Thuis gevangen



Vreemde gang van zaken



Josje Maas



“Ik verzorg mijn vrouw al een jaar, dokter. Ik ben zelf verpleger in een verzorgingstehuis en weet als geen ander wat ze nodig heeft,” antwoordde de man.

“Dat begrijp ik volkomen,” zei Anne. “Maar onze verpleegsters zijn ook kundig genoeg om te weten wat uw vrouw nodig heeft aan verzorging. U mag tijdens de bezoekuren terugkomen en op tijdstippen dat de behandelend arts een afspraak met haar heeft gemaakt, maar verder niet. Het spijt me, meneer Utenbach, maar die regels zijn er uitsluitend voor het welzijn van onze patiënten.”



De arts onderzocht Margo zo goed en zo kwaad als dat ging. Hij bekeek de foto’s die vorige week van haar rug gemaakt waren en knikte. “Opereren is de enige mogelijkheid. De tussenwervelschijven zijn dusdanig versleten dat daardoor een continue druk op de zenuwbaan ontstaat. Dat veroorzaakt de slapte en het dode gevoel. Dat zal ook de reden zijn dat ze haar benen niet kan gebruiken.”

Dieter Utenbach keek hem met een ernstige blik aan. “Weet u het zeker, dokter? Ik geef Margo niet graag uit handen.”

“Dat begrijp ik. U hebt het afgelopen jaar ook uw uiterste best gedaan voor uw vrouw. Hier kunnen we echt niet omheen, meneer Utenbach. Ik neem aan dat u uw vrouw toch ook ooit weer lopend wilt zien. Ze is te jong om nu de rest van haar leven in een bed door te brengen. Op die hernia na is ze verder gezond, er is geen enkele reden waarom ze niet weer zou kunnen lopen. We hebben nu van alles geprobeerd, niets hielp. Een operatie zie ik als de laatste mogelijkheid.”

Margo hoorde het gesprek, dat boven haar hoofd gevoerd werd, aan vanuit de normale wattige wereld die de laatste tijd haar deel was. Helder denken kon ze niet. Wel wist ze dat ze pijn had. Een pijn die zelfs met de pijnstillers die zij slikte niet verdween. Slechts een beetje afgevlakt werd.

“Natuurlijk wil ik haar weer zien lopen. Vijfenveertig is ze pas, maar ik word er moedeloos van dat ze nu al een jaar zo ligt. Het betert niet, het verslechtert eerder,” hoorde ze Dieter zeggen.

Een jaar? Lag ze hier al een jaar? Ze was alle besef van tijd verloren. Ergens aan de rand van haar geheugen zweefde wat vage beelden van een ander leven. Met meer mensen dan die enkeling die ze nu zag, een druk leven, feesten. Ooit moest het toch anders zijn geweest. Waarom kon ze zich dat niet herinneren?

“Ik ga naar de Landau-kliniek bellen,” stelde de arts voor. “Die staat goed aangeschreven op het gebied van dit soort operaties. Uw vrouw kan daar ook revalideren.”

“En hoe komt ze daar?” vroeg Dieter.

“Met een ambulance, een andere manier is er niet. Ik neem aan dat u het met me eens bent, meneer Utenbach?”

Het duurde even voordat Dieter antwoord gaf. “Ja, ja, natuurlijk. Er moet iets gebeuren. Het heeft al veel te lang geduurd,” mompelde hij.

“Mevrouw Utenbach.” De arts articuleerde overdreven en praatte op iets hardere toon tegen haar alsof ze een idioot was die anders niets begreep, “over niet al te lange tijd kunt u weer lopen. Weer naar buiten. Dat beloof ik u. Ik ga het zo snel mogelijk regelen.”

Ze keek naar de man en bewoog haar lippen, maar enig geluid wist ze niet te produceren. Waarom lukte het haar zelfs niet om te praten? Tranen van frustratie schoten in haar ogen. Haar lichaam luisterde niet meer naar haar. De simpelste dingen lukten niet, daar had ze hulp bij nodig.

Weggaande voetstappen, een deur die open- en weer dichtging. Dieter en de arts waren vertrokken, begreep ze. Het duurde even voordat Dieter weer terugkwam en bij haar op bed kwam zitten. Hij streelde zacht over haar voorhoofd. Een strelen dat ze nauwelijks voelde. Hoe kwam het dat ze dat niet voelde en haar rug des te meer? Ze probeerde die vraag te stellen, maar kwam niet verder dan wat vaag gemompel.

“Rustig maar, het komt goed. Je hebt de dokter gehoord. Hij gaat ervoor zorgen dat je naar de Landau-kliniek gaat. Al heb ik er mijn twijfels over. Ik laat je niet graag gaan, lieverd. Dat begrijp je toch wel? Met mijn ervaring kan ik prima voor je zorgen. Ik weet ook precies wat je nodig hebt, hoe ik je moet verzorgen zonder je pijn te doen. Dat weten die lui daar vast niet.” Dieter keek over haar heen in de verte.

Hij zorgde voor haar, ja, dat wist ze wel. Hij waste haar, kleedde haar, verschoonde haar en gaf haar te eten.

“Ik zal proberen of ik bij je mag blijven, zolang je daar bent. Als je persoonlijke verpleger. Dat kunnen ze me niet weigeren. Ik ben je man en niet alleen je man. Zonder mij ben je nergens. Niemand kent je zo goed als ik dat doe. Vanbinnen en vanbuiten,” ging Dieter verder met zijn alleenspraak. Eindelijk stond hij op van het bed. Rolde haar op haar zij, met een kussen achter haar rug zodat ze niet terug kon rollen. “Zo, ga jij maar een poosje rusten. Je zult wel moe zijn na dat bezoek van de dokter. Ik ga even wat boodschappen doen. Ik ben niet lang weg. Tot zo, lieverd.” Hij boog zich over haar heen en drukte een kus op haar voorhoofd. Hij trok het dekbed iets verder op en ging weer weg.

Margo had moeite met het openhouden van haar ogen. Rusten had Dieter gezegd. Waarom moest ze rusten? Ze lag toch al de hele dag op bed? Maar waarom was ze dan zo moe? Ze deed immers niets. Kon je moe worden van nietsdoen?



“Margo, hé, meisje, ben je wakker?”

Het kostte haar enige moeite, maar uiteindelijk lukte het haar toch om haar ogenleden van elkaar te krijgen. De vrouw, die over haar heen gebogen stond, kende ze toch? Dat was… Katja, wist ze weer. Katja, haar vriendin. Zij kwam regelmatig op bezoek, was een terugkerende factor in haar leven dat zich binnen deze kamer leek af te spelen.

“Ha, je bent wakker. Hoe gaat het? Ik hoorde van Dieter dat er een operatie gepland staat. Dat is goed nieuws, dan komt er eindelijk wat schot in de zaak.” Katja legde een koele hand op haar voorhoofd. “Ik hoop dat ze echt iets voor je kunnen doen. We gaan je steeds meer missen op de gym. Ik mis je. Mis onze avondjes uit. Gezellig kletsen, wat geiten, mannen keuren. Het shoppen. Binnenkort is het weer kerstmarkt. Dan moet ik alleen. Voor het eerst sinds jaren kun jij niet met me mee naar een kerstmarkt. Alleen vind ik er niks aan. Dus ik vrees dat mijn huis leeg en kaal zal blijven deze kerst. Geen nieuwe huisjes voor mijn verzameling. Volgende keer moet jij er weer bij zijn, hoor. Dit jaar zal ik thuisblijven, maar volgend jaar sleep ik je gewoon mee, al moet dat met bed en al.”

Margo wist een lachje te produceren. Het klonk wel grappig wat Katja zei.

“Ja, lach jij maar.” Katja keek haar met een warme blik aan. “Er is gelukkig nog iemand van ons beiden die hierom kan lachen.” 

Het bleef even stil. Margo trachtte haar arm op te tillen om haar hand op die van Katja te leggen. Waarom lukte die simpele beweging niet? Was ze soms verlamd?

Katja zag haar poging en pakte de hand van Margo vast. Ze drukte die zacht. “Vermoei je maar niet te veel. Dat is niet goed, volgens Dieter.” Ze boog zich dichter naar haar vriendin toe en liet haar stem dalen. “Al vraag ik me af of het niet beter is dat je juist wel je spieren blijft trainen. Spieren die je niet gebruikt, vallen uit elkaar. Straks is je rug beter en dan kun je niets meer omdat je hier al die tijd hebt gelegen. Ik weet wel dat Dieter je masseert en dat soort dingen, maar dat lijkt allemaal niet veel te helpen. Ik zie je steeds verder achteruitgaan in plaats van dat er enige verbetering te bespeuren valt.”

Margo hield haar ogen op het gezicht van Katja gericht.

“Hoe gaat het hier?” klonk opeens de stem van Dieter. “Ik heb koffie voor jou, Katja, en een heerlijke drankje voor mijn lieve Margo.” Hij verstelde iets aan het bed waardoor het hoofdeind omhoogging. Vervolgens stak hij voorzichtig een rietje tussen haar lippen zodat ze de drank op kon zuigen. Hij ging naast haar op het bed zitten zodat hij de beker vast kon houden.

“Wanneer wordt Margo opgenomen?” vroeg Katja.

“Over twee dagen komen ze haar ophalen.” Er verscheen een zorgelijke blik op zijn gezicht. “Ik vraag me nog steeds af of we hier wel goed aan doen.”

“Hoe kun je dat nou zeggen? Je had haar veel eerder op moeten laten nemen,” viel Katja tegen hem uit. “Dan was het misschien niet zover gekomen.”

Het gezicht van Dieter verhardde zich. “Die discussie hebben we al vaker gehad, Katja. Het lijkt me niet verstandig die nu opnieuw hier aan het bed van Margo te gaan voeren. Ze heeft rust nodig en mag zich vooral geen zorgen maken. Dat komt haar niet ten goede.”

Katja opende haar mond om iets te zeggen, maar sloot hem weer. Ze legde een hand op de schouder van Margo. “Je hebt gelijk. Jij hebt zoveel meer ervaring op het gebied van verpleging dan ik. Misschien ben ik ook wel te ongeduldig. Over twee dagen ga je naar het ziekenhuis, meisje. Daar kom ik je natuurlijk ook opzoeken.”

Margo liet haar ogen van Dieter naar Katja gaan. Ze kon zich geen goed beeld vormen van hetgeen waarover ze het allemaal hadden. Die ziekenhuisopname. Masseren? Deed Dieter dat bij haar? Spieren die vergingen, dat klonk niet zo best.

Over een paar dagen werd ze opgehaald. Vermoeid sloot ze haar ogen. Zelfs het zuigen aan een rietje kostte haar al zoveel inspanning dat ze daar moe van werd. Had Katja dan toch gelijk?



“Let op dat haar rug goed gestabiliseerd is,” klonk de bezorgde stem van Dieter. “Ik heb haar expres een extra pijnstiller gegeven vanochtend, maar dat haalt lang niet alle pijn weg. Ze voelt ieder schokje.”

“Mevrouw Utenbach, geeft u het aan als het pijnlijk is?” vroeg de vrouw die haar hielp.

Ze zag er aardig uit, vond Margo. Vriendelijke ogen in een vriendelijk gezicht, jonger dan ze zelf was. Blond haar, een knappe vrouw. Ze had zich voorgesteld. Alleen was ze de naam direct weer vergeten.

Heel behoedzaam werd ze van haar eigen bed op een smalle brancard gelegd, vastgegespt en even later de kamer uitgereden. De vrouw liep aan de ene kant van de brancard mee en Dieter aan de andere kant. Voor haar liep weer een andere man, gekleed in dezelfde soort jas als die de vrouw droeg.

Hoewel ze goed ondergedekt op de brancard lag, voelde ze de koude buitenlucht op haar gezicht. Even rilde ze, maar direct snoof ze ook de frisse lucht in haar longen. Hoelang was het geleden dat ze buiten was geweest? Ze kon het zich niet herinneren. Ging Dieter nooit met haar naar buiten? Nee, dat ging vast niet. Ze was immers aan bed gekluisterd door die rug van haar.

Ze draaide haar hoofd iets zodat ze zicht had op de blauwe lucht boven haar. Bomen zonder bladeren, het beton van de galerij boven die van hen. De ijzeren reling. Hoelang was het geleden dat ze dit had gezien?

Vanuit de kamer waar haar bed stond, kon ze ook wel buiten kijken, maar dat was achter glas en met een stuk vitrage ervoor. Alleen als Dieter een raam of een deur openzette, merkte ze iets van wat zich buiten afspeelde. Het geluid van voorbijrijdende auto’s, vogels, fietsers, mensen die praatten op straat. De geur van uitlaatgassen en die van een schoorsteen die brandde en de geur van regen. Al bereikten die geluiden en geuren haar veel minder vaak nu het kouder werd en de deuren en ramen gesloten bleven.

De lift bezorgde een vreemd gevoel in haar maag. Ze staarde naar de lichten boven haar. Het vertrouwde gezicht van Dieter verscheen in beeld.

“Maak je maar geen zorgen, lieverd. Alles komt goed, ik ben bij je,” zei hij.

Ze maakte zich geen zorgen, verwonderde zich alleen over alles wat er op haar afkwam. Dat zou ze wel tegen hem willen zeggen, maar haar stem weigerde zoals gewoonlijk weer dienst.

“Volgt u ons met uw eigen wagen, meneer Utenbach?” vroeg de vrouw.

“Mag ik niet met de ambulance meerijden, dokter?” vroeg Dieter verwonderd. “Ik wil mijn vrouw niet alleen laten.”

“Ze is niet alleen, meneer. Wij zijn bij haar. Bovendien is het niet handig om met ons mee te rijden. U zult toch eigen vervoer moeten hebben om straks terug naar huis te kunnen gaan.” De vrouw keek Dieter vriendelijk aan boven het hoofd van Margo.

Dieter mompelde wat, maar knikte toch. “Ik haal mijn auto wel.”

De brancard werd in de ambulance geschoven en even later voelde ze aan de beweging en hoorde ze aan het zachte gebrom dat ze reden.

Eén keer eerder had ze in een ambulance gelegen. Een poosje geleden, meende ze. Toen moest er een foto van haar rug gemaakt worden. Ze dacht dat die foto de aanleiding was tot dit ritje, maar zeker weten deed ze dat niet.



Anne verzekerde zich ervan dat de vrouw goed vastlag op de brancard. “Zo, mevrouw Utenbach, het duurt niet lang, hoor. We zijn zo in de kliniek. U weet toch wat er gaat gebeuren?”

Ze keek de vrouw even afwachtend aan. Haar man had haar daarstraks op fluistertoon verteld dat zijn vrouw slechts heel moeizaam kon praten en dan alleen als ze niet te moe was.

De afwezige blik in de ogen van de vrouw verontrustte haar meer. Wat voor medicatie had ze gekregen? Ze leek te suffig om enig besef te hebben van wat er met haar gebeurde, laat staan te reageren op haar vraag.

Een huisarts had contact met de kliniek opgenomen, wist ze. Het ging om een vrouw die al een jaar bedlegerig was. Wat zich aan liet zien als een hernia, leek verstrekkende gevolgen te hebben. De arts had met Martin Landau gesproken, de orthopeed van de kliniek, maar zoals gebruikelijk bij opname was ook deze patiënte besproken in het teamoverleg. Zodoende wist Anne ook het een en ander van haar situatie. Martins vader, professor dokter Felix Landau, als neurochirurg, zou de operatie verrichten.

Een hernia die tot dergelijke invaliditeit leidde, was vast meer dan alleen maar een hernia. Waarom had die arts niet eerder gereageerd, haar niet veel eerder doorgestuurd voor verder onderzoek? Als zoiets niet na een paar weken rust beterde, moest hij toch verder gaan zoeken? Ze wist natuurlijk niet zeker of hij dat niet had gedaan. Ze kende immers de ziektegeschiedenis niet vanaf het begin. Wat ze ervan begrepen had, was er pas een paar weken geleden een MRI-scan van de rug gemaakt, waaruit bleek dat ze geopereerd moest worden.

Tünnes reed zeer zorgvuldig met zijn kwetsbare vracht achter in de ambulance. Spoed had in dit geval geen enkele zin.

Aangekomen bij de ingang van de eerstehulpafdeling stond meneer Utenbach hen al op te wachten. Was hij hen voorbijgereden? Meneer zou toch achter de ambulance blijven?

Anne haalde haar schouders op, wat maakte het ook uit. Ze stapte uit. Samen met Klinkmüller haalde ze hun patiënte uit de ambulance en reden met haar, wederom geflankeerd door meneer Utenbach, de kliniek binnen. Met de lift brachten ze haar naar de afdeling, waar de verpleging al een kamer voor haar in gereedheid gebracht had. Felix zou zijn patiënte later bezoeken, wist Anne. Ook Martin en de fysiotherapeut zouden onderdeel uit gaan maken van het team dat zich met deze vrouw ging bezighouden.

“Ik wil hier blijven,” zei meneer Utenbach nadat zijn vrouw in het bed lag.

“Dat is niet de bedoeling, meneer. Er is geen direct levensgevaar. Het is ook voor de rust van de patiënten niet aan te bevelen om buiten de bezoekuren om hier te zijn. Ze krijgen immers al voldoende aanloop door de onderzoeken en controles die plaatsvinden,” hield Anne hem voor.

“Ik verzorg mijn vrouw al een jaar, dokter. Ik ben zelf verpleger in een verzorgingstehuis en weet als geen ander wat ze nodig heeft,” antwoordde de man.

“Dat begrijp ik volkomen,” knikte Anne. “Maar onze verpleegsters zijn ook kundig genoeg om te weten wat uw vrouw nodig heeft aan verzorging. U mag tijdens de bezoekuren terugkomen en op tijdstippen dat de behandeld arts een afspraak met haar heeft gemaakt, maar verder niet. Het spijt me, meneer Utenbach, maar die regels zijn er uitsluitend voor het welzijn van onze patiënten.” Ze leidde hem aan zijn arm de kamer uit. Eenmaal buiten op de gang praatte ze verder. “Het is voor uw rust ook beter om even afstand te nemen. U heeft al een jaar lang de verzorging van uw vrouw in uw eentje op u genomen. Dat is zeer bewonderenswaardig, niet veel mensen doen u dat na. U mag het nu aan ons overlaten. Ook voor u is het goed om even iets anders te doen. Echt, vertrouwt u ons,” zei ze vriendelijk.

Dieter Utenbach liet het echter niet zo gemakkelijk gaan, merkte Anne aan zijn stugge blik. Ze bleef hem vooralsnog vriendelijk aankijken. De verpleging zat niet te wachten op een collega die meende dat hij het beter kon. Ze twijfelde niet aan zijn goede bedoelingen, maar dergelijke mensen kregen steevast ruzie met de verpleging omdat ze zelf anders gewend waren te werken. Dat kwam de rust van hun patiënten niet ten goede en dat stond toch voorop hier in de kliniek. Sommige wensen konden worden ingewilligd, het beleid was echter om zoveel mogelijk aan de eigen structuur en regels vast te houden.

“Dat moet dan maar, maar als ik merk dat het slechter met haar gaat, dat ze meer pijn krijgt, houd ik u daar persoonlijk voor verantwoordelijk,” grauwde hij.

“Dat mag u doen, meneer Utenbach. Ik zal er op toezien dat het uw vrouw aan niets ontbreekt en dat ze geen onnodige pijn hoeft te lijden,” beloofde Anne hem. Normaal bemoeide ze zich niet meer met patiënten die ze niet zelf behandeld had en die opgehaald werden vanwege een noodzakelijke operatie. Dat was dan voor de behandelend arts, in dit geval voor Felix. Voor deze vrouw zou ze deze keer een uitzondering maken.

Meneer Utenbach vertrok na afscheid te hebben genomen van zijn vrouw.

Anne ging de kamer weer binnen en keek toe hoe Diana de vrouw hielp.

Diana zag haar en wees zwijgend naar de onderkant van haar rug en de billen en hielen van de vrouw. Ernstige doorligwonden, zag Anne. Zo goed had meneer zijn vrouw toch ook niet verzorgd, al was het moeilijk te voorkomen bij iemand die al een jaar lang op bed lag. Toch had het niet zover hoeven komen met een juiste behandeling.

Anne knikte begrijpend. De vrouw lag nu in een speciaal bed dat doorliggen moest voorkomen, met kussens om drukpunten, die het kapotgaan van de huid veroorzaakten, tegen te gaan.

In het kantoortje van de hoofdzuster, Hedwig Obermann, zocht Anne de medicijnlijst die ze van de apotheek mee hadden gekregen. Spierverslappers, pijnstillers, zelfs morfine. Pillen om de darmen te stimuleren, middelen tegen trombose, zalf voor de doorligwonden. Het was een haast eindeloze lijst met medicijnen die de vrouw dagelijks zou gebruiken.

Zuster Obermann kwam het kantoortje binnen. “Anne, je hebt onze een nieuwe patiënte gebracht, zag ik wel. Is er iets niet in orde?”

“Haar man, meneer Utenbach, wilde per se blijven om zelf voor zijn vrouw te zorgen. Ik heb hem in vriendelijke bewoordingen verteld waarom dat niet zal gaan. Hij lijkt het te begrijpen, maar let wel op met die man. Het lijkt me geen gemakkelijk heerschap. Hij zegt in een verzorgingstehuis als verpleger te werken. Een collega dus.”

“Dat zijn vaak de lastigste klanten,” meende ook zuster Obermann. “We zullen het in de gaten houden. Ze is toch niet jouw patiënte?”

“Nee, die van Felix, maar meneer houdt mij persoonlijk verantwoordelijk voor het welzijn van zijn vrouw. Ze heeft flinke doorligwonden, voor zover de uitstekende verzorging van meneer.”

Zuster Obermann trok haar wenkbrauwen op. “Daar zullen we extra aandacht aan besteden. Ze ligt hier toch voor een rugoperatie?”

“Precies, infecties kunnen we dus juist niet gebruiken in dat gebied. Best mogelijk dat Felix de operatie dus even uitstelt tot die wonden wat verder genezen zijn. Zo ernstig zijn ze wel. Het zou me verder niets verbazen als blijkt dat ze zelfs ondervoed is.”

De oudere vrouw knikte begrijpend. “En de medicatie? Krijgen we die van dokter Landau door?”

“Het is behoorlijk wat, als ik die lijst zo eens bekijk. Ik zal het met Felix opnemen. Ze krijgt uiteraard medicijnen van onze eigen apotheek. Hij zal vast de lijst onder de loep nemen en aanpassen waar nodig.”



Margo Utenbach ervoer het andere bed als een weldaad voor haar pijnlijke rug. Ook werd ze iets helderder gedurende de dag. Dieter was naar huis gegaan, hij had beloofd tijdens het bezoekuur weer terug te komen.

De andere mensen, Diana, de verpleegster die nu voor haar zorgde, en die aardige dokter die haar thuis had opgehaald, waren allemaal even lief voor haar. Ze vertelden steeds wat ze gingen doen. Ook hoorde ze nu pas voor het eerst dat ze ernstige doorligwonden had. Daar had Dieter nooit iets over verteld. Wist hij dat dan niet? Hier werd speciaal verbandmateriaal op de wonden aangebracht dat de genezing moest bevorderen.

Van wat er was blijven hangen in haar nog altijd warrige geest, had ze ook al kennisgemaakt met de arts die haar verder zou behandelen. Een aardige man. Van Diana hoorde ze dat hij de geneesheer-directeur van de kliniek was. De grote baas zelf zou haar opereren.

Wat tegenviel was dat hij de operatie nog even wilde uitstellen. De wonden op haar rug en billen moesten eerst verder genezen zijn voordat hij wilde opereren.

“Hoelang?” vroeg Margo met een hese en zwakke stem aan Diana toen deze binnenkwam om haar iets te drinken te geven.

“Wat bedoel je precies, Margo? De operatie?”

Margo knikte.

“Wanneer die plaats gaat vinden?”

Weer knikte ze.

“Waarschijnlijk over niet al te lange tijd, maar je moet ook eerst verder aansterken. Je hebt voedingstekorten die we nu ook gaan aanvullen. Heb je wel eetlust? Je moet goed eten, daar word je sterker van. Heb je een voorkeur voor iets lekkers? We gaan je hier even goed verwennen, dus zeg het maar als je iets wilt hebben.”

Ze zou niet weten wat ze daarop moest antwoorden. Honger? Nee, dat had ze allang niet meer gehad. Dieter zorgde goed voor haar. Dat nam ze toch aan. Ze kon zich niet goed herinneren wat ze thuis te eten had gekregen, of wat ze lekker vond.

“Je weet het niet? Maakt niet uit. Ik breng je regelmatig iets, dan komen we er vanzelf achter wat je wel of niet lekker vindt. Beter kleine beetjes door de dag heen dan drie keer een flinke maaltijd. Je maag zal ook weer moeten wennen aan meer voedsel.” Diana zette het hoofdeinde van het bed verder omhoog en stak voorzichtig een rietje tussen haar lippen om haar te laten drinken.

De koele vloeistof zocht zich een weg naar haar maag. Ze herkende de smaak niet, smerig was het niet, wel vreselijk zoet. Wat ze wel wist, was dat ze gemakkelijk last van krampen had, obstipatie afgewisseld met periodes van diarree. Daar zouden ze hier vast ook wel raad mee weten.

Het pakje was leeg en de verpleegster veegde met een zachte doek haar mond wat af. “Je hebt nog altijd een katheter in. Voel je eigenlijk nog dat je moet plassen?”

“Weet niet,” kraakte haar stem.

“Ik kan me niet voorstellen dat het prettig is om altijd een katheter te moeten dragen,” ging Diana verder. “Het is wel belangrijk dat we die spieren weer gaan trainen. Net als de rest van je spieren. Je hebt lange tijd op bed gelegen, dus al je spieren zijn ernstig verzwakt. Straks komt er een fysiotherapeut langs die daar een begin mee maakt.”

Margo bewoog haar hoofd ten teken dat ze dat begreep. Ooit wilde ze dit liggend bestaan stopzetten. Weer normaal gaan leven. Dat leek nu iets wat heel ver weg was. Iets wat ook lang geleden was, een leven lang leek het wel.

“En dan de medicatie. Je kreeg veel medicijnen, voornamelijk pijnstillers. Heel erg veel zelfs, waar je behoorlijk suffig van kunt worden. Herken je dat?” Diana keek haar vriendelijk glimlachend aan.

“Ja. Watten, hoofd.” Haar hoofd leek altijd gevuld met watten. Helder denken was haast onmogelijk.

“We gaan ervoor zorgen dat dat vermindert. Je krijgt uiteraard wel pijnstillers. Ook hier hoef je geen pijn te lijden, maar wel op een dusdanig niveau dat je wat helderder wordt. De pijnstillers worden vervangen door een morfinepompje. Steeds als de pijn je te erg wordt, kun je jezelf een dosis toedienen. Dat voorkomt een teveel aan pijnstillers.” Diana ging aan de slag met het bewuste pompje dat aangesloten werd op het infuus. “Bellen als er iets is en ook als het alarm gaat omdat de pomp leeg is. Ik kom liever iets vaker dan te laat.”

Margo knikte dat ze het begrepen had.

Tijdens het bezoekuur bekeek Dieter met enig wantrouwen de pomp en bekeek hij het bed waarin ze lag. “Waarom lig je op je zij? En al die kussens in bed, dat ligt toch voor geen meter. Laat mij maar eens.” Hij wilde de deken terugslaan, maar Margo gaf door geluiden te kennen dat ze het daar niet mee eens was.

“Doorligwonden,” kraste ze.

“Onzin, alsof ik dat niet altijd goed in de gaten heb gehouden,” bromde hij.

Margo’s stem weigerde dienst. Meer dan haar hoofd schudden, kon ze niet.

“Niet? Heb ik dat niet altijd gedaan? Wat weet jij daarvan? Jij was de helft van de tijd van de wereld. En die pomp? Dat is morfine. Waarom geven ze je niet de normale medicijnen?”

Weer schudde ze haar hoofd. Hij stelde te veel vragen om daar gericht op te kunnen reageren.

“Ik dacht trouwens dat je vanmiddag geopereerd zou worden. Is dat uitgesteld?”

In plaats van de moeite te nemen hem een antwoord te geven, drukte ze op de knop voor de verpleging. Diana moest het hem maar uitleggen. Dat ging een stuk sneller en was minder vermoeiend voor haarzelf.

Diana reageerde vrij snel en binnen een paar minuten stond ze in de kamer. “Wat is er, Margo?”

Ze wees naar Dieter. Diana begreep het gelukkig. “Had u vragen, meneer?”

“Die heb ik zeker. Waarom wordt ze niet geopereerd vandaag? Dat was de afspraak,” wilde hij weten.

“Uw vrouw heeft te ernstige doorligwonden,” legde ze uit. “Deze moeten eerst genezen, bovendien is ze ondervoed. Ze heeft een ernstig tekort aan voedingsstoffen. Op deze manier is ze niet fit genoeg om een operatie in te gaan. Professor dokter Landau neemt geen enkel risico.”

“Wat een onzin. Alsof ik slecht voor mijn vrouw gezorgd zou hebben!” viel Dieter uit.

“Niemand beschuldigt u waar dan ook van. Het feit ligt er gewoon dat ze ernstige wonden heeft die eerst behandeld moeten worden.”

“En die pomp? Waar is dat goed voor?”

“Met de morfinepomp kan beter gedoseerd worden, zodat uw vrouw zelf de hoeveelheid kan nemen die ze nodig heeft. Dat voorkomt dat ze onnodig veel pijnstilling krijgt.”

Ook dit was zichtbaar niet naar de zin van Dieter, zag Margo.

“Alsof ze altijd te veel heeft gehad! U hebt geen idee hoeveel pijn mijn vrouw op een dag heeft.”

“Dat klopt,” antwoordde Diana rustig, “maar dat voelt ze zelf wel, vandaar ook dat ze zelf de hoeveelheid moet bepalen die ze nodig heeft. Dit is een veiliger methode dan steeds maar dezelfde hoeveelheid pillen geven. Omdat uw vrouw ook therapie gaat krijgen, is het belangrijk dat ze haar grens leert kennen. Dat doet ze niet als ze niet voelt waar die grens ligt.”

“Therapie. Alsof ze daardoor opeens weer kan gaan lopen.” Dieter keek haar met een woeste blik aan. “Het is echt niet zomaar een hernia die met wat wrijven en met handen strijken weggaat. Waarom denkt u anders dat ze al bijna een jaar op bed ligt?”

Diana knikte ernstig. “Dat begrijp ik volkomen. We gaan beslist niets forceren. Uw vrouw moet zelf aangeven wat ze wel en niet kan. Het is echter uitermate belangrijk voor het herstel dat ze weer gaat bewegen. Gedoseerd bewegen.”



De ambulance reed op hoge snelheid door het verder langzaam rijdende verkeer. Helemaal vooraan in de file steeg een rookpluim op.

“Brand,” mompelde Anne. “Ik heb niet gehoord dat er nog mensen in de auto’s zaten.”

“Laten we het hopen,” reageerde Klinkmüller.

Tünnes, de chauffeur van de ambulance, reed snel en feilloos tussen de wagens door. Bij de plaats van het ongeval volgde hij de aanwijzingen van de politie op. Een agent loodste hen zo dicht mogelijk bij het slachtoffer in de buurt, dat zij op moesten halen. Het was de chauffeur van de personenwagen die meegesleept was in de glijpartij van de scharende vrachtwagen.

De vrachtwagen zelf stond om een lantaarnpaal in de middenberm heen gevouwen. De personenwagen was in brand gevlogen en werd nu door de brandweer geblust.

“Hoe heeft hij dat voor elkaar gekregen?” mompelde Klinkmüller tegen niemand in het bijzonder.

“Vraag je liever af wat die kerel vervoerde,” was Tünnes’ reactie. “Ik zie geen gevarenstickers op de wagen.”

“Dan mogen we ervan uitgaan dat er geen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn,” zei Anne. “Kom, jongens, wij concentreren ons op het slachtoffer. Die brandende vrachtwagen is zaak voor de brandweer. Als het gevaar oplevert voor onze gezondheid, zullen zij dat vast wel aangeven.”

“Laten we het hopen,” mompelde Tünnes.

De twee ambulancebroeders trokken de brancard achter uit de ambulance. Anne liep voor hen uit met haar dokterstas in de hand naar het slachtoffer. Deze was door de politie een eindje uit de buurt van de geschaarde vrachtwagen neergelegd.

“Hij is nog niet bij bewustzijn geweest, dokter Maas,” informeerde de agent haar.

“Hoe is hij uit de auto gekomen?” wilde Anne weten. Ze knielde bij de man neer en begon met een eerste onderzoek. Zijn benen lagen vreemd onder hem gevouwen.

“Hij is eruit geslingerd. We hebben hem hier laten liggen. Dat is het veiligste,” antwoordde de agent.

“Dat is het zeker, heel verstandig dat jullie hem niet verplaatst hebben. Uit de wagen geslingerd, zei je.” Uit een rijdende auto geslingerd worden ging met een enorme kracht gepaard. Ze zocht naar een hartslag in zijn hals. Heel vaag voelde ze iets kloppen onder haar vingers. Traag, onregelmatig. Voorzichtig bond ze de man de manchet van de bloeddrukmeter rond zijn bovenarm, zonder die arm te verplaatsen. Ook deze zag eruit alsof er iets gebroken was. De pols lag in een vreemde hoek en de elleboog leek los te liggen. Ze moest zijn bloeddruk opnemen om zekerheid te krijgen over eventuele inwendige bloedingen. Zo op het eerste zicht verloor hij namelijk geen bloed.

“Hoe is de bloeddruk?” wilde Klinkmüller weten.

“Veel te laag,” mompelde Anne. Ze maakte de manchet weer los. “Doe een spalk om deze arm. De pols en de elleboog lijken me gebroken. Ook zijn benen zijn vrijwel zeker gebroken. Geen uitwendige bloedingen aan zijn kleding te zien. Ik knip zijn pijp open.”

Ze trof een open breuk aan en legde het been voorzichtig, met behulp van Tünnes, in de juiste positie. Zolang de man buiten bewustzijn was, had hij van de pijn die dit veroorzaakte geen weet.

Ze werkten geconcentreerd verder om de man zo goed en zo snel mogelijk te stabiliseren zodat ze hem naar de kliniek konden vervoeren. Niet veel later waren ze zover dat ze hem op de brancard konden tillen en hem in de ambulance konden schuiven.

Behoedzaam en snel zette Tünnes de terugtocht naar de kliniek in. Anne en Klinkmüller bleven bij hun patiënt. Nog altijd werkte Anne verder. Ze legde een infuus aan. Ook controleerde ze met enige regelmaat zijn hartslag en bloeddruk. Nog altijd veel te laag.

Via de mobilofoon gaf ze aan de kliniek door wie er klaar moesten staan om deze patiënt op te vangen.

Een zenuwslopende dertien minuten later reden ze de eerstehulpafdeling binnen en kon de man verder geholpen worden.

“Zijn bloeddruk daalt nog steeds, ik vrees voor inwendige bloedingen,” riep Anne, mee hollend naast de brancard, tegen Jörg Siebert, de chirurg die hem zou opereren.

Uitgeput liet Anne zich twee uur later op een stoel in de kantine vallen.

Felix kwam naar haar toegelopen met een dienblad met eten erop. “Hier, daar ben je vast wel aan toe.” Hij zette een koffiebeker voor haar neer en een bordje met een overheerlijk uitziende tosti. Voor zichzelf had hij alleen een mok koffie.

“Felix, wat lief van je. Dit kan ik inderdaad wel gebruiken.”

“Zware operatie?” gokte hij.

“Dat kun je wel zeggen en dan zo vroeg in de ochtend al. We hebben een man opgehaald die uit de auto geslingerd werd bij een ongeluk. Ik heb een stuk of twaalf botbreuken geteld die we gezet hebben en dan tel ik zijn ribben niet eens mee. Gescheurde milt, doorboorde long, armen en benen gebroken. Wonderlijk genoeg had hij geen hoofdwond. Heel typisch en heel veel geluk. Hij gaat het redden.”

“Mooi, daar doen we het tenslotte voor. Jij hebt gisteren een patiënte van me opgehaald. Margo Utenbach. Heb je misschien de status bekeken?”

“Jazeker, normaal doe ik dat niet, omdat ze geen patiënte van mij is, maar deze vrouw intrigeert me enorm. Ze heeft een hernia, maar ondertussen kan ze al een jaar lang niet meer lopen, niet eens meer uit bed komen. Heb je die doorligwonden gezien? En dan beweert haar man – hij is verpleger in een verzorgingstehuis – ook nog dat hij haar het beste kan verzorgen. Hij wilde zelfs blijven om voor haar te zorgen!”

Felix knikte nadenkend. “Zoiets hoorde ik van hoofdzuster Obermann. Hij was het ook niet eens met de manier waarop wij met doorligwonden omgaan. Uiteraard was hij ook niet te spreken over de morfinepomp. Je hebt door dat ongeluk de ochtendbespreking gemist. Ik heb met Martin en de fysiotherapeut afgestemd dat we haar niet eerder laten gaan dan wanneer ze weer kan lopen. Die man zal vast het beste met zijn vrouw voor hebben, maar hij heeft het veel te lang laten aanslepen. Wat je zegt, een hernia. Zo lang had het helemaal niet hoeven duren als hij eerder met haar naar een ziekenhuis was gegaan.”

“Ik vind het ook een heel vreemd verhaal. Zou er nooit eerder een arts bij zijn geweest?” bedacht Anne.

“Dat lijkt me toch van wel en dat mag ik hopen ook, gezien de enorme hoeveelheid medicijnen die ze kreeg.”

“Tja, onvoorstelbaar wat die vrouw iedere dag te slikken kreeg. Ik zal vandaag nog eens even bij haar gaan kijken. Wanneer denk je te kunnen opereren?”

“Die wonden moeten eerst verder genezen zijn en ze moet aansterken, eerder wil ik me niet aan die operatie wagen. Ze is op dit moment gewoon niet fit genoeg. Een paar dagen langer wachten maakt in haar geval niet veel uit. Die hernia zal er niet erger door worden. Ondertussen kunnen wij wel gaan werken aan haar spieren. Het enige wat ze goed kan, is haar hoofd bewegen. Zelfs een kopje vasthouden kost haar al een enorme inspanning.”

“Toch vreemd,” meende Anne. “Met een hernia kun je misschien niet lopen zonder pijn, maar rustig bewegen is nog altijd beter dan passief op bed gaan liggen en niets meer doen. Zo blijven in ieder geval je spieren sterker.”

“Het is nu eenmaal zo,” schokschouderde Felix. “Aan ons de taak om haar weer op te lappen en zover te krijgen dat ze zelfstandig het ziekenhuis uitloopt als ze hier weggaat.”



De ouders keken met bezorgde gezichten naar hun dochter. 

“Je ziet er al iets beter uit dan een paar dagen geleden,” zei haar moeder.

Margo glimlachte. Ze zag er niet alleen beter uit, zo voelde ze zich ook. Haar stem leek zich daar ook op aan te passen. Al kon ze nog geen uren achter elkaar praten en liet hij haar soms plotseling weer in de steek. “Ik voel me ook al wat beter. Ik heb geen pijn en ik ben helderder.” Ze moest even een pauze houden om haar stembanden niet te zwaar te belasten. Met haar hand gebaarde ze dat ze nog meer wilde zeggen. 

“Ik slaap ook niet zo veel meer als eerst,” ging ze een paar minuten later verder. “De fysiotherapeut is vanochtend langs geweest. Hij heeft mijn armen en benen eerst goed gemasseerd en daarna heeft me wat oefeningen laten doen.”

“Mag je dat wel?” wilde haar vader weten. “Je moet een beetje voorzichtig zijn met je lijf. Je bent tenslotte erg verzwakt.”

“Natuurlijk mag ik dat. Die man weet echt wel wat hij doet, pa. Het is wel vermoeiend, maar wat wil je. Ik heb maandenlang niets gedaan, alleen maar gelegen.”

“Dat moest ook, je moest rust houden voor je rug,” hield haar vader haar voor.

“Zo lang?” zei Margo. “Ik weet het niet, hoor.”

“Twijfel je soms aan de arts die dat heeft gezegd?” Haar moeder, een vrouw van tegen de zeventig, keek haar verwonderd aan.

“Nee, dat niet. Hij zal best wel gelijk hebben gehad, maar hier hoor ik toch andere geluiden.” Weer nam ze een pauze van een paar minuten. Ze merkte nu al dat ze eigenlijk te veel achter elkaar sprak. Haar overbelaste stem begon haar weer in de steek te laten. “Bedrust is prima.” Korte zinnetjes, even wachten en weer verder praten. “Tot op zekere hoogte. Daarnaast is het belangrijk je spieren stevig te houden.” Dat laatste kwam er raspend uit. Haar spraaktijd was kennelijk op.

De fysiotherapeut had haar uitgelegd dat ook haar stembanden overbelast konden raken. Vreemd vond ze dat. Ze had de laatste maanden helemaal niet zoveel gesproken. Hij had gezegd dat haar stembanden een goede maatstaaf waren voor wat ze kon. Hoe fitter ze was, hoe beter ze kon praten. Net als de spieren in de rest van haar lichaam moesten ook deze opnieuw getraind worden. Een spier was sneller afgebroken dan weer opgebouwd.

“Jouw situatie is toch niet te vergelijken met een ander? Zei Dieter niet altijd dat er meer aan de hand moest zijn dan die hernia alleen?”

“Ja, dat zei Dieter altijd,” mompelde Margo.

“Waar is hij eigenlijk?” vroeg haar vader zich af.

Ze schudde haar hoofd en wees naar haar keel dat ze niet langer kon praten.

“Werkt hij?” vroeg haar moeder, terugvallend in het normale gesprekspatroon dat ze al maanden zo gebruikten als hun dochter niets kon zeggen.

Margo knikte.

“Komt hij vanavond op bezoek?”

Ze knikte. Dat was wel de bedoeling. Nu zij niet meer thuis was, pakte hij zijn normale werkuren weer op, had hij verteld.

“Voor hem valt het ook niet mee nu je opeens niet meer thuis bent,” dacht haar moeder. “Eerst moet hij zowat vierentwintig uur per dag voor je zorgen en dan opeens ben je weg. Nu is het huis leeg en hoeft hij alleen nog maar rekening met zichzelf te houden.”

Margo zweeg. Dieter was niet vierentwintig uur per dag met haar bezig geweest. Nu de mist in haar hoofd steeds verder optrok en ze beter na kon denken, besefte ze ook wat voor een vreemde situatie dat geweest moest zijn. Een jaar lang op bed liggen. Een jaar ook waarover in haar geheugen enorme gaten zaten, alsof ze dagenlang van de wereld was geweest en slechts met grote tussenpozen wakker.

Dieter werkte gewoon door, ook al lag zij alleen thuis. Hij kwam in zijn pauzes wel naar huis om naar haar te kijken, wist ze nog, en haar te verzorgen. Een hele dag bij haar blijven had hij ook niet gedaan. Hoe had hij dat dan gedaan? Had ze daarom een katheter? Hoe had hij haar kunnen verzorgen als hij zelf acht uur per dag aan het werk was? Ze hadden geen thuiszorg gehad, wist ze van haar ouders. Die mensen waren in de veronderstelling dat hun schoonzoon alles alleen deed. Dat had hij ook vast gedaan, maar op een andere manier dan zij meenden dat hij deed.

Halverwege het bezoekuur kwam Katja binnen. “Hé, Margo. Lig jij hier even chic.” Ze boog zich over Margo heen en kuste haar wangen. “Hoe gaat het? Zijn ze een beetje lief voor je?” Katja begroette de ouders van Margo en trok een stoel bij.

“De operatie is uitgesteld,” zei Margo’s moeder ongevraagd.

“Is dat zo? Waarom dan?” vroeg Katja verwonderd.

De oudere vrouw vertelde wat de reden was.

“Ach gut, wat een ellende. Doorligwonden? Hoe kom je daar aan? Nou ja, daar kan ik me wel iets bij voorstellen, maar hoe kom je er weer vanaf? Je ligt nu toch ook in bed. Wordt het dan niet erger?”

In antwoord op de vraag van haar vriendin sloeg Margo het dekbed iets terug zodat ze de speciale kussens zag waarmee de kwetsbare delen ondersteund en beschermd werden.

“Dat ziet er indrukwekkend uit. Dus een eenvoudig kussentje had die ellende kunnen voorkomen? Ik wist niet dat het zo erg was. Dieter is daar toch ook wel mee bekend vanuit het verzorgingstehuis? Zoiets moet daar toch ook voorkomen?” meende Katja.

Margo knikte en kraakte: “Dat lijkt mij ook.”

“Nou, je kunt Dieter niet alles kwalijk nemen,” nam haar moeder het voor haar schoonzoon op. “Hij heeft toch altijd zijn best voor jou gedaan.”

Katja en Margo wisselden een blik. Voor het eerst had Margo ook het gevoel dat ze er weer helemaal bij was. 

Haar ouders namen een paar minuten later afscheid, te veel bezoek tegelijk zou hun dochter maar vermoeien. Ze beloofden deze week nog een keer te komen.

“Valt me mee dat je ouders hierheen zijn gekomen. Je moeder begint steeds slechter te lopen,” zei Katja. “Hoe houdt je vader zich?”

“Gaat wel,” kraakte Margo.

“Je praat, dat is al heel wat.” Katja ging dichter bij het bed zitten en pakte de hand van haar vriendin vast. “Je bent ook veel helderder. Heb je dat zelf ook in de gaten?”

Nu knikte ze. Ze wilde haar stem een beetje sparen.

“Wat een verschil met een paar dagen geleden. Ik hoop dat ze je hier weer op de been krijgen. Echt op de been, bedoel ik dan. Alle goede bedoelingen van Dieter ten spijt, dat is hem toch niet gelukt.” Katja keek haar vriendin warm aan. “Ik ben blij dat je eindelijk in een ziekenhuis ligt waar je goed verzorgd wordt, hoe vreemd dat ook klinkt.”



Na het bezoekuur had Margo tijd genoeg om over de woorden van haar vriendin na te denken en over de andere dingen die er allemaal gezegd waren. Dieter had het goed bedoeld, daar mocht ze niet aan twijfelen, maar het had zoveel anders kunnen zijn als hij eerder meer hulp had gezocht. Dat besef drong langzaam tot haar door nu ze er over nadacht.

Katja had gelijk wat de oefening van haar spieren betreft. Ze had veel eerder uit bed moeten komen, meer moeten lopen, bewegen. Dan was het vast niet zover gekomen als het nu was. Nu was ze een aan bed gekluisterde invalide die niet eens zelf een kopje vast kon houden. Ze moest overal bij geholpen worden. Waarom had Dieter het toch zover laten komen? Hij moest dit toch hebben geweten?

Tranen van frustratie liepen over haar wangen. Tranen ook omwille van de gevolgen van dat lange wachten. Ze was een jaar van haar leven kwijtgeraakt. Had ze eerder hersteld kunnen zijn als Dieter wel verder was gaan zoeken?

Ze kon zich wel een paar woordenwisselingen herinneren uit het begin van de tijd dat ze met die hernia te maken kreeg. Dieter liet zijn kennis van de medische wereld altijd vooropgaan in dergelijke discussies. Hij had er immers dagelijks mee te maken. Wat wist zij daarvan? Ze mocht dan een geslaagd accountant zijn, van medische zaken had zij geen kaas gegeten.

“Hé, gaat het wel goed met je?”

Margo draaide langzaam haar hoofd in de richting van de stem. Dokter Maas herkende ze direct. Ze had haar niet eens binnen horen komen, zo was ze bezig geweest met haar eigen wrange gedachten. Ze glimlachte naar de arts.

Anne trok een stoel bij en ging naast het bed zitten. “Hoe gaat het met je? Heb je pijn?”

Margo schudde haar hoofd. “Verdriet,” wist ze uit te brengen. “Verloren jaar.”

“Ja, dat is het zeker, een verloren jaar. Denk daar niet meer aan. Dat is voorbij en komt niet meer terug. Kijk liever vooruit naar de toekomst. Over een poosje kun je weer zitten, zelf iets doen. Nog weer later loop je hier rond, dat zul je zien.”

“Hoop het.”

“Zeker weten. Maar, hé, je praat! Dat is al een vooruitgang. Toch?”

Margo wist een lachje op te brengen en knikte. “Niet veel.”

“Geen grote vooruitgang, maar het is al iets. Nu niet meteen iedereen de oren van de kop gaan kletsen.”

Margo lachte met een geluid van een schorre kraai.

“Je stem moet ook sterker worden,” ging Anne verder. “Dat heeft zijn tijd nodig. Hoe praat jij met anderen? Een vraag- en antwoordspelletje?”

Ze knikte weer.

“Oké, ik zal mijn best doen. Gaat het beter met je? Beter dan een paar dagen geleden?”

Ze knikte.

“Ik vermoed dat je ook een stukje helderder bent. Je ogen staan tenminste wat viever. Klopt dat?”

Ja, knikte Margo.

“Mooi. Heb je bezoek gehad vanmiddag?”

Weer een knik.

“Is je man nog geweest?”

Nu schudde Margo langzaam haar hoofd.

“Dan komt hij vanavond vast wel.”

Een knik.

“Ben je vaak naar het ziekenhuis geweest voor onderzoek?”

Nu gingen haar schouders omhoog. Ze wist het echt niet. Wel in het begin, dat kon ze zich nog vaag herinneren. Of ze later nog eens was geweest was twijfelachtig. Ze moest pas nog naar een ziekenhuis zijn geweest om foto’s te laten maken, een scan toch?

“MRI-scan,” kraste ze.

“Ja, dat klopt, enige tijd geleden is er nog een MRI-scan gemaakt. Aan de hand van die foto’s heeft de huisarts besloten je te laten opereren. Ik vind het zo vreemd dat je niet eerder onder behandeling van een neuroloog was. Dat is wel gebruikelijk bij een hernia. Heb je nog pijn?”

Margo schudde opnieuw haar hoofd.

“Mooi, dan werkt de morfine afdoende. De doorligplekken zullen wat langere tijd vergen voordat ze helemaal genezen zijn, vrees ik. Ik vermoed dat dokter Landau zal gaan opereren als het niet langer open wonden zijn.”

Ze knikte ten teken dat ze dat begrepen had. Ze wilde nog zoveel vragen aan deze aardige arts. Het was echter onmogelijk om die vragen nu te stellen. Daarmee zou ze moeten wachten tot ze echt weer goed kon praten. Daar moest ze aan gaan werken. Haar stem zou steeds een beetje beter worden, steeds sterker. Ze nam zich voor de oefeningen te blijven doen die de fysiotherapeut haar had gegeven. Rust roest, had hij gezegd. Dat was in haar geval bijzonder tekenend. Wat had ze immers gedaan in dat jaar dat ze bedlegerig was? Niets toch? Ze had niet eens iets mogen doen van Dieter. Hij zorgde overal voor. Waste haar, kleedde haar, voedde haar. Zij moest vooral blijven liggen en zich niet vermoeien. Dat kwam haar herstel alleen maar ten goede, had hij gezegd.

“Je bent ver weg met je gedachten.” Anne keek haar met een begrijpende glimlach aan. “Geeft niets, hoor. Dat snap ik wel. Je stem werkt niet, jij bent vooral in je hoofd met allerlei dingen bezig. Ik zal proberen iedere dag een keer te komen,” beloofde ze. “Het zal iedere dag ook een stukje beter gaan, dat zul je zien.”

Margo knikte met een dankbare blik op haar gezicht. “Bedankt.”

“Geen dank. Ik doe dit graag. Zorg jij maar dat je beter en sterker wordt.” Ze drukte de hand van Margo nog even en ging weer weg.

Wat een leven moest die vrouw hebben geleid. Een jaar lang aan bed gekluisterd zijn, gevangen in haar eigen lichaam. Anne liep peinzend terug naar de lift.

“Dokter Maas?”

Een vrouw van middelbare leeftijd kwam naar haar toegelopen.

“Dat ben ik. Kan ik u ergens mee helpen?” vroeg Anne.

“Misschien wel. Laat ik me eerst maar voorstellen. Mijn naam is Katja Schwiebel, ik ben een vriendin van Margo Utenbach.”

“Als u vragen heeft over haar medische status moet ik u teleurstellen. Daarover mogen we alleen met de directe familie praten, met meneer Utenbach in dit geval,” zei Anne.

“Dat begrijp ik. Het gaat me ook niet zozeer om haar medische status. Die ken ik zo ongeveer wel. Ik bezoek Margo een paar keer week vanaf het moment dat ze op bed kwam te liggen door die hernia.”

“Ik ben niet haar behandelend arts,” hield Anne de vrouw voor.

“Maar u kwam net bij haar vandaan.”

“Dat klopt. Ik heb mevrouw Utenbach gisteren thuis opgehaald voor de operatie die binnenkort plaats gaat vinden.”

“Oké, toch zei een verpleegster dat ik het beste met u kon praten. U bent toch dokter Maas?” vroeg Katja.

“Dat ben ik zeker.” Anne keek op haar horloge. “Ik heb nog wel even tijd. Loopt u maar even mee naar mijn kantoortje.” De lift schoof open en de beide vrouwen stapten in. Ze was benieuwd naar hetgeen deze vrouw wilde weten. Misschien kon zij zelfs wel iets meer vertellen over het ontstaan van de vreemde situatie waarin Margo terecht was gekomen. Want dat die vreemd was, daar raakte ze steeds meer van overtuigd.

In haar kantoortje wees ze Katja op een stoel, vroeg of ze koffie wilde en na een ontkenning nam ze zelf plaats met koffie. “Steekt u maar van wal. Waarmee kan ik u helpen?”

Nu aarzelde Katja even. “Het gaat me niet direct om Margo, maar meer om haar man, Dieter.”

“Oh? Wat is er met hem dan?”

“Vindt u het zelf niet vreemd dat Margo door een hernia zomaar een jaar lang niet meer van haar bed kan komen?”

“Dat is inderdaad iets wat we niet vaak tegenkomen,” gaf Anne toe. “Of er ook echt een medische grond is waardoor ze zo lang niet meer heeft kunnen lopen, zal de operatie uit moeten wijzen. Ook op een scan kunnen we helaas niet alles zien. Misschien wordt er inderdaad een zenuw zodanig bekneld dat ze daardoor het gebruik van haar benen is verloren.”

“Zelfs als dat het geval zou zijn, dan ga je daarmee toch eerder naar een specialist?”

Nu moest Anne toegeven dat zoiets wel gebruikelijk was.

“Dieter is slechts een paar keer met Margo naar een specialist geweest. Ik heb geen idee wat die heeft geconstateerd, maar Dieter vertelde dat volstrekte bedrust geadviseerd werd. Daardoor kon erger voorkomen worden. Dat zijn de woorden van Dieter, niet die van een specialist.” Katja zat zich zichtbaar op te winden. Haar onrustige handen kregen een pen te pakken en begonnen daaraan te draaien terwijl ze verderging met haar verhaal. “Ik ben zelf ook het een en ander na gaan zoeken. Alles wat met hernia’s te maken heeft en wat tot mijn beschikking stond, heb ik gelezen. Ik heb specialisten geschreven en vragen gesteld. Niemand kon me bevestigen dat langdurige, volstrekte bedrust noodzakelijk is voor de genezing van een hernia.”

Anne bleef zwijgen. Ook zij was van mening dat een dergelijke langdurige bedrust juist het tegengestelde effect gaf. Dat de situatie daarmee juist verslechterde. De behandeling van een patiënt met een vriendin bespreken was evenmin gebruikelijk.

“Ik heb verschillende keren getracht Dieter ervan te overtuigen dat hij verder moest gaan zoeken, dat hij Margo door een tweede neuroloog moest laten onderzoeken. Die man kon er toch naast zitten? Je legt je toch zomaar niet neer bij zo’n oordeel? Ik zag hoe het bergafwaarts ging met Margo. Ze kon steeds minder, werd steeds suffer. Als ik met haar zat te praten, viel ze soms zomaar in slaap. Terwijl ze niets deed. Ze zat of lag in bed. Eruit kwam ze niet. Ik heb haar in dat hele jaar niet één keer uit of naast haar bed gezien. Ze leefde in dat bed. Dieter moest haar wassen, kleden, voeren. Dat is toch niet normaal?” Katja keek haar met een felle blik aan.

“Ik kan niet beoordelen of een collega de verkeerde diagnose heeft gesteld,” antwoordde Anne. Ze besefte zelf hoe zwak dat verweer klonk.

“Gaat u nu werkelijk die man de hand boven het hoofd houden?” viel Katja uit.

“Daar heeft het niets mee te maken. Ik ken het onderzoek van mijn collega niet, dus kan ik daar geen oordeel over vellen. Ik zal wel het dossier bij het betreffende ziekenhuis opvragen. Margo kan daar toestemming voor geven. Het lijkt me inderdaad zeer vreemd dat een collega volstrekte bedrust voorschrijft en vervolgens de patiënt niet meer ziet. Dat is heel ongebruikelijk.”

“Ha, kijk, dus dat Dieter niet meer terug is geweest naar die neuroloog is niet helemaal in de haak.”

“Nee, dat lijkt me niet. Weet u zeker dat hij niet terug is gegaan toen de bedrust niets uit leek te halen?”

Katja knikte heftig met haar hoofd. “Dat weet ik heel zeker. Zoals ik al zei, kwam ik een paar keer per week op bezoek. Ook toen al. Margo is niet lang van geheugen door de grote hoeveelheid pijnstillers die ze gebruikt. Of beter gezegd: ze heeft lang niet alles in de gaten van wat er om haar heen of met haar gebeurt. Ik hield het wel bij wat de afspraken waren. Ze is niet meer terug geweest naar die neuroloog.”

Dat leek Anne bijzonder vreemd. Een neuroloog zou daar toch achteraan moeten gaan als een dergelijke patiënt niet meer op zijn spreekuur verscheen. Een hernia was niet iets wat je kon verwaarlozen of naast je neer moest leggen. Ja, op het moment dat er geen operatie nodig was, kon dat. Als er geen verbetering optrad, moest een patiënt toch terugkomen?

“Margo kreeg grote hoeveelheden medicijnen. Pijnstillers zoals u zelf al noemde, zelfs morfine. Daarnaast ook allerlei medicatie om bijvoorbeeld haar darmen te stimuleren. Doordat ze weinig tot geen beweging kreeg, moest ze injecties tegen trombose krijgen. Wie deed dat dan? Wie schreef die medicijnen voor en wie controleerde of Margo dat alles ook nodig had?” vroeg Anne zich peinzend af. Dat zou ze weleens willen weten. 

“De huisarts, neem ik aan,” ging Katja verder. “Voor zover ik weet, was hij de enige die af en toe op bezoek kwam. Dieter is verpleger, moet u weten. Volgens mij is hun huisarts ook de arts die het verzorgingstehuis bezoekt waar hij werkt. Hij kent die man waarschijnlijk heel erg goed.”

“Goed genoeg om zo medicatie van hem los te kunnen krijgen?”

“Waarschijnlijk wel,” schokschouderde Katja. “Verder kwam er niemand met een medische bevoegdheid.”

“Ik vind het verhaal steeds vreemder worden,” gaf Anne toe.

“Precies! En dat is nu precies waarom ik er met u over wil praten. Hier klopt namelijk iets niet. Er zit hier iets goed fout.”

“Wat dan precies?”

“Dieter. Om de een of andere reden wil hij Margo op dat bed houden. Waarom? Geen flauw idee. Het moet voor hem toch ook geen pretje zijn om zijn vrouw al een jaar lang te verzorgen alsof ze zwaar invalide is.” Katja liet de pen eindelijk met rust en legde haar handen plat op de tafel neer.



Felix zette zijn vingertoppen tegen elkaar, de ellebogen op het bureau en keek haar nadenkend aan. “Dat is nogal wat, wat je daar allemaal vertelt.”

“Ik weet het,” verzuchtte Anne. “Ik vertel je ook alleen maar wat die vrouw, die vriendin van Margo, mij weer heeft verteld.”

“Dat begrijp ik. Heb je die man nog gesproken?”

“Nee, nog niet. Hij schijnt vanavond weer op het bezoekuur te komen. Wil je dat ik hem daarop aanspreek? Kan Helmut niet beter met hem gaan praten? In het kader van hetgeen nog op hem af gaat komen?” stelde ze voor. Ze had er al wel grondig over nagedacht voordat ze met dit verhaal naar Felix was gegaan. Het was ook niet niks wat Katja haar had verteld.

“Dat is misschien wel een idee,” knikte Felix. “Neem het met Helmut op. Een gesprek met een psychotherapeut is niet zo heel vreemd voor iemand die een jaar lang op bed heeft gelegen. Haar leven gaat immers opnieuw drastisch veranderen. Daar zou iedereen psychische problemen door kunnen krijgen. Onder die noemer kan Helmut meteen met haar man gaan praten.”

“Goed, dat zal ik doen. Misschien kun jij ondertussen ook eens met die man praten,” bedacht ze. “Dat zal hij vast op prijs stellen, omdat die operatie nu uitgesteld is. Ik ben bang dat als hij mij ziet, hij direct in de verdediging schiet. Van mij mocht hij immers niet bij zijn vrouw blijven om haar te verzorgen.”

Felix trok een grimas. “Ik zal eens kijken of we een afspraak kunnen maken.”

Anne stond met een tevreden gevoel op. Ze had het idee dat ze hier wel iets mee konden doen. Er waren nu in ieder geval meer mensen op de hoogte. Ze kon Katja verzekeren dat er werk van werd gemaakt. Zelf zou ze met Helmut gaan praten. Hij had zo zijn methodes om van patiënten dingen los te krijgen waarvan ze zelf geen weet hadden. Ze grijnsde. Zelfs die Dieter zou het moeilijk krijgen zijn geheimpjes voor Helmut verborgen te houden. Hun psychotherapeut was namelijk heel erg goed in zijn werk.

Nog voordat ze beneden was, ging haar pieper. Een oproep om uit te rukken met de ambulance. Ze keek op haar horloge en zag dat het nog net een halfuur voor het einde van haar dienst was. Toch haastte ze zich naar de ambulance. Een ziekenwagen werd niet voor niets opgeroepen. Mogelijk was er iemand in levensgevaar, dan telde iedere minuut.

Tünnes wist haar te vertellen dat het om een oudere man ging die door een hartstilstand was getroffen in een winkelcentrum. Haast was geboden. Hij zette de sirene aan en reed met een rotvaart de oprijlaan af in de richting van de stad en vervolgens naar het centrum.

Acht minuten later waren ze bij het plein, waar zich al een groepje mensen had verzameld. Een politiewagen stond een eindje verderop geparkeerd.

Ze werden naar de bewuste man geloodst door een agent die meteen de mensen uit elkaar dirigeerde. “Kom op, mensen, het is geen theater. Geef de dokter even wat ruimte,” zei hij.

Een oude man van een jaar of zeventig lag zwaar ademend op de grond. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. Iemand had een opgerolde deken onder zijn hoofd gelegd. Een andere agent zat naast hem. Op de grond lag een zogenaamde AED, een defibrillator die tegenwoordig op tal van plaatsen hing en zo beschikbaar was als iemand een hartstilstand kreeg.

“We hebben hem gereanimeerd totdat hij weer bij bewustzijn kwam,” vertelde de tweede agent.

“Dan heeft u mogelijk het leven van de beste man gered,” zei Anne. Ze knielde bij de oude man neer en onderzocht hem snel. Ook al was hij gereanimeerd en bij bewustzijn, dat wilde niet zeggen dat het gevaar nu geweken was. Evengoed moest hij mee naar het ziekenhuis voor verder onderzoek en om een herhaling te voorkomen. Bij een verstoord hartritme kon het zo weer gebeuren dat er opnieuw een hartstilstand optrad.

Niet veel later reden ze dan ook terug naar de kliniek met de man. Klinkmüller noteerde wat gegevens van de man aan de hand van de papieren die hij bij zich had. Hijzelf was erg verward en wist niet goed wat er was gebeurd. Begrijpelijk.

“U heeft een hartstilstand gekregen, meneer Mulder. We nemen u mee naar de Landau-kliniek.”

“Landau?” mompelde hij. “Margo.”

“Wie is Margo?” vroeg Klinkmüller. “Moeten we haar waarschuwen?”

De man schudde zijn hoofd. “Ilena.”

“Ik heb hier een adres.” Hij las het op van het papier. “Ik neem aan dat het uw thuisadres is. Daar zoeken we wel een telefoonnummer bij. Maakt u zich maar geen zorgen. Het komt vast goed.”

Anne waarschuwde ondertussen de kliniek dat ze er aankwamen met een hartpatiënt. Dit was een klusje voor dokter Manfred Keller, hun cardioloog.

Eenmaal op de eerstehulpafdeling ging het snel. In de ambulance had hij aangesloten gelegen op de hartbewaking. Daarvan was al een ECG beschikbaar zodat Anne dokter Keller al een beetje meer kon vertellen. Meneer Mulder werd direct meegenomen naar cardiologie. Manfred zou hem eerst verder onderzoeken om eventuele oorzaken van de hartstilstand boven water te krijgen. Daarna zou hij naar de hartbewakingsafdeling worden gebracht waar hij de eerste uren nauwlettend in de gaten gehouden zou worden.

Omdat Anne op de eerstehulpafdeling al direct weer aan de slag moest met een jongen die met zijn fiets in botsing met een auto was gekomen, liet ze het inlichten van de familie van meneer Mulder aan Klinkmüller over. Een aantal uren en patiënten later, toen de rust weer was weergekeerd, dacht ze pas weer aan het gesprek dat ze met Katja en Felix had gehad.

Ze strekte haar pijnlijke rug. “Ik houd het voor vandaag echt voor gezien,” zei ze tegen de collega die haar dienst over had genomen. Het liep bijna tegen het bezoekuur, zag ze op haar horloge. Zou ze nog even naar boven gaan om met Dieter Utenbach te gaan praten? Nee, toch maar niet. Felix zou dat gesprek voor zijn rekening nemen. Dan moest ze hem niet in zijn vaarwater gaan zitten. Ze ging naar huis. Morgen was er weer een dag.



Margo lag uit te kijken naar het bezoek van die avond. Omdat ze nog altijd alleen op de kamer lag, had ze ook geen aanspraak. Morgen kwam er iemand bij, had Diana gezegd. Een oudere vrouw. Daar verheugde ze zich op. Ze was het natuurlijk wel gewend om alleen te zijn. Het afgelopen jaar had ze immers min of meer alleen doorgebracht, alleen had ze van die tijd niet echt veel weet gehad. Nu ze veel minder sliep, had ze wel behoefte aan wat gezelschap.

Dieter kwam een kwartiertje later de kamer binnen. Hij boog zich over haar heen en drukte een kus op haar wang. “Dag, lieverd, hoe is het gegaan vandaag?” Hij bekeek de status die achter aan het bed hing en controleerde de morfinepomp.

“Het gaat steeds beter.” Margo wees naar de zijkant van het bed, waar de vertrouwde urinezak ontbrak. “Zonder katheter.” Ze glunderde bij dit nieuwtje.

Het kostte haar wel de nodige moeite om de aandrang te leren herkennen, maar Diana had gezegd dat het niet erg was als het een keertje fout ging. Ze moest immers ook haar sluitspieren weer opnieuw gaan trainen. Iedere twee uur hielp Diana, of wie er op dat moment dienst had, haar op de postoel die dan naast haar bed geschoven werd.

Dieter keek met enige zorg op zijn gezicht naar haar. “Gaan ze niet een beetje heel erg snel? Wat heeft het eigenlijk voor zin om daar nu al mee te beginnen? Na de operatie moet je immers toch weer aan een katheter.”

“Nee, dat is niet nodig.”

Hij keek haar aan alsof hij haar niet serieus nam. Daarom gaf ze hem het foldertje dat Diana voor haar had meegebracht, over hernia-operaties. Hierin werd precies beschreven wat er stond te gebeuren. Hoelang ze moest blijven liggen, wat de fysiotherapeut zou gaan doen en ook de informatie over de katheter. “Lees zelf maar.”

Dieter schoof het foldertje terzijde. “Ik vind dat ze wel heel veel van je vergen.”

“Dat is toch ook nodig. Ik moet sterker worden.”

“Je bent niet sterk, dat ben je nooit geweest en dat zul je niet worden ook.” Hij zei het op een toon alsof hij het tegen een klein kind had. Zo keek hij haar ook aan. Alsof hij haar onbegrip en domheid wilde weglachen.

“Ik ga hier lopend weg,” hield ze vol.

“Laten we het hopen, maar ik ga ervan uit dat het niet zover zal komen.”

“Waarom niet?” vroeg ze verbaasd. Geloofde hij er niet in dat ze kon genezen? Dat ze niet blijvend invalide was? Volgens de fysiotherapeut was er niets mis met haar zenuwen. Ze reageerde goed op prikkels, dat had hij al getest en dokter Landau ook. Er mankeerde wel een hoop aan haar spieren, maar dat was allemaal trainbaar. Volgens de beide mannen hoefde ze niet bang te zijn dat ze nooit meer zou kunnen lopen, iets wat Dieter haar daarentegen vaak genoeg had voorgehouden. Volgens hem kon ze niet meer lopen.

“Ik ga hier lopend weer weg,” herhaalde ze nog een keer. “Je zult het zien.”

“Dat zullen we inderdaad nog weleens zien.” Hij keek op toen de deur van de kamer openging.

Margo had de verpleegster verwacht die met het drinken rondkwam, het was echter professor dokter Landau die binnenkwam.

“Goedenavond, meneer Utenbach, mevrouw,” knikte Felix vriendelijk. Hij schudde de hand van Dieter en pakte ook die van haar even vast. “Aha, die is al weer wat krachtiger dan gisteren. Zo zie ik het graag. Gaat het naar omstandigheden verder goed, mevrouw Utenbach?”

“Ik vind van wel,” antwoordde Margo.

“Mijn vrouw ligt nu zonder katheter, dokter,” begon Dieter. “Ik ben het daar niet mee eens. Ze heeft geen controle over haar sluitspier. Het is gewoon vernederend voor haar dat ze ieder moment van de dag in haar bed plast.”

“Dat doe ik niet,” zei Margo verontwaardigd.

“Je weet niet wat je zegt. Je voelt het waarschijnlijk niet eens,” ging Dieter verder.

“Dat doe ik wel.” Margo begon zich op te winden en dat had weer zijn uitwerking op haar stembanden. Ze opende haar mond, maar meer dan wat onduidelijk gereutel kon ze niet voortbrengen.

“Dat bedoel ik nou, dokter. Het ene moment kan ze praten en het volgende niet meer. U ziet nu toch zelf dat ze lang niet sterk genoeg is om al die fratsen, waarmee ze hier te maken krijgt, te ondergaan.”

“Waarom hebt u eigenlijk besloten haar te laten opereren?” vroeg Felix hem op rustige toon.

Even keek Dieter hem met open mond aan. “Om te proberen te redden wat er nog te redden valt.”

“Waarom hebt u dat niet een halfjaar, of zelfs nog veel eerder gedaan? Waarom hebt u daar zo lang mee gewacht? Uw vrouw ligt al bijna een jaar op bed. Zonder enige vooruitgang, ze is eerder verder achteruitgegaan dan vooruit. En nu pas besluit u tot een operatie.”

“Eerder ging het niet.” Dieter schoof ongemakkelijk op zijn stoel heen en weer, vouwde zijn armen over elkaar. Sprong het volgende moment op om bij het raam te gaan staan. “Het is niet zo dat ik haar niet eerder wilde laten opereren, die mogelijkheid was er gewoon niet.”

“Dat begrijp ik niet goed, meneer Utenbach. Ik heb contact gehad met mijn collega van het ziekenhuis waar u eerder met uw vrouw heen bent gegaan na de constatering dat ze een hernia had. Hij stelde in eerste instantie bedrust voor. Een aantal weken en daarna wilde hij haar opnieuw terugzien.”

“Die paar weken bedrust die hij voorstelde waren niet voldoende. Ze bleef pijn houden. Ze moest nog langer blijven liggen en ze had zwaardere medicijnen nodig tegen de pijn.” Dieter wreef over zijn voorhoofd, hij vermeed de blik van zijn vrouw.

Weer probeerde ze iets te zeggen, maar opnieuw weigerde haar stem mee te werken. Wat ontzettend frustrerend was dit! Ze lag zich op te winden en kneep met haar handen in het dekbed. Open en dicht, open en dicht. Maar praten kon ze niet. Ze moest zwijgend aanhoren wat professor dokter Landau zei en wat Dieter daarop antwoordde. 

Het klopte gewoon niet. Nu ze de dokter zo rustig hoorde vertellen wat er eigenlijk had moeten gebeuren, wat de normale gang van zaken was bij een hernia, besefte ze dat er iets niet goed zat. Een terechte vraag: waarom had Dieter zo lang gewacht? Waarom nu pas opereren? Dit was niet goed. Helemaal niet zelfs.

“Ik voel me behoorlijk door u aangevallen, dokter Landau, alsof ik persoonlijk schuldig ben aan hetgeen mijn vrouw is overkomen.” Dieter trachtte zich langer te maken, kin hoog, schouders recht. De verpleger tegen de dokter. Wat kende ze die houding goed van hem.

“Dat is niet nodig, meneer Utenbach.” Felix maakte een kalmerend gebaar met zijn handen. “Ik probeer alleen helder te krijgen wat de afweging is geweest om zo lang te wachten om verder te gaan zoeken naar de reden van de pijn en de verlamming. Misschien had u daar een reden voor, kreeg u advies van een andere arts om te wachten. Het is niet persoonlijk bedoeld, zo moet u het vooral niet zien.”

Dieter was rood aangelopen. Hij zoog zijn onderlip naar binnen en wipte nu steeds op en neer op de bal van zijn voeten. “Het uitstellen van die operatie ook. Heeft dat zin? Waarom is dat nodig? Als ze een ernstig ongeluk zou krijgen, kunt u ook niet wachten tot bepaalde wonden zijn genezen.”

“Ook dan zullen we afwegingen moeten maken wat het verstandigst is en wat het zwaarst weegt. Zou het leven van uw vrouw ermee gemoeid zijn, dan aarzelen we natuurlijk geen moment met opereren. In dit geval is daar geen sprake van. Zouden we nu opereren, zo verzwakt als ze is, dan duurt het herstel alleen maar langer. Met alle risico op infecties die daar nog eens bij kunnen komen. De weerstand van mevrouw is op dit moment dermate slecht dat ze zelfs regelmatig de controle over haar stem verliest. Zoals u zelf ook al aangaf.”

“Ze kan al veel langer niet fatsoenlijk praten, dat is echt niet iets van de laatste dagen,” mompelde Dieter.

“Dat begrijp ik. Deze situatie duurt ook al veel langer dan wenselijk is. De bloedwaarden zijn op dit moment ronduit slecht te noemen. Daar komen die doorligwonden nog bij. Het is juist in het belang van mevrouw om de operatie uit te stellen tot ze verder aangesterkt is. Dergelijke situaties zult u vast ook wel kennen vanuit uw eigen werk.” Felix keek hem nog altijd vriendelijk glimlachend aan.

Margo vond dat hij het duidelijk stelde, zonder verwijten naar Dieter toe. Wat eigenlijk wel een verwijt had moeten zijn. Ze kon zich niet herinneren dat er ooit enige discussie was geweest over haar situatie. Voor zover ze wist, had Dieter juist alle beslissingen daarin genomen. Zij was er steeds van uitgegaan dat hij wist wat hij deed. Juist door zijn medische achtergrond. Nu bleek dus dat hij er faliekant naast had gezeten!

Ze wist ook dat Katja met enige regelmaat vraagtekens bij zijn handelswijze had gezet. Ook daar waren woordenwisselingen over geweest, met Katja, en met Dieter over Katja. Of die vrouw steeds op bezoek moest komen. Ze bracht onrust met zich mee, was Dieter van mening. Dat alles kwam nu weer in haar herinnering boven. 

Gelukkig had Katja zich nooit veel van Dieter aangetrokken en was ze blijven komen. Daar was Margo haar nu zeer dankbaar voor. Collega’s hadden het sneller opgegeven, misschien ook wel op aandringen van Dieter. Ze wist het niet zeker natuurlijk, maar die mogelijkheid durfde ze niet geheel buiten te sluiten. Op Katja en haar eigen ouders na had ze verder geen bezoek gekregen in die tijd dat ze op bed lag. Dat was een behoorlijk eenzaam jaar geweest. Haar bed stond dan wel bij een raam, maar wat zag je als je vierhoog op een flat woonde?



Het bezoekuur was nog maar net afgelopen toen bij Margo opeens de deur weer openging en ze haar moeder binnen zag komen. De verschrikte blik op het gezicht van haar moeder was al genoeg om bang van te worden.

“Wat is er, ma?” vroeg ze dan ook op bezorgde toon.

“J…je va…vader,” stamelde de oudere vrouw.

“Wat is er met pa?” kraakte Margo’s stem.

“Hij ligt hier ook. Je vader heeft een hartstilstand gehad in de stad. Ze hebben hem eind van de middag opgehaald en hierheen gebracht. Ik wist niet wat ik hoorde toen ik het ziekenhuis aan de lijn kreeg. Dacht eerst dat er met jou iets was gebeurd.” Haar moeder sloeg een hand voor haar bevende mond. Haar ogen vulden zich met tranen en ze strompelde naar het bed van haar dochter. Daar greep ze de hand van Margo vast. Kneep er veel te hard in, maar Margo durfde er niets van te zeggen.

Haar vader met een hartstilstand in het ziekenhuis? Hoe had dat kunnen gebeuren? Was pa ziek dan? Had hij hartklachten? Daar wist ze niets van.

“Hoe is het met hem?” kon ze met enige moeite uitbrengen.

“Iets beter. Hij krijgt medicijnen om zijn hart rustig te houden. Ik weet het ook niet precies. Oh, waarom moet ons dit nu toch overkomen? We kregen net de hoop dat jij aan de beterende hand was. Dat het allemaal wat beter zou gaan nu je hier geholpen wordt en dan gebeurt er zoiets. Het is toch niet te geloven,” huilde haar moeder.

Margo tilde haar hand op en bracht die naar het schokkende lijf van haar moeder. Ze streelde haar arm. “Waar ligt pa?”

“Op de hartbewaking. Daar houden ze hem voorlopig. Morgen gaan ze nog wat onderzoeken doen en dan weten ze hopelijk meer. Het schijnt dat hij zelfs al een paar keer een kleine hartaanval heeft gehad. Wat een toestand,” snikte ze weer.

Was dit haar schuld? Was het haar vader te veel geworden? Het gedoe in het ziekenhuis? Maar ze hadden nu juist een beter vooruitzicht. Of was het de voortdurende spanning waarmee hij mogelijk te maken had gehad? Haar vader was een man van weinig woorden, een binnenvetter, noemde haar moeder hem altijd.

“Je kunt er beter over praten dan het opkroppen, dan ben je het tenminste kwijt,” was een veelgehoorde uitspraak van haar moeder. Dat was net wat haar vader niet deed. Die hield alles voor zichzelf, loste zelf zijn problemen wel op. Daar hoefde je een ander niet mee lastig te vallen als die toch niet kon helpen. Ja, ze kende haar vader goed genoeg om te weten hoe hij dacht. Nu was hij de regie over zijn eigen leven kwijt. Dat zou hij vreselijk vinden. Als het voor hem maar niet zo lang ging duren als het bij haar had gedaan, nog altijd deed. Zij was een gevangene in haar eigen lichaam, dat was nog niet veranderd, ook al ging ze nu met kleine stapjes iets vooruit. Dat ze met behulp van de verpleging naar de postoel kon, was al een hele overwinning.

“Het komt vast goed met pa,” wist ze uit te brengen.

“Ik help het je hopen. Wat moet ik anders? Ik kan het niet alleen, meisje, nog lang niet. Mijn maatje wil ik nog niet missen.” Haar moeder veegde met haar handen de tranen van haar gezicht weg. “Ik moet jou niet met mijn problemen lastigvallen. Jij hebt al genoeg aan jezelf.”

“Natuurlijk mag je dat wel.” Ze haalde even een paar keer diep adem voordat ze verderging. “Het is mijn vader.”

“Daar heb je gelijk in,” knikte de andere vrouw. Ze stond moeizaam op van de stoel. “Ik ga nu maar naar huis toe. Ik zou niet weten wat ik anders moet doen.”

“Hoe kom je thuis?” Margo wist dat haar moeder geen auto kon rijden en ze woonden niet echt dicht in de buurt van de kliniek.

“Met de bus, zo ben ik ook gekomen.” Ze boog zich over haar dochter heen en drukte een kus op haar wang.

“Sterkte, ma.”

Nadat haar moeder de kamer had verlaten, bemerkte ze pas dat haar eigen wangen ook nat waren van de tranen. Haar vader in het ziekenhuis met een hartstilstand. Het was haast eng hoe snel een mensenleven voorbij kon zijn. Zomaar, zonder waarschuwing vooraf, kon het plotseling afgelopen zijn. Hield je op te bestaan. 

Morgen zou ze aan de verpleging vragen of ze naar de hartbewakingsafdeling mocht. Het was wel haar vader die daar lag.



Anne bracht de volgende dag een bezoek aan de mensen die ze de afgelopen dagen met de ambulance had opgehaald. De man die uit de auto was gezwiept was bij kennis. Hij zat haast van boven tot onder in het gips, lag met zijn ene been in een stellage. Eén arm werd eveneens ondersteund door een frame dat de arm op zijn plaats en van hem af moest houden. Het zag er niet erg comfortabel uit, maar hij leefde nog.

“Ik dacht dat mijn leven voorbij was, dokter,” vertrouwde hij haar toe. “Eerlijk waar. Die vrachtwagen begon te scharen, te schuiven en kwam recht op mij af. Ik kon geen kant op. Opeens besefte ik dat ik mijn gordel niet droeg. Mijn vrouw hamert er altijd op dat ik dat ding omdoe, zeker als de kinderen bij me in de auto zitten.”

“Dat u die gordel toen net niet droeg is uw geluk geweest. Uw redding, mag u wel zeggen. Uw auto vloog in brand. Als u daar nog in had gezeten…” Ze maakte haar zin niet af.

De man zuchtte beverig. “Dat hoorde ik van mijn vrouw.”

“Toch is het verstandiger om de gordel voortaan wel te dragen,” hield Anne hem voor. Ze praatte nog even met hem en ging vervolgens naar meneer Mulder. De man die ze gisteren had opgehaald met een hartstilstand.

Hij lag nog altijd op de hartbewaking, wist ze. Hij was wakker. Al zag hij er niet echt florissant uit. Zijn bleke huid viel haast weg tegen het witte kussen. De wangen ingevallen, zijn witte haren achterover gekamd. Op zijn wangen lag een zweem van een baard, grijze stoppels. De magere handen lagen gevouwen boven op het dekbed, alsof hij constant aan het bidden was.

“Dokter, wat fijn u weer te zien,” begroette hij haar met een broze stem.

“Meneer Mulder, hoe gaat het met u?” Ze schudde de naar haar uitgestoken hand en bekeek vervolgens zijn status. 

“Ik mag niet mopperen. Dokter Keller is daarstraks nog geweest. Hij was redelijk tevreden over me, dat is toch een goed teken, dokter?”

“Dat denk ik wel. Heeft u alle onderzoeken al gehad?”

“Nee, er staan er vanmiddag een paar op het programma,” antwoordde hij. “Ik schijn zelfs al eerder een hartaanval te hebben gehad. Nooit iets van gemerkt. Dat geloof je toch niet.”

“Toch zien we dat wel vaker. Niet iedere hartaanval is even heftig en fel. Dokter Keller zal er vast voor gaan zorgen dat zoiets niet meer gebeurt.”

“Dat kunnen ze toch niet voorkomen?”

“Niet altijd natuurlijk, maar als u weet dat u een zwak hart hebt, kunt u daar ook rekening mee houden.”

“Moet ik dan vanaf nu als een kasplantje door het leven gaan? Dat ben ik toch echt niet van plan.”

Anne glimlachte naar de oude man. “Niet als een kasplantje, dat is ook weer niet nodig. U mag echt nog wel de dingen doen die u altijd deed.”

“Mooi, ik ben toch echt niet van plan als mijn dochter te eindigen.”

“Uw dochter? Heeft zij hartproblemen?”

“Niet dat ik weet, maar ze ligt al een jaar op bed vanwege een hernia in haar rug. Ze ligt hier ook. Misschien kent u haar wel: Margo Utenbach.”

“Margo, natuurlijk ken ik haar. Ik meende al een bekend gezicht te zien. Uw dochter lijkt op u,” knikte Anne. De gelijkenis was inderdaad sterk, al had ze die niet direct thuis kunnen brengen. “Ze gaat gelukkig wel vooruit sinds ze hier ligt.”

“Dat mag ik hopen. Mijn vrouw en ik hadden er een hard hoofd in. Een jaar op bed liggen, dat is niet niks. Dieter doet zijn best, natuurlijk. Hij is een goeie kerel, maar soms heb ik toch het gevoel dat hij geen idee heeft wat hij precies aan het doen is. Waarom hij er niet eerder een andere dokter bij heeft gehaald, begrijp ik echt niet. Wij mogen ons niet bemoeien met hun leven. We staan aan de zijlijn en kunnen alleen maar hopen dat het ooit nog goed komt.”

Anne proefde hier toch uit dat hij het niet bepaald eens was met de manier waarop Dieter met hun dochter omging. “Had Margo daar dan niets over te zeggen? Het is toch haar lijf en leven?”

“Dat wel. Ik vond het ook vreemd dat ze zo met zich liet sollen. We hebben er nooit over gesproken met Margo. Ze slikte ook zoveel pijnstillers dat ze vaak niet eens aanspreekbaar was. Dan lag ze maar suffig in dat bed.”

Zoveel medicijnen dat ze niet eens aanspreekbaar was? Wat had Dieter haar allemaal gegeven? Ze kende de medicijnlijst. Mits hij alles in veel te grote hoeveelheden gaf, zat er niet echt iets bij waardoor ze van de wereld zou raken. Was het echt om de pijn te dempen of hadden al die medicijnen een andere reden? Ze hoopte dat Felix ondertussen met de man had gepraat en dat hij iets meer wist te vertellen.

“Weet u of er problemen tussen Dieter en Margo waren? Ze hebben geen kinderen, heb ik begrepen.”

De oude man dacht goed over haar vraag na. Tegelijkertijd besefte Anne dat het niet handig was om hier met hem over te praten. Hij lag hier te herstellen van een hartstilstand en zij gaf hem nu voer om nog lekker even verder te piekeren. Slim bezig, dokter Maas, gaf ze zichzelf een standje.

“Ze hebben inderdaad geen kinderen. Weet u, Margo is een beetje zoals ik zelf ben. Los je problemen zelf op en val een ander er niet mee lastig als die je toch niet kan helpen,” antwoordde meneer Mulder. “Ik weet dus echt niet of die kinderloosheid een bewuste keuze was of niet. Dat zou u beter eens aan mijn vrouw kunnen vragen. Zij weet daar wellicht meer van.”

“Het was ook dom van mij om dat aan u te vragen. U moet rusten, juist niet te veel piekeren. Vergeet u die vragen maar,” trachtte ze hem gerust te stellen. “Margo is nu in goede handen en daar gaat het tenslotte om. Wij gaan ervoor zorgen dat ze straks weer kan lopen. Ondertussen moet u ook beter worden. Misschien komt Margo nog wel op bezoek,” bedacht ze opeens.

“Zou dat kunnen? Mag dat?” vroeg hij gretig.

“Natuurlijk. Ik neem het wel op met de verpleging. Zij moeten dan maar afstemmen wanneer Margo het beste langs kan komen.”

“Dat zou ik heel erg fijn vinden, dokter.”

Anne drukte zijn hand. “Ik ga ervoor zorgen, meneer Mulder.”

Het korte gesprek met Margo’s vader wierp toch weer een ander licht op de zaak, vond ze terwijl ze terugging naar haar eigen afdeling. Misschien wist Katja Schwiebel daar wel meer van. Ze nam zich voor de vriendin van Margo Utenbach nog eens te bellen. Wat Margo niet met haar ouders besprak, deed ze misschien wel met haar beste vriendin. Daar waren beste vriendinnen immers voor.



Diana hielp Margo in een rolstoel, die met de rug achterover gekanteld kon worden zodat haar rug het minst belast werd en de hernia werd ontzien.

“Je hoeft niet per se plat te blijven liggen van dokter Landau,” zei Diana. “We maken het niet te lang, hoor. Je vader mag zich immers nog niet te veel opwinden. Als het goed is, is hij nu terug op de hartbewaking. Ze hebben een filmpje van zijn hart gemaakt met behulp van contrastvloeistof. Dokter Keller zal aan de hand daarvan bekijken of hij geopereerd moet worden, of gedotterd, of dat het met medicijnen opgelost kan worden.”

“Jij hebt je huiswerk goed gedaan, Diana,” glimlachte Margo. “Dank je wel dat je dat al nagevraagd hebt. Pa weet dat vast allemaal niet. Hij is wat vergeetachtig.”

“Dat hoort bij zijn leeftijd en vergis je niet in een hartstilstand. Dat is nogal wat.”

“Dat denk ik ook wel. Ik heb echt met hem te doen, weet je dat wel? Denk je dat hij weer de oude zal worden?”

“Ze kunnen veel tegenwoordig. Met medicijnen of een operatie is er een hoop te verbeteren,” hield Diana haar voor. “En jij mag je ook niet te druk maken. Je stem gaat nu redelijk goed, maar je moet jezelf toch een beetje in acht nemen.”

“Ja, hè? Het gaat echt steeds beter. Weet je wel hoelang het geleden is dat ik zo heb gezeten?” zei Margo op zachte toon.

“Je had thuis toch zeker wel een verstelbaar bed?” vroeg de verpleegster verbaasd.

“Dat wel, maar als Dieter er niet was, durfde ik dat niet goed te gebruiken. Ik denk dat ik dan het grootste deel van de tijd sliep.”

“Je weet echt niet veel meer van die tijd, hè?”

“Is dat vreemd?”

“Niet als je inderdaad de helft van de tijd onder zeil bent geweest,” schokschouderde Diana. “Hadden jullie geen hulp in huis?”

“Nee, dat wilde Dieter niet. Hij was zelf verpleger, dan weet hij toch ook precies wat hij moet doen.” Al zette ze daar ook steeds meer vraagtekens bij.

“En kinderen, Margo? Die hebben jullie niet. Was dat een bewuste keuze?” Diana kon het gezicht van Margo niet zien omdat ze achter haar liep. Ze zag dan ook niet het verdriet dat over het gezicht van de vrouw trok.

“Dat wilde helaas niet lukken. Dat bleek al heel vroeg in ons huwelijk. Ik heb me daarna op mijn carrière gestort.”

“Gelijk heb je. Je kunt wel blijven kniezen en treuren, maar daar kom je ook niet verder mee,” was Diana van mening.

Dat beaamde Margo in stilte. In haar hart voelde ze toch opnieuw de pijn die het nog altijd deed dat ze nooit van het moederschap had mogen genieten. Dieter had niet van IVF of andere methodes willen weten. Zelfs aan adoptie wilde hij niet denken. Het feit lag er dat ze niet van zichzelf kinderen konden krijgen. Nou, dan niet, was zijn redenatie. Dat was dan niet voor hen weggelegd, dan moesten ze hun leven maar op een andere manier invulling geven. 

Hijzelf was motorrijlessen gaan nemen en had al snel daarna een motor gekocht. Hij maakte lange tochten in zijn eentje, of trok eropuit met een clubje motorrijders. Margo vond er niet veel aan om urenlang achterop zo’n ding te zitten. Ze ging maar een enkele keer mee als het doel waar ze heengingen interessant genoeg was. Zelf was ze verder gaan studeren. Ze had het ene diploma na het andere gehaald in de accountancy. Met als gevolg dat ze nu een adviserende functie had. Een goedverdienende baan met behoorlijk wat verantwoordelijkheid en zelfs een team van vijf mensen onder haar. Dat had haar een nieuw doel in haar leven gegeven.

Het verdriet van het kinderloos blijven, leek naar de achtergrond verschoven. Dieter en zij leidden een rustig en luxe leventje. Al kon ze zich wel herinneren dat er voor de tijd dat die hernia begon te spelen een barstje in hun huwelijksgeluk dreigde te komen. Zij was succesvol in haar werk, Dieter op zijn manier ook. Waar zij echter steeds meer ging verdienen, bleef hij gelijkstaan. Ook vanwege zijn wisselende diensten kon hij lang niet altijd mee naar feestjes die alles met haar werk te maken hadden. Dat had steeds vaker wrijving gegeven.

Hoe zou het op kantoor zijn? Het was tijden geleden dat ze iets gehoord had van iemand van de zaak. Hadden ze haar helemaal afgeschreven nu ze al bijna een jaar uit de running was? In het begin van haar gedwongen platliggen had ze toch nog wel bezoek gehad van collega’s, van haar baas? Of er belde iemand om naar haar gezondheid te informeren. Wanneer waren die bezoekjes en telefoontjes gestopt? Had ze nog wel een baan als ze straks weer op de been was?

“We zijn er,” bracht de stem van Diana haar weer terug in de kliniek. “Ik rijd je naar binnen en kom je over een kwartiertje weer halen. Denk erom dat je vader zich niet te druk mag maken.”

Margo knikte. Haar keel kneep opeens dicht nu ze haar vader zag liggen in het bed. Verbonden door middel van draadjes met allerlei apparatuur die achter het bed stond. Onder zijn neus zat een zuurstofslangetje. Hij ging rechter in bed zitten. Ook bij haar vader werden zijn ogen vochtig, zag ze toen Diana haar naast het bed reed.

“Dag, meisje, daar ben je dan. We zijn wel een stel krukken met ons twee. Nu kunnen we elkaar tenminste wat gezelschap houden.” Hij pakte haar handen vast en kneep erin.

“Je hebt ons anders wel laten schrikken, pa. Dat had best anders gekund. Speelt dit al lang? Ik wist niet dat je hartklachten had.”

“Ach, meisje, jij had al genoeg aan je hoofd. Wat had het voor zin jou daarmee lastig te vallen.”

“Wist ma het wel?”

“Niet alles. Dat maakt ook niet meer uit nu. Maar jij hier, dat betekent toch dat het goed met je gaat?”

“Een stuk beter in ieder geval. En hoor je me praten?” Ze glimlachte met vochtige ogen naar hem.

“Ik durfde er niets over te zeggen. Het is geweldig je lieve stem weer eens te horen. Die heb ik echt gemist.”

Margo knikte. Ze voelde de inmiddels bekende voortekenen dat haar stem het dreigde op te geven. Even rust dus, even niets zeggen.

“Die aardige dokter, die mij heeft opgehaald, beloofde me al dat ze jou hierheen zou laten brengen. Ze heeft woord gehouden. Dokter Maas, jij kent haar ook, meen ik.”

“Dat is de dokter die me heeft opgehaald met de ambulance. Ze is een paar keer bij me op bezoek geweest.”

“Een lieve vrouw,” knikte meneer Mulder. “Ze wilde wel veel weten. Over jou en Dieter. Gaat alles wel goed tussen jullie?”

“Ik denk het,” schokschouderde Margo. “Sinds ik hier ben, zie ik hem alleen ’s avonds. Weet je al iets meer van de onderzoeken?” stapte ze op een ander onderwerp over. Over Dieter en haar wilde ze niet praten met haar vader.

“Nog niet. Dokter Keller zal straks wel komen vertellen wat de uitslag is. Met het filmpje en de foto’s die gemaakt zijn, zal hij toch wel weten wat er aan mijn rikketik mankeert.”

Ze praatten nog een poosje over wat algemene dingen. Zowel zij als haar vader vermeden de zware onderwerpen. Na het beloofde kwartiertje kwam Diana haar weer ophalen en nam ze afscheid van haar vader.

“Als het mag, kom ik morgen weer,” zei Margo.

“Je bent van harte welkom. Misschien mag ik al wel snel naar de afdeling. Houd je dan een plaatsje voor me vrij?”

“Dat zal niet gaan, pa, ik heb vanochtend al een medebewoonster op mijn kamer gekregen.”

“Maakt niet uit, we zijn vlak bij elkaar in ieder geval.”



Na de ochtendbespreking een paar dagen later kwam Felix terug op het gesprek met Margo en haar man. Hij gebaarde naar Anne of ze even wilde blijven. Terwijl de andere collega’s naar hun eigen afdelingen gingen, bleef Anne zitten.

“Ik heb een gesprek gehad met meneer Utenbach,” begon Felix. “Hij is heel erg defensief als het om de verzorging van zijn vrouw gaat. Hij is juist van mening dat wij het niet goed doen en dat we dingen uit de hoek zoeken om hem ervan te beschuldigen dat hij zijn vrouw niet goed verzorgd zou hebben.”

“Werd hij boos?”

“Ja. Die man heeft met opzet zijn vrouw uit het medische circuit gehaald. Dat is mijn overtuiging. Ik ben alleen nog niet achter het doel van die actie. Ik heb hem voorgesteld met Helmut te gaan praten. Dat viel helemaal in verkeerde aarde. Of ik dacht dat hij niet goed bij zijn hoofd was. Dat het meer een gesprek zou worden over de situatie rond zijn vrouw als ze straks geopereerd is en weer naar huis zal gaan, geloofde hij volgens mij al helemaal niet.”

Anne knikte begrijpend. “Hij is niet gek, maar hij is wel zo geslepen dat hij zijn vrouw met opzet in deze situatie heeft gedwongen. Hij heeft die hernia dusdanig uitgebuit dat ze volkomen in zijn macht was.” Ze keek met een ruk op naar Felix. “Zou dat het zijn? Zou het hem om de macht gaan die hij zo over zijn vrouw had?”

“Dat vind ik wat vergezocht, Anne,” meende Felix.

“Dat kan wel zijn, maar waarom heeft hij zijn ervaring als verpleger dan niet op de juiste manier gebruikt? Zoals ik het bezie, heeft hij die kennis juist misbruikt. Iedere verpleger leert dat het belangrijk is dat een patiënt zoveel mogelijk mobiel blijft. In meer of mindere mate, voor zover de toestand van de betreffende patiënt dat toelaat.”

Felix moest duidelijk even nadenken over die redenatie. Uiteindelijk knikte hij. “Misschien wel, maar vlak niet uit dat er in de gezondheidszorg steeds minder mensen aan het bed staan. Bij met name de ouderen wordt dat bewegen nog weleens, noodgedwongen overigens, achterwege gelaten. Daar moeten die mensen het doen met vrijwilligers. Als dat er zo ver ingesleten zit bij die man: laat maar lekker op bed liggen, dan kan er niets gebeuren ook. Als je het van die kant bekijkt, geeft dat weer een heel ander beeld. Bovendien werkte hij. Er was verder geen hulp in huis?”

“Voor zover ik weet niet, maar waarom niet? Waarom geen verzorging of hulp vragen als zijn vrouw niet kan lopen en hij moest gaan werken? Ze lag dan toch ook helemaal alleen,” vroeg Anne zich hardop af. “Ik val jou niet aan, Felix, maar ik vind het vreemd dat jij nu opeens zijn handelen goed gaat praten.”

“Nee, ik praat het niet goed. Ik probeer het te begrijpen.”

“Nou, mij ben je kwijtgeraakt. Ik begrijp er echt niets meer van. Als ik hier zie hoe, tussen haakjes, mobiel herniapatiënten zijn, dan begrijp ik werkelijk niet waarom zij moest blijven liggen. Neurologisch is er toch niets aan de hand wat dat lange liggen rechtvaardigt?”

“Neurologisch gezien is er geen enkele reden waarom ze niet zou kunnen lopen,” moest Felix toegeven.

“Wanneer wordt Margo geopereerd? Is daar al zicht op?”

“Ik heb haar voor maandag ingepland staan. Dan heeft ze dit weekend nog om verder aan te sterken. De bloedwaarden worden beter. Ze kan ook al enige tijd rechtop in bed zitten en ze hoeft niet meer vastgehouden te worden om naar de postoel te gaan.”

“Mooi, ze wordt dus sterker. Ik ben benieuwd wat manlief daarvan vindt. Als ze nog een poosje verder is, kan ze weer lopen en een heleboel weer zelfstandig doen. Dan hoeft ze niet meer met alles op hem te steunen.”



De oudere vrouw die haar nu gezelschap hield, was net geopereerd aan haar heup. Ze had een nieuwe heup gekregen zoals dat populair gezegd werd. Ook voor deze vrouw, Maria Ostberg, kwam de fysiotherapeut regelmatig langs.

“Veel rust word je niet gegund,” meende Margo.

“Dat moet ook niet. Hoe eerder je begint met oefeningen, hoe vlotter de genezing gaat. Al moet ik mezelf toch wel een week of zes in acht nemen. Niet fietsen en dat soort dingen,” verzuchtte Maria. “Dat gaat nog tegenvallen. Ik doe alles met de fiets.”

Daar zag ze wel naar uit ook, vond Margo. Ondanks haar leeftijd van vierenzestig jaar zag de vrouw er nog slank en jeugdig uit. Ze had een sportief, kort kapsel dat haar grijze haren eerder op deed leven dan dat het ouder maakte. Margo’s eigen moeder was slechts vijf jaar ouder dan Maria, maar zag er veel ouder uit. Er lag een wereld van verschil tussen beide vrouwen.

“En jij? Wanneer word jij geopereerd? Hoelang lig je hier nu al? Een week?”

“Bijna. Maandag sta ik op de lijst om geopereerd te worden,” antwoordde Margo. “Mijn bloedwaarden waren eerder te slecht om te opereren. Vergelijk het maar met ondervoeding. Daarnaast had ik ook nog ernstige doorligwonden. Gelukkig geneest dat redelijk vlot nu ik beter eet en wat meer beweeg.”

“Meid, toch. Had je zo’n slecht leven? Ondervoed, dat is nogal wat. Waar kom je dan vandaan?”

Margo vertelde hoe haar eigen situatie in elkaar stak, wat opnieuw een optrekken van haar wenkbrauwen bij Maria teweegbracht.

“Wat een vreemd verhaal,” vond de oudere vrouw. “Sorry dat ik het zeg, maar het lijkt er bijna op alsof je man je expres op bed wilde houden.”

Diep in haar hart moest Margo toegeven dat ze dergelijke gedachten al eerder had gehad, nu ze helder genoeg was om over haar situatie na te denken. En Katja, had zij ook geen opmerkingen in die richting gemaakt? Bedekt weliswaar. Professor dokter Landau had toch ook iets dergelijks geïnsinueerd? Maria was de eerste die die gedachten ook hardop uitsprak en in niet mis te verstane bewoordingen. Was het echt zo?

“Ik kan het moeilijk geloven,” weersprak ze echter haar eigen gedachten. “Zo is Dieter helemaal niet. Hij is zo zorgzaam en lief voor me. Ik zou werkelijk niet weten waarom hij zoiets zou doen.”

“Maar je twijfelt wel,” gokte Maria goed.

Margo wendde haar hoofd af en staarde uit het raam. Ze kenden elkaar nog maar zo kort. Feitelijk had Maria haar spullen in de kast gelegd en was ze kort daarna opgehaald om te worden geopereerd. Daarna was ze teruggekomen, maar nog te suf om iets anders te doen dan te liggen en te slapen. En nu, amper een dag later, wist deze vrouw de vinger op de juiste zere plek te leggen. Hoe deed ze dat? Waarom doorzag deze vrouw Dieter feilloos?

Opeens drong tot Margo door dat ze de beschuldiging aan het adres van haar man al overnam. De zware pillen waardoor ze meer sliep dan wakker was. Het inactief houden. De katheter zelfs. Dingen die, wist ze inmiddels, allemaal niet nodig waren geweest. Natuurlijk mocht ze haar rug niet overbelasten, maar dat was nog altijd iets anders dan volstrekte bedrust houden. En dan de hamvraag die haar maar niet losliet: waarom? Wat won Dieter erbij? Waarom wilde hij volledige controle over haar doen en laten hebben? Hield hij haar min of meer gevangen op dat bed in hun flat? Had hij een ander?

Ze schudde haar hoofd en bemerkte zelf hoe onlogisch die gedachte was. Natuurlijk had hij geen andere vrouw. Dan zou hij haar toch zo snel mogelijk buiten werken of zelf weggaan. Dat deed je niet met een vrouw die volkomen van hem afhankelijk was. Afhankelijk, ja, dat was ze geweest. Hij had haar afhankelijk van hem gemaakt. Ze kon niet zonder hem, maar nu wel. Kwam hij daarom alleen nog maar op het avondbezoekuur? Hij had toch wisselende diensten waarbij hij overdag ook weleens vrij was? Hij draaide toch niet alleen maar dagdiensten?

Ze wist het niet, kon geen plausibele verklaring vinden op die vele vragen. Dieter was nog steeds zijn zorgzame zelf als hij hier was, ook al zat hij vol wrevel over de behandelingen die ze kreeg en waar hij het niet mee eens was. Hij hield van haar, dat wist ze zeker. Waarom had hij dan toch zo gehandeld het afgelopen jaar?

“Ben je er al over uit?” klonk de stem van Maria vanuit het andere bed.

“Huh?”

“Ik zie aan je gezicht dat je ligt te piekeren over wat ik heb gezegd.”

Margo kleurde en knikte. “Je hebt me wel aan het denken gezet. Nee, dat is niet helemaal waar. Ik had zelf ook al uitgevogeld dat er iets niet helemaal klopte. Alleen… ik kan het niet geloven.”

“Wat geloof je niet?” wilde Maria weten.

“Dat Dieter me met opzet op bed hield.”

“Macht uitoefenen over je. Een vorm van wraak nemen, misschien. Je hebt vaak geen idee wat er in het hoofd van een ander omgaat. Wat zijn motieven zijn, wat voor vervormde gedachten hij heeft.”

“Hoe kom jij er eigenlijk op? We kennen elkaar amper en toch heb ik het gevoel dat jij precies weet wat er in mij omgaat.”

Maria lachte zacht. “Dat doe ik echt niet, hoor. Maar ik mag wel zeggen dat ik een flinke portie mensenkennis heb. Meestal zit ik er ook niet ver naast. Ik ben lerares op een middelbare school. Ik geef geschiedenis.”

“Echt? Wat leuk. Dan kan ik me voorstellen dat je veel mensenkennis hebt opgedaan. De jeugd van tegenwoordig.” Margo lachte even.

“De jeugd van tegenwoordig is niet veel anders dan de jeugd van vroeger. Het zijn nog altijd dezelfde problemen die er spelen als pakweg twintig jaar geleden. De middelen zijn wel veranderd, maar dat doet niets af aan de jeugd van tegenwoordig en die van vroeger.” Maria glimlachte. “Liefdesproblemen, geldproblemen, verslaving aan drank of drugs. Jaloezie, misbruik en mishandeling. Dat zijn dingen van alle tijden, die dus ook nu nog altijd een grote rol spelen bij jonge mensen.”

“Daar heb je gelijk in,” moest Margo toegeven. “Vanavond zul je Dieter vast wel zien en hem wat beter leren kennen. Ik ga er tenminste van uit dat hij zal komen.”

“Ik ben heel benieuwd naar je man. Vertel eens wat meer over hem.”

Omdat ze toch niet veel anders te doen had, vertelde Margo haar kamergenote inderdaad iets over Dieter en hun leven samen.

“Hou je nog van hem?” stelde Maria heel onverwacht die vraag.

“Ja,” antwoordde Margo prompt.

“Daar hoef je niet eens over na te denken?”

“Natuurlijk niet. Ik hou van Dieter.”

“Dat snelle antwoord kan twee dingen betekenen,” ging Maria verder. “Of je houdt inderdaad van hem, of je bent er zo aan gewend bevestigend te antwoorden, dat je er helemaal niet over nadenkt en voetstoots aanneemt dat het nog altijd zo is. Gevoelens voor elkaar kunnen veranderen in de loop der tijd. Wat altijd vanzelfsprekend was, kan zomaar omslaan in iets anders. Onvree, haat, boosheid, onverschilligheid, of gewoonte. Houden van kan een gewoonte worden waaraan je zo gewend bent geraakt dat je er niet eens meer verder over nadenkt. Je gaat er gewoon van uit dat het zo is. Je houdt van hem. Punt.”

Opnieuw brachten de woorden van Maria een stortvloed aan vragen met zich mee. Nam ze te vanzelfsprekend aan dat er niets veranderd was aan haar gevoelens voor Dieter? Dat ze nog altijd van hem hield? Ze was in het verleden weleens boos op hem geweest. Zeker na zijn botte weigering om niet verder te willen zoeken naar een oplossing voor hun kinderloosheid. Hij wilde niet weten van andere manieren om zwanger te worden, niet eens van adoptie. Daarmee besliste hij niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de rest van háár leven. Ze had zich in die tijd meerdere malen afgevraagd of hun kinderloosheid voor hem niet eerder welkom was dan een gemis? Hij leek zich prima te voelen met de vrijheid die hij had. De luxe die ze zich konden permitteren dankzij hun kinderloosheid. 

Voor haar betekende het vooral een onnoemelijk verdriet en gemis. Een leegte in haar leven die ze op probeerde te vullen door te studeren, door zich te storten op haar werk. Dieter vulde het in met zijn motor. Voor hem leek het gemis niet zo mee te spelen, niet zo voortdurend aanwezig te zijn zoals het bij tijden voor haar was. En verdriet, had ze weleens voorzichtig gedacht, leek hij niet eens te voelen. Waarom anders had hij geweigerd om op andere manieren kinderen te kunnen krijgen?

Hij weigerde ook botweg daarover te praten. Het had afgedaan voor hem. Ze konden geen kinderen krijgen. Einde verhaal. Niet over blijven zeuren. Leg je erbij neer en ga verder met je leven. Maak er iets van. De rest van je leven treuren om wat je niet kunt krijgen, maakt het er niet gezelliger op. Je leeft maar een keer. Haal eruit wat erin zit. Geliefde uitspraken van haar man. Holle frasen in haar oren.

De komst van Diana maakte een einde aan het gepieker. “Tijd voor je therapie. Dit keer ga je naar de fysiotherapeut toe.”

“Oh?” Ze keek de verpleegster verwonderd aan. “Daar heeft hij gisteren niets over gezegd.”

“Dat klopt. Dan kun je je er ook niet druk over maken. Je gaat werken met de brug.” Diana keek haar met een vrolijke lach aan.

“De brug? Wat moet ik me daarbij voorstellen?”

“Je kent toch wel een brug van vroeger, van de gymlessen op school? Of van turnen? De ene balk kan hoger dan de andere. Je gaat beter leren lopen tussen twee stangen in.”

“Mag dat dan? En die hernia dan?”

“De fysiotherapeut doet niets zonder toestemming van dokter Landau, neem dat maar van mij aan. Hij weet echt wel wat hij doet. Kom, stap in die rolstoel.”



De dienst was rustig begonnen, zonder ernstige ongelukken waarvoor ze moesten uitrukken. Wel druppelden er steeds mensen binnen die door de huisartsen uit de omgeving door waren gestuurd voor verdere spoedbehandeling. 

Halverwege de ochtend moest Anne met haar team een patiënt ophalen in een verzorgingstehuis. Een vrouw was opeens onwel geworden. Gelukkig was de huisarts op dat moment wel aanwezig zodat hij haar eerste hulp kon verlenen, maar toch achtte hij het verstandig haar op te laten halen door een ambulance voor verder onderzoek.

“Wat gebeurde er precies?” wilde ze van de huisarts weten.

“Ik vermoed een hersenbloeding.” Hij noemde de symptomen op die de vrouw vertoonde tijdens de aanval.

Hersenbloeding, moest ook Anne constateren. Terwijl ze nog bezig was met de vrouw op een brancard te plaatsen, kwam er een verpleger aangelopen. Hij bleef staan kijken, de handen in de zij, de benen wijd.

Anne keek even naar hem op. Het duurde een paar tellen voordat ze Dieter Utenbach in de man herkende. “Hallo, meneer Utenbach. U werkt hier.” Een constatering, geen vraag.

“Wat doet u hier?” vroeg hij op onvriendelijke toon.

“Een patiënt ophalen.” Anne kon het zich niet veroorloven tijd te verliezen aan een discussie, dus werkte ze zwijgend verder. Niet veel later waren ze klaar om weg te gaan met hun patiënt.

Al die tijd had Dieter Utenbach toe staan kijken, met een boze blik op zijn gezicht.

Wat had ze die man gedaan? vroeg ze zich in de ambulance af, op weg naar de kliniek. Ze had pas één keer echt met hem gesproken en dat was vlak nadat Margo in de kliniek lag.

Ook Klinkmüller was de vijandigheid van de man opgevallen. “We hebben hem pas toch nog gezien? Ik kan me alleen niet zo snel voor de geest halen waar ook alweer.”

“Die vrouw die we begin van de week opgehaald hebben,” vertelde Anne. “Margo Utenbach, met die hernia, die al een jaar lang op bed lag.”

“Is dat haar man?” Hij dacht even na. “Ja, natuurlijk, nu herinner ik me dat weer. Hmm, onvriendelijk type.”

“Ik hoop dat hij naar de bewoners toe toch een stukje aardiger is.”

Ze brachten hun patiënte naar de eerstehulpafdeling, waar ze Felix oppiepte. Hersenen waren toch zijn afdeling.

Niet veel later kwam hij binnen gelopen met fladderende panden. “Wat is er, Anne?”

Ze praatte hem snel bij waarna hij de oude vrouw onderzocht en een behandeling uitstippelde. Een verpleegster bracht haar daarna naar de intensive care ter observatie.

Terwijl de verpleegster de behandelkamer verliet, vertelde Anne van Dieter Utenbach. “Die man was ronduit vijandig naar mij toe. Ik voel er veel voor om vanavond maar eens naar het bezoekuur te gaan en hem te vragen wat er aan de hand is.”

“Hmm, dat zou ik niet doen. Maandag, als zijn vrouw geopereerd wordt, kun je beter met hem praten. Ik ga er tenminste van uit dat hij dan hier zal zijn.”

“Oké. Ik zal eens kijken of ik dan toevallig niet in de buurt moet zijn.”

“Ga jij ook nog eens met Margo Utenbach praten. Misschien is ze nu wel genegen om je meer te vertellen over de situatie thuis,” meende Felix.

“Weet je het zeker? Haar vader ligt inmiddels ook in de kliniek. Ik heb hem gisteren opgehaald met een hartstilstand. Misschien wordt het wat veel allemaal wat er nu op haar afkomt.”

“Dat laat ik aan jou over, Anne. Jij weet het beste wat je wel of niet kunt zeggen.” Felix klopte haar even op haar schouder voordat hij weer net zo snel de behandelkamer uitliep als hij gekomen was.

Anne bleef peinzend staan. Misschien moest ze inderdaad nog eens een keer met Margo Utenbach gaan praten. Ze was hier nu al weer wat langer en had ruim de kans gehad om over alles wat er het afgelopen jaar gebeurd was na te denken.

Stel je voor dat die Dieter haar puur uit eigenbelang in bed had gehouden. Wat zou hij dan gaan doen als ze weer kon lopen? Dat was een gedachte die haar niet losliet. Wat gebeurde er met Margo als ze eenmaal weer thuis was?



Ilena Mulder, Margo’s moeder, had een zorgelijke blik op haar gezicht.

“Wat is er aan de hand, ma? Is er iets niet goed met pa?” vroeg Margo direct gealarmeerd.

Haar moeder schudde haar hoofd. “Ik weet het niet, meisje. Hij moet geopereerd worden. Een bypass, daar had hij het over. Het lukt niet met dotteren of met medicijnen om die aders open te krijgen.”

“Hebben ze het dan al geprobeerd?” vroeg Margo verbaasd. “Hoe kunnen ze dat nu al zeggen?”

Ilena schudde haar hoofd. “Dat blijkt uit het filmpje en de foto’s die vandaag gemaakt zijn. Pa zei dat jij bij hem was geweest.”

“Dat klopt, hij was net terug van die onderzoeken.”

Het bezoek dat bij Maria was zweeg even. Ook Maria luisterde belangstellend mee. Margo stelde hen aan elkaar voor.

“Heeft u al een dokter gesproken over die operatie?” wilde Maria weten.

“Nog niet.” Ilena’s schouders schokten omhoog. “Hij zal morgen wel langskomen. Ik moet er tegen drie uur zijn, na het bezoekuur dus.”

“Misschien valt het toch nog allemaal mee. Ze kunnen veel tegenwoordig op dat gebied,” probeerde Maria haar wat geruster te stellen.

“Vast wel. Meer dan op het beste hopen kunnen we toch ook niet doen.” Ilena keek naar haar schoonzoon, die tot dan toe gezwegen had. “Wat denk jij ervan? Zo’n bypass is natuurlijk best zwaar en pa is niet meer de jongste.”

“Als ze het niet aandurven, wordt zo’n operatie ook niet uitgevoerd,” meende Dieter. “Er worden soms wel mensen van tachtig of ouder geopereerd. Als het baat heeft en goede vooruitzichten geeft, opereren ze.”

“Ja, dat is natuurlijk ook zo. Bij hopeloze gevallen zullen ze niets meer doen,” knikte Ilena begrijpend.

“Precies, ma. Het klinkt allemaal heel erg eng, maar uiteindelijk wordt pa er beter van.”

“Daar zullen we dan maar van uitgaan. En jij? Jij wordt maandag geopereerd, had pa het over.”

“Ja, maandag ga ik onder het mes. Misschien wel gelijk met pa. Wanneer gaan ze die bypass doen?”

“Dat weet ik nog niet.” Ilena plukte wat denkbeeldige pluisjes van haar rok af. “Dat zal ik morgen wel te horen krijgen.”

Margo legde haar hand op de zenuwachtig bewegende hand van haar moeder. “Hé, ma, het zal best goed gaan, die operatie voeren ze zo vaak uit.”

“Dat is ook zo, hè?” Ze wreef langs haar ogen en probeerde te glimlachen naar haar dochter. “Vertel eens over jouw operatie.”

“Daar valt niet zo heel veel over te vertellen.” Margo legde uit wat de bedoeling was, de volgorde en wat haar daarna allemaal nog te wachten stond. “Hier, neem deze folder maar mee, dan kun je nog eens rustig nalezen wat ze met mij gaan doen.” Ze gaf de folder aan haar moeder, de blikken van Dieter negerend.

Na een paar minuten stond haar moeder weer op, nam afscheid van Margo en Dieter en ging weer naar haar man toe.

“Waarom gaf je die folder nu aan haar? Hoef ik niets te weten dan?” bromde Dieter.

“Ik zal er nog wel een vragen aan de verpleging. Ma heeft wat afleiding nodig. Ze maakt zich zorgen om pa, dat zie je toch wel.” Margo begreep niet dat hij dat niet snapte. “Er komt een hoop op hen af dat ze niet allemaal begrijpen.”

“Dat is oude mensen eigen. Wat hebben ze je vandaag allemaal laten doen? Je zei net voordat je moeder binnenkwam iets over een brug.”

“Oh, ja,” deed Margo enthousiast. Ze vertelde wat ze had moeten doen aan de brug. “Het was enorm vermoeiend, maar het lukte me om naar de andere kant te lopen. Ik dacht dat ik al heel wat kon, van mijn bed naar de postoel, maar dat stelt nog niets voor bij wat ik nu moest doen.”

“Hebben ze je echt laten lopen? Niet normaal meer. Waarom denken die lui dat je eigenlijk in het ziekenhuis ligt? Je hebt een hernia, je behoort rust te houden, niet te lopen!”

“Dieter,” siste ze hem toe. Ze zag dat Maria gealarmeerd naar haar keek. “Die fysiotherapeut weet echt wel wat hij doet.”

“Je maakt mij niet wijs dat het goed voor je is om nu al te gaan lopen.”

“Ik gebruik anders minder morfine dan in het begin van de week,” hield Margo hem voor. Dat was ook waar. Ze had minder pijn sinds ze meer was gaan bewegen.

“Dat is de gewenning,” bromde hij. Opeens stond hij op. “Ik ga naar huis.”

“Nu al? Kom je morgen nog? Overdag?” vroeg ze na de teleurstelling te hebben weggeslikt dat hij haar nu al alleen liet.

“Dat weet ik nog niet.”

“Je hoeft op zondag toch niet te werken. Je heb de hele week al dienst gehad.”

“Ik zie wel.” Hij keek haar niet aan, raakte nauwelijks haar wang aan toen hij haar kuste en liep met een onhandige zwaai van zijn hand weg.

Leuk was dat. Hij was amper een halfuurtje geweest. Kon hij echt niet wat meer tijd opbrengen voor haar? Zoveel hadden ze elkaar nu ook weer niet gezien deze week.

Maria glimlachte haar bemoedigend toe. Margo knipperde de opkomende tranen weg en pakte een boek van haar nachtkastje.



Haar dienst liet het niet toe dat ze onder het bezoekuur naar Margo kon gaan. Het werd een latertje, maar wetend dat de vrouw toch nergens anders heen kon dan naar haar eigen kamer, ging ze tegen negen uur die avond daarheen.

Ze trof de beide vrouwen inderdaad in bed aan, kijkend naar een programma op tv.

Margo keek verrast op toen Anne binnenkwam. “Dokter Maas, wat leuk u weer te zien.”

“Hallo, Margo, hoe gaat het met je?” Ze stelde zich ook even voor aan de andere vrouw die op de kamer lag.

“Best goed eigenlijk. Ik heb vandaag zelfs gelopen aan de brug. De fysiotherapeut was heel tevreden over me.”

“Heel mooi. Heb je niet meer pijn?” wilde Anne weten.

“Nee, helemaal niet. Het gaat echt een stuk beter. Maandag word ik geopereerd. Overmorgen gaat het gebeuren!”

“Dat hoorde ik van dokter Landau. Ben je er niet bang voor?”

“Nee hoor, waarom zou ik? Het kan toch alleen maar beter worden?” zei ze vol vertrouwen.

“Dat is wel de bedoeling. Ziet je man het ook een beetje zitten?”

“Ach, hij is weleens wat sceptisch, maar uiteindelijk word ik er beter van. Dat moet toch een prettig vooruitzicht zijn.”

Dat klonk alsof ze zichzelf ervan moest overtuigen dat Dieter het inderdaad zag zitten dat zijn vrouw beter werd. Margo was vol goede moed, meende Anne.

“Dat ik straks weer normaal kan lopen en naar mijn werk kan. Heerlijk,” verzuchtte Margo. “Wat zullen ze opkijken op de zaak. Ik ben daar al bijna een jaar niet meer geweest.”

“Heb je hen nog niets laten weten dan?” vroeg Anne verbaasd.

“Dat doe ik pas na de operatie. Het heeft toch geen zin hen nu al op de hoogte te brengen?”

“Waarom niet? Het zal vast fijn zijn eens wat andere mensen te zien,” meende Anne.

“Dieter dacht dat ze me niet eens meer terug wilden hebben.” Margo plukte aan een pulletje aan het dekbed.

“Dat doen ze vast wel. Vertel eens wat over je werk.”

Aan dat verzoek voldeed Margo heel graag en enthousiast begon ze te vertellen.

“Dat klinkt alsof je een verantwoordelijke baan hebt.”

“Die had ik zeker. Ik hoop alleen dat ik hem straks nog steeds heb. Ze hebben mijn plaats natuurlijk geen jaar lang vrijgehouden.”

“Bel ze gewoon,” adviseerde Anne. Ze vergat bijna het doel van haar komst. “Wat gaat Dieter doen als je straks weer thuis bent?”

“Hoe bedoelt u dat? Verdergaan met wat hij altijd doet, neem ik aan. Werken, motorrijden. Dat laatste deed hij alleen nog maar als mijn moeder bij me bleef.”

“Wie was er dan bij je als hij ging werken?” vroeg Anne.

“Niemand, denk ik.”

“Margo, kun je een reden bedenken waarom Dieter zo lang heeft gewacht met jou verder te laten onderzoeken?” stelde Anne de vraag.

“Waarom heeft iedereen het daar toch steeds over? Alsof Dieter iets vreselijk verkeerd heeft gedaan. Ik heb geen idee. Misschien dacht hij dat het gewoon beter was om te wachten.” Haar ogen flitsten van Anne naar Maria, die nu niet langer deed alsof ze aandachtig naar tv zat te kijken.

“Je weet best dat het niet klopt, Margo,” zei Maria. “Hij heeft je in bed gehouden. Met opzet. Ik denk dat het jaloezie is, dokter Maas.”

“Ach, doe toch niet zo raar,” viel Margo uit tegen de oudere vrouw. “Waarom zou hij jaloers moeten zijn? Op wie? Daar was geen enkele reden voor.”

“Misschien omdat jij een betere baan hebt. Omdat je hem niet echt nodig had,” ging Maria op zachte toon verder. “Ik heb hem nu even gezien, maar dat was voor mij lang genoeg om te ontdekken dat Dieter eigenlijk heel erg onzeker is. Hij weet niet goed raad met zichzelf, weet lang niet altijd hoe hij moet reageren op dingen die jij zegt of die aan hem gevraagd worden. Net vroeg je moeder om zijn mening over de bypassoperatie die je vader moet ondergaan. Als verpleger zou hij daar toch het een en ander van moeten weten, van kunnen weten. Het is een stuk onzekerheid als je het mij vraagt.”

“En jaloezie, volgens jou. Nou, dat vind ik onzin. Ik heb niets waarop Dieter jaloers zou moeten zijn,” hield Margo vol.

“Nu niet meer, nee,” mompelde Maria.

“Er zit wel iets in wat mevrouw Ostberg zegt,” meende ook Anne. “Hoe was jullie relatie in het begin? Lang voordat dit alles gebeurde? Je vertelde daarnet dat je als administratief medewerkster op dat kantoor begonnen bent. Nu ben je doorgegroeid tot een belangrijke schakel, dankzij je doorzettingsvermogen en de studies die je volgde.”

Margo schokschouderde. “Dat heeft er toch niets mee te maken.”

“Ik denk het wel,” zei Maria weer. “Vroeger waren jullie gelijkwaardige partners, in Dieters ogen. Jij verdiende in die tijd misschien minder dan hij. Door je studie ben je gegroeid in je werk, ben je meer gaan verdienen. Dat kan voor een man, die nog altijd leeft met het idee dat hij de kostwinner is, behoorlijk frustrerend zijn. Zijn vrouw heeft meer succes dan hij.”

Anne luisterde aandachtig naar de vrouw.

“Maar dat is toch absurd! Dieter geniet net zo goed van mijn salaris als dat ik dat doe. Ik doe het toch voor ons beiden? Toch niet voor mezelf alleen? Hij kan toch niet van me verwachten dat ik weer facturen ga controleren alleen omdat hij zich dan meer het mannetje kan voelen?” Margo keek met afschuw op haar gezicht naar haar kamergenote.

“Ik hoop dat het anders is, Margo,” ging Maria verder. “Ik denk alleen dat jouw goede baan hem een flinke knauw aan zijn zelfvertrouwen heeft gegeven.”

Margo lag met een bleek gezicht in de kussens, haar handen plukten onrustig aan het dekbed.

“Weet je nog je vraag van eerder vandaag, Maria?” vroeg ze na enige tijd van stilzwijgen.

“Of je nog van hem houdt?” antwoordde de andere vrouw.

Margo knikte. Ze keek met tranen in haar ogen naar Anne, die op slag medelijden met haar kreeg. Wat moest deze vrouw lijden, niet alleen lichamelijk, maar zeker ook geestelijk. Ze kwam erachter dat haar man om heel andere dan medische redenen haar maandenlang thuis en op bed had gehouden. Blijkbaar had ze er al enkele dagen zelfreflectie opzitten.

“Ik weet het eerlijk gezegd niet meer. Waarom ging hij vanavond zo snel weg? Dat was toch nergens goed voor. Hij reageert zo koeltjes, raakt me nauwelijks aan. Zou hij van me walgen omdat ik in bed lig?” De tranen stroomden nu bij Margo over haar wangen heen.

Anne die wat sneller en mobieler was dan Maria ging naar haar toe. “Rustig nu maar. Het is niet niks wat er op jullie beiden afkomt. Dieter weet misschien ook niet hoe hij met deze situatie om moet gaan. Je moet je niet zo druk maken, dat is niet goed voor je stem.”

“Ik vraag me serieus af waarom hij eigenlijk bij mij is gebleven. Hij had me toch niet een jaar lang op bed hoeven houden als hij van me af wilde?” snikte Margo.

Anne schoof haar een doos tissues in de handen waarvan ze dankbaar gebruikmaakte.

“Ik lig me al enige tijd af te vragen hoe ik erachter kan komen of ik nog wel van hem hou. Dat ik zo moet huilen en zo’n verdriet heb over wat hij doet of niet doet, zegt dat niet genoeg?”

“Dat weet ik niet, lieverd,” zei Maria. “Je zult voor jezelf moeten uitvinden of je nog wel van hem houdt, dat kunnen wij niet voor je doen.”

“Waarom heeft hij het zover laten komen?” huilde Margo. “Dat vraag ik me aldoor af. Uit onzekerheid, uit macht?” Ze schudde haar hoofd. “Ik weet het echt niet meer. Ik vraag me wel steeds vaker af of ik nog wel naar die flat terug wil gaan als ik hier ontslagen word.”



Margo lag nog lange tijd voor zich uit te staren na het vertrek van dokter Maas. Aan het geluid uit het andere bed te horen, sliep Maria inmiddels. 

Waarom konden ze haar niet met rust laten? Waarom moest iedereen het over Dieter hebben en de reden waarom hij had gehandeld zoals hij had gedaan? Daar was toch niets meer aan te veranderen? Dat jaar was ze kwijt, voorgoed. Dat kwam niet meer terug.

Wat verder niemands schuld was, was echter de twijfel die Dieter zelf had gezaaid. Hij deed zo afstandelijk, bijna alsof hij helemaal niet in de kliniek wilde zijn. Hij gedroeg zich alsof hij geen tijd had om bij haar te blijven, bij haar op bezoek te gaan. Het zou haar niets verbazen als hij niet eens bij zijn schoonvader op bezoek was gegaan. Haar vader kon vroeger goed met Dieter opschieten. Hoe die verhouding tegenwoordig lag, kon ze niet met zekerheid zeggen. Er was nogal wat veranderd in dat ene jaar dat zij niet eens bij haar volle bewustzijn mee had gemaakt.

De pijnstillers, slaaptabletten die Dieter haar had gegeven, dat had Diana haar verteld. Al die medicijnen stonden op haar medicijnlijst. Onvoorstelbaar dat ze dat allemaal had geslikt. Nog veel vreemder dat ze daar nu minder dan een kwart van gebruikte met een voor haar beter effect.

Had Maria dan toch gelijk? Wilde hij haar afhankelijk maken van hem? Zolang ze plat op bed lag, had ze hem nodig. Straks kon ze weer lopen. Waar was hij bang voor? Dat ze hem zou verlaten? Waarom? Daar had ze toch geen reden voor? Oké, het was niet niks wat hij haar geflikt had. Een jaar lang min of meer gedrogeerd op bed houden. Stond dat gelijk aan vrijheidsberoving? Was dat strafbaar? Kon ze hem daarvoor aanklagen? En wilde ze dat wel?

Ze was nog steeds met hem getrouwd, meende dat ze nog gevoelens voor hem had. Hoe moest ze daar achter komen als hij niet lang genoeg bleef om ergens dieper op in te gaan?

Ze was niet bang voor de operatie, wel voor hetgeen daarna zou komen. Hoe zou Dieter reageren als zij weer gezond en wel door het huis liep? Het huis dat hij zo lang haast voor zichzelf had gehad. Ze moest met hem praten, dat was de enige oplossing. Praten over het waarom en over hoe hij de toekomst zag. Of hij nog wel enige toekomst voor hen zag.

Ze sliep rusteloos, werd keer op keer wakker, denkend aan Dieter en alles wat Maria had gezegd. Toen ze zondagochtend wakker werd, kon ze er alleen nog maar aan denken dat ze met haar man moest praten. Ze wilde hun huwelijk niet zomaar opgeven. Niet zonder meer.

Ze praatte niet met Maria over die vreemde gedachten die ze vannacht had gehad, ook niet over vrijheidsberoving. Het woord alleen al klonk zo misdadig dat ze daar het liefst helemaal niet meer aan dacht.

Het wachten tot het bezoekuur aangebroken was duurde lang. Het bezoek dat ze voor die tijd aan haar vader kon brengen, brak die tijd een beetje. Dat kwartiertje betekende heel veel voor de oude man.

“Vanmiddag na het bezoekuur hoor ik wanneer ik geopereerd ga worden,” mompelde hij.

“Zie je ertegenop?” vroeg Margo.

“Een beetje. Vooral die ritssluiting die ik op mijn borst krijg, staat me tegen. Hoe zal ik eruitzien in bikini?”

Het duurde even voordat het tot haar doordrong dat haar vader een grapje maakte. Ze lachte halfslachtig. “Pa, dat staat toch alleen maar interessant. Daar houden vrouwen wel van.”

“Je moeder ook, denk je?”

“Ma helemaal,” knikte ze.

“Waar maak jij je zorgen over, kind? Over je eigen operatie?” wilde haar vader weten.

“Een beetje wel,” zei ze snel. Ze kon hem moeilijk zeggen dat ze bezorgder was over de reactie van Dieter als ze gezond en wel weer thuiskwam.

“De artsen hier zijn heel kundig. Je wordt bovendien door een professor geopereerd,” hield haar vader haar voor.

“Dat is ook zo,” grijnsde ze dapper. “Er staat niet zomaar een chirurg met een mes in zijn handen naast mijn bed morgen.”

“Het komt vast wel goed, daar moet je op vertrouwen. Over niet al te lange tijd lopen wij samen weer door de stad. Ik zal aan je denken, morgen.”

Margo drukte zijn hand. Ze wilde dat ze hem even vast kon houden, maar dat liet haar rug niet toe. Haar vader was ook te zwak om omhoog te komen en haar te omhelzen. Hij was er slechter aan toe dan het zich liet aanzien, besefte ze op dat moment. De grauwe kleur op zijn gezicht, de botten die scherp uitstaken. Pa zag er niet bijster gezond uit.

Zou haar moeder dat ook zien? Besefte zij dat ze haar man kon verliezen? Vast wel, bedacht Margo. Ze beet hard op de binnenkant van haar wang om te voorkomen dat ze ging huilen. Ze nam afscheid toen de verpleegster die haar had gebracht weer terugkwam.

“Morgen kom ik waarschijnlijk niet, pa.”

“In gedachten ben ik bij je,” knikte hij haar toe.

Met een bezwaard gemoed werd ze terug naar haar eigen afdeling gereden. Wie weet hoelang het ging duren voordat ze haar vader weer zou zien. Echt lang hoefde ze geen volstrekte bedrust te houden, maar haar dagen zouden in het teken van herstel staan en niet van uitstapjes naar een andere afdeling.



Het was geheel toevallig dat Anne in de buurt van de operatiekamer was die maandag toen Margo onder het mes ging. Ze had vanochtend nog iemand opgehaald die van een in aanbouw zijnde flat was gevallen en die met spoed geopereerd moest worden. Hij lag nu in de verkoeverkamer om weer bij te komen.

Anne had zich net omgekleed en haar normale kleding weer aangedaan. Ze stapte juist uit de kleedkamer toen ze Dieter Utenbach zag zitten bij het zitje in de gang.

“Meneer Utenbach. Hallo, hoe gaat het?” Ze stak haar hand uit die hij na een korte aarzeling aannam.

“Goed, naar omstandigheden,” bromde hij. “Mijn vrouw wordt nu geopereerd.”

“Dat is waar ook. Het zal vast goed gaan. Professor dokter Landau is heel kundig op dat gebied. Hij maakt de beknelde zenuwen vast weer vrij. Binnen de kortste keren hebt u uw vrouw weer thuis,” sprak ze hem bemoedigend toe, ondertussen zijn reactie peilend.

“Dat geloof ik graag,” knikte Dieter.

“Meneer Utenbach, wat ik me nog altijd afvraag: wat was uw doel met zo lang te wachten?”

“Wachten waarop?” Hij ontweek haar blik.

“Verder te gaan zoeken naar een oplossing voor Margo’s rug.”

“Dat ging gewoon niet eerder.”

“Dat is niet waar en dat weet u net zo goed als ik,” antwoordde ze op zachte toon. “Ik durf bijna te zeggen dat u haar willens en wetens op bed heeft gehouden al die tijd.”

“Wat weet u daar nou van?”

“Genoeg om daar een oordeel over te kunnen vellen.”

“Ieder geval is anders.”

“Daarin heeft u gelijk,” gaf ze toe. “Reden te meer om snel verder te zoeken en niet om de patiënt onnodig lang op bed te houden.” Ze boog zich iets naar hem toe en zei nog zachter: “Beseft u dat u zelfs strafbaar bent als Margo het eropaan wil laten komen?”

De schrik spatte van zijn gezicht af. Mooi, dacht Anne, laat hem ook maar eens even bang zijn. Margo had een heel jaar zo gelegen, niet beseffend wat haar overkwam en wat haar nog te wachten stond. Monddood gemaakt door grote hoeveelheden pijnstillers die haar bijna voortdurend onder zeil hadden gehouden.

Zo moest het ongeveer gegaan zijn, had Anne inmiddels beseft door de gesprekken die ze met Margo en met haar vriendin Katja had gehad. Ook de scherpe blik van Maria Ostberg had veel duidelijk gemaakt gisteravond.

“Ik heb haar niets misdaan,” stamelde Utenbach.

“Denkt u daar nog maar eens heel goed over na,” mompelde Anne. “Wat voor doel had u voor ogen? Moest ze de rest van haar leven in bed doorbrengen als een invalide?”

“Wat een onzin,” viel hij opeens tegen haar uit. “U beschuldigt mij zomaar ergens van. Ik heb haar toch naar het ziekenhuis laten gaan? Hierheen laten brengen. Zou ik dat gedaan hebben als ik liever een invalide vrouw had?”

“Misschien kreeg u last van uw geweten, schuldgevoelens. Of… misschien wilde u van het blok aan uw been af omdat u een andere vrouw hebt ontmoet waarmee u verder wilt. Hoe ziet een scheiding er dan uit met een vrouw die volkomen afhankelijk is gemaakt van haar man?” Het was een wilde gok, maar opeens leek haar dat dát de enige reden moest zijn waarom Dieter Utenbach zo resoluut was omgedraaid en opeens zijn vrouw wel wilde laten opereren.

Aan zijn uitdrukking zag ze direct dat ze in de roos had geschoten. De smeerlap. Terwijl hij zijn vrouw thuis onder zeil hield met zware medicijnen, had hij ondertussen een ander opgedaan. Zou Margo hier weet van hebben? Nee, vast niet, anders had ze daar wel iets van gezegd. Margo wist van niets, daarvan was ze overtuigd.

“Ik denk dat u beter eerlijk kunt zijn tegen uw vrouw, meneer Utenbach.” Ze keek de man met strakke blik aan.

Hij leek ineen te krimpen en liet zich uiteindelijk terug op zijn stoel vallen. “U hebt geen idee, dokter, werkelijk geen idee,” stamelde hij.

“Waarvan niet, meneer Utenbach?”

“Van het leven met een vrouw als Margo.”

“Dat begrijp ik inderdaad niet. Ze lijkt me een aardige vrouw.”

“Ja, dat is ze zeker. Aardig, lief, geestig, goed in hetgeen ze doet. Buitengewoon succesvol zelfs. En dan kom ik: de verpleger in een verzorgingstehuis voor bejaarden. Ik steek daar nogal schriel bij af. Als er feesten waren van haar werk zorgde ik ervoor dat ik dienst had. Wat had ik te vertellen tegen dergelijke knappe koppen die dagelijks met miljoenen, miljarden omgaan?”

“Het blijven normale mensen zoals u en ik. Ook zij hebben te kampen met ziektes en tegenslag, net als iedere ander,” redeneerde Anne.

Dieter schudde zijn hoofd. “U begrijpt het niet. Uiteraard niet, u bent zelf immers ook succesvol.”

“Dat betekent toch niet dat ik neerkijk op mensen die iets anders doen? Denkt u echt dat uw vrouw op u neerkijkt omdat u verpleger bent?”

“Natuurlijk deed ze dat niet. Margo verzekerde me altijd dat ik niets minder was dan haar hoogste baas.”

“Maar dat geloofde u niet,” gokte Anne.

“Hoe kon ik? Ik heb het geprobeerd. Ik ben een paar keer mee geweest naar zo’n feest. Als ik dan vertelde wat ik deed, bleek ik opeens een stuk minder interessant en had men al snel niets meer met mij te bespreken. In de ogen van die lui tel je niet mee als je niet hebt gestudeerd en geen salaris met minstens vijf nullen verdient.”

“En daarom moest Margo het ontgelden?”

Zijn schouders schokten omhoog. “Ze kreeg die hernia, moest bedrust houden van die arts. Het ging allemaal niet zo voorspoedig als die man voorspelde. Ze was volkomen afhankelijk van mij. Niets kon ze alleen, nog niet eens naar het toilet.”

“U zag uw kans om het die omhooggevallen pipo’s betaald te zetten. Misschien wilde u haar baas wel laten zien dat Margo zonder u nergens was. Dat ze zonder haar verpleger niets meer waard was.”

Hij knikte geluidloos en staarde naar zijn handen die op zijn benen lagen.

Anne kreeg haast medelijden met de man. Een gebrek aan zelfvertrouwen en de arrogantie van mensen die zich belangrijker voelden dan de gewone man, hadden dit alles teweeggebracht. Zij waren er in feite medeschuldig aan dat een vrouw een jaar lang gevangen had gezeten in haar eigen lichaam. Gevangen gehouden werd door haar eigen man. Te triest voor woorden.

“Wat gaat u er nu aan doen?” wilde Anne weten.

“Als ze weer in orde is, ga ik van haar scheiden,” antwoordde hij op sombere toon. “Ik hou van een ander, dokter. Dat is me overkomen. Geloof me, ik heb er echt tegen gevochten, maar uiteindelijk was het sterker dan mij.”

“Wat had u thuis immers: een invalide vrouw die niets zelf kon. Door u eigen toedoen,” hield ze hem met beschuldigende blik voor.

“Ik weet het, het is allemaal mijn fout. Ik wilde dat ik het over kon doen.”

“Nee,” schudde Anne haar hoofd, “dat wilt u niet. Uw onvrede over het werk van Margo was gebleven en uiteindelijk zou u toch van haar zijn weggegaan. Dat was beter geweest dan haar op deze manier gevangen te houden, zo blijf ik het zien. U hebt haar een jaar van haar leven ontnomen en misschien nog wel meer. Ik hoop dat u hiermee kunt leven, meneer Utenbach.” Anne liep weg.

Ze kon nog enig begrip opbrengen voor zijn uiteenzetting dat hij zo totaal niet in het wereldje van zijn vrouw paste, maar absoluut niet voor zijn handelswijze. Dat had anders gekund. 

Ze wist niet of Margo er werk van zou maken, of dat de kliniek hier iets aan moest doen. Dergelijke zaken zou ze aan Felix overlaten, tenslotte was Margo zijn patiënte. Al had ze niet de indruk dat de vrouw wraakzuchtig was. Hun huwelijk was in feite al voorbij, Margo twijfelde immers ook.



Het kostte haar nog altijd wat moeite om goed rechtop te blijven staan, maar iedere dag ging het een stukje beter. Anne keek bewonderend naar de vrouw die met behulp van de fysiotherapeut door de gang liep.

“Het gaat al een heel stuk beter,” zei Anne opgewekt.

Margo begon te lachen. “Ik ben er nog lang niet, hoor.”

“Het is een doorzettertje,” gaf Marco, de fysiotherapeut, aan. “Het liefst wil ze dat ik vijf keer per dag kom om te oefenen.”

“Niet overdrijven, Marco. Bovendien mag ik graag aan de arm van een knappe jongeman over de gang lopen.”

Anne zag met verbazing hoe die stille vrouw, die niet eens kon lopen en praten een paar weken geleden, nu helemaal opgeleefd was. Ze had nog een lange weg te gaan tot ze volledig hersteld was. Een jaar lang op bed liggen was niet zomaar uit je systeem.

Marco begeleidde Margo terug naar haar kamer en liet haar in een stoel gaan zitten. “Ik kom je morgen weer halen, dan gaan we een stukje trap doen,” beloofde hij.

Toen hij weg was, zei Margo: “De trap, als ik die kan nemen, mag ik weer naar huis.”

“Is dat zo? Ben je al fit genoeg om dat aan te kunnen? Heb je hulp?”

Margo knikte. “Katja komt me helpen, heeft ze beloofd.”

“Mooi zo. Heb je nog iets van Dieter gehoord?” Anne wist dat het echtpaar samen met Helmut een aantal gesprekken had gehad. Niet zozeer als huwelijkstherapie of om hen bij te staan bij de veranderende gebeurtenissen, maar om Dieter en Margo de gelegenheid te geven zich uit te spreken over hun gevoelens en over het afgelopen jaar. Margo had het vast niet aangekund zonder Helmuts hulp, meende Anne. Daar was ze veel te zachtaardig voor. Dat was ook precies de reden waarom Dieter het zover had kunnen laten komen. Een mentaal sterkere vrouw had dit alles niet gepikt. 

Vreemd eigenlijk, bedacht ze, Margo moest een kei in haar werk zijn. Daar moest ze toch ook zelfstandig beslissingen nemen die vast lang niet allemaal even prettig waren. Waarom had ze die hardheid in haar werk wel en thuis niet? Waarom kon ze thuis niet voor zichzelf opkomen? Een mens zat soms vreemd in elkaar.

“Dieter is inmiddels verhuisd. Hij gaat voorlopig bij een collega wonen,” zei Margo. “Het valt me alles mee dat hij niet meteen bij háár intrekt,” doelde ze op de vriendin van haar man.

“Dat is inderdaad verstandig. Even alles laten bezinken voordat hij zich in het volgende avontuur stort.” Anne sloeg een hand voor haar mond. “Sorry, ik heb nog altijd geen goed woord over hoe het allemaal is gelopen.”

“Maakt niet uit, dokter. Ik heb er vrede mee. Ons huwelijk was op sterven na al dood voordat ik die hernia kreeg. Tot dat besef ben ik de afgelopen tijd wel gekomen. Het is beter zo. Uiteindelijk zouden we toch uit elkaar zijn gegaan.”

“Dat weet ik wel, maar het had zoveel anders gekund. Ga je nog stappen tegen hem ondernemen?”

“Een aangifte doen wegens vrijheidsberoving of zo? Ik heb er wel over gedacht,” bekende ze eerlijk, “maar nee, dat doe ik niet. Dieter moet de rest van zijn leven verder met het besef dat hij me een jaar heeft afgenomen. Eigenlijk ben ik die nieuwe vriendin van hem wel dankbaar. Zonder haar komst had ik misschien nog steeds op bed gelegen. Nee, dokter Maas, ik laat het verder rusten. We gaan niet als vrienden uit elkaar, maar ook niet als vijanden. Hij laat me alles houden in de flat. Ik moet hem alleen uitkopen.”

Anne knikte begrijpend. Dat was in haar ogen wel het minste wat hij kon doen om iets goed te maken van al die ellende die hij zijn vrouw had bezorgd. Het zat haar nog steeds niet helemaal lekker dat Dieter Utenbach daar zo gemakkelijk mee wegkwam. Hij ging een heel nieuw leven tegemoet met zijn nieuwe liefde, Margo bleef alleen achter met een leven dat in brokstukken uiteen was gevallen.

“Mijn baas is daarstraks nog geweest,” vertelde Margo.

“Dat is goed nieuws. Wat zei hij? Kun je terugkomen bij het bedrijf?”

“Niet in mijn oude functie. Ik krijg ander werk.” Ze haalde in een triest en berustend gebaar haar schouders op. “Het is helaas niet anders. Eerlijk gezegd is het al meer dan ik zelf verwacht had. De eerste tijd mag ik nog niet volledig aan de slag, dus ik begin op therapeutische basis op te bouwen tot ik weer een hele dag kan werken. Misschien dat ik zelfs iets heel anders ga doen. Met jonge mensen werken of zo. Dat lijkt me ook wel wat. Ik heb genoeg papieren om zelfs les te mogen geven als zij-instromer. Ik zie nog wel wat er op mijn pad komt.”

Daar keek Anne van op. Margo leek een heel andere weg in te gaan slaan en er zelfs nog zin in te hebben ook. Ze ging in ieder geval niet bij de pakken neerzitten. “Goed van je dat je zo je schouders eronder zet. Ik heb bewondering voor je. Moet je kijken wat je nu allemaal al van plan bent. Knap, hoor.”

“Ik heb lang genoeg op mijn luie reet gelegen.” Margo lachte even. “Ik wil gaan leven, dingen doen, genieten. Met mijn vader gaat het gelukkig ook weer een stukje beter. Hij krabbelt ook weer goed op na die bypass, beter dan hijzelf verwacht had. Meer kan ik toch niet wensen?”

Ze praatten nog een poosje met elkaar tot de pieper Anne noodzaakte om terug naar de eerstehulpafdeling te gaan. “We zien elkaar vast nog wel voordat je ons gaat verlaten.”

“Reken daar maar op, ik kom een keer bij u op de afdeling kijken, dokter,” beloofde Margo.

Anne snelde naar beneden waar Tünnes en Klinkmüller al weer klaarstonden om uit te rijden.

“Waar moeten we heen?” wilde ze weten.

“Een kind dat in een bouwput terecht is gekomen. De brandweer is er al bij gehaald. Wij moeten klaarstaan als het jochie eruit komt.”

“Oké, rijden dan maar,” zei Anne.


Thuis gevangen & Jachtseizoen
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml