‘Ik breng jou naar familie. We gaan op de fiets.’

§

Toen IJje met Aaltje naar buiten ging om te vluchten, schoot de jonge gemeenteveldwachter Aldert Meijer met zijn dienstpistool, vanuit een bevroren sloot aan de Rottelaan, op IJje Wijkstra. Meijer probeerde te redden wat er te redden viel. En... Meijer schoot raak!

De kogels uit zijn vuurwapen raakten IJje Wijkstra in voet en hand. Maar de desperado was niet uitgeschakeld.

Wijkstra, die door het dolle heen was, rende het brandende huis in en haalde de karabijn op en schoot Meijer, die dekking zocht in de sloot, dodelijk in de borst. Een stinkende kruitdamp dreef over het land. Vogels vlogen verschrikt uit de kale bomen. IJje Wijkstra nam niet meer de moeite Meijer de hals door te snijden. De karabijn gooide hij in het vuur.

Het was inmiddels kwart voor acht... En het werd licht. Het vuurgevecht op de stille wintermorgen had mensen uit de wijde omtrek op de been gebracht.

Een boer, die aan de Rottelaan woonde, stuurde zijn knecht naar de kazerne van de marechaussee in Marum.

Opperwachtmeester A. Jotte, wachtmeester A. Bouma en de gemeenteveldwachter O.C. Boetens van Marum stelden het eerste politieonderzoek in. Toen zij bij het brandende huis aankwamen, hoorden zij in de vlammen ontploffingen van de munitie...

Wat zij verder aantroffen was met geen pen te beschrijven... Zonder dat er politiefoto’s (wel een situatieschets) werden gemaakt, werden de vier lijken overgebracht naar het gemeentehuis in Grootegast. De familieleden van de veldwachters, die in kennis werden gesteld, werden in diepe ellende gedompeld.

Als gevolg van de schietpartij werd IJe opgesloten in het Rijkskrankzinnigengesticht te Eindhoven. Daar overleed hij op 6 juni 1941 aan tbc . Hij werd begraven op de begraafplaats van de inrichting. Zijn graf is onlangs nog gevonden. Er staat geen naam op, enkel een nummer. Het is nummer 13 ...

3 De eerste wadloper op Rottumeroog

Van al die duizenden wadlopers weten er waarschijnlijk maar weinige dat de knecht van een Ierse graaf als eerste de unieke mogelijkheden van het wadlopen ontdekte. De knecht en z’n baas woonden op het Groninger waddeneiland Rottumeroog, dat nu slechts vier vierkante kilometer groot is. Vroeger, toen de nabijgelegen eilandjes Cornasand, Heffezand en Bosch nog niet in de golven verdwenen waren, had het een aanzienlijk grotere oppervlakte.

Rottumeroog, voor 1717, door Jan A. Niemeijer – Rottumeroog, genoemd naar het Noord-Groningse plaatsje Rottum, wordt al vermeld in een oorkonde van 1354, waarin staat dat de Uithuizers het recht krijgen tegen betaling vee op het eiland te laten grazen.

Ubbo Emmius vermeldt dat snode Hamburgers in 1483 op Rottumeroog aan land gingen, om de daar aanwezige pakhuizen van Groninger kooplieden te plunderen. In de archieven kan men verder lezen dat op het eiland in 1628 een nieuwe schoolmeester werd benoemd en dat watergeuzen, zoals de roemruchte uit Middelstum afkomstige Bartold Entens van Mentheda, er aardig de weg wisten. In 1707 kwam het eiland in bezit van een Ierse balling, Donough Maccarthy, graaf van Clancarty, die het tot 1731, drie jaar voor zijn dood, heeft bewoond en bezeten. Clancarty was na een roerig leven uit Engeland gezet en woonde eerst op een stins bij de vroegere Oudwoudmerzijl aan het Dokkumerdiep in Friesland en daarna in Wittenberg, aan de monding van de Elbe. De graaf die zijn vrouw door de dood verloor, ontdekte snel dat er met strandroof een aardige boterham te verdienen viel en hij greep met beide handen de gelegenheid aan om het Groninger eilandje Rottumeroog te kopen. Voor ‘3000 carolus guldens’ kreeg hij het eiland, het huis dat erop stond, een schip met zeil, tuig, ankers, twee paarden en een wagen en netten om te vissen en konijnen te vangen. ‘Voorts alles wat H.E. op het eiland toekomt, exempt hetgeen reeds op het eiland gestrand en geborgen is en hetgeen voor de betaling van de koopsom mocht stranden.’

De malle graaf

De Ierse balling, die geregeld de Waddenzee afstroopte om te zien of er iets van z’n gading was, hield er een tot de verbeelding sprekende levenshouding op na. Om die reden werd hij door de Groningers de malle graaf genoemd.

De heer van Rottum had enkele bedienden, wat musici die hem moesten opvrolijken en een drietal jonge dames voor gezelschap. In de Groninger Volksalmanak van 1903, waarin de doopceel van deze vreemde vogel wordt gelicht, staat dat Rottumeroog door de watervloed van 1717 zo geteisterd werd dat de graaf zich met zijn gezelschap inscheepte en de wijk nam naar Groot Zeewijk boven Warffum. Volgens dezelfde bron schonk een van de drie dames toen ‘waarschijnlijk onder indruk der doorgestane emoties’, het leven aan een jeugdig graafje, dat direct stierf en voor f 100,– in de kerk van Warffum werd begraven.

De graaf, die blijkens bewaarde brieven geregeld correspondentie voerde met zijn zaakwaarnemer, redger A. E. van Bolhuis te Warffum, was een dictatoriaal man, die doorgaans niet van halve maatregelen hield.

Toen hij eens hevig ontstemd was over een van zijn bedienden, deelde hij mee dat de onverlaat door middel van de strop zou worden terechtgesteld. Even voor de executie rende de knecht in doodsnood over het drooggevallen wad, en kwam behouden in Warffum aan. Hij wordt door de wadlopers derhalve als hun grote voorganger beschouwd.

In 1730 verkocht de graaf het eiland aan Pieter Pivé, die het in 1738, nadat zware stormvloeden de westzijde hadden geteisterd, voor een zacht prijsje overdeed aan de Staten van Stad en Lande. In 1798, onder de Bataafse Republiek, werd het eiland nationaal eigendom.

4 De jutters van Delfzijl

Dat de scheepsvaarders van Delfzijl gehaaid zijn, dat is bekend. We lazen al dat een van de schippers zelfs de duivel kon misleiden, waardoor het arme beest nu voor anker ligt in de Noordzee. Maar dit verhaal slaat werkelijk alles. De Delfzijlers bewegen écht hemel en aarde met hun listen: ze kunnen zelfs Petrus misleiden om hen in de hemel toe te laten ...

De hemel, waar tijd niet bestaat, door Olaf J. de Landell – Dit is een verhaal van hemelse intimiteit. En indien ik de eerste was, die het u liet horen, zoudt u mij mogen beschuldigen van oneerbiedigheid. Maar het wordt verteld door de Appingedammers. Als het niet historisch juist mocht zijn, dwarrele uw verwijt over hun hoofden. Maar weet wat u doet, want Appingedam is een rechtschapen oord. Dat toont deze historie trouwens genoegzaam aan. Er is namelijk eens een Appingedammer geweest, die na zijn overlijden naar de hemel ging. Nu komt dit bij Appingedammers wel meer voor. Doch de man uit onze vertelling was zelfs voor hen een heel braaf, oppassend mens geweest. Dat wil wat zeggen, nietwaar?

Wel, hij was een beschaafde ziel, en hij genoot van de bovenaardse velden waar hij langskwam. Waar zullen immers de landschappen onthevener van ellende zijn, en bloeiender vol geurende kelken, dan waar de Oneindigheid met zoete streling langs de gewassen ademt? En toch had de Appingedammer haast. Gelijk elk vroom, oppassend man haast zal hebben, als de hemel hem wacht. Hij stond niet stil om de aromen te snuiven, hij vertraagde zijn tred niet om te luisteren of hij de engelen al kon horen zingen. Hij stapte gretig door, zoals hem paste. En veel vlugger dan wij vermogen te beschrijven, stond hij bij een allergeweldigste poort, die stralend en zinderend voor hem oprees: een lichtbaken en een grens tegelijk; de hemelpoort. Hij klopte. Een nederige daad, tegenover zo’n immense toegang. En, toch even zuchtend, blikte hij het pad terug dat hij was gegaan. Terwijl hij zulks deed, vernam hij boven zijn hoofd een stem, die hem vriendelijk, hoewel een beetje naïef vroeg, wat hij wenste. Hij aanschouwde daar, achter een luik van zilver en diamant, een wijs, oud mannengelaat. De Appingedammer boog. Een innige verwondering ontsteeg zijn hart: ‘Wat weten wij op aarde toch veel over de hemel!’ En hij zei, zoals hem in zijn prille dagen al was geleerd: ‘God zeegne u, Sint-Petrus. Ik heb op aarde een braaf, oppassend leven geleid. Laat mij toe in de Eeuwige Zaligheid! Hij hoorde zelf dat het rijmde. Wat het in zijn kinderjaren niet had gedaan. Het vriendelijke oudemannengezicht boven hem betrok in rimpels. In meer rimpels dan erin waren geweest. ‘Heb je de armen met aalmoezen verblijd?’ informeerde Sint-Petrus. ‘Ja, mijnheer,’ antwoordde de man voor de poort.

‘Heb je de hongerigen gevoed?’ vroeg Sint-Petrus voort.

‘Ook dat heb ik gedaan,’ antwoordde de man.

‘En heb je de dorstigen gelaafd?’ wilde Sint-Petrus weten.

De Appingedammer was een zachtmoedig man. Maar hij kreeg pijn in zijn nek van dit opwaartse praten tegen een fonkelend luikje. ‘Ik heb ze gelaafd tot ze zongen,’ zei hij. ‘Ik heb de zieken verkwikt tot ze lagen te schateren, ik heb de treurenden getroost tot zij dansten, ik heb de naakten gekleed tot zij klaagden over de hitte. Ik heb de zwartkijkers grappen verteld en de lachers tot zwijgen gebracht met een spookverhaal. Ik heb de duivel gemene dingen gezegd en voor de Heiligen stichtelijke liederen gezongen. Laat mij binnen, lieve Sint-Petrus.’

De grote heilige achter het luikje kon de man daarbuiten zo gauw niet volgen. Het duizelde hem bij zo’n veelzijdigheid.

En als hij tot dan toe een gerimpeld gezicht had gehad, nu werd het gekreukt door scherpe vouwen. Hij sloot het luikje, en opende de hemelpoort op een akelige kier. ‘Lieve vriend,’ zei hij, en de Appingedammer kon horen hoe zijn stem beefde, ‘het doet mij verschrikkelijk leed u te moeten teleurstellen... Er is voor u geen plaats in de hemel... De Appingedammer stond als geplet en geplakt. ‘Geen plaats... Voor mij?’ stamelde hij. ‘Maar lieve, goeie, zalige Sint-Petrus. Ik ben toch waarlijk braaf geweest op aarde! Vraag mij niet, welke moeiten het mij dikwijls heeft gekost! De ondeugd bloeit rondom ons met verrukkende kleuren!’

‘Ik weet het, mijn waarde,’ zei Sint-Petrus neerslachtig. ‘Ik twijfel niet aan uw verdiensten... Moge het u niet al te diep schokken: de hemel is vol!’ Dit deed de Appingedammer duizelen tot in het merg van zijn idealistische ziel. ‘Dat meent u niet,’ zei hij. ‘De hemel is nimmer vol.’

‘De hemel is al twee dagen vol!’ treurde Sint-Petrus. En thans begreep de Appingedammer waarom het heilig gelaat zo rimpelig en bekommerd was.

‘Zie zelf hoe vol de verheven zalen zijn vulde Petrus aan, en hij opende de kier van de poort iets wijder. De Appingedammer, ontdaan door dit vreselijk lot na zijn sterven, veegde zijn voeten op de wolken, en blikte eerbiedig naar binnen. Onafzienbaar, mateloos ver, glansden hem de zalige gezichten der afgestorvenen tegemoet. Zij zongen, of ademden heilige sfeer. Reusachtige harpen leken met hun jubelend spel de schoonheden van alle zegen te omstrengelen en samen te binden in linten van zoete klank. Ogen glansden en monden glimlachten. Handen wuifden en streelden. En dan te bedenken dat dit nog maar de voorhof was van de allerheiligste ruimten...! De Appingedammer voelde zijn hart kloppen alsof hij voor het eerst verliefd was. En toen – het hart stond hem meteen weer stil in de borst, zo ontzette hem de aanblik – toen zag hij daar vlak voor zijn ogen een menigte Delfzijlers zitten. Begrijp me goed: niet de dominee en de pastoor, niet de burgemeester of zelfs de notaris. Nee: de meest rasechte strandjutters, over wie ooit in Appingedam met naam en toenaam schande was gesproken. En maar zingen, met lange uithalen. En maar vleugelkleppen, en verzaligd rondkijken. Het leed geen twijfel, of er waren hier administratieve fouten gemaakt. ‘Nou waarde heer,’ zei de Appingedammer een beetje kriegel en oneerbiedig, ‘de hemel is wel vol, dat is zo. Maar ik twijfel eraan of gij hier na alle eeuwen de rechte man op de juiste plaats nog wel zijt.’

‘Weet je niet dat dit onbehoorlijke taal is, tegenover mij?’ vroeg Sint-Petrus scherp, de deur bijna toesluitend.

De Appingedammer strekte zijn hand en wees aan: ‘Kijk,’ zei hij. ‘Mutje van Mie. En Gerriet Goudklomp! En Jan Holtjatter...!

Allemaal strandjutters uit Delfzijl!’

Zijn hand zweefde wijzend voort, zijn tong lag in de aanslag om meer namen te noemen. De Appingedammer, die op aarde toch zo braaf was geweest, had zonder moeite heel slechte woorden kunnen zeggen, daar bij de hemelpoort.

Maar Sint-Petrus was hem verontrust voor: ‘Strandjutters?’ herhaalde hij schichtig. ‘Weet je wel dat je niet mag lasteren, lieve man?’

De Appingedammer trok zijn neus op. ‘Ik laster nooit,’ zei hij.

‘Maar wie laat zulke schepsels hier nu toe, om dan tegen rechtschapen mensen te zeggen dat de hemel vol is?’

Dat was een verschrikkelijk antwoord. Sint-Petrus stond raar te draaien, en wist niet of hij de hemelpoort open of dicht moest doen. De ander dacht goed na, terwijl hij met verbitterde ogen de Delfzijlse zaligheid bekeek. ‘Zal ik u bewijzen dat zij strandjutters zijn?’ vroeg hij. ‘En als ik het bewijs, krijg ik dan de plaats van degene die zijn stoel vrijwillig verlaat? Want ik wens niet een ander uit de hemel te jagen om er zelf thuis te kunnen zijn...’ En dat laatste argument getuigde van zoveel rechtvaardige liefde dat het Sint-Petrus wel moest vertederen.

‘Goed,’ zei hij, een beetje ervan overtuigd, dat het toch zo gemakkelijk niet zou gelukken voor die man daarbuiten op de wolkendrempel. Hij moest er zelfs lichtelijk van glimlachen, en voorzag nog geen paniek in de hemel. Doch de Appingedammer, die zijn mannetjes kende, legde zijn handen tegen mekaar als een trompet, en bracht ze naar zijn mond. En dwars door de heerlijke zangen heen schalde zijn stem – en het was of zelfs die vleugels kreeg, binnen de hemelse ruimte – ‘Schip gestrand! Schip gestrand! Heel rijke lading!’ De ware heiligheid vernam de woorden niet eens. Miljoenen mensen bleven straalogend doorgaan met hun gezang, hun vleugels schoten vonken in het zegenende licht. Maar de Delfzijlers vergaten te zingen. Zij sprongen op en drongen zich met ellebogen door de genietende menigte. De goedheid viel hen af als een masker. Hun ogen spitsten zich naar de poort. En zo vreselijk snel als zij dit altijd hadden gedaan, renden zij in de richting van het goede bericht, tuimelend over de wolken. Zij struikelden over hun rokken, en sloegen hun zalige citers op elkanders onsterfelijke schedels kapot, om de eerste te zijn. Verdwaasd stonden zij buiten de hemelpoort stil, en tuurden de einder langs, naar buit...

Moet ik u nog verraden dat de Appingedammer een beste stoel erfde? Men zegt dat er sedertdien geen Delfzijler meer in de hemel komt. Dit lijkt ons al te streng. Maar dat Petrus hen extra nauwkeurig examineert op hun braafheid, dat is zeker. En dat is ook verdiend.

Niet alleen de Delfzijlers stonden bekend als strandjutters: de mannen van Zoutkamp aan het Lauwersmeer hadden dezelfde slechte naam. Ook hen werd de hemelse zaligheid ontzegd: een van de mannen spookt nog steeds op het Lauwersmeer (zie verhaal 15).

5 De witte wieven van Blijham

De spookverschijningen die bekendstaan als ‘witte wieven’ treffen we aan in diverse Nederlandse provinciën. Zo ook in Groningen, in Blijham om precies te zijn ...

Vroeger liep er een voetpad door de lage, moerassige weiden van Hoogebrug naar Blijham, bij Oude Pekela. In de herfst werden aan beide zijden van dat pad gootjes uitgegraven, zodat het water weg kon lopen en dan werd de uitgeschepte aarde opgehoopt aan de kant van het pad.

Op gure, duistere avonden liepen hier de witte wieven. Meestal waren ze getweeën, maar soms waren er drie, die van de ene aardhoop op de andere stapten.

Nooit kon men hen bereiken. Liep men vlug, dan bewogen zij zich ook snel; bleef men staan, dan stonden zij ook stil en kwam men hen tegemoet, dan waren zij plotseling verdwenen.

Mijn schoonvader heeft mij dat dikwijls verteld: hij heeft ze daar vaak gezien.

In het donker stapte men wel mis op het smalle pad en kwam in het water terecht, maar als de witte wieven er waren, miste men het pad nooit. Men zag dan ook de zwarte hond niet, die daar anders ’s avonds liep en voor niemand uit de weg ging; evenmin de dwaallichtjes, die menigeen van het pad lokten, en hem lieten dwalen in de weiden.

Aardige spoken dus, en niet van het gevaarlijke soort. Dat is niet vreemd, gezien hun oorsprong. Men neemt ze in Groningen al waar sinds de tijd dat de Germaanse West-Friezen hier leefden, waar priesteressen altijd in het wit gekleed gingen. Het ‘witte’ heeft geen betrekking op de kleur, maar op hun wijsheid (van ‘weten’). Na hun dood bleef men hen eren bij hun grafheuvels, waar in de buurt regelmatig witte spoken gezien werden.

6 Graancirkels in Stadskanaal

Iedereen kan het u nog vertellen: er waren graancirkels gevonden in Stadskanaal, cirkels en geometrische patronen, die schijnbaar in één nacht in het graan waren verschenen. Of het mensenwerk was, of dat er bovennatuurlijke of zelfs buitenaardse krachten in het spel zijn, is de vraag...

Stadskanaal, augustus 2001, door Robert Boerman – Na zijn vakantie nam dr. Eltjo Haselhoff, een Nederlandse wetenschapper die het aandurft om het graancirkelfenomeen op een wetenschappelijk verantwoorde manier te onderzoeken, contact met ons op met de vraag of de tweede formatie nabij Stadskanaal de moeite waard was om te bemonsteren. Haselhoff is de voorzitter van de dcccs (Dutch Center for Crop Circle Studies), een organisatie waarmee de Stichting ptah nauw samenwerkt. Al eerder was Haselhoff erin geslaagd om aan te tonen dat lichtbollen graancirkels veroorzaken. Dit gegeven is door de wetenschappelijke wereld als juist geaccepteerd.

De volgende dag, dinsdag 7 augustus 2001 zijn we naar Stadskanaal afgereisd om de formatie nogmaals te onderzoeken. Na alles uitvoerig te hebben bekeken, is er een plan opgesteld om de formatie te bemonsteren. Nadat dit uitermate tijdrovende karwei geklaard was, zijn er nog enkele pole shots gemaakt. Op een van die foto’s staat de ‘staart’ van de formatie. We hebben deze formatie de ‘Schorpioen’ gedoopt omdat deze veel van het gelijknamige dier weg heeft. Op deze foto is duidelijk te zien dat deze staart bestaat uit acht cirkels.

Nadat we enkele foto’s van onszelf hadden gemaakt, ‘moest’ ik nog even naar de staart lopen om van daaruit nog enkele pole shots te maken. Tot mijn stomme verbazing zag ik dat er Nog een cirkel lag! Compleet verbaasd telde ik de cirkels van de staart. Het waren er negen. Er was tijdens ons onderzoek een extra cirkel bijgekomen. Zomaar. Als uit het niets. Zonder dat we er ook maar iets van gemerkt hadden.

Jan Willem was ongeveer tien minuten voordat ik naar het eind van de staart was gelopen, nog in de laatste (achtste) cirkel geweest, en had daar geen negende cirkel gezien. Dit wist hij tweehonderd procent zeker.

graancirkels.eps

Eltjo en Jan Willem liepen nog in de ‘kop’ van de formatie toen ik een schreeuw gaf. Eerst wisten ze niet precies wat ik bedoelde toen ik riep dat er een nieuwe cirkel bij was gekomen. Toen ze eenmaal naast mij stonden, keken de twee al net zo raar als ik. ‘Dit kan niet,’ waren onze verbaasde woorden, ‘dit is onmogelijk.’ Toch lag hier een hagelnieuwe cirkel, eentje die er enkele minuten tevoren nog niet lag. Jan Willem heeft kort na de vondst met behulp van zijn wichelroede weten uit te vinden dat de cirkel slechts zeven minuten oud was. De cirkel had een diameter van 1,40 meter en voelde nog warm aan. Kakelvers dus.

Terwijl we gedrieën stomverbaasd naar de nieuwe cirkel stonden te kijken, wilde Eltjo een foto maken, maar zijn digitale camera liet het afweten. De batterij was op. Enkele minuten daarvoor gaf de camera nog aan dat er zeker nog voor een halfuur stroom in zat. Opeens merkte ik dat ik een zeer pijnlijk gevoel in mijn benen kreeg dat optrok tot boven mijn knieën. Eltjo kreeg last van zijn linkerhand en -pols. Opeens, zonder aanwijsbare reden kreeg ik het sterke gevoel dat ik de formatie uit moest. Ik móést het veld uit. En het liefst zo snel mogelijk. Jan Willem wist te vertellen dat er ‘iets’ nog niet klaar was en dat het beter zou zijn dat we even het veld uit gingen. Dat hoefde hij mij geen twee keer te zeggen, want ik was al halverwege.

Na pakweg een halfuur zijn we het veld weer in gelopen en hebben weer vol verbazing naar de verse cirkel staan kijken. Vooral Eltjo, de wetenschapper, had het er ‘moeilijk’ mee. Daar sta je dan met je goede gedrag... Nadien hebben we nog enkele foto’s gemaakt en we hebben vanuit de verse cirkel enkele monsters meegenomen voor nader onderzoek. Even later kwam Roel Toering van het gelijknamige persbureau poolshoogte nemen. Nadat hij een paar foto’s van ons en de nieuwe cirkel had genomen, bleek ook van zijn digitale camera de batterij ineens leeg te zijn... Ik kan mij nog herinneren dat ik tijdens ons vorige bezoek enkele malen in de formatie gebeld werd en dat de batterij van mijn mobiele telefoon halfleeg was. Tegen de tijd dat we de formatie uit liepen bleek de batterij meer dan driekwart vol te zijn.

De eigenaar van het veld stond ook vreemd te kijken toen we hem na afloop vertelden wat er gebeurd was. Hij kon ons wel vertellen dat in het verleden meerdere malen de bliksem in dit veld was ingeslagen.

Eenmaal weer bij de auto bleek dat de landeigenaar koffie voor ons had meegebracht, iets wat wij zeer op prijs stelden en wat op dat moment van harte welkom was, waarvoor nogmaals onze dank.

Al met al was dit een onvergetelijke ervaring die nog jarenlang in ons geheugen gegrift zal blijven.

Nadat Eltjo de volgende dag zijn digitale camera op de computer aansloot, bleek dat alle foto’s die in de graancirkel waren genomen mislukt waren. Sterker nog, de computer kon er totaal niets meer mee. ‘File error’ was wat de computer telkens weer aangaf...

7 Robbenjagen bij Pieterburen

In Westernieland, niet ver van de huidige zeehondenopvang in Pieterburen, werd lange tijd nog intensief op zeehonden gejaagd. Het was een traditie in dat dorp. Op het kerkhof aldaar vindt men daar nog de zichtbare herinnering aan, zoals het graf van de lokale held en zeerobbenjager Jacob Tjarks ...

Westernieland, 1873, door overlevering bekend – Dit jaar stierf op 58-jarige leeftijd de lokale held, visser en held in nood Jacob Tjarks. Van hem wordt verteld dat hij tegen zijn huis een ladder had staan en een stoel op de schoorsteen. Van daaruit had hij goed zicht op het wad om te zien of er een schip in nood verkeerde. Wanneer dat het geval was, ging hij er met de boot op af om hulp te verlenen. Tjarks was een visser die op de Groninger wadden zeehonden knuppelde; ironisch genoeg niet ver van waar zich tegenwoordig de zeehondenopvang van Pieterburen bevindt.

De lauwerkrans met eikenloof op zijn graf herinnert aan de status die hij had in zijn gemeenschap. Onder de zeehond met het anker wordt in versvorm het avontuurlijke leven en de onverwachte dood geschetst van deze robbenjager en mensenredder:

Ik was schipper op het wad

En ontzag geen koud of nat

Daar ging ik menig zeehond jagen

Daar redde ik menschen van den dood

Tot dat een ziekte op kwam dagen

En mij de dood mijn ogen sloot

Zwak mag de sterke heeten

Ik scheen zeer sterk te zijn

Het is in mij gebleken

De sterkste is slechts schijn

Dat het jagen op zeehonden in die tijd gemeengoed was in Westernieland blijkt ook uit een tweede opschrift, op een ander graf op dat kerkhof:

Tot aan zijn vijf en vijftig jaren

Heeft hij de Wadden steeds bevaren

Zeehonden vangen was zijn werk

Bij vlijt en zuinigheid zoo sterk

Om zes en dertig jaar alhier

Te leven als oud rentenier

De afbeelding op de zerk toont ons een boot met twee mannen, een roeier en een stuurman, die duidelijk de jacht hebben geopend op twee zeehonden.

Saillant detail: het is in de pastorie bij dit kerkhof, dat op 30 augustus 1944 de cabaretier Freek de Jonge geboren werd.

8 Willem van E., het Beest van Harkstede

Dit verhaal vertelt een stukje zeer recente Groningse misdaadgeschiedenis. Willem van E. is het soort misdadiger over wie films gemaakt worden en thrillers geschreven van het gruwelijke soort. Zijn ontoombare moordneigingen, zijn haat jegens vrouwen en zijn onmenselijke werkwijze hebben hem een lugubere bijnaam gegeven: het Beest van Harkstede. Zijn acties wekten afschuw in Groningen en omstreken, en zullen dat blijven doen in de komende generaties. Hij vermoordde vijf vrouwen. Hoeveel meer slachtoffers de seriemoordenaar nog op zijn naam heeft staan, is een mysterie ...

Profiel van de moorden

Plaats en tijd: in Zuid-Holland tussen 1971 en 1974 en in de omgeving van Groningen tussen 1993 en 2001.

Slachtoffers: Cora Mantel (15 jaar), Aaltje van der Plaat (44 jaar), Michelle Fatol (23 jaar), Annelies Reinders (25 jaar), Sasja Schenker (34 jaar). Mogelijk heeft hij ook Shirley Hereijgers (19 jaar), Jolanda Meijer (35 jaar) en Antoinette Bont (21 jaar) om het leven gebracht, maar dit is nooit bewezen.

Dader: Willem van E. (1941) uit Harkstede

Motief: Volgens Willem zelf: ‘een diepgewortelde haat jegens vrouwen’, vermoedelijk als gevolg van afwijzingen en pesterijen van vrouwen in zijn jeugd.

Afloop: Willem van E. krijgt op 7 november 2002 levenslange gevangenisstraf. De moorden op Shirley Hereijgers, Jolanda Meijer, Antoinette Bont blijven een raadsel. In de provincie Groningen zijn in de acht jaar vóór zijn arrestaties zeker acht prostituees vermoord. Slechts twee van de moorden zijn opgelost.

Groningen, tussen 1993 en 2001, door een van onze correspondenten – ‘Het Beest van Harkstede’, ‘De lustmoordenaar van Ter Aar’ – De namen dekken de lading maar half... De details van de moorden die hij beging in de jaren zeventig waren zo gruwelijk dat, toen ze tijdens de rechtszitting werden voorgelezen, enkele parketwachters moesten overgeven.

Het gaat om Willem van E. (1941), een van de weinige seriemoordenaars in de Nederlandse misdaadgeschiedenis. Hij werd tweemaal veroordeeld voor in totaal vijf moorden, maar heeft mogelijk meer moorden op zijn naam staan. Recentelijk kreeg hij levenslang.

Zijn afschuwelijke loopbaan begint op 20 juni 1971, als hij de vijftienjarige Cora Mantel ontmoet in het Zuid-Hollandse Uithoorn. Waarom ze met hem meegegaan is, is onbekend. Wellicht vond ze hem er vertederend uitzien: klein van stuk, met springerig haar, en een wat onnozele blik. Wat ze niet wist, was dat hij (zo verklaart hij later) ‘bezeten was van vrouwenhaat’ en dat hij lange tijd alleen maar aan vrouwen dacht in termen van ‘bezitten, vernederen, verminken en vernietigen’. Cora wordt de volgende dag dood en naakt in een slootje gevonden, verkracht en gewurgd. Zij was de eerste.

Een aantal maanden later vindt men achter een zandheuveltje in een maïsveld in Ter Aar het lichaam van de verpleegster Aaltje van der Plaat (44). Ook zij was misbruikt, en daarna met ten minste zestien messteken om het leven gebracht. De lustmoordenaar van Ter Aar had toegeslagen.

harkstede.eps

Na een uitgebreid onderzoek wordt Van E. aangewezen als dader. In 1975 vindt de uitspraak plaats, en wordt hij veroordeeld voor doodslag op Cora Mantel en Aaltje van der Plaat. Hij krijgt achttien jaar cel en tbs, in de Van Mesdagkliniek in Groningen. Daar verzet hij zich tegen elke vorm van behandeling en is een van de moeilijkste patiënten in de kliniek ooit. Uit psychiatrische rapporten komt hij naar voren als een man met ernstige jeugdtrauma’s als gevolg van afwijzingen en pesterijen van vrouwen.

Vijftien jaar later, in 1990, komt Van E. in aanmerking voor vervroegde vrijlating. Zijn vervroegde vrijlating heeft Van E. vooral te danken aan zijn correspondentievriendin Adrie. Als zij bij hem blijft, komt alles goed, denken de hulpverleners. Hij vestigt zich aan de rand van Harkstede, bij Groningen. Hij woont daar samen met Adrie en haar drie kinderen in een afgelegen boerderijtje. Het is er eenvoudig, tochtig en koud, op het armoedige af, maar ze zijn er gelukkig. Alles lijkt voorbij. Hij trouwt zelfs met haar.

Maar sinds 1991 zijn er zes prostituees in Groningen vermoord...

Michelle Fatol

Het lichaam van Michelle Fatol wordt november 1993 gevonden in een sloot bij Enumatil. Ze wordt in eerste instantie niet in verband gebracht met Van E.

Annelies Reinders

Ook als begin 1995 het lichaam van de 25-jarige straatprostituee Annelies Reinders wordt gevonden in het Eemskanaal bij Appingedam, legt men nog geen verbanden.

Shirley Hereijgers

Op 2 mei 1997 wordt in Groningen opnieuw een vrouw dood aangetroffen. Deze keer bij een school in de stad. Leerlingen van de school aan de Zuiderkruislaan zien het lichaam liggen. Het blijkt een vrouw die door wurging om het leven is gekomen, de negentienjarige Groningse prostituee Shirley Hereijgers. Het misdrijf veroorzaakt grote beroering in Groningen.

Jolanda Meijer

Ruim een halfjaar later wordt haar collega Jolanda Meijer voor het laatst gezien bij een politie-inval in een drugspand aan de Bedumerweg. Ze is sindsdien spoorloos. In de agenda van Jolanda staan meerdere afspraakjes in een boerderij in Harkstede...

Willem van E. werd wel in verband gebracht met de dood van Hereijgers en de andere prostituees, maar hij ontkent er iets mee te maken te hebben. Bij gebrek aan bewijs kan justitie niets doen.

Antoinette Bont

Dan, enkele maanden later, in juli, doet men opnieuw een verschrikkelijke vondst. Een visser in het Winschoterdiep slaat de romp van een dode vrouw aan de haak. Twintig kilometer verderop, in het Peizerdiepje, worden een paar dagen later de bijpassende armen en benen gevonden. De ledematen zaten in een sporttas en behoorden aan de 21-jarige straatprostituee Antoinette Bont. Haar hoofd is nog steeds niet terecht.

Sasja Schenker

Ten slotte wordt op 17 juli 2001 het naakte lichaam van de 34-jarige Sasja Schenker ontdekt in het Slochterdiep vlak bij Harkstede. Haar kleren worden enkele maanden later gevonden vlak bij het huis van Willem van E. Op de vroege ochtend van 12 november wordt hij van zijn bed gelicht. Met graafmachines worden zijn huis en tuin op de Hoofdweg 167 volledig overhoopgehaald om eventuele lijken te ontdekken, maar er wordt niets gevonden. Twee dagen later bekent Van E. de moorden op Sasja Schenker, Annelies Reinders en Michelle Fatol. Over Jolanda Meijer, Shirley Hereijgers en Antoinette Bont zegt hij niets te weten.

Groningen, 7 november 2002 – Van E. wordt tot levenslang veroordeeld. Hij tekent onmiddellijk hoger beroep aan. Tijdens de rechtszaak in hoger beroep vertelt Van E. dat zijn (inmiddels ex-)vrouw Adrie wist van de moord op Annelies Reinders. Zij zou hem daarmee hebben gechanteerd. Van E.’s advocaten willen Adrie horen tijdens de volgende zitting, maar het Hof legt dit verzoek naast zich neer.

Op 14 november 2003 wordt ook in hoger beroep voor de tweede keer levenslang geëist tegen Van E. Twee weken later wordt Van E. conform de eis van het gerechtshof veroordeeld.

Van E. zit nu veilig achter slot en grendel, maar de volledige omvang van zijn misdaden zal wellicht altijd een mysterie blijven ...

9 De meerminnen van de Dollard

In vroeger dagen wemelde de Dollard van de zeemeerminnen.

Het was niet zo dat er een enkele keer eentje verscheen, nee, de Dollard was er vol van. Ze speelden op de zandbanken en lokten schippers hun ondergang tegemoet. De schippers kenden natuurlijk hun streken, en hadden zo hun methoden om uit hun greep te blijven. Een enkele keer gebeurde het toch dat een zeeman er intrapte, en het met de dood bekocht ...

De Dollard, in een niet al te ver verleden, door overlevering bekend – Er was eens een visser op de Dollard aan het vissen. Hij was goed geluimd, want hij had een goede vangst. De bun zat vol met haring en bot en schol.

’t Was aflopend tij en de banken kwamen bloot te liggen. En toen die visser daar zo aan het roer een deuntje stond te fluiten, viel zijn oog op een troep meerminnen die zich in het droge warme zand lagen te koesteren.

Begeerte brandde in hem op. Ha! Als hij er eens eentje kon vangen. Als het hem eens lukte er een te bemachtigen.

Maar hoe moest hij het aanleggen? Ze waren immers heel erg schuw. Wanneer ze merkten dat hij het op hen gemunt had, zouden ze zich gelijk in de blauwe golven laten glijden, en dan had hij nog niets.

Zijn maat, die op de voorplecht touw zat te splitsen, zei dat hij er ook niet heen moest varen, maar ernaartoe moest lopen. Jazeker, het was aflopend tij, er was geen gevaar bij. Hij kon gerust buiten boord stappen en naar de zandbank lopen. Door het water moest hij maar waden. Het zou niet hoger komen dan zijn middel.

Maar er kwam nog iets bij.

‘Wat dan?’ vroeg de schipper nieuwsgierig.

meerminnen.eps

Hij kon het niet helpen, maar een heet verlangen steeg in hem op. De meerminnen lagen daar zo verleidelijk in het zand. Het was heel eenvoudig. Hij had alleen maar wat te roepen. Wat dat dan wel was? vroeg de visser. ‘Stap buiten boord en loop naar de bank.’ ‘Goed, maar dan?’ ‘Dan roep je voortdurend: “Domme man!” De schipper keek een beetje verbouwereerd. Zijn maat hield vol. Zo moest het. Wanneer hij die woorden riep en steeds herhaalde zou hij zonder ongelukken bij de zandbank kunnen komen en zou de schoonste meermin zijn beloning zijn.

‘Is ’t echt waar?’

‘Echt!’

En de visser, het verlangen brandde in zijn bloed, deed wat hem gezegd werd. Hij stapte overboord en waadde door het water in de richting van de zandbank.

De meerminnen, die hem zagen komen, lachten en lokten. Hur groene lijven glansden in de zon en hur geschubde staar-te schitterden in duizend kleuren. Kom! wenkten ze, kom! Vang ons!

Vervoerend klonk hur betoverend gezang over de golven.

De man waadde in de richting van de meerminnen en steeds herhaalde hij de woorden die zijn maat hem voorgezegd had. Maar wat was dat? Was het nu reeds de tijd voor de vloed? Had hij al zólang door het water gelopen? De meerminnen lachten en lonkten, en zongen hur geheimzinnige zangen.

Maar de visser maakte rechtsomkeer en zette koers naar zijn schip.

En dat was maar goed ook, want de vloed zou hem verzwolgen hebben, Het steeds weer uitroepen van zijn eigen naam had hem niet kunnen helpen.

De meerminnen van de Dollard waren hem te slim af geweest.

Hoe bijzonder ook, zeemeerminnen zijn gemeengoed aan de Groningse en Friese kust. Dit blijkt nog uit de vele dorpen die een zeemeermin als stadswapen hebben. In het Noord-Friese Moddergat is een kleine tentoonstelling over zeemeerwezens.

10 Moord uit waanzin te Horsten

De eerste boeren bij Ter Apel vestigden zich op de zandruggen in het veen, zoals de Braamberg, de Zandberg en de Oomsberg. De Horsten was ook zo’n zandrug in het veen. Er werden aanvankelijk heel primitieve hutten (plaggenhutten) gebouwd, maar later kwamen er stenen huizen voor in de plaats. In een van deze huizen vond aan het eind van de negentiende eeuw een gruwelijk drama plaats.

Horsten, mei 1874, door ooggetuigen bevestigd – Omtrent de gruweldaad te Horsten bij het klooster Ter Apel, verneemt men het volgende: woensdagmorgen 9 mei, omstreeks 10 uur, tijdens de afwezigheid van haar man, die in dienst was, vond men de vrouw van den kommies J. Dekker, badende in het bloed, op de vloer in haar woning, met het hoofd op haar kindje van omstreeks anderhalf jaar, dat dood naast haar lag met de hals opengesneden. De vrouw zelf had eveneens een messnede in de hals: haar linkerhand was totaal afgesneden of afgehakt, drie tenen van de linkervoet waren geheel doorgesneden, maar hingen nog aan het lichaam. De ongelukkige vrouw leefde nog.

Ze heeft medegedeeld dat een persoon met een hoed op, zonder baard, haar had gevraagd om geld, daarna geweld jegens haar had gepleegd, toen het kind vermoordde, haar de wonden toebracht en zich vervolgens verwijderde. Niemand van de buren had echter de moordenaar opgemerkt. De politie, van de daad op de hoogte gesteld, heeft ogenblikkelijk proces-verbaal opgemaakt en een onderzoek ingesteld.

Uit Stadskanaal meldt men daarna: wat men niet had durven denken, is geschied. De ongelukkig verminkte vrouw van Dekker te Horsten is gevankelijk per as doorgevoerd naar Winschoten. Ze moet hebben gezegd dat het kind door haar is vermoord. Ze heeft zichzelf zo verminkt!

En uit Winschoten bericht men: het vreselijke voorval dat woensdag plaatsvond in het gezin van de kommies bij ’s rijksbelastingen Dekker, woonachtig te Stadskanaal, gaf aanleiding dat leden van de rechterlijke macht derwaarts togen tot het instellen van een plaatselijk onderzoek. De vrouw van genoemde beambte is in de afgelopen nacht naar het huis van arrest te Winschoten in vreselijk verminkte toestand overgebracht. Behalve vier tenen aan de ene voet ontbreekt aan de linkerarm de gehele hand, terwijl aan de hals der ongelukkige diepe, doch geen dodelijke sneden zichtbaar moeten zijn; een en ander, zo luidt het beweren van de ruim dertigjarige vrouw, heeft ze in een vlaag van waanzin zichzelf toegebracht met een op de tafel liggend broodmes, na vooraf het enige kind uit haar tweede huwelijk met haar tegenwoordige man, nauwelijks zestien maanden oud, hetwelk ze bezig was te kleden, met datzelfde werktuig te hebben onthoofd.

Moord uit waanzin.eps

Hoe het met de vrouw is afgelopen, is mij onbekend.

11 Pirateneiland Rottumeroog

‘Bouffen en piraten,’ zo noemt de hertog van Alva zijn grootste vijand: de watergeuzen. Hij ziet hen niet als vrijheidsstrijders, maar als ordinaire zeerovers. Een van de beruchtste watergeuzen was Barthold Entens van Mentheda. In 1575 vestigde hij zich op het eiland Rottumeroog, waardoor het even een echt pirateneiland was.

Rottumeroog, in de zestiende eeuw, door overlevering bekend – Het kleine eiland, tegenwoordig onbewoond en vooral bezocht door vogelaars en natuurliefhebbers, is lange tijd een vestigingsplaats voor de Groningse handel geweest. Maar in 1483 kwamen de Hamburgers op het eiland. Ze roofden alle goederen van de Groninger kooplieden en staken de gebouwen in brand.

Ook zeerovers lieten zich er gelden, onder wie aan het eind van de zestiende eeuw de watergeuzen onder aanvoering van Barthold Entens van Mentheda (Middelstum).

Entens was in de ogen van Willem van Oranje goed bruikbaar in de harde strijd tegen Spanje. Zoals de andere watergeuzen, had hij dan ook een kaperbrief waarin stond dat hij in opdracht van de prins actief was. Hij was er niet minder bloeddorstig om. Zijn specialiteiten waren plunderen, brandstichten en het vermoorden van katholieke priesters. Hij was de schrik van het land. Wanneer de Zuid-Nederlandse admiraal Bossu zijn beste vriend Jan van Troyen ophangt, zweert Entens wraak. Oog om oog, tand om tand. De stuurman Oosthuizen, in Spaanse dienst, moet ervoor boeten. De bemanning mag zo lang op het vastgebonden lichaam van de man schieten totdat het ‘geen adem meer geeft’.

Entens mannen plunderden de kloosters van Selwerd, Termunten en Rottum in 1569. Katholieke geestelijken uit de hele streek zochten bescherming tegen hem achter de muren van de stad Groningen, waar destijds een Spaans garnizoen was gelegerd. En ook op het water is Entens actief. De kaper houdt vreselijk huis op Texel, Vlieland en langs de Hollandse kust.

Barthold Entens sneuvelde op 17 mei 1580 voor de wallen van Groningen, zoals een goed piraat betaamt. Het verhaal wil dat Entens in een dronken bui vanuit een commandopost in Rolde in zijn eentje een aanval doet op de stad. Entens slaat enkele bekers wijn achterover, grijpt een deksel van een botervat en steekt het Schuitendiep over. Alleen enkele schutters volgen hem. Samen nemen ze een loopschans in. De oude watergeus steekt zijn dronken hoofd voor een schietgat precies op het moment dat de vijand de trekker overhaalt.

12 De raadselachtige dood van Jan Sloot

Op de Bezemerweg in Groningen begon Jan Sloot zijn eerste bedrijfje: Sloot Service. Een paar jaar later verhuurde hij videofilms die hij met behulp van een eigenhandig omgebouwde bestelbus met een luidspreker ’s avonds in de Groningse wijken aanbood. Tot hij in 1995 een wereldschokkende uitvinding deed. Binnen enkele jaren zou het miljarden dollars waard zijn, daar waren invloedrijke zakenpartners als Roel Pieper van overtuigd. Niemand wist hoe zijn vinding – een revolutionaire manier om gegevens op te slaan – werkte…

Nieuwegein. 1999, door Eric Smit – Henk van Doorn was een van de weinige mensen die aardig op de hoogte waren van het complexe karakter van de Groningse uitvinder. Twaalf jaar geleden had hij zich over de pas in Nieuwegein gearriveerde elektronicareparateur ontfermd. Hij was hem wel eens tegengekomen bij de harmonie, waar Jan zijn jongste dochter Jolanda naartoe had gebracht voor een repetitie. Van Doorn had Jan voorgesteld het voorbeeld van zijn dochter te volgen.

Sloot had altijd al een grote behoefte gevoeld om zich muzikaal te uiten. In de verschillende periodes dat hij als radiopiraat actief was, stuurde hij zijn favoriete smartlappen de ether in. Hij was er alleen nooit aan toe gekomen zelf een instrument te bespelen. Hij moest dus enige schroom overwinnen om zich bij de harmonie van de vereniging Cornelis Galesloot aan te melden, waar hij de triangel in zijn handen gedrukt kreeg.

Er was alleen één klein probleem: hij kon geen maat houden. Het tingeltje van zijn triangel klonk steevast achter de maat. Sloot keek pijnlijk getroffen als de grappen over zijn muzikale talent door de repetitieruimte galmden. Bij Van Doorn wekte Sloot gevoelens van deernis op. Hij vroeg hem naar de drumband over te stappen en vanaf dat moment ontstond hun vriendschap.

Bij de drumband bespeelde Sloot de dieptrom en ook hier viel het hem zwaar om maat te houden. Zijn eerste en enige opvoering, tijdens de slotetappe van de avondvierdaagse, liep uit op een martelgang. Ondanks een gebroken schouderband bleef hij verbeten de dieptrom bespelen. Twee kilometer lang.

Van Doorn bezocht zijn nieuwe vriend regelmatig op de
ers-werkplaats, waar ze vaak urenlang praatten over muziek, de vereniging, zakendoen en wat hen verder bezighield. Uit het nieuwe contact vloeiden sociale activiteiten voort. Jan en Annie gingen samen met Van Doorn en zijn vrouw op dansles. Geen geringe opgave voor de aritmische Sloot. Hevig zwetend en ten koste van de schoenen van de vloekende Annie probeerde hij zich bij dansschool De Rijk in het dorpshuis de wals, rumba en cha cha cha meester te maken.

De twee echtparen gingen ook met elkaar op vakantie, bij voorkeur naar Benidorm. Inmiddels kwamen ze al jarenlang bij elkaar over de vloer. Een merkwaardig incident, ergens eind 1997, zorgde kort voor enige spanning in hun vriendschapsrelatie. Het betrof een overlijdensadvertentie die op een zekere dag in het Utrechts Nieuwsblad prijkte. Van Doorn had verbijsterd naar het zwart omkaderde bericht gestaard. ‘Onze lieve vriend, vader, opa, Romke Jan Bernhard Sloot, hij rust in vrede.’ Jan dood? Dat kon niet, hij had zijn vriend zojuist nog gesproken. Maar het stond er echt: Romke Jan Bernhard Sloot. En daar liep er maar één van rond in Nieuwegein. Hoe kon zijn naam in de kolommen van het Utrechts Nieuwsblad terechtkomen? Van Doorn wist dat Sloot de laatste jaren weinig vrienden had gemaakt. Er waren veel mensen te vinden die nog wat geld van Jan tegoed hadden. Hij kon uit eigen ervaring spreken. Enkele weken eerder was hij zelf nog de dupe geworden van zijn vriend. Van Doorn was eigenaar van een grafisch bedrijf en had honderdduizend folders voor het ers-Repabase-systeem gedrukt. De drukker had voor die opdracht zelfs een machine van veertigduizend gulden aangeschaft. De rekeningen werden maar niet betaald door Sloot. Van Doorn kreeg uiteindelijk een brief van de curator dat het bedrijf ers werd geliquideerd.

Van Doorn wist dat de problemen bij ers zelfs tot een ernstige crisis in de familie hadden geleid, toen Jan de man van zijn oudste dochter Annemarie had moeten ontslaan. Annemarie en haar man verkeerden sindsdien op voet van oorlog met Jan.

Sinds kort gebeurden er meer vreemde dingen. Sloot en Van Doorn draaiden al jaren op de woensdagavond de bingo van de muziekvereniging. Op een avond kwam de uitvinder de zaal binnenlopen met een doos vol met kleine wereldbolletjes. Hij zei tegen de aanwezigen dat ze moesten opletten want aan het eind van het jaar zou een revolutionaire ontdekking de hele wereld op zijn kop zetten. Van Doorn en de andere verenigingsleden moesten erom lachen, maar Sloot was bloedserieus.

Hij vertelde Van Doorn ook dat zijn nieuwe bedrijf een vestiging op de Antillen zou krijgen.

‘Volgens mij ben je met drugs bezig in plaats van met een uitvinding,’ antwoordde Van Doorn.

Maar Sloot beweerde dat het allemaal legitiem was. ‘Ik kan je niet te veel vertellen,’ zei hij. ‘Het is linke soep.’

Van Doorn realiseerde zich pas hoe hij dit bedoelde, toen er op een volgende bingoavond twee vreemde grote kerels de zaal binnenliepen. Ze gingen aan een tafeltje zitten, kochten een boekje en speelden mee.

‘Jan, dit heb ik nog nooit meegemaakt,’ zei Van Doorn. ‘Er zijn hier twee vreemde mannen die zomaar gaan zitten bingoën.’ Sloot keek zijn vriend alleen maar grijnzend aan. De volgende woensdagavond zaten ze er weer.

‘Weet je wie dat zijn?’ vroeg Sloot. Van Doorn haalde zijn schouders op.

‘Dat zijn mijn bodyguards,’ fluisterde Sloot. ‘Ik word met de dood bedreigd. Het gaat om mijn uitvinding. Als er iets over mijn uitvinding uitlekt, heb ik waarschijnlijk niet lang meer te leven.’ Sloot legde Van Doorn uit dat zijn uitvinding zo gigantisch en krachtig was dat het een bedreiging was voor grote bedrijven als Philips en Sony. Sloot begon zijn vriend ook te ontwijken. ‘Mijn bodyguards zouden je toch alleen maar wegduwen,’ zei hij toen Van Doorn naar zijn afstandelijke houding informeerde.

In kringen van Nederlandse venture capitalists, particuliere investeerders en advocaten beginnen de verhalen over ‘het nieuwe bedrijf van Roel Pieper’ inmiddels solide vormen aan te nemen. Getuigen en betrokkenen vertellen aan de toog of de eettafel met ongeloof over de uitvinding. Over Piepers eigen New New Thing . Over een merkwaardige, slecht verstaanbare Willy Wortel, die een pinpas in een apparaatje steekt en daar een serie films uit tovert. Over de hightech-messias Roel Pieper, die met een laptop en een beamer de revolutie in digitale technologie predikt. Er wordt gesproken over de bedragen en de waarderingen die Pieper noemt, over zijn vergelijking met Cisco als richtlijn voor waardeontwikkeling. Honderden miljarden guldens, nee dollars. Over de deal die niemand mag missen, maar waar slechts een enkeling aan mee zal doen. Wie heeft er het meeste geld voor over? Pieper laat de instapkoers wekelijks stijgen.

Er wordt ook druk gefilosofeerd over de mate van creative destruction , de schade die het nieuwe bedrijf met zijn disruptive technology bij bestaande bedrijven gaat aanrichten, over de schokgolven die dat op de effectenbeurzen teweeg zal brengen.

Eckart Wintzen heeft, na zijn ontmoeting met Leon Sterk, die hij de woorden ‘Demo or Die’ als goede raad meegaf, nooit meer iets van de heilige graal van de digitale technologie vernomen. Het was eersteklas technozwendel, daar is Wintzen van overtuigd. Op een zonnige dag eind juni besluit hij, na een vergadering, om nog even van het mooie weer te genieten. Hij steekt met een paar gasten de Sarphatistraat over om bij het grand café tegenover het Amstel Hotel plaats te nemen op het terras. Opeens ziet hij de grijzende stekelkruin van de pas vertrokken Philipsbestuurder zitten. Pieper kijkt verrast op als hij de in het oog springende verschijning van de hippie-investeerder opmerkt.

‘Ha Roel, hoe is het met je?’ vraagt Wintzen.

‘Uitstekend, dank je,’ lacht Pieper Wintzen toe.

‘Ga je voorlopig rustig van het mooie weer genieten?’

Pieper begint te grijnzen. ‘Genieten ja, rustig: nee. Ik ben bezig een bedrijf op te zetten in de US en in Nederland. Something really big. Het heeft met een digitale coderingstechnologie te maken. It’s mindblowing.’

‘Hoe bedoel je, mindblowing?’

‘Wat zou je ervan vinden als je een volledige videofilm op één kilobyte zou kunnen zetten?’

Wintzen kijkt verrast op. Ineens herinnert hij zich het merkwaardige gesprek van een jaar geleden. ‘Het klinkt me bekend in de oren. Dat heeft toevallig niet met een Nederlandse uitvinder te maken, hè?’

‘Wat weet jij hiervan?’ vraagt Pieper.

‘Dat verhaal over die coderingstechnologie ken ik. Het is mij ook eens door een paar gekken aangeboden. Het is je reinste onzin, één grote hoax.’

broncode.eps

’Ik was highly surprised dat Roel zich met die uitvinding bezighield. “Maak je geen zorgen, Eckart,” zei Roel, “alles werkt. Het is echt fantastisch.” “Nou Roel,” zei ik, “als je gelijk krijgt, dan kun je van één ding verzekerd zijn; en dat is dat jij binnenkort niet meer kunt plassen van het geld.”’ Eckart Wintzen

Nog geen week na het tweede bezoek van Pieper en investeerder Marcel Boekhoorn aan de Verenigde Staten komt een tweekoppige Sun Microsystems-afvaardiging uit Silicon Valley naar Amsterdam. Bill Raduchel komt, vergezeld door een techneut, speciaal over om de demonstratie van Sloot te bekijken. De afspraak is van groot belang. Zijn steun voor de FifthForce-technologie zal een grote uitstraling hebben in de gehele computer- en telecomindustrie en abn Amro zal dan de vierde, laatste tranch van twintig miljoen gulden kunnen overmaken.

Het gewicht van deze afspraak is Sloot bij het inpakken van zijn spullen duidelijk ontgaan. In het Marriot Hotel in het centrum van Amsterdam is een kleine vergaderruimte gehuurd waar Pieper, Boekhoorn, Raduchel en zijn technische man geduldig wachten totdat Jan Sloot zijn demonstratie begint. De monitor staat op tafel en het kastje is erop aangesloten. Maar de uitvinder krijgt het apparaat niet aan de praat. Hij merkt tot zijn ontzetting dat hij de verkeerde chipcard heeft meegenomen. Hij zoekt koortsachtig in zijn koffer. De glimlach op het gezicht van Pieper trekt langzaam weg. Hij verontschuldigt zich tegenover Bill Raduchel voor het amateurisme van het elektrotechnische genie en verordonneert Jans zoon Ben om snel naar Nieuwegein te rijden en de ontbrekende chipcard op te halen. Intussen overbrugt Pieper de tijd met zijn PowerPoint-presentatie en laat hij de beschroomde Sloot vertellen over zijn uitvinding, klunzig struikelend over zijn Engels. De uitvinder spreekt, terwijl hij door Pieper overeind gehouden wordt, over zijn verleden en hoe hij tot zijn ontdekking is gekomen. Raduchel en zijn techneut stellen kritische vragen waar Sloot op de gebruikelijke, weigerachtige wijze mee omgaat. Pieper plaatst er geruststellende opmerkingen bij.

Tegen de tijd dat Ben Sloot hijgend met de ontbrekende card weer de vergaderzaal komt binnenrennen, wil Raduchel wel eens met eigen ogen zien dat het apparaat werkt. De demo heeft ook op de strategische beleidsbepaler van Sun Microsystems het bekende effect. Raduchel kijkt alsof hij zojuist voor het eerst getuige is van buitenaards leven. Het is video, maar niet zoals hij ooit eerder heeft gezien. Als de technologie echt werkt zoals Pieper en Sloot beweren, zullen grote bedrijven uit het water geblazen worden. Zijn eigen werkgever meegerekend. Tegelijk ziet hij onwaarschijnlijke mogelijkheden voor Sun. Het doorbreken van de hegemonie van Microsoft bijvoorbeeld. Als Raduchel het Marriot Hotel verlaat, voelt hij zich als een generaal die een vernietigend geheim wapen aangeboden heeft gekregen.

Vrijwel alle aandeelhouders van FifthForce waren op de hoogte van het feit dat Jan Sloot een zwak hart had. Toch maakten ze zich niet al te veel zorgen om zijn gezondheid. Ze hadden de uitvinder natuurlijk wel eens fronsend aangekeken wanneer hij weer lijkbleek bij een vergadering aanschoof, of wanneer hij op kritische vragen met rood aangelopen gezicht overspannen reageerde. Maar de FifthForce-betrokkenen gingen ervan uit dat het hart van Jan gezien de omstandigheden in tamelijk goede staat verkeerde. Jan slikte immers zijn medicijnen en de artsen waren tevreden over zijn vooruitgang. Op doktersadvies had hij zijn medicijngebruik zelfs mogen terugschroeven.

De aandeelhouders wisten echter niet dat de uitvinder, sinds de wijziging van het recept, last had van zijn arm. Daarvoor ging hij een week voor zijn dood naar het ziekenhuis. Hij had het niemand verteld.

Accountant Lamper was al een tijd niet gerust geweest op Jans gezondheid. ‘Jullie voeren de druk op Jan te hoog op,’ had hij tegen Boekhoorn gezegd. ‘Ik zou als ik jullie was maar uitkijken, anders legt Jan het loodje nog voordat die vinding klaar is.’

Maanden eerder was het Bart van Rheenen die het gevaar had gezien. ‘Als Sloot het hoekje om gaat voordat de technologie is beschreven, dan heeft niemand iets,’ antwoordde hij op de vraag wat het grootste bedrijfsrisico was. Pieper had net zijn contract getekend en ze zaten met z’n allen nog een drankje te drinken in de bar van het Okura Hotel. Jan en Ben Sloot waren al naar huis. Er werd niet op Van Rheenens opmerking gereageerd.

Na de dood van Jan Sloot zaten zijn zakenpartners met een probleem: Sloot had niemand ooit in vertrouwen genomen.

Zo kan het dat een revolutionaire technologie ontdekt werd, en kort daarop weer vergeten. Het geheim van zijn uitvinding nam Sloot mee het graf in…

Sinds Eric Smit het boek De broncode (2004) schreef, over Jan Sloot en zijn wonderbaarlijke ontdekking, wordt er heftig gediscussieerd over Sloots uitvinding. Mensen met een technische achtergrond ontkennen de mogelijkheid van een dergelijke techniek. De tijd zal het leren.

13 De verdwenen dorpen Weiwerd, Oterdum en Hevekes

Weiwerd – of wat er van het dorp over is – ligt op een wierde aan de rand van het chemiecomplex bij Delfzijl. Oude Weiwerders die op zoek gaan naar hun ‘roots’ komen tegenwoordig bedrogen uit. Het dorp is zo goed als verdwenen. Zo ook de nabijgelegen dorpen Oterdum en Hevekes. Dit mysterie heeft een heel moderne oorzaak ...

Delfzijl, heden ten dage, door een van onze correspondenten –

Oterdum en Weiwerd werden in de jaren zestig steen voor steen afgebroken, omdat de aanstormende industrie plaats nodig had. Achteraf bleek die storm tegen te vallen en zag bijvoorbeeld het Japanse bedrijf dat het grondgebied van Oterdum als optie had gekozen af van zijn bouwplannen. Waar Oterdum eens lag, staan nu verwilderde wilgenbomen en is de grond moerassig. De graven zijn verplaatst en liggen nu naast het monumentje van Oterdum. Op de plaats van dat monumentje stond eens het kerkje. Het orgel van die kerk is naar Heinenoord in de Hoekse Waard gegaan.

Oterdum was eens een schitterend dorp aan zee met rond de tweehonderd inwoners. ‘Wijze’ mensen met een toekomstvisie hebben het afgebroken. Hetzelfde geldt voor Weiwerd, dat door het Havenschap van Delfzijl huis voor huis werd opgekocht en vervolgens afgebroken. In Weiwerd staat hier en daar nog een verdwaald krot en ook een monumentje voor het kerkje dat er eens stond.

Een derde voorbeeld is Hevekes...

Maar! Het kerkje werd gered. Een actiecomité zamelde geld in en het kerkje kon gerestaureerd worden. Er staat ook een klein monument in de buurt met een gedicht dat zegt dat alles voorbij moet gaan.

Weiwerd bleef de strijd om het bestaan nog taai volhouden, na 1995 gesteund door de Stichting Behoud Weiwerd. Inmiddels heeft de provincie besloten om de wierde van Weiwerd in oude staat te herstellen.

14 De ondergang van Tidde Winninga

Een jonge garnalenvisser uit Nieuw Statenzijl, die bijgelicht door de maan over de wijde Dollard huiswaarts voer, kreeg de schrik van zijn leven toen hij vlak bij het schip in het donkere water een vreemde glinstering zag. Hij wreef zich de ogen uit, omklemde de rand van de boot en zag tot zijn verbazing in de diepte de spits van een toren en daken van huizen.

Toen hij thuis was, verklaarde iedereen in zijn dorp hem voor gek, maar hij hield voet bij stuk: hij wist wat hij gezien had... Het onderstaande verhaal werpt een licht op dit mysterie.

De Dollard, na 1277, door Nienke van Hichtum –

In het noorden van Duitsland stroomt de rivier de Eems. Dat is eigenlijk maar een kleine rivier. Je springt er om zo te zeggen haast overheen. Dat riviertje heeft echter een grote mond: de Dollard. Die is zo groot dat je er haast niet overheen kunt kijken.

Aan de Dollard ligt rijk Groninger land: malse weiden, mooi bouwland. In vroeger tijden is de Dollard veel kleiner geweest. Waar nu grauwe slikken zijn en water blinkt, waren toen ook vruchtbare landen. Daar groeiden tarwe, gerst en haver op, daar graasden veel koeien. Daar stonden talloze boerderijen, over de vlakte verspreid, of verenigd tot mooie dorpen. Vierendertig dorpen bevonden zich daar en ook nog twee kloosters.

In die oude tijd werden de huizen nog meestal van hout gemaakt, maar in dat land was toen reeds een dorp met wel honderdtachtig stenen huizen. Zo rijk waren de boeren daar. En in een ander dorp waren de boeren zo welvarend dat er wel honderdtachtig vrouwen waren die gouden sieraden op hun borst droegen zo groot als een etensbord.

Het was zo’n mooi en goed land daar. In de zomer hoorde je er overal het getink van de haarhamers op de zeisen en sikkels. Dan blonken al die werktuigen in het licht van de zon en er was het vrolijke geroep van de oogsters. Hoog droegen de wagens hun goudgele vracht dag aan dag naar de schuren. En in de winter was er het besloten leven thuis, het vee binnen de veilige muren, het graan in zakken vergaard, het vuur te avond vlammend in de haarden. Het was een goed leven: hard werken en gezonde rust, en een land dat alle arbeid beloonde.

Toen kwam de ondergang. Neen, niet door de schuld van het land. Het land bleef geven zolang het goed werd behandeld. Door eigen schuld ging de welvaart van deze mensen teloor. Er kwam te veel weelde en zorgeloosheid. De harten der mensen werden trots op de rijkdom, die het land hun gaf, en ze begonnen het werken alleen maar goed voor de armen te vinden. Ze wilden pronken, ze wilden vermaak. Ze gingen uit rijden en rossen, de vrouwen behangen met sieraden naast de boeren in de sjees. Ze gingen ten dans, als het tijd was om te werken. De boer liet de zorg voor het gewas en de beesten aan zijn knechten over, de vrouw liet de meid zorgen voor het karnen en het kazen. De boer en de boerin gingen samen ten feest. Zo begonnen de zaken op menige boerderij scheef te lopen. Het vee ging achteruit en begon minder en slechtere melk te geven. En vaak gebeurde het dat er niet op tijd werd gezaaid en gemaaid. Dat bracht dan natuurlijk veel schade. Doch menige boer lachte om die schade. Och heden, men was immers rijk genoeg. Schep vreugde in het leven!

Tidde Winninga deed ook zo. Hij was een grote en trotse boer. Hij was zwaar en breed van gestalte. Een zware gouden ketting hing meestal te bungelen op zijn dikke buik. Hij was een rijke boer, wat drommel! ‘Kom, wijf, vanavond moeten we ter bruiloft. De knechten zorgen wel dat het hooi binnenkomt. En als ze luieren, dan zullen ze een slechte beurt maken, geloof dat maar!

tidde winningha.eps

En Tidde Winninga klom in de sjees en zijn vrouw zette zich breed en met goud behangen naast hem. En Tidde Winninga zwaaide vrolijk met de zweep en reed met zijn vrouw naar de bruiloft. En Tidde Winninga keerde eerst in de morgen weer en sliep een zware roes uit. Zijn hoofd stond daarna een paar dagen verkeerd en hij lette niet op de arbeid. Toen zijn hoofd eindelijk weer goed stond, reed hij met zijn vrouw naar een ander feest. Het goud blonk, de paarden blonken, de wielen van de sjees blonken in de zomerzon. Er kwam echter een tijd, toen dat alles niet meer blonk. Een zware storm dreef de wateren van de Noordzee naar de Dollard toe. In wilde vaart tuimelden de golven tussen Rottum en Borkum door naar het zuidoosten. De Dollard was als een grote ketel, waarin steeds meer water opdrong. Eén kokende, schuimende watermassa verzamelde zich daar. Steeds hoger beukten de golven tegen de dijken. De storm bulderde.

In de avond besprongen de golven de dijken met zo’n loeiend geweld dat de mensen bevreesd begonnen te worden. Menige dijk was niet al te best. Er dreigde gevaar. Als er een doorbrak, was het land daarachter reddeloos verloren.

Naar de dijken!

De dijkgraaf en heemraden gaven het bevel. Het ging van hoeve tot hoeve. De boeren moesten aan het dijkwerk. Met paarden en wagens en met zoveel mannen als maar gemist konden worden. Iedere boer moest helpen, dat was in die tijden zo. Ieder wist het dijkvak dat hij moest helpen bewaken en versterken. De dijk beschermde hen allen, zij verzorgden allen samen de dijk. Eén voor allen, allen voor één! Midden in de nacht braken de boeren op met paard en kar. Er was veel geroep en geschreeuw in het donker. Er was ook veel gekibbel en gescheld. De een vond dat hij te veel paarden moest leveren, de ander vond het toegewezen dijkvak te groot. De een had een dochter die juist verjaarde, de ander had een kalf dat niet goed zuigen wou en een derde vond dat zijn knechten het wel konden redden. Zo ver was het toen gekomen door de weelde en de overdaad dat eenieder aan zijn gemak dacht of aan een kortstondige vreugde. Maar ten slotte gingen ze toch allen. Ze verdwenen in de nacht, reden aarde aan en spanden aan de zeekant beschermende zeilen over de dijkhelling. Eén voor allen, allen voor één, zo hoorde het.

Alleen Tidde Winninga, de rijke boer, wilde niet meedoen. Hij weigerde rondweg, hoe men ook aandrong, hoe men ook dreigde. Geen paard en geen man gaf hij, en bevelen liet hij zich niet, wat drommel! Bij hem vierden ze feest en dat onderbraken ze niet, voor geen storm, voor geen zee, voor geen dijkbreuk! Niemand ontnam hem ook maar één teug wijn, geen mens, en geen zee, en geen storm, hoe fel die ook tekeerging! En geen knecht kregen ze mee. Ook voor zijn knechten was het feest. Geen knecht en geen paard! Ben ik de baas hier op mijn boerderij, of ben ik het niet, hè? Geld kun je krijgen, haal maar lui ergens anders vandaan, zeg maar hoeveel geld je moet hebben! Dreig maar niet! Pak maar liever een borrel mee! Tidde Winninga blijft thuis. Hij is niet bang voor de dijkgraaf! Zolang het water niet een speerhoogte staat boven mijn eigen land, komt er bij mij niemand de deur uit. En nu goedenacht!

Breed en zwaar stond hij in de deur. Erin of eruit? riep hij tegen de boden. De boden gingen. Tidde sloot de deur met een klap. Uit een vertrek klonk het gejuich van feestvierende mensen boven het razen van de stormwind om het huis. Er kwam een voldane lach om zijn lippen.

Die nacht brak de zee door Tiddes dijkvak heen. En in korte tijd spoelden de golven meer dan tot speerhoogte boven zijn akkers. Echter niet alleen boven de zijne. Allen moesten lijden om het verzuim van één. Zouden ze anders hebben gehandeld dan Tidde, wanneer er bij hen feest was geweest? De zee vroeg trouwens niet wat zij gedaan zouden hebben. Die overstroomde het land en spoelde veel dorpen weg. Van geen van die vierendertig dorpen is nu meer iets te vinden. Ook de kloosters zijn weg. Of dat alles in die ene nacht is verdwenen? Misschien wel, misschien niet. Misschien heeft er later nog wel eens zo’n boer als Tidde Winninga zijn plicht verzuimd, omdat hij liever te feest ging.

Tidde Winninga bracht er met moeite het leven af. Maar zijn land en zijn goed waren voor eeuwig verzwolgen. Nog staat daar het water meer dan een speerlengte hoog. De boerderij is verdwenen. Misschien liggen er nog wat stenen op de bodem van de zee, misschien ligt er nog goud van de boerin diep in het slik weggezonken. Hoe het de andere mensen verging? Daar weten we niets van af, ook niet of de huisgenoten van Tidde nog in leven bleven. Ook niet of hij berouw heeft gehad. Er is alleen maar bekend dat hij nadien arm en berooid was. Hij liep rond met het hoofd op de borst, zodat zijn trots toen wel zal zijn gebroken. Eens op een avond klopte hij bij een klooster aan en verzocht om een nachtverblijf en wat eten. De monniken namen hem daar liefderijk op en lieten hem niet meer gaan. Hij bleef daar voor de rest van zijn leven. Hij was een oud en gebroken man. Hij was een van de rijkste boeren uit heel Groningerland geweest, nu moest hij voor elke hap en elke slok ‘dank je’ zeggen. Dat zal niet prettig voor hem geweest zijn, maar zo gaat het.

Waar de jonge visser op de Dollard voer, bevonden zich de dorpen, waar in een van de boerderijen Tidde Winninga had geleefd. Het gebied heette Reiderland, en na de hevige vloeden van 1277 verdween het bijna helemaal onder de waterspiegel. Dit betekende niet alleen de ondergang van Reiderland – zo weten we nu – maar ook die van de rijke boer Tidde Winninga ...

15 De vloek van het Lauwersmeer

De bevolking rond het Lauwersmeer heeft, net als die bij de Dollard, eeuwen gestreden tegen de zee. Tot in de elfde eeuw verdwenen ook daar hele dorpjes van de kaart. Uitland is zo’n verdwenen dorp. Maar, zoals dit verhaal illustreert, was de zee niet de enige vijand op het Lauwersmeer. Ook jutters en zeerovers deden zich hier gelden, met alle noodlottige gevolgen van dien ...

Op de plaats van het Lauwersmeer, in de dertiende of veertiende eeuw, door S. Franke – Waar vroeger Uitland gelegen heeft, ruisen nu de golven. Ze rollen af en aan, altijd maar door, en ze zingen van lang vergane dingen.

Ook verhalen ze van het gruwelstuk dat daar heel vroeger gebeurd is, maar je moet het verhaal van de golven kunnen verstaan. Je moet van hun sprake zijn.

En als je dan verloren zit te luisteren naar het geheimzinnige geruis kan het gebeuren dat het verhaal komt van het schip dat daar eens in stikdonkere nacht te pletter sloeg. Hoe de masten braken en het roer uit de pinnen werd gelicht, hoe de zeilen wild aan de ra’s fladderden en hoe het schip in zijn gebinten kraakte. En vooral hoe rauw en vol angst de kreten klonken van de mannen die overboord geslagen werden.

Ja, hij die aandachtig luistert, hoort soms ijselijke dingen in de golven bij Uitland. Soms hoort hij het verhaal van die éne levende ziel die nog aan boord was van het wrak, van die éne mens die wanhopig om hulp riep. En hoe toen die van Zoutkamp, die met hun boot naar het wrak gekomen waren, deden alsof ze die ene niet hoorden en hun boot volstuwden met de kostbare lading van het gestrande schip. Zeker, zeker, het kan gebeuren dat men deze legende hoort in de golven van de zee en mocht het al zijn dat het sombere overstemd wordt door het vrolijkere, omdat de zon zo heerlijk schijnt of omdat de wind zo geheimzinnig suizelt van verre verre landen, of ook omdat je eigen ziel droomt van je liefste, wacht dan tot de stormruwe nachten. Dan zie je hem spoken, de zeeman van Uitland. Hij is een van de mannen van Zoutkamp, de voorman, en hij is gedoemd ten eeuwigen dage het geschrei en het angstige hulpgeroep aan te horen van die éne op het schip die hij zo jammerlijk heeft laten omkomen, alleen om een beetje aards goed.

Vliegende Hollander OI-145.tif

16 De heksen van Wedde

Tussen Wedde en Veele (vlak bij Oude Pekela) bevindt zich nog altijd de Geselberg. Een echte berg is het niet, eerder een bult in het landschap, begroeid met wat bomen. Hier werden tot 1803 de vonnissen van het crimineel gerecht uitgevoerd: martelingen, brandmerkingen en doodvonnissen. Vooral aan het eind van de zestiende eeuw, toen men ‘bevangen was door de heksenkoorts’, zijn hier vrouwen op een afschuwelijke manier ter dood veroordeeld. Zo ook de heksen van Wedde.

Wildervank, omstreeks 1596, door Jan W. Hiskes –

Niet ver van Onstwedde en Wedde ligt nog altijd de Galgenberg, in de wandeling de ‘Giezelbaarg’ genoemd. Een herinnering aan een ver verleden met een wat griezelige bijklank: eens stond hier de galg. En die stond er niet voor niets: op die Giezelbaarg is ongetwijfeld menig doodvonnis ten uitvoer gebracht; de grond is er doordrenkt met bloed en tranen. Je hoort er nu nooit meer iets over, maar vroeger was het in nachtelijke uren een gemeden plek: het spookte daar namelijk en hoe kon het ook anders.

De galg is al lang verdwenen, volgens het verhaal heeft ooit een landbouwer uit de omgeving de massief eiken paal gevonden en hij bleek voor hem nog goed genoeg om er kozijnen voor zijn ‘baanderdeur’ van te maken... Voor de rest is de Giezelbaarg ongetwijfeld een aloude gerechtsplaats. Heksen, spoken, ‘veurlopen’ en allerlei verschijningen hebben in het leven van onze voorouders een grote rol gespeeld. Lach hen er niet om uit: zij namen dagelijks tal van verschijnselen waar, die voor hen onverklaarbaar waren. En voor de dingen, die onbegrijpelijk waren, moest men zich hoeden!

Zelfs lieden, die het – in onze ogen – toch tot een behoorlijke graad van ontwikkeling gebracht hadden, waren vaak heilig overtuigd van het bestaan van spoken en hekserij.

Predikanten bijvoorbeeld...

In 1596 was Ludolphus Antonius predikant in Blijham. Op een kwade dag werd het kind van dominee Antonius ziek. De chirurgijn uit Vlagtwedde wist geen raad en niemand kon zeggen, wat het kind mankeerde. Het sukkelde drie maanden lang en overleed toen.

Toen ontdekte dominee Antonius dat het kind, kort voor het ineens ziek werd, een appel had gegeten, die het had gekregen van een oude vrouw: Alke Engels. Alke Engels was toen al ver over de zeventig, maar waren niet juist die oude vrouwen ‘heksen’?

’t Was duidelijk: die appel was betoverd geweest. Alke Engels werd uit haar woninkje gehaald en naar Wedde gesleurd. Daar wist men wel raad: het oude mensje werd terdege gegeseld en gepijnigd en zoals zo vaak in die dagen: toen het lijden haar te zwaar viel, ‘bekende’ zij dat er met die appel iets niet in de haak geweest was.

Zij trof het trouwens niet. Juist in die dagen was de heksenjacht weer schering en inslag. Men had ook een vrouw, Johanna Lubberts geheten, wegens hekserij ingesloten. Johanna had twee kinderen behekst, het ene had zij kort na de geboorte gekust; het andere had zij over het haar gestreken en zie: beide kinderen waren kort daarna gestorven. Duidelijk, nietwaar?

In Wedde wist men in zo’n geval vrij gauw een bekentenis los te krijgen, de beul beschikte over enige ‘apparatuur’ die dit kon verhaasten.

Men had overigens nog een eenvoudig middeltje om schuld of onschuld aan het licht te brengen: de zogenaamde waterproef. Handen en voeten van de beschuldigde werden aaneengebonden en vervolgens werd het slachtoffer in het water geworpen. Een echte heks bleef dan drijven, geloofde men. Zonk het aldus behandelde slachtoffer, dan was het onschuldig (en het verdronk meestal!).

De zoon van Alke Engels drong er met klem bij het gericht op aan zijn moeder die waterproef te doen ondergaan, ‘men solde syne moder Alke Engels toch op ’t water smyten’. Maar men meende al genoeg te weten. Een paar dagen later werd het gemartelde oude wijfje op de Giezelbaarg verbrand...

heksen.eps

Samen met Johanna Lubberts overigens. Dat was op 17 februari 1597.

Maar er was meer gebeurd; we zeiden al dat men juist in die tijd weer ‘bevangen’ was door de heksenjacht. Toen men Alke Engels gevangengenomen had, had men meteen ook haar zuster, Bertyen Thyes opgepakt. Bertyen zag een kwalijke bui hangen; zij wist in haar kerker zelfmoord te plegen en dat werd prompt aangemerkt als een bewijs van schuld!

Verder had men Alke Engels de bekentenis weten te ontwringen dat zij op haar beurt de appel gekregen had van een andere vrouw, Hemke Aaldriks geheten. Twee dagen voor Alke Engels’ leven op de brandstapel eindigde, werd Hemke Aaldriks gegrepen. Natuurlijk ontkende die verontwaardigd alles, in feite wist ze natuurlijk van niets.

Maar... de beul had een kunstig gebouwde tweedelige ladder, waar ze op gebonden werd om vervolgens flink te worden uitgerekt.

Al gauw vertelde Hemke de vreemdste dingen, waarnaar de beul en het gericht met rode oortjes zullen hebben geluisterd. Zij had die appel gevuld met rattengif en Alke Engels had die appel aan de vrouw van de dominee moeten geven.

Ze had herhaaldelijk nachtelijke bijeenkomsten van heksen meegemaakt, waar de duivel in persoon ook aanwezig was geweest en ze had zelfs herhaaldelijk gemeenschap gehad met die duivel, die in het zwart gekleed was en een hoed droeg met een witte pluim. Verhalen, die ons zonder meer als volkomen onzin in de oren klinken, maar die in die dagen allen die ze hoorden haastig een kruis deden slaan.

Hemke schijnt een nogal invloedrijke familie te hebben gehad. Het is anders niet te verklaren dat zij vrijgelaten werd op belofte van beterschap. Dat zij ‘van goede familie’ was, blijkt ook wel hieruit dat zij een boete van maar liefst zeshonderd daalder te betalen kreeg en dat die boete prompt betaald werd ook.

Maar... kon het anders? Nauwelijks was Hemke in de schoot harer familie teruggekeerd, of zij herriep met klem al haar ‘bekentenissen’. Die waren trouwens hierop neergekomen dat zij, de folteringen moede, alleen ‘ja’ geantwoord had op allerlei vragen die de beul en de richters haar gesteld hadden!

Haar man liet het er niet bij zitten, hij begon bij richters en hoofdmannen in Groningen een actie tegen de drost en de richters van Wedde. Een daad waarvoor ongetwijfeld moed nodig was. Niet alleen eiste hij de zeshonderd daalders terug, maar bovendien een soort van ‘smartengeld’ van maar liefst zesduizend rijksdaalders in specie, ‘voer hare pijn ende geledene smerte (gezwijgende d’eere, die haer met geen goet ter werelt en is te boeten)’.

Drost en richters beweerden dat het geld gevraagd was om de kosten van Hemkes gevangenschap in het huis te Wedde te bestrijden en om de beul daaruit te betalen; maar Hemkes echtgenoot vond dat die kerker in het huis van Wedde dan een dure verblijfplaats was, en dat was zijn slag.

Ten slotte werd de zaak voorgelegd aan drie rechtsgeleerden uit Den Haag en ’t mag ons vreemd voorkomen, maar drost en richters werden in het gelijk gesteld. Hemke Aaldriks en haar familie hebben zich hierbij moeten neerleggen. Het klinkt ons nu allemaal nogal fantastisch in de oren. Vooral als wij zien dat al deze zaken zich niet alleen afspeelden op aanstichting en aanklacht van dominee Ludolphus Antonius van Blijham, maar dat hij daarbij naast zich vond de predikanten Heino Verlage van Bellingwolde, Henricus Beerman van Vlagtwedde en Berbardus Stroit van Wedde!

Bar en boos...

Ene Swarts kocht het terrein bij de Geselberg rond 1900. Hij wilde het egaliseren. Hij was maar net aan het graven toen hij op twee skeletten stuitte, waarvan één een ketting om de hals had.

17 Ontsnapping uit de
Van Mesdagkliniek

Als u zich zorgen maakt over misdaad in uw omgeving, dan zou Groningen aan het eind van de jaren negentig geen prettige woonplaats voor u geweest zijn. Naast ‘het Beest van Harkstede’, ofwel seriemoordenaar Willem van E., die in die tijd weer actief was, ontsnapten er in 1997 twee vuurgevaarlijke criminelen uit de Van Mesdagkliniek. Het waren Johannes van Tamelen en Stefan Kröger, van wie de laatste een gewelddadige levensgeschiedenis heeft ...

Groningen, tot op heden, door een van onze correspondenten – De Groningse strafgevangenis werd geopend op 1 maart 1884. Bij binnenkomst in de gevangenis verloor de gevangene zijn naam en kreeg hij een nummer dat hij altijd op zijn kleding moest dragen. De gevangene mocht door de bewaarders alleen met dit nummer worden aangesproken. Contact met medegevangenen was absoluut verboden. Men was bang dat de gevangenen elkaar zouden aansteken met hun criminele gedrag. Het gevangenissysteem was allesbehalve menselijk, maar werd in die tijd wel als rechtvaardig beschouwd.

Er is veel veranderd sinds die tijd. Gevangenen zijn er ‘patiënten’, nu er sinds 1962 alleen nog maar tbs-cliënten (voorheen psychopaten, en daarna tbr-cliënten) worden opgenomen. Gedetineerden kunnen in de Van Mesdagkliniek beroepsgerichte opleidingen volgen, sporten, en onder begeleiding naar een museum, een discussieavond, disco- of karaoke-avonden, en zelfs wadlopen en roeien. Er is een bibliotheek, een restaurant en een winkel.

Maar de verknipte geesten die er worden vastgehouden zijn onveranderlijk, en niet minder gevaarlijk dan de ‘booswichten, dieven en oplichters’ uit vroeger tijden. Tegenwoordig worden er honderdtachtig gedragsgestoorde moordenaars, brandstichters en zedendelinquenten behandeld.

Zo was de Duitse crimineel Stefan Kröger lange tijd een van de meest gevreesde mannen van de kliniek. De andere gevangenen en zelfs de bewakers hadden ontzag voor hem, deze boomlange killer. Hij heeft in Duitsland eens een man in diens woning in een kist opgesloten en daarna het huis in de brand gestoken.

mesdagkliniek.eps

Hij kwam in de Van Mesdagkliniek uit de strengbewaakte Extra Beveiligde Inrichting in Vught. Het strenge regime daar zou gedetineerden tot wanhoop drijven. Er zijn grote, sterke kerels die trillen als een rietje als je het over Vught hebt. Maar deze man had zich door een list laten overplaatsen naar Groningen. Hij deed dat als volgt: eerst vroeg hij of hij een vogeltje in zijn cel mocht, een parkietje als gezelschap. Toen hem dat geweigerd werd, ging hij in hongerstaking. Half buiten bewustzijn hebben ze hem toen uit zijn cel gehaald, en naar het ziekenhuis gebracht. Tegen de zin in van de directie van de inrichting in Vught is hij toen overgeplaatst, door persoonlijke tussenkomst van minister Sorgdrager, zo gaat het verhaal. Blijkbaar was een dode door hongerstaking een politiek te gevoelig onderwerp voor de minister. De list had gewerkt, net als de vorige keer. In Duitsland was hij al eerder in hongerstaking gegaan om de gevangenisdirectie onder druk te zetten...

In 1997 kwam naar buiten dat Kröger een intieme relatie zou hebben met een van de gevangenismedewerksters. Dit was nadat hij dankzij de onoplettendheid van het personeel, en mogelijk met hulp van binnenuit, via de buizen van de airconditioning uit de inrichting ontsnapte, samen met zijn maatje Johannes van Tamelen.

Er werd een grootscheepse klopjacht georganiseerd, waarbij zelfs de foto’s van beide mannen werden verspreid. Zoiets was nog nooit gebeurd, en de schrik zat er dan ook flink in bij de Groningers.

Groningers willen waarschuwing na ontsnapping

Burgemeester J. Wallage van Groningen overlegt binnenkort met politie en justitie over het verzoek van inwoners om gewaarschuwd te worden als er iemand uit het Huis van Bewaring is ontsnapt. Dat heeft een woordvoerder van de gemeente dinsdag bevestigd.

Inwoners van de wijk Helpman hebben om de waarschuwing gevraagd nadat zondag drie gedetineerden ontkwamen uit het Huis van Bewaring in de wijk.

‘Ik vind dat wij moeten weten wat er speelt,’ zegt secretaris M. Vermeer van het wijkcomité Helpman. ‘Al is het maar om sensatieverhalen in te dammen. De informatie die wij via de media horen, is heel summier: het blijft voor ons gissen.’

(...)

Bron: ANP – 25 maart 2003

Het bovenstaande bericht verscheen in de media na een reeks nieuwe ontsnappingen tussen 1997 en 1999. In totaal ontsnapten er in die jaren tien patiënten uit de kliniek. Hoe dit kon gebeuren, in de eerste plaats bij Kröger en Van Tamelen, en in de tweede plaats bij de andere patiënten, is tot op de dag van vandaag onduidelijk...

Wellicht goed voor de gemoedsrust: het liep uiteindelijk slecht af met Kröger en Van Tamelen. De beide mannen werden in België gepakt nadat ze daar een gewapende overval hadden gepleegd op een ziekenfondskantoor. Kröger is inmiddels dood. Begin juni 1998 slaagde hij erin zich aan de tralies in zijn cel in Antwerpen op te hangen, ondanks het feit dat hij om de tien minuten werd gecontroleerd door bewakers. Zijn maatje Johannes van Tamelen zit nog steeds vast. Er is een ingrijpende reorganisatie gaande in de Van Mesdagkliniek, en ook ‘het Beest van Harkstede’ is opnieuw veroordeeld tot levenslang. U kunt gerust gaan slapen.

18 De spokende Moriaan bij Pieterburen

Op de plaats waar vroeger het Dijksterhuis stond, bij Pieterburen, is nu een prachtig terrein waar de oude borgsfeer nog helemaal aanwezig is. Het is dan ook nog maar net honderd jaar geleden dat de borg is afgebroken. Het hekwerk – dat aan weerszijden van de brug naar de borg stond – siert nu het erf van een boerderij, die staat op de plaats van het vroegere schathuis. Hier woonde vroeger de watergeus Diederick Sonoy, die bekendstaat om zijn genadeloze optreden tegen roomsgezinde boeren. Ook een van zijn strijdmakkers, een neger die de Groninger geschiedenis is ingegaan als ‘de Moriaan’, had hier zijn huis. Zijn geest wordt rond de boerderij nog altijd waargenomen.

Pieterburen,de zestiende eeuw, door Tjaard de Haan – Sonoy was een onbesuisde geus zonder scrupules. Hij was een medestrijder van Willem van Oranje, die hem, na de overgang van Enkhuizen in 1572, de functie en titel van luitenant-generaal van Noord-Holland verleende. Hij trad zo hardhandig op tegen roomsgezinde boeren dat de prins, een wijs en gematigd man, moest ingrijpen en hem tot de orde moest roepen.

Met zijn zoon, prins Maurits, kon Sonoy het minder goed vinden: hij weigerde zijn gezag te erkennen. Maurits heeft hem in Medemblik moeten belegeren om zijn gelijk te krijgen. In april 1588 onderwierp Sonoy zich.

Na zijn verlies, en na de onderwerping van Groningen in 1594, ging hij wonen op het Huis ten Dijke ofwel Dijksterhuis in Pieterburen, vanouds een zeeroversnest, vlak bij de Waddenzee.

Hij woonde daar samen met de Moriaan, een zeer aan hem verknochte dienaar van hoge komaf, opgedaan tijdens een van zijn vele reizen. De Moriaan die hem twintig jaar trouw terzijde had gestaan, kon wel wennen aan het Groningse land. Hij werd al snel dolverliefd op een meisje dat werkte op de burcht.

Op den duur wilde zij niets meer van hem weten en gaf zij haar hart, vooralsnog in het geheim, aan een knecht, ‘want de Moriaan praatte zo raar en hij rolde zo met zijn ogen,’ vond ze.

De Moriaan had dit al snel in de gaten. Dat zij hem steeds afwees, ondanks haar aanvankelijke liefdesbetuigingen en zijn onbezweken trouw, was nog te verdragen. Maar dat stomme gevrij met een kalf van een jongen, nauwelijks nog droog achter de oren, maakte hem woedend en tot alles in staat. Hij overviel het vrijende stel en heeft hen allebei doodgestoken, met een mes dat hij altijd bij zich droeg, eerst het meisje en toen haar geliefde. Hij deed dit met zo’n geweld dat het mes afbrak in zijn hand.

Moriaan.eps

Al deed het Sonoy bar veel verdriet, het volksgevoel moest zijn loop hebben en er diende recht te geschieden. De Moriaan werd in 1596 onthoofd, voor een morrende menigte, op een plek achter de dijk, ten noorden van het kasteel. Eerst had hij nog de begrafenis van de meid en de knecht moeten bijwonen. Hij vertrok daarbij geen spier van zijn gezicht; wel rolde hij steeds met zijn ogen op de manier die de meid zo afzichtelijk had gevonden...

Een rode vlek op de vloer van de zogeheten ‘Moorjoanenkoamer’ van het kasteel ging eeuwenlang door voor de zichtbare herinnering aan de schanddaad van de Moriaan. In deze kamer zou de dubbele moord hebben plaatsgevonden. De bloedvlekken bleken onuitwisbaar. Tot in 1903, toen het kasteel werd afgebroken, heeft de bloedvlek daar gezeten.

Op het slotplein groef men toen ook een geraamte op, onder een boom, bedekt met puin. En er lag een gebroken wapen naast. Het was het graf van de Moriaan. Op last van Sonoy, die ondanks het gebeurde zijn vriend was gebleven, was hij dus niet begraven op een kerkhof der verlorenen, maar op het terrein van het kasteel ter aarde besteld. Nog altijd spookt, heen en weer van de dijk naar het ‘börgstee’, een zwarte gedaante ‘die zelfs nu nog, nadat het kasteel is verdwenen, geen rust kan vinden...’

Moegestreden sleet Sonoy de laatste jaren van zijn leven in het Dijksterhuis. Hij stierf op 7 juni 1597 aan een beroerte. Zijn begrafenis vond plaats in de kerk te Pieterburen, waar nog altijd een rouwbord hangt ter nagedachtenis aan hem en zijn echtgenote, Maria van Malsen.

19 Een wonderbaarlijk experiment te Groningen

De Engelse J.B. Rhine was een van de grote pioniers op het gebied van wetenschappelijk paranormaal onderzoek. Hij hield zich vooral bezig met buitenzintuiglijke waarneming, ofwel telepathie. In 1927 richtte hij aan Duke University de eerste vakgroep op waar dit fenomeen wetenschappelijk werd onderzocht. Wat niet iedereen weet, is dat hij zich hierbij baseerde op onderzoeksmethoden die waren ontwikkeld bij een wonderbaarlijk experiment, zes jaar daarvoor aan de universiteit van Groningen ...