Verwarde vader



Dwaze dialogen



Marja van Maerlant



Nadim streek een lucifer af en drie steekvlammen schoten omhoog. “Ik ga vuur ook bedwingen,” kondigde hij aan. “Maar eerst ga ik de minister verbranden!” Hij hield de sok in zijn hand omhoog. “Vannacht heb ik al de burgemeester verbrand en met hem de hele raad!”



Kinderarts Lidy van de Poel begeleidde het laatste patiëntje van die morgen met haar vader naar buiten. Ze drukte de vader nogmaals op het hart onmiddellijk contact op te nemen als Noortjes toestand niet binnen twee dagen zou verbeteren. Toen schoof ze de stapel dossiers in elkaar en sloot de deur van haar spreekkamer.

“Heeft de moeder van Willem nog gebeld?” vroeg ze haar assistente Corine, die de administratie en afspraken regelde.

“Lena Weersing?” Corine schrok op uit haar overpeinzingen. “Nee, ze heeft niets laten horen. Ze stonden voor kwart over tien ingeschreven, dus ik heb niet veel hoop dat ze nog komt.”

“Dat is niet de eerste keer dat ze een afspraak vergeet of gewoon laat zitten. Juist voor een kind als Willem is een regelmatige controle zo belangrijk. Lena is op dit moment niet in staat om dat te beseffen. Ik maak me werkelijk zorgen over die jongen.”

De vierjarige Willem Weersing was geboren met een ernstige afwijking in zijn stofwisseling. Gelukkig was dit onmiddellijk gesignaleerd toen hij een hielprik kreeg en door alert ingrijpen van de neonatoloog was hersenschade voorkomen. Willem was sindsdien onderworpen aan een zorgvuldig vastgesteld dieet met aanvullende preparaten en strikte leefregels. Zolang de vader bij het gezin woonde, was dit goed gegaan. Begin dit jaar was de situatie echter plotseling verslechterd. De moeder, Lena, was namelijk al jaren depressief en de vader had de zorg voor moeder en kind uiteindelijk niet meer aangekund. Hij had het kleine gezin verlaten en alle contact verbroken en sindsdien moest Lena, met behulp van de kinderarts en een maatschappelijk werkster, het alleen redden met haar zoon. Dit lukte haar slecht.

“Ik denk dat ik vanmiddag even bij Lena langsga,” kondigde Lidy aan. “Ik vrees dat dit niet goed gaat en ik durf het niet op zijn beloop te laten.”

Corine reageerde niet op die opmerking, maar zat gedachteloos naar haar computerscherm te staren terwijl ze ritmisch met de achterkant van haar potlood op het bureau tikte.

“Corine?”

De assistente schrok op. “Sorry, Lidy, ik was even met mijn gedachten ergens anders. Wat zei je ook weer?”

“Ik had het over Lena Weersing, dat ik even bij haar langs wil gaan, maar dat hindert verder niet.” Dokter Van de Poel aarzelde even. Het was niets voor haar assistente Corine Vossen om zo afwezig te zijn. Die zorgelijke rimpel boven haar ogen zat er vast niet alleen omdat mevrouw Weersing niet was komen opdagen. “Corine, vertel eens, meid, wat is er aan de hand? Je loopt nu al een paar dagen rond met een ballonnetje boven je hoofd van 'ik loop te piekeren, maar ik ga er niet over praten' en ik kan gewoon merken dat jou iets dwarszit. Nee, schrik maar niet, jouw werk is prima, zoals gewoonlijk, daar valt echt niets op aan te merken. Maar ik voel dat er iets is. Je weet toch dat je altijd bij mij terecht kunt?”

Lidy's stem was zacht, meelevend, en de anders zo evenwichtige Corine schoot ineens vol. De tranen die in haar ogen stonden, kon ze maar met moeite binnenboord houden. Ineens moest ze er gewoon over praten en in een lange woordenstroom kwam het allemaal naar buiten.

“Het gaat om Jan. Het is zó erg om te zien hoe hij lijdt onder die nieuwe bezuinigingen van het kabinet! Al zijn vrienden, alle kunstenaars, hebben het over niets anders. Het is gewoon te voorspellen dat de opdrachten voor kunstwerken zeldzamer zullen worden, dat steeds minder bedrijven en particulieren geld aan kunst zullen besteden. Het was al zo moeilijk! Het gaat niet eens zozeer om het financiële gedeelte, want we kunnen ons gelukkig redden van mijn salaris. Maar Jan is nu eenmaal kunstenaar in hart en nieren en hij wil scheppend bezig zijn! Niet zomaar wat lummelen, maar iets maken waar hij zijn ziel en zaligheid in kan leggen. Hij heeft op zijn manier de wereld iets te vertellen! Als hij dat niet kan, vreet dat aan hem. En dan voel ik mij natuurlijk óók doodongelukkig! Sorry, Lidy, ik wou jou en Petra er niet mee belasten, maar ik kan er gewoon even niet meer tegen.”

Ook Petra, die juist haar laboratorium had afgesloten, was er bij komen staan en ze sloeg een arm om Corine heen, die nu werkelijk begon te huilen.

“Sorry…” bracht ze nogmaals uit, tussen twee schokkende snikken door, “ik stel me aan, geloof ik…”

“Jij stelt je helemaal niet aan,” zei haar werkgeefster zacht. “Ik kan het me helemaal voorstellen, meid. Als iemand van wie je houdt het moeilijk heeft, dat is heel zwaar, vooral omdat jij in dit geval zo weinig kunt doen om je man te helpen. Daar hoef je je toch helemaal niet voor te schamen!”

Petra liet haar collega rustig uithuilen terwijl ze haar zacht heen en weer wiegde. “Ssshh, rustig nu maar, meissie. Het komt allemaal wel weer goed, vast wel!”

Eindelijk was Corine uitgehuild en een diepe zucht ontsnapte haar.

Ze maakte zich los uit Petra's omarming en streek met beide handen over haar natte wangen. “Hè, hè, dat lucht op. Ik voel me al weer een stukje beter. Wat zijn jullie allebei toch schatten!” Ze keek beurtelings Lidy en Petra aan en glimlachte dapper, ondanks haar behuilde gezicht.

“Je hebt er veel te lang mee rondgelopen, Corine,” gaf Lidy aan.

“Ik denk dat je gelijk hebt. Maar ik ben blij dat het er nu uit is!”

“Kom,” zei Lidy zachtzinnig. “Ga je nu maar even lekker opfrissen met wat koud water. Als iemand je zo ziet, zouden ze nog kunnen denken dat ik mijn personeel mishandel!”

Dat laatste was zo’n komisch idee, dat zowel Petra als Corine in de lach schoot. De assistente verdween naar het keukentje en gooide plenzen koud water over haar gezicht.

Lidy en Petra keken elkaar aan.

“Het zal ook echt niet gemakkelijk zijn voor Corine en Jan,” merkte Lidy op. “En dat met een kleine baby…”

“Tja,” antwoordde Petra met galgenhumor. “Dat is het voordeel van single zijn; ik heb tenminste alleen maar mijn eigen problemen op te lossen!”



“Mama, mama!” riep Steffie, zodra Lidy de deur opende die de praktijk van de privévertrekken scheidde.

Steffie, haar tienjarige dochter, was een echte spring-in-'t-veld. Regelmatig was er iets nieuws waar ze zich een tijdlang met onstuitbaar enthousiasme voor inzette. Soms was dat een sport, vooral als een van haar vriendinnen die beoefende, soms een belangrijke zaak als het redden van zeehondjes en soms was ze helemaal weg van de een of andere popzanger of filmster. 

Onlangs had Steffie aangekondigd dat ze later juf wilde worden. Sinds juf Gea drie dagen in de week Steffies groep onder haar hoede had, was het vak van onderwijzeres voor Steffie het einde. Wanneer ze de kans kreeg, oefende ze alvast met haar broer. De achtjarige Andy speelde dan een tijdlang het spel met zijn zus mee, tot hij er genoeg van had en liever buiten zijn vrienden ging opzoeken. De luide protesten van 'juf' Steffie, die vond dat hij eerst zijn huiswerk af moest hebben voor hij buiten mocht spelen, negeerde hij volkomen. Dit dan natuurlijk tot groot ongenoegen van de juf.

“Mama!” riep Steffie nogmaals. Ze stond in de keuken bij tante Rosy, die het avondeten van die dag voorbereidde. “Tante Rosy is het kind en ik ben de juf en vandaag doen wij wereldkunde!”

“Zo, zo,” merkte Lidy op, met een geamuseerde glimlach naar Rosy, die haar een blik van verstandhouding toewierp. “En is kind Rosy vandaag een beetje braaf geweest?”

“Ja! Ze heeft zonet een krul verdiend!”

“En waar gaat de les over?” wilde Lidy weten.

“Nou, ze wilde zelf over Zuid-Afrika, maar dat vond ik niet eerlijk.”

“Daar heb je helemaal gelijk in,” vond Lidy. Rosy Howard, de tante van Lidy’s tweede man Alex, had jaren in Zuid-Afrika gewoond waar ze getrouwd was met een Engelsman. Na zijn overlijden was ze naar Nederland gekomen en had de zorg voor het huishouden van Lidy van de Poel en Alex Snijdewind op zich genomen.

“Zuid-Afrika hoort toch ook bij wereldkunde,” verdedigde Rosy zich, met een knipoog naar Lidy.

“Ja, maar daar weet jij natuurlijk veel van! En ik ben juf, dus ik mag kiezen en ik vind Nieuw-Zeeland eerlijker. Maar nou weten wij niet wat de hoofdstad van Nieuw-Zeeland is, weet jij dat, mama?”

“Eh…” zei haar moeder voorzichtig. “Ik denk dat het Auckland is. Maar dat kun je toch vinden op internet, je weet heel goed hoe je dat moet doen!”

“Oh ja, natuurlijk!” Steffie repte zich naar de zijkamer waar de computer stond.

Lidy boog zich over de ovenschotel, die Rosy al aan het voorbereiden was voor het avondmaal, en snoof de heerlijke exotische geur op. “Mmmm, dat wordt weer smullen vanavond! Ik kan haast niet wachten. Heb je wel een heel klein beetje rekening gehouden met de kinderen?”

Rosy begreep onmiddellijk wat ze bedoelde. “Ik heb mij ontzettend ingehouden en het eerlijk waar niet te scherp gemaakt,” verklaarde ze, met de hand op het hart.

Lidy gaf haar een spontane knuffel. “Tantetje, je bent een parel, weet je dat?”

Vanuit de zijkamer kwamen opgewonden kreten van Steffie, die aan het speuren was op Google. “Mama, dit ga je niet geloven!” Ze kwam weer aangesneld.

“En?” vroeg Lidy. “Had ik gelijk, is het Auckland?”

“Nee, je hebt niet gelijk, maar wel bijna. Auckland was de hoofdstad tot 1865 en Auckland heeft…”

“Niet Auckland?” onderbrak nu Rosy haar verbaasd. “Dat dacht ik ook vast. Wat is dan…”

“Wacht nou even, niet zo haastig! Juf Gea zegt altijd 'nou even rustig luisteren want haastige spoed is zelden goed'. Luister: Auckland heeft 1,4 miljoen inwoners, maar is niet de hoofdstad. De hoofdstad is…” Ze wachtte even om de spanning nog wat op te voeren en zei toen triomfantelijk: “Wellington!”

Rosy trok een gezicht dat getuigde van onbegrip en Lidy vroeg, om haar dochter niet teleur te stellen: “En hoeveel inwoners heeft Wellington dan?”

“Wellington heeft 178.000 inwoners! Dat is minder dan Groningen of Almere! Mama, wil jij nu kind zijn? Tante Rosy zegt dat ze moet met koken!”

“Het spijt me, lieverd, maar ik moet vanmiddag naar Huize Zonzicht en ik wil eerst nog even langs een patiëntje waar ik mij erge zorgen over maak. Maar weet je wat, ik zie dat Karel buiten bezig is. Misschien wil hij wel kind zijn.”

“Dat ga ik doen! Karel weet vast niet wat de hoofdstad van Nieuw-Zeeland is!” Steffie repte zich naar de tuin.

Vanuit de keuken zagen ze hoe zich een opgewonden discussie ontspon tussen het meisje en Karel Hopman, de gepensioneerde plantsoenwerker die op voorbeeldige wijze de tuin rond de villa van het gezin verzorgde.

Even later kwam Steffie weer binnen. “Karel zegt dat er voor hem maar één hoofdstad is en dat is Amsterdam. Aan de rest heeft hij geen boodschap, zegt hij.”

Rosy en Lidy schoten tegelijk in de lach. Dat klonk helemaal naar Karel!

“Kom,” zei Lidy, met een blik op de klok. “Ik eet vlug even een broodje en ga dan naar mijn kleine patiënt.” Ze keek naar tante Rosy, die bij het aanrecht stond. “Vanwaar die haast, tantetje?”

Rosy draaide zich om, veegde haar handen af aan haar schort en blies een haarlok weg die over haar voorhoofd viel. “Ik maak alles vast klaar voor vanavond, want dan heb ik vanmiddag tijd om langs de kerk gaan, weet je wel.”

Lidy knikte, ze begreep het. Sinds een week bivakkeerde er een gezin uit Syrië in de kerk waar Rosy vrijwilligerswerk deed. De vader Nadim en moeder Ohla woonden al jaren in Nederland. Wegens hun christelijke geloof en het verzet van Nadim tegen het regime voelden zij zich in Syrië niet veilig meer. Hun asielaanvraag was keer op keer afgewezen, maar inmiddels was hun dochter Somaia hier geboren.

Binnenkort zou over hun laatste verzoek worden beslist en als dat ook werd afgewezen, waren Nadim en Ohla uitgeprocedeerd. De advocaat die hen van overheidswege was toegewezen, bezwoer dat het zo'n vaart niet zou lopen. Toch hing het schrikbeeld van uitzetting als een zwaard van Damocles boven hun hoofd en ze hadden bescherming gezocht in de oecumenische geloofsgemeenschap waar ze lid van waren.

Rosy was een van de vrijwilligers die het gezin regelmatig bezocht om ze te helpen met vragen en vooral om ze moed in te spreken. Moeder Ohla was een sterke, positief ingestelde vrouw, maar de vader Nadim was door de jarenlange procedures en het telkens weer opnieuw vergeefs hopen zo afgemat dat hij ernstige psychische problemen begon te krijgen. Hij was nu onder behandeling van een therapeut die bij hem een posttraumatische stressstoornis had vastgesteld. Al met al was het een zorgwekkende situatie.

Rosy droeg haar steentje bij door de moeder met haar dochtertje af en toe mee uit winkelen te nemen en wat ontspannen met ze te praten onder het genot van een glas thee. Somaia, die hier geboren was, kwetterde honderduit in accentloos Nederlands. Ohla kon zich goed redden met de taal en moest alleen af en toe zoeken naar een woord. Ze sprak ook Engels en tussen haar en Rosy, die immers getrouwd was geweest met een Engelsman, klikte het uitstekend. Jammer genoeg was er niets dat Rosy voor Nadim kon doen. Daar was professionele hulp voor nodig, zoveel was langzamerhand duidelijk geworden.

Lidy zette haar lege bordje op het aanrecht en sloeg even haar arm om Rosy heen. “Ik hoop dat je een gezellige middag hebt met Ohla en Somaia,” zei ze hartelijk. “Het is echt weer om er even uit te gaan. Dag, lieverd, tot vanavond.”



Toen Lidy aanbelde bij het rijtjeshuis in de lange, grauwe straat, leek het op het eerste gezicht alsof er niemand thuis was. Terwijl ze stond te wachten, nam ze de omgeving in zich op. Een paar haveloos uitziende kinderen speelde op het nauwe trottoir met een bal die zijn beste dagen had gehad. De rijen bomen, die in vroeger tijden ongetwijfeld de straat hadden geflankeerd, waren sinds lang verdwenen. Misschien waren ze ten prooi gevallen aan een ziekte, maar in ieder geval was er zodoende meer ruimte gekomen voor de auto's die nu bumper aan bumper geparkeerd stonden. De meeste waren derde- of vierdehands, maar soms stond er een glanzend nieuwe bolide tussen. Bij het zien van zo'n vreemde eend in de bijt vroeg men zich onwillekeurig het een en ander af.

Ze keek naar de verveloze huisdeur en naar het verroeste naambordje met de vermelding 'K.H. Weersing, installateur'. Een van de schroeven was verdwenen en het bordje hing nu scheef, symbolisch voor de breuk in het gezin waarvan de vader was verdwenen.

De gordijnen waren open maar de dichte vitrage voor de ramen, die ook nog eens schreeuwden om een ordentelijke wasbeurt, maakte elk zicht op wat daarbinnen gebeurde onmogelijk.

De kinderarts kon zich niet voorstellen dat Lena, die alleen met de grootste moeite zichzelf er toe kon brengen om een afspraak op de praktijk na te komen, niet thuis zou zijn. Ze trok nogmaals nadrukkelijk aan de ouderwetse bel. Een schelle echo weergalmde in het halletje. 

Binnen klonk een vaag geritsel, dat Lidy niet was ontgaan. Nu bewoog er iets achter de ramen en even verscheen er een bleek gezicht en smalle handen die de vitrage uiteenschoven. Lidy glimlachte bemoedigend naar Lena, want die was het. De vrouw liet de vitrage weer dichtvallen en er klonken voetstappen in de stenen gang.

“Dag, Lena,” begroette de arts toen de vrouw de deur uiteindelijk opendeed.

De aangesprokene ontweek haar blik en bleef aarzelend staan met hangende schouders. “Dag,” zei ze enkel en voegde er met tussenpozen aan toe: “Dokter. Lidy.”

Ze maakte een besluiteloze indruk en daarom zei Lidy maar: “Mag ik even binnenkomen?”

Lena deed een stap opzij en de kinderarts schoof langs haar heen naar binnen. In de open kamerdeur stond de kleuter, in een smoezelige pyjama.

“Dag, Willem,” zei Lidy vriendelijk en boog zich over naar het kind. “Krijgt de dokter ook een handje?”

Willem legde onmiddellijk beide handen op de rug en deed een stap achteruit. 

“Ben jij een beetje ziek of heb je een pyjamadag?”

Willem schudde zijn hoofd. “Nee…”

“We zijn een beetje laat vanmorgen,” legde moeder Lena nu uit.

Lidy stapte verder de kamer in en keek rond. De pendule op de ouderwetse schouw stond stil, maar ook zonder een uurwerk wist ze dat het rond half twee was en dat 'vanmorgen' toch echt voorbij was.

Op de tafel stonden een thermoskan en een kop halfvol met koffie. Een drinkbeker met sap voor de kleuter en een open trommel met zoete lekkernijen.

De kinderarts schoof een stoel bij en ging naast Lena zitten, die zich op de bank had geïnstalleerd. De kleine jongen leunde tegen haar knie. Lidy zag dat hij op zoetigheid aan het kauwen was.

“Lena, ik maak me zorgen over jullie. Vanmorgen had je een afspraak op het spreekuur, maar je was er niet. Dat is niet de eerste keer.”

De vrouw knikte zwijgend. Ja, ze wist het wel.

“En als ik hier zo rondkijk, heb ik het idee dat Willem en jij vandaag nog geen behoorlijk ontbijt hebben gehad, behalve snoepgoed. Klopt dat? Ja, dat dacht ik wel, en je weet toch hoe verkeerd dat is voor Willem? Hoe is het met zijn medicijnen, heeft hij die vandaag al gehad?” Lidy's toon was strenger dan gewoonlijk, want ze wist als geen ander wat er op het spel stond. Voor Willem waren zijn medicijnen en regelmaat in zijn voeding letterlijk van levensbelang. Het was absoluut noodzakelijk om moeder Lena uit haar lethargie wakker te schudden.

Het duurde een hele tijd eer Lena op de vraag reageerde en toen het antwoord uiteindelijk kwam was het erg vreemd. “Ik weet het niet meer…”

Dit werd zelfs Lidy haast te gortig. “Je weet het niet meer? Lena, dat kan toch niet! Ik heb je toch uitgelegd wat er kan gebeuren als Willem zijn medicijnen niet krijgt. Als jij het niet bijhoudt, zou hij ze ook nog dubbel kunnen krijgen en dat is even erg! Toe, Lena, word nou toch wakker!”

Voor het eerst keek de moeder haar nu vol aan. Haar ogen vulden zich met tranen. “Dokter, dat is het nu juist. Het is net of ik de hele dag niet wakker kan worden en of er niets is wat belangrijk is. Aankleden niet, eten niet, zelfs Willem niet. Ik heb gewoon geen fut om iets te doen, ik zie overal als een berg tegenop. Het enige waar ik toe kom is koffie zetten en de trommel met snoep pakken zodat het kind geen honger heeft.”

“En de maatschappelijk werkster dan? Natalie, wanneer is die voor het laatst geweest?”

“Vanmorgen. Maar ik heb niet opengedaan.”

Lidy zuchtte. “En jouw eigen medicijnen?”

Lena gebruikte sinds een aantal jaren medicijnen tegen depressiviteit, maar op dit moment maakte Lena niet de indruk dat die haar veel hielpen. Uit Lena's reactie begreep ze dat ook die medicatie waarschijnlijk al een tijd in het slop was geraakt.

Lena bleef stil op de bank zitten en huilde geluidloos.

De kinderarts nam een besluit en liep naar de keuken. Even later kwam ze terug met een stapeltje boterhammen. Het brood was oud, maar nog bruikbaar en ze had het geroosterd. “Waar bewaar je de medicijnen?”

Zwijgend knikte Lena naar het buffetkastje. Inderdaad, daar vond Lidy zowel Willems medicatie als ook een behoorlijke voorraad antidepressivum.

“Wanneer heb je deze voor het laatst genomen?”

Lena reageerde niet.

Lidy ging weer naar de keuken en schonk een glas water in. In de koelkast vond ze een bekertje yoghurt, weliswaar net over datum, maar nog niet opengemaakt. Ze maakte een portie voor de kleine jongen, deed er een lepel rode jam bovenop en zocht nauwkeurig zijn medicijnen uit.

In de kamer zat Lena te kauwen op een stuk brood of het van karton was. Willem haalde zijn vinger telkens over een snee met jam en likte hem daarna af. 

Lidy zette zich tegenover hen en begon de kleuter te voeren. Tot haar opluchting smaakte het hem goed. “Kijk,” liet ze zien, “zie je dat dit rode net een mondje is? En als ik er nu een paar oogjes bij doe…” Handig drukte ze de twee pilletjes in de yoghurt. “…dan is het een gezichtje! Een, twee, drie, hap!” De yoghurt verdween met pilletjes en al in het kindermondje.

Kennelijk had Willem toch honger, want even later was het hele bakje leeggegeten.

“Zo,” zei Lidy voldaan, en keek naar Lena, die halverwege haar boterham was. “Lena,” zei ze zacht, maar dringend. “Wij moeten eens ernstig praten. Dit gaat zo niet langer, dat weet je denk ik zelf ook wel.”

De vrouw knikte, met hangend hoofd.

“Ik ga proberen voor jullie allebei een oplossing te zoeken,” zei de kinderarts vastberaden. “We moeten zien dat we jou weer op de rails krijgen, maar het eerst noodzakelijke is dat er regelmatig voor Willem wordt gezorgd. Op dit moment ben jij daar niet toe in staat, dat is wel duidelijk.”

Lena boog het hoofd nog dieper. “Sorry,” zei ze zacht.

“Daar kun jij niets aan doen, ik maak jou geen verwijt. Maar het probleem ligt daar en we moeten zien dat we een oplossing vinden. Lena, luister eens, kun jij me één ding beloven?”

Nu keek de vrouw haar afwachtend aan. “Ik zal mijn best doen…”

“Ik zal jou vanavond een portie warm eten laten bezorgen. Beloof je me dat jij en Willem daarvan zullen eten en dat je er om denkt dat Willem en jijzelf de medicijnen nemen?”

Lena scheen nu werkelijk even losgeweekt uit haar lethargie. Ze keek de dokter recht aan. “Ja, dokter, dat beloof ik.”



Elke keer als Rosy de statige trap opging en de hoge kerkruimte betrad, kreeg ze het onwezenlijke gevoel van in een andere tijd en wereld te zijn beland. De kerk zelf was zo'n honderdvijftig jaar oud. Geen bijzonder monument qua architectuur, maar in de loop der tijd hadden generaties gelovigen en mindergelovigen hun weg naar binnen gevonden. Troost hadden ze hier gevonden, gelegenheid tot bezinning, misschien een antwoord op hun gebeden. En nu weer, in de 21ste eeuw, hadden mensen er een veilige schuilplaats gezocht.

Op het geluid van voetstappen op de stenen plavuizen kwam er een klein meisje aanrennen. “Tante Rosy!”

“Dag, Somaia,” zei Rosy blij en bukte zich om de zoen in ontvangst te nemen die het kind haar met gespitste lippen toestak.

Somaia was een meisje van ongeveer zeven jaar, met weerbarstig, krullend, donker haar dat in twee vrolijke staartjes aan weerszijden van haar gezicht op en neer danste. Ze sprak onberispelijk Nederlands; geen wonder, want ze was hier geboren.

“Wat zit daarin?” vroeg het meisje gretig, met een blik op de bultige tas die Rosy meezeulde.

“Ben jij een nieuwsgierig Aagje?” vroeg Rosy plagend en trok de tas weg zodat Somaia er niet in kon kijken.

Inmiddels was er een zijdeur opengegaan en Ohla verscheen. Een rijzige vrouw, met regelmatige trekken, in losse Oosterse kleding, maar zonder sluier of hoofddoek. Ze begroette Rosy als een vriendin, met een warme glimlach en een handdruk waarbij ze beide handen om die van Rosy sloot. “So glad to see you again! How are you?”

Rosy antwoordde in het Nederlands, want dat was een van de doelstellingen van het werk met vluchtelingen: zoveel mogelijk helpen om ze de Nederlandse taal en cultuur eigen te maken. “Goed, en hoe is het hier?”

Ohla fronste en schudde haar hoofd. “De laatste berichten uit Syrië…”

“Ja, ik weet het. Die waren niet goed.”

“Wij hebben erge zorgen over onze familie. Vooral over Nadims broer Sharif. We hebben gisteren nog even met hem gebeld, maar het was vreselijk wat hij vertelde. Sharif is net als Nadim; hij zal nooit opgeven. Hij is zo verbitterd, hij zegt dat hij liever wil sterven dan nog langer in een land te leven dat zijn eigen mensen zo behandelt. Het is mensont… mens…”

“Mensonterend,” hielp Rosy haar.

“Dank je, ja, dat woord zocht ik. Dat is het toch?”

“Mogen we nou in de tas kijken?” vroeg Somaia, die ongeduldig op haar tenen op en neer wipte.

Rosy zette de tas op haar schoot en ritste hem open. Een heerlijke bakgeur steeg op.

“Ah!” riep Ohla uit. “Waterbul!”

“En hij is nog warm,” zei Rosy trots. “Een kwartier geleden uit de oven gehaald.” Ze haalde het deksel van de schaal en vouwde het zilverfolie open. “Gelukkig, hij heeft de reis goed overleefd!”

“Ik pak schoteltjes!” riep Somaia en ze rende weg.

“Ik heb ook iets voor jou gebakken,” zei Ohla geheimzinnig. Dat was een van de vaste rituelen tussen haar en Rosy, dat ze wederzijds recepten uit hun eigen land bakten of kookten. Zo leerde Rosy de Syrische keuken kennen en Ohla de Zuid-Afrikaanse.

Somaia kwam terug met drie schoteltjes.

Ohla pakte een snijplank en bestek. “Nog even wachten,” berispte ze haar dochter. “De thee is nog niet klaar.”

“Is Nadim er niet?” vroeg Rosy, met een blik op de drie gebakschoteltjes en theekoppen, die nu klaarstonden.

“Hij is naar het buurthuis,” zei Ohla, met een zorgelijke blik. “Hij was heel vrolijk en zei iets van dat hij een geweldige ontdekking had gedaan. Binnenkort zou dat alle problemen oplossen.”

“En wat is dat dan?”

“Dat wilde hij niet zeggen. Maar hij is de laatste tijd zo vreemd, ik kan hem niet volgen. Het ene moment is hij vreselijk boos op onze regering in Syrië en dan wil hij daar naartoe om zijn broer Sharif hiernaartoe te halen. Dat is natuurlijk onmogelijk; Sharif zou nooit meegaan en Nadim zou nooit meer terug kunnen keren. Maar er is geen praten tegen. Dan wordt hij boos tegen Somaia en mij en schreeuwt. Maar zoals vanmorgen, dan is hij heel lief en blij en zegt dat hij de oplossing voor alle problemen heeft. Het is niet natuurlijk. Hij zegt dat hij de wereldvrede gaat maken. Ik ben bang dat hij een beetje doorloopt.”

“Doordraaft, bedoel je. Ja, het klinkt niet goed.”

Ohla trok een la open en haalde er een groot vel papier uit. “Kijk, deze brief vond ik vanmorgen.”

Rosy keek naar het volgekrabbelde vel. Ze kon het Oosterse schrift niet lezen, maar wat ze wel zag was dat de bovenste regels normaal geschreven waren en dat de letters naar onderen toe steeds groter werden en in reusachtige, overdreven krullen uitliepen. “Wat staat er?”

“Er staat: 'ik ging op weg om een brood te lenen bij vrienden maar ze lachten mij uit - alle ogen kijken' en dat staat er dan drie of vier keer. Het is onzin, want we hebben brood genoeg in huis. En je kunt zien dat hij over de stuur is.”

“Overstuur bedoel je, ja, dat is duidelijk. Ik maak me zorgen over jullie, Ohla.” Ze stond op om de thee in te schenken. Rosy ontdekte nu dat Somaia in haar tas aan het snuffelen was.

Het meisje trok kleurig goed tevoorschijn. “Oh!” riep ze verrukt. “Mama, kijk!”

“Ik heb wat kleren meegenomen,” legde Rosy uit. “Ze waren nog van Steffie en Lidy heeft ze altijd bewaard omdat een goede vriendin ze voor haar had genaaid. Ze zijn erg mooi, maar nu is het tijd dat een ander meisje er plezier van heeft.”

Somaia, die geen enkele aanmoediging nodig had, begon een leuk jack over haar eigen kleren aan te trekken. Het stond haar pittig en zat alsof het voor haar gemaakt was. Verrukt draaide het kind heen en weer en liet zich door de beide vrouwen bewonderen.

“Kom,” zei Ohla, “we gaan eerst lekker smullen en thee drinken en dan mag jij dat jack aan en dan gaan we naar de markt. Oké, tante Rosy?”

“Helemaal goed,” zei Rosy lachend.



Juist toen Lidy aankwam bij Huize Zonzicht brak het wolkendek. De gebouwen van het kleinschalige weeshuis, de tuin en de grote speelweide, alles zag er vriendelijk, goed onderhouden en uitnodigend uit. De late middagzon maakte de naam van Huize Zonzicht waar.

De directrice, Carrie Verlaan, deed zelf open. Ze keek blijverrast toen ze zag wie er op de stoep stond. “Lidy, wat treft dat! Wat ontzettend leuk, dat jij er óók bent!”

Lidy stapte naar binnen en trok haar mantel uit. “Is er iets bijzonders vandaag? Help mijn geheugen even, wil je?”

Carrie glimlachte. “Dit kon jij niet weten, maar we vieren het afscheid van twee van onze pupillen. Peter en Nellie gaan morgen naar hun nieuwe gezin. Het kwam tamelijk plotseling, maar de beslissing is nu gevallen.”

“Oh! Het gaat dus toch door, wat geweldig! Gaan ze naar een pleeggezin, of…?”

Al pratende kwamen ze bij de grote kamer van het weeshuis, van waaruit een gezellig, opgewonden geroezemoes klonk.

“Ze worden samen geadopteerd,” zei Carrie nog trots, terwijl ze de deur voor Lidy openhield. “Door het echtpaar Koopmans, waar ze in de weekenden vaak naartoe gingen. Fijn, hè?”

De huiskamer was feestelijk aangekleed en versierd en de kinderen likten aan ijsjes.

Bij het zien van de kinderarts stak een jongen joviaal zijn hand op ter begroeting. “Ha, die dokter Lidy!” riep hij.

Zijn ogen schitterden en zijn wangen waren rood van opwinding. Naast hem zat een wat jonger meisje, met vrolijke papieren strikken in het haar.

“Dag, Peter, dag, Nellie! Wat zie ik nou, ijsjes? Valt er iets te vieren?”

“Ja, dat is voor ons!” zei Peter trots. “Wij gaan morgen verhuizen. We gaan bij Martin en Anke wonen.”

“Ja, ze worden onze papa en mama,” vulde zijn zusje aan, hevig likkend aan haar ijsje dat aan alle kanten droop. “Je moet nou papa en mama zeggen, Peter. Papa Martin en mama Anke.”

Een jong meisje van een jaar of twintig schoot toe met een doekje en veegde het jurkje van het meisje af.

“Laat maar, Joyce,” zei directrice Verlaan. “We zullen straks vast en zeker een extra was moeten doen. Als we kinderen ijsjes geven, dan is dat vragen om vlekken. Maar voor een keer moet dat kunnen!”

“De kinderen vinden het geweldig!” gaf Joyce lachend aan. “Ziet de kamer er niet prachtig uit, dokter Lidy?”

“Heel erg mooi,” bevestigde Lidy en keek bewonderend naar de fleurige slingers her en der en de bloemen op de tafels.

“Dat heeft Joyce gisteravond nog allemaal gedaan,” vertelde Carrie. “Het is ongelofelijk, zo betrokken als zij is bij de pupillen. Ze heeft echt alles voor ze over.”

“Jij toch ook,” zei Lidy. “Ik wed dat je meegeholpen hebt met versieren!”

Carrie glimlachte bescheiden; de kinderarts had juist geraden. De beide vrouwen installeerden zich te midden van de feestvierende kinderen. De ijsjes waren inmiddels grotendeels verdwenen in de gretige mondjes.

Joyce nam het woord. “Jullie weten allemaal waar we die ijsjes aan te danken hebben, nietwaar?”

Een gejoel en gejuich was het antwoord.

“Ja, Peter en Nellie gaan morgen verhuizen. En nu hebben we met zijn allen een verrassing voor ze. Ieder van jullie heeft een tekening of een briefje als herinnering gemaakt en dat kwam in dit mooie plakboek, met jullie foto erbij. Dat geven we nu aan Peter en Nellie, dat ze nog eens aan ons denken straks. Want we willen niet dat ze ons vergeten, nietwaar?”

Instemmend geroep.

“En jullie komen vast nog wel eens op bezoek, hoop ik?”

“Zeker weten!” riep Peter manhaftig,

Nellies onderlip begon te trillen. Lidy, die vlak bij haar zat, zag het. “Wat krijgen we nou? Waterlanders?”

Dat was voldoende om de tranen tevoorschijn te halen.

Carrie sloeg een arm om haar kleine pupil heen. “Stil maar, meiske. Ik begrijp het wel. Het is altijd moeilijk.”

“Ik wil niet weg,” snikte het meisje. “Ik wil een nieuwe papa en mama, maar ik wil ook bij jullie blijven. Kunnen papa Martin en mama Anke niet hier komen wonen?”

De directrice schoot in de lach. “Nee, lieverd, dat gaat niet.”

“Maar waarom dan niet?” hield Nellie aan.

“We hebben geen bedjes genoeg. En jullie bedjes zijn ook te klein. Daar is papa Martin te groot voor, dat weet je wel.”

Het snikken bedaarde wat. “Oh, ja,” zei het meisje.

“Maar jullie mogen net zo vaak op bezoek komen als je wilt. Dan kun je hier weer fijn buiten spelen met Joyce en met de andere kinderen. Zie je, dat wordt al beter, toch? Nu, lach eens tegen tante Carrie?”

Het meisje keek de directrice aan en toverde zowaar een klein lachje op haar behuilde gezicht.

“Het is altijd moeilijk in het begin,” zei Carrie tegen Lidy. “Ze vinden het heerlijk om naar een eigen plekje te gaan, naar een echt gezin, maar tegelijk moeten ze dan al het vertrouwde hier loslaten.”

“Dat is een hele verandering,” knikte Lidy. “En de meesten hebben al zo’n onrustige jeugd gehad.”

“Gelukkig komt het haast altijd na een tijd toch goed. Ik heb alle vertrouwen in Martin en Anke Koopmans. Die hebben in korte tijd een goede band met deze twee opgebouwd. Broer en zus kunnen nu bij elkaar blijven. Maar vertel eens, Lidy, waar hebben we jouw bezoek aan te danken?”

De kinderarts keek haar verrast aan. “Carrie, dat is ongelofelijk, het is net alsof het zo heeft moeten zijn!”

“Wat bedoel je?” vroeg Carrie, niet begrijpend.

“Ik kwam vragen of er tijdelijk een plekje zou zijn voor Willem, een jongen van vier die regelmaat en structuur nodig heeft. Hij moet medicijnen nemen vanwege zijn stofwisselingsziekte, maar zijn moeder is op dit moment te depressief om hiervoor te kunnen zorgen. De vader is uit beeld. Ik hoopte stilletjes dat je er een extra bed bij zou willen zetten, want ik weet dat je eigenlijk vol bent, maar nu…”

“Je hebt het goed begrepen. Er komen twee plaatsen vrij en ik heb al een daarvan toegezegd aan dat meisje, dat op de wachtlijst stond. Het andere bed is voor Willem. Je hebt gelijk, Lidy, dit heeft zo moeten zijn!”



Later dan haar bedoeling was geweest, kwam Lidy thuis. In de woonkamer vond ze de beide kinderen Andy en Steffie elk aan een kant van de tafel, terwijl Alex zich met een krant op de bank had genesteld. Het leek vreedzaam genoeg, maar de sfeer was anders. Ze voelde dat er iets in de lucht hing.

De tafel was bezaaid met munten, die gedeeltelijk in nette rijtjes waren gelegd. Steffies spaarvarken stond ernaast, met het klepje open. Steffie had kennelijk haar spaargeld geteld.

“Mama!” riep Steffie. “mama, zeg eens!”

“Dag, allemaal,” groette Lidy en bukte zich naar Alex voor een zoen.

“Mama!” herhaalde Steffie.

“Wat is er, meid?”

“Mama, ik heb mijn spaarpot geteld. Dit is toch mijn eigen geld, hè?”

“Ja, natuurlijk,” was het lichtelijk verbaasde antwoord.

“En als ik genoeg gespaard heb, dan mag ik daar iets mee doen, toch?”

Om de hoek verscheen het gezicht van Rosy en tegelijk ritselde Alex met zijn krant.

“Ja, toch? Toe, zeg nou van ja!”

“Jazeker, Steffie. Dat weet je toch.”

Rosy keek haar waarschuwend aan en sloeg haar ogen ten hemel.

Alex kuchte.

“Dus dan mag ik daarmee doen wat ik wil! Ja, hè?” Steffies vraag had een listige ondertoon.

Nu gingen bij Lidy alle waarschuwingslampjes branden. Ze kende de bevliegingen van haar dochter, die niet altijd even doordacht waren. “Eh,” begon ze voorzichtig. “Wat wil je ermee doen, dan?”

“Nee, dat is flauw! Als het mijn eigen geld is, mag ik ermee doen wat ik wil!”

“Ik wil toch eerst weten wat je wilt kopen voor ik toestemming geef, Steffie!”

“Nou! Stomme moeder!” vloog Steffie op.

“Zeg, hé, kan het even minder?” kwam nu Alex. “Als jij je niet weet te gedragen, kun je beter naar je kamer gaan, jongedame!”

Steffie hulde zich in een mokkend zwijgen, Alex verschool zich ontstemd achter zijn krant en Rosy was in de keuken overdreven druk met vaatwerk.

Hulpeloos keek Lidy van de een naar de ander en tenslotte naar haar zoon.

“Ik weet het lekker wel,” vertrouwde Andy haar geheimzinnig toe en om de spanning nog wat op te voeren: “Zal ik het zeggen dan?”

“Doe niet zo flauw allemaal, vertel nou gewoon wat er is!”

“Ik wil een tattoo,” zei Steffie plompverloren.

“Wát?!”

“Nou, je weet toch wat dat is! Een tattoo! Ik wil een hele mooie, met een geheim teken!”

“Maar lieverd,” zei nu Lidy. “Je hebt er toch al een paar gehad, met bloemen en vlinders!”

“Dat waren plakplaatjes, die zijn kinderachtig! Ik wil een echte, die voor altijd zit! Marita heeft er ook een, dat mocht meteen van haar moeder!”

Lidy liet zich verbouwereerd op een stoel zakken.

“In mijn nek!” vulde Steffie nog uitdagend aan. “Dan kan iedereen hem altijd zien!”

Nu was voor Lidy de maat vol. “Geen sprake van. Daar komt echt niets van in!”

“Dat zei Alex ook al!” zei Andy, genietend van de situatie.

Steffie sloeg het deksel van haar spaarpot met veel lawaai dicht, greep hem onder de arm en roffelde de trap op naar haar kamer. Boven hoorden ze haar half huilend nog iets roepen voor de deur dichtklapte.

“Die is weg,” zei haar broer, vol leedvermaak.

Alex liet zijn krant zakken en keek zijn vrouw aan. “Glaasje wijn. lieverd, om bij te komen?”

“Nee,” zei Lidy vermoeid. “Nu maar even niet.”



Corine had haar dochter Liesje meegenomen naar het werk. Een vrolijke, kerngezonde baby, vol opmerkzaamheid over wat er om haar heen gebeurde. 

Het meiske stond in het middelpunt van de belangstelling, niet alleen van Petra, maar vooral van de ouders in de wachtkamer. Van achter haar balie nam Corine als trotse moeder de complimenten in ontvangst.

“Het is echt een plaatje,” zei een vrouw in de wachtkamer.

Haar dochter van een jaar of tien was niet weg te krijgen bij de kinderwagen. “Hoe heet ze?” vroeg het meisje aan de assistente.

“Annelies,” zei Corine. “Ze is nu een half jaar.”

“Niet aldoor zo boven de wagen hangen, Anja!” waarschuwde de moeder. “We willen die lieve baby niet aansteken. Als je verkouden bent, krijgt ze al jouw virussen en bacteriën.”

“Maar ik ben niet verkouden,” protesteerde haar dochter. “Ik heb een zere voet.”

“Toch moet je voorzichtig zijn met kleine kinderen. Ga zitten,” commandeerde de moeder.

Anja keek sip en ging weer zitten.

“Zo’n vaart loopt het niet, mevrouw Ter Veld,” zei Corine nu vriendelijk. “Ik neem Liesje regelmatig mee naar het werk en ik denk dat ze tegen de meeste virussen een behoorlijke weerstand heeft opgebouwd.”

“Bent u ook alleenstaande moeder?” vroeg mevrouw Ter Veld gretig. Blijkbaar wilde ze graag met een lotgenote ervaringen uitwisselen.

“Dat niet,” was het antwoord. “Maar mijn man is vandaag de hele dag van huis.”

“Ja, die mannen doen maar, hè?” zei nu een andere vrouw vinnig. Het was Sabine Hooimayer, moeder van een kleuter. Het moederschap had haar van nature onaangename karakter niet verzacht. Haar mond was een strakke, horizontale streep met aan weerszijden neerhangende plooien.

Corines eerste neiging was om voor haar man in de bres te springen. Jan had die dag drie sollicitatiegesprekken, alle drie op een terrein dat niet zijn eerste roeping was. Jan Vossen was met hart en ziel kunstenaar, maar nu de tijden zo moeilijk waren, probeerde hij hier en daar bij te verdienen door een workshop of langere cursus te geven. Ook dat viel niet mee, maar hij zette door, al was hij meer dan eens na zo'n poging ontmoedigd thuisgekomen. Al die persoonlijke omstandigheden gingen een ander niet aan! Ze negeerde de opmerking van Sabine Hooimayer.

Deze keek afwachtend haar richting uit, kuchte en ging nu regelrecht tot de aanval over. “Mag dat eigenlijk zomaar, je kinderen meenemen naar een dokterspraktijk?” vroeg ze vals, om zich heen kijkend of ze ook bijval vond. “Het is hier toch geen crèche, zou ik denken!”

Corine beet op haar lip en verdiepte zich quasi in het computerscherm. Laat je niet opjagen, zei ze in gedachten tegen zichzelf. Ze wil je op stang jagen, geef haar geen kans!

Nu schoot collega Petra Kruisberg, die de hele conversatie had gevolgd, haar te hulp. “Ja, wat een schatje is die Liesje, vindt u ook niet?” zei ze in het algemeen, alsof ze de hatelijke opmerkingen van mevrouw Hooimayer niet gehoord had. “Het is altijd een plezier om haar te zien. Vooral dokter Van de Poel geniet daarvan. Het is haar petekind, ziet u? Jazeker, Annelies heeft een heel belangrijke peettante!”

Een jonge vader, die zijn zoontje voor de borst droeg, met zijn jas erover dichtgeknoopt zodat alleen een klein, rood koppie eruit stak, grinnikte zachtjes. Hij had duidelijk plezier in de situatie.

Sabine Hooimayer voelde dat ze op punten verloren had en deed er verder het zwijgen toe.

De volgende patiënt werd binnengeroepen; een uit zijn krachten groeiende jongen van een jaar of dertien. Achter hem kwam zijn moeder, een wat bedeesde vrouw die zich nadrukkelijk op de achtergrond hield. 

“Dag, Ramon,” begroette de arts hem en reikte beiden de hand. “Dag, mevrouw Van Heuvelen, gaat u zitten. Vertel eens, wat kan ik voor jullie doen?”

“Ik heb aldoor zo'n hoofdpijn, dokter. Hier…” De jongen maakte een vage beweging rondom zijn hoofd.

“En wat bedoel je met 'aldoor'? Is dat dan de hele dag, een paar dagen, of langer?”

“De hele dag, of een paar dagen.”

“En ben je dan ook misselijk? Kun je wel eten, of komt dat er meteen weer uit? Heb je hinder van fel licht of harde geluiden?”

Zo stelde Lidy nog een aantal vragen en de antwoorden van de jongen wezen niet in de richting van migraine, maar veeleer van spanningshoofdpijn.

Het gezin Van Heuvelen kende ze al jaren. Ramon was de jongste van drie kinderen, in feite een nakomertje. Zijn oudste zuster Xandra studeerde aan de universiteit en deed binnenkort haar doctoraalexamen. Zijn tweede zus Annemie was sinds kort afgestudeerd en werkte nu al journalist voor de publieke omroep. Geen van beide dochters had als kind veel problemen gehad, niet met gezondheid en niet op het sociale vlak.

Met Ramon was dat anders. Zo op het oog was het een stevige, gezonde jongen, maar met name de laatste anderhalf jaar was hij meerdere malen met vage klachten op het spreekuur gekomen. Nu eens was het buikpijn, dan weer misselijkheid of moeheid. Deze keer werd hij dus geplaagd door hoofdpijnaanvallen.

“De laatste keren was het zo erg dat we Ramon paracetamol hebben gegeven, dokter,” zei mevrouw Van Heuvelen. “Ik kan me niet herinneren dat we dat bij Xandra of Annemie ooit hebben hoeven doen. Mijn man en ik zijn er ook op tegen om kinderen al pijnstillers te geven, maar ja, Ramon leed er echt onder, dat zagen we wel.”

“En hielpen die pijnstillers?”

“Een beetje,” zei de jongen.

“Niet genoeg,” vulde de moeder aan.

Nadenkend tikte dokter Van de Poel met haar potlood op het bureaublad. Hoofdpijn kon zo ontelbaar veel oorzaken hebben en vooral bij zo'n puberende jongen als deze. Ze kende het gezin goed en familieconflicten achtte ze niet waarschijnlijk. Vader en moeder Van Heuvelen hadden voor zover zij wist een harmonieus huwelijk. Toen Liesbeth van Heuvelen op latere leeftijd nog weer zwanger bleek te zijn, had iedereen het kleine broertje met vreugde begroet.

“Hoe gaat het op school?” vroeg Lidy. “Houden die aanvallen misschien verband met een proefwerk?”

Ook hier vond ze geen enkele aanwijzing voor een mogelijke oorzaak. De jongen haalde goede cijfers, hij werkte regelmatig en had blijkbaar evenals zijn zussen een prima stel hersens.

Een kort, lichamelijk onderzoek leverde al evenmin een aanknopingspunt op.

“Ik wil graag dat jij een week lang bijhoudt waar je dagelijks mee bezig bent en wanneer die hoofdpijn komt opzetten,” zei ze tegen Ramon. “En wilt u dat ook bijhouden, mevrouw? Als ik het goed begrijp, zul je waarschijnlijk binnen een week weer last krijgen?”

“Ja, dokter, vast wel.”

“Goed, schrijf dan alles op in een schriftje met de tijd ernaast in de kantlijn. Dan wil ik je graag…” Ze raadpleegde even haar agenda. “…volgende week donderdagmiddag terugzien. Dan nemen we een dubbel consult om te kijken wat er allemaal is gebeurd.”

“Donderdagmiddag, dan kan ik niet meekomen,” zei Liesbeth van Heuvelen.

“Het is misschien wel goed dat ik met Ramon alleen praat,” meende de kinderarts. “En je kunt het vast zelf wel vinden, toch?”

“Oh ja! Gewoon met de tram! Lijn tien.”

“Ik hoop dat dat voor u geen probleem is, mevrouw?” 

“Helemaal niet!” zei Liesbeth. “Ramon is geen klein kind meer. Maar als ik het goed begrijp, denkt u aan psychosomatische oorzaken?”

“Dat is inderdaad heel vaak het geval. Dat zou in zekere zin plezierig zijn, tenminste als we achter die oorzaken kunnen komen. Dan kunnen we er wellicht iets aan doen.”

“Ik ben het met u eens. Hartelijk dank, dokter, onze medewerking hebt u.”

Het volgende patiëntje was Anja, het meisje met de zere voet. Een parmantige jongedame met een grote bos wijd uitstaande, kastanjebruine krullen en pientere, bruine ogen. Opzichtig hompelend kwam ze met haar moeder de spreekkamer binnen.

“Zo, Anja, hoe gaat het met je enkel? Zullen we er eens naar kijken?”

De arts deed uiterst voorzichtig de pantoffel van de linkervoet van het meisje en haalde sok en verband eraf.

“Dat ziet er goed uit,” constateerde ze. “De zwelling is helemaal verdwenen en dat zou ook moeten, want het is al een paar dagen geleden.” Ze zag het van pijn vertrokken gezicht van het meisje en vroeg verbaasd: “Heb ik je nu werkelijk pijn gedaan? Dat kan toch haast niet?”

“Anja,” zei de moeder nu vrij streng, “volgens mij stel jij je aan. Toen we in de wachtkamer zaten, had je helemaal geen last.”

“Toen zat ik toch ook!”

“Je bent naar die kinderwagen gelopen om naar die lieve baby te kijken. Toen hinkte je helemaal niet, dat heb ik heel goed gezien. En toen je daarna ging zitten, huppelde je gewoon.”

Anja keek pruilerig. “Dat zeg je, omdat je mij weer naar school wilt hebben!”

“Ik denk dat je maandag best weer naar school kunt gaan. Als jij het even vergeet, heb je nergens last van.”

Anja had letterlijk een gezicht als een oorwurm.

“Denk erom, iedereen was erbij in de wachtkamer,” waarschuwde haar moeder haar. “Ook de beide assistentes. Moeten we Petra even vragen?”

Anja begreep dat ze zich moest schikken. Ze boog zich naar haar voet en trok bruusk sok en pantoffel weer aan.

“Dus dat verband is niet meer nodig?” vroeg de dokter glimlachend.

“Nou, als ik tóch naar school moet!”

“Dat is pas maandag, dat duurt nog even. Intussen moet je wel voorzichtig aan doen. En ik zou voor de zekerheid voorlopig nog niet volleyballen.”

De moeder stak haar de hand toe. “Dank u wel, dokter, en u moet het onze meid niet kwalijk nemen. Ze vindt het heerlijk om extra aandacht te hebben en probeert dat zoveel mogelijk uit te buiten.”

“Dat is kinderen nu eenmaal eigen. Tot ziens en een plezierig weekend gewenst.”

Geamuseerd keek Lidy moeder en dochter na. Kinderen… Ze raakte er nooit op uitgekeken. Van de voortdurende spanning in een gezin, waarbij kinderen vaak op uiterst slimme wijze probeerden hun ouders te bedotten en te manipuleren, kon ze enorm genieten. Tenslotte had haar eigen dochter daar ook een handje van! Ze dacht aan de listige manier waarop Steffie had geprobeerd haar zin door te drijven met de tatoeage. Vooral meiden waren uitgeslapen op dat gebied. Jongens waren in het algemeen meer recht door zee.



Rosy was druk bezig met de voorbereiding voor het avondeten toen de telefoon ging. Ze zag dat het Ohla was en nam op. “Dag, Ohla, meid, wat is er?”

“Ik ben zo bang,” zei Ohla half huilend. “Rosy, ik ben echt bang! Nadim doet steeds vreemder. Hij denkt dat iedereen hem uitlacht en hij zegt steeds dat hij een uitvinding heeft gedaan voor de wereldvrede, maar hij zegt niet wat. Binnenkort wordt over onze aanvraag beslist en dat is onze laatste mogelijkheid. Als het dan niet lukt… Gistermiddag ging hij weer naar het buurthuis. Hij zei dat hij om zes uur thuis zou komen voor het eten, maar hij kwam niet. Om half negen werd ik gebeld door Nadim en die zei dat de beheerder van het buurthuis mij wou spreken. Nou, toen kwam Zwaan Doedens zelf aan de telefoon en vroeg of ik mijn man wilde komen ophalen, want hij weigerde weg te gaan daar en ze wilden sluiten. Oh, Rosy, ik vond het vreselijk. Zwaan is altijd zo ontzettend aardig en vriendelijk tegen Nadim en mij en nu doet hij zo raar… Dus ik ga naar het buurthuis en daar zit Nadim en ik vraag: ‘Waarom kom jij niet thuis om zes uur, jij had beloofd?’ en Nadim zegt dat nog geen zes uur is en dat nooit zes uur zal worden.”

In haar opwinding had de vrouw moeite met de juiste formulering van het Nederlands en ze struikelde haast over haar woorden.

“Wat vreemd,” zei Rosy.

“Ja, nou, vond ik ook, want het was bijna negen uur. En ik praten en praten en toen ging Nadim mee naar huis, maar vandaag…” Ze huilde. “Vandaag, Nadim kijkt zo vreemd en hij maakt mij bang…”

“Is hij nu bij je?” vroeg Rosy bezorgd.

“Nee, hij is naar de soek, met Somaia. Ik wilde verse kruiden. Rosy, ik ben echt bang!”

“Ik hoor het. Zal ik vanavond even bij jullie komen? Gewoon even praten?” Ze wist zelf ook niet wat ze zou kunnen doen, maar Ohla klonk zo in paniek, ze moest wel iets verzinnen.

“Ja, oh ja, als dat kan? Even praten?”

“Ik beloof het,” zei Rosy. “We moeten allemaal eerst eten, jullie ook. Dan kom ik daarna en ik bel als ik van huis ga, goed?”

“Ja, Rosy, dank je wel! Tot straks dan! Eet smakelijk.”

Het vooruitzicht had de vrouw gelukkig iets gekalmeerd. Met een bezorgd gevoel legde Rosy de telefoon neer. Dit klonk allemaal helemaal niet goed, maar wat kon ze doen?



Lidy had na het spreekuur een paar huisbezoeken afgelegd en was nu in Huize Zonzicht om te zien hoe Willem het maakte. Hij was die middag eindelijk gebracht door Lena Weersing. Het had haar de hele morgen gekost om zichzelf en Willem aangekleed te krijgen. Uiteindelijk had Natalie, de maatschappelijk werkster die van de urgente situatie op de hoogte was, beiden naar het weeshuis gebracht, waar hun komst allang werd verwacht. De weekendtas met Willems spullen was een ordeloos rommeltje, alles was er door elkaar heen ingesmeten. De doos met Willems medicijnen was zorgvuldig ingepakt door Natalie, dat was het belangrijkste.

Lena was door de maatschappelijk werkster weer naar huis gebracht. Het voorlopige afscheid van haar zoon scheen haar nauwelijks te beroeren, vertelde Carrie Verlaan aan Lidy. “Ze keek alleen maar apathisch wat voor zich uit en liet alle initiatief over aan ons en de maatschappelijk werkster.”

Lidy knikte. “Ja, ze is duidelijk depressief. Ze neemt haar eigen medicijnen ook niet, tenzij Natalie er op toeziet. Ik maak me werkelijk zorgen, maar ik moet het aan haar behandelende artsen overlaten. Die hebben een goede reputatie.”

“Ik weet het, Lidy. Jij kunt niet alles op je schouders nemen, alhoewel je dat graag zou willen.”

“Soms wel,” gaf Lidy toe.

Al pratend waren ze in de speelkamer aangekomen, waar Joyce op de grond zat tussen een stapel blokken en autootjes. Tussen de kinderen van diverse leeftijden ontwaarde ze ook Willem Weersing. Hij was samen met de leidster geconcentreerd bezig om een fraaie puzzel te leggen met een vrolijk gekleurde voorstelling.

“Kijk eens,” wees Joyce. “Hier staat een dier op, kun je dat zien? Wat is het voor een beest?”

“Een wolf,” zei Willem gedecideerd.

“Knap van je, hoor!” prees het meisje. “Ja, het is een wolf. Waar zou die kop nu bij horen, kun je dat bedenken?”

De jongen wees na enig nadenken een beest aan. “Hier?”

“Kijk nog eens goed! Wat voor dier is dit?”

“Tijger?”

“Nee, geen tijger! Die heeft ook strepen, maar die zijn geel met bruin. Welk dier heeft zulke strepen als deze?”

Het gezicht van het kind verhelderde. “Zebra!”

“Goed zo! Maar een wolf, heeft die ook strepen? Nee, hè?”

Op het gezicht van Willem verscheen nu een ondeugende uitdrukking. “Ik weet het! Een we-bra, een wolf samen met een zebra!”

Joyce schaterde het uit. “Jij bent een slimme jongen,” zei ze waarderend. “Maar ik ken geen we-bra, sorry!”

“Grapje!” lichtte Willem toe en hij straalde van de pret.

“Kom op, Willem, kijk nog eens goed. Welk dier kan een wolf zijn?” 

De jongen wees. “Deze? Maar deze heeft geen poten!”

“Dan moeten we die nog vinden!” Joyce keek op en zag nu de kinderarts. “Oh, dag, dokter Lidy!”

“Dag, Joyce. Hoe gaat het nu met Willem?”

“Wij maken een moeilijke puzzel,” legde Joyce uit met een knipoog. “Wij zijn zo druk dat we geen tijd hebben om aan iets anders te denken!”

De beide vrouwen trokken zich terug.

“Dat ziet er gunstig uit,” zei de directrice. “Eigenlijk hebben we met de jongen geen enkel probleem gehad. Volgens mij verbaast hij zich nergens over, na zo lang met zijn depressieve moeder alleen te hebben gewoond. Hij is gewend om de dingen te nemen zoals ze zijn.”

“Zijn medicijnen en zijn dieet zijn nu onder deskundig toezicht. Eigenlijk maak ik me over zijn moeder de meeste zorgen.”

“Ik had daar zelf nog een idee over gehad,” vertrouwde Carrie Verlaan haar toe. “We zitten namelijk te springen om een tijdelijke hulp in de keuken. Je weet dat mevrouw Bolt begin deze maand voor onbepaalde tijd verlof heeft genomen wegens mantelzorg. Haar moeder is naar ik heb gehoord terminaal, maar het is niet te voorspellen hoelang dat gaat duren. Ik had stilletjes gehoopt dat we misschien de zaken konden combineren en dat de moeder van Willem ons uit de brand zou kunnen helpen. Het zou ook voor haar een ideale oplossing zijn geweest, want dan kon ze tegelijk bij haar zoon in de buurt zijn. Maar nu ik haar heb ontmoet…” Ze maakte haar zin niet af.

De kinderarts schudde haar hoofd. “Nee, dat is totaal onmogelijk. Lena heeft haar handen vol aan zichzelf; op dit moment kan ze geen verantwoordelijkheid nemen voor anderen. Laat staan werken in de keuken hier, dat is toch in feite een groot bedrijf.”

“Ja, dat is mij nu ook duidelijk.”

“Hoe is het met de andere kinderen? Zijn ze allemaal over hun verkoudheid heen of wil je graag dat ik nog naar ze kijk?”

“Ik denk dat we dat nu achter de rug hebben. Vorige week waren de tissues niet aan te slepen, maar dat is nu gelukkig voorbij. Nee, we mogen niet klagen. Afkloppen!”

Terwijl Lidy naar huis reed, verheugde ze zich op een heerlijk rustige avond. Ze was moe en had weinig puf meer over. Straks ontspannen samen met Alex op de bank, voeten op een bijzettafeltje en dan samen een romantische film bekijken, dat trok haar wel. Zo’n film die door Alex als ‘een echte vrouwenfilm’ werd betiteld, maar waar hij zelf toch ook met plezier naar keek. Voornamelijk omdat het zo knus en vertrouwd was, met zijn tweetjes televisiekijken. Pinda's in een bakje, glaasje wijn erbij. Ze glimlachte al bij het idee, maar het zou die avond heel anders lopen…



Het liep inderdaad heel anders. Ten eerste was Andy niet lekker. Hij wilde geen eten en klaagde over buikpijn.

Zoals gewoonlijk had tante Rosy weer een smakelijk maal klaarstaan, maar ze was er kennelijk met haar gedachten niet bij.

Alex was ook al afwezig en had geen aandacht voor Andy's klachten. Lidy wist dat hij voor een cruciaal moment in een belangrijke zaak stond en voelde dat ze haar man even de ruimte moest geven. Ze maakte Andy een glas lauwwarme melk en bracht hem op bed met een kinderaspirientje. Toen pas kon ze haar aandacht wijden aan de anderen.

Steffie was de enige die er fris en fleurig bijzat en honderduit vertelde over school. Die dag was juf Gea er weer geweest en wat ze allemaal voor leuks hadden gedaan. Die juf Gea was echt de coolste juf van de hele wereld en ze bedacht de gaafste spelletjes! Zo ging Steffie het later ook doen als ze juf was, dat wist ze zeker!

Toen er even een pauze viel in haar gekwetter, omdat ze aan het onweerstaanbare toetje begon, leek Alex ineens een inval te krijgen. “Die juf Gea,” begon hij langs zijn neus weg, “die, eh… dat is echt wel een toffe juf, hè?”

“Ja, echt supertof!” stemde Steffie vol vuur in.

Lidy was waakzaam geworden door Alex' toon en keek geamuseerd toe.

“Ze is ook vast heel modern!” ging haar man door.

“Oh, hartstikke!” riep Steffie vol enthousiasme. “Ze heeft ook van die lange oorbellen en supermooie kleren!”

“Aha, ze is heel hip!”

Steffie liep met open ogen in de val. “Juf Gea is de hipste juf die er bestaat!” beweerde ze vol overtuiging.

Nu sloeg Alex toe. “Enne, dan heeft ze zeker ook een tatoeage in haar nek?”

Steffie zakte in elkaar. “Eh, nee, dat niet.”

“Niet?” zei Alex overdreven verbaasd. “De hipste juf van de hele wereld en ze heeft geeneens een tatoeage? Hoe kan dat nou? Dan is ze toch heel ouderwets!”

“Nietes!” riep Steffie driftig. “Ze is helemaal niet ouderwets!”

“Maar ze heeft geen tatoeage? Hoe kan dat dan?”

“Nou, gewoon! Dat is toch logisch! Dat hoort toch niet bij een juf!”

“Aha!” concludeerde Alex droogjes, maar in gedachten hoorde Lidy hem eraan toevoegen ‘verder geen vragen, edelachtbare’. Ze kon zich voorstellen hoe haar man in de rechtszaal een verdachte of getuige een briljant kruisverhoor af zou nemen.

Steffie keek Alex aan. Lidy zag dat ze in tweestrijd stond: boos naar haar kamer rennen of verstandig zijn.

Haar dochter koos voor het laatste en zei met een klein lachje: “Nou ja, ik wil helemaal geen tattoo meer. Ik vind die van Marita ook stom! Ik ga lekker sparen voor een iPhone!”

Alex en Lidy schoten tegelijk in de lach. Lidy wilde nog een keer een portie halen van de heerlijke chocolademousse die Rosy als dessert had gemaakt. Ze liep naar de keuken waar de trouwe huishoudster haar schort al had afgedaan.

De telefoon ging en Alex nam op.

“Hier komt een tweede toetje!” riep Lidy aanmoedigend en droeg een blad met schaaltjes mousse naar binnen. “Allemaal aanvallen!”

Alex hield met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht de telefoon in zijn hand, een tien centimeter van zijn oor af. “Ik kan het allemaal niet volgen, maar ik ben bang dat we hier een crisis hebben,” zei hij en reikte haar de telefoon over.

Aan de lijn was een wanhopige vrouw die half huilend probeerde zich verstaanbaar te maken, in een mengsel van Nederlands en Engels. Op de achtergrond hoorde ze een schorre mannenstem in rad Arabisch iets betogen.

“Dokter Van de Poel,” meldde Lidy zich, terwijl haar hersens op topsnelheid werkten. Welke cliënt kon dit zijn? Ze ging al haar buitenlandse patiëntjes na. Toen ving ze het woord ‘Rosy’ op en het kwartje viel. “Ohla?”

“Oh, dokter! Ik weet me geen raad! Het is Nadim! Ik ben bang dat hij alles nog in de brand steekt! Alstublieft, kan Rosy komen? Please!”

Rosy, die erbij was gekomen, nam de telefoon over en luisterde heel even naar de consternatie. “Ohla,” zei ze toen dringend, “ik kom er aan! Blijf alsjeblieft kalm, zo gauw staat een kerk niet in brand. Please calm down!”

“Maar je hebt hem niet gezien!” riep Ohla vertwijfeld uit. “Het lijkt wel een vreemde, het is Nadim niet meer!”

“Ik kom meteen,” zei Rosy nog en legde neer.

Lidy had maar heel even tijd nodig om een beslissing te nemen. De jonge vrouw klonk werkelijk ten einde raad en te oordelen naar de stem op de achtergrond was haar man niet voor rede vatbaar. “Wij gaan samen!” zei ze gedecideerd. “Dit klinkt echt als een spoedgeval.”

“Is het misschien verstandig als ik ook meega?” bood Alex bezorgd aan.

“Dat is lief van je, maar blijf jij eerst bij Andy en Steffie. Ik heb mijn mobieltje bij me, als het enigszins nodig is, bel ik je.”

Ze namen Lidy's auto en parkeerden binnen een paar minuten op het pleintje bij de kerk waar het Syrische gezin verbleef.

Rosy holde naar de zijdeur met de kinderarts achter zich aan. Nog voor ze bij de deur waren, werd hij al geopend door Ohla. Haar gezicht was rood behuild en vol zwarte vegen en ze hield haar arm beschermend om haar dochter Somaia, die zich angstig tegen haar aandrukte. Binnen in het gebouw klonken onrustbarende geluiden: brekend glaswerk en de woedende stem van Nadim.

Terwijl de vrouwen naar binnen liepen, haalde Lidy haar mobieltje al tevoorschijn. Het kleine keukentje stond vol rook en vettige walm. In het vertrek heerste een onvoorstelbare chaos. Op de muren waren met een dikke viltstift met grote halen teksten gekalkt en her en der waren ogen getekend. Op het aanrecht lagen, tussen scherven van serviesgoed en glas, diverse in elkaar gedraaide en half verbrande sokken en stukken kindergoed.

Midden in de keuken stond Nadim, met verwilderde blik. In zijn hand hield hij een in elkaar gedraaide sok die hij met een lucifer probeerde aan te steken. Omdat de sok grotendeels doorweekt was, lukte dit niet echt; een paar randjes smeulden. Bij het zien van Rosy en Lidy lichtte zijn gezicht op. “Vrienden!” riep hij enthousiast. “Ik heb de oplossing gevonden!”

Hij draaide de waterkraan open op volle kracht en hield zijn beide handen onder de straal, met sok en al.

“Mijn ontdekking!” verklaarde hij trots. “Kijk, ik kan water met handen breken! En nu…” Hij wendde zich tot het gasstel en draaide alle kranen open.

Lidy zag met afgrijzen dat de dekseltjes van de branders waren gehaald.

Nadim streek een lucifer af en drie steekvlammen schoten omhoog. “Ik ga vuur ook bedwingen,” kondigde hij aan. “Maar eerst ga ik de minister verbranden!” Hij hield de sok in zijn hand omhoog. “Vannacht heb ik al de burgemeester verbrand en met hem de hele Raad!” Hij wees met zijn blik op de gedeeltelijk verkoolde stukken goed op het aanrecht.

“Ik zie het,” zei Lidy bezwerend, terwijl Rosy van ontzetting beide handen voor de mond sloeg en achteruit deinsde. “Nadim, ik zie het. Wil je het gas weer uitdraaien, dan kunnen we beter praten!”

“Ik heb een ontdekking gedaan!” herhaalde de man.

Lidy zei nu beslist: “Eerst het gas uit, Nadim!”

Hij wilde nog iets tegenwerpen, maar de blik van de arts was dwingend.

Terwijl Nadim de drie knoppen dichtdraaide, toetste Lidy haastig het nummer van Alex in.

“Wat doe je?” Nadim draaide zich als door een wesp gestoken om. 

“Ik bel mijn man even,” verklaarde Lidy. “Hij moet die geweldige ontdekking van jou ook zien, Nadim.”

“Wat is er aan de hand?” vroeg de stem van Alex aan haar oor.

“Het is toch geweldig, Nadim,” ging Lidy met stemverheffing door, “dat jij vuur kunt bedwingen en dat je die gasvlammen met je handen kunt breken? En dat je vannacht de burgemeester al hebt verbrand?!”

Het gezicht van de man glunderde, maar hij bleef op zijn hoede. “Jij lacht mij toch niet uit?” vroeg hij waakzaam.

“Helemaal niet,” verzekerde Lidy hem.

“Ik begrijp er niets van, maar ik kom er meteen aan,” zei Alex aan haar oor met gedempte stem.

“Neem dan Wladimir mee, als je kunt,” zei Lidy nog gauw, voor ze afsloot.

“Wladimir?” Nadim keek wantrouwig.

“Dat is een vriend, die wil het beslist ook zien!” verklaarde de arts. “Dat mag toch vast wel?”

“Ja, oh ja, dat is goed.”

Alex had intussen begrepen hoe de vork in de steel zat en hij haastte zich zoveel mogelijk. Hij vroeg de buurvrouw om thuis een oogje in het zeil te houden bij de kinderen. Daarna nam hij contact op met Wladimir Hofstra, een vriend die bij de ambulante GGZ werkte. Al eens eerder had Lidy hem bij een noodsituatie te hulp geroepen en als Alex het goed inschatte, was ook hier een gedwongen opname noodzakelijk. Wat hij via Lidy's mobieltje gehoord had, stelde hem bepaald niet gerust. Hij trof het: Wladimir had dienst en was na het aanhoren van een summier verslag onmiddellijk bereid mee te gaan.

“Wat weet je van die man?” vroeg hij onderweg in de auto.

“Niet veel. Hij en zijn vrouw komen uit Syrië en zijn acht jaar geleden naar Nederland gevlucht. Hun dochter Somaia is hier geboren. Hun verhaal is de bekende aaneenschakeling van verzoeken en afwijzingen. Binnenkort zal definitief over hun asielaanvraag worden beslist en ze vrezen uitzetting. Ze hebben nu hun toevlucht genomen in een kerk. De man kan het psychisch niet meer aan en wat ik over de telefoon kon horen, klonk niet goed. Iets over een ontdekking en over de burgemeester verbranden. Lidy is daar nu en vroeg naar jou; kennelijk is hier professionele hulp nodig.”

Alex had niets te veel gezegd. Ohla deed hen de deur open, met haar dochter stijf tegen zich aangedrukt. In het voorbijgaan griste ze mantels van de kapstok; kennelijk was ze niet van plan om weer naar binnen te gaan.

In het keukentje, te midden van de enorme ravage, vonden de beide mannen Lidy met Nadim, die nog steeds verwoede pogingen deed de kletsnatte sok aan te steken. De arts sprak hem rustig en overredend toe, maar Nadim scheen haar nauwelijks te horen.

Wladimir overzag onmiddellijk de situatie. “Het is goed dat je me hebt opgehaald,” zei hij terzijde tegen Alex. “Goedenavond, meneer,” ging hij met stemverheffing door en liep met uitgestoken hand op de verwarde man af. “Mijn naam is Wladimir Hofstra. Het is een genoegen kennis met u te mogen maken.”

Terwijl Nadim enigszins verbouwereerd zijn handdruk beantwoordde, trok Lidy zich ongemerkt terug, samen met Rosy die zich achter de keukentafel had verschanst.

“Kom, wij kunnen beter weggaan. We laten dit nu aan meneer Hofstra over.” Ze loodste Rosy met Ohla en haar dochter naar de auto en bracht ze naar haar huis, in veiligheid.



Corine had met spanning gewacht op de terugkomst van haar man. Jan Vossen was samen met zijn collega Marnix naar een galerie gegaan, met een selectie van hun werk in een klein bestelbusje, dat voor die gelegenheid gehuurd was. De galerie was gevestigd in wat ooit een grote weverij was geweest in een sfeervol, eens welvarend textielstadje. Het nauwkeurig verpakken en inladen was altijd een heel karwei, dat zeker minstens een uur in beslag nam. Het was belangrijk om het secuur te doen, want de kunstwerken mochten tijdens het vervoer natuurlijk niet beschadigd worden. Vol goede moed waren ze op weg gegaan.

Jan en zijn kameraad Marnix kenden elkaar al vanaf het eerste jaar op de kunstacademie. Ze hadden zich als beeldend kunstenaar na de opleiding in verschillende richtingen ontwikkeld, maar ze hadden altijd als vrienden contact gehouden. Het was eigenlijk opmerkelijk dat ze het samen zo goed konden vinden, want de twee mannen waren duidelijk elkaars tegenpolen.

Jan Vossen, de bevlogen kunstenaar, die tevens een trouw echtgenoot en huisman was. Normaal gesproken zorgde Jan overdag voor de kleine Liesje, het wonder dat aan hem en zijn vrouw was toevertrouwd. Zo voelde hij dat. Het moment waarop Corine en hij in de taxi van het ziekenhuis naar huis reden, zou hem altijd bijblijven. Naast hem zat zijn jonge vrouw, nog zwak en uitgeput van de bevalling. In zijn armen hield hij het grootste geheim van het leven dat hem tot dusver was geopenbaard: hun eerstgeboren dochter, een prachtig wezentje dat hij niet moe werd te bewonderen. Nog nooit had hij de volmaaktheid van de schepping zo beseft.

Al sturende over de rondweg van Amsterdam overdacht Jan dit weer.

Het was voor hem ook absoluut geen opoffering om voor Anneliesje te zorgen en om de last van het huishouden op zich te nemen. En toch, het besef dat zijn inkomen als kunstenaar niet voldoende was om zijn gezin te onderhouden, dat knaagde soms wel. Maar Corine was een goede doktersassistente en de rolverdeling met haar als kostwinner was nu eenmaal de meest praktische.

In tegenstelling tot Jan was Marnix een echte flierefluiter, iemand die het leven en alles wat daarbij hoorde, voornamelijk als spel zag. Zo had hij al diverse liefdesaffaires achter de rug, waar hij Jan dan uitvoerig verslag over deed. Elke keer weer vertelde hij vol vuur over zijn laatste verovering en toonde Jan vol trots het portret van zijn geliefde, dat in een fraaie, zilveren lijst in zijn atelier pronkte. Een wissellijst, dat wel…

Hoe Marnix ooit het eindexamen van de kunstacademie had gehaald was de meeste van zijn kameraden een raadsel. Het kon alleen verklaard worden door de charme die hij uitstraalde en het talent dat hij in ruime mate bezat, ook al sprong hij er lichtzinnig mee om. Techniek oefenen? Voor Marnix niet nodig! Kunstgeschiedenis bestuderen? Dat deed Marnix af met 'flauwekul'. Voor hem waren alleen de grote namen van de laatste decennia van belang. Het ging om het wereldbestormende idee en in mindere mate om de originele uitwerking. Zaken als schoonheid, compositie, techniek… daar haalde Marnix in feite zijn neus voor op. Zijn lijfspreuk was: 'het gaat om het verhaal dat er achter zit’.

Jan reed rustig en nam, met een gehuurd busje vol kunstwerken, geen risico's. Met een half oor luisterde hij naar Marnix, die zoals gewoonlijk honderduit kletste. Over hun kansen bij de galerie, die hij vast weer veel te hoog inschatte, zoals Jan uit ervaring wist. Over zijn nieuwste project, waarbij hij een collage op doek had gemaakt van oude foto's, geboorte- en trouwkaarten, theatertickets en dergelijke die hij op rommelmarkten en bij de kringloop vond. Daarna had hij schoenen van dezelfde herkomst aangetrokken, was over een palet met verf gestapt en had zijn veelkleurige voetafdrukken op het doek achtergelaten. Hij noemde het eindproduct 'Levensloop' en had er een indrukwekkend prijskaartje aan gehangen.

“De ware artiest heeft in feite geen kunstacademie nodig,” betoogde hij vol overtuiging. “Het gaat om de visie die je hebt.”

Het was een van Marnix' stokpaardjes en voor de zoveelste keer ging Jan een hopeloze discussie aan. “Welke visie blijkt er dan uit jouw Levensloop?” vroeg hij. “Er moet toch altijd een verhaal achter zitten, volgens jou?”

“Dat is nu juist het mooie!” riep Marnix vol vuur uit. “Dat kan iedereen hier zelf invullen, aan de hand van alles wat er op te zien is: de babyfoto's, de oude diploma's, de rouwadvertentie. Multi-interpretabel heet dat.”

“Als de mensen dat materiaal zelf op de vlooienmarkt zoeken, zijn ze heel wat goedkoper uit!”

“Maar je moet rekenen,” voerde zijn vriend aan. “Ik heb er ook nog eens een mooie lijst omheen gezet en daarmee heb ik het in een kader geplaatst!”

“Letterlijk dus,” zei Jan ironisch.

Marnix veranderde van onderwerp en begon aan een uitgebreid en beeldend verslag van het afgelopen weekend waarin hij was wezen stappen. Volgens hem had hij een onwaarschijnlijk aantal veroveringen gemaakt.

“Als ik jou mag geloven,” merkte Jan kritisch op, terwijl hij de aanwijzingen van het navigatiesysteem volgde en de afrit nam die hen naar de galerie zou brengen, “dan heb jij met al die meiden meer nachten doorgevrijd dan er in een weekend zitten! Heb jij wel eens van visserslatijn gehoord?”

“Het was een lang weekend,” zei Marnix snedig. “Een héél lang weekend!”

Ze schoten allebei in de lach.

“Nou ja,” merkte hij nog op, terwijl Jan al de ruime parkeerplaats van het oude fabrieksgebouw opreed, “wij hebben allebei het leven dat ons het beste bevalt. Ik geniet van het vrije bestaan en jij bent gelukkig met Corine en Liesje!”

De galeriehoudster was een zwaar opgemaakte dame van onbestemde leeftijd, artistiekerig behangen met rinkelende kettingen en armbanden. Jan kende haar alleen van de telefonische contacten.

“Bernadette van Ooijen. Kom binnen, heren. Ik zie dat u uw werk in de auto hebt? Was het niet eenvoudiger geweest om een portfolio mee te nemen?”

“Eenvoudiger wel,” zei Marnix joviaal, “maar niet beter! Deze installaties moet u werkelijk in levenden lijve zien!”

Geholpen door Jan droeg hij een loodzwaar geval naar binnen, waarvan niet duidelijk was wat het moest voorstellen of wat de functie van de verschillende onderdelen was.

“Dit heet ‘Objet trouvé’. Ik heb het helemaal samengesteld uit scheepsonderdelen en hier heeft het de perfecte setting.”

“Dit is een oude textielfabriek,” zei Bernadette zuinigjes.

“Dat bedoel ik! Het katoen werd toch met schepen aangevoerd? Dit symboliseert de oude textielnijverheid hier!”

Jan verbaasde zich voor de zoveelste keer over de vindingrijkheid van zijn vriend en bedacht, dat Marnix beslist een heel succesvol verkoper van stofzuigers of time-shares zou zijn. Onder zijn gepraat ontdooide de galeriehoudster zichtbaar en vol interesse keek ze toe hoe Marnix bij de verschillende kunstwerken het 'verhaal dat erbij hoorde' neerzette, ingelijst en achter glas.

“Kijk,” legde hij uit, “dit object heeft een ruime, kale omgeving nodig waarmee het een dialoog kan aangaan. Liefst op een strakke, gladde ondergrond zoals parket. Dat brengt de wanhoop van de vervreemding nog duidelijker tot uiting.”

Bernadette van Ooijen knikte begrijpend terwijl Marnix met zorg een oude handgrasmaaier neerzette, compleet met opgedroogde en aangekoekte grasresten.

Terwijl Bernadette en Marnix in een geanimeerd gesprek verwikkeld waren, haalde Jan Vossen stil en wat bedrukt zijn veilig ingepakte schilderijen achter uit het busje. Hij had nu al het gevoel van een vergeefse reis. Misschien niet voor Marnix, maar wel voor hem. De belangstelling van deze vrouw ging kennelijk niet uit naar zijn met veel liefde en vakmanschap vervaardigde werken. Jan schilderde zowel figuratief als abstract, maar zijn visie op wat kunst moest zijn, stond wel heel ver af van het neerzetten van een afgedankte grasmaaier in een kale ruimte, om een dialoog over vervreemding aan te gaan…

Ach, hij kende Marnix al jaren, het was een van zijn beste vrienden en ze hadden samen dit busje gehuurd en waren vol goede moed op pad gegaan. De afspraak was dan ook dat ze òf allebei in een galerie zouden exposeren of geen van beiden. Je wist tenslotte nooit welk publiek er op af kwam. Als een kunstenaar in deze tijd thuis bleef zitten kniezen zonder enig initiatief, gebeurde er in ieder geval zeker niets!

“Hoe was het?” vroeg Corine toen hij thuiskwam.

Jan had het aan Marnix overgelaten om het busje weer bij het verhuurbedrijf af te leveren.

“Och, het viel niet tegen,” zei hij.

“Dat klinkt niet erg enthousiast.”

“Ik ben gewoon voorzichtig. We mochten onze schilderijen en objecten daar laten en ze worden binnenkort voor twee maanden geëxposeerd. In consignatie uiteraard.”

“Nou, dat is toch positief?”

Hij gaf haar een kus. “Ja, natuurlijk. Kom eens hier, vrouw. Als ik jou niet had…”

Ze maakte zich los uit zijn omarming. “Er is hier nog iemand die jou heeft gemist!”

Terwijl Jan Annelies op zijn arm nam, keek Corine toe hoe de baby hem met blijdschap begroette. Haar man was duidelijk teleurgesteld over het resultaat van zijn expeditie. Ja, het vrat aan hem dat hij niet meer erkenning kreeg als kunstenaar. Corine hoopte maar dat er gauw een positieve wending zou komen.



Steffie vond het geweldig dat Somaia bij hen kwam logeren en ze waren binnen de kortste keren dikke maatjes. Rosy had met behulp van Ohla op de logeerkamer een extra bed klaargemaakt en opdat het kind zich niet alleen zou voelen, had Steffie wat knuffelbeesten van haar en Andy verzameld en die op de kussens uitgestald. Zelf ging ze op het voeteneind zitten, haar benen onder zich gevouwen en een sprookjesboek op schoot.

Somaia kroop onder de lakens, haar duim in de mond, en lag met een dromerig gezichtje te luisteren naar Steffie, die voorlas.

Het duurde een paar uur voor Alex terugkwam en hij zag er dodelijk vermoeid uit. 

“Wil je iets drinken, jongen?” vroeg Rosy bezorgd. “Iets fris, of een biertje of iets anders?”

“Thee!” zei Alex. “Heerlijke, hete thee, sloten, want ik heb dorst als een paard en voor de gelegenheid…”

Rosy raadde het. “Zal ik er een scheutje rum in doen?”

“Tantetje wat ben je toch een parel! Je begrijpt mij weer eens helemaal!”

Lidy wilde haar man eerst van zijn thee laten genieten, maar Ohla zat vanzelfsprekend te zeer in spanning. “Alstublieft, meneer, vertel toch,” zei ze, terwijl ze haar handen zo vast ineen had geklemd dat de knokkels wit waren. “Hoe is het met Nadim? Waar is hij nou?”

“Hij is in goede handen,” verzekerde Alex haar. “Het kostte ons al onze overredingskracht, maar uiteindelijk ging hij uit vrije wil mee naar die psychiatrische kliniek, waar hij regelmatig naartoe ging voor een gesprek met zijn therapeut. Maar Ohla, ik ben geen meneer, hoor! Noem mij alsjeblieft gewoon Alex, want zo heet ik.”

“Alex. Dat is goed, meneer,” zei Ohla gehoorzaam, waarna iedereen in de lach schoot.

“Onze vriend Wladimir Hofstra constateerde onmiddellijk dat Nadim in een psychotische toestand verkeerde. Het eerste plan, wat in zo'n geval vaak wordt gevolgd, was om hem een rustgevende injectie te geven. Nadim was extreem wantrouwig, dus dat hadden we met geweld moeten doen. Dat wilden we natuurlijk, indien mogelijk, vermijden.”

Rosy was inmiddels klaar met het zetten van de thee en zette een groot glas voor Alex neer met een flinke scheut rum erin.

“Heerlijk, tante, daar knapt een mens nou echt van op! Nu, ik heb met bewondering gezien hoe Wladimir het aanpakte. Hij behandelde Nadim met veel respect. De man stond er op om ons ook zijn zogenaamde ontdekking te laten zien en ik moet zeggen, de angst sloeg mij werkelijk om het hart. Die keuken is intussen volkomen onleefbaar en de woonkamer en de rest zien er al niet veel beter uit. Na veel soebatten wist Wladimir hem zover te krijgen dat hij vertelde welke therapeut bij hem een posttraumatische stressstoornis had vastgesteld. Uiteindelijk hebben we Nadim weten overreden om met ons mee te gaan naar die kliniek, en daar blijft hij nu voorlopig. Zijn toestand is behoorlijk ernstig, heb ik begrepen, maar met medicijnen en therapie komt hij er hopelijk weer bovenop.”

Ohla was een klein beetje gerustgesteld. “Ik moet morgen naar de kerk, ik moet daar schoonmaken,” bedacht ze bezorgd.

“Jij gaat daar niet alleen aan de slag,” besliste Rosy. “Dat is daar een gigantische puinhoop, daar zijn minstens twee mensen voor nodig. Glas uitruimen, al die verbrande sokken weggooien, alles schoonmaken en dan moeten de muren opnieuw gewit of geverfd worden. Dat kun je nooit allemaal in je eentje doen. Ik ga met je mee en we zullen eerst eens bekijken hoe we dat gaan aanpakken!”

Ohla had haar mond al open om te protesteren, maar nu mengde Lidy zich in de discussie.

“Sjaan Hopman wil vast en zeker wel een handje helpen! Sjaan poetst voor ons de boel hier, Ohla. Je kunt haar geen groter plezier doen dan met een smerig huis. Regelmatig loopt ze te klagen dat ze nooit eer van haar werk heeft, want het is hier veel te schoon; je ziet geen verschil vóór en na.”

“Nou,” merkte Alex droogjes op, “ze kan daar nu absoluut haar hart ophalen! In gedachten zie ik Sjaan er al met dweilen en emmers sop in de weer terwijl de hele keuken weergalmt van haar gezang! Kom, het is voor mij tijd om in de koffer te duiken. Ik ben echt dood- en doodmoe.”

“Het is voor ons allemaal tijd. Dit was echt een enerverende dag en morgen zien we verder. Ik hoop dat je een beetje goed slaapt in dat vreemde bed, Ohla. Als je nog iets nodig hebt, aarzel dan niet om het te vragen.”

“Er ligt op je kamer een stapel handdoeken, een pyjama van Lidy, zeep en shampoo en dergelijke.”

“Dank je wel, Rosy. Wat zijn jullie toch allemaal lief voor me. Goede nacht, Rosy en Lidy en eh… Alex.”



Het spreekuur was zo druk dat Lidy nauwelijks tijd had om aan iets anders te denken. Rosy en Ohla waren met Sjaan in een auto vol emmers, dweilen en bezems, vuilniszakken en schoonmaakmiddelen op weg gegaan. Steffie had beloofd om Somaia weer uit school op te halen en goed op haar te letten. Alex was naar zijn kantoor gegaan, gesterkt door een paar extra stevige koppen koffie van zijn tante.

Terwijl Lidy het volgende patiëntje met zijn moeder binnenliet, gingen haar gedachten vluchtig even langs al het gebeurde van de afgelopen dagen, maar toen richtte ze haar aandacht op de dodelijk ongeruste moeder die voor haar stond.

“Mevrouw Kortman, Suzanne,” zei ze uitnodigend, terwijl ze haar de hand schudde. “Vertel eens, wat ik voor je kan doen?”

Suzanne Kortman nam haar peuter op schoot en drukte hem beschermend tegen zich aan. “Oh, Lidy, ik ben zo ongerust. Ik was vanmorgen echt doodsbang en ik was haast met Leon naar het ziekenhuis gereden. Maar Corine was zo aardig en die vond vanmorgen nog een gaatje voor ons. Ik dacht echt dat Leon onder mijn handen zou stikken…” De vrouw struikelde haast over haar woorden.

Lidy keek onderzoekend naar het kereltje, dat bij zijn moeder op schoot zat. Leon was een stevige, gewoonlijk gezonde peuter van bijna drie jaar, waar tot dusver weinig problemen mee waren geweest. Ook nu viel er op het oog niets dramatisch te ontdekken. Hij zag er wat hangerig uit, misschien wat verkouden en zijn ademhaling ging piepend.

Ze knielde bij het kind neer en voelde aan zijn gezicht. Geen koorts, meende ze. “Dag, Leon, hoe is het met je?” vroeg ze vriendelijk. “Ik ben dokter Lidy, je kent mij toch wel?”

Het jongetje wilde iets zeggen, maar bleef in een blaffende, benauwde hoestbui steken.

“Ik denk dat ik het al weet, maar ik neem voor alle zekerheid zijn temperatuur nauwkeurig op. Vertel intussen wat er vannacht gebeurde.”

“Het was vanmorgen vroeg en het was zo angstig. Ik werd wakker en hoorde Leon huilen en hoesten. Tot vannacht was er niets met hem aan de hand, nu ja, hij was verkouden, maar dat is voor een kind normaal immers? Maar nu was hij ineens vreselijk benauwd en bij het ademen gierde hij helemaal, nog veel erger dan nu. Als hij begon te huilen, ging dat over in hoesten, zo'n hele harde blafhoest. Ik was zo vreselijk bang, ik begon zelf te huilen van ellende.” De vrouw was buiten adem omdat ze alles tegelijk wilde vertellen. “En Frank was er niet, die is chauffeur en hij had vroege dienst, dus toen heb ik hem gebeld en hij wilde ons wel naar het ziekenhuis brengen, maar ik wou toch liever naar jou toe want jullie kennen Leon het best. Corine zei dat we dan wel om half tien er tussendoor mochten en toen heeft Frank ons tijdens zijn dienst nog gebracht.”

Lidy had intussen via het oortje de temperatuur opgenomen. Inderdaad had het kereltje geen koorts, hoogstens een minimale verhoging. “Vertel me nog even, hoe zat Leon in bed? Ik bedoel, hoe was zijn houding als hij rechtop zat?”

De moeder aarzelde. “Nou, eh, gewoon, dokter, niets bijzonders.”

“Zat hij een beetje voorovergebogen, met zijn mond iets open?”

“Nou, nee, dat kan ik niet zeggen. Moet dat?”

Lidy lachte. “Nee, dat moet gelukkig helemaal niet, dat zou juist heel ernstig zijn geweest. Ik verwachtte het ook niet, maar ik wilde elke twijfel uitsluiten. Wat jouw zoon heeft, heet pseudokroep. Dat is voor een ouder heel beangstigend om mee te maken, maar het is gelukkig ongevaarlijk. Het lijkt heel veel op een andere aandoening, die wel degelijk levenbedreigend kan zijn, maar dit is zonder twijfel pseudokroep.”

“Pseudokroep? Daar heb ik nog nooit van gehoord!”

“Het komt ook niet zo heel veel voor, per jaar bij een paar procent van de kinderen. Het is een virale ontsteking van de luchtwegen in de buurt van de stembanden. De slijmvliezen zwellen dan op en daardoor krijgt het kind het benauwd en gaat huilen. Dat verergert de benauwdheid. Door de ontsteking wordt de stem dan ook nog hees en die blafhoest klinkt heel alarmerend.”

Suzanne knikte. “Ik wist me echt geen raad.”

“Dat is heel natuurlijk. Maar de paniek van de ouders wordt dan op het kind overgedragen en dat maakt de benauwdheid nog erger. Begrijp je dat?”

“Jazeker. Maar als je als moeder niet weet wat er aan de hand is…”

“Vanzelfsprekend. Het is ook goed om zo alert te zijn, want zoals ik al zei, er is altijd de mogelijkheid dat het kind wel degelijk iets ernstigs heeft, iets dat levensbedreigend is. Pseudokroep is dat gelukkig niet.”

“Krijgt Leon nu medicijnen dan?”

“Nee, het is een virale ontsteking en die moet uit zichzelf overgaan. Je kunt wel iets doen om de benauwdheid te verlichten. Lust hij warme thee met honing?”

“Oh, dat vindt hij heerlijk!”

“Nu, dat is goed voor de keel en de slijmvliezen. Ga ook met hem een half uurtje in de badkamer zitten en laat de hete douche stromen, zodat hij als het ware een stoombad krijgt. Dat maakt het ademen voor Leon wat gemakkelijker. Wat je dus vooral niet moet doen is: in paniek raken of laten merken dat je bang bent. Dat voelt een klein kind onmiddellijk. Blijf zelf kalm en houd je zoon zo rustig mogelijk.”

“Dat zal ik doen. Ik voel me nu ook een stuk geruster, als jij zegt dat het niet gevaarlijk is.”

“Nee, dat is het absoluut niet. Er kan ook heel goed vannacht nog weer zo'n aanval komen, maar dan ben je voorbereid. Corine zal je nog een folder geven waar alle informatie in staat.”

Suzanne drukte haar ten afscheid dankbaar de hand. “Dank je wel, Lidy. Ik ben echt zo blij met jou!”

De kinderarts keek de moeder na en zag dat haar tred al lichter was.

Ze nam snel een paar slokken van de koffie, die Petra had gebracht, want haar pauze was er door dit extra consult bij ingeschoten. Ja, het was vandaag druk, maar toch nam ze zich voor om, als het enigszins kon, aan het eind van de dag nog even bij Huize Zonzicht langs te gaan.

Lidy kreeg geen tijd om haar koffie uit te drinken, want vanuit de wachtkamer klonk een doordringend gekrijs. Ze zag in de computer wie het volgende patiëntje was en herkende het gebrul. Het was Bas, een tweejarig jongetje dat nooit anders dan in razernij door zijn moeder werd binnengebracht. Uit het volume van zijn gehuil was eigenlijk al te concluderen dat er niets ernstigs aan de hand kon zijn. De laatste keer was de moeder bezorgd omdat Bas niets anders dan chocoladevla wilde eten… 

Ze opende de deur van haar spreekkamer.



Steffie had kleine Somaia uit school opgehaald en mee naar huis genomen. Zorgzaam als een echt moedertje volgde ze met haar een veilige route, haar hand stevig om die van het meisje geklemd. Via de praktijkvleugel kwamen ze binnen, want Rosy en Sjaan waren met Ohla nog volop bezig met schoonmaken in de kerk.

Toen Lidy thuiskwam, vond ze de meisjes verdiept in hun spel. Van een paar stoelen, die bij elkaar waren geschoven en twee bijzettafeltjes had Steffie een schoolklas geïmproviseerd. Somaia zat met een schrift voor zich en op het schoolbord stond een aantal moeilijke woorden. Lidy herkende een rijtje dat Steffie onlangs zelf mee had gekregen als huiswerk.

“We zijn bezig met een dictee,” legde Steffie uit. “Maar hoe spel je fauteuil ook alweer?”

“Is dat nog niet een beetje te moeilijk voor Somaia? Ze is nog maar zeven,” zei Lidy. “En juf Steffie heeft deze woorden zelf nog maar net geleerd.”

“Jong geleerd, oud gedaan, zegt juf Gea altijd,” vond Steffie.

Ineens schoot haar iets te binnen. “Oh, mama! We hebben wel zo ontzettend gelachen bij gym!”

“Zo,” zei Lidy, terwijl ze wat sap uit de koelkast pakte. “En wat was er vandaag zo grappig aan gym?”

“Nou, gym was niet grappig, maar raad eens? Marita wilde niet mee gymmen, ze zei dat ze pijn had in haar rug en ze wilde haar gympakje niet aantrekken. Van Juf Gea moest ze toch haar gympakje aan. Ze had een trui aan met zo'n hoge boord en dat was al zo raar, want het is immers helemaal niet koud. Toen ze die trui uithad, riep Benthe ineens heel hard: Moet je zien, Marita heeft geen tattoo meer! En toen zagen we het allemaal, in haar nek, dat haar tattoo weg was. Dus het was helemaal geen echte, het was gewoon zo'n suf plakplaatje! Oh, we hadden zo'n lol, iedereen lachte haar uit, het was echt vet!”

“Ik denk niet,” zei Lidy voorzichtig, want ze wilde niet te erg de zedenpreker uithangen, “dat Marita dat leuk vond. Het is heel naar om uitgelachen te worden, dat zou jij ook niet fijn vinden.”

“Nou, maar dat is toch haar eigen schuld?” stoof haar dochter op. “Marita doet zelf altijd zo stom, net of ze heel belangrijk is. Alleen maar omdat haar vader wel eens op de televisie komt. Dan moet ze altijd weten of iedereen het wel gezien heeft en of wij wel weten dat die André haar vader is! Nou, we hebben dat al wel honderd keer gehoord en nou weten we het echt wel, zeg!”

“Jawel, maar toch is het niet goed om met zijn allen iemand belachelijk te maken.”

“Nou, maar toen ik zei dat ik geen tattoo mocht van mijn ouders, toen zei ze dat ik een kinderachtig wicht was en dat ik niks mocht van jullie en dat dat heel stom was! Nou, dan doet Marita toch hetzelfde, dan maakt ze mij toch ook belachelijk?”

Lidy zuchtte in stilte. Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet… Daar zou ze maar niet over beginnen. Er was tenslotte een grens aan wat een tienjarig meisje begrijpen en verwerken kon. Eigenlijk had Steffie wel een beetje gelijk, moest ze toegeven. Die Marita klonk niet als een plezierig karaktertje.

Al met al, hield ze zichzelf voor, mocht ze blij zijn dat ze een assertieve dochter had die niet alles zomaar aannam wat haar verteld werd.

Ze overdacht het gesprek van die middag met Ramon van Heuvelen, de jongen met de onverklaarbare aanvallen van hoofdpijn. Hij was zoals ze hadden afgesproken alleen gekomen en had het schriftje meegenomen, waar hij en zijn moeder alles in hadden genoteerd van de afgelopen dagen. Het fijne, puntige handschrift van Liesbeth van Heuvelen werd afgewisseld met de minder nette, ronde letters van Ramon. Het eerste wat de kinderarts opviel was, dat het handschrift van de jongen weliswaar wat minder beheerst was dan dat van zijn moeder, maar dat zijn spelling uitzonderlijk correct was voor een jongen van zijn leeftijd. Ook zijn woordkeus was meer volwassen dan men zou verwachten van een leerling van de brugklas.

Ze dacht eraan hoe ze een keer een jongen van dertien had horen verklaren dat het 'voor hem een hele desillusie was geweest toen hij ontdekte dat Sinterklaas niet meer bestond'. Zo'n onuitstaanbare wijsneus was deze Ramon niet, maar hij had, evenals zijn beide zusters, beslist een meer dan gemiddelde intelligentie.

Terwijl ze het verslag in het schriftje bestudeerde, zag ze dat Ramon haar opmerkzaam observeerde.

“Hoe vind je het op school?” vroeg ze, gedeeltelijk om hem bezig te houden terwijl ze zelf las.

“Het is oké,” zei hij.

“Weet je al in welke klas je straks komt?”

“Oh, vwo. Dat heeft de decaan gezegd.” Het was een constatering waaruit niet het minste enthousiasme bleek.

“Zo, vwo, dat is geweldig!” was Lidy's spontane reactie. “Daar ben je vast en zeker wel trots op!”

De jongen haalde zijn schouders op.

Intussen had de arts het kleine dossier doorgelezen. “Ik zie dat je drie keer een hoofdpijnaanval hebt gehad.”

“Ja.”

“En alle drie de keren was dat nadat je een toets had gemaakt en teruggekregen.”

“Ja.”

“Maar je had ze heel goed gemaakt. Waren je ouders dan niet tevreden, kwam het daardoor?”

“Nee. Ze waren heel tevreden. Ik had ook maar één keer een paar fouten.”

“Vonden ze dat toen erg?”

“Nee hoor. Mama zei gewoon: volgende keer beter.”

Het gebeurde niet vaak, maar nu stond dokter Van de Poel toch voor een raadsel. Ze pijnigde haar hersens, want dat er een verband moest zijn tussen de schoolprestaties van Ramon en zijn hoofdpijn, dat stond voor haar vast.

“En als je hoofdpijn hebt, ga je klussen, zie ik dat goed?”

“Ja.”

“Maar dat begrijp ik niet. Als je hoofdpijn hebt, doe je toch liever niks?”

“Ja, maar klussen is fijn.”

“Maar wat doe je dan? Hier staat dat je bent gaan timmeren.”

“Ja.”

Dokter Lidy werd er haast wanhopig van. “Als je hoofdpijn hebt, ga je timmeren? Daar begrijp ik echt niets van, Ramon.”

“Het is niet alleen timmeren.” De jongen aarzelde en ritste zijn rugzak open. “Kijk.”

Hij overhandigde de arts een houten doosje, ter grootte van een sieradenkistje. Het was van fijn, blank hout, zorgvuldig afgewerkt. De wanden waren niet eenvoudig aan elkaar gespijkerd, maar pasten met zwaluwstaartjes in elkaar, als gegoten. Het deksel was smaakvol versierd met een simpel geometrisch patroon van verschillende soorten en kleuren ingelegd fineer.

Lidy kon een kreet van verrukking niet onderdrukken. “Dat is prachtig! Heb jij dat echt helemaal gemaakt?”

Nu glom Ramon van trots. “Helemaal zelf. Ik zit al vijf jaar op houtbewerking.”

Ze draaide het doosje om en om in haar hand, opende het deksel, dat met koperen scharnieren was bevestigd en met een klein slotje sloot. “Wat is dat knap gemaakt! Met die zijkanten die precies in elkaar passen!”

Voor het eerst kwam er nu leven in de jongen en hij legde uit hoe hij het gemaakt had en waar je op moest letten. Het was nu blank geschuurd, maar hij kon het ook nog lakken, dat lag er aan. De dokter moest maar zeggen wat ze mooier vond.

“Wat ik mooier vind?” De kinderarts keek hem met open mond aan. “Je bedoelt toch niet dat dit prachtige doosje voor mij is? Dat wil je toch vast zelf houden?”

“Nee, ik heb het voor u gemaakt.” Ramon probeerde achteloos te kijken, maar kreeg een kleur van blijdschap om haar verbazing. “Ik maak gewoon weer een nieuwe!”

Lidy was sprakeloos. Zo'n mooi cadeau, dat kon ze haast niet aanvaarden! Maar weigeren was helemaal onmogelijk; ze zag hoeveel plezier ze de jongen deed met haar oprechte bewondering. Ineens werd haar iets duidelijk. “Dus als je met houtbewerking bezig bent, gaat je hoofdpijn weer weg?”

“Ja. Dit is echt het einde om te doen!”

“En wat wil je dan later worden?”

Nu versomberde zijn blik weer. “De decaan zegt dat ik net zo slim ben als mijn zussen en als ik mijn best doe, is het vwo een makkie voor mij. En mijn vader zegt dat ik vast en zeker naar de universiteit ga.”

“Ja, maar, wat wil jij dan zelf?”

“Ik wil werken met hout. Echte meubels maken, dat is machtig mooi!”

Er viel een stilte waarin het dokter Van de Poel ineens duidelijk werd. De oplossing van het raadsel was zo eenvoudig, net als de zwaluwstaartjes van de zijkanten van het doosje paste alles in elkaar. Ze keken elkaar aan.

“Ik wil geen vwo, ik wil timmeren,” herhaalde Ramon nogmaals. “Maar papa en mama zijn zo trots op mij als ik goede cijfers heb, ik durf er niet over te beginnen.”

Zo kwam het, dat ze een afspraak had gemaakt met Liesbeth van Heuvelen, om haar uit te leggen dat in dit geval juist de goede schoolresultaten van haar zoon de oorzaak vormden van zijn spanningshoofdpijn. Het was een ongebruikelijk advies dat ze de moeder ging geven, namelijk om haar kind een opleiding toe te staan die niet, in de ogen van de meeste mensen, het hoogst haalbare was. Ze kende de heer en mevrouw Van Heuvelen al jaren en ze was er van overtuigd, dat beide ouders respect zouden hebben voor de innige wens van hun kind. Als zij hun zoon zouden beloven, dat hij na het behalen van zijn diploma niet per se naar de universiteit hoefde, maar zich verder mocht bekwamen in de richting waar zijn hart naar uitging, dan zou dit beslist de voortdurende druk op hem verminderen. Tussen nu en het eindexamen vwo kon er bovendien nog van alles gebeuren; Ramon had nog een hele ontwikkeling voor zich…



Lidy was niet alleen de kinderarts van Huize Zonzicht, maar ook de vaste huisarts, hetgeen allerlei praktische voordelen had. Zo onderging ook directrice Carrie Verlaan regelmatig een algehele controle. Tenslotte was het van groot belang dat zij elke dag weer op haar post was en dat het weeshuis op haar leiding vertrouwen kon.

“En, dokter,” vroeg Carrie gekscherend, terwijl ze haar kleding weer in orde bracht, “wat vond je ervan?”

“In grote lijnen hetzelfde als de vorige keer.” Lidy beantwoordde haar vraag uiterst serieus. “Je bent in wezen kerngezond. Die kneuzing aan je voet is gelukkig helemaal hersteld; dat is erg vlug gegaan. Het enige wat ik graag anders zou willen zien, is je bloeddruk. Die is aan de hoge kant, niet verontrustend maar toch duidelijk hoger dan een half jaar geleden, zeker gezien jouw leeftijd. Vertel mij eens eerlijk, maak jij je misschien weer veel te druk?”

Carrie zuchtte. “Dat klopt wel, op dit moment is mijn werkdag veel en veel langer dan normaal. Het kan gewoon even niet anders! Alle bedden voor de pupillen zijn bezet, maar we hebben veel te weinig personeel. Die afwezigheid van mevrouw Bolt wegens mantelzorg gaat zich nu echt wreken. Natuurlijk springen de anderen bij zoveel ze kunnen, Joyce allereerst. Maar bijvoorbeeld zo'n jongen als Willem, die heeft extra zorg nodig want driemaal per dag moet iemand er nauwkeurig op toezien dat hij zijn medicijnen krijgt.

Ik heb geprobeerd om een tijdelijke kracht te vinden, maar dat was geen succes. Wat ik zoek is een ervaren vrouw of eventueel man, die met kinderen kan omgaan, die veilig en vertrouwd is en die bekend is met alle aspecten van een grote huishouding of eigenlijk bedrijf zoals wij dat hier hebben. Dus een uitzendbureau hoef ik helemaal niet te proberen. Hoogstens een die gespecialiseerd is in zorgpersoneel, maar dan is het tijdelijke karakter weer een struikelblok. Als de mantelzorg van mevrouw Bolt beëindigd wordt. het is met geen mogelijkheid te voorspellen wanneer dat moment daar is, willen we van beide kanten graag dat ze haar positie hier weer oppakt. Ze werkt hier tenslotte al jaren, ze hoort er helemaal bij.”

Zo'n lange redevoering had Lidy haar vriendin Carrie nog zelden horen houden. De situatie was haar wel duidelijk. “Als ik het zo hoor, werkt dit alles op twee manieren nadelig op jouw bloeddruk: ten eerste moet jij zelf veel harder werken dan je toch al doet en ten tweede loop je er volgens mij behoorlijk over te piekeren!”

“Dat heb je heel goed samengevat,” gaf Carrie toe. De zorgen waren op haar gezicht te lezen.

“Ik wil met jou iets afspreken,” zei de arts. “Kijk, het simpelste zou zijn om je een medicijn voor te schrijven dat jouw bloeddruk kan verlagen. Maar dat is alleen maar symptoombestrijding en je weet dat ik een hekel heb aan onnodig medicijngebruik. Je had dit probleem nooit en ik wil niet dat je nu voor de rest van je leven bloeddrukverlagers gaat slikken. Dus, ik ga met jou afspreken dat je serieus je best zult doen om jouw uren daags te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Ik wil heel graag dat je tweemaal daags, één keer midden op de dag en één keer 's avonds, een heel uur volledig voor jezelf neemt. Lees een boek, schrijf een brief aan een dierbare, luister naar mooie muziek, of orden je fotoalbums. Maar zet alsjeblieft je werk bewust even van je af.”

“Lidy, je hebt geen idee hoe zwaar mij dat valt!”

“Jawel, dat begrijp ik heel goed. Het is voor iemand als jij gewoonweg het moeilijkste wat er is! Jij bent verknocht aan je werk, maar heb je er wel eens over nagedacht dat jij zelf ook ziek kunt worden? Wat zouden ze hier dan moeten, al die kinderen en het personeel dat van jouw leiding afhankelijk is? Je hebt een heel sterk gestel, maar toch…”

Carrie zuchtte. “Ik zal mijn best doen, dokter. Dus tijd nemen voor mezelf…”

“Tweemaal daags een uur. Dokters orders!”

Natuurlijk begreep Lidy de directrice heel goed, ze was zelf immers even toegewijd! En terwijl ze naar huis reed, waren haar gedachten alweer bij Ohla en haar gezin. Rosy en Ohla hadden, geholpen door Sjaan, het appartement in het kerkgebouw weer helemaal schoon gekregen en morgen zouden er schilders komen om de laatste resten van de graffiti op de wanden over te schilderen.

Of Ohla en Somaia er weer in zouden mogen trekken, was nog maar de vraag. Het kerkbestuur wilde vandaag een ernstig onderhoud met ze hebben. Als binnenkort de beslissing over hun verzoek, hun laatste redmiddel, negatief zou uitvallen, dan hadden ze volgens de wet geen recht om nog in Nederland te blijven. In feite waren ze dan illegaal en als ze weigerden om naar Syrië terug te gaan, was het gezin, zoals zoveel anderen, dakloos en zonder inkomsten. 

Ohla had haar dochter niet meegenomen naar het belangrijke onderhoud. Juist omdat Somaia al heel goed begreep hoeveel er van afhing, wilde ze haar, indien nodig, zelf voorbereiden op het slechte nieuws.

Het nieuws was slecht. De voorzitter van het kerkbestuur putte zich uit in verontschuldigingen: er waren veel vluchtelingen die onderdak nodig hadden en op het budget van de kerk drukten, het ging hem persoonlijk enorm aan het hart, maar ja, ze konden geen ijzer met handen breken…

Ohla had het met gebogen hoofd en neergeslagen ogen aangehoord. 

“Hoe gaat het intussen met uw man?” vroeg de voorzitter, om het gesprek een andere wending te geven. Dat was een verkeerde zet, want het was bepaald geen vrolijker onderwerp.

“Niet goed, meneer. Nadim wordt behandeld door een therapeut en krijgt ook medicijnen. Ze zeggen dat het goed met hem gaat, maar wij merken er niet veel van. Hij mag ons bezoeken, onder begeleiding, maar hij durft niet. Dus Somaia en ik gaan een paar keer per week met de bus naar die instelling waar hij nu zit. Het is geen gevangenis, hoor, het is in een groot park en er is een meer met ganzen en eenden. Als we daar even met mijn man willen wandelen, moeten we wel eerst toestemming vragen. Dat is voor zijn veiligheid en voor de onze, zeggen ze. Oh, ik begrijp het wel, het is nog steeds niet de Nadim die ik getrouwd heb. Zelfs Somaia is af en toe een beetje bang, 'mama, hij kijkt zo vreemd' zegt ze dan.” Op dit punt gekomen had Ohla grote moeite om zich goed te houden. “Meneer, ik weet echt niet hoe het allemaal moet. U bent vreselijk goed voor ons geweest en iedereen hier heeft ons enorm gesteund, maar…"

“Ja, ja,” zei de kerkvoogd afwezig. Hij was oprecht in zijn medeleven met deze mensen, maar er waren nu eenmaal grenzen. Feiten waren feiten. Niemand had er iets aan als hij zich te veel door emoties liet meeslepen.



Toen Lidy thuiskwam, werd ze niet, zoals gewoonlijk, begroet door heerlijke exotische geuren. In plaats daarvan hoorde ze vanuit de keuken een zacht gesnik en daartussendoor de stem van Rosy die haar vriendin troostend toesprak.

“Kom nou, meid, je moet niet de moed verliezen. Jullie zaak is nog steeds niet afgewezen. Het komt over anderhalve week voor, toch? Er kan nog van alles gebeuren, het is nog niet hopeloos.”

“Nee, maar dat wordt het wel!” huilde Ohla. “En we mogen niet meer terug in de woning in de kerk en dan staan we op straat! Dan zijn we echt illegaal!”

“Jullie komen niet op straat te staan!” mengde Lidy zich nu in het gesprek. “Jij logeert nu toch bij ons? Je dacht toch niet dat ik jou en Somaia eruit zou gooien, alleen omdat het een of andere gerechtshof een bepaalde uitspraak doet? Je blijft gewoon lekker hier!”

Ohla keek haar met betraand gezicht aan. “Lidy, je bent een schat, maar dat kan niet. Dat kan écht niet, dat weet je zelf ook wel. Wij mochten hier logeren zolang het appartement in de kerk niet bewoonbaar was. Nu heeft die meneer gezegd, dat wij daar niet meer terug mogen, omdat we de status waarschijnlijk niet krijgen.”

“Nou,” zei Rosy ook, “dan blijven jullie toch hier?” Maar ze klonk niet overtuigd. Hoe moest dat, als Nadim uit de instelling ontslagen werd en weer bij zijn gezin wilde wonen? Dit was geen structurele oplossing, dat was Rosy en Lidy, en zeker Ohla, wel duidelijk.

“En wij wonen hier op jullie kosten,” ging Ohla vol zelfverwijt door. “Jij vindt het nooit goed dat ik boodschappen betaal. Maar binnenkort krijgen wij ook geen uitkering meer! En wij verstoren jullie gezin, wij zitten jullie in de weg!”

“Jij zit ons niet in de weg,” ging Lidy ertegenin. “Je helpt Rosy toch enorm in de keuken? Je kunt heel erg lekker koken en je doet de bedden en de kamers van de kinderen. Je bent gewoon een ontzettend goede hulp…” Ineens stokte ze en keek de beide vrouwen met wijd open ogen aan. “Ik heb een geweldig idee! Dat ik daar niet eerder op ben gekomen!”

“Wat is er, wat heb je bedacht?” Rosy kon zich niet inhouden. “Vertel!”

“Ohla,” zei Lidy opgewonden. “Ik denk dat ik een baantje voor je heb!”

“Een baantje? Dat mag…”

“Geen officiële baan. Meer een handje helpen, zoals je nu hier doet, en in ruil daarvoor kost en inwoning voor je kind.”

Ohla keek haar verwezen aan. 

“Ik leg het zo uit,” zei Lidy geheimzinnig. “Eerst even bellen.” En ze verdween naar de woonkamer.



Na het eten zaten ze allemaal om de grote tafel: Lidy en Alex, Rosy, Steffie en Andy, Ohla met Somaia. Rosy en Ohla waren er samen in geslaagd om in korte tijd een heerlijk maal op tafel te toveren met veel variatie. Zelfs Andy, die nog wel eens een lang gezicht trok bij de gerechten van tante Rosy, vond iets van zijn gading.

“Vele handen maken licht werk,” had Ohla gezegd. Ze vond het prachtig om typisch Nederlandse uitdrukkingen te gebruiken.

“Zo,” zei Lidy, “nu hebben we allemaal onze buikjes vol. Nu moet ik jullie iets vertellen. Jullie weten dat er binnenkort over de aanvraag van Somaia en haar ouders wordt beslist en dat Ohla vanmiddag met die meneer van de kerk heeft gepraat.”

“Gaat Somaia weer weg?” vroeg Steffie bedrukt. “Want dat wil ik niet, hoor!”

“En ik vind dat Ohla hartstikke lekker kookt!” kwam Andy. “Jij ook hoor, tante Rosy,” zei hij er gauw troostend achteraan.

“Luister,” zei Lidy. “De meneer van de kerk heeft gezegd dat ze daar niet meer naartoe kunnen, als hun aanvraag wordt afgewezen.”

“Hoera!” juichte Steffie, “dan blijven ze dus lekker hier!”

“Nou,” zei haar moeder voorzichtig, “dat had gekund, maar wij hebben iets beters bedacht. Jullie kennen toch Huize Zonzicht?”

“Ja, natuurlijk,” was het antwoord.

Alleen Somaia schudde met een gedecideerd gezichtje 'nee'.

“Maar, mama, dat is een weeshuis! Dat is voor kindjes die geen papa en mama meer hebben! Daar kan Somaia toch niet naartoe!”

“Toch wel,” zei Lidy triomfantelijk, “want ze hebben daar dringend behoefte aan een paar extra handen. Jullie kennen toch mevrouw Bolt, die daar al jaren werkt? Nou, die is tijdelijk met verlof, om voor haar zieke moeder te zorgen. En vanmiddag was ik bij Carrie Verlaan, de directrice, en die vertelde mij hoe ze piekert omdat ze het werk niet aankunnen en dat de situatie haar haast boven het hoofd groeit. Toen ik hier in de keuken stond, kreeg ik ineens een geweldig idee en ik heb meteen met Carrie Verlaan gebeld. Die was hartstikke blij met mijn voorstel.”

Ze hield even op en keek de tafel rond. Vier gezichten keken haar verwachtingsvol aan. Alleen Rosy en Ohla wisten het al.

“Ohla gaat voorlopig in Huize Zonzicht helpen en ze kan daar ook zolang wonen, op de kamer van mevrouw Bolt!”

“En Somaia?”

“Die kan met haar mee. We zetten gewoon een extra bed op die kamer. Somaia kan dan op dezelfde school blijven en jullie kunnen samen spelen zoveel je wilt, Steffie. Somaia mag hier komen of jij kunt naar Huize Zonzicht, het is immers niet ver.”

“Dan ga ik daar naartoe,” besliste Steffie, “dan is Somaia daar op kostschool. Dan ben ik kostschooljuf. Ik vraag wel aan juf Gea hoe dat moet.”

Lidy moest inwendig grinniken. Als alle wereldproblemen eens zo eenvoudig konden worden opgelost! ‘Ik vraag het gewoon aan juf Gea…’

“Dat is geweldig nieuws!” zei Alex. “Wat heb je dat weer perfect geregeld, wat ben je toch een fantastische vrouw!”

Andy zat duidelijk met iets in zijn maag en toen Ohla en Rosy in de keuken de vaat gingen spoelen, trok hij Lidy aan haar mouw en zei zachtjes: “Mama?”

“Ja, jongen, wat is er?”

“Kan Ohla dan af en toe nog weer bij ons komen? Ze kookt zo lekker. Vooral die kip met pompoen en mandarijntjes…”

“Ik ben bang dat ze daar dan geen tijd meer voor heeft, lieverd. Maar weet je wat? Als je tante Rosy zegt dat je het eten van Ohla zo lekker vond, wil zij vast en zeker ook wel dat recept voor kip met pompoen en mandarijntjes maken. Dat lusten wij allemaal graag.”

Andy sprong al op, maar Lidy hield hem tegen. “Niet nu, Andy. Ze zijn nu druk bezig in de keuken. Als de vaatwasser draait, hebben we wel even een rustig moment; dan kun je het beter vragen.”

Andy vertrok naar boven, Somaia en Steffie achterna. Schooljuf Steffie ging een les geven uit haar nieuwste aanwinst ‘Mijn Eerste Encyclopedie’. Het zou gaan over spinnen en reptielen, want op de een of andere manier verwachtte Steffie dat je op een kostschool regelmatig reptielen en spinnen zou tegenkomen en Somaia kon maar beter goed voorbereid zijn.

“Zal ik ons beiden eens een kopje espresso maken?” bood Alex aan.

“Graag, wat ben je toch een lieverd,” zei Lidy dankbaar. Haar man wist hoe heerlijk zij het vond om door hem verwend te worden. Het ging natuurlijk niet om dat kopje koffie, dat ze tenslotte zelf ook wel kon zetten. Het ging om de zorgzaamheid, die uit dat gebaar sprak.

Zwijgend zaten ze beiden te genieten van de rust na een drukke werkdag en van het samenzijn.

Na een tijdje verbrak Lidy de stilte. “Toch blijft het zorgelijk met dat gezin,” zei ze fronsend.

“Je kunt het nog steeds niet van je afzetten, hè? Maar je hebt ze toch al geweldig geholpen! Ohla en Somaia hebben voorlopig onderdak en Nadim krijgt de psychische hulp die hij nodig heeft. Meer kun je toch niet doen?”

“Nu ja, voorlopig lijkt alles in orde, maar dat is het natuurlijk niet. Als hun verzoek afgewezen wordt, zijn ze in feite illegaal en dan worden ze uitgezet. En dat, terwijl de situatie in Syrië er absoluut niet beter op wordt.”

“Dat is zo, daar was gisteren nog een reportage over op het journaal.”

“Hun juridisch raadsman is die Zeegers. Door de overheid toegewezen,” zei Lidy terloops.

Alex reageerde als door een wesp gestoken. “Zeegers? Nee toch?! Waarom vertel je dat?”

Lidy keek hem onschuldig aan. “Och, zomaar…”

Alex zette zijn lege kop neer en nam haar beide handen in de zijne. “Lieve vrouw,” zei hij ernstig. “Wil je nu alsjeblieft al die narigheid even van je afzetten? Jij vertelde me zojuist dat je de directrice van Huize Zonzicht het goede advies hebt gegeven om wat meer tijd voor zichzelf te nemen, maar als er iemand is die dat zou moeten doen, dan ben jij dat wel. Ik wil nu de vrolijke, lieve vrouw zien die ik getrouwd heb en niet alleen maar de arts die dag en nacht bij haar werk betrokken is.”

“Ja, maar…”

“En ik heb heel goed gehoord wat je daarnet zei! Maar ik ga nu eerst een mooie fles wijn opentrekken. Blokje kaas, nootje erbij, lijkt je dat wat?”

“Heerlijk!” bevestigde Lidy en zette nu daadwerkelijk alle zorgen uit haar gedachten. Ze wist dat haar man aan een half woord genoeg had.



Het was een goede beslissing geweest om Ohla aan te nemen als hulp in Huize Zonzicht. In korte tijd was ze wegwijs in het weeshuis en met haar handigheid en doortastendheid was ze vanaf de eerste dag een waardevolle hulp in de keuken. Voor de pupillen was ze ook een aanspreekpunt. Ook al waren er, behalve Somaia nu, geen Syrische kinderen in Huize Zonzicht, er waren wel een paar wezen van allochtone of gemengde afkomst en voor hen was het duidelijk plezierig dat er iemand van de staf nu eens niet blond en blauwogig was.

Somaia voelde zich er ook goed op haar plaats. Bijna dagelijks bracht Steffie haar na schooltijd thuis en bleef dan vaak even spelen.

Inmiddels was het in de dokterspraktijk drukker dan ooit. Het leek wel of alle kinderen unaniem besloten hadden om een verkoudheid of andere aandoening aan de luchtwegen op te lopen. Daarbij waren er natuurlijk de patiëntjes met ernstiger klachten. Dat waren voor dokter Lidy de moeilijkste gevallen, niet vanwege de diagnose of het medische patroon, maar omdat het voor de ouders zo’n vreselijk bericht was om te verwerken. Een kind met hersenletsel tengevolge van een ongeval, een puber met jeugdleukemie… Het waren stuk voor stuk haast ondragelijke ervaringen voor ouders en niemand begreep dit beter dan dokter Lidy.

Gelukkig betrof het merendeel van de gevallen die ze onder ogen kreeg minder ernstige aandoeningen, die al of niet met medicijnen of een kleine ingreep verholpen konden worden.

Op een morgen verscheen mevrouw Vroegindeweij met haar dochter Lieke, een bleek meisje van inmiddels bijna acht jaar. Met Lieke was er eigenlijk nooit iets ernstigs aan de hand geweest, behalve dat ze vaak tegen bloedarmoede aanhing. Haar verstandige ouders probeerden dit zoveel mogelijk te voorkomen door haar veel ijzerhoudende groenten te geven en daarnaast veel vitaminerijk fruit. Mevrouw Vroegindeweij observeerde haar dochter regelmatig en wist meestal een te laag gehalte aan hemoglobine op tijd te signaleren.

“Dag, Lieke,” begroette Lidy haar kleine patiënt, terwijl ze moeder en dochter de hand schudde. “Zo, dat is een tijd geleden dat ik jou gezien heb. Hoe gaat het?”

“Eigenlijk gaat het heel goed, dokter, tenminste met de bloedarmoede, maar we hebben nu een nieuw probleem. Onze meid is ineens weer begonnen met bedplassen.”

Een blos verscheen op de bleke wangen van het meisje. Verlegen keek ze de kinderarts aan. “En soms in mijn broek,” zei ze zacht.

“Soms ook,” bevestigde haar moeder.

“We zullen eens kijken. Ga maar even op de onderzoekstafel zitten, meiske.”

De arts deed een snel maar zorgvuldig onderzoek. Ze controleerde het onderste ooglid van het kind en de moeder had gelijk, op dit moment waren er geen tekenen van bloedarmoede. Het meisje had geen duidelijke koorts en maakte ook verder een gezonde indruk, maar toen de dokter op de onderbuik drukte, trok Lieke een gezicht.

“Doet dat pijn, als ik hier druk?”

“Ja, wel een beetje, dokter,” gaf Lieke toe.

Lidy wendde zich tot de moeder. “Hebt u misschien de eerste ochtendurine meegenomen? Zo niet, dan kunnen we het nu ook even proberen.”

“Dit wordt haar eerste ochtendurine,” zei de moeder wat benauwd. “Anders had ik het beddengoed mee moeten nemen.”

Bij dat idee schoot Lidy spontaan in de lach. Haar vrolijkheid kikkerde de moeder en vooral het meisje op.

“Kijk eens hier, Lieke, probeer maar of je op deze po een plas kunt doen. Dan doe ik daar een toverstrookje in en misschien vertelt ons dat, wat er met jou aan de hand is.”

Het plasje lukte. Het resultaat had een sterke geur en het toverstrookje gaf dan ook een onmiskenbare uitslag. 

“Uw dochter heeft een fikse blaasontsteking. De uitslag is overduidelijk, zeker gezien het feit dat dit niet de eerste ochtendurine is. Sinds wanneer heeft ze die problemen?”

“In het begin heb ik er niet zo op gelet, dokter. Tenslotte heeft ieder kind wel eens een ongelukje. Maar nu ik terugkijk, besef ik dat het vorige maand eigenlijk al mis was.”

“Een blaasontsteking is bij kinderen gevaarlijker dan bij ouderen, omdat het gemakkelijk kan overgaan in een ontsteking van de hogere urinewegen. In het ergste geval kan het een behoorlijke nierbekkenontsteking veroorzaken. Het is belangrijk om vroeg aan de bel te trekken. En u weet wel, dat meisjes een grotere kans hebben om een blaasontsteking op te lopen dan jongens. Hygiëne is altijd van belang, maar ook dat hoef ik u niet te vertellen.”

De moeder knikte.

“Ik schrijf nu een antibioticakuur voor en die moet ze helemaal afmaken, dat is u vast bekend. Dan wil ik haar graag eind volgende week terugzien. Neemt u, indien mogelijk, dan haar eerste ochtendplas in een potje mee?”

De moeder lachte opgelucht. “We zullen ons best doen, dokter. Hartelijk dank voor uw goede zorgen. Kom mee, meis, dan gaan we samen vast een afspraak voor volgende week maken.”

Als volgende patiënt ontving ze Ramon met zijn moeder, Liesbeth van Heuvelen. Van hun gezichten viel al te lezen dat ze dit keer goed nieuws te melden hadden. Liesbeth wapperde met het aantekenschriftje dat ze nog steeds hadden bijgehouden, maar veel stond er niet in. Ramon had nog één keer een hoofdpijnaanval gehad, een zware. Dat was vlak voordat zijn beide ouders een persoonlijk onderhoud met dokter Van de Poel zouden hebben.

“Nadat mijn man en ik dat gesprek met u hebben gehad, dokter, hebben we het nog eens samen overlegd. Toen hebben we ernstig met Ramon gepraat en wederzijds duidelijke afspraken gemaakt. Hij is geen kind meer en hij kan heel goed verantwoordelijkheid dragen.

We hebben hem uitgelegd dat we erg graag willen dat hij het vwo-diploma haalt. We vinden dat hij in ieder geval deze mogelijkheid moet proberen. Daarnaast mag hij zoveel tijd aan houtbewerken besteden als hij wil, als hij zijn schoolwerk maar serieus neemt. Als hij goede cijfers haalt, zijn we daar blij mee, maar dat betekent niet meteen dat hij van ons per se een universitaire studie moet volgen. Ramon heeft beloofd om dat te doen en wij van onze kant…” Ze keek naar haar zoon, die nu het gesprek overnam.

“Papa en mama hebben beloofd dat ik na het vwo een opleiding tot meubelmaker mag volgen, als ik dat dan nog steeds wil. Dan heb ik ook een betere basis om een EBCL diploma, een European Business Competence License, te halen. Dat is in plaats van het vroegere middenstandsdiploma en het is internationaal erkend.”

“Zo! Jij bent goed geïnformeerd!”

“Allemaal zelf uitgezocht via internet,” zei Ramon trots.

“Jouw prachtige doosje heeft bij mij thuis een ereplaats gekregen, Ramon. Hoe gaat het nu met je cursus houtbewerken?”

“Ik ben aan een groter stuk begonnen! Ik maak een bureau voor mijn zus Xandra. Die woont nu op kamers en ze kon geen bureau vinden dat helemaal naar haar smaak was en toen zei ik, dat ik er wel een voor haar kon maken! We hebben het samen ontworpen en het wordt echt cool!”

“En je hoofdpijnaanvallen?”

“Die zijn er niet meer geweest,” zei moeder Liesbeth blij. “En we zijn allemaal ontzettend trots op onze Ramon, die zulke prachtige dingen met zijn handen kan maken!”



Aan het eind van de middag ging Lidy nog even bij Huize Zonzicht langs. Daar werd ze in de gang bijna onder de voet gelopen door een lange sliert kinderen die in polonaisepas van de keuken naar de woonkamer slingerden, onder enthousiast getoeter en doordringend gefluit. In het meisje dat vooraan de leiding had, herkende ze haar eigen tienjarige dochter Steffie. Achter haar kwamen de kleine en grote bewoners van het weeshuis, waaronder Willem Weersing en Somaia.

“We spelen spoortreintje!” riep Somaia haar in het voorbijgaan toe, met ogen die glinsterden van de pret.

Het spoortreintje slingerde zich de woonkamer in en weer door een andere deur de gang op, toen naar de eetzaal en vandaar verdween het achter in het gebouw. Alleen het getoeter en gefluit was nog vaag hoorbaar.

Lidy voelde zich helemaal warm en blij worden van het schouwspel. Wat had die dochter van haar toch een gave om met kinderen om te gaan! Misschien werd ze inderdaad later wel schooljuf. Ze had er beslist aanleg voor.

In een van de volwassen vrouwen, die lachend bij de keukendeur stonden na te praten, herkende ze Ohla. En die andere, die met dat sluike, muiskleurige haar, was dat niet…? Maar dat kon toch niet! Met open mond van verbazing keek Lidy naar de vrouw, in wie ze nu Lena Weersing herkende. De moeder van Willem, die al zo lang depressief was. Lidy realiseerde zich nu pas, dat ze Lena in geen tijden, en misschien wel nooit, had zien lachen. Wat was er met haar gebeurd?

Alsof ze haar blik voelde, draaide Lena zich om en begroette haar met een glimlach. “Dag, dokter! Wat leuk om u hier te zien. Het gaat goed met Willem, dat heeft mevrouw Verlaan mij al verteld.”

“Dag, Lena,” zei Lidy, nog steeds bijna sprakeloos van verbazing.

“En dit,” zei Lena met een trots gebaar, “dit is Ohla. Zij werkt hier en woont hier ook met haar dochter!”

“Ohla en ik hebben elkaar eerder ontmoet, maar ik wist niet dat jullie elkaar ook kenden!”

“Dat is ook nog maar pas,” zei Ohla. “Ik zag dat Lena een mooi handgemaakt jasje aanhad en ik maakte haar daarover een compliment. Het blijkt dat zij vroeger heel veel bezig is geweest met patchwork en quilten en dat doe ik ook zo graag! Dus gisteren zijn wij met zijn tweetjes naar een tentoonstelling van patronen en materialen geweest en daar hebben we allerlei ideeën opgedaan. Nu gaan wij samen een kinderdeken maken. Eerst een voor Willem en dan een voor Somaia.”

“Wat een ontzettend goed idee!” vond Lidy. “Zoiets is veel leuker om samen te doen!”

“Veel leuker en veel gezelliger,” bevestigde Lena. “Is het niet, Ohla?” Ze lachte haar nieuwe vriendin warm toe.



Er waren onverwacht veel mensen naar de opening van de expositie gekomen. Corine had al vaker vernissages bijgewoond, maar deze galerie had kennelijk een vaste kring van enthousiaste kunstliefhebbers aan zich gebonden. Corine moest toegeven dat Bernadette van Ooijen als stralend middelpunt een uitstekend gastvrouw was.

Er waren zoals gebruikelijk wat redevoeringen, maar niet te veel, en ze waren kort en zelfs hier en daar geestig. Corine had een rustig plekje gezocht, want ze droeg Liesje in een draagstoeltje op haar rug. In een kleine nis, terzijde van de tafel met hapjes en drankjes die al klaarstonden, kon ze het hele gebeuren uitstekend volgen. De expositie zelf hoefde ze niet te gaan bekijken, want ze kende natuurlijk het werk van haar man Jan. Ook dat van zijn collega Marnix had ze meer dan eens gezien, met lichte tegenzin, want ze begreep er nog steeds niets van. ‘Het spreekt mij niet aan,’ was haar voorzichtige formulering, als haar oordeel over zijn objecten en installaties werd gevraagd. Dat liet in het midden of dat nu aan de kunstenaar lag of aan Corines beperkte begrip. Alleen tegen een goede vriendin had ze zich een keer sarcastisch laten ontvallen: “Die kunstwerken van Marnix gaan volgens de beschrijving allemaal in dialoog met elkaar en met hun omgeving. Dat is zo'n kakofonie van dialoog, daar valt geen speld tussen te krijgen!”

“Allemaal flauwekul dus,” constateerde haar vriendin droogjes.

“Dat zul je mij nooit hardop horen zeggen. Maar een afgedankte grasmaaier, die ineens kunst moet zijn, omdat er een goed verkooppraatje bij wordt geleverd, dat kan ik niet met droge ogen aanzien!”

Een opklaterend applaus kondigde aan, dat dit de laatste spreker was. De stroom pratende en lachende mensen bewoog zich nu in de richting van de versnaperingen. Corine bleef rustig in haar veilige hoekje staan. Ze zag Jan haar richting uitkijken en van verre hield hij een glas omhoog, als om een toost uit te brengen. Zelf dronk ze een sapje, want zij zou terugrijden.

Ze beduidde hem, dat hij maar rustig de tijd moest nemen. Dit was zijn feestje; ze hoopte dat het hem wat zou opbeuren.

“Wat een ontzettend lief kindje hebt u daar,” prees een oudere vrouw. Ze was gekleed in extravagante zwarte en paarse kledij en haar haar was in bijpassende kleuren geverfd. “Zo zoet! Ze is heerlijk in slaap gevallen.”

Corine glimlachte. Inderdaad was Liesje een ontzettend gemakkelijk kind om mee te nemen. Ze had in de wachtkamer genoeg andere voorbeelden meegemaakt. Ja, ze boften met hun Anneliesje.

De vrouw, die haar had aangesproken, streelde voorzichtig over het wangetje van de baby, waarbij haar talloze armbanden klotsende geluidjes maakten. “Het is niet erg gebruikelijk, om een zo jong kind mee te nemen naar een vernissage, is het wel?” merkte ze op. “Gaat u vaker met haar naar tentoonstellingen?”

“Mijn man exposeert hier zelf,” legde Corine uit.

“Oh, wat énig! Oh, ik vind zijn werk geweldig, het raakt echt een snaar in mij! Mag ik u van harte complimenteren met zo'n creatieve partner?”

Corine voelde zich helemaal warm worden van trots. “Dank u wel,” zei ze verlegen. Het deed haar ontzettend goed, dat het werk van haar Jan gewaardeerd werd.

“Het moet een heel apart leven zijn, zo artistiek,” ging de vrouw door, die het kennelijk reuze interessant vond om met de echtgenote van een kunstenaar te praten.

Normaal gesproken had Corine haar nu met een vriendelijk knikje ten afscheid bedankt en was verder gelopen. Met Liesje op haar rug bleef ze maar liever in haar beschermde hoekje staan. Omdat ze niet goed wist hoe ze op deze laatste opmerking moest reageren, glimlachte ze wat neutraal en vroeg toen, welk van de geëxposeerde werken bij deze vrouw vooral een snaar geraakt had. Dan kon ze dat tijdens de terugreis aan Jan vertellen, dat zou voor hem toch ook een opsteker zijn.

“Oh,” was het onverwachte antwoord, “dat was ongetwijfeld die grasmaaier als vervreemdend effect! Daar spreekt zo'n originaliteit uit, zo'n frisse andere kijk op de realiteit! Daarmee haalt de kunstenaar al onze zekerheden onderuit.”

Wat hier ook van waar mocht zijn, in ieder geval had ze Corines humeur danig onderuitgehaald. Deze expositie was nu alweer een mislukking voor Jan Vossen, vreesde ze en ze gunde hem zozeer wat succes!

Tot haar verbazing kwam Jan na ruim een uur stralend naar zijn vrouw toe. “Je raadt het nooit! Ik heb drie schilderijen verkocht, aan een echtpaar dat kunst verzamelt! Ze vonden mijn werk een verademing in een woestijn van onechtheid, zeiden ze.”

Corine voelde een grote vreugde in haar opwellen. Dus toch! Het werk van haar Jan werd naar waarde geschat! Ze had het liefst willen dansen en zingen, maar merkte enkel droogjes op: “Dat is ook logisch, want als de scheepsschroef en de grasmaaier van Marnix in dialoog gaan met jouw werk, dan hebben jouw schilderijen vast en zeker het laatste woord!”

Toen moesten ze allebei zo lachen, dat hun dochter er wakker van werd.



Lidy wilde juist het licht in de woonkamer uitknippen, toen de telefoon ging. Ze wierp een blik op de klok. Het was ruim na elf uur.

“Jij hebt toch geen dienst?” vroeg Alex, die al op de trap stond, met een boek in de hand. “Wie kan het dan zijn?”

Lidy keek op het display en zag het nummer van Huize Zonzicht. Ze nam op. “Met Lidy.”

Het was de directrice, Carrie Verlaan, die belde. “Lidy, god zij dank dat je nog op bent! We hebben hier een crisis en ik weet niet goed hoe ik dit moet oplossen. Het spijt mij enorm, dat ik je zo laat nog moet storen, maar ik denk, dat jij de enige bent die ons kan helpen.”

“Wat is er aan de hand?” De kinderarts pijnigde haar hersens en ging alle pupillen van huize Zonzicht na. Een astmatische aanval misschien?

“Het is die man van Ohla, Nadim. Hij was hier op bezoek bij Somaia en zijn vrouw. Dat was de tweede keer en de vorige keer ging het heel goed. Nadim werd om half tien opgehaald en ging gewoon weer mee naar de psychiatrische kliniek. Deze keer belde zijn begeleider dat die wegens een spoedgeval elders was en of wij hem wilden brengen. Ik verwachtte geen problemen en beloofde dat, maar nu krijg ik die man met geen mogelijkheid weg. Het is intussen na elven, iedereen hier had allang in bed moeten liggen!”

De schrik sloeg Lidy om het hart en ook Alex kwam nu bij de telefoon staan. Allebei zagen ze in gedachten de scène weer voor zich in het keukentje van de kerk, met die ontzettende puinhoop tot gevolg.

“Hoe reageert hij dan, is hij agressief? Wil hij de boel in brand steken?”

“Nee, dat niet, ik denk niet dat er gevaar is voor de veiligheid. Dan zou ik ook onmiddellijk de kliniek bellen. Maar hij is bovenop de buffetkast in de eetzaal gekropen en daar is hij met geen mogelijkheid weer af te krijgen. Het is net een doodsbang konijntje, ik vind het gewoon zielig. Ohla zit te huilen, ze zegt dat Nadim er niet af durft en dat hij zegt dat er overal de kleine mannetjes van het duister zijn, dat de hele kamer ermee volstroomt. En weet je, als ik de kliniek bel, dan komen ze misschien met een paar man sterk in witte jassen om hem te overmeesteren en in een dwangbuis te doen. Je kunt je voorstellen hoe traumatisch dat voor onze kinderen zou zijn!”

“Dat van die witte jassen en dat dwangbuis zal wel meevallen, maar we kunnen inderdaad eerst trachten dit zelf op te lossen. Ik kom er aan, Carrie.”

“En ik ga mee,” zei Alex, die zijn jas al aanhad. “Rosy is thuis om bij de kinderen te blijven.”

Het was na half twaalf toen ze de parkeerplaats van huize Zonzicht opreden. Zo op het oog was alles in diepe rust. Een flauw schijnsel achter de ramen verried dat binnen alleen de nachtverlichting brandde. Toen ze om het gebouw heenliepen naar de achterdeur, zagen ze dat er licht brandde in de keuken en in de grote eetkamer, die met tuindeuren aan het speelveld grensde.

Carrie had gevraagd om niet aan te bellen om niet nog meer onrust te veroorzaken.

Inderdaad, toen het automatische buitenlicht aanfloepte, deed Joyce al voor hen open. “Dokter Lidy, ik ben zo blij dat u er bent,” zei het jonge meisje. “Wij weten ons er geen raad mee, zelfs onze directrice niet. Ohla, Carrie en ik proberen in alle toonaarden die meneer Nadim ervan te overtuigen dat er echt geen kleine mannetjes zijn, dat hij ze alleen in zijn verbeelding ziet, maar het helpt allemaal helemaal niks. Die arme man is doodsbenauwd, het is hopeloos.”

Op gedempte toon pratende, waren ze bij de deur van de eetkamer aangekomen, die Joyce behoedzaam openduwde. Ook de eetzaal was spaarzaam verlicht en in de hoek waar de ruime buffetkast stond, naast de grote staande klok, stonden Ohla en Carrie en keken naar boven, waar Nadim zich verschanst had. 

De directrice had het juist uitgedrukt; hij zat daar als een klein, doodsbang konijntje. De van nature tengere man had zijn knieën opgetrokken en had zich in een half liggende, half zittende houding tussen de bovenkant van de kast en het plafond geduwd.

Met wijd opengesperde ogen van angst keek hij naar Lidy en Alex, die met Joyce nu rustig binnenkwamen.

“Dag, Nadim,” zei Lidy vriendelijk. “Je kent mij toch nog wel? Ik ben de moeder van Steffie, die vaak met jouw dochter Somaia speelt. We hebben elkaar wel eerder ontmoet, herinner jij je dat nog? Ik ben ook arts.”

Nadim scheen haar woorden in zich op te nemen, maar gaf geen reactie.

“Vertel mij eens wat er aan de hand is,” ging de arts rustig door. “Ik kan zien dat je ergens last van hebt, vertel het mij maar?”

De man keek met wilde blik om zich heen en probeerde de Nederlandse woorden te vormen. Uiteindelijk kwam eruit: “Mannetjes! Mannetjes van het duister.”

“Oh, is dat het?” Lidy's toon was kalm, geruststellend, als had ze het tegen een kind. Ze keek uitgebreid om zich heen en deed alsof ze met haar blik de hele eetzaal onderzocht. “Die kleine mannetjes bedoel je? Vallen die jou lastig?”

Nadim begon hevig te knikken. “Ja!” Zijn toon verried een grenzenloze opluchting omdat hij gehoord werd.

“Die mannetjes bedoelen het niet kwaad, maar we willen absoluut niet dat ze jou lastigvallen. Ik weet wel hoe we ze verjagen kunnen!”

Alex kon een gevoel van trots niet onderdrukken. Evenals de vrouwen volgde hij gespannen het gebeuren. Zo rustig en zeker van haar zaak als zijn vrouw dit regelde!

“Nadim, luister goed, dan leg ik het je uit. Die kleine mannetjes zijn alleen maar dapper als ze in donkere hoekjes kunnen wegschuilen, maar zelf zijn ze bang voor licht. Ik ga ze nu verjagen, door één voor één hier alle lampen aan te doen en je zult zien dat ze dan verdwijnen. Eerst uit deze hoek…” Ze knipte een staande lamp aan naast de buffetkast. “Zie je wel, dat ze hier nu al weggaan? Licht, daar kunnen ze niet tegen!” Al pratende ging de arts door de hele eetzaal, die vrij groot was, en knipte achtereenvolgens alle lichtbronnen in het vertrek aan.

Nadim volgde haar met zijn ogen.

“Zie je dat ze nu allemaal hier voor de tuindeuren staan? Nu gaat Joyce die tuindeuren opendoen en dan knipt ze de buitenverlichting aan. Dan rennen al die mannetjes weg, over het grasveld!”

Joyce liep naar de tuindeuren en haalde de grendels weg. Het pientere meisje begreep onmiddellijk wat er van haar gevraagd werd.

“En nu,” zei Lidy, met een blik op de grote staande klok. “Nu gaat de klok middernacht slaan en dan zijn ze echt allemaal verdwenen!”

Binnenin de klok begon het al te ratelen en te piepen, en ja hoor: eerst klonk het bekende wijsje van de Big Ben en daarna galmden er, statig en diep, twaalf slagen. Niemand sprak een woord, tot de echo's weggestorven waren en het uurwerk trillend en grommend weer tot rust was gekomen.

Nadim keek vanaf zijn hoge post van de een na de ander. Hij leek zich te ontspannen.

“Zo,” besloot Lidy, “nu zijn ze allemaal verdwenen. En nu helpen mijn man en ik jou samen om van die kast af te komen. Pak mijn hand maar stevig beet.” Ze stak haar hand uit, die tot grote opluchting van alle aanwezigen door Nadim gegrepen werd.

Even later zaten ze met zijn allen rond de tafel, nog steeds met alle lichten aan. Joyce was bezig een kan koffie te zetten, terwijl directrice Verlaan de psychiatrische kliniek belde en probeerde Nadims begeleider te pakken te krijgen.

Toen ze allemaal een vers kop koffie voor zich hadden, nam Alex het woord. “Dit is misschien een goed moment om iets uit te leggen,” begon hij. “Ik heb niemand hier nog iets van verteld, omdat ik geen valse hoop wilde wekken. Maar ik heb, met toestemming van Ohla, contact opgenomen met mijn collega Zeegers.”

Bij het horen van die naam spitsten Ohla, Lidy en zelfs Nadim de oren.

“Mijn geachte confrater Zeegers zou, in opdracht van de overheid, de zaak van Ohla en Nadim op zich nemen. Dat heeft hij ook gedaan, maar zoals ik al vermoedde, heeft hij zich er zo gemakkelijk mogelijk van afgemaakt. Allerlei nieuwe feiten, de recente gebeurtenissen in het Midden-Oosten, heeft hij niet in aanmerking genomen. Ik vond voldoende aanknopingspunten om voor dit gezin uitstel van de definitieve beslissing aan te vragen, in afwachting van een nieuwe behandeling van hun zaak. Die wordt dan niet meer verdedigd door advocaat Zeegers, maar door zijn ambtsgenoot Alex Snijdewind!”

Op die mededeling kon je een speld horen vallen, tot Ohla, die natuurlijk gedeeltelijk al op de hoogte was, gespannen vroeg: “En…?”

“Het uitstel is toegewezen,” besloot Alex triomfantelijk. “Ik krijg zes weken de tijd om de zaak degelijk voor te bereiden!”

Alle aanwezigen barstten nu los in geroep, gelach en felicitaties, terwijl Ohla alles nog eens in hun eigen taal uitlegde aan haar echtgenoot.

“Lieve schat,” zei Lidy, terwijl ze een arm om haar man heen sloeg, “wat ben jij toch een fantastische man! Wat is dat geweldig van je!”

“Ja,” bevestigde nu Carrie, die tegenover hen zat. “Hoe kwam je op zo'n briljant idee, Alex?”

“Och,” zei hij, met een vette knipoog naar Lidy. “Er was een heel klein, lief vogeltje dat mij dat ingefluisterd heeft!”





Over TWEE WEKEN verschijnt er alweer een nieuwe uitgave van deze populaire Favoriet-serie. Ook voor LIDY VAN DE POEL nr. 450 hebben we weer twee meeslepende romans geselecteerd.



Vader ontspoort



“Meneer Bijsterveld?” probeerde Lidy. “Uw zoontje moet naar het ziekenhuis.”

Langzaam schudde Theo Bijsterveld zijn hoofd. “Geen sprake van! U bent dokter en u maakt hem hier beter!”



Tropisch ongemak



Lidy had een vaag vermoeden, maar dat sprak ze niet hardop uit. Ze moest bewijzen hebben. Het had geen zin een diagnose te stellen zonder dat ze die kon verantwoorden. Als het was wat er net door haar hoofd schoot, dan had ze met een zeer zeldzame aandoening te maken.



Ook deze twee complete romans zullen u zeker weer van de eerste tot de laatste bladzijde weten te boeien. Over TWEE WEKEN is LIDY VAN DE POEL nr. 450 verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.