Tropisch ongemak
Scheiden doet lijden
Robert Page
“Heeft Fleur slechte ervaringen met ziekenhuizen?” vroeg Lidy, tegen beter weten in. Ze hoopte dat Daan een verklaring kon geven voor het angstige gedrag van zijn dochter.
“Nee, nee, ze is hier gewoon niet op haar gemak,” zei hij, op een toon waaruit Lidy concludeerde dat Fleurs gedrag ook hem dwarszat.
“Het is natuurlijk ook een vreemde plek voor haar. Alhoewel, was ze vorige keer ook zo? Tijdens de bezoeken aan dokter Peters?”
Daan kuchte even ongemakkelijk. “Ik vind het vervelend om te zeggen, maar toen had ze dat niet.”
Lidy dacht dat ze het niet erg vond om te horen, maar toch voelde ze een steek.
Het voelde alsof ze langer dan twee werkdagen niet in haar praktijk was geweest, dacht Lidy van de Poel op deze zonnige maandagochtend. Afgelopen donderdag en vrijdag had ze een bijscholingscursus in het centrum van de stad gevolgd. Het waren boeiende, maar lange dagen. Gisteren had ze voor het eerst dit jaar met haar gezin in de tuin gezeten. Nu was ze weer terug op haar vertrouwde werkplek en dat voelde goed.
Ze was vroeg vandaag, haar assistentes Corine en Petra waren er nog niet. Ze schakelde haar computer in en meteen viel haar blik op het gele briefje dat haar vervanger Harm op de monitor had geplakt.
‘Ik bel je na het weekend op over Fleur. Groetjes, Harm,’ had hij er haastig op geschreven.
Ze grinnikte. Hij schreef netjes, voor een arts.
Zaterdagochtend had hij haar een sms gestuurd over zijn twee werkdagen. Donderdag en vrijdag waren goed verlopen, al zat één geval hem niet lekker. Blijkwaar was dat Fleur.
Haar computer was inmiddels opgestart. De monitor was tot leven gekomen en Lidy bekeek de patiëntenlijst die Corine voor vandaag had ingevoerd. Daarna las ze de consulten van afgelopen donderdag en vrijdag vluchtig door. Daar stond inderdaad de naam van het meisje. De zesjarige Fleur van Vegt.
Op het moment dat ze Harms bevindingen wilde lezen, ging haar telefoon. Ze keek naar de nummermelder. Meteen nam ze op.
“Lidy?” Harm klonk verbaasd.
“Goedemorgen, collega.”
“Jij bent er vroeg bij! Ik wilde het proberen, in de hoop dat je er al was.”
“Ik ga graag weer aan het werk na een paar dagen opsluiting in een oud en hoog gebouw.”
Hij lachte. “Hoe was het?”
“Zoals ik in mijn sms’je zei: boeiend. Een lezing over psychosomatische klachten, de laatste updates over de griepprik en de gevolgen van anorexia nervosa.”
“Zo! Een vol programma, dus. En een breed scala aan nieuws.”
“Nogal. Ik ben voorlopig weer bij… tot de volgende bijscholingsdagen.”
“Ik ga deze zomer weer op cursus.”
“We zijn nooit klaar, hè?”
“Nee, en dat houdt ons scherp,” vond Harm.
De buitendeur ging open. Even later klonken er voetstappen. Het was Corine; ze nam plaats aan de balie in de wachtruimte. In de stilte hoorde Lidy het opstarten van de computer in de wachtruimte. Opnieuw ging de buitendeur open en Petra begroette haar collega.
“Nu ik het daar over heb, Lidy,” ging Harm verder. “Ik wilde je kort spreken over Fleur. Fleur van Vegt.”
“Dat had ik begrepen. Ik vond je briefje net.”
“De zaak van dat meisje zit me niet lekker.”
“Ik heb haar nog nooit gezien.”
“Nee, daar kwam ik ook achter. Dat is merkwaardig, vind je niet? Ze is hier drie keer geweest. Twee keer eind vorig jaar en dus afgelopen donderdagochtend.”
“Alle drie de keren bij jou,” zei ze. “Dat was me meteen opgevallen. Ik heb dat nagekeken en ik vroeg me af of het toeval was.”
“Inderdaad, drie keer achter elkaar…”
“Volgens mij is het geen toeval,” zei ze. “Meestal is het trouwens juist andersom.”
“Inderdaad,” lachte hij.
“Mijn patiënten kunnen conservatief zijn.”
“Nou, Lidy, volgens mij zijn de meeste patiënten conservatief. Ze zweren bij hun vaste arts. Enerzijds begrijp ik dat; een vertrouwd gezicht, iemand die zijn patiënt kent. Aan de andere kant mogen ze erop vertrouwen dat een vervanger precies weet wat er speelt. We hebben immers medische dossiers en ik kan lezen.”
Ze grinnikte.
“Ik moet trouwens zeggen dat ik me door jouw patiënten niet vreemd bekeken voelde, vorige week ook niet,” ging hij verder. “Maar nogmaals, er was iets met Fleur en ik weet niet precies wat.”
Lidy keek naar haar computerscherm. “Ik scroll ondertussen even door haar dossier. Fleur heeft wel klachten, maar tot dusver is er niets in haar bloed gevonden.”
“Dat is precies wat ik bedoel. Ze is vermoeid, oververmoeid. Zo ziet ze er ook uit. Ze heeft geen bloedarmoede, dat heb ik al eerder laten onderzoeken. Ook nu heeft Petra bloed afgenomen en vrijdag kon ze me al vertellen dat haar bloed opnieuw in orde is. Ze heeft ook geen griep gehad, dus er is geen sprake van restverschijnselen.”
“Ze lijdt ook aan slapeloosheid, lees ik net.”
“Ja, vooral tegen het eind van de week. Alsof ze dan haar energie heeft opgebruikt.”
Lidy dacht even na. “Was Fleur hier met haar vader?”
“Ja, haar ouders zijn vorige herfst gescheiden. Dat heb ik ook in mijn beoordeling meegenomen, ik vroeg me af of ze daar last van had. Volgens haar vader is dat zeker niet het geval. De breuk tussen haar ouders was juist een opluchting voor haar. Ze zit nu niet meer tussen twee vuren.”
“Een opluchting. Noemde hij dat zo?” vroeg Lidy verbaasd.
“Dat waren zijn woorden, ja.”
“Dat klinkt heftig.”
“Ja, dus er is wat dat betreft nu meer rust in Fleurs leven. Ik heb nagevraagd hoe het met haar op school gaat. De laatste maanden doet ze het daar beter, ze lijkt wat rustiger, volgens haar juffrouw. Ze is over het algemeen wat meer ontspannen.”
“Het is dan inderdaad vreemd dat ze zo vermoeid blijft,” vond Lidy. “En dat we niets kunnen vinden.”
“Ik heb de tijd voor haar genomen. Ze heeft namelijk ook regelmatig last van buikpijn, maar haar buik voelde goed. Ik heb ook naar haar ogen gekeken. Weet je nog, vorige keer, die jongen?”
“Brian? Ja, toen hij een bril kreeg, ging er een wereld voor hem open en had hij geen hoofdpijn meer.”
“Juist. Dus ik heb daar allemaal naar gekeken, want Fleurs vermoeidheid kan ook door verborgen klachten veroorzaakt worden. Ik heb bovendien naar haar leefgewoonten gevraagd. Ik heb de indruk dat ze het niet slecht heeft bij haar vader. Hij maakt zich zorgen om Fleur. Zo te zien en te horen verzorgt hij haar goed.”
“Ze zal na de scheiding niet voor niets aan hem zijn toegewezen,” zei Lidy.
“Daarom vroeg ik me af of hij misschien problemen had. Met zijn werk of zo en dat zij zich daar dan weer druk over maakt. Het is een ingetogen meisje. Nogal stil. Ik moest de antwoorden op mijn vragen eruit trekken, ondanks de aanmoedigingen van haar vader.”
“Misschien heeft ze geleerd zich gedeisd te houden tussen haar kibbelende ouders,” opperde Lidy.
“Dat zou kunnen. Maar ik vind het zorgelijk dat het meisje zich niet goed voelt en dat wij niets kunnen vinden en haar dus niet kunnen helpen.”
Lidy zei: “Het klinkt alsof het tussen haar oren zit.”
“Dat vermoedde ik ook al. Er zijn gewoon geen aanwijzingen die het doorsturen naar het St. Joseph rechtvaardigen. Ik dacht natuurlijk vooral aan de verwerking van de scheiding, want hoe dan ook is dat ingrijpend, zeker voor zo’n jong kind. Maar nogmaals, nu ze bij haar vader woont, schijnt ze opgewekter te zijn dan voorheen. Het is voor haar dus blijkbaar een verbetering.”
“Heeft ze misschien last van een allergie?”
“Ook daar heb ik aan gedacht, maar haar klachten wijzen niet in die richting. Ze heeft vooral last van een algeheel gevoel van vermoeidheid, met name in de loop van de week. Ze slaapt slecht, maar ook niet altijd. Dat maakt het juist zo lastig voor ons. Haar vader wilde haar nog geen slaapmiddelen geven, zelfs geen milde. Daar valt soms ook wat voor te zeggen. Want als je daar eenmaal aan begint…”
“Een lastig geval,” was Lidy het met hem eens.
“Juist omdat het zo ongrijpbaar is en dat frustreert me. Vandaar dat ik die memo op je monitor heb achtergelaten. Ik wilde jou hier speciaal over bellen. Bij de rest van jouw en mijn patiënten was duidelijkheid. Ik heb die zaken allemaal afgehandeld, of een vervolgconsult afgesproken.” Hij pauzeerde kort. “Maar bij Fleur nog niet. Ik vind wel dat we haar moeten blijven volgen. Ik hoopte dat jij misschien op iets zou komen dat ik over het hoofd heb gezien. Twee weten altijd meer dan één.”
“Mijn hersenen kraken, maar op dit moment kan ik nog niets bedenken.”
“Het is ook nog vroeg. Denk er maar over na, Lidy. Ik doe hetzelfde. Als één van ons iets te binnen schiet, laten we het aan elkaar weten.”
“Jammer dat ik haar nog niet gezien heb,” mompelde Lidy, vooral tegen zichzelf.
“Het is inderdaad opvallend dat ik haar drie keer gezien heb en jij nog niet één keer. Nou ja, ik denk echt dat het toeval is.”
De buitendeur van haar praktijk ging open en Lidy hoorde dat Corine haar eerste patiënt verwelkomde. Ze vertelde Harm dat ze aan het werk moest, waarop hij zei dat ze al was begonnen. Dat was natuurlijk ook zo. Het was tekenend voor Harm dat hij er na het weekend alsnog op terugkwam. Hij had immers gedaan wat hij kon, misschien zelfs meer dan menig kinderarts zou ondernemen. Het was voor Lidy dan ook een hele geruststelling dat ze haar praktijk aan hem kon overdragen als ze verhinderd was door ziekte, bijscholing of vakantie. Harm was een gedreven en uitstekende arts; dat had ze zelf van haar patiënten gehoord. Natuurlijk, sommigen ouders waren extra kritisch op hem. Dat scheen nu eenmaal bij een vervanger te horen. Over het algemeen verliepen de zaken in haar praktijk net zo vlekkeloos als wanneer ze er zelf was.
Lidy beloofde dat ze erover zou nadenken, bedankte hem voor zijn telefoontje en hing op. Ze gooide de memo weg; ze zou Fleur toch niet vergeten. Vreemd, hoe een meisje dat ze nooit had gezien haar nu al bezighield.
Petra en Corine staken hun hoofd om de hoek en ze begroetten haar.
Lidy fatsoeneerde de kraag van haar blouse. Ze liep naar de wachtruimte. “Goedemorgen, mevrouw Benali en Karim. Komen jullie maar verder.”
“Weet je dat ik er gewoon een beetje nerveus over ben?” vroeg Rosy toen ze onderweg waren.
Nadat ze de rotonde had gepasseerd, keek Lidy opzij naar haar huishoudster. “Nerveus? Waarom? We gaan niet bij de koningin op bezoek.”
“Nee, nee,” lachte Rosy. “Maar toch. Het is voor mij ook spannend en ik ben natuurlijk gewoon nieuwsgierig naar Fons. Ik heb met die jongen te doen.”
“Dat is begrijpelijk. Op je vijfde wees worden, dat is dramatisch.”
Nu ze die woorden uitsprak, kwamen ze opnieuw hard aan bij Rosy. Het gezicht van haar huishoudster verstrakte. Rosy had tijdens haar leven het nodige meegemaakt. Ze was in Zuid-Afrika weduwe geworden. Lidy’s man Alex had haar hierheen gehaald omdat ze zijn tante was en hij dacht dat ze daar zou vereenzamen. Ze had in Nederland weer moeten wennen, maar inmiddels was ze niet meer weg te denken uit Lidy’s huishouden. Andersom moesten de Van de Poels wennen aan Rosy’s exotische maaltijden, meestal met een Zuid-Afrikaans tintje.
Rosy had ook met Lidy te doen omdat zij als kind door een vliegtuigcrash haar beide ouders had verloren. Alsof dat nog niet genoeg was, overleed ook haar eerste man Werner, de vader van Steffie en Andy. Hij kreeg op die fatale nacht een auto-ongeluk na te zijn aangereden door een dronken automobilist. Ze was nu weer gelukkig met Alex, die ze al jaren kende. Haar leven had na hun huwelijk een positieve wending genomen. Het ging goed met haar kinderen. Zowel Alex in zijn advocatenkantoor als zij in haar praktijk hadden het prima naar hun zin. Lidy had haar draai volledig gevonden. Ze was inmiddels ook de vaste huisarts van Huize Zonzicht, waarheen ze nu op weg waren.
“Ik ben blij dat je wat voor die jongen wilt doen,” zei Lidy.
“Ach, ‘de dag van het speelgoed’ sponsoren, dat is toch niet te veel gevraagd?” zei Rosy eenvoudig. “Ik ben blij dat Huize Zonzicht zulke initiatieven neemt.”
“Dat moet ook wel, het is tegenwoordig geen vetpot meer in de opvang,” zei Lidy. “Maar inderdaad, het is een mooi initiatief.”
“Ik vind het leuk om de jongen te zien naar wie het speelgoed gaat,” ging Rosy verder. “Het is persoonlijk, er is direct contact, het voelt goed. Misschien kan ik op die manier zijn leed een beetje verzachten.”
“Ik denk het wel,” zei Lidy hoopvol.
Een kwartier later parkeerde Lidy haar auto op de parkeerplaats naast Huize Zonzicht. Het gebouw schitterde in de voorjaarszon. Samen liepen Lidy en Rosy naar binnen en ze vroegen naar Carrie Verlaan.
Lidy hoefde niet lang op de directrice te wachten. Carrie schudde haar hand en die van Rosy. Toen ze hoorde voor wie ze kwamen, trok er een schaduw over haar gezicht.
“Is er iets?” vroeg Lidy.
“Fons is momenteel ziek. Dat is jammer, zeg. Als ik geweten had dat jullie nu zouden komen, had ik even gebeld.”
“Het was een spontane ingeving,” zei Rosy.
“Twee patiënten hadden afgebeld,” voegde Lidy daaraan toe. “Dus we besloten samen naar Fons te komen kijken. Rosy was erg benieuwd naar hem. Trouwens, ik ook.”
“Dat is ook vervelend,” vond Carrie. “Hij ligt nu op bed.”
“Hoe gaat het met hem?” vroeg Rosy.
“Naar omstandigheden verder redelijk. Hij is pas vijf, het dringt allemaal nog niet zo goed tot hem door. Het is natuurlijk vreselijk wat zijn ouders is overkomen.”
De afschuw stond op haar gezicht. Lidy en Rosy keken elkaar aan.
“Lidy vertelde het me,” zei Rosy. “Dat ongeluk met die tegenligger.”
Carrie slikte. “Ja, gisteren was dat een maand geleden. Fons’ vader en moeder waren samen op pad geweest om nieuwe meubels uit te zoeken. Fons’ oma paste op hem. De auto van zijn ouders werd geschept door een tegenligger, een man van vijfenzestig die achter het stuur onwel was geworden.”
Rosy knikte. “Wat een vreselijk verhaal.”
“Ja, zulke dingen gebeuren helaas,” verzuchtte Carrie. “En Fons’ familie wilde hem op korte termijn niet opnemen. Ze waren begrijpelijkerwijs in shock. Fons moest ergens wonen, we konden hem niet alleen in dat grote huis achterlaten.” Ze plantte haar handen in haar zij. “Daar zijn wij voor. Wij kwamen in actie.”
“Was er door zijn ouders niets zwart op wit gezet voor zo’n noodgeval?” vroeg Rosy.
Carrie schudde haar hoofd. “Nee, helaas is dat geen uitzondering. Misschien is het ook begrijpelijk. Mensen willen daar niet over nadenken. Want zoiets overkomt alleen een ander, maar hen toch niet? Dus hopen veel ouders in stilte dat als hen toch iets overkomt, er iemand uit de familie spontaan voorstelt om hun kind, of kinderen, te verzorgen. Maar dat is natuurlijk een hele verantwoordelijkheid.”
“De naasten van Fons’ ouders hebben het al zo moeilijk,” haakte Lidy daarop in. “Behalve het immense verdriet moet er natuurlijk ook veel worden geregeld. De crematie of begrafenis, de verkoop van het huis, allerlei formaliteiten die toch doorgang moeten vinden. Hoe banaal dat ook klinkt na zo’n groot en onverwacht verlies.”
“Vandaar dat Fons’ familie, en de vrienden van hun ouders, nog niet de kans hebben gehad om na te denken over het wel of niet opnemen van hun zoon. Natuurlijk denken ze aan hem en leven ze met hem mee, maar ze hebben ook hun eigen levens, hun eigen gezinnen. Het is best ingrijpend om dan een wees op te nemen. Ik snap best dat je zo’n grote stap niet zomaar neemt, zeker niet op zo’n korte termijn.”
Rosy keek dof voor zich uit.
“Het is natuurlijk van groot belang dat zo’n kind goed wordt opgevangen,” ging Carrie verder. “Een kind dat beide ouders in één klap kwijt is, raakt daar behoorlijk van in de war. Hij of zij heeft professionele begeleiding nodig. Gelukkig zijn wij er voor hen. Vaak als het stof van de schok is neergedaald, blijken er alsnog familieleden bereid het kind van hun geliefden in huis op te nemen. Of onze kinderen gaan naar andere pleegouders.”
Lidy zag een zekere verbetenheid bij haar huishoudster. Ze was blij dat ze had besloten Fons’ nieuwe speelgoed te sponsoren.
“Gelukkig zijn er steeds meer initiatieven van particulieren om ons te steunen,” zei Carrie. “Daarnaast is er veel animo voor acties die wij zelf organiseren. Zoals de dag van het speelgoed. Joyce opperde het idee.”
“Typisch iets voor Joyce,” vond Lidy. Ze kende de gedrevenheid van de jonge medewerkster.
“We hebben al veel aanmeldingen van mensen die het speelgoed van een kind sponsoren,” ging Carrie enthousiast verder. “Dat komt omdat het geld niet in een grote pot gaat, maar omdat we in samenspraak met de gever speelgoed kopen dat voor dat kind geschikt is.”
“Dat was voor mij de reden om mee te doen,” zei Rosy. “En omdat ik hoop dat het Fons helpt om zijn verdriet te verwerken.”
“Zullen we dan maar gaan kijken of hij wakker is?” stelde Carrie voor.
Nadat Carrie een korte rondleiding had gegeven, kwamen ze Joyce tegen in de gang waar Fons op zijn kamer lag te slapen. Joyce was altijd opgewekt; het kwam Lidy voor dat ze niet was aangedaan door de getraumatiseerde kinderen waarmee ze werkte. Integendeel, de omstandigheden van de jonge slachtoffers leken Joyce juist alleen maar te motiveren er nog meer energie in te steken. Toen Rosy haar naar Fons vroeg, volgde een waterval van woorden, over hoe Fons was en hoe hij het gemis van zijn ouders verwerkte.
“Jonge kinderen zijn gelukkig nog zo flexibel,” legde ze aan Rosy uit. “Natuurlijk weet hij wat er is gebeurd. Hij was bij de crematieplechtigheid, hij heeft al die verdrietige mensen gezien. Maar kinderen van zijn leeftijd gaan anders met de dood om dan volwassenen.”
“Heeft hij geen broertje of zusje?” vroeg Rosy.
“Nee, hoewel ik begreep dat er wel plannen waren in die richting.”
Rosy slikte.
“Dus Fons weet dat zijn ouders er niet meer zijn. Dat heeft de kinderpsycholoog al met hem besproken. Maar hij heeft er een ander besef van dan wij.” Even ging haar blik door de grote ramen, die uitzicht boden op de patio. “Het besef dat ze nooit meer terugkomen, zal later komen,” voorspelde Joyce en Carrie stond naast haar te knikken. “Hij heeft het nog enigszins verdrongen. Voor hem is het net of ze op vakantie zijn en dat ze binnenkort echt wel weer terugkomen.” Ze draaide haar hoofd om. “Iedere avond staat hij daar, voor zijn kamer, en dan kijkt hij naar buiten, alsof hij zijn vader en moeder ieder moment verwacht. Als ze niet komen, staart hij naar de sterren omdat zijn oom en tante hem hebben verteld dat zijn vader en moeder daar zijn. ’s Avonds ligt er hetzelfde boek op zijn bed: Kikker en het vogeltje. Een prentenboek waarin de dood een rol speelt. Zijn moeder las het Fons voor omdat zijn oma, een maand voor hun ongeluk, was overleden. De avond voor hun dodelijke ongeval was ze tot halverwege gekomen. De bladwijzer zit er nog in. Alleen mamma mocht dat voorlezen. Niemand anders.”
Lidy voelde bewondering voor de manier waarop Joyce, ondanks haar jonge leeftijd, met deze omstandigheden omging.
“Voor Fons is dit een lange en nogal vreemde logeerpartij,” ging Joyce verder. “Tot hij op een dag echt ontwaakt uit deze boze droom en hij zeker weet dat zijn vader en moeder nooit meer zullen terugkomen. Sinds twee weken gaat hij wel weer naar zijn eigen school, hij wordt iedere dag met het busje gebracht.”
Rosy was er even stil van. Eerst wisselde ze een veelbetekenende blik met Lidy, alsof ze aanvoelde wat het voor haar moest betekenen. Ze was immers zelf als kind ook een wees. Rosy dacht even na en vroeg of het scheelde dat de andere kinderen ook wees waren.
“Ze zijn lotgenoten, dat wel,” nam Carrie weer het woord. “Maar meestal duurt het een tijdje, gezien de situatie, voordat ze echt contact met elkaar maken, hoezeer we daar ook ons best voor doen.”
“Fons is een dromerige en nogal eenzame jongen,” zei Joyce. “Voorheen ook al, hoorde ik. Dat zat al in zijn aard. En dat is alleen maar versterkt. Hij loop vaak in zijn eentje door de tuin, met zijn duim in zijn mond, om zich heen te kijken.”
“Zijn kamer is verderop,” zei Carrie. “We kunnen wel even om de hoek kijken.”
De directrice ging hen voor naar een blauwe deur waarop met kleurige losse letters Fons’ naam was geplakt. Ze beduidde hen stil te zijn. Als standbeelden wachtten ze af toen Carrie de deur geruisloos opende. Ze gluurde door de kier naar binnen. Het was schemerig in de kamer; de gordijnen waren gesloten.
“Hij slaapt,” fluisterde Carrie. Ze wenkte Lidy en Rosy om te komen kijken.
Eerst stak Lidy haar hoofd om de deur. Toen haar ogen aan de schemering gewend waren, zag ze een ventje in een bed liggen. De knuffelbeer was groter dan Fons’ hoofd. Boven zijn bed hingen posters. Voor zover Lidy kon zien, was het een leuke kinderkamer.
Daarna stak Rosy haar hoofd om de hoek.
“Laat hem maar lekker slapen,” zei Carrie even later.
“Waar had hij last van?” vroeg Lidy.
“Hij had hoofdpijn, maar vooral buikpijn,” antwoordde Joyce. “Hij eet ook nog niet zo goed, maar we houden hem scherp in de gaten.”
“Doe dat,” zei Lidy.
Carrie wendde zich tot Rosy: “U treft het niet vandaag.”
“Als die jongen maar beter wordt,” zei Rosy.
“Zegt u het maar,” zei Lidy de volgende middag tegen Astrid Boomsma en haar achtjarige zoon Jeffrey.
“Mijn zoon heeft al een tijdje een vreemde wond op zijn onderarm,” zei Astrid.
Ze was een vrouw van in de dertig. Ze had een enigszins deftig uiterlijk, met opgestoken, donker haar en een beetje make-up. Jeffrey had hetzelfde donkere haar als zijn moeder en net zulke donkere ogen.
“Een tijdje, zegt u. Weet u precies hoelang al?” vroeg Lidy.
Astrid keek haar zoon aan. “Een maand, Jeff?”
Hij knikte. “Ja, zoiets.”
Lidy vroeg door, of er misschien een oorzaak was voor die vreemde uitslag. Had Jeffrey zich gestoten, of zich op een andere manier bezeerd? Maar daar konden moeder en zoon zich niets van herinneren. Die plek was spontaan ontstaan. Gelukkig was het op zijn onderarm, zodat het niet opviel. Want het was geen aangename wond om te zien. Ook daarom droeg Jeffrey lange mouwen. Wat zijn moeder betreft, zou dat voorlopig zo blijven, al was het voorjaar en werd de zon steeds warmer.
“Ik zal eens even kijken,” zei Lidy en ze nam hen mee naar de onderzoekstafel.
Jeffrey nam plaats en Lidy vroeg hem zijn rechtermouw op te stropen.
“Doet de wond pijn?” vroeg ze.
“Nee, dat is juist het vreemde,” antwoordde zijn moeder. “Misschien hebben we het daarom pas ontdekt toen die wond er al was. Ik weet dus ook niet hoe snel hij is ontstaan. En zelfs toen sloegen we geen alarm omdat we dachten dat hij vanzelf zou verdwijnen. Dat gebeurde niet. Integendeel; hij werd alleen maar groter. Daarom besloten we naar onze huisarts te gaan, die nogal bedenkelijk keek en ons meteen naar u doorverwees.”
Het gebeurde soms dat ouders de klachten van hun kinderen overdreven. Naar haar verhaal te oordelen, kon Lidy een open wond verwachten en als ze dan keek, viel het ontzettend mee en kon ze de ouders meteen geruststellen. Helaas niet bij Jeffrey. Lidy verborg haar schrik toen ze de wond, halverwege Jeffreys onderarm inspecteerde. Het was een niet alledaagse wond, zeker drie centimeter in doorsnee, die een beetje op een zweer leek. Dit was geen gewone wond, dat zag ze meteen.
“We plakken er al speciale pleisters op uit de apotheek,” zei Astrid. “Van die hele grote, zodat niemand die plek kan zien. Want het ziet er best eng uit, vindt u niet?”
Of dat een verstandige uitspraak was in het bijzijn van haar zoon betwijfelde Lidy, maar Astrid had wel gelijk.
“Is deze plek groter geworden?” vroeg ze.
Jeffrey zei: “Volgens mij wel.”
“Ik denk het ook,” gaf zijn moeder toe. “Daarom is het hoog tijd dat we er iets aan laten doen.”
De plek leek een beetje op een brandwond, maar was het zeker niet.
“Ik dacht eerst aan een wespensteek,” zei Astrid.
“Nee, dat is het niet, die bulten verdwijnen veel sneller,” was Lidy’s overtuiging.
“Dan had ik het toch ook gevoeld?” wierp Jeffrey tegen.
“Je weet het soms niet. Je neefje Simon wordt vaak gestoken door muggen, zonder dat hij het merkt. Alleen zit hij onder de rode plekken.”
“Een mug is toch geen wesp?” zei Jeffrey.
“Ik denk niet aan een allergische reactie,” zei Lidy.
“Weet u wat het dan wel is?” vroeg Astrid.
Lidy had een vaag vermoeden, maar dat sprak ze niet hardop uit. Ze moest bewijzen hebben. Het had geen zin een diagnose te stellen zonder dat ze die kon verantwoorden. Als het was wat er net door haar hoofd schoot, dan had ze met een zeer zeldzame aandoening te maken, die ze niet eerder in haar praktijk had gezien. Sterker nog, ze kende het alleen van haar computerscherm.
“Ik durf daar eerlijk gezegd geen uitspraken over te doen,” gaf ze toe. “Maar we komen er wel achter. Ik zal daarvoor een klein schilfertje van je arm nodig hebben, Jeffrey.” Met een glimlach voegde ze eraan toe: “Er gebeurt niets met je arm hoor, het gaat maar om een superklein stukje, dat je met je oog nauwelijks kunt zien.”
Het idee dat Lidy zijn wond zou aanraken stond Jeffrey zichtbaar niet aan. Gelukkig hield zijn moeder zijn hand vast toen Lidy met een speciaal spateltje zorgvuldig een klein beetje huid van de wond afschilferde.
Jeffrey kneep zijn ogen dicht.
“Het doet gelukkig geen pijn,” zei Astrid.
“Ik heb al genoeg,” zei Lidy. Ze overwoog of ze bloed zou prikken, maar daar zag ze van af. Afgezien van deze lokale wond had Jeffrey verder geen klachten. Het ventje maakte ook verder een gezonde indruk.
Lidy deed de huidschilfers in een buisje. Ze knikte naar de gang. “Achter die andere deur werkt nog een assistente. Zij gaat hier nog vanmiddag mee aan de slag,” beloofde ze. “Ik zal u zo spoedig laten weten wat we hebben gevonden.”
“Zo spoedig mogelijk, wanneer is dat?”
“Misschien al morgen, in ieder geval binnen drie dagen.” Ze knikte naar Petra’s werkruimte. “Ik breng dit buisje meteen naar haar.”
Astrid knikte. “Mooi. De komende drie dagen ben ik nog thuis, ik hoef volgende week pas te werken. Ik vind het fijn om het zelf te horen, ziet u?” Ze glimlachte.
“Voor u weer aan het werk gaat, heeft u antwoord,” verzekerde Lidy haar.
Voordat Astrid haar een hand gaf, vroeg deze: “Heeft u echt geen idee wat Jeffrey mankeert, dokter?”
Ze zag de teleurstelling op Astrids gezicht.
“Onderzoek zal dat uitwijzen,” antwoordde Lidy. “ Ik kan in dit geval helaas geen uitspraak doen als ik de uitslag niet heb. Pas dan kan ik zeggen wat het is en wat we er eventueel aan kunnen doen.”
“Eventueel?”
“Bijna alles is te behandelen,” zei Lidy meteen.
“Karel staat te popelen om weer in de tuin te werken, Lidy,” zei haar interieurverzorgster Sjaan.
“Dat begrijp ik, maar er valt deze maand nog niet zoveel te doen,” zei Lidy, terwijl ze vanuit de woonkamer naar buiten keek. “Nou ja, het gras mag volgende week wel een keer. De bollen zijn nog niet uitgebloeid en voor het kopen of zaaien van éénjarigen is het nog te vroeg.”
Sjaan knikte, terwijl ze naar de stofdoek in haar hand keek. “Wat dat betreft, ben ik blij dat ik binnen werk.” Ze lachte. “Stof is er het hele jaar door.”
“Wat te veel, wat mij betreft.”
“Dat houdt mij in ieder geval bezig,” lachte Sjaan.
Lidy keek haar woonkamer rond. Die zag er keurig en stofvrij uit, dankzij de inspanningen van Sjaan. Hetzelfde gold voor de tuin. Nog een maand, anderhalve maand, dan was Sjaans man Karel hier nog vaker te vinden voor het maaien van het gras, het snoeien van de struiken en het kopen en verzorgen van de planten en bloemen.
Waar zou ze zijn zonder haar personeel? Het klonk zo decadent, vond ze eerst. Personeel in dienst. Rosy zorgde voor de opvang van Steffie en Andy als Lidy moest overwerken. Natuurlijk maakte ze ook iedere dag de lekkerste maaltijden klaar. Sjaan en Karel maakten het huis schoon en onderhielden de tuin. Het was een luxe die Lidy en Alex zich konden veroorloven. Het was een fijn idee dat alles was geregeld als zij laat in de middag, of ’s avonds, thuiskwamen. Lidy’s praktijk was aan huis, dat scheelde. Zo kon ze tussendoor makkelijk even haar kinderen opvangen of hun teckel Basil uitlaten. Tom de kater zorgde wel voor zichzelf. Lidy’s man Alex was vaak pas na zessen thuis van zijn advocatenkantoor.
“Ik keek net Steffie en Andy na toen ze weer naar school gingen,” zei Sjaan. “Wat worden ze toch groot!”
“Ja, op deze leeftijd groeien ze snel.”
“Steffie wordt al een echt dametje. Ze lijkt al ouder dan tien.”
Lidy ervoer dagelijks in haar praktijk dat met name de meiden steeds vroeger rijp waren. Waar dat in haar tijd pas op de middelbare school gebeurde, daar leken basisscholieren tegenwoordig al halve volwassenen.
“Ze hebben het bij jullie toch maar goed,” zei Sjaan, terwijl ze naar het tuinhek staarde waardoor Steffie en Andy net waren verdwenen. Ze schudde haar hoofd. “Tegenover ons woont een kind, Fleur. Ach, ach.”
Bijna had Lidy gevraagd: ‘Fleur van Vegt?’, maar dat deed ze niet. “Wat is er met dat meisje?” vroeg ze nonchalant.
“Ze is enig kind, dat allereerst. Volgens mij is dat nooit zo goed. Je leert dan niet delen met anderen.” Ze zuchtte. “Dat meisje is nu ook haar moeder kwijt.”
“Kwijt? Is ze overleden?” vroeg Lidy geschrokken, want ze wist nog niet zeker of het werkelijk om Fleur van Vegt ging.
“Nee, nee, ze is weg. Vertrokken. Ze zijn gescheiden.” Opnieuw schudde ze haar hoofd. “En dat is maar goed ook.”
Lidy’s nieuwsgierigheid werd verder geprikkeld. “Want?”
“Nou, ja, ze wonen schuin tegenover ons. We hoorden of zagen soms wat.”
“Zoals?”
Sjaan dacht even na. “Fleurs vader en moeder hadden vaak knallende ruzie, dat was echt niet normaal. Zelfs op straat, bij de auto. Karel heeft er volgens mij een keer wat van gezegd. Dat meisje stond er iedere keer tussen. Iedereen in de buurt weet dat. We vroegen ons allemaal af wanneer het eindelijk afgelopen was tussen die twee.”
“Nu, dus.”
“Ja, en dat is maar goed ook. Volgens mij heeft Fleur het niet slecht bij haar vader.” Ze keek Lidy aan. “Kijk, ik mag me daar niet mee bemoeien en het is duister lezen in andermans boeken, maar ik denk dat Fleur bij hem beter af is dan bij haar moeder. Zij was degene die altijd liep te gillen.”
Lidy wist nu zeker dat het om Fleur van Vegt ging. Ze probeerde zich haar adres te herinneren, maar dat wilde haar niet te binnen schieten.
“Je hoort nog niet zo vaak dat een kind aan een vader wordt toegewezen,” zei Lidy.
“Kun je nagaan wat daar aan de hand was,” zei Sjaan stellig. “Die rechter heeft dat niet zomaar gedaan. Ik heb echt de indruk dat het met Fleur wat beter gaat. We zien haar nu ook vaker buiten. Er komen ook weer andere meisjes spelen, voorheen gebeurde dat nauwelijks. Logisch, in een huis waar spanningen zijn, kom je als kind niet graag.” Ze zuchtte. “Karel heeft vorige week nog met haar vader gesproken. Aardige vent, volgens hem.”
Dat had haar collega Harm Peters ook al gezegd. Vader Daan van Vegt was echt betrokken bij zijn dochter.
Sjaan wist niet dat hij hier al drie keer was geweest en dat Harm en Lidy wat Fleurs klachten betreft helaas nog in het duister tastten.
Lidy’s blik viel op de klok aan de wand. “Is het al zo laat? Ik moet weer aan de slag!”
“En ik ook. Straks word ik nog van luiheid beschuldigd,” zei Sjaan met een brede grijns, terwijl ze demonstratief met haar stofdoek zwaaide.
Toen ze die middag klaar was, belde Lidy met Harm. Ze kreeg hem meteen aan de lijn. Ze vertelde hem wat ze van Sjaan had gehoord.
“Dat is ook sterk!” vond Harm. “Zo zie je dat je informatie kunt verkrijgen door een spontaan gesprek!”
“Ja, het gaat om dezelfde Fleur. Ik heb haar adres gecheckt; dat is schuin tegenover Sjaan en Karel Hopman.”
“Zo hoor je nog eens wat,” zei Harm.
“Zou Sjaans verhaal met Fleurs klachten te maken kunnen hebben?”
“Het zou kunnen. Ik wist niet dat Fleurs moeder zo was.”
“Hebben ze niets over haar gezegd?” vroeg Lidy.
Harm dacht na. “Ik herinner me ineens dat ze Moniek heet. Ze was een aantal jaar jonger dan hij. Dat is volgens mij alles wat hij over haar zei.”
“Of alles wat hij over haar wilde vertellen.”
“Nou, als ik jou net zo hoorde, was het vast geen prettige scheiding.”
“Dat bedoel ik. Misschien wil hij haar achter zich laten,” zei Lidy.
“Na jouw verhaal kan ik me er iets bij voorstellen, al ken ik de details natuurlijk niet.”
“Ik ook niet, ik ga nu af op wat ik heb horen zeggen. En volgens mij klopt dat aardig.”
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. “Heb je nog contact met hen gehad?” vroeg hij.
“Nee, nog niet.”
“Misschien is het slim om dat alsnog te doen, Lidy. Misschien moeten we het inderdaad in die richting zoeken. De gevolgen van de scheiding, alsnog en de invloed van Fleurs moeder. Misschien heeft dat meisje er een trauma aan overgehouden en zit het toch tussen haar oren. Lichamelijk is er niets gevonden, maar ik betwijfel of haar klachten zijn verdwenen.”
“Zal ik Fleurs vader persoonlijk bellen?”
“Waarom niet? Dat doe je immers vaker als je een zaak niet vertrouwt. Je kunt het erop gooien dat je benieuwd bent naar hoe het nu met haar gaat,” opperde Harm.
“Dat ben ik ook. Ik begrijp je ongerustheid wat Fleur betreft. Ik heb namelijk hetzelfde. Het is vreemd dat ze in rustiger vaarwater is gekomen, maar dat ze nog steeds klachten heeft.”
“Dat zit ook mij nog steeds niet lekker.”
“En mij ook niet. Weet je wat? Ik denk na of me nog details te binnen willen schieten.”
“Heel goed. We houden contact.” Hij bedankte haar voor de nieuwe informatie en hij wenste haar nog een fijn vervolg van de dag. Toen ze haar telefoon neerlegde, keek ze op haar monitor. Ze scrollde en vond Fleurs dossier. Het meisje had geen medisch verleden, afgezien van haar drie bezoeken aan Lidy’s praktijk. Ze was nooit opgenomen in het St. Joseph of doorverwezen naar een specialist in het kinderziekenhuis. Op tijd had ze haar gebruikelijke kinderprikken gehad, er waren geen bijzonderheden.
Ze dacht na over Fleurs klachten. Die vermoeidheid, dat algehele gevoel van malaise, haar regelmatige buikpijn, de slapeloosheid…
Het waren de klachten van kinderen die gespannen waren. Andy had het soms ook aan het begin van een nieuw schooljaar. Dan sliep hij slecht en had hij last van zijn maag. Dat hield aan totdat hij in zijn nieuwe klas was en tussen de middag kwam hij opgewekt weer thuis.
Opnieuw vroeg ze zich af of ze iets over het hoofd zag. Of maakte ze zich in dit geval te druk? Misschien hoorde ze niets meer van vader Daan en zijn dochter. Het kon zijn dat Fleurs klachten spontaan verdwenen. Of haar vader was overbezorgd geweest, na wat hij ook voor zijn dochter als een moeilijke tijd beschouwde. Wilde hij hiermee aantonen een geschikte vader te zijn? Anderzijds kwam je niet zomaar bij de kinderarts.
Als ze een medische oorzaak voor de klachten van het meisje hadden gevonden, dan had het haar niet zo beziggehouden. De tienjarige Chantal kwam vorige maand bij haar en bleek uiteindelijk de ziekte van Pfeiffer te hebben. Toen wist iedereen waar hij aan toe was. Fleur leed niet aan Pfeiffer, dat had bloedonderzoek aangetoond. Nu Lidy nog niet wist wat er werkelijk aan de hand was, frustreerde dat haar. Het was haar eer te na. Misschien lag het ook aan het feit dat er bij kinderen minder snel aan een geestelijke oorzaak werd gedacht. Ze wist uit ervaring dat ook jonge kinderen depressief of psychotisch konden zijn. Natuurlijk waren er specifieke kinderziekten en aandoeningen die alleen bij volwassenen voorkwamen, maar er waren genoeg niet leeftijdgebonden ziekten. Anders was het St. Joseph-kinderziekenhuis er nooit geweest.
Lidy had het gevoel dat ze het bij Fleur in die richting moest zoeken. Er was geen lichamelijke oorzaak gevonden. Nu ze meer informatie had, werd het tijd om verder te kijken. Ze nam zich stellig voor tot de kern van deze zaak door te dringen. Haar ambitie had haar weleens slapeloze nachten en hoofdpijn opgeleverd, maar dat had ze ervoor over.
Ze staarde naar haar telefoon en even overwoog ze of ze Fleurs vader zou bellen. Nee. Haar blik viel op haar horloge. Het was inmiddels kwart over vijf. Vandaag was een drukke dag geweest. Alex had haar gebeld dat hij op tijd thuis was.
Een bundel zonlicht viel haar spreekkamer in. Het was mooi weer om voor het eten nog even met Basil te wandelen.
Petra liep Lidy’s spreekkamer in en zei: “Hier is de uitslag van Jeffreys huidtest.”
Lidy keek op vanachter haar monitor. Nieuwsgierig nam ze de uitslag in ontvangst. Ze legde de formulieren op haar bureau. Even later keek ze Petra met grote ogen aan. “Leishmaniasis?” vroeg ze.
“Jij kunt het tenminste in een keer goed uitspreken. Inderdaad, leishmaniasis of berglepra.”
Lidy’s mond viel halfopen en ze wreef over haar voorhoofd. “Maar dat…” Haar blik dwaalde af naar de lege behandeltafel aan de andere kant van haar spreekkamer. “Is het zeker?” vroeg ze aan haar assistente.
Petra knikte. “Honderd procent.”
“Maar dat…” hakkelde Lidy opnieuw. Ze schudde haar hoofd. “Geloof je me als ik je zeg dat ik daar heel even aan heb gedacht? Zoals Jeffreys wond eruitzag…” Ze kuchte. “Maar meteen verwierp ik die gedachte. Het kon toch niet? De ziekte is zo zeldzaam!”
“Dat wel,” zei Petra. “Maar tegenwoordig kennen we steeds meer tropische ziekten vanwege het toerisme en onze multiculturele samenleving.” Ze knikte naar de papieren op Lidy’s bureau. “Het is de milde variant,” zei ze.
“Dat zie ik. Is het niet gek dat we vorig jaar onderling op die bijeenkomst over exotische ziekten hebben gesproken. Nu ligt er een zeldzame aandoening op mijn eigen bureau!”
“Heeft Jeffreys vader of moeder een vermoeden hiervan?” vroeg Petra.
“Nee. Ik wist zelf niet goed wat ik moest zeggen. Toen ik die vreemde plek op zijn onderarm zag, schoot leishmaniasis wel door mijn hoofd. Maar ik durfde dat nog niet hardop te zeggen.” Opnieuw gleed haar blik over de uitslag. “Hoe komt dat ventje eraan?”
Petra haalde haar schouders op. “Misschien van een verre vakantie. Of dichterbij. Zoals ik net al zei, verre ziekten bestaan niet meer.”
Corines stem haalde Lidy uit haar overpeinzingen. Haar volgende patiënt was gearriveerd.
“Wat nu?” vroeg Petra.
“Ik ga Jeffreys ouders vanmiddag inlichten. Ze moeten zo snel mogelijk komen,” zei Lidy zacht.
Die middag kreeg Lidy Astrid Boomsma maar niet te pakken. Twee keer had Lidy al gebeld en beide keren werd er niet opgenomen. Na haar laatste patiënt van de middag deed ze opnieuw een poging. Ook nu weer tevergeefs. Ze sprak het antwoordapparaat in. Dat had ze net gedaan toen haar telefoon ging. Was het Astrid? Nee, ze zag het nummer van Huize Zonzicht. Meteen nam ze op.
“Dat is snel!” riep Carrie.
Lidy zei dat ze net een telefoontje had gepleegd.
“Ik bel over Fons, weet je nog?” zei Carrie.
“Uiteraard.”
“Het gaat gelukkig alweer beter met hem.”
“Dat dacht ik al. Anders had je mij immers al verwittigd.”
“Maar wat een verhaal zat daarachter, Lidy!”
“Vertel.”
“De dag nadat jullie op bezoek waren, was hij alweer aardig bijgetrokken. We dachten dus dat het om een beginnende griep ging, die snel de kop was ingedrukt. We hebben hem nog wel thuisgehouden, want hij zag nog wat bleek.”
Thuis gehouden, dacht Lidy ineens. ‘Thuis’ had voor Fons een andere klank gekregen.
“We hielden uiteraard een extra oogje op hem,” ging Carrie verder. “Maar Fons deed of er niets aan de hand was. Joyce hield hem in de gaten. Ze zei dat hij in zijn eentje door de tuin dwaalde. Hij had zijn rode jas aan, dus hij viel nogal op.”
Lidy herinnerde zich dat Fons een dagdromer was. Misschien was het zijn manier om met de situatie om te gaan.
“Joyce volgde hem en ze kwam erachter waarom Fons eerder ziek was geworden.”
“Had hij iets verkeerd gegeten?” vroeg Lidy.
“Ja, dat klopt. En bijna weer. Joyce gilde toen ze hem die bes zag plukken. Daarvan schrok hij en hij liet de bes vallen. Hij was al halverwege zijn mond.”
“Net op tijd, dus. Wat voor bes was het?”
“Schrik niet. De bes van een bitterzoet.”
“Carrie! Dit had heel anders kunnen aflopen!” riep Lidy geschrokken uit.
“Dat was ook mijn eerste gedachte.”
“Een bitterzoet?” Lidy kende deze plant. Karel had er vorig jaar een uit de tuin gehaald. Die bitterzoet groeide aan de achterkant van de tuin, tegen de schutting. Karel had haar verteld dat de bessen giftig zijn en om geen risico te lopen, had hij de plant verwijderd. Hij had er ook aan toegevoegd dat bitterzoet tot de nachtschadenfamilie behoorde en familie was van de aardappel, de paprika en de aubergine, om maar een paar culinaire voorbeelden te noemen. Maar de bitterzoet, hoe mooi hij ook was, vond hij een te groot risico in de tuin, voor de kinderen en voor Basil en Tom. Hij had haar de plant laten zien, die tussen de seringen en de uitstekende delen van de schutting klom, vol prachtige, stervormige, paarse bloemen met een geel hart.
Blijkbaar was ook Carrie op de hoogte van het mogelijke gevaar van de bitterzoet. “We hebben die planten eerder in onze tuin gehad,” zei de directrice, alsof ze wist wat Lidy dacht. “Een oudere tuinman maakte me erop attent. Daar was ik maar wat blij om, want bij de aanleg van de tuin is er rekening gehouden met bepaalde giftige planten en struiken. Die zijn uiteraard nooit aangeplant, maar soms groeien ze er spontaan, of ze komen weer terug. Vorig jaar hebben we een berenklauw moeten verwijderen. Op een afgelegen plek, vlak bij het prieel aan de achterkant, groeide dus nog een bitterzoet.”
“Je kunt niet alles zien.”
“De onderhoudsploeg van onze tuin komt al minder vaak dan voorheen. Bezuinigingen.”
Lidy hoorde de bitterheid in Carries stem. Ze zei: “Ik ben blij dat Joyce zo oplettend was dat ze een ramp kon voorkomen.”
“Anders ik wel,” zei Carrie opgelucht. “Ik weet dat die bessen eerst zoet smaken, maar al snel bitter worden tijdens het proeven. Niet dat ik dat zelf heb geprobeerd, ik heb het van horen zeggen.”
“Dat is maar goed ook.” Karel had haar verzekerd dat een paar rijpe, rode bessen verlammingsverschijnselen konden veroorzaken. Of nog erger. Vandaar een Oudhollandse naam voor deze plant: dodebes.
“Fons was geschrokken dat hij de bes niet mocht eten. Dat had hij dus eerder gedaan. Een beetje maar, zei hij tegen Joyce. Blijkbaar vond hij de bes toch te bitter en spuwde hij hem snel uit.”
“Kun je nagaan wat er was gebeurd als hij hem had doorgeslikt,” verzuchtte Lidy.
“Onze kinderpsycholoog Hans was anders behoorlijk aangedaan. Hij vermoedde dat Fons levensmoe was en met die bes… je begrijpt wat ik bedoel.”
Lidy werd er even stil van. “Dat geloof ik niet. Volgens mij was Fons aan het dagdromen en zag hij ineens een paar lekkere rode bessen hangen.”
“Ik ben het met je eens. Het was een spontane actie. Noem het naïviteit van hem. Waarschijnlijk had hij niet het geringste vermoeden dat die eerdere bes hem al ziek had gemaakt. Daar dacht hij gewoon niet bij na. Hij was al vaker een dag misselijk geweest, hoe kon hij weten dat die glanzende bessen, die op ooghoogte hingen, giftig zijn?”
“Ik wist trouwens niet dat ze er al waren. Of nog waren, in dit jaargetijde,” zei Lidy.
“Dat heeft mij ook verbaasd, maar het was natuurlijk een gekke winter. Of beter gezegd: helemaal geen winter. Sommige zogeheten eenjarigen bloeien zelfs nog een beetje. De bollen waren ook al vroeger dit jaar en de eerste bomen worden al groen. Dus waarschijnlijk had onze bitterzoet er ook zin in.”
“Ja, steeds meer mensen kweken hun druiven gewoon tegen hun muren. Nog even en we hebben geen kassen meer nodig om bananen te kweken!”
Carrie lachte. “Ja, we hebben meer regen en storm dan sneeuw en kou. Maar nogmaals, ik ben blij dat Joyce zo oplettend was. Ze had buitendienst, ze zag Fons naar die struiken lopen en die bes plukken. Gelukkig is Joyce snel ter been.”
Het was eens temeer een bewijs van Joyces alertheid, dacht Lidy. Ze had er veel ellende mee voorkomen. Allereerst had ze Fons gered van helse pijn, of erger. Daarmee niet alleen hem, maar ook Huize Zonzicht was veel bespaard gebleven. Want ze wist van Alex dat familieleden van Fons het tehuis aansprakelijk konden stellen als Fons in het St. Joseph terechtkwam. Huize Zonzicht kon in dat geval nalatigheid worden verweten, want ze lieten giftige bessen groeien op een plek waar de kinderen erbij konden.
Lidy wist hoe over de inrichting van het opvangtehuis was nagedacht. De kleuren waren aangepast aan de belevingswereld van de getraumatiseerde kinderen, er was voldoende licht en lucht, er heerste een rustige sfeer waarin de kinderen zoveel mogelijk tot hun recht konden komen. Vorig jaar was de speelplaats uitgebreid en aangepast aan de modernste veiligheidseisen. Maar toch, zoiets als met de bitterzoet was heel moeilijk te voorkomen. Carrie was op de hoogte van het gevaar van deze plant, maar de bessen waren alsnog onopgemerkt gebleven.
Dat was niet zo verwonderlijk, dacht Lidy. Het personeel van Huize Zonzicht had zijn handen meer dan vol. Ze konden niet dagelijks nauwkeurige inspecties van de tuin uitvoeren. Al deden ze dat wel, dan nog was dat geen garantie dat ze al het potentiële gevaar zagen.
Lidy dacht terug aan een incident van drie weken geleden. Een overbezorgde moeder bracht haar achtjarige dochter, een klasgenoot van Andy, iedere dag met de auto naar school omdat ze de weg erheen te gevaarlijk vond. Dat deed ze al jaren en ze was ervan overtuigd dat het een goede oplossing was. Tot die bewuste woensdagmiddag, toen ze voor hun huis parkeerden. Haar dochter stapte uit en werd geschept door een onoplettende fietser die op de stoep reed. Het meisje brak haar arm en haar moeder bracht haar meteen naar Lidy. Zij verwees hen door naar het St. Joseph. Het bewees eens te meer dat je nog zo je best kon doen om jezelf of je kind te beschermen, maar dat je niet alles kon vermijden.
“Dus dit bijna-incident is met een sisser afgelopen,” ging Carrie door. “We laten het maar achter ons.”
“Ja, dat is het beste. Ik ben blij om te horen dat het beter gaat met Fons.” Ze voegde eraan toe dat Rosy al uitkeek naar de mail van het tehuis waarin werd besproken wat het meest geschikt was voor Fons. Rosy zou het speelgoed zelf kopen en persoonlijk aan Fons overhandigen.
Toen ze even later was uitgesproken met Carrie liet Lidy zich achteroverzakken in haar bureaustoel. Ze dacht na over wat ze net had gehoord. Ze moest er niet aan denken dat Fons een of meerdere bessen had gegeten. Eerst zijn ouders en dan… Wat een drama zou dat zijn geweest!
Op de gang hoorde ze haar assistenten met elkaar praten. Lidy probeerde opnieuw Astrid te bellen. Het duurde even, maar ze kreeg haar aan de lijn. Ze klonk kortademig, alsof ze had gerend om de telefoon te bereiken.
Lidy vertelde dat ze inmiddels de uitslag van Jeffreys huidtest had.
Astrid moest nog even op adem komen. Lidy hoorde haar mompelen dat ze drie oproepen had gemist. Pas toen drongen Lidy’s woorden tot haar door. “En?” vroeg ze haastig. “Weet u wat het is?”
“Ja, maar daar wil ik u persoonlijk over spreken. Dat doe ik niet over de telefoon.”
Dat was haar regel, want ze had een paar keer meegemaakt dat ouders na het aanhoren van haar diagnose van hun kind, compleet in paniek waren geraakt en zich allerlei dingen in hun hoofd haalden. Het was zelfs een keer gebeurd dat ze ’s avonds voor haar deur stonden.
“Is het ernstig?” vroeg Astrid meteen.
“Dat is maar hoe je het ziet.”
“Moet Jeff naar het ziekenhuis?”
“Nee, hij hoeft daar niet opgenomen te worden.”
Astrid zuchtte van opluchting. “Kan ik nu niet komen?” vroeg ze.
“Nou, zo dringend is het niet, maar het is wel heel belangrijk. Ik zal kijken of ik iets kan regelen.” Ze had al eerder haar patiëntenlijst voor morgen bekeken. Er was nog ruimte in de namiddag. Dit keer zou ze Astrid en Jeffrey, bij wijze van uitzondering, zelf inplannen. Normaal gesproken was dat Corines werk.
Astrid zuchtte nog een keer en ze stemde in met vier uur morgenmiddag. Lidy zette haar op de lijst. Ze zag ook de namen van Daan en Fleur van Vegt. Nadat ze had opgehangen, klonk de opgewonden stem van Astrid nog minutenlang door in haar hoofd.
“Fijn dat u gekomen bent,” zei Lidy de volgende middag.
Fleur zag er anders uit dan Lidy zich had voorgesteld. De kleuter oogde minder verlegen dan ze dacht. Ze leek niet echt op haar vader; ze was molliger en ze had blauwe ogen en donkerblond haar, in tegenstelling tot het zwarte haar en bruine ogen van haar vader. Het was een leuk meisje om te zien en ze zag er verzorgd uit.
“Eerlijk gezegd keek ik er wel van op dat ik door uw assistente werd gebeld,” zei Daan. Hij keek omlaag naar Fleur. “Er is weinig veranderd sinds ik hier geweest ben.”
“Ik vind het fijn u persoonlijk te ontmoeten. Bovendien hebben we informatie die ertoe kan leiden dat uw dochter zich beter voelt.”
“Afgelopen dagen voelde ze zich niet eens zo slecht.”
Het viel Lidy op dat Fleur haar niet aankeek. Ze was eraan gewend dat kinderen zich verlegen of terughoudend opstelden. Ze kwamen hier niet voor hun plezier. Hun ouders hadden de afspraak gemaakt, zij niet. De meesten wilden het liefst opstaan en wegrennen.
Uit haar ooghoeken zag ze dat Fleur haar handen krampachtig had samengevouwen, alsof ze zat te bidden. Ze keek naar haar voeten en naar Lidy’s bureau, maar niet naar haar.
Lidy had er lang over nagedacht hoe ze dit zou aanpakken. “Meneer Van Vegt, het is een pijnlijke vraag, maar ik moet hem stellen: denkt u dat de scheiding nog invloed heeft op Fleur?”
Daan ging rechtop zitten en hij legde een hand op de rug van zijn dochter. “Dokter Peters vroeg hetzelfde.”
“Ik heb het er nog met hem over gehad en we dachten hetzelfde: wellicht speelt dat een rol bij de klachten van uw dochter.”
Lidy hoopte dat het korte gesprek met haar vader Fleur enigszins zou ontdooien, maar het meisje werd alleen maar nerveuzer. Ze stopte een duim in haar mond en bestudeerde de poster over het menselijk bloedvatenstelsel, schuin boven Lidy. Fleur keek echt langs haar heen, alsof ze er niet zat.
“Ik moet zeggen dat deze zaak dokter Peters en mij nogal bezighoudt,” gaf Lidy toe. “Het is vreemd dat we geen lichamelijke afwijkingen kunnen vinden. U bent niet voor niets naar ons doorverwezen.”
“Ik vind dat ook gek. Zeker omdat het al een tijdje aanhoudt, haar buikpijn, haar slaapproblemen, haar hoofdpijn ook. Vorige week is ze zelfs een keer naar huis gekomen omdat ze het op school niet meer uithield.”
“Dat klinkt niet zo best. Welke dag was dat?”
“Vrijdag.”
Vrijdag, dacht Lidy. Het eind van de week. Dan namen Fleurs klachten steeds toe.
Lidy knikte. “Wat ik nu ga vragen, is persoonlijk. Maar het is, denk ik, wel heel belangrijk.”
Daan keek haar vragend aan.
“Woont Fleur altijd bij u?”
“Ja, ze is aan mij toegewezen.”
Het voelde bijna als een teleurstelling. Lidy dacht dat haar ingeving misschien een ander licht op de zaak kon werpen.
“Ze is de hele week bij mij. Om het weekend is ze bij Moniek, mijn ex-vrouw. Maar Fleur staat bij mij ingeschreven.”
Deze achteloos uitgesproken toevoeging gaf Lidy weer nieuwe hoop.
“Je komt dus om de week bij je moeder, Fleur?” richtte ze zich tot het meisje.
Fleur schrok ervan om door haar te worden toegesproken. Ze slikte en kroop tegen haar vader aan.
“Heeft ze slechte ervaringen met ziekenhuizen?” vroeg Lidy, tegen beter weten in. Ze hoopte dat Daan een verklaring kon geven voor het angstige gedrag van zijn dochter.
“Nee, nee, ze is hier gewoon niet op haar gemak,” zei hij, op een toon waaruit Lidy concludeerde dat Fleurs gedrag ook hem dwarszat.
“Het is natuurlijk ook een vreemde plek voor haar. Alhoewel, was ze vorige keer ook zo? Tijdens de bezoeken aan dokter Peters?”
Daan kuchte even ongemakkelijk. “Ik vind het vervelend om te zeggen, maar toen had ze dat niet.”
Lidy dacht dat ze het niet erg vond om te horen, maar toch voelde ze een steek. Natuurlijk was het niet leuk. Helaas gebeurde het vaker andersom, dat ouders op het laatste moment afbelden als ze erachter waren gekomen dat niet zij, maar Harm aanwezig was. “Dat mag, we zijn allemaal verschillend,” zei ze luchtig.
Daan zocht oogcontact met haar en zei: “Ik denk dat het niets persoonlijks is, dokter Van de Poel.”
“Wat bedoelt u?”
Hij streek met zijn hand door het lange haar van Fleur. “Nu ik daarover nadenk en Fleur tegen me aankruipt, bedenk ik me dat dit eerder is gebeurd.”
“Doelt u op haar afwijzende houding ten opzichte van mij?”
“Hm.” Hij knikte. “Op school kan ze niet goed overweg met juffrouw Edith. Dat was al zo sinds het begin van het schooljaar, maar het is daarna alleen maar verslechterd. Sinds kort is er een stagiair, Akan, en hem vindt ze wel aardig.” Hij wachtte even en ging verder: “Vorige maand wilde ze ook al niet naar de tandarts. Dat was het jaar ervoor niet het geval. Ik heb één keer per week een schoonmaakster. Ja, ik ben maar alleen en ik moet ook werken,” verontschuldigde hij zich voor wat hij blijkbaar als een luxe beschouwde. “Tussen Michelle en Fleur botert het ook niet echt.”
“Trekt u dezelfde conclusie als ik, dat het allemaal vrouwen zijn?” zei Lidy. Ze zag aan zijn blik dat hij er net zo over dacht.
Lidy’s gedachten tolden door haar hoofd. Ze vond snel een oplossing. “Ga je met pappa mee?” vroeg ze aan Fleur. “Dan mag je op de tafel zitten, zoals je eerder bij dokter Peters hebt gedaan, en dan ga ik je arm oppompen.”
Het controleren van haar bloeddruk was feitelijk onzin, maar Lidy wilde geen bloed prikken of dat door Petra laten doen. Zoals ze had verwacht, bleek het al lastig genoeg om Fleur mee te voeren, zelfs aan de vertrouwde hand van haar vader. Ze drukte zich tegen hem aan en zo leek ze kleiner dan ze in werkelijkheid was, met haar andere duim in haar mond. Ondertussen sprak Daan haar bemoedigend toe, dat het afgelopen moest zijn met haar buik- en hoofdpijn en dat dokter Van de Poel haar daarbij zou helpen, met pappa in de buurt.
Hijzelf zette haar op de behandeltafel. Fleur staarde hopeloos naar haar vader. Haar ogen werden rood. Nog even en ze zou in huilen uitbarsten.
“Oh, ik vergeet iets,” zei Lidy. Ze knipoogde naar Daan, die het meteen begreep. “Kunt u me even helpen, meneer?”
Daan stelde Fleur gerust en hij liep met Lidy mee naar de ladekast achter haar bureau. Lidy trok een la open en haalde de bloeddrukmeter eruit. Ze zei zacht tegen Daan: “Heeft u enig idee waarom ze een hekel aan vrouwen heeft gekregen?”
“Kan het met mijn ex te maken hebben?”
Lidy knikte. “Hoe was hun relatie?”
“De laatste tijd nogal moeizaam. Moniek verweet het Fleur dat we zijn gescheiden.”
Die opmerking maakte veel duidelijk. Als hij tenminste waar was en Lidy had alle reden om dat te geloven.
“Frustreert het uw ex dat ze Fleur zo weinig ziet?”
“Ja, dat is juist het gekke. Die twee hadden voortdurend ruzie. Het kon zo echt niet langer. Moniek werd een gevaar voor iedereen, ook voor zichzelf. Ze was volkomen geflipt.”
Dan te bedenken dat Fleur uit hen was ontstaan, dacht Lidy. Tijden konden veranderen.
“Maar om de week mag Fleur wel naar haar toe,” benadrukte ze.
“Ja, dat is wettelijk zo bepaald,” zei Daan, met een gezicht alsof hem dat speet.
Lidy legde de bloeddrukmeter op haar bureau en ze pakte een schaaltje met sleutelhangers, stickers en plastic dieren. “Hoe is Fleur na een weekend bij uw ex?” vroeg ze.
“Nou, dan ziet ze eruit alsof ze opgelucht is dat het voorbij is. Moniek brengt haar tot voor mijn deur en als Fleur is uitgestapt, scheurt ze weg.”
“Opgelucht, zegt u. Ze vindt het bij uw ex dus niet leuk.”
“Niet echt. Volgens mij doet ze er ook niets. Ik bedoel dat ze ergens heen gaan of zo, zelfs niet naar de winkels.” Er verscheen een frons op zijn voorhoofd. “Nou ja, af en toe misschien, maar hoogstzelden.”
“Wat doet uw ex-vrouw dan wel met haar?”
Daan gluurde naar zijn dochter, die inmiddels met haar benen zat te wiebelen. Hij wachtte tot hij oogcontact met haar kreeg en hij glimlachte naar haar.
Lidy’s stem daalde tot een fluistertoon: “Mijn collega Peters en ik hebben het vermoeden dat er ook andere dingen gebeuren.”
Daan staarde haar aan. Zijn blik dwaalde even af naar de bak met kleine cadeaus. “Wat bedoelt u?” Zijn stem trilde.
“Ga maar na. Fleur wordt tegen het einde van de week steeds zenuwachtiger. Ze slaapt slechter, krijgt buik- en hoofdpijn. Dat zijn tekenen die erop wijzen dat ze opziet tegen het weekend bij haar moeder. Of heeft ze dat ook als ze bij u blijft?”
“Nu u het zegt, nee.” Daans gezicht betrok. “Maar wat bedoelt u precies?”
“Hoe komt ze bij u terug als ze bij uw ex is geweest?”
“Nou, opgelucht, zoals ik al zei.” Er verscheen een diepe frons op zijn voorhoofd. “Gespannen. Enigszins neerslachtig.”
“Wat zegt ze erover?”
“Niet veel. Na de scheiding heeft ze zich enigszins in haar eigen wereld teruggetrokken. Dat verbetert de laatste tijd overigens wel.” Hij haalde diep adem. “Wat denkt u dat er bij mijn ex gebeurt?”
“Dat weet ik natuurlijk niet, maar uw dochter is bang geworden voor vrouwen, dat is duidelijk. Waarschijnlijk dankzij uw ex.”
Ze zag boosheid in zijn ogen flikkeren. “Denkt u dat Moniek haar… mishandelt of zo?”
“Dat weet ik niet, alleen heb ik door dat er meer aan de hand is. Fleur krijgt die klachten niet zomaar.”
“Maar er zijn geen uiterlijke tekenen van geweld,” fluisterde Daan. “Dokter Peters heeft haar vorige keer al bekeken.”
“Dat hoeft ook niet altijd. Er zijn meerdere vormen van mishandeling.” Ze dacht even na. “Een meisje wordt niet zomaar bang van vrouwen, meneer Van Vegt.”
Hij trok wit weg.
“Ik zeg niet dat het gebeurt, maar als ik alle verhalen naast elkaar leg en Fleurs klachtenpatroon bekijk, dan zie ik een verband. Heeft Fleur er echt nooit wat over gezegd?” drong Lidy aan.
Ineens klonk Fleurs zachte stem: “Pappa?”
“We komen eraan, lieverd,” zei haar vader. Hij richtte zich weer tot Lidy en fluisterde: “Nee, ze zegt alleen dat ze het niet leuk vindt bij haar moeder. Natuurlijk heb ik gevraagd waarom. Daar geeft ze ontwijkende antwoorden op. Ze kan dan niet naar haar vriendinnen, geen winkels in de buurt, een gehorige flat. Nou ja, u kent die uitvluchten wel.”
“Ze heeft nooit gehint naar merkwaardig gedrag van haar moeder?”
Daan zuchtte. “Daar was ze inmiddels al een tijdje aan gewend.”
“Meneer Van Vegt, acht u uw ex-vrouw in staat tot mishandeling, in welke vorm dan ook?”
Hij keek van haar weg. Zijn fluisterstem was hees. “Ja, al vind ik het vreselijk om dat toe te geven. Moniek was al een tijdje een wandelende tijdbom.” Hij wreef over zijn gezicht. “Wat kan ik doen, dokter?”
“In ieder geval uw ex in de gaten houden als Fleur weer naar haar toegaat. Verras haar, ga een keer terug omdat u zogenaamd iets vergeten bent. Of verzin een originelere smoes. Kijk of u haar op iets kunt betrappen.”
Daans blik vond die van Lidy. Ze knikte, trok nog een lade open en deed net of ze erin rommelde. Toen wendde ze zich tot Fleur. “Zo, nu gaan we eens naar jou kijken, jongedame.”
Dat vooruitzicht stond Fleur zichtbaar tegen. Het was dat haar vader naast haar stond, anders had Lidy haar nooit mogen aanraken.
Nadat Daan en zijn dochter waren vertrokken, liep Corine de spreekkamer in. Ze deed de deur achter zich dicht. “Mevrouw Boomsma heeft haar consult voor Jeffrey afgebeld,” zei ze.
Lidy keek op en meteen schoot haar blik naar haar horloge. “Afgebeld? Voor vanmiddag?”
Corine knikte.
“Wanneer dan?”
“Een half uur geleden. Moet ik het consult in rekening brengen?”
“Wacht even. Waarom belde ze af?”
Corine wierp haar handen in de lucht. “Dat vroeg ik haar natuurlijk omdat het op zo’n korte termijn was, maar mevrouw draaide er omheen. Ze klonk nogal hyper.”
“Was er sprake van een noodsituatie? Was er iets bijzonders gebeurd?”
“Het leek er wel op, maar ik weet alleen niet wat. Ze zei de afspraak af en beloofde een nieuwe te maken.”
“Wat heb je toen gezegd?”
“Dat ik dat meteen wilde doen. Ik begreep dat ze vandaag echt moesten komen.”
“Jazeker.” Lidy zuchtte. “Hier begrijp ik niets van. Toen ik haar gisteren aan de lijn had, wilde ze gistermiddag zelfs nog komen!”
“Ik kreeg er geen speld meer tussen. Ze hing opeens op.”
Lidy ging verzitten. “En nu komt ze niet opdagen? Wat is er aan de hand!”
“Is het dan toch een noodgeval?” vroeg Corine.
“Nee, medisch gezien niet, maar ze moet wel weten wat haar zoon mankeert.”
Corine keek haar verbaasd aan. “Wat een vreemd verhaal! Is ze misschien bang geworden?”
“Bang voor wat?”
“Voor de uitslag. De diagnose.”
“Zou je denken?”
Zo gek was die gedachte van Corine niet, besefte Lidy. De uitslag van een test was altijd een spannend moment, vooral voor de ouders. Kinderen zei het meestal niet zoveel, tenzij het om een bekende ziekte ging. Lidy had regelmatig meegemaakt dat ouders na het aanhoren van een ernstige diagnose in huilen uitbarstten. Dat was nog een gangbare reactie. Het gebeurde ook dat een vader of moeder flauwviel, of volkomen hysterisch werd. Het tegenovergestelde kwam eveneens voor; totale berusting, alsof het slechte nieuws nog niet doordrong.
“Die vrouw klonk erg gespannen,” zei Corine. “Alsof ze in paniek was.”
“Maar ze moet toch echt komen,” zei Lidy stellig. “Ze kan het niet blijven uitstellen. Ze kwam zelf naar mij toe en nu de uitslag er is, vlucht ze.”
Corine haalde haar schouders op. Blijkbaar herinnerde ze zich Astrid nog goed. “Ik vond haar de vorige keer al enigszins hyper.” Ze pakte de kruk van de deur. “Moet ik haar terugbellen en zeggen dat ze echt moet komen?”
Lidy dacht even na. “Dat werkt volgens mij averechts. Ja, ze moet wel komen. Weet je wat? Ik zal haar anders zelf nog een keer bellen.”
“Oké,” zei Corine. Ze opende de deur en liep de spreekkamer uit, maar meteen was ze weer terug. “Moet ik dit consult in rekening brengen?”
Dat was de gebruikelijke gang van zaken, maar soms maakte Lidy een uitzondering.
“Nee, dat hoeft nog niet. Ik wil haar eerst zelf spreken,” zei Lidy.
Corine knikte en ze verliet opnieuw de spreekkamer.
Na twee consulten te hebben afgerond, was het tijd voor Astrid en Jeffrey, maar de stoelen voor haar bleven leeg. Lidy probeerde Astrid te bereiken, maar er werd niet opgenomen.
“Dat ik vandaag al mag komen!” zei Rosy verheugd. Ze zat naast Lidy in de auto, de ingepakte cadeaus op haar schoot. Ze koesterde ze als ware schatten. Rosy had ze zelf ingepakt: een prentenboek van Kikker, een knuffelaap en een puzzel.
“De dag van het speelgoed is over drie dagen verdeeld vanwege de onverwacht grote belangstelling,” zei Lidy.
“Dat is geweldig.”
“Carrie vertelde me dat zelfs een paar kleine bedrijven het sponsoren. Er zijn inmiddels zoveel mensen die persoonlijk een cadeau willen brengen dat het anders te druk werd voor de kinderen. Dus hebben ze er meerdere uitdeeldagen van gemaakt. Op alle drie de dagen krijgen de kinderen trouwens allemaal iets, dat voorkomt jaloezie.” Lidy keek naar Rosy toen ze voor een rood verkeerslicht moest wachten. “De neef van een bezoeker is hovenier en hij heeft zelfs aangeboden om kosteloos een paar keer per jaar de tuin bij te houden.”
“Nou, dat is een mooi aanbod,” vond Rosy.
Lidy had haar over het bessenincident met Fons verteld. Hoewel ze beroepsgeheim had, wist ze zeker dat Carrie het haar straks toch wel zou vertellen. Bovendien gaf ze verder geen medische informatie. Het was een bijzonder verhaal, net zoals Fons een bijzondere jongen was.
“Wat een drukte,” zei Rosy toen ze bij de receptie stonden. “Ik ben niet de enige die begaan is met het lot van ouderloze kinderen, geloof ik.”
“Gelukkig niet,” zei Lidy.
Ze zag verderop Carrie staan, die speciaal voor deze dagen mooie kleren had aangetrokken. Ze was in gesprek met twee journalisten. Bij de ingang en ook bij de speelzaal en in de hoofdgang hingen ballonnen, het was drie dagen feest in Huize Zonzicht.
Lidy wist hoe belangrijk het voor deze kinderen was dat er weer licht in hun leven kwam.
Een medewerkster van het tehuis ving hen op en ze leidde hen naar Fons’ kamer. “De kinderen wachten in de kamer op hun verrassing, dat is zo afgesproken,” zei ze en ze wees naar een ouder echtpaar dat een kleuter net van hun cadeaus had voorzien. Het meisje stond te glunderen. “Daarna lopen ze gewoon rond en laten ze zien wat ze hebben gekregen. Al onze kinderen krijgen trouwens iets, niemand zit zonder!” herhaalde ze de woorden die Carrie door de telefoon tegen Lidy had gezegd. Ze voegde eraan toe dat de kleine cadeaus, die de komende drie dagen werden uitgedeeld, door een speelgoedketen waren betaald.
Lidy zag dat op de gang een peuter met een verhit gezicht zijn blokkentoren omgooide.
“Hier wacht Fons met smart op jullie,” zei de medewerkster. De deur van zijn kamer stond op een kier. Ze klopte en meteen zwaaide de deur open.
Het ventje dat vorige keer overdag in bed had gelegen, stond nu voor hen. Verwachtingsvol keek hij naar Lidy, maar vooral naar Rosy, want zij had drie ingepakte cadeaus in haar handen. Het was een leuk ventje om te zien. Vrij klein en tenger, met pientere, grijze ogen en donkerblond haar. Hij droeg een blauwe trui waarop een felgroene kikker was afgebeeld. Rosy wierp Lidy een samenzweerderige blik toe. “Komt dat even goed uit,” zei ze en ze tikte op het boek van Kikker, het bovenste cadeau.
Rosy en Lidy gaven Fons een hand. Zacht zei hij: “Hoi.” Hij nodigde hen uit op zijn bed te komen zitten, maar toen klonk de stem van de medewerkster, die nog op de drempel stond. “Ik denk dat ze liever op de stoelen willen zitten, Fons,” zei ze vriendelijk.
“O ja,” zei hij en hij zette de twee stoelen recht naast elkaar. Lidy vond het een aandoenlijk gebaar. Misschien had Fons zich nerveus gemaakt voor vandaag. Het waren ongewone dagen in Huize Zonzicht.
Lidy en Rosy namen plaats op de stoelen, die speciaal voor vandaag naar Fons’ kamer waren gebracht. Fons ging op zijn bed zitten, maar ineens sprong hij er vanaf. Hij vroeg hen of ze iets wilden drinken. Dat wilden ze graag: siroop in plastic bekers. Lidy en Rosy wisselden een blik. Hoewel de kinderen ongetwijfeld waren geïnstrueerd, was het een mooi gebaar van Fons. De manier waarop hij hen ontving, had weinig van een vijfjarige, al wist Lidy dat hij volgende maand zes zou worden. Hij zat inmiddels weer op zijn bed als een kleine volwassene. Lidy wist uit ervaring dat kinderen snel opgroeiden na zo’n vreselijk verlies. Helaas betekende het vaak het einde van hun kindertijd; niets was meer hetzelfde. Misschien was het plukken en proeven van die bitterzoetbes één van zijn laatste naïeve daden.
Rosy zag hem naar de cadeaus kijken en ze gaf ze aan hem. Hij pakte ze voorzichtig uit, zonder het papier te scheuren. Sterker nog, toen het papier eraf was, vouwde hij het keurig samen en legde hij het op het bureau naast zijn bed. Eerst het papier opruimen, dan pas zijn cadeau bekijken. Heel ongewoon.
Fons slaakte een gilletje toen hij het boek van Kikker zag. “Deze heb ik nog niet!” riep hij en hij toonde hen zijn verzameling Kikkerboeken.
Fons bladerde zijn nieuwe boek door. Zijn ogen straalden, zijn gezicht klaarde op. Hij legde het boek neer en pakte ook zijn knuffel en zijn puzzel heel voorzichtig uit. Hij praatte tegen zijn nieuwe aap en krulde de pluche staart van het dier om zijn nek. Met zijn boek en zijn aap op zijn schoot bekeek hij de puzzel.
Lidy wisselde een blik met Rosy. Onder normale omstandigheden zou een kind alles en iedereen om zich heen vergeten en alleen maar oog hebben voor zijn cadeaus. Dat herinnerde Lidy zich nog goed van hun Sinterklaasavonden, toen Steffie en Andy tussen stapels gescheurd papier niet bereikbaar waren omdat ze in de wereld van hun cadeaus verkeerden.
Fons keek hen aan en zei beleefd: “Dank u wel.”
“Graag gedaan, jongeman,” zei Rosy.
Lidy hoorde de trilling in haar stem.
Fons moest lachen om dat ‘jongeman’.
Lidy vroeg hoe het met hem ging en hij antwoordde dat het meeviel. Wat er dan meeviel, zei hij niet. Hij moest wel wennen aan het eten.
“Kinderen van zijn leeftijd zijn nog flexibel,” doorbrak Lidy de stilte op de terugweg.
“Wat Fons is overkomen, kan in feite niet erger,” zei Rosy. Ze kuchte de kraak uit haar stem. “Daar weet jij alles van, Lidy. Ook Fons is zijn vader en moeder kwijt, zijn vertrouwde huis, zijn vriendjes die komen spelen. Nu is hij met lotgenoten, dat is toch anders.”
“Het kan een bepaalde band scheppen, maar velen hebben psychische problemen. Ze worden gelukkig wel goed begeleid.”
“Natuurlijk, maar daar krijgen ze hun ouders niet mee terug.”
“Die kan niemand hen meer teruggeven.” Even drong het verleden zich weer op, die lege dagen na het verlies van haar eigen vader en moeder. Met een hoofdgebaar schudde ze die herinnering van zich af. “Deze kinderen zullen het zonder hun biologische ouders moeten doen. De tijd zal die open wond uiteindelijk helen,” sprak ze uit ervaring.
“Het is duidelijk dat die cadeaus hem goeddeden,” zei Rosy opgelucht.
“Ja, zag je hem stralen? Het zijn lichtpunten in een moeilijke tijd voor hem. Maar als ik hem zo zag, dan denk ik dat hij het wel gaat redden.”
“Komt de klap niet achteraf?” vroeg Rosy.
Lidy hoorde aan haar toon dat ze ineens spijt had van die vraag, bang dat hij te veel vervelende herinneringen naar boven zou brengen. Lidy antwoordde: “Dat is zeker mogelijk, al verschilt dat per kind. Er komt een dag dat Fons beseft dat pappa en mamma echt niet meer terugkomen. Dat weet hij al wel, maar onbewust hoopt hij misschien dat die volwassenen het mis hebben en dat ze hem komen halen.” Ze remde af voor de auto voor haar. “Hij zal het voortaan alleen moeten doen en dat is moeilijk voor een kind. Weliswaar krijgt hij er alle hulp bij, maar hij zal de basis, die veel andere kinderen hebben, voorlopig moeten ontberen. Een vader en moeder kun je niet zomaar vervangen, hoe liefdevol ze ook in Zonzicht worden opgevangen.”
“Het leven doet soms gekke dingen met mensen, of ze nu jong of oud zijn,” vond Rosy. “Ik heb weleens gezien dat kinderen die niet weten wie hun echte ouders zijn er later, vooral tijdens de pubertijd, problemen mee krijgen. Ze missen dan hun afkomst.”
“Dat klopt. Fons zal het moeten doen met de herinneringen die hij nog aan zijn vader en moeder heeft. Dat zijn er wellicht al veel, maar ik ben bang dat ze redelijk snel zullen vervagen.”
“Hij had fijne ouders, heb ik begrepen.”
“Ja, dat hoorde ik ook. Tot voor kort kon hij spreken van een onbezorgde jeugd. Die is hem letterlijk in één klap afgenomen.”
“Het gekke is dat je dat niet aan hem afzag. Tenminste, ik niet,” zei Rosy.
“Bij kinderen ligt dat anders als bij volwassenen. Voor Fons is het uiteraard een enorme dreun, maar hij heeft nog een heel leven voor zich. Natuurlijk beseft hij op zijn manier wat er is gebeurd, maar hij gaat ook verder. Dat is zijn kinderlogica. Hij was kinderlijk blij met de cadeaus die jij voor hem hebt gekocht. Na alle droefenis van de laatste tijd kon hij weer even kind zijn. Dat is alles waarnaar hij verlangt.”
Daar dacht Rosy even over na. “Ik stond er eerlijk gezegd van te kijken dat hij zo opgewekt was. Ik zou het me niet kunnen voorstellen. Maar ja, ik ben een oud mens.”
“Fons is geestelijk gezien wel meteen ouder geworden, dat zag je zelf,” zei Lidy. “Hij heeft voorgoed een litteken op zijn ziel. Het ligt er nu aan of dat goed heelt, of niet. Ik hoop van wel. Ik denk van wel.” Ze veranderde van rijstrook. “Het heeft bij mij ook een tijdje geduurd voordat ik accepteerde dat ik mijn vader en moeder nooit meer zou zien. Maar als kind keek ik er toch anders tegenaan dan ik nu zou doen. Ondanks het besef dat ik wees was, lag de wereld toch nog voor me open. Ik had natuurlijk ook tante Annet die destijds goed voor me zorgde, alsof ze mijn eigen moeder was.”
Later, toen Annet uiteindelijk met Frans was getrouwd, nam Rosy de rol van Annet in zekere zin over, dacht ze. Zo had ze altijd een moederfiguur bij zich gehad. Ze had zich vaak afgevraagd of ze was geworden wie ze was zonder deze twee sterke vrouwen.
Toen ze de rotonde volgde, staarde Rosy naar buiten. “Wat gaat er met Fons gebeuren?” vroeg ze.
“Hij wordt de komende tijd intensief begeleid. Verder gaat hij gewoon naar school. Het tehuis zoekt al een geschikt pleeggezin voor hem.”
“Nu al?”
“Dat gaat altijd door, ze zijn voortdurend bezig, vanaf het moment dat een kind binnenkomt. Vergeet niet dat die procedures langdurig zijn. Je komt tegenwoordig niet zomaar in aanmerking als pleegouder. De keuring en de regels zijn streng.”
“Er waren best veel kinderen in Huize Zonzicht, vond ik.”
“Helaas gaat ook dat altijd door. Verkeersongelukken, ziekten, misdaad; het komt nog altijd voor dat beide ouders overlijden, al dan niet tegelijkertijd. De naaste omgeving is niet altijd in staat die wezen op te vangen.”
“Daar heb ik me vorige keer al over verwonderd. Ik vind dat moeilijk te accepteren. Al moet je improviseren, zoiets doe je toch? Je neemt een kind van je broer of zus toch op?” Rosy klonk verontwaardigd.
“Ik ben geneigd je gelijk te geven. Maar, zoals ik al zei, kan het ook niet zomaar. Daar wordt streng op toegekeken. Het gaat om het belang van het kind, en als de opvang, hoe goed ook bedoeld, niet aan bepaalde eisen voldoet worden de kinderen eerst in Zonzicht geplaatst.”
“Ze vinden, vroeg of laat, wel allemaal een nieuw huis, volgens Carrie.”
“Zeker. De pleegouders krijgen ook dan nog begeleiding.”
Rosy zei bedachtzaam: “Ik had je er natuurlijk vaker over gehoord, en ik weet uiteraard wat jou vroeger is overkomen, maar ik moet toegeven dat deze bezoeken aan Huize Zonzicht meer hebben losgemaakt dan ik dacht.”
“Zien doet geloven.”
“Ik ben blij dat ik op mijn bescheiden manier het leven van Fons wat aangenamer heb gemaakt.”
“Als we allemaal ons steentje bijdragen, kunnen we daarmee een kasteel bouwen,” zei Lidy.
“Het is goed dat u alsnog snel bent gekomen,” zei Lidy tegen Astrid.
De vrouw had haar ogen zwaarder opgemaakt dan de vorige keer en ze droeg een dure blouse. Haar ogen schoten voortdurend heen en weer; het was duidelijk dat de telefonische afzegging van het vorige consult haar niet lekker zat.
Met Jeffrey naast haar begon Astrid daar het eerst over. “Het spijt me van de vorige keer,” verontschuldigde ze zich. Haar stem klonk hoog en gespannen. “Ik begrijp dat ik dat consult moet betalen omdat ik te laat heb afgebeld.”
“Het komt vaker voor en soms…” begon Lidy.
Astrid luisterde niet en ratelde verder: “Ik raakte in paniek, dokter, omdat u mij persoonlijk wilde spreken.” Ze wierp een snelle blik opzij. “En mijn zoon, natuurlijk. U weet nu toch wat er met hem aan de hand is?”
“Ja, dat weten we,” zei Lidy rustig.
“Ik was bang om dat aan te horen. U klonk nogal… dringend.”
Is dat zo? vroeg Lidy zich verbaasd af. Ze dacht juist dat ze kalm en professioneel klonk aan de telefoon. Ze had alleen gezegd dat ze Astrid persoonlijk wilde spreken.
“Omdat Jeffreys vreemde wond maar niet wil genezen, was ik bang om te horen dat het iets ernstigs zou zijn,” gaf Astrid toe. Ze keek Lidy vragend aan.
Jeffrey keek op naar zijn moeder.
Er viel een beladen stilte, die Lidy vulde met de woorden: “Het is niet zo gek dat u niet wist wat u met de wond op Jeffreys onderarm aan moest.”
“Want?” Haar ogen werden groot.
“Uw zoon heeft leishmaniasis,” zei Lidy.
Het hoge woord was eruit, maar de medische term zei Astrid niets. “Wat?” vroeg ze alleen maar.
“Wat is het, mamma?” vroeg Jeffrey met een zacht stemmetje.
“Leishmaniasis is een moeilijk woord voor…” Lidy dacht even na; er waren zoveel andere termen. “Vroeger werd het wel Dum-Dum koorts genoemd, of zwarte koorts. Of berglepra.”
Vooral die laatste naam hakte er flink in. Astrids ogen werden vochtig. Haar gezicht vertrok in een pijnlijke grimas. Ze staarde langs Lidy heen naar de witte muur naast haar, volkomen in haar eigen wereld.
“Lepra, dan heb je toch geen vingers en tenen meer?” zei Jeffrey vertwijfeld.
Lidy vroeg zich af waar hij die informatie vandaan had. Misschien van de marathonuitzending van vorige week, waarin bekende Nederlanders aandacht vroegen voor de gevolgen van tropische ziekten.
“Dat is een andere vorm van lepra. Dat is zelfs een andere ziekte,” probeerde Lidy hem gerust te stellen. Even had ze er spijt van dat ze de term berglepra had gebruikt. Maar ja, zo was de situatie.
“En nu?” vroeg Astrid, terwijl ze vanuit haar ooghoeken naar Jeffreys onderarm keek. Het ventje droeg lange mouwen, dus er was niets te zien.
Lidy legde uit dat er drie vormen van leishmaniasis zijn. De moeilijke naam kwam van de Schotse ontdekker, William Leishman. Een geluk bij een ongeluk was dat Jeffrey de lichtste vorm had, die uiteindelijk vanzelf overging.
Die geruststelling deed Astrid zichtbaar goed. Ze wreef in haar linkeroog, zuchtte diep en controleerde of haar opgestoken kapsel nog goed zat. Ze maakte een snuivend geluid en richtte zich tot Jeffrey. “Hoor je wat de dokter zegt? Het gaat vanzelf over.”
Tot het ventje leek dat nog niet echt door te dringen.
Astrid zocht oogcontact met Lidy. “Hoe heet dit, zei u?”
“Leishmaniasis. Het is een infectie die hier zeer zelden voorkomt.”
Astrid zuchtte opnieuw en ze streelde door Jeffreys haar. Het leek erop dat ze in tranen zou uitbarsten, maar dat gebeurde niet. Ze vermande zich en vroeg: “Hoe komt mijn zoon er dan aan?”
“Het is een infectie die wordt overgebracht door de steek van een zandvlieg.”
Astrid was verbijsterd. “Een zandvlieg? Komen die hier voor?” Er verscheen een frons op haar voorhoofd en ze stootte Jeffrey aan. “Wacht eens, Mickey heeft toch last gehad van zandvliegen? Vorig jaar, in Frankrijk?” Ze richtte zich tot Lidy en legde uit: “Mickey is de hond van de buren.”
“Bij dieren komt het ook voor,” wist Lidy uit ervaring.
“Maar bij mensen? Leishmanis?”
“Leishmaniasis. Een echte tongbreker,” gaf Lidy toe. “Het is hier zeer zeldzaam, al krijgen we steeds meer te maken met de import van tropische ziekten.”
“Het is dus tropisch, maar het komt ook in Frankrijk voor.”
“Ja, rond de Middellandse Zee, in Midden- en Zuid-Amerika, het Midden-Oosten en in Afrika,” zei Lidy.
Astrid slikte en ze keek van haar weg. “Nu begrijp ik hoe het komt, maar anderzijds snap ik er ook niets van.”
“U spreekt in raadsels, mevrouw Boomsma.”
Astrid richtte zich tot haar. “Ik ben namelijk stewardess, ik vlieg de hele wereld rond.”
“Aha.”
“Maar ik ben uiteraard overal tegen ingeënt, daar is de vliegmaatschappij heel streng in.”
“Er is helaas geen inenting tegen leishmaniasis mogelijk.”
“Niet? Dus ik…” Ze schudde haar hoofd en keek weer naar haar zoon.
“Ik vrees dat het niet altijd te voorkomen is,” verzuchtte Lidy. “Toen ik de uitslag binnen had, heb ik me er nog eens in verdiept. Er wordt weliswaar geëxperimenteerd met een vaccin, maar dat is er nog niet. En ik vraag me af hoelang het gaat duren voordat het komt, als het er al komt.”
Er verscheen een vragende uitdrukking op Astrids gezicht.
“Leishmaniasis is vooral een ziekte die in ontwikkelingslanden voorkomt,” zei Lidy. “Daarom wordt er weinig aan preventie en bestrijding gedaan.”
“Ik begrijp het nog steeds niet.”
“Veel westerse landen maken zich er dus niet zo druk om. Een vaccin ontwikkelen voor een ziekte die voor ons geen echte bedreiging is, heeft geen prioriteit.”
Ongelovig staarde Astrid haar aan. Lidy wist wel waarom; ze had veel van de wereld gezien, ze wist dus wat er op andere continenten speelde. Astrid zag er ook uit als een stewardess, dacht ze ineens. Het was niet moeilijk om je haar voor te stellen in een uniform.
“Maar mijn zoon heeft het wel.” Haar blik versomberde.
“Jeffrey kan het niet van u hebben, hij moet rechtstreeks zijn gestoken.”
Astrids gezicht verstrakte. Met zachte stem zei ze: “En ik vermoed waar hij dat heeft opgelopen.”
“De wereld wordt toch al steeds kleiner,” hield Lidy haar voor. “Er wonen mensen uit alle werelddelen in ons land, toeristen brengen virussen mee en dankzij al het goederenverkeer duiken ziekten, die eerder onder controle waren, soms weer op. Ik denk aan tbc, dat in ons land was uitgestorven, maar nu weer voorkomt.”
“Zoals dus bij Jeffrey,” verzuchtte Astrid. “Ik weet nu hoe hij eraan komt. Vorige herfstvakantie is hij een keer met me meegevlogen naar Soedan.”
“Soedan? Dat is een apart land!”
“Mijn directe familie vliegt met korting. Het leek me leuk om Jeff een keer Afrika te laten zien. Het echte Afrika, dat wel. Zodat hij zou beseffen hoe goed wij het hier hebben. Want, mede dankzij mijn werk, vind ik dat veel kinderen dat niet helemaal doorhebben.”
Daar had ze een punt, dacht Lidy, hoewel zij haar kinderen Steffie en Andy altijd meegaf dat ze zich daarvan bewust moesten zijn.
“Als het even kan, kijk ik verder dan het personeelshotel en ga ik er met een paar collega’s op uit,” ging Astrid verder. “Neemt u maar van mij aan dat ik inmiddels veel heb gezien. Landschappen die ik hier erg mis. Maar ook, vooral in de steden en met name in de krottenwijken, toestanden die onbeschrijflijk zijn. U kent dat wel, krotten van golfplaten, geen sanitair, leven op vuilnisbelten.” Haar gezicht betrok. “Dat is echt vreselijk om te zien.”
Lidy wist precies wat ze bedoelde. Ze was zich er goed van bewust dat er in veel landen niet zulke voorzieningen waren voor zieke kinderen als in haar eigen praktijk.
“Volgens mij was het dus een mooie ervaring voor Jeff om een keer mee te gaan naar Soedan. Hij kon dan zien hoe andere mensen leefden. Mijn werktijden sloten goed aan bij zijn vakantie. Mijn man was niet mee; hij kon geen vrij krijgen. Dus gingen mijn zoon en ik samen een weekje naar Afrika. Dan kon hij mij gelijk aan het werk zien tijdens een lange vlucht.”
Jeffrey had zitten luisteren; er speelde zowaar een vage glimlach om zijn mond bij de herinnering aan die ongetwijfeld aparte reis, al had die dan een vervelend gevolg.
“We hebben er ook van genoten.” Ze keek naar haar zoon. “Ik was er eerder geweest, Jeff uiteraard niet. Welke jongen van zijn leeftijd krijgt de kans om zo’n land eens te zien, al was het dan maar een week?”
Lidy dacht aan hoe Steffie en Andy zoiets zouden vinden.
“Samen met Jeff ben ik met een paar collega’s verder het binnenland ingegaan. Wij zaten trouwens in Zuid-Soedan, dat is in feite een nieuw land.”
Ja, dat had Lidy gehoord en gelezen. Het land was de laatste tijd regelmatig in het nieuws.
“Het was heel bijzonder voor mij en voor mijn zoon om te zien hoe die mensen daar leefden.”
“En het was er heet!” herinnerde Jeffrey zich vooral. “Ik mocht niet lang in de zon en mamma smeerde me voortdurend in.”
“Ja, ook dat,” lachte zijn moeder. “Tijdens zo’n uitstapje naar het binnenland moet hij zijn gestoken. Het was een nogal landelijk gebied. Wij droegen beschermende kleding tegen de hitte, met gazen voor ons gezicht vanwege de ontelbare vliegen. Maar daar moet het zijn gebeurd. Ik kan me niets anders voorstellen.”
“Dat is inderdaad aannemelijk,” gaf Lidy toe. “De vorm van leishmaniasis die hij heeft, komt daar voor. Trouwens, ook een andere variant. Jeffrey moet daar zijn gestoken door een zandvlieg.”
“Heb jij dat niet gemerkt?” vroeg zijn moeder.
Het ventje haalde zijn schouders op. “Er waren overal vliegen,” zei hij met een vies gezicht.
“Dat is waar.”
“De steek schijnt ook pijnloos te zijn,” ging Lidy verder. “Vaak worden die vliegjes met de wind meegevoerd. Dat is het verraderlijke, het gaat ongemerkt. Je wordt er ook niet meteen ziek van, dat kan een tijdje duren. Je bent extra kwetsbaar als je weerstand is ondermijnd.”
“Nou, die van mijn zoon was daar een paar dagen niet optimaal,” wist Astrid nog al te goed. “Hij had anderhalve dag diarree.”
Jeffrey trok een pijnlijk gezicht; hij wilde er niet meer aan worden herinnerd.
“Pas daarna zijn we op pad gegaan, blijkbaar was hij toen kwetsbaar,” zei Astrid.
“Helaas kun je zo’n steek niet altijd vermijden,” verzuchtte Lidy.
Ze zag dat Astrid enigszins bleek wegtrok. “Ik zit net te denken welke gevaren ik gelopen heb,” zei ze.
“Een reden te meer om de volgende keer extra alert te zijn,” vond Lidy.
Astrid richtte zich weer tot haar zoon. “Maak jij een keer een verre reis, dan krijg je dat!”
“Het leven is nu eenmaal niet zonder risico,” zei Lidy. “Nogmaals, Jeffrey komt er relatief goed van af.”
“Goed? Zijn wond blijft anders open.”
“Het is meer een zweer dan een wond,” zei Lidy. Bij het horen van het woord ‘zweer’ keken moeder en zoon nogal bedenkelijk.
“Een zweer?” vroeg Astrid met lage stem.
“In feite wel. Hij zal niet groter worden, maar ook niet snel afnemen.”
“Niet snel. Op welke termijn denkt u?”
“Ik denk dat over een maand of vier, vijf die wond wel grotendeels is verdwenen.”
“Vier, vijf maanden,” mompelde Astrid.
Ook Jeffrey leek dit niet zo’n aantrekkelijk vooruitzicht.
“Dat betekent dat zijn arm rond de zomervakantie weer toonbaar moet zijn,” keek Lidy hoopvol vooruit.
“Toonbaar, maar genezen?”
Lidy knikte. “In principe geneest dit vanzelf, maar het kost tijd. Meer tijd dan we gewend zijn tegenwoordig. Nogmaals, dit is de mildste vorm. De twee andere zijn levensbedreigender. Sterker nog, meestal dodelijk.”
Astrid klakte met haar tong en ze staarde naar het plafond. Ze wees naar de bedekte wond op Jeffreys onderarm. “We hebben er nu een grote pleister op. Moeten we dat voorlopig zo houden?”
“Dat lijkt me wenselijk.”
“Het is namelijk niet zo’n prettig gezicht. We willen voorkomen dat anderen het zien. Of weten wat het is. Je krijgt zo snel praatjes, zeker op school.”
“Dat begrijp ik. Onwetendheid leidt snel tot roddels,” wist Lidy uit ervaring.
“Daarom hebben we die waterbestendige pleisters, zodat die tijdens het douchen na de gym niet loslaten. We hebben Jeffs zwemles tijdelijk stopgezet; het is voor zijn zwemgenoten niet zo’n fraai gezicht als ze zijn wond onverwachts zien, mocht de pleister loslaten.”
“Volgens mij is het zelfs verboden dan te zwemmen. Maar nogmaals, het gaat vanzelf over. Ik begrijp uw schrik en bezorgdheid, maar gelukkig valt het achteraf mee.” Ze stond op. “Mag ik nog even kijken, Jeffrey?”
Het ventje keek vragend naar zijn moeder. Toen ze knikte, stroopte hij zijn mouw op. Voorzichtig haalde Lidy de pleister los. Jeffrey wendde zijn blik af.
Lidy had het gevoel dat de wond er nog net zo uitzag als de vorige keer. De situatie was stabiel, al had Astrid het doen voorkomen alsof die vreemde plek groter was geworden. Ze kon zich dat voorstellen; de angst van een moeder kon gekke dingen doen met kwalen.
“Is er echt niets aan te doen, dokter?”
“Ik zit net te denken dat er volgens mij soms bevriezingstechnieken voor kwalen als deze worden gebruikt. Dat doen ze ook bij wratten. Het moeilijke is dat ik deze aandoening niet vaak in mijn praktijk heb gezien.”
Astrid zuchtte opnieuw. “Komt het in ons land wel voor?”
“Jawel, maar heel weinig. Ik heb er vrijwel niets over kunnen vinden. Vorig jaar een paar gedocumenteerde gevallen in het zuiden van Duitsland.”
Astrid sloeg haar ogen neer. Ze slikte, nadat Lidy de pleister had bevestigd en Jeffrey opgelucht zijn mouw opstroopte en hij weer een gewoon kind was. “Bevriezen, zegt u. Hm, dat is misschien een alternatief. Ik wil hoe dan ook het gevoel hebben er alles aan te doen om deze wond niet erger te laten worden.”
“Ik kan een verwijsbrief schrijven om door een specialist naar Jeffrey te laten kijken. Nogmaals, de natuur zal zijn werk moeten doen. Mogelijk kan de wond wel worden bevroren, zoals ik al zei, waarmee voorkomen wordt dat die rare plek groeit. Ik denk niet dat hij groter zal worden, maar…”
“Controle lijkt me in dit geval niet slecht,” zei Astrid resoluut. “Dokter, moet ik hiervan nog melding maken? Op school, bedoel ik? Kan het kwaad voor andere kinderen?”
“Nee, zelfs ik heb geen meldingsplicht. Het is een vervelend gevolg van Jeffreys bezoek aan Soedan, maar meer ook niet. Het is niet besmettelijk. Ik geef toe dat zo’n plek er akelig uitziet, maar daar blijft het bij. Het is echt tijdelijk, dat moet u maar in uw achterhoofd houden.”
Astrid ging rechtop zitten en ze streek haar blouse glad. Ondanks alles zag ze er wat meer ontspannen uit. “Ik vroeg me dagenlang af wat het kon zijn, dokter. Logisch dat ik er niet achter kwam! Ik durfde het, behalve aan mijn man, aan niemand te vragen, bang dat ik allerlei angstaanjagende verhalen zou horen.”
“Ook niet aan oma?” mengde Jeffrey zich in het gesprek.
Zijn moeder keek hem strak aan. “Nee, Jeff. Zeker niet aan oma!”
De volgende middag was Lidy eerder klaar. Ze maakte van die tijd gebruik door Silvia te bezoeken, een meisje van elf jaar dat na haar ziekenhuisopname vanwege hersenvliesontsteking thuis verder herstelde. Gelukkig ging het goed met haar. Lidy kende haar al een aantal jaar en voor het eerst sinds tijden zag ze iets van de oude Silvia terugkeren, alsof ze nu pas veel medische ellende achter zich had gelaten.
Met een tevreden gevoel reed Lidy terug naar huis. Ze nam een andere weg, maar die bleek gedeeltelijk afgesloten wegens werkzaamheden. Ze keerde om en reed dwars door de wijk om binnendoor terug te keren. Aan het eind van de straat, die haar op de grote weg zou brengen, stond een politieauto en een groepje nieuwsgierigen versperde de weg.
Lidy zuchtte. Wat nu weer? Had ze toch beter die andere route kunnen kiezen? Ze keek om zich heen waar ze kon omdraaien, want ze had geen zin om zich met dit conflict te bemoeien. Tussen de omstanders door zag ze de blauwe jassen van de agenten. Er klonk geschreeuw. Waarschijnlijk een burenruzie, dacht Lidy. Ze wilde langzaam achteruitrijden, maar daarbij moest ze uitkijken voor nieuwsgierigen die uit hun huizen kwamen.
Toen ze nog een keer keek, veranderde alles. Want die donkerharige man, die door een agent werd tegengehouden, was dat niet…? Ja. Daan van Vegt. Met overslaande stem eiste hij dat hij zijn ex-vrouw moest stoppen, voordat ze zijn dochter echt wat aandeed.
Pas toen zag Lidy de vrouw die uit het openstaande raam naar hem schreeuwde.
Alles werd haar snel duidelijk: Fleurs vader had gedaan wat zij hem had aangeraden. Hier woonde zijn ex en hij had haar onverwachts bezocht. Met blijkbaar een felle ruzie tot gevolg, zodat de politie erbij was gehaald.
Dit was een doordeweekse dag, wat deed Fleur nu bij haar moeder? Of was het meisje er niet, maar had Daan zelf verhaal gehaald omdat hij inmiddels genoeg wist? Het kon zijn dat Fleur had verteld wat er werkelijk aan de hand was en dat Daan driftig naar zijn ex was gereden.
Moniek, zijn ex, bleef maar schreeuwen. Ze hing half uit het raam en gooide iets zwaars naar buiten, dat met een doffe klap op het trottoir belandde. Een politieman en diverse omstanders gilden naar haar. Het was vreemd om een vrouw, die er verre van ordinair uitzag, zulke dingen te zien doen. Moniek, ondanks haar verwilderde, lange, blonde haren en uitpuilende ogen, was onder normale omstandigheden zeker geen onaantrekkelijke vrouw.
Lidy vroeg zich af wat er soms in mensen kon varen, waardoor ze in monsters veranderden. Ze kende de details van dit verhaal niet. Het was een gênante vertoning, waar ze toevallig in was beland.
Twee agenten moesten Daan, die inmiddels volledig over zijn toeren was, tegenhouden. Als hij aan hen ontsnapte en bij zijn ex zou binnendringen, waren de gevolgen niet te overzien. Hij was rood aangelopen, zijn haar zat in de war, er was een knoop van zijn overhemd los en hij riep vreselijke dingen naar boven. Moniek hing nog verder uit het raam, ze zwaaide met iets dat op een badhanddoek leek. Haar snerpende stem sneed door de straat.
Lidy kon hier verder niets meer doen. Steeds meer omstanders verdrongen zich rondom deze luidruchtige ruzie. In haar spiegel zag Lidy een politiebusje naderen. Voordat de straat echt verstopt zat en Lidy gevangen was in de heksenketel, reed ze behoedzaam achteruit.
Toen ze de straat had verlaten, hoorde ze nog altijd Monieks luide en scherpe stem.
“Lidy, met Carrie. Ik heb nieuws over Fons.”
“Dat is gek! Ik dacht net aan hem.”
Het was even stil. “Oh, kijk eens.”
“Hoe gaat het met hem?” vroeg Lidy.
“Oh, goed. Hij is nog altijd blij met de cadeaus die Rosy hem gaf. Zijn aapje en hij zijn onafscheidelijk. Fons heeft hem vaak bij zich, ook als hij door de tuin loopt.”
“Over de tuin gesproken: zijn die bessen echt weg?”
“Ja, we hebben de tuin twee keer grondig geïnspecteerd. Geen giftige bes meer te zien.”
“Mooi.”
“En dan nog iets, ik vertelde je toch over dat prentenboek van Kikker?”
Lidy herinnerde het zich weer: Kikker en het vogeltje, een boek waarin verteld werd over de dood. “Dat weet ik nog. Fons koesterde dat boek. Niemand mocht het voorlezen, toch?”
“Dat was inderdaad zo.” Carrie laste een betekenisvolle pauze in. “Tot gisteren.”
“Want?”
“Ik heb het boek uitgelezen. Voor het eerst mocht dat. Fons kwam ’s avonds naar mij toe om dat te vragen.”
“Zo!”
“Ik beschouwde dat als een doorbraak. Toen ik zat voor te lezen, merkte ik dat hij het boek vaak zelf al had ingekeken. Hij wist al wat er ging gebeuren. Je had de uitdrukking op zijn gezicht moeten zien. Het leek wel of hij tevreden was toen het boek uit was. Ik gaf het aan hem terug. Hij deed het dicht en legde het naast zijn bed.”
Lidy zei: “Is het niet opmerkelijk dat zijn moeder hem uitgerekend dat boek voorlas, de avond voordat ze omkwam? Om een of andere reden kwam ze er toen niet aan toe het uit te lezen.”
“Nu is dat boek dicht en een nieuw hoofdstuk in zijn leven begint,” zei Carrie. “Hij voelt zich naar omstandigheden goed. We zijn natuurlijk veel met hem bezig. Hij is een sterk ventje.”
“Ik ben blij dat te horen. Ik zal het aan Rosy doorgeven, het zal ook haar goeddoen.”
“Mijn volgende bericht zal jullie nog meer plezieren: geïnteresseerde ouders hebben zich voor Fons gemeld.”
“Dat is zeker goed. Het is ook snel.”
“Ja. Soms moet een kind een week wachten en soms wel een jaar. Het ligt aan de omstandigheden, dat weet je. Hoe oud een kind is en wie er beschikbaar zijn als ouders. We gaan uiterst zorgvuldig te werk: een kind opnemen is een verantwoordelijke en geen makkelijke taak. Want onze kinderen hebben natuurlijk allemaal een rugzak met bepaalde bagage, maar we begeleiden de ouders goed. Ze hoeven het niet alleen te doen.”
“Het zal ook hun leven veranderen.”
“Ja, en nogmaals, het is geen gemakkelijke opgave om een beschadigd kind op te nemen. Want dat zijn ze: beschadigd. Ze zijn hun ouders kwijt. Huize Zonzicht is een tussenfase, waarin we hen opvangen en zo goed mogelijk begeleiden. Gelukkig gaat dat goed. Natuurlijk gebeurt er weleens wat, ook na herplaatsing in een pleeggezin, maar over het algemeen verloopt dat proces vrij goed tot uitstekend, gezien de omstandigheden.”
“Ik hoop dat Fons opgenomen kan worden in een liefdevol gezin.”
“Ik ook, maar dat geldt voor al onze kinderen. Ik gun het hen allemaal, zonder uitzondering. Gelukkig is er bij ons een goede doorstroming. Ik sta er soms zelf versteld van als ik zie hoeveel mensen de wens hebben om een ouderloos kind op te nemen. We hebben nog altijd wachtlijsten. Zeker, wij selecteren streng, maar ook ouders hebben vaak wensen. Ze willen of een jongen of een meisje. Soms uit een bepaalde leeftijdsgroep, of zelfs met een bepaalde achtergrond. Maar hoe dan ook vinden de ouders altijd wat ze zoeken. En andersom blijkt dat ook het geval.” Ze pauzeerde even. Lidy hoorde een kinderstem op de achtergrond. “Soms komen er kinderen op bezoek die jaren geleden door ons zijn opgevangen. Ik moet je bekennen dat ik sommige niet eens meer herken!” Ze lachte.
“Dat ze terugkomen is een goed teken,” vond Lidy.
“Het geeft mij een goed gevoel dat onze kinderen over het algemeen goed terechtkomen. Het betekent dat we met elkaar goed werk doen.”
‘Met elkaar.’ Dat typeerde Carrie.
“Er was een goede klik tussen Fons en zijn mogelijke nieuwe ouders,” ging de directrice van Huize Zonzicht verder. “Volgens mij is het een kwestie van formaliteiten. Fons’ familie moet ook nog toestemming geven. Ik verwacht daarmee geen problemen.”
Nee, dat lijkt me ook niet, dacht Lidy. Natuurlijk waren ze, in deze moeilijke periode, nog altijd zeer betrokken bij Fons. Ze hadden er wel in toegestemd dat hij in Zonzicht werd opgenomen. Waarom zouden ze dan lastig doen als zich een geïnteresseerd pleeggezin aandiende? Anderzijds hoorde ze dagelijks van Alex hoe mensen soms in elkaar staken. Als ze, om wat voor reden dan ook, op een juridische manier oud zeer konden vergelden, konden ze dat niet nalaten.
“Ze komen vrijwel dagelijks bij hem kijken,” ging Carrie door. “Dus ze zullen zeker contact houden met zijn toekomstige familie en dat is ook waarom ik je bel, Lidy. Natuurlijk vanwege het goede nieuws, maar ook om je weer een gunst te vragen.”
“Vraag maar.”
“Je weet dat Fons medisch gekeurd moet worden voordat hij bij ons mag vertrekken.”
“Jazeker. Ik heb jullie kinderen vaak gekeurd.”
“Zou je dat opnieuw willen doen?”
“Natuurlijk, geen probleem.”
“Heel graag.”
“Bij mij of in Huize Zonzicht?”
“Doe maar bij ons, er is geen reden om hem naar jouw praktijk te brengen. Ik vraag het je omdat ik weet dat je het graag doet, maar ik weet ook dat je het druk hebt.”
“Ik ben al jaren jullie vaste huisarts, dus ook nu doe ik dit weer met alle genoegen.”
“Ik bel je wanneer hij zover is. Ik denk dat je spoedig een telefoontje van me kunt verwachten,” zei Carrie hoopvol.
Even later hoorde Lidy de opgewekte stem van Harm Peters al in de wachtruimte. Corine verwees hem direct door naar Lidy’s kamer. Hij had nog maar net aangeklopt of ze riep al: “Binnen!”
Meteen opende hij de deur van haar spreekkamer.
“Harm! Hoi. Kom verder.”
Hij ging tegenover haar zitten. “Ik was in de buurt en na jouw mailtje over Fleur van Vegt besloot ik persoonlijk langs te komen.”
“Ja, wat een verhaal, nietwaar?”
“Heb je daarna nog iets van hen gehoord?” wilde Harm weten.
Ze schudde haar hoofd. “Haar vader en moeder blijken niet echt vrienden te zijn. En zoals we eerder zeiden, misschien zat Fleur er op die dag precies tussen. Ik heb het nagezocht, maar ik heb niets in de krant of op internet gelezen over die ruzie.”
“Het had dus toch met die scheiding te maken.” Harm trok een moeilijk gezicht. “Ergens voelde ik zoiets al aan.” Hij krabde zich achter zijn oor. “Toen het woord ‘scheiding’ viel, had er een alarmbel moeten rinkelen.”
“Nou ja, dat gebeurde ook. Ik herinner me dat die zaak jou niet lekker zat. Je had niet voor niets een memo op mijn monitor achtergelaten.”
“Het zat me niet lekker, omdat ik tot dan toe nooit een medische oorzaak kon vinden.”
“Menig arts had het daarbij gelaten.”
Hij keek haar vreemd aan.
“Ik bedoel dat als een compliment,” zei ze met een glimlach. “Je had je taak gedaan. Daan van Vegt kwam naar jou toe om zijn dochter te laten onderzoeken. Dat heb je gedaan. Wat heet, je hebt uitgebreid bloedonderzoek laten doen.”
“Maar toch was het voor mij niet afgedaan.”
“Je dacht terecht aan een geestelijke oorzaak, al konden we die niet zomaar vaststellen,” vatte Lidy het samen.
“Ik heb er veel over nagedacht. Tijdens een consult kun je nou eenmaal niet alles bespreken. Ik vind dat ik vaak tijd tekortkom.”
“Nou, dan ben je niet de enige!” lachte ze. “Ik herinner me dat meisje, Anouk, dat bij ons allebei is geweest. Weet je nog?”
Hij knikte. “Hoe oud was ze? Zes, zeven?”
“Zeven,” wist Lidy nog. “Ze had voortdurend hoofdpijn. We hebben zelfs een scan van haar hoofd laten maken in het St. Joseph. Ook toen konden we geen medische oorzaak vinden.”
“Dat is waar. Toen we naderhand nogmaals doorvroegen, bleek dat ze op school werd gepest. Dat had ze tot dan toe geheim weten te houden. Omdat ze dat voor zich hield, uitte zich dat in chronische hoofdpijn.”
“Pas nadat het pestprobleem was opgelost, ging het beter met haar.”
“Daar hadden we in dit geval van moeten leren,” vond Harm.
“Dat is zo, maar we hebben natuurlijk zoveel patiënten, elk met hun eigen verhaal.”
“Dat mogen we niet vergeten. We hebben ook maar twee armen en twee benen,” verzuchtte Harm.
“Ik ben benieuwd of Fleurs moeder haar dochter mag blijven zien,” zei Lidy. “Ik heb het er met Alex over gehad, zonder namen te noemen, uiteraard. Zulke gevallen zijn niet zijn specialiteit, maar hij vermoedde wel dat zo’n incident voor haar niet echt gunstig kan uitpakken, op basis van wat ik vertelde.”
“Dat lijkt me ook, maar we kennen de details niet.”
“Ik ben er wel benieuwd naar. Hoe dan ook wil ik nog contact opnemen met Daan van Vegt, om te vragen hoe het nu met zijn dochter gaat,” vertelde Lidy.
“Wie weet hoor je dan meteen over die nieuwe omgangsregeling,” zei Harm met een kwajongensachtige grijns op zijn gezicht.
“Ja, wie weet.”
Het was druk in het St. Joseph. Lidy had net Josephine bezocht, een meisje uit Huize Zonzicht. Ze was gistermiddag tijdens het spelen met haar hoofd op de rubber tegels terechtgekomen. Voor de zekerheid moest ze een dag ter observatie blijven. Er was ook een scan van haar hoofd gemaakt, maar Lidy had, in bijzijn van Joyce, het goede nieuws al gehoord; vanmiddag mocht het meisje terug naar het opvangtehuis.
Met een gerust gevoel liep Lidy naar de trap. Daar botste ze bijna tegen Jeffrey en zijn ouders op. Astrid herkende haar het eerst. Ze verontschuldigde zich dat ze liep te dagdromen. Het was niet zo gek dat Lidy twee keer moest kijken: Astrid droeg nu vrijetijdskleding en ze had haar haren los. Voor het eerst zag Lidy Jeffreys vader, die zich voorstelde als Henry. Jeffrey was een jongere uitvoering van zijn vader, op Henry’s baard na dan.
“Ik heb mijn vluchtschema aangepast om bij de eerste behandeling van mijn zoon te zijn,” zei Astrid nadat de eerste beleefdheden waren uitgewisseld.
“De eerste behandeling? Wat houdt dat in?”
Jeffrey deed een stap naar voren. Hij ontblootte zijn arm, maar hij was even vergeten dat er nog altijd een grote pleister op zijn wond zat.
“Laat die maar zitten,” zei Henry, voordat zijn zoon de pleister eraf zou halen.
“Vertel maar wat er is gedaan,” zei Astrid en ze knipoogde naar Lidy. “Je kent deze mevrouw toch nog wel?”
Jeffrey knikte. “Ja, u bent dokter Van de Poel.”
Henry en Astrid wisselden een blik van verstandhouding.
“Is je wond behandeld?” vroeg Lidy.
“Ja,” zei Jeffrey.
“Wat hebben ze gedaan?”
Jeffrey twijfelde even.
“Vertel maar, thuis heb je ook het hoogste woord,” zei zijn vader.
Lidy hoorde het ventje tegen zijn moeder zeggen: “Ik weet niet hoe dat heet.”
Ze fronste, toen zei ze: “Dat maakt niet uit. Zeg maar wat de dokter deed.”
Jeffrey vertelde dat de dokter naar die vreemde plek had gekeken en met pappa en mamma had gepraat. Vandaag hadden ze er iets ijskouds op gespoten. Hij imiteerde het sissende geluid van het spuiten en in zijn handen hield hij een denkbeeldige tube vast.
“Was dat spul zo koud?” vroeg Lidy.
“Heel koud,” zei hij, met veel gevoel voor dramatiek. “Toch, mamma?”
Astrid lachte. Ze zei tegen Lidy: “Dat klopt. Het is een behandeling met vloeibare stikstof. De plek werd meteen wit.”
Jeffrey zei dat de spuitbus boven de wond werd gehouden en dat de rest van zijn arm werd afgedekt. “Anders zou ik bevriezen,” zei hij wijs.
“Deed het geen pijn?” vroeg Lidy.
Het ventje schudde zijn hoofd. Toen betrok zijn gezicht. “Maar nu wel een beetje.”
“Dat komt wel goed,” zei Astrid.
“De wond werd tijdens het spuiten helemaal wit, dat was best een eng gezicht,” gaf Henry toe.
“Die vloeistof is min honderdzesennegentig graden,” zei Astrid en alleen al de gedachte eraan liet haar rillen. Trouwens, Lidy ook.
“Tamelijk koud,” zei Henry droog.
“Wat zijn de vooruitzichten?” vroeg Lidy.
“Als het goed, is ontstaat er nu een blaar. Na korte tijd valt het blaardak eraf en is de wond, als het goed is, wat kleiner geworden,” vertelde Astrid.
Lidy wist dat deze methode vaak bij wratten werd toegepast en meestal succesvol was, maar nu hadden ze te maken met leishmaniasis.
“De dokter kan niet verzekeren dat hij die plek echt weg krijgt,” zei Henry. “Maar er zou wel verbetering moeten optreden. Volgens hem zou er iedere keer een deel van de wond moeten verdwijnen. Hoe groot dat deel is, dat blijft afwachten.”
“In ieder geval wordt hij zeker niet groter meer,” vulde zijn vrouw aan. “En het ziet er ook niet meer zo eng uit.”
“Nee, want vijf maanden wachten voordat die plek verdwijnt, is een lange tijd, zeker voor een kind,” vond Henry.
“Ja, al was ik opgelucht dat het niet zo ernstig was als ik had gevreesd,” zei Astrid. “Daar hebben we ’s avonds toch een wijntje op gedronken.”
“Ik schrok me wild toen mijn vrouw me belde met de uitslag van Jeffreys test,” gaf Henry toe.
“Het is goed dat u ons heeft doorverwezen,” ging Astrid verder. “Het is geen vervelende behandeling voor onze zoon. Sterker nog, je vindt het wel spannend. Nietwaar, Jeff?” Ze streelde door zijn haar.
Hij grijnsde.
“We moeten binnenkort terugkomen en als hij pijn heeft, moeten we aan de bel trekken. Maar daar lijkt het niet op,” zei Henry, terwijl hij vertederd naar zijn zoon keek. Hij wees de jongen op een vreemde plooi in zijn mouw, ontstaan na het terugtrekken van die mouw om de wond te laten zien.
Astrid zei zacht tegen Lidy: “Ik ben blij dat we er iets aan kunnen doen. Ik heb me schuldig gevoeld omdat ik hem vorig jaar heb meegenomen naar Soedan.”
“Nogmaals, dat is echt niet nodig. U kon er niets aan doen.”
“Het voelt soms als nalatigheid.”
“Dat was het niet. Wereldwijd worden jaarlijks talloze mensen gestoken, zij hebben vaak dagelijks met die zandvliegen te maken. Sommige dingen kun je niet vermijden. Ik heb het vorige keer niet gezegd, maar er worden jaarlijks heel veel mensen door die rotziekte getroffen.”
“Maar toch, toen ik hoorde hoe het ook had kunnen aflopen, hakte dat er aardig in,” ging Astrid verder.
“Dat kan ik me goed voorstellen, maar dat is een andere vorm van leishmaniasis.”
“Ik weet het, ik heb er inmiddels het nodige over gelezen. We hebben natuurlijk ook vanuit het St. Joseph informatie meegekregen. Nou, daar werd ik niet vrolijk van. Maar goed, het houdt me voortaan scherp,” zei Astrid vastberaden.
Lidy haalde haar schouders op. “We doen wat we kunnen om onszelf en onze kinderen te beschermen. Maar hen achter glas op de bank houden, hoort daar wat mij betreft niet bij.”
“Mijn man zei precies hetzelfde. Hij wees mij er ook nog eens op dat Jeffrey daar de tijd van zijn leven had, al was het maar een week.”
“Daar gaat het toch om?” zei Lidy. Ze dacht aan het mooie moment dat Fons in Huize Zonzicht beleefde toen Rosy hem cadeaus gaf. Geluk zat soms in kleine dingen. “Jeffrey heeft in ieder geval een bijzonder land gezien,” zei ze.
Astrid knikte. “Ja, hij was diep onder de indruk, vooral van de vriendelijkheid van de mensen.” Ze gniffelde. “Een paar vrouwen heeft zelfs kralen in zijn korte haar gevlochten.”
Bij het horen van het woord ‘kralen’ keek Jeffrey schuchter naar zijn moeder.
“Volgens mij had ik dat niet mogen vertellen,” zei Astrid.
“Hij zal het in ieder geval vast nooit meer vergeten,” zei Lidy luchtig.
Astrids gezicht betrok, heel even maar. “Maar toch, dokter Van de Poel, heb ik me er rot onder gevoeld. Als mijn zoon echt iets was overkomen, dan…” Ze zuchtte en haar gezicht trok weer in de plooi. “Laten we vooruitkijken en zien wat deze ijskoude behandeling voor effect heeft.”
“Dat vind ik ook.”
Astrid keek opzij en zag dat Jeffrey en zijn vader praatten over een jonge patiënt die verderop door de gang werd gereden. Er verscheen weer een glimlach om Astrids mond. “Ik denk dat u gelijk heeft. De indrukken die Jeff in Soedan heeft opgedaan wegen achteraf niet op tegen de ongemakken.” Ze wachtte even en vervolgde: “Hij heeft het er nog vaak over.”
“Het is geen punt als u hem vaker meeneemt, als u de kans krijgt.”
“Mijn man zegt hetzelfde. Misschien kan Jeff in de voorjaarsvakantie een keer mee, naar Amerika of zo. Jeff is gek op films. Hij heeft het vaak over Hollywood. Als ik naar Los Angeles vlieg, kan hij er misschien een keer kijken.”
“Hollywood?” klonk Jeffreys stem. Hij keek zijn moeder vragend aan.
Astrid knipoogde naar Lidy. “Zei ik dat?”
“Ik heb het niet gehoord,” zei Henry.
“Maar ik wel,” hield Jeffrey vol.
Astrid zei tegen Lidy dat ze er weer vandoor gingen. Ze bedankte Lidy nogmaals voor haar diagnose en de doorverwijzing.
Lidy keek hen na. Jeffrey bleef over Hollywood praten.
“Je hoort te veel,” zei Astrid. Ze ging achter haar zoon lopen en drukte haar handen op zijn oren.
Lidy vroeg zich af of ze tegen Daan en Fleur van Vegt zou vertellen waarvan ze eerder getuige was geweest. Nu ze aan haar bureau zaten, leek het zelfs onbeleefd om dat te verzwijgen. Dus voordat ze vroeg hoe het met haar patiënt ging, zei ze dat ze de ruzie tussen Daan en zijn ex onbedoeld had gezien. Ze sprak er zo voorzichtig mogelijk over omdat Fleur erbij zat, maar haar verhaal was wel duidelijk.
Daan trok eerst wit weg terwijl Lidy nog aan het woord was. Nadat ze was uitgesproken, was hij rood aangelopen. Hij staarde voor zich uit, alsof hij in zijn eentje in de spreekkamer zat en hij Lidy en zelfs Fleur was vergeten.
“Dat u dat net moest zien,” verzuchtte hij. Hij verborg zijn gezicht in zijn handen en wreef in zijn ogen. “Het was… gênant. Ja, dat was het.”
“Het was toeval,” herhaalde ze. “Ik wilde binnendoor rijden en kon niet verder vanwege de nieuwsgierigen. Toen zag ik die politieauto en hoorde ik wat er aan de hand was.”
Fleur, die tot dan toe vooral had geluisterd, zei ineens: “Gilde mamma echt zo op straat?”
Blijkbaar wist ze niet wat er precies was gebeurd en hoorde ze dit voor het eerst. Het meisje zou het later vast wel te weten komen. Ze had immers in een vervelende echtscheidingsprocedure gezeten en zou daarover vragen gaan stellen als ze ouder werd. Het leek Lidy echter verstandig om haar nu niet met dit gesprek te confronteren. Ze stelde voor dat Fleur lekker zou gaan spelen in de speciale speelhoek, zodat Lidy mee vrijuit kon spreken met Daan.
Daan wendde zich tot zijn dochter. “Hoor je dat, meisje? Je mag van de dokter daar gaan kijken. Er liggen boekjes en er is zelfs een schoolbord. Je vindt tekenen toch zo leuk. Lijkt je dat wat?”
Fleur stemde meteen in met zijn voorstel. Ze vond het kennelijk al lang genoeg duren om zo in de stoel te zitten. Blij huppelde ze naar de speelhoek, waar ze meteen een doosje kleurkrijt openmaakte. Al spoedig ging ze helemaal op in het tekenen van een roze prinses.
Even keken Lidy en Daan vertederd toe. Daarna keek Daan Lidy aan. “Dokter Van de Poel, er is veel gebeurd. Misschien moeten we daar maar mee beginnen.”
Lidy had al zo’n voorgevoel, ze had Corine opgedragen extra tijd in te plannen voor dit consult. “Dat is goed,” zei ze.
Het kostte Daan moeite om op dreef te raken. Hij begon hakkelend over zijn twijfels wat het gedrag van Fleur betrof. Net als Harm en Lidy vertrouwde hij het ook niet en hij had slapeloze nachten over de buik- en hoofdpijn van zijn dochter. Lidy had zijn ogen echt geopend.
“Toen u suggereerde dat mijn ex ermee te maken had, wist ik zeker dat ik op het goede spoor zat.” Hij sloeg zijn ogen neer en wierp daarna een blik op Fleur. “Voorheen wilde ik daar niet aan. Ik vond dat Fleur het al moeilijk genoeg had. Beschuldigingen van mijn kant hoorden daar niet bij. Maar toch, iedere keer als zij naar Moniek ging, was ze anders. Ik hield mezelf voor de gek, zei tegen mezelf dat het kwam omdat haar ritme was verstoord, dat alles anders was: ze zag haar vriendinnen in zulke weekenden niet en ze mocht langer opblijven, zodat ze zondagavond vermoeid bij mij terugkwam.”
“Het is niet gek dat u dat dacht. Bovendien zat u in een lastige periode, die de nodige aanpassingen vergde. Het is niet vreemd dat sommige zaken u waren ontgaan,” zei Lidy.
Hij schudde zijn hoofd. “Ik vind van wel. Ik ben verantwoordelijk voor Fleur, ze is niet voor niets aan mij toegewezen!”
Lidy dacht aan wat Astrid, de stewardess, in het St. Joseph tegen haar had gezegd. “Soms komen we door omstandigheden niet aan alle dingen toe waar we graag aandacht aan willen besteden. Ik weet dat Fleur het goed bij u heeft.”
Hij bedankte haar voor het compliment. “Maar nadat u mij op het juiste spoor had gezet, ben ik gaan nadenken. Ik vroeg me af of ik iets over het hoofd had gezien.” Hij keek opzij. “Ik vroeg Fleur of Moniek haar soms vreemd behandelde.”
“En?” vroeg Lidy. “Deed ze dat?”
Daan knikte, waarbij hij een beetje rood werd. “Voor het eerst gaf ze het toe. Alles kwam er in één keer uit. Alsof de waarheidsknop, waar ik al vaak op had gedrukt, het ineens weer deed.”
“Vond Fleur het moeilijk om er al die tijd niet over te praten?” vroeg Lidy.
Daan keek van Lidy weg, staarde aandachtig naar Fleur en knikte. “Moniek blijft haar moeder, ondanks de dingen die ze heeft gedaan.”
“Wat heeft ze gedaan?”
Daan slikte. “Toen ik sterke vermoedens had wat zich bij Moniek thuis afspeelde, besloot ik uw raad op te volgen en haar een keer onverwachts te bezoeken, zonder Fleur. Ze zat nog op school, ik heb haar daarna opgehaald.”
“Direct na die verhitte ruzie?” vroeg Lidy verbaasd.
“Ja, ik heb tien minuten in de politieauto zitten afkoelen. Daarna ging het wel weer.”
Lidy bedacht hoe moeilijk het voor hem geweest was om die knop weer om te zetten en zijn dochter met een vrolijk gezicht van school te halen.
“Wanneer ging het mis tijdens uw bezoek aan uw ex?”
Hij haalde diep adem en streek over zijn kin. “Ik belde bij haar aan. Ze keek boven uit het raam en vroeg wat ik wilde. Ze zag er nogal verwilderd uit.” Vanuit zijn ooghoeken keek hij opzij, naar Fleur, die een boekje had gepakt en met haar duim in haar mond zat te lezen. “Ik vroeg me af of ze had gedronken.”
“Had ze dat?”
“Nee. Dat zou ook voor het eerst zijn. Alcoholisme kan ik haar niet verwijten.”
“Bent u wel binnen geweest?”
“Jazeker, want ik drong aan. Ze was meteen op haar hoede. Agressief, bijna. Waarschijnlijk vermoedde ze al iets. Ze dacht dat het met de omgangsregeling te maken had.”
“In zekere zin was dat ook zo,” zei Lidy.
Hij knikte. “Natuurlijk, want ik kom niet zomaar bij haar op de koffie. Blijkbaar besefte zij dat ook, dus na wat getier liet ze me uiteindelijk binnen. Alsof ze begreep dat herrie schoppen niet echt een visitekaartje is in haar buurt. De eerste mensen gluurden al door hun keukengordijnen.”
Lidy dacht aan de groeiende stroom sensatiezoekers die zich in de straat had verzameld.
“Vreemd genoeg kalmeerde ze toen ik eenmaal boven was. Sterker nog, ze was poeslief tegen me. Dus was ik op mijn beurt op mijn hoede. Om een lang verhaal kort te maken: ik confronteerde haar met mijn vermoedens en toen flipte ze. Schreeuwend vroeg ze zich af hoe ik op dat idee kwam. Ik zei dat er bewijzen tegen haar waren en dat er een kans was dat ze onze dochter nooit meer mocht zien.”
Lidy knikte. Ze zag dat Fleur op het schoolbord een plaatje uit het leesboekje probeerde na te tekenen. Het meisje was gelukkig helemaal in haar eigen wereld verdiept. Bemoedigend richtte Lidy haar blik weer op Daan.
“Maar ik werd ook gek.” Hij twijfelde even, slikte en ging uiteindelijk verder: “Ik werd zo kwaad, dat was ze niet van me gewend. Normaal gesproken ben ik een rustig en stabiel mens, maar ook ik ging over de rooie. Alle ellende en frustratie kwam er in één keer uit. Ik werd gek, echt. Ik wilde eindelijk de waarheid boven tafel. Het ging wel om haar.” Hij wierp een vaderlijke blik op de rug van zijn dochter. “Het was de hevigste ruzie die we hadden sinds we uit elkaar zijn. Na afloop van de rechterlijke uitspraak vielen er ook bittere woorden, maar dit was erger. Veel erger.”
Lidy knikte hem bemoedigend toe.
Hij wreef in zijn handen. “Het liep uit de hand, ook door mij. Ik bleef aandringen, had me voorgenomen dit keer niet te vertrekken voordat ik precies wist wat er speelde. Ik hoopte dat ze eerder zou bekennen, omdat Fleur er niet bij was. Uiteindelijk gilde Moniek de waarheid. Ze riep dat ze overspannen was, dat ze haar kalmerende pillen niet meer kon betalen. Dat ze nog altijd geen werk had en dat ze alle klussen in haar nieuwe huis in haar eentje moest opknappen. Het was een optelsom van boosheid en frustratie.”
Het was een verhaal dat Lidy helaas maar al te vaak in haar praktijk had gehoord. Meer dan eens had ze te maken met eenoudergezinnen en het kwam voor dat de stress die dat met zich meebracht, zijn weerslag had op de gezondheid van haar patiënten. Zoals dus ook in Fleurs situatie en die van haar moeder.
Daan zei zacht: “Die frustratie, ook vanwege de omgangsregeling, leidde ertoe dat ze Fleur regelmatig niet zo zachtzinnig behandelde.”
“Maar u had er niets van gemerkt. Ik doel op blauwe plekken en zo,” zei Lidy.
“Nee, zo erg was het niet. Alhoewel, het was erg genoeg, maar ze was wel zo slim om niet zover te gaan. En ze manipuleerde haar ook.”
Lidy zag aan Daans gezicht dat er meer was voorgevallen, maar hij noemde het bewust geen geestelijke mishandeling.
“Toen ik dat hoorde, verloor ik bijna mijn zelfbeheersing. Ze stuurde me weg. Ik heb uiteindelijk haar woning verlaten, want er werd beneden al gebeld en geroepen of het wel goed ging. Ik dacht: voordat de politie erbij komt.”
“Die was inmiddels al gebeld.”
“Nog niet, dat gebeurde pas toen ik buiten stond en zij bleef schreeuwen en met een bloempot smeet.”
Een bloempot? Het klonk bijna komisch. Lidy herinnerde zich wel dat er met iets was gegooid. Ze klakte zacht met haar tong. Het was natuurlijk te triest voor woorden.
“Achteraf, in het politiebusje, besefte ik pas wat een wanvertoning het was. Moniek zat in de andere politiewagen en zij kalmeerde ook.” Hij zuchtte. “We zaten op tien meter van elkaar, allebei in een politieauto. Alsof we criminelen waren. Zo voelde ik me ook een beetje. Opgeschoten jongeren staken aan de overkant hun middelvinger op en lachten ons uit. Het was echt…” Hij schudde zijn hoofd. “We zwegen allebei toen ik naar mijn auto liep en Moniek onder begeleiding van een agent naar haar huis terugkeerde. Onderweg raapte ze een paar grote scherven op van de bloempot die ze naar mij had gegooid.” Hij verkeerde even in zijn eigen wereld.
“Hoe gaat het nu verder?” vroeg Lidy.
“U bedoelt tussen Moniek en mij? We hebben elkaar later gebeld en allebei onze spijt betuigd. Het was uit de hand gelopen. We moeten nu aan Fleur denken.”
“Verandert er iets aan de omgangsregeling?”
“Ja, voorlopig wel, maar ik heb geen aangifte tegen haar gedaan, als u dat bedoelt. Moniek heeft wel een waarschuwing van de politie gehad. Ze beseft nu meer dan ooit dat zulke acties haar geen goeddoen, zeker als ze Fleur wil blijven zien. Ik heb advies gevraagd bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Zij hebben ervoor gezorgd dat er nu regelmatig een maatschappelijk werker bij Moniek langskomt. Ook heeft ze nu nieuwe pillen, die wel vergoed worden. Als ze rustiger wordt, kunnen we altijd nog kijken wat we doen. Het is in het belang van Fleur dat ze haar moeder kan blijven zien, al is het onder begeleiding. Voorlopig kan Fleur even bijkomen van alles wat haar is overkomen. Het leek me bovendien verstandig de hulp in te schakelen van een psycholoog, zodat ze alles kan verwerken en haar wantrouwende gedrag naar vrouwen minder zal worden.” Opnieuw keek hij liefdevol naar zijn dochter. Hij boog zich over het bureau en bekende: “Het was ook voor mij een waarschuwing. Ik heb de waarheid boven tafel gekregen en daar ging het uiteindelijk om.”
Lidy bedacht zich dat ze soms meer een maatschappelijk werker dan een kinderarts was. Ze had het er onlangs nog met Harm over gehad. Arts zijn betekende meer dan alleen diagnoses stellen. Vooral bij kinderen had ze vaak te maken met de invloed van de gezinssituatie op hun gezondheid. Het maakte haar werk soms wel erg ingewikkeld, maar aan de andere kant ook boeiend.
“Fleur reageert gelukkig beter op alles wat er is gebeurd dan ik had gedacht,” zei Daan. “Ze is ook een stuk vrolijker. Het is of er iets van haar is afgevallen. Het klinkt misschien gek, dokter, maar het is wel zo. Nu Fleurs geheim is uitgelekt, heeft ze geen hoofdpijn meer, of last van slapeloosheid. Ze speelt meer met haar vriendinnen en doet dan ook echt mee, zo hoorde ik van de juffrouw van school. Ze is ook minder timide.”
Dat hoorde Lidy. Fleur liep zachtjes te neuriën terwijl ze drie kleurige bloemen op het schoolbord zette. “Soms moet het tot een uitbarsting komen voordat er weer vrede is,” zei Lidy. “Al is het dan een apart soort vrede.”
Daan knikte. Hij rechtte zijn rug, wreef over zijn knieën en zei: “Maar nu is het net of u een psycholoog bent. Op het bordje las ik dat u kinderarts bent. Ik kom hier natuurlijk vooral voor mijn meisje.” Onzeker wierp hij een blik op zijn horloge. “Kan dat nog, of heb ik mijn tijd zitten verkletsen met zaken waarmee ik u heb vermoeid?”
Ze verzekerde hem dat het zeker niet het geval was. “Dit is net zo belangrijk voor jullie, en voor mij, als lichamelijke klachten,” hield ze hem voor.
“Dat heb ik gemerkt, maar ik heb Fleur niet voor niets meegenomen,” zei Daan. Hij riep Fleurs naam en wenkte haar om naar hem toe te komen. “Laat je hoofd maar eens aan de dokter zien.”
“Je hoofd?” vroeg Lidy.
“Ja, ze heeft al dagen een bult op haar hoofd. Ik dacht eerst dat… Nou ja, u weet wel, maar daarna herinnerde ik me dat ze vorige week van de schommel was gevallen. Ik had dat ding de week ervoor pas opgehangen. Ze kwam toen met haar hoofd tegen de rand terecht.”
Lidy was uit haar stoel opgestaan en ze liep naar Fleur. Dit keer liet het meisje haar makkelijk begaan. Lidy vroeg waar de bult zat. Ze moest even zoeken tussen Fleurs weelderige haardos. Toen het meisje “Au!” riep, wist ze dat ze goed zat. “Het voelt inderdaad als een flinke bult aan.”
“Ja, hij zit nogal verborgen, dus het valt niet op,” zei Daan. “Ze heeft er af en toe nog last van. Wat denkt u dat het is?”
Lidy waarschuwde Fleur dat ze nog even op haar tanden moest bijten. Dat deed het meisje. Lidy wist het al snel genoeg. “Dit is een gewone bloeduitstorting,” wist ze zeker.
“Dat dacht ik al, ik wilde geen risico nemen. Hoelang blijft die bult, denkt u?”
“Misschien nog wel een dag of drie, vier,” vermoedde ze. “Het doet pijn en het zal blauw zien, maar niemand ziet dat, gelukkig.”
Er kon zelfs een lachje bij Fleur af.
“Daarom ben ik naar u gekomen, dokter,” zei Daan. “Ik wilde u laten weten hoe het met Fleur was afgelopen en ik wilde u meteen hiernaar laten kijken.”
“Over deze bult hoeft u zich echt geen zorgen te maken,” herhaalde ze. “En wat de verwijzing naar de psycholoog betreft. Dat ga ik voor jullie regelen.”
Vader en dochter keken gelijktijdig naar haar op.
“Ik ben blij dat er meer rust in jullie leven is,” zei Lidy toen ze even later Daans hand schudde. Zelfs van Fleur kreeg ze een handje. Ze liet hen uit en keek hen na toen ze door de gang langs Corines balie liepen. Haar assistente zei hen gedag en ze glimlachte toen Daan zei dat er geen nieuwe afspraak nodig was. Op het moment dat ze de praktijk verlieten, keek Corine haar richting uit en haar blik vertelde wat Lidy dacht: Het komt wel goed met de Van Vegts!
“Fons is voor mij geen onbekende meer, dat scheelt,” zei Lidy.
Pleegvader Jasper grijnsde. Hij was een kaarsrechte man van in de veertig met grijzend haar bij zijn slapen. Lidy kon zich hem goed voorstellen op de golfbaan. Hij had een rustige, bedachtzame manier van doen. Zijn vrouw Patty had haar donkerblond geverfde haar in een boblijn. Ze was vriendelijk, maar enigszins gereserveerd; Lidy kon zich moeilijk voorstellen dat Patty uit haar slof zou schieten. Ze twijfelde echter geen moment aan hun liefde voor hun nieuwe zoon: Fons.
“Daarom wilden we hem meenemen,” zei Jasper. “Niet dat we Fons willen laten wennen aan deze praktijk. Dat hoop ik niet. Met alle respect, natuurlijk,” voegde hij er haastig aan toe. “Maar mijn echtgenote en ik hebben er bewust voor gekozen om Fons hier te laten controleren. Hij moet weer de wereld in. Dit leek ons een betere plek om hem zijn laatste test te laten doorstaan dan in Huize Zonzicht.” Hij voegde er snel aan toe: “Hoe dankbaar we ook zijn voor hun opvang.”
“Ik ga er van uit dat Fons ook van mij groen licht krijgt,” zei Lidy. “Hij is al eerder onderzocht, de dag nadat hij is opgenomen. Dit is eigenlijk meer een soort nacontrole.”
Patty en Jasper keken elkaar met een gelukzalige glimlach aan.
Lidy keek naar het jochie. Inmiddels was hij in nieuwe kleren gestoken. Hij zag er verzorgd en blozend uit. Ze wist uit eigen ervaring wat er in hem kon omgaan. Hij had afgelopen tijd zoveel ingrijpende dingen meegemaakt! Eerst het dramatische verlies van zijn vader en moeder. Dat waren de meest verwarrende en trieste dagen uit zijn nog jonge leven geweest. Vervolgens de crematie, het verhuizen van zijn eigen vertrouwde kamer in de Javastraat naar Huize Zonzicht, aan de andere kant van de stad. Daar waren nieuwe gezichten, een nieuwe kamer en hij had er nog geen vriendjes. Hoe eenzaam moest hij zich daar hebben gevoeld, ondanks de liefdevolle opvang van Carrie Verlaan en haar medewerkers. Gescheiden van zijn ooms en tantes, hoewel ze hem er regelmatig bezochten. Het was een nieuw leven voor hem. En toen, tijdens zijn dwaaltochten door de tuin, het plukken van de giftige bes van de bitterzoet. Daarna had de alerte Joyce hem ervan weerhouden dat nog een keer te doen.
Lidy gruwde bij de gedachte hoe verkeerd Fons’ nieuwsgierigheid had kunnen aflopen, maar het was goed gekomen met hem. Hij had genoten van Rosy’s cadeaus. Joyce en Carrie hadden haar verzekerd dat Fons en zijn aapje onafscheidelijk waren. Ook nu had hij de knuffelaap, die inmiddels Monkie heette, op schoot.
“We zijn heel blij met hem,” zei Jasper.
“Hier hebben we jaren naar uitgekeken,” viel Patty hem bij.
Lidy wist hoeveel geduld veel pleeggezinnen moesten hebben. Er volgde eerst altijd een langdurige en uitgebreide screening voordat een echtpaar in aanmerking kwam om een kind uit Huize Zonzicht op te nemen. Dat voelde voor de toekomstige ouders soms frustrerend, maar het was ook noodzakelijk. Een kind opnemen deed je niet zomaar. Het was een grote verantwoordelijkheid, zeker in het geval van een ouderloos kind, dat al een flink trauma had meegemaakt. Zoals Carrie vaak had verteld, kwam er vanuit Huize Zonzicht en diverse instanties goede begeleiding voor de ouders. Carrie had haar ook verteld dat er soms persoonlijke drama’s waren voorgevallen. Zo kende ze een echtpaar dat eindelijk in aanmerking kwam voor een pleegkind, maar onverwachts ging scheiden. Vorig jaar overleed een pleegouder plotseling, de dag voordat het kind zou worden opgenomen. Gelukkig hadden ze voor dat kind vier maanden later alsnog een goed pleeggezin gevonden. Een maand geleden ging het bedrijf van twee jonge aspirant-pleegouders failliet, waarna ze op de reservelijst werden gezet omdat ze eerst hun schulden moesten afbetalen. De stress van de schuldsanering zou het pleegkind immers niet ten goede komen.
“Het is goed dat Fons op jullie pad is gekomen,” zei Lidy. “En andersom.”
“Het klikte meteen tussen ons,” zei Patty en ze keek vertederd naar Fons, die tussen hen in zat.
Het ventje wachtte geduldig op zijn beurt. Hij hield zijn rechterarm beschermend over Monkie.
“U moet weten dat wij, door een vroegere ziekte van mij, nooit kinderen konden krijgen,” zei Jasper. “Eerst dachten we dat het voor ons niet was weggelegd, maar toen besloten we dat het ook op een andere manier kon. We hebben ernaar uitgekeken. Eindelijk waren alle formaliteiten rond. We wilden graag een jongen in ons gezin opnemen, omdat onze families bijna volledig uit meiden bestaan.” Hij lachte. “Fons zal het wat dat betreft niet makkelijk krijgen.”
Lidy glimlachte. Ze keek Patty aan. Haar gezichtsuitdrukking zei: na wat Fons heeft doorgemaakt, komt het wel goed met hem. Dat geloofde Lidy graag.
Fons keek naar zijn nieuwe vader en moeder op.
“Wat vindt hij van zijn nieuwe huis?” vroeg Lidy.
“Hij is helemaal enthousiast,” zei Patty. “Hij heeft een grote kamer naast de onze. Die is inmiddels al klaar en ingericht. Als hij van u groen licht krijgt, moeten de laatste formulieren in Zonzicht worden getekend en dan gaat Fons officieel naar ons over.”
Fons grijnsde. Hij zat er ontspannen bij. Dit werd een nieuwe en spannende fase in zijn leven, dacht Lidy.
“Zijn familie is blij dat hij een goed huis heeft gevonden,” zei Jasper. “Ze hebben beloofd naar hem te blijven omkijken. Nou ja, twee ooms en tantes en vijf neven en nichten wonen in de stad, het is makkelijk om contact te houden. Hij blijft ook op dezelfde school. Hij heeft al zoveel moeten doorstaan.”
Patty slikte. “We hadden nog wel drie kinderen willen meenemen,” verzuchtte ze. “Maar ja, dat is niet zo praktisch.”
Lidy kon zich dat dilemma goed voorstellen. Ze had gehoord dat het vreemd genoeg soms een schuldgevoel bij pleegouders veroorzaakte wanneer ze voor een bepaald kind hadden gekozen. Want er wachtten nog genoeg andere kinderen op een nieuw huis. Meer dan één pleegkind tegelijk opnemen, dat werd lastig, gezien hun achtergrond. Maar wie weet beviel het Jasper en Patty wel zo goed dat ze over een paar jaar teruggingen naar Huize Zonzicht. Eerst hadden ze zich in ieder geval voorgenomen om Fons een zo aangenaam mogelijke jeugd te bezorgen.
“Mijn huishoudster zei hetzelfde,” haakte ze in op Patty’s opmerking. “Op ‘de dag van het speelgoed’ had ze alle kinderen wel van cadeaus willen voorzien.”
“Gelukkig dachten meer mensen er zo over, zodat alle kinderen hun handen vol kregen,” gaf Jasper lachend aan.
“Ja, wat één dag had moeten worden, werden er uiteindelijk drie, zo groot was de belangstelling van particulieren en bedrijven,” zei Lidy.
“Wij konden niet wachten tot de dag waarop we eindelijk een gezin vormen,” zei Patty. Haar gezicht straalde.
“Zal ik onze jongeman maar eens bekijken?” stelde Lidy voor.
Fons lachte opnieuw om dat ‘jongeman’, net zoals hij eerder in Huize Zonzicht had gedaan toen Rosy hem zo noemde. Hij knikte. Patty stootte hem zacht aan en hij antwoordde: “Dat is goed, mevrouw Van de Poel.”
Ze nam hem mee naar de onderzoekstafel. Zijn nieuwe ouders volgden Lidy’s verrichtingen. Ze keek in zijn ogen, keel en oren, luisterde naar zijn hartslag en ademhaling en ze controleerde zijn reflexen. Ze voelde aan zijn buik en liet hem rechtop staan en bukken. Wat ze eerder dacht, werd alleen maar bevestigd: Fons was een gezond ventje. Met de hulp van een naaldje in de vorm van een stripfiguur nam ze een druppel bloed af uit zijn wijsvinger. Hij gaf geen krimp, keek gefascineerd toe hoe Lidy er nog een paar druppels uitperste en die in een schaaltje deed, waarna ze er een sticker op plakte.
“Mijn assistente gaat dit onderzoeken. Voor de zekerheid,” zei ze luchtig. Ze gebaarde dat Fons van de tafel af mocht.
“Is hij nu al klaar?” vroeg Patty.
“Het is meer routine, maar we moeten natuurlijk de procedures volgen,” zei Lidy.
“Wij hebben geen bessenstruik in de tuin,” zei Jasper droog.
Ineens zei Fons serieus: “Ik eet geen wilde bessen meer, ik vind aardbeien veel lekkerder.”
Fons was haar laatste patiënt van de middag. Nadat ze van hem en zijn ouders afscheid had genomen, tikte Lidy een kort verslag van haar bevindingen op haar computer. Als de uitslag van de bloedtest binnen was, zou ze alles naar Huize Zonzicht sturen.
Lidy schakelde haar computer uit. Het was tien voor vijf; ze was een keer vroeg klaar. Ze liet haar spreekkamer achter zich en liep door de gang naar de buitendeur. Daar bleef ze staan. Ze hoorde de stemmen van Patty en Jasper. Door het matglas zag ze hen bij de berm staan, waar ze Fons wezen op een struik vol gele bloemen. Even later stapten ze in hun auto en reden ze langzaam weg.
Lidy liep door naar haar woning. Dat was het voordeel van een praktijk aan huis: nooit files, een reistijd van een minuut. Ze zag Rosy vanuit de keuken naar buiten staren. Het raam bood net uitzicht op de plek waar de auto van Fons’ ouders zojuist geparkeerd stond. Het moest haar huishoudster goed hebben gedaan dat het kind dat ze had voorzien van cadeaus nu alweer een vader en moeder had. Lidy liep de gang in, om Rosy even alleen te laten met haar gevoelens. Ze staarde nog altijd voor zich uit. Ineens veegde Rosy een traan weg. Ze knipperde met haar ogen en kwam toen resoluut in beweging. Ze draaide zich om en opende de koelkast om aan het avondeten te beginnen.
Over TWEE WEKEN kunt u weer volop genieten van een nieuwe uitgave in deze populaire Favoriet-serie. Ook voor LIDY VAN DE POEL nr. 451 hebben we weer twee meeslepende verhalen voor u geselecteerd:
Stille kinderen
“Ik bleef geloven dat ze vanzelf zou gaan praten, als mensen maar eens op zouden houden om haar alsmaar onder druk te zetten. Na het gesprek met juf Simone besef ik pas goed dat er misschien echt wel iets aan de hand is en dan nóg wil ik het niet geloven.”
Leven op snacks
“Ach, Lidy, het zit in de familie. We zijn allemaal te zwaar. Mijn man en ik worden al dik van water. Bovendien wonen we boven de snackbar. Ik hoef dus nooit te koken. Alles komt bij ons uit de frituur.”
LIDY VAN DE POEL nr. 451 ligt over TWEE WEKEN voor u klaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.