Open hart



Illegale adoptie



Josje Maas



Frans had hem zelf de fles gegeven, de laatste van deze dag. Bridget was ondertussen al naar bed gegaan. Nu had hij opnieuw gezien dat Ferdy zijn fles slechts met veel moeite leeg kreeg. Hij dronk hem gelukkig wel leeg, maar wat duurde dat lang! Hij deed er bijna een halfuur over. Steeds stopte hij met drinken en wachtte dan een poos. En na het legen van de fles viel hij bijna direct weer in slaap.



Bridget keek met enige zorg naar het zwoegende lijfje van haar zoontje. Zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. Steeds liet hij tijdens het drinken de speen een poosje los, alsof hij op adem moest komen. Het gevoel dat er iets niet goed was met haar kindje, werd steeds sterker. 

Dit klopte gewoon niet. Een normaal gezond kind behoorde de fles gewoon lekker snel leeg te drinken. Waarom deed Ferdy dit dan niet? Was hij ziek? Hij zweette wel, maar hij voelde niet extreem warm aan. Ze had daarstraks voor de zekerheid zijn temperatuur al opgenomen bij het verschonen van zijn luier.

Ze ging mee met het ritme dat de baby aangaf. Toen hij weer een beetje op adem was gekomen, nam hij de speen weer in zijn mondje en dronk zijn flesje langzaam verder leeg.

Ferdy was een lief kindje. Van andere moeders hoorde ze zo vaak dat hun kinderen nachtenlang wakker waren en dat maanden achtereen. Ferdy sliep al heel lang lekker door. Om zes uur liep de wekker af voor zijn eerste fles. Hij was overdag ook vrij rustig en heel tevreden. Al leek hij nu weer wat af te vallen. En hij groeide niet zo hard als andere baby’s. Niet dat ze bij een clubje was waar ze kon vergelijken. O nee, dat was niets voor haar.

Bridget had geen behoefte aan die clubjes voor jonge moeders. Daar werden baby’s vergeleken met elkaar. Kwamen er al tandjes door bij de een? Hoe sterk was de ander? Wie at er het eerst een fruithapje en lustte alles? En wie tilde het hoofdje al op? Het leek wel een competitie en dat met drie maanden al! Daar had ze een gruwelijke hekel aan. Haar baby mocht in zijn eigen tempo groeien, eten en leven.

De meeste informatie over baby’s, wat ze behoorden te doen op een bepaalde leeftijd, hoorde ze bij het consultatiebureau en uiteraard in het kinderdagverblijf waar Ferdy drie dagen per week heenging. En uiteraard zocht ze een heleboel informatie op via internet.

Ze was pas nog bij het consultatiebureau geweest. Daar hadden ze niet gezegd dat er iets mis was met Ferdy. Een kinderarts onderzocht de baby toch ook regelmatig? Als er iets niet goed was zou zij dat vast zeggen, toch? Daar mocht ze wel van uitgaan. Hij zou wel gewoon moe zijn, bedacht ze. Een baby deed wel niet veel meer dan eten en slapen, maar ook dat kostte energie. Misschien had hij slecht geslapen, dat kon toch ook?

Bridget wilde niet zo’n overbezorgde moeder zijn die om ieder wissewasje de dokter belde. Zo’n hummel kon best wel wat hebben, niet alles was direct levensbedreigend.

Eindelijk had Ferdy zijn flesje leeg. Ze legde hem tegen haar schouder een en streek zachtjes over zijn rug om een boertje op te wekken. Het pakje dat hij droeg voelde klamg aan van het zweten. Na het boertje leek het kind doodmoe te zijn. Dus legde ze hem maar weer terug in zijn bedje. Hij gaf zelf aan dat hij moe was, nou, dan moest ze daar op reageren. Ze kon hem toch niet dwingen wakker te blijven?

Frans kwam rond halfzes thuis en keek zoekend in de kamer. “Waar is Ferdy?”

“Hij ligt op bed.”

“Nu al? Is dat niet wat vroeg? Straks slaapt hij vannacht niet meer.”

“Dat zal wel meevallen, dat kind was doodop. Als ik hem hier beneden in de box leg, valt hij ook in slaap. Dan kan hij beter rustig op zijn eigen kamertje liggen,” was Bridget van mening.

“O, nou dat zal dan wel. Waarom was hij zo moe? Hij heeft vannacht toch goed geslapen? Ik heb hem niet gehoord.”

“Ik ook niet, maar dat wil niet zeggen dat hij niet wakker heeft gelegen.” Over het algemeen was ze wel wakker geworden van het huilen van Ferdy, de zeldzame keren dat hij ’s nachts huilde. “Ik kan verder ook niets anders bedenken. Hij heeft echt niet de hele dag gelegen of zo, daar kan hij niet zo moe van zijn.”

“Nou ja, misschien zit er een kou te wringen, of een tandje dat door moet komen. Dat kan toch ook?”

“Het zal wel. We zien het vanzelf wel gebeuren,” meende ze. “Dek jij de tafel even? Het eten is zo klaar.”

Frans ging nadat hij de tafel had gedekt snel even naar boven. Bridget keek hem na. Dacht hij nou echt dat ze stond te liegen? Dat Ferdy klaarwakker in zijn bedje zou liggen? Ze had hier de babyfoon toch aanstaan? Als hij wakker werd hoorde ze dat meteen. 

Nu hoorde ze de stem van Frans door de babyfoon. Hij praatte zachtjes tegen het kind. “Heb jij zo’n slaap, kereltje? Niet ziek worden, hoor. Papa en mama houden heel veel van je. Word maar snel groot en sterk.” Er klonk wat geruis en zachte voetstappen, het sluiten van de deur.

Even later stond Frans weer in de keuken. 

“Hij sliep nog, hè?” zei Bridget.

“Diep in slaap,” verzuchtte Frans. “Je zult hem straks wakker moeten maken voor zijn fles. Anders eet hij te weinig. Juist als hij niet helemaal lekker is, moet je zorgen dat toch genoeg drinkt.”

“Ja, dokter,” antwoordde Bridget met iets van ergernis in haar stem. “Dat weet ik ook wel, hoor.”

“Ik ben alleen maar bezorgd om onze kleine jongen,” mompelde Frans. “Mag dat ook al niet meer?”

“Dat mag heus wel, maar ik weet echt wel wat ik moet doen,” snibde ze.



De maaltijd in huize Van de Poel verliep rustig. Andy en Steffie waren beiden bij een gezamenlijk vriendje op een verjaardagspartijtje, met frietjes aan het einde van het feestje. Tegen zeven uur kon Lidy hen weer op gaan halen.

“Het is wel stil zonder de kinderen,” verzuchtte Alex. Hij prikte in zijn aardappels.

Lidy begon te lachen. “Wat is dat nou? We eten een keer in alle rust zonder dat die twee er constant met hun kwebbels tussen zitten.” Ze keek naar tante Rosy die instemmend knikte.

“Het is een stuk levendiger aan tafel als ze er zijn, maar een keertje zonder hen is toch ook niet verkeerd,” vond zij.

“Nou, dan ben ik de enige zeker die de kinderen mist.” Met een tweede diepe zucht richtte hij zijn aandacht weer op zijn bord.

“Hoe was het op je werk?” probeerde Lidy. Dat werkte meestal wel om hem in een ander humeur te brengen.

“Ach, gewoon. Niets bijzonders. We zijn bezig met het doorlichten van een bedrijf. Een grote cliënt van ons wil fuseren. Dat betekent een hoop papierwerk, natrekken van mensen en onderhandelingen tot diep in de nacht.” Opnieuw een zucht. “Houd er maar rekening mee dat ik deze week een paar keer niet thuis ben voor het avondeten.”

“Als je van tevoren maar belt als je niet mee-eet,” was het enige commentaar wat zijn tante op die mededeling gaf.

“O, nou, dát vind ik dan weer ongezellig,” zei Lidy. “Dat worden dus een paar lange dagen voor jou en stille avonden voor mij.”

“Hmmm, jij weet je ’s avonds vast wel te vermaken,” meende Alex.

Daar had hij wel gelijk in, toch vond ze het leuker samen met haar man de avond door te brengen dan alleen. Zodra de kinderen naar bed waren en tante Rosy zich terugtrok op haar eigen kamer, zat ze toch alleen. Deze week moest ze zich voorbereiden op een korte bijscholingscursus die ze volgende week ging doen. Hoewel het in de folder stond aangeduid als seminar.

“Volgende week zit jij in ieder geval een avond alleen,” herinnerde ze Alex eraan.

“Hoezo dat?” vroeg hij verbaasd.

“Ben je dat echt vergeten?”

“Hebben we iets dan?”

“Wij niet. Ik! Twee dagen bijscholing in het academisch in Nijmegen. Een special seminar voor kinderartsen met voordrachten van kinderartsen die iets bijzonders hebben gepresteerd. Ik logeer dan een nachtje in een hotel. Ga me niet vertellen dat je dat niet op de kalender hebt zien staan.”

“Blijkbaar niet. Heb je dit al een keer verteld dan?”

“Wel meer dan één keer,” reageerde Lidy verontwaardigd. “Ik zal het voortaan aan je secretaresse doorgeven, dan komt het misschien wel aan.” Ze prikte beledigd in haar eten en at zwijgend door.

Nadat ze tante Rosy had geholpen met het opruimen van de vaat, was het al weer tijd om naar het adres te rijden waar het feestje plaatsvond.

Steffie en Andy waren door het dolle heen toen ze binnenkwam, net als een hoop andere kinderen die druk aan het dansen waren op een nummer dat ze weleens gehoord had op de radio. Te veel suiker gegeten, ging het door Lidy heen.

“Gaan jullie mee?” vroeg ze liefjes.

“Nog even, mam, we zijn aan het dansen,” gilde Andy die vreemde bewegingen met zijn armen en benen aan het maken was.

Na een kwartier en het steeds uitstellen van het moment van vertrek, zaten ze dan toch eindelijk achter in de auto.

“Wat het leuk?” vroeg Lidy ten overvloede.

“Het was vet gaaf!” antwoordde Andy. “Joris heeft een Xbox Kinect gekregen. Daar waren we op aan het dansen. Zoiets wil ik ook.”

“Ja, mam, dat is een hartstikke gaaf spel. Krijgen wij dat ook?” deed Steffie een duit in het zakje.

“Dat zien we nog wel. Voorlopig zijn jullie nog niet jarig,” hield Lidy de boot af.

“Of we vragen het met Sinterklaas, Steffie, dan is het van ons allebei,” bedacht Andy.

Ook Sinterklaas duurde nog wel even, bedacht Lidy. Ze zag de kinderen liever buiten spelen met vriendjes en vriendinnetjes dan voor de tv zitten met wat voor spelletje dan ook. En als ze er zo hyperactief van werden – Andy zat nog steeds te stuiteren op de achterbank – wist ze niet of zo’n Kinect wel een goed idee was.

Thuisgekomen moest hij natuurlijk precies aan Alex uitleggen wat hij allemaal gedaan had. Steffie deed iets minder druk met haar jongere broertje mee en legde wat rustiger uit wat een Xbox Kinect precies was. Alex scheen er vaker van gehoord te hebben en wist waar de kinderen het over hadden.

Lidy keek het van een afstandje aan. Hoelang zou het nog duren voordat Steffie niet meer met haar broertje naar hetzelfde verjaardagsfeestje wilde? ging het door haar heen. Nu voelde Steffie zich vaak al te oud om met de achtjarige Andy op te trekken. Met haar tien jaar was ze soms al een echte tiener die begon met puberen. En op andere momenten kon ze weer zo heerlijk kinderlijk zijn.

Het waren schitterende kinderen, zonder meer en ze genoot ook van iedere minuut met hen. Oké, soms wat minder, maar over het algemeen had ze hen graag om zich heen. Door haar drukke werkzaamheden als kinderarts moest ze toch al zo veel van hen missen.

Met de komst van tante Rosy, Alex’ tante, die na de dood van haar man bij hen was ingetrokken, was het wel een stuk rustiger en georganiseerder in huize Van de Poel geworden. Tante Rosy was echt een baken van rust voor zowel de kinderen als Lidy en Alex. Haar Zuid-Afrikaanse achtergrond, door haar huwelijk, bracht ook weer heel exotische verrassingen met zich mee, dat zich vooral vertaalde in de heerlijke gerechten die ze vaak op tafel zette.

“Kom, jongens, het is de hoogste tijd voor jullie,” besloot ze na een halfuur. “Douchen, tandenpoetsen en je pyjama’s aan. Ik kom over een kwartiertje boven kijken.”

Zonder protesteren gingen de twee naar boven. Tante Rosy ging ondertussen koffie zetten en Alex was al weer verzonken in een dik dossier dat hij van zijn werk mee had genomen. Lidy ging achter de kinderen aan om ervoor te zorgen dat het bedritueel met niet te veel herrie, water en ruzie verliep.



Frans stond over het ledikant van zijn zoontje gebogen en keek naar het slapende kind. Zelfs in rust zwoegde zijn borstkas op en neer alsof hij anders niet aan zijn adem kon komen. Toch was er niets vreemds aan de ademhaling van Ferdy te horen. Hij pruttelde niet, geen gereutel en ook geen piepende ademhaling.

Frans had hem zelf de fles gegeven, de laatste van deze dag. Bridget was ondertussen al naar bed gegaan. Nu had hij opnieuw gezien dat Ferdy zijn fles slechts met veel moeite leeg kreeg. Hij dronk hem gelukkig wel leeg, maar wat duurde dat lang! Hij deed er bijna een halfuur over. Steeds stopte hij met drinken en wachtte dan een poos. En na het legen van de fles viel hij bijna direct weer in slaap.

Dit was niet normaal. Bridget moest maar eens met hem naar een dokter gaan. Er zat een goede kinderarts in de stad met een praktijk buiten het ziekenhuis, volgens een collega van hem. Daar moesten ze morgen maar eens een afspraak maken.

Met die gedachten schoof hij even later naast zijn vrouw in bed. Ze was nog wakker, lag naar een programma op tv te kijken.

“Slaapt hij?” vroeg ze.

“Ja, hij valt direct na zijn fles in slaap.” Frans aarzelde even. Zijn vrouw vond het prima dat hij Ferdy hielp verzorgen, maar hij moest dan wel hetzelfde denken als zij deed. Niet te veel afwijken van wat zij wilde. Hij moest dit met beleid aanpakken, als hij niet wilde dat ze direct in de verdediging zou schieten.

“Zou het geen goed idee zijn om morgen eens met Ferdy naar een arts te gaan? Een kinderarts?”

“Waarom dat dan? Hij heeft niet eens koorts. Wat moet ik dan tegen die arts zeggen?” Ze keek hem verontwaardigd aan. “Tja, dokter, hij slaapt zoveel en zweet ook best veel. Hij stopt vaak onder het drinken en lijkt dan heel erg moe te zijn. Nee, hij heeft geen koorts, hoest niet en er lijkt ook geen tandje door te komen. Die dokter ziet me aankomen.”

Frans telde in gedachten even tot tien. “Dat zal toch wel meevallen. Jij vindt het toch ook niet normaal dat hij zo moe is? Het is al een paar dagen zo. Eerder heeft hij dit toch niet zo erg gehad?”

Bridget zette de tv uit en draaide zich naar hem om, steunend op haar elleboog. “Ik weet het eigenlijk niet. Hij is natuurlijk altijd al een rustig kind geweest, niet zo’n druktemaker en hij slaapt altijd goed. Hij stopte weleens vaker met drinken tussendoor. Of hij dan ook zo zweette of echt moe was, weet ik eigenlijk niet meer. Het valt me nu pas op.” Ook op haar gezicht lag een zorgelijke blik, zag Frans.

“Zullen we dan toch maar naar een kinderarts gaan? We kunnen beter een keer voor niets gaan en te horen krijgen dat er inderdaad niets ernstigs aan de hand is dan niet gaan en tot de ontdekking komen dat hij wel een serieuze ziekte onder de leden heeft.”

Bridget beet op haar lip. “Denk je dat echt? Dat hij iets ernstigs heeft? Zoals wat?”

“Geen idee,” schokschouderde Frans. “Misschien is het een of andere ziekte die zo begint. Bronchitis of astma of zo. Weet ik veel. Ik ben toch geen arts?”

“Als dat het zou zijn, zou je dat aan zijn longen moeten horen. Hij ademt normaal, hoor.”

“Dat weet ik, ik noem ook zomaar iets op. Wil je alsjeblieft naar een kinderarts met hem gaan? Of heb je liever dat ik met hem ga? Zeg het maar, ik kan ook met hem gaan.”

Bridget moest er duidelijk over nadenken. Of ze vrij kon nemen? Of dat het de moeite van een bezoek waard was? Hij wist het niet. Soms kreeg hij echt geen hoogte van zijn vrouw, leek het wel alsof hij haar niet echt kende. Het ene moment kon ze heel emotioneel reageren en met andere dingen was ze opeens keihard. Dat zou haar werk ook wel met zich mee brengen. Ze had het niet voor niks tot hoofd personeelszaken geschopt. Dat was een verantwoordelijke functie waarin ze ook weleens minder populaire beslissingen moest nemen. Dan werd je vanzelf wat harder, meende hij.

“Ik zal morgen eens bellen. Dan probeer ik een afspraak voor woensdag te plannen. Zal ik naar onze eigen huisarts gaan? Jij had het over een kinderarts. Dan moet ik weer naar het ziekenhuis zeker? Dat gaat vast langer duren.”

“Nee hoor, ik kreeg van een collega de naam van een goede kinderarts met een eigen praktijk. Dokter Van de Poel, een vrouwelijke arts. Ze zal wel in het telefoonboek staan. Als je aan mij doorgeeft hoe laat je dan daar terecht kunt, neem ik ook een paar uur vrij,” besloot hij meteen.

“Best hoor. Het zal toch wel niets zijn. Op het consultatiebureau zouden ze dan toch ook iets gemerkt moeten hebben?”

“Ik hoop dat het inderdaad niets is, dat we voor niks naar die dokter gaan, maar dan weten we dat in ieder geval zeker. Jij maakt je toch ook zorgen? Ga op je gevoel af. Dat zeggen ze toch altijd?”

“Ja, ja, het is al goed,” mompelde Bridget. “Ik maak een afspraak en geef jou de tijd door. Ga nou maar slapen, morgen om zes uur gaat de wekker weer.” Ze ging weer liggen en trok het dekbed wat hoger op.

“Ik pak de eerste voeding wel,” besliste Frans, “en maak Ferdy klaar voor het kinderdagverblijf. Blijf jij dan nog maar een halfuurtje liggen.” Hij boog zich naar zijn vrouw toe en drukte een kus op haar voorhoofd. Ze hield haar ogen gesloten en maakte een instemmend geluid. “Slaap lekker.” Hij deed het bedlampje uit en ging liggen.



De agenda stond weer vol met afspraken, zag Lidy de volgende morgen. Inentingen, controles en diverse ziektebeelden. Geen thuisbezoeken, nog niet tenminste. Het weeshuis had wel gebeld of ze later die dag langs wilde komen. Dat betekende een zieke in Huize Zonzicht, maar kennelijk niet zodanig ernstig, dat ze direct moest komen. Haar assistente Corine had die afspraak net na het middaguur ingepland. Prima, even ertussenuit was ook niet erg. 

Ze stond op om de eerste patiënt van die dag binnen te roepen. Een jongen van vier jaar, met astmatische problemen had Corine als bijzonderheid vermeld. Hij was nog niet eerder bij haar geweest. 

De ochtend verliep redelijk snel, met niet al te veel ernstige ziekten. De vijfde ziekte heerste weer, wat automatisch meer patiëntjes opleverde, hoewel het niet eens een gevaarlijke ziekte was en waar ook niet per se een dokter aan te pas hoefde te komen. De felrode bultjes waren echter voor veel ouders toch een reden om even langs te komen. Om uit te sluiten dat het om iets anders ging. Nou ja, beter een keer te veel dan één keer te weinig, was ook Lidy van mening.

Tussendoor zette Corine nog een telefoontje door van een collega-arts met wie ze volgende week naar het seminar zou gaan. “Margo, je gaat me toch niet vertellen dat je niet kunt, hè? Ik verheug me er heel erg op,” begon Lidy. Dat was niet helemaal waar. Ze zag er eigenlijk een beetje tegenop om erheen te gaan. Niet alleen omdat ze dan twee dagen lang van huis weg was en een nacht alleen in een hotel moest slapen. Ook het feit dat ze haar praktijk twee dagen alleen moest laten, vond ze vreselijk. Als het om een ziekte of vakantie ging, had ze daar niet zoveel problemen mee. Harm Peters verving haar in zo’n geval, althans, haar patiënten konden daar terecht als ze niet konden wachten op haar terugkomst.

Natuurlijk was het wel belangrijk om op de hoogte te blijven van de nieuwste ontwikkelingen. Voor dat doel kreeg ze wekelijks verschillende medische tijdschriften thuis gestuurd. En dat seminar zou best nuttig en zinvol zijn. Ze had er alleen geen zin in. Waarom dat nu opeens was, kon ze niet goed duiden. Het zou allemaal zonder haar ook wel doordraaien, haar gezin in ieder geval. De patiënten waren bij Harm ook in goede handen. 

Voor Corine en Petra, haar assistentes, betekende het een paar extra vrije dagen, hoewel Petra al had aangegeven dat ze door wilde werken. Ze moest nog het een en ander doen, wat dan mooi tijdens Lidy’s afwezigheid kon. Dan was ze er zeker van dat ze tijd genoeg had en niet gestoord werd.

Corine maakte dankbaar gebruik van die extra vrije dagen om bij haar zes maanden oude dochtertje te blijven. Normaal zorgde haar man Jan voor de kleine als zij aan het werk was, nu kon zij dat eens doen, had ze gezegd.

“Nee hoor, we gaan lekker met ons tweetjes. Ik heb de lijst met deelnemers al doorgenomen. Heb je gezien dat Stef Bosch er ook zal zijn?” ging Margo verder. “Die ken je toch nog wel van de opleiding? Lang, sportief figuur. Hij had van die lange, donkere krullen en felblauwe ogen. Hmmm, ik kan niet wachten om hem terug te zien. Ben benieuwd of hij er nog altijd zo lekker uitziet.”

“Margo! Je bent getrouwd,” riep Lidy verontwaardigd uit. Ze had gehoopt dat haar collega die studentikoze streken inmiddels had afgeleerd. In hun studententijd was ze een onverbeterlijke flirt geweest, die de ene na de andere man versleten had.

“Nou en? Ik mag toch wel kijken? Dat is niet verboden, hoor, als je getrouwd bent.”

Lidy lachte als een boer met kiespijn. “Ik ga daar wel heen om iets op te steken, niet om te flirten.”

“Ik ook, althans, niet uitsluitend om iets op te steken. We kunnen het aangename zelfs met het nuttige verenigen; Stef Bosch is een van de sprekers de eerste dag.”

“Dan kun jij je dus ongegeneerd verlekkeren aan hem.” Lidy kon zich de aantrekkelijke jongeman die Stef Bosch was geweest nog wel herinneren. Zij was toen echter al samen geweest met Werner van de Poel, haar eerste man die helaas veel te vroeg door een ongeluk om het leven was gekomen. Stef zou er nu vast niet meer zo uitzien. Haar ervaring was dat de leuke jonge kerels die ze vroeger gekend had, stuk voor stuk veranderd waren in behoorlijk stevige mannen die duidelijk te weinig aan sport deden en te veel van lekker eten hielden.

“Was dat alles wat je me wilde vertellen? Ik heb hier een wachtkamer vol zieke kinderen zitten,” hield Lidy haar collega voor. 

“Ik ook, liefje, ik ook. Nee, dat wilde ik je niet vertellen. Ik wilde je vragen of je het vervelend vind om samen met mij een kamer te delen. Het schijnt dat het hotel mijn boeking niet heeft ontvangen. Ik heb dus geen kamer. Helaas zit alles vol vanwege het seminar.”

“Natuurlijk, joh, geen probleem. Ik heb een tweepersoonskamer. Dan delen we toch een kamer. Scheelt weer in de kosten ook.”

“Geweldig, dank je wel. Geef me maar door wat mijn deel van de kosten is. Rijden we samen met één auto?”

“Lijkt me wel zo handig,” meende Lidy. “Kun jij mij komen halen dan? Ik laat de mijne liever thuis staan zodat tante Rosy een auto tot haar beschikking heeft nu ik er niet ben. Alex moet gewoon werken natuurlijk.”

“Prima hoor, dan haal ik je dinsdagmorgen om acht uur op.”

“Afgesproken, tot dinsdag dan.” Lidy hing op en tikte met een pen op haar bureaublad. Dus Stef Bosch was een van de sprekers op het seminar. Dan had hij het ver geschopt. Ze moest het programmaboekje toch eens doornemen om te kijken wat hij had gepresteerd dat hij hun iets kon leren. Misschien stonden er nog meer voormalige jaargenoten in het programmaboekje.



Bridget had een afspraak kunnen maken voor woensdagmorgen om tien over tien. Frans ging mee, hij had speciaal een paar uur vrij genomen van zijn werk. Ferdy was al klaar om te gaan. Hij zat in de buggy te wachten tot zijn ouders zover waren.

“Ik doe het woord wel,” zei Bridget. “Tenslotte maak ik hem het meeste van de tijd mee.”

“Best hoor, maar ik mag toch wel aanvullen als ik denk dat je iets vergeet?”

Ze zuchtte en knikte. “Zijn we weg dan? Ik heb nog meer te doen vandaag en daar zullen we vast ook een hele tijd moeten wachten. Dat soort artsen neemt voor iedereen ruim de tijd zodat het spreekuur gigantisch uitloopt.”

“Het is toch alleen maar prettig dat een kinderarts voor iedere patiënt voldoende tijd neemt. Ik zou het niet echt leuk vinden als ze halverwege het onderzoek zegt dat de tijd voorbij is,” hield Frans haar voor.

“Voor degene die aan de beurt is, is dat geweldig, maar niet voor de mensen die nog zitten te wachten,” snauwde ze. “Laat ze een consult dan wat ruimer inplannen. Ben je eerder klaar, dan valt het altijd mee.”

Frans antwoordde niet, hij hield het erop dat Bridget zich zorgen maakte om hun zoontje. Gisteren was ze ook al zo kortaf geweest en vandaag leek het alleen maar erger te zijn geworden. Ferdy was dan ook nog steeds niet aan de beterende hand. Hij bleef moe, sliep veel, was bleek en had nog altijd moeite met het legen van zijn fles. Ook viel hij af, meende Frans te zien. Hij zorgde dan wel niet de hele dag voor hun zoontje, zoals Bridget hem zo fijntjes onder de neus wreef, daardoor viel hem misschien juist wel eerder dat kleine verschil in gewicht op. Ook maakte Ferdy beduidend minder luiers vuil, dat was misschien nog wel het meest opvallende en verontrustende.

Frans opende de voordeur en duwde de buggy naar buiten. Vanaf de voordeur klikte hij zijn auto van het slot.

“Morge, buurman, dagje vrij?” vroeg de buurvrouw die in de voortuin de ramen aan het zemen was.

“Niet precies, we gaan met de kleine naar de dokter.”

“Ach, is hij ziek? Het arme schaap. Wat heeft hij?” vroeg ze nieuwsgierig en ze liep naar hem toe om een blik in de buggy te werpen.

“Waarschijnlijk een griepje,” was Bridget hem voor. Ze trok een grimas naar de buurvrouw en duwde Frans verder naar de auto. “Schiet nou maar op en vertel haar niet zo veel,” siste ze. “Dat oude mens kletst straks de hele boel weer bij elkaar tegen iedereen.”

“Ze toont gewoon belangstelling. Daar is toch niets mis mee?” mompelde hij. Hij vouwde de buggy op en zette die in de achterbak terwijl Bridget Ferdy stevig vast zette in de kinderstoel op de achterbank.

“Ze kletst over dingen waar ze niets vanaf weet en waar ze niets mee te maken heeft,” mopperde ze verder toen ze naast elkaar in de auto zaten.

“Wat wil je nou? Dat onze buurvrouw net doet alsof we geen kind hebben? Wees blij dat je contact hebt met haar en houd haar te vriend. Je kunt haar misschien nog best eens nodig hebben. Om op te passen op Ferdy, of zo. Wie weet hoe vaak ze nog van pas komt.”

“Je bent niet wijs als je denkt dat ik dat oude fossiel op mijn kind laat passen,” ging Bridget verder.

“Hé, zo praat je niet over mensen,” berispte Frans haar. Hij had er een hekel aan als ze zo minachtend over andere mensen sprak. Soms gedroeg ze zich zo irritant zelfverzekerd, alsof er niemand beter was dan zij. Ze kenden elkaar al een jaar of twaalf en tien jaar daarvan waren ze getrouwd. Toch ontdekte hij nog steeds eigenschappen aan zijn vrouw, waarvan hij niet had geweten dat ze die had. En ze waren lang niet allemaal even prettig, moest hij ook toegeven.

Hij manoeuvreerde de auto behendig door het drukke verkeer. Hij wist waar die dokter Van de Poel ergens woonde en reed er dan ook rechtstreeks naartoe. Een halfuurtje later parkeerde hij de auto langs de kant van de straat. “We zijn er. Moet die buggy weer mee? Ik kan Ferdy ook zo wel dragen.”

“Nee, zet hem maar in de buggy, dan kan hij gewoon daarin blijven liggen,” besliste Bridget. “Wie weet hoelang het duurt voordat we aan de beurt zijn.”

Frans protesteerde niet, al vond hij het onzinnig dat die buggy mee moest. In een wachtkamer van een kinderarts stond het vast vol met kinderwagens en buggy’s. Eén minder zou dan alleen maar prettig zijn. Maar gewend als hij was te doen wat zijn vrouw hem opdroeg, haalde hij de buggy uit de achterbak en klapte hem open. Bridget zette Ferdy erin en reed alvast in de richting van de praktijk, zonder te wachten tot Frans klaar was met het afsluiten van de auto.

Met een paar grote passen had hij haar ingehaald en hield hij de deur voor haar open naar de wachtruimte. Bridget knikte minzaam naar de aanwezigen en ging zitten, het aan Frans overlatend bij de assistente te melden dat ze er waren.

“Goedemorgen,” knikte hij tegen de assistente, “we zijn hier met Ferdy Filips en hebben een afspraak om tien over tien.”

“Ik zie het staan, meneer Filips. Neemt u maar plaats, u bent zo aan de beurt,” antwoordde ze vriendelijk.

Frans nam naast zijn vrouw plaats en keek even naar hun zoontje. Het kind keek belangstellend naar een jongetje van een jaar of drie, dat geconcentreerd bezig was met een gekleurde spiraal die alle kanten op leek te gaan en waaraan grote kralen zaten in allerlei felle kleurtjes.

Om de tijd de doden pakte Bridget een tijdschrift van een grote stapel en begon daarin te bladeren. Frans keek wat om zich heen en bestudeerde de vele posters die aan de muur hingen. Astma, taaislijmziekte, spierziektes, aangeboren hartafwijkingen. Van iedere vreselijke ziekte hing er wel een poster met het adres van een patiëntenvereniging. Zoiets ergs zou Ferdy vast niet hebben. Hij ging nog altijd uit van een ziekte die zat te wringen.

Om kwart over tien werden ze binnengeroepen door de kinderarts. Een leuke vrouw om te zien, halverwege de dertig, schatte hij haar. Hij had de wantrouwige blik van Bridget wel gezien steeds als de arts in de deuropening verscheen om de volgende patiënt binnen te roepen. Zijn vrouw had het niet zo op vrouwen die er leuk uitzagen en ook nog eens intelligent waren, wist hij. 

Bridget duwde de buggy de spreekkamer binnen.

“Goedemorgen,” begroette Lidy hen met een handdruk en een gebaar naar de stoelen bij het bureau. “Neemt u plaats. Wij hebben elkaar nog niet eerder gezien.”

“Dat klopt, een collega van me raadde u aan om met Ferdy naartoe te gaan,” zei Frans.

“Bent u nog naar een huisarts geweest met Ferdy voordat u hierheen kwam?”

“Dat niet, moest dat?” vroeg hij aarzelend.

“Nee hoor, maar het zou kunnen dat een huisarts u door heeft gestuurd na een eerste onderzoek. Dat is dus niet het geval.” Lidy glimlachte bemoedigend naar hem. “Wordt Ferdy wel regelmatig door een consultatiearts gezien?”

“Natuurlijk. Hij is een paar keer onderzocht, maar zij constateerde niets vreemds,” antwoordde Bridget.

“Mooi, vertelt u me dan eens wat de klachten zijn.”

Bridget vertelde van het vele moe zijn, het zweten tijdens het drinken, het steeds stoppen, de verminderde vuile luiers, de snelle ademhaling en ze vergat niet te melden dat Ferdy minder leek te groeien dan voorheen. “Ik ben tussendoor een paar keer extra naar het consultatiebureau geweest om hem te wegen,” gaf ze toe. Iets wat Frans voor het eerst hoorde.

“Draait hij al zelfstandig om? Tilt hij zijn hoofd goed op? Gaat hij een beetje met de groeilijn mee die bij zijn leeftijd hoort?” vroeg Lidy. 

“Geen idee. Ik heb het niet zo op die standaardcurves voor baby’s. Ieder kind groeit en beweegt toch in zijn eigen tempo?”

“Daar hebt u wel gelijk in, die standaard is er alleen maar om te bepalen hoe ver een kind zo’n beetje is in de ontwikkeling. Lang niet ieder kind is met drie maanden even ver, en dat hoeft ook niet erg te zijn. Maar het is wel belangrijk om in de gaten te houden of de achterstand niet te groot wordt en of er een oorzaak is voor die achterstand. Gaat u maar even met me mee naar de onderzoekskamer, dan zullen we eens kijken hoe het met Ferdy gesteld is. Dat hij geen koorts heeft is mooi, maar die vermoeidheid moet wel ergens vandaan komen.” Lidy ging hen voor naar de ruimte ernaast en zei dat ze Ferdy uit mocht kleden.

Frans keek aandachtig toe terwijl de arts hun zoontje onderzocht. Ze probeerde hoe ver hij was in zijn ontwikkeling, beluisterde zijn hart en longen en beklopte zijn lijfje. Het onderzoek leek hem nauwgezet uitgevoerd te worden. Als er iets mis was met Ferdy zou deze dokter dat vast ontdekken, was hij van mening.

“Ik hoor een lichte ruis bij zijn hart,” begon Lidy even later, toen Ferdy weer aangekleed in de buggy lag en ze opnieuw in de spreekkamer zaten.

“Een ruis? Wat heeft dat te betekenen?” vroeg hij direct alert.

“Dat hoeft niet per se iets ernstigs te zijn,” ging Lidy verder.

“Maar het kan wel?” gokte hij.

Ze knikte. “Het kan wel. Mijn voorstel is dan ook dat u naar een kindercardioloog in het ziekenhuis gaat.”

“Dus we zijn hier voor niks naartoe gekomen?” vroeg Bridget op hoge toon.

“Zeker niet. Een vooronderzoek is altijd verstandig, dan weet de cardioloog ook meer. Heeft de consultatiearts nooit iets over die ruis gezegd?”

“Niet tegen mij. Kan ze het gemist hebben?” vroeg Bridget.

“Dat zou kunnen. Het kan ook dat het juist de laatste tijd wat erger is geworden waardoor ik het nu wel hoor.”

“Wat kan het zijn, dokter?” wilde Frans weten. Een afspraak bij een cardioloog liet vast weer enkele weken op zich wachten. Weken van onzekerheid.

“Dat durf ik zo niet met zekerheid te zeggen, meneer Filips. Daar is echt meer onderzoek voor nodig. Het kan iets vrij onschuldigs zijn waarmee Ferdy zonder problemen heel oud kan worden. Het kan echter ook iets zijn waar hij medicijnen voor moet gaan gebruiken, of dat hij zelfs een operatie nodig heeft. Al die punten die u noemde, zweten, snel moe zijn, de snellere ademhaling, minder urine produceren, mindere groei. Het kan duiden op een VSD, een opening in het tussenschot van het hart, tussen de linker– en rechterkamer. Ferdy’s hart moet daardoor harder werken, zelfs in rust. Dat zou het snelle ademen en eerder moe zijn, kunnen verklaren en door het verhoogde energieverbruik ontstaat dan weer de verminderde groei.”

“Een hartafwijking?” vroeg Bridget geschrokken.

“Komen er hartafwijkingen of hartproblemen in uw familie voor? Uw beider families?” Lidy keek hen ernstig aan.

“Niet dat ik weet,” mompelde Bridget. Ze keek hulpzoekend naar Frans. 

Ook hij schudde zijn hoofd. “Bij ons ook niet. Mijn vader is gestorven aan kanker en mijn moeder van vijfenzeventig heeft Alzheimer.”

“Het hoeft niet erfelijk te zijn,” glimlachte Lidy bemoedigend. “Ik ga een verwijsbrief schrijven voor de kindercardioloog. Mijn assistente maakt een afspraak op korte termijn en geeft u die datum en tijd door.”

“Gaat dat lang duren?” wilde Bridget weten.

“Dat denk ik niet. Het is van belang dat Ferdy zo snel mogelijk gezien wordt door de cardioloog. Des te eerder kan er begonnen worden met een behandeling. U krijgt van mij een folder mee over dit soort aangeboren hartafwijkingen.” Ze stond op en zocht in een rekje naar een folder die ze aan Frans gaf. “Leest u het door, mochten er vragen zijn dan kunt u altijd bellen.”

Frans bekeek de folder, zonder echt te zien waar het over ging en knikte. Hij legde zijn hand op de schouder van Bridget en drukte die bemoedigend. Ze zat erbij alsof ze al een voorgevoel had dat er iets helemaal niet goed was met hun kind. “Goed, dan horen we dus zo snel mogelijk van u wanneer die afspraak zal zijn.”

“Ja, zo snel mogelijk,” knikte Lidy.

“Wat kunnen we ondertussen doen, of wat moeten we laten?” wilde hij nog weten.

“Niets forceren, geef hem zijn rust als hij die nodig heeft. Geef hem ook de tijd zijn fles leeg te drinken. Het wil wel helpen om de voeding minder dik te maken, dan drinkt hij gemakkelijker,” adviseerde Lidy.

“Oké, dan doen we dat.” Hij keek naar Bridget, maar zij had kennelijk geen vragen meer. “Bedankt voor uw tijd, dokter.”

Lidy liet hen uit.

Met stramme en langzame passen liepen ze terug naar de auto en stapten in. Hij bleef even zitten zonder te starten. “Het zal vast niet lang duren voordat we naar het ziekenhuis kunnen,” zei Frans om de stilte die tussen hen hing te verbreken.

“Kan hij er dood aan gaan? Wat staat erin die folder?”

“Lees hem, dan weet je het. Maar bedenk wel dat er waarschijnlijk verschillende aangeboren afwijkingen in beschreven staan. Ferdy heeft ze niet allemaal,” hield hij haar voor.

“We weten nu eigenlijk nog niets meer,” mompelde Bridget. “Zelfs niet eens wat hij precies heeft.”

“Zij had het toch over VSD? Ik vind het alleen zo vreemd dat die consultatiearts dat niet eerder gehoord heeft.”

“Die lui doen gewoon hun werk niet goed,” viel ze uit. Er klonk iets van een snik in haar stem.

“Vast wel,” meende Frans, “het zal alleen niet zo gemakkelijk te herkennen zijn voor zo’n arts.”

“Onzin! Het zijn ook gewone kinderartsen, net als dokter Van de Poel. Waarom hoort zij het dan wel? Stel je voor dat het nu te laat is. Dat hij er direct na zijn geboorte al aan geopereerd had moeten worden.”

“Hmmm, dat denk ik niet. Dan zouden we het zelf vast ook wel eerder gemerkt hebben. Ferdy is toch pas de laatste tijd zo opvallend moe,” trachtte Frans het een beetje te sussen. Hij wilde haar niet nog meer ongerust maken dan ze al was en hij wilde vooral ook zichzelf overtuigen dat ze niet te laat aan de bel hadden getrokken. Een knagend gevoel van onzekerheid bleef echter hangen.



Lidy pakte direct na het vertrek van Ferdy en zijn ouders de telefoon om naar de kindercardioloog in het ziekenhuis te bellen. Zo op het eerste oog had de baby haar al een flink stuk jonger dan de drie maanden die hij zou moeten zijn geleken. Al met al had hij een behoorlijke groeiachterstand. Ze kon zich niet goed voorstellen dat een consultatiearts dat gemist had, of de verpleegkundige die de baby’s moest wegen en meten.

“Martin, je spreekt met Lidy van de Poel. Ik heb een patiëntje van drie maanden oud dit ik door wil sturen naar jou. Ik vermoed VSD, maar die diagnose mag jij uiteraard ook naast je neer leggen.”

“Hé, Lidy, jij zit er niet vaak naast. Flink wat ruis of matig?” wilde hij weten.

“Een lichte ruis, ik vermoed een groot gat, ook gezien de klachten die zijn ouders beschrijven.” In gedachten kon ze haar collega zien knikken met de telefoon in zijn handen.

“Juist, in tegenstelling tot wat iedereen zou verwachten, kan het dan inderdaad om een middelgroot tot groot gat gaan. Juist bij een luide ruis gaat het vaak om een klein gaatje waar zeven van de tien keer helemaal niets aan hoeft te gebeuren.”

Nu knikte Lidy, onzichtbaar voor haar collega. “Heb je volgende week tijd? Ik wil ze niet te lang laten wachten op verdere behandeling.”

“Dat zou ook niet verstandig zijn,” was Martin van de Boom het met haar eens. “Eens kijken, volgende week. Dat zou maandag al kunnen. Om kwart over drie valt er een afspraak uit.”

“Dat is helemaal mooi,” antwoordde Lidy. “Kan ik die datum dan noteren?”

“Doe maar, hoe eerder, hoe beter.”

“Mooi, bedankt, hè?”

“Graag gedaan, ik houd je wel op de hoogte hoe het met het kind gaat.”

“Graag!”

“Zeg, nu ik je toch spreek, ga jij naar het seminar volgende week? In Nijmegen?” vroeg Martin voordat ze op kon hangen.

“Dat zit wel in planning. Ik ga er samen met Margo Stolk heen. Ben jij er ook?” Gisteravond was er weer niets van gekomen om die lijst met deelnemers door te nemen.

“Inderdaad. Ik houd een praatje over kindercardiologie. ’s Avonds, een rottijdstip, direct na het diner. Ik hoop dat er toch nog wat mensen de moeite nemen om te komen luisteren.”

“Dat zal toch wel. Je bent een kei in je vak, Martin. Op mij kun je in ieder geval rekenen en ik zal Margo ook meeslepen.”

“Leuk, ik houd je eraan,” lachte Martin door de telefoon.

“Dat mag. Margo en ik rijden samen. Hoe ga jij?”

“Ik heb ’s morgens nog een operatie die ik echt niet kan verzetten, daarna rijd ik hier pas weg. Ik hoef ’s avonds pas een praatje te houden. Ruim de tijd dus. Ik probeer er voor het diner te zijn, dat is altijd wel een gezellig moment.”

“Mooi, dan zie ik je vanzelf wel verschijnen.”

“Ongetwijfeld. Tot volgende week dan maar.”

“Oké, tot dan.” Lidy drukte het gesprek weg en drukte daarna gelijk op de knop voor Corine. “Kun je een afspraak doorgeven voor aanstaande maandag kwart over drie bij de kindercardioloog aan die mensen die net bij mij zijn geweest? Ferdy Filips.”

“Doe ik,” beloofde Corine. “Ik bel ze over een uurtje wel, dan zullen ze vast weer thuis zijn.”

“Precies, doe maar.” Lidy legde de hoorn neer en liet haar gedachten nog even over Ferdy gaan. Ze zat er niet vaak naast met haar diagnoses, had Martin gezegd. Helaas niet. Als het inderdaad een vrij groot gat was in het tussenschot moest hij geopereerd worden. Die ideale leeftijd voor zo’n operatie lag tussen de drie en zes maanden. Jammer dat de consultatiearts die ruis gemist had. Hij had al geholpen kunnen zijn als zij het wel eerder had opgemerkt. Nu moest hij eerst nog een week of acht op medicijnen die zijn hart ontlastten en waardoor hij wat aan kon sterken. Hoe sterker het kind de operatie in ging, hoe beter.

Lidy maakte een notitie in het dossier van Ferdy voordat ze het afsloot en opstond om de volgende patiënt binnen te roepen.



Bridget zat met de folder in haar hand, die ze van dokter Van de Poel hadden meegekregen. De assistente had daarnet gebeld dat er al een afspraak was gemaakt met de kindercardioloog. Maandag al, dat ging gelukkig heel erg snel.

Ferdy lag al weer in zijn bedje, uitgeput door het bezoek aan de kinderarts en van het drinken van een flesje.

Eigenlijk was ze woest op die consultatiearts. Dat mens had die ruis gewoon gemist. Volgens deze folder had Ferdy al geopereerd kunnen zijn. Drie maanden was hij nu. Die ruis had al met een week of acht ontdekt kunnen worden. Had ze zelf iets gemist in die tijd? Was Ferdy al zolang aan het sukkelen met zijn gezondheid? Toch niet? Misschien had dokter Van de Poel het mis en was het helemaal geen gaatje in dat tussenschot. Dat kon toch ook nog?

Van het lezen in die folder werd ze niet vrolijker. Zulke enge dingen die zo’n klein hummeltje kon overkomen. En als ouders stond je machteloos. Je kon er helemaal niets aan doen. Ze moesten afwachten hoe het verdere onderzoek zou gaan en wat dat uitwees. Die cardioloog moest meer kunnen zeggen, maandag.

Ze belde even naar Frans om de afspraak voor maandag aan hem door te geven. “Je gaat toch wel mee, hè?”

“Natuurlijk ga ik mee. Ik wil toch ook weten wat er mis is met onze kleine jongen. Heb je de folder al doorgelezen?”

“Ja, daar staan zulke enge dingen in, daar word ik gewoon bang van,” gaf ze toe.

“Niet doen, niet alles betrekken op Ferdy. Zeldzame ziektes worden maar zelden aangetroffen. Ik ga er vooralsnog vanuit dat dokter Van de Poel gelijk heeft met haar diagnose en dat het VSD is. Ik heb hier ook het een en ander op internet opgezocht. Het is goed te behandelen met medicijnen of een operatie. Daarna is er niets meer aan de hand en groeien de meeste kinderen gewoon op tot gezonde volwassenen. Met dezelfde risico’s die iedere volwassen loopt op het ontwikkelen van hartklachten. Dat is toch hoopgevend?”

“Als jij het zegt. Vergeet niet dat we de achtergrond van Ferdy helemaal niet kennen,” hield Bridget haar man voor. Nu bleef het even stil aan de andere kant van de lijn. Ze wisten zo goed als niets van de voorgeschiedenis van hun zoontje, dat maakte het voor haar allemaal een stuk beangstigender.

“Maak je nu maar niet te veel zorgen. Maandag weten we meer, dan is het nog tijd genoeg om de meest vreselijke scenario’s te bedenken. Beloof je me niet te veel te zullen piekeren?”

Ze antwoordde bevestigend, maar tegelijk wist ze al dat ze het toch niet kon laten. Hoe zou ze dat ook kunnen? Haar zoontje had een hartafwijking, een hartkwaal waaraan hij kon overlijden, ondanks wat er in die folder, op internet of waar dan ook stond. Hij kon zomaar doodgaan! 

Dat bleef in haar hoofd rondspoken. Ze had toch geen kind gewild om binnen een paar maanden alweer afscheid van hem te moeten nemen? Dat zouden ze haar toch niet aandoen? Het had al zolang geduurd voordat Ferdy er eindelijk was. En nu zou ze hem weer gaan verliezen!

Aan het gegeven dat het allemaal mee zou vallen en dat Ferdy dit zou overleven, ging ze voorbij. Hoe vaak had zij een mazzeltje gehad? Als één op de tien kinderen de kans liep om waterpokken te krijgen, was zij die ene geweest. Geen enkele kinderziekte was aan haar voorbij gegaan. 

Pech leek haar tweede naam te zijn. Bijverschijnselen van medicijnen waren bij haar eerder regel dan uitzondering. Er op school uitgehaald worden voor de rottigste karweitjes eveneens. Bij iedere storm waaide er wel een pan van hun dak terwijl ieder ander huis gespaard bleef. Zo was het ook met het krijgen van kinderen gegaan. Die kregen ze gewoon niet. Punt. 

Als achttienjarige studente had een van die befaamde ziektes haar baarmoeder onklaar gemaakt. Wie kreeg er nu een SOA na een keer met een jongen te hebben gevreeën? Die pech viel haar te beurt en hoewel ze meteen een stevige antibioticakuur had gekregen, kon de gynaecoloog, jaren later, direct die SOA als oorzaak aanwijzen van haar onvruchtbaarheid. Opnieuw een geval van één op de zoveel die dat kon treffen.

Adoptie leek ook niet zo gemakkelijk als iedereen het altijd deed voorkomen. Frans en zij werden helemaal doorgelicht. Ze had geduimd, gebeden, kaarsen aangestoken, maar niets leek die altijd durende pech tegen te houden. Juist zij, keurige mensen, geen schulden of strafblad, met beiden een goede baan en geweldige toekomstverwachtingen, werden afgewezen voor adoptie. Waarom? Zij was te labiel.

“Te labiel?” had ze geschreeuwd. “Hoe zouden jullie zijn als iedere pech, miskleun of wat dan ook nooit eens je deur voorbij ging? Alles wat een mens redelijkerwijs kan overkomen, is mij overkomen.”

Het schreeuwen had natuurlijk geen goed gedaan aan het oordeel. De vrouw had alleen haar mond nog verder samengeknepen en een aantekening in het dossier gemaakt. Ze mochten geen kinderen adopteren.

Woest was ze naar buiten gestormd. Iedere idioot kon kinderen krijgen. Niemand die daar over besliste of tegen ze zei dat ze dat niet mochten. Maar zij, een normale vrouw die niets liever wilde dan zo’n klein hummeltje in haar armen houden en het koesteren, zij mocht dat niet omdat ze te labiel was!

Eindelijk hadden ze dan toch een baby en nu bleek dat kindje een aangeboren hartafwijking te hebben. Bridget had het geloof in een hogere macht opgegeven. Zoveel ellende op het bordje van één mens, dat moest niet mogen. Wat had zij fout gedaan om zo te moeten leven? Waar had ze al die ellende aan verdiend? 

Bittere tranen gleden over haar wangen. Het mocht blijkbaar niet. Zij mocht niet gewoon gelukkig zijn. Nog een geluk dat het ongeluk haar alleen trof. Frans had er veel minder last van. Alleen als zij thuis was vielen er immers pannen van het dak bij een storm. Was ze op dat moment ergens anders, dan bleef alles heel. Heel wonderlijk en bijzonder ergerlijk. Ieder normaal mens zou daar toch gillend gek van worden?

Zou het ook nu weer gebeuren? Dat kleine risico dat er bestond dat de operatie Ferdy fataal zou worden, kon werkelijkheid worden! Zou dat hun kleine manneke overkomen, voor, tijdens of na de operatie? Zou dat opnieuw haar straf zijn? Zo zag ze het inmiddels wel. Ze werd ergens voor gestraft, alleen wist ze niet waarvoor. Een levenslang durende straf was het, deze pech die nooit haar deur voorbij ging.

Ze had ook geen idee hoe ze aan dat ongeluk moest ontsnappen. Frans leek er van gevrijwaard te zijn. Als hij een lot van een of andere loterij kocht, won hij altijd wel iets. Zij had nooit prijs met haar loten. Misschien was dat de oplossing wel. Een idee, hoe bizar ook, begon in haar hoofd vorm aan te nemen.



Lidy gebruikte het weekend om eens goed van haar gezin te genieten. Ze gingen met hun viertjes naar de dierentuin. Zelfs Alex leek aan te voelen dat er even wat meer quality time aan het gezin besteed moest worden. Hij had een drukke week achter de rug, waarbij hij veel van huis was geweest en verschillende avonden niet eens op tijd thuis was gekomen om de kinderen naar bed te zien gaan.

En komende dinsdag zou Lidy zelf twee dagen weg zijn. Dan zou ze woensdagavond pas laat thuis zijn, wist ze nu al.

Tante Rosy ging met een vriendin op stap. Zij vond het prima dat haar neef, zijn vrouw en de kinderen samen weggingen. Begreep ook best dat ze niet overal bij betrokken werd en dat hoefde ook niet. Ze woonde dan wel bij hen en zorgde voor de kinderen als Lidy aan het werk was, toch leefde ze ook haar eigen leven.

Andy en Steffie stormden vooruit door de dierentuin. Ze kwamen hier zo vaak, dat ze hun favorieten feilloos wisten te vinden. Ze wisten ook precies hoe laat ze waar moesten zijn om geen voedering te missen en kenden zelfs enkele verzorgers bij naam.

“Steffie wordt later vast dierenarts,” meende Lidy.

“Of verzorgster hier in de dierentuin,” lachte Alex.

“Hmmm, dat zou ik zonde vinden van dat geweldige verstand waarover ze beschikt.”

“Maakt het wat uit? Als ze haar werk later maar met plezier doet. Dat is veel belangrijker.”

“Daar heb je gelijk in,” stemde Lidy met hem in. Tijdens de wandeling langs de verschillende verblijven ontkwam ze er niet aan dat ze patiëntjes met hun ouders zag, die haar op hun beurt herkenden en aanspraken.

Ze keek dan ook niet verbaasd op toen ze haar naam hoorde roepen. Van verre herkende ze haar collega Margo Stolk al met haar man en zoontje. Lidy zwaaide naar haar. “Margo ken je toch nog wel, hè Alex?”

“Natuurlijk.” De vier begroetten elkaar enthousiast.

“Wat leuk dat ik jou nu hier nog tegenkom,” zei Margo. “Normaal zien we elkaar nooit ergens en nu opeens in de dierentuin. Waar zijn jullie kinderen gebleven? Of zijn die al aan de beren opgevoerd?”

Lidy lachte en wees naar het dierenverblijf van de roofvogels waarvoor Andy en Steffie zich stonden te vergapen. “Zij kennen hier beter de weg dan wij.”

“Leuk toch? Ga maar naar Andy en Steffie toe, Jorg,” zei Margo tegen haar vierjarige zoontje. “Wel goed bij hen blijven, hoor.” Ze keek het kind na. 

Alex en Margo’s man waren al in een gesprek verwikkeld over, hoe kon het ook anders: zaken. Lidy hoorde het hoofdschuddend aan. “Nou, dan wij ook maar. Ik had afgelopen week een patiëntje van drie maanden met, naar ik vermoed, een VSD, een grote.”

“Drie maanden al, dat is laat,” vond Margo.

“Precies. De kinderarts van het consultatiebureau had het helaas gemist. Nu is het ook niet gemakkelijk te horen. Je moet het verschil tussen lichte ruis en een zware verkoudheid echt wel kennen, maar ik meende dat de meeste kinderartsen dat onderscheid toch wel kunnen maken.”

“Daar zeg je zoiets. Dat zouden ze inderdaad moeten kunnen. Welke arts heeft hem onderzocht, weet je dat toevallig?” wilde Margo weten.

“Nee, dat weet ik niet, maar ik kan het wel aan de ouders vragen. Het is toch een flinke misser. Nu is het gelukkig nog niet te laat om er iets aan te doen, maar die groeiachterstand had al een duidelijke aanwijzing moeten zijn dat er iets niet in orde was met die baby. Zowel de verpleegkundige als de arts hebben dat gemist tijdens de controles. Dat vind ik toch een kwalijke zaak.” Lidy wist dat Margo deel uitmaakte van het team artsen dat de consultatiebureaus bemande en meende dus dat ze bij haar aan het juiste adres was om deze misser te bespreken.

“Daar heb je volkomen gelijk in. Ik ga dit ook opnemen met de collega’s. Geef je me morgen even naam en adres van de baby door, dan kan ik achterhalen bij welk bureau hij onder controle is.”

“Doe ik. Het gaat om Ferdy Filips. Toevallig toch niet een van jouw baby’s?”

“Die naam zegt me niets, maar zoals je weet, werk ik buiten de stad, dus het lijkt me sowieso sterk dat hij bij mij is geweest.”

“Gelukkig. Ik was even bang dat ik jou van nalatigheid zou beschuldigen,” verzuchtte Lidy.

“Dat zou dan terecht zijn geweest. Ik vind het echt niet kunnen dat zoiets ernstigs niet wordt opgemerkt. Dat hoeft niet onder tafel te worden geschoven,” zei Margo fel.

“Daar heb je gelijk in, maar oordeel niet te snel. Ik weet uit ervaring dat je als je zelf verkouden bent, dergelijke ruis minder goed hoort,” voegde Lidy eraan toe.

“Hmmm, dat zal dan wel. Je oren zitten dan een beetje dicht natuurlijk. Ja, daar heb je gelijk in. Maar die groeiachterstand had toch een vingerwijzing moeten zijn dat er iets niet in orde was,” hield Margo voet bij stuk.

“Absoluut,” was Lidy het met haar eens.

De kinderen kwamen naar hen toe gerend en maakten zo een einde aan het ernstige gesprek.



Het hele weekend liep Frans op zijn tenen om Bridget maar niet voor het hoofd te stoten. Niets kon ze hebben, om alles wat hij zei werd ze kwaad. Om het kleinste dingetje dat hij vergat, schoot ze uit haar slof. Het was niet bepaald een pretje om dit weekend met Bridget getrouwd te zijn. Was ze nu zo van streek vanwege Ferdy? Ze wilde zelfs de baby niet verzorgen. 

Frans was blij dat ze zaterdagavond met een vriendin afsprak om samen weg te gaan. Dan hoefde hij haar geraas in ieder geval even een paar uur niet meer te horen. 

“Ga samen gezellig ergens eten,” stelde hij zelfs voor.

Dat viel gelukkig in goede aarde.

Nu moesten ze alleen de zondag nog goed door zien te komen. Bridget bleef op bed liggen toen het de tijd was voor Ferdy’s eerste voeding. Niet dat de baby huilde, dat deed hij niet zo vaak. Ze bleef gewoon liggen toen de wekker om zes uur afliep. Frans boog zich over haar heen, gaf een mep op de wekker en drukte een kus op haar wang. “Blijf maar lekker liggen,” fluisterde hij. Hij schoof uit bed en ging naar beneden om de fles in de magnetron te zetten.

Een paar minuten later zat hij boven in de gemakkelijke stoel, die voor dat doel daar stond, met Ferdy op zijn arm. De baby was maar langzaam wakker geworden en dronk nu traag zijn fles leeg. Met de achterliggende oorzaak in gedachten begreep Frans nu beter wat er in het kleine mannetje om moest gaan. Hij haalde nu, voordat het kind zelf naar adem snakkend met drinken stopte, de fles uit zijn mondje en gaf hem zo een adempauze. De voeding was nu wat dunner zodat hij makkelijker kon drinken.

Tevreden dat die kleine oplossingen al een verschil bij de baby teweegbracht, hield hij Ferdy tegen zijn schouder aan. Hij zou er alles aan doen om het de baby zo gemakkelijk mogelijk te maken. Dit kind verdiende een goed leven en al moest hij er alles voor opgeven, dat leven zou Ferdy krijgen, beloofde Frans hem in stilte.

Het zou een stuk prettiger zijn wanneer Bridget zich dan ook iets normaler gedroeg. Hij begreep best dat het een schok voor haar moest zijn dat Ferdy een hartafwijking had, maar vooralsnog hadden ze geen enkele reden om direct van het ergste uit te gaan.

Omdat hij Bridget wilde laten slapen, ging hij met de baby naar beneden en zette de tv zachtjes aan. Ferdy legde hij op een kleed in de box zodat hij wat om zich heen kon kijken. Misschien kon hij vandaag met de baby naar het park gaan. Het beloofde droog weer te worden, met een zonnetje. Ferdy moest toch vitaminen opdoen. In de folder had hij gelezen dat de baby aan moest sterken voordat er van een operatie sprake kon zijn. Dat betekende voldoende eten en zo, en met medicijnen zou het hart ondersteund worden tot de operatie.

Als Bridget nu maar bijdraaide. Ze kon soms zo somber doen, op het depressieve af. Hij wist wel van haar fobie voor die zogenaamde pech. Wel erg gemakkelijk om alles wat tegenzat, daarop af te schuiven. Dat was niet zijn stijl. Hij zette liever zijn schouders eronder. Door steeds te denken dat alles wat je deed tot mislukken gedoemd was omdat je achtervolgd werd door pech, leidde er volgens hem alleen maar toe dat er inderdaad een hoop misging. Je begon dan immers al met de verkeerde instelling aan iets.

Hoe het dan kon dat ze wel een topbaan had en dat er aan hun huwelijk ook niets mankeerde, kon Bridget niet verklaren als ze weer eens een woordenstrijd over dat onderwerp hadden. Wat hem betrof was het grote onzin. Iedere huisje had nu eenmaal zijn kruisje, kreeg zijn portie met pech.

Ferdy hadden ze toch ook zomaar gekregen, dat kon je toch niet echt pech noemen. Dat de baby nu een hartafwijking bleek te hebben, hadden ze van tevoren niet kunnen weten. Iets minder dan één procent van de baby's in Nederland kwam met een aangeboren hartafwijking ter wereld. En in negentig procent van de gevallen ging het na behandeling, medicatie of operatie, gewoon goed met deze kinderen. Ze groeiden op tot normale volwassenen. Volgens de cijfers van de Hartstichting waren de eerste dagen na de geboorte het meest kritisch. Nou, dan was Ferdy die heel gevaarlijke periode toch al ruimschoots voorbij. Het was nu pas aan het licht gekomen dat hem iets mankeerde.

Ferdy was in slaap gevallen in de box. Frans keek vertederd naar het kleine wurm dat met zijn handje naast zijn mond op het kleed lag. Het kwam vast goed met dat mannetje, daar was hij van overtuigd. Als Bridget dat nu ook eens in wilde zien.

Er klonk gestommel op de trap en zijn vrouw kwam de woonkamer binnen, gekleed in een ochtendjas en met verwarde haren.

“Hoe is het met hem?” vroeg ze met een slaperige stem.

“Goed, hij heeft zijn fles helemaal leeggedronken. Ik heb zelf een paar pauzes ingelast voordat hij echt moe werd. Ook de dunnere voeding lijkt hem beter af te gaan.” Frans stond op en wilde zijn armen om haar heen slaan, maar ze weerde hem af. Ze ging naar de keuken en begon daar te rommelen. Hij vond het niet prettig dat ze hem afwees, maar hij probeerde haar wel te begrijpen.

“Zullen we straks een eindje gaan wandelen? Het belooft mooi weer te worden. Goed ingepakt is dat voor Ferdy toch ook gezond. We zouden naar het park kunnen lopen,” stelde hij voor.

“Ben jij gek! En het kind blootstellen aan allerlei bacteriën?” viel ze uit. “Je weet toch hoe dat gaat als je met een kinderwagen op zondag in het park komt? Iedereen wil in de wagen kijken. Zo krijgt hij de meest walgelijke virussen over zich heen. Dat kan hij nu net niet gebruiken. Gebruik je verstand toch eens!”

Hij verbeet een scherp antwoord en balde zijn vuisten achter zijn rug een paar keer om de spanning kwijt te raken.

“Dat zal echt wel meevallen, bovendien zijn we er altijd zelf nog bij om ervoor te zorgen dat niemand in de buurt van Ferdy komt.”

“Je hebt geen idee hoe erg die oude vrouwtjes zijn,” sneerde ze. “Wanneer ben jij voor het laatst met hem naar het park geweest?”

Ze overdreef, dat wist hij echt wel, toch liet hij zich niet tot een discussie verleiden. Niet nu Ferdy hier in de box lag. Hoe klein het jochie ook was, hij hoefde zijn ouders niet ruziënd mee te maken. Dat was vast en zeker slecht voor zijn hartje.



Maandagmiddag liep Bridget met een zwaar bonkend hart achter de buggy waarin Ferdy lag. Frans liep naast haar met een hand op de duwstang, alsof hij het contact met zijn zoontje niet wilde verliezen. Vandaag zouden ze te horen krijgen wat er met hun kind aan de hand was. Wat zijn overlevingskansen waren en wat er moest gebeuren om hem gezond te maken. Wat dat laatste betrof, had zij de hoop al opgegeven. 

Frans en iedereen kon zeggen wat ze wilden, dankzij haar pech zou Ferdy het vast niet overleven. Alles wat er mis kon gaan bij een eventuele operatie, zou er mis gaan. Daar was ze van overtuigd. Het zat gewoon in haar genen, pech hebben bij alles wat ze deed. Ze kon gewoon de goede afloop niet zien en ze haatte er Frans om dat hij dat wel deed. Hij schermde steeds met cijfertjes dat het in zoveel procent van de gevallen wel goed ging.

Dacht hij er werkelijk niet bij na dat Ferdy dus evengoed bij die tien procent kon horen bij wie het niet goed afliep? Een laag risico betekende toch ook dat er wel degelijk risico was voor een de kinderen die geopereerd werden. Zo dom was haar man toch niet?

De wachtkamer van de kindercardioloog kwam steeds dichterbij. De gangen ernaartoe waren geschilderd in vrolijke kleuren, versierd met tekeningen van stripfiguurtjes om de kinderen toch vooral niet het idee te geven dat het ziekenhuis een eng en steriel gebeuren was. Een lachertje, vond Bridget, alsof ze op deze manieren kinderen voor de gek konden houden!

“Hé, kijk eens niet zo benauwd,” fluisterde Frans haar toe. “Je gaat niet naar de slachtbank. Het zal heus wel goed gaan.”

“Dat jij dat zelfs maar kunt geloven,” brieste ze opeens. “Denk je dan werkelijk niet na?”

“Doe een beetje rustig,” siste hij geschrokken. “Je bent hier wel in een ziekenhuis.”

“Precies, we zijn hier in een ziekenhuis. Waar onze zoon zo meteen te horen krijgt dat hij ongeneeslijk ziek is, dat hij geopereerd gaat worden met een, naar hun zeggen, grote kans op herstel. Maar ik weet nu al dat dat niet zal gaan gebeuren. We gaan dit kind verliezen,” beet ze hem toe.

“Helemaal als jij je zo blijft gedragen.” Frans keek haar nu met een van woede vertrokken gezicht aan. Hij was blijven staan en hield de stang van de buggy krampachtig vast. “Nu moet jij eens goed naar me luisteren, Bridget. Of jij gaat je normaal gedragen, of je gaat maar weg. Dan ga ik alleen wel met Ferdy naar de cardioloog. Jij straalt zoveel rottige energie uit, dat dat wel een negatief effect op hem moet hebben.”

“O, dus omdat ik erbij ben is Ferdy zieker? Maak ik hem soms zieker?” sneerde ze nu. “Nieuwsflits: hij was al ziek toen we hem kregen. Daarom noemen ze het ook een aangeboren hartafwijking.”

Vanuit een kamer waar ze voor stonden werd een strakke blik op hen geworpen door een secretaresse die achter een balie zat. Bridget keek net zo strak terug.

“Ga jij maar alleen. Ik hoef niet te horen op wat voor manier we ons kind gaan verliezen.” Ze draaide zich abrupt om en beende met grote passen en fel klikkende hakken de gang weer af in de richting vanwaar ze gekomen waren.

Als zij hun kind alleen maar zieker maakte, nou, dan ging ze toch gewoon weg? Dan was dat probleem ook weer opgelost! Al had ze het iets anders willen doen.

Frans had het nakijken. Verward staarde hij naar zijn verdwijnende vrouw en keek vervolgens naar de baby die met grote, wakkere ogen naar hem keek. Hij glimlachte geruststellend naar het kind. “Mama is een beetje in de war, ze komt echt wel terug, hoor,” zei hij op zachte toon. Hij moest naar die afspraak met de cardioloog. Dat was nu even belangrijker. Bridget zou echt geen domme dingen doen, daar was ze veel te verstandig voor. Later zou hij wel met haar praten, als ze weer wat rustiger was geworden.

Met een vermoeide zucht duwde hij de buggy verder naar de ruimte waar hij zich moest melden. Gelukkig zaten de papieren die hij voor de arts nodig had in de tas die aan de buggy hing. Hij gaf de brief van de kinderarts en het ziekenhuispasje van Ferdy aan de jonge vrouw achter de balie en noemde zijn naam.

“Wacht u daar maar even, meneer Filips. U bent zo aan de beurt,” antwoordde ze na even in haar papieren te hebben gekeken.

Met een berustend gevoel dat hij er nu toch niets meer aan kon veranderen, nam hij plaats op een oranje, plastic stoel. Bridget zou wel bijdraaien. Ze was veel te gespannen en dan reageerde ze zo, wist hij. Het kwam echt wel weer goed.

Niet veel later werd hij binnengeroepen door een arts. Lang, slank, spitse smalle vingers, een kalend hoofd en een bril op. Gelukkig niet zo’n heel oude kerel, ging het door Frans heen terwijl hij hem een hand toestak en zich voorstelde.

“Martin van de Boom. Komt u verder, meneer Filips. U bent maar alleen?” De arts keek langs hem heen de wachtruimte in.

“Mijn vrouw is, eh… verhinderd. Onverwacht. Ze vindt het heel vervelend, maar het ging niet anders. Dus, ja, ik ben alleen. Maar Ferdy is erbij en dat is toch het belangrijkste,” zei Frans.

“Natuurlijk, om hem draait het allemaal. Loopt u verder.” Martin wees naar een stoel. Hijzelf ging achter het bureau zitten en sloeg een bruine dossiermap open. “Dokter Van de Poel heeft u doorgestuurd naar mij. Ik heb van haar al het een en ander gehoord, maar vertelt u mij ook nog maar wat precies Ferdy’s klachten zijn.”

Dat deed Frans. Hij liet niets weg. De arts keek hem ernstig aan, onderbrak hem niet en maakte af en toe aantekeningen. “Vandaar dat dokter Van de Poel direct aan een VSD dacht. Ik heb er zelf het een en ander over opgezocht. De symptomen kloppen wel, maar dat geldt voor een heleboel andere hartafwijkingen,” voegde hij eraan toe.

“Daar hebt u gelijk in. Vandaar dat verder onderzoek ook altijd nodig is. En dat gaan we hier doen. Om Ferdy een beetje te sparen doen we zo veel mogelijk onderzoek vandaag al. U zult toch nog vaak genoeg naar het ziekenhuis moeten voor controles, dat kan helaas niet anders. Het is vermoeiend voor Ferdy en vervelend natuurlijk, omdat hij er niets van begrijpt. Dus doen we deze eerste onderzoeken op één dag. Daar was u van op de hoogte?”

Frans knikte aarzelend. Eigenlijk niet. Bridget had de brief van het ziekenhuis doorgenomen en hem wel het een en ander verteld, maar ze had er niet bij gezegd dat alles op één dag zou gaan gebeuren. Kon dat nog op zo’n korte tijd? Het was immers al drie uur.

“Het hoeft allemaal niet zo lang te duren. Ik zal beginnen met Ferdy nog een keer helemaal te onderzoeken. U mag hem uitkleden daar op de behandeltafel,” wees Martin.



Het spreekuur was voorbij. Lidy sloot de computer af en borg de dossiers op in de kast. Ze ruimde haar bureau verder leeg. Corine was al naar huis, zij zou de komende twee dagen vrij zijn. Het bandje had ze al ingesproken zodat iedereen die belde, te horen kreeg dat de dokter over twee dagen weer terug was en dat ze voor spoedgevallen naar dokter Peters konden bellen.

Petra had haar kleine laboratorium ook afgesloten. Morgen en overmorgen zou zij gewoon hier zijn en werken. Ze had genoeg te doen om die twee dagen door te komen, had ze Lidy verzekerd.

Lidy keek nog een keer om zich heen. Vreemd om door de week opeens een paar dagen weg te zijn en dat terwijl ze pas een dag aan het werk was. Het voelde bijna als een vakantie, met dat verschil dat ze wist dat de komende dagen inspannend zouden worden. Ze ging niet zomaar voor haar plezier naar het seminar. Er moest echt wel gewerkt worden. En bijgepraat, dat ook. Het zou ook gezellig zijn andere collega’s weer eens te zien. Dat gebeurde niet zo vaak, behalve met degene die hier in de stad werkten dan, al konden er ook maanden overheen gaan dat ze hen zag.

Ze stond op het punt om de deur achter zich op slot te draaien toen de telefoon begon te rinkelen. Lidy duwde de deur terug open en bleef aarzelend in de donkere wachtkamer staan. Wie kon dat zijn? Een patiënt was altijd mogelijk, maar sinds de huisartsenpost in werking was gesteld wist vrijwel iedereen dat ze na vijf uur naar dat nummer moesten bellen. Ze liep naar de telefoon toe en keek naar het nummer dat in het display verscheen. Een nummer van het ziekenhuis, zag ze meteen.

“Dokter Van de Poel,” nam ze snel op voordat het telefoontje over zou gaan op het antwoordapparaat.

“Hé, Lidy, fijn dat ik je nog tref. Ik was al bang dat je weg zou zijn. Met Martin van de Boom.”

“O, Martin. Je hebt geluk, ik stond inderdaad op het punt de boel af te sluiten. Wat is er zo dringend?”

“Ach, dringend, ik besef nu dat ik best tot morgen had kunnen wachten. Dan zien we elkaar immers ook,” ging hij verder. “Maar nu je er toch nog bent, kan ik het evengoed wel vertellen. Ik had vandaag toch een patiëntje van je? Ferdy Filips.”

“O ja, natuurlijk. Heb je hem onderzocht?” Nu was ze toch blij dat ze op had genomen.

“Inderdaad, en je had gelijk. Als jij ooit nog eens een carrièreswitch wilt doen ben je van harte welkom in mijn maatschap. Jij hoorde feilloos dat die baby een VSD had. Een grote inderdaad, vandaar die lichte ruis. Ik heb hem op medicatie gezet om zijn hart te ontlasten en het verdere traject met de vader doorgesproken.”

“Met de vader? Was zijn moeder er dan niet bij?” vroeg Lidy verbaasd.

“Nee, dat vond ik ook wel vreemd. Filips vertelde dat zij opeens niet meer kon, dat er iets tussen was gekomen. Ik vond dat raar, de meeste moeders zijn niet bij hun kind weg te slaan als het iets mankeert, dan kan de vader vaak niets meer goed doen in hun ogen. Zeker niet in dit soort situaties. Maar goed, ze was er dus niet. Ik heb wel het gevoel dat die man goed wist waar ik het over had en dat hij ook voldoende vertrouwen in de zaak had dat het goed zou komen.”

“Ja, waarom niet? Een VSD is operabel, toch? Wanneer wil je opereren?”

“Ik kijk het een week of zes aan met medicijnen om hem de kans te geven aan te sterken. Uiteraard onderzoek ik het kereltje met grote regelmaat om in de gaten te houden hoe hij op de medicijnen reageert. Hij heeft bloed af moeten staan voor het volledige onderzoek en om eventuele problemen voor te blijven. Ik verwacht verder eigenlijk geen problemen.”

“Dat klinkt goed allemaal,” was Lidy het met hem eens. “De controleonderzoeken doe jij zelf, neem ik aan?”

“Uiteraard, maar ik zal je op de hoogte houden,” beloofde Martin.

“Dat is fijn. Dan zie ik je morgen vast wel bij het seminar. Bedankt voor het belletje en tot morgen.” Lidy legde de hoorn terug op het toestel en sloot vervolgens alsnog de deur van de praktijk af.



Dinsdagochtend stond Margo op de afgesproken tijd bij Lidy voor de deur. De kinderen waren nog niet eens naar school.

“Blijf je lang weg, mam?” wilde Steffie weten.

“Morgenavond ben ik al weer terug, al zullen jullie dan vast al wel in bed liggen,” zei ze, haar handtas voor een laatste keer controlerend of ze de reserveringen voor het hotel en de papieren van het seminar toch wel bij zich had.

“O, dus dan zien we je donderdag pas weer,” mompelde Andy.

“Waarschijnlijk wel.” Ze bukte zich zodat haar gezicht zich op ooghoogte met dat van haar zoon bevond. “Je gaat me toch niet te erg missen, hè?” vroeg ze met een knipoog.

“Tuurlijk niet!” riep hij snel. “Papa is toch gewoon thuis?”

“Ja hoor, papa heeft beloofd eerder te zullen stoppen met werken, zodat hij in ieder geval samen met jullie kan eten. Bovendien is tante Rosy er ook nog,” hield ze haar zoontje voor en keek over zijn schouder naar Alex die achter hem stond.

“Ik mis je niet, hoor mam,” zei Steffie. “We hebben een proefwerk voor topografie morgen. Ik heb geen tijd om je te missen.”

“Mooi, zorg dan maar dat je een dikke tien haalt.” Ze knuffelde haar kinderen nog een laatste keer. Daarna was Alex aan de beurt die haar vasthield alsof ze voor minstens drie weken wegging. Eindelijk was ze klaar met afscheid nemen en kon ze haar handtas en het kleine koffertje dat ze in had gepakt in de auto van Margo zetten. Lidy stapte in, zwaaide naar de kinderen, Alex en tante Rosy nu de auto begon te rijden. Ze liet zich met een zucht tegen de leuning zakken toen ze uit het zicht verdwenen.

“Zo, even niets meer. Ik ben wel blij dat jij het rijden voor je rekening neemt.”

“Ha, luiwammes, je hebt net één dag gewerkt. Je bent nu toch nog niet moe zeker?” Margo wierp even een korte blik op haar. Ze moest haar aandacht bij het verkeer houden dat op dit tijdstip behoorlijk druk was in de stad.

“Hmmm, niet van het werken. Ik slaap gewoon slecht de laatste tijd. Ik pieker te veel, denk ik.” Lidy haalde haar schouders op. “Het zal wel aan de leeftijd liggen. Bijna veertig, dan krijg je dat soort dingen.”

“Ja vast. Jij wel,” grinnikte Margo. “Waar pieker je over dan?”

“Gisteren aan het eind van de middag belde Martin van de Boom nog. Je weet wel, de kindercardioloog van het VU. Ik heb een patiëntje naar hem toegestuurd met een VSD. Die baby van drie maanden waar ik je zondag over vertelde.”

“O ja, dus het was inderdaad een VSD?”

“Yep, een grote ook. Het vreemde is echter, dat de moeder van Ferdy opeens niet bij het onderzoek aanwezig was. Daar snap ik dus niets van. Bij mij was ze een en al zorg voor de baby. Waarom gaat ze dan niet mee naar dat zeer belangrijke eerste onderzoek in het ziekenhuis? Daar had ze vragen kunnen stellen aan de cardioloog en zo misschien haar grootste ongerustheid kunnen laten wegnemen.”

“Lig je daar echt wakker van?” vroeg Margo verbaasd.

“Nou ja, meestal niet, maar deze keer hield het me toch wel bezig,” gaf Lidy toe. Het was nu ook weer niet dat ze met haar patiëntjes opstond en met ze naar bed ging. Meestal wist ze werk en privé redelijk goed te scheiden, maar soms lukte dat eenvoudig niet. Het gebeurde gelukkig ook niet iedere week dat ze een baby met een aangeboren hartafwijking eruit pikte. Maar het hield haar wel bezig hoeveel baby’s met een soortgelijke afwijking gemist werden door de consultatieartsen. Zouden ze dat ooit te weten komen? Die vraag legde ze ook voor aan haar collega.

“Tja, geen idee, als ik heel eerlijk ben,” gaf Margo toe. “Het omgekeerde zal ook wel gebeuren, dat een consultatiearts iets ontdekt wat een huisarts gemist heeft. Of een kinderarts, ook die zijn niet onfeilbaar.”

“Absoluut niet, daar heb je gelijk in en dat wil ik ook zeker niet beweren. Gelukkig worden die hummels door verschillende mensen onderzocht en worden de meeste aandoeningen voortijdig herkend. Ik heb ook niet de intentie om iemand ergens van te beschuldigen. Er is niemand overleden, alles is nog in de hand te houden. Eigenlijk is er dus niet zo heel veel aan de hand.” Terwijl ze dat zei, wist ze dat ze het voorval van baby Ferdy van zich af moest kunnen zetten. Er was niets onoverkomelijks gebeurd. Ferdy was nu onder behandeling bij een cardioloog, zou geopereerd worden en naar alle waarschijnlijkheid herstellen en opgroeien als ieder normaal kind.

Lidy probeerde zich te ontspannen tijdens de rit en toen ze eenmaal de drukte van de stad achter zich hadden gelaten, kon ook Margo wat meer ontspannen gaan rijden. Ook al bleef het druk op de weg en moest ze haar aandacht er goed bijhouden. Ze bespraken de collega’s en oud-studiegenoten die ze vast en zeker zouden zien op het seminar. 

Het leek wel een reünie, meende Lidy. Ze had de deelnemerslijst gisteravond toch nog doorgenomen en flink wat namen ontdekt die ze herkende uit haar studententijd. Ook leraren van toen zouden er zijn en artsen bij wie ze haar co-schappen had gelopen. Ze had er echt zin in.

Eindelijk parkeerde Margo de auto in de parkeergarage van het hotel waar het seminar plaats zou vinden. Ze rekte zich uit bij het uitstappen. “Ik rijd morgenavond pas weer, als je dat maar weet. Ik wil die auto twee dagen lang niet meer van binnen zien. Wat een ramp is het verkeer zo vroeg in de ochtend,” beklaagde Margo zich.

“Je hebt je meesterlijk gehouden,” zei Lidy. “Ik zou gek geworden zijn in die drukte.” Niet helemaal waar, maar ze hield er niet zo van om lang te rijden en vermeed dat als het even kon.

Ze pakten hun koffers uit de bagageruimte van de wagen en zetten koers naar de receptie van het hotel. Daar bleken meer mensen te zijn die in wilden checken. Velen zagen mensen die ze al jaren niet meer gezien hadden zodat er begroetingen over en weer gingen en het een gezellige chaos was in de ruime aankomsthal.

“Zie jij al bekenden?” vroeg Margo op fluistertoon. “Ze hadden foto’s bij die namenlijst van de deelnemers moeten doen. Wij zijn vast ook veranderd in die jaren.”

“Nee hoor,” grinnikte Lidy, “geen spat. Jij niet in ieder geval.”

“Jij ook niet.” Margo stootte haar aan. “Daar, die lange man, dat kan niemand anders zijn dan Stef Bosch. O hemeltje, hij is nog net zo knap als vroeger,” fluisterde ze. “Die schouders.” Margo maakte een kreunend geluid. “Ik ben op slag weer verliefd.”

Lidy voelde een kriebel vanuit haar buik omhoog komen en kon niet anders dan even giechelen. Geschrokken sloeg ze een hand voor haar mond. “O help, hij heeft ons gezien.”

Margo trok haar jasje recht, streek door haar haren, en wreef over haar lippen. “Ik zie er niet uit na die lange rit. Kunnen we niet eerst even naar de toiletten gaan en ons wat opknappen?”

“Te laat. Hé, Stef, dat is lang geleden,” begroette Lidy hem met een stralende lach. “Je bent geen spat veranderd.”

Hij boog zich naar haar toe en kuste haar op haar wangen. Vervolgens hield hij haar bij de schouders en bekeek haar op armlengte.

“Lidy, jou herken ik uit duizenden.” Hij liet zijn ogen met een onbeschaamde blik over haar heen glijden. “Je ziet er nog altijd even goed uit, heel erg goed zelfs.”

Margo schraapte haar keel. “En ken je mij nog?”

Stef richtte zijn blik nu op haar, knikte en kuste ook haar op haar wangen. “Margo was het toch? Natuurlijk herinner ik me jou ook nog. Wat een genoegen twee van die aantrekkelijke collega’s te mogen ontmoeten op een saai seminar. Zijn jullie werkelijk nog altijd kinderartsen? Het moet vast druk zijn in jullie praktijk, met vaders dan.”

Het lag er wel heel dik bovenop, dacht Lidy met een beginnende ergernis. Hallo, Stef, wilde ze roepen, we zitten niet meer op de middelbare school.

“Hoe gaat het met je? Getrouwd, kinderen?” vroeg Lidy.

“Niet meer. Ik ben sinds een paar jaar een weekendvader,” antwoordde hij met iets van spijt op zijn gezicht.

“O, dat spijt me voor je,” mompelde Lidy.

“Dat is nergens voor nodig. Mijn ex en ik lagen elkaar bij nader inzien toch niet zo. Ik ben nu ook een stuk gezelliger voor mijn kinderen en mijn ex. Plus dat ik de vrijheid heb om alles uit het leven te halen wat erin zit,” grijnsde hij. “En jullie? Jij was destijds behoorlijk close met Werner van de Poel als ik het me goed herinner.”

Lidy grimlachte kort. Dit waren de momenten die ze liever oversloeg. Het was nog altijd even pijnlijk om steeds dat verhaal opnieuw te moeten vertellen. En dat zou ze deze dag vast nog heel vaak moeten herhalen. “Werner is overleden bij een auto-ongeluk. Ik ben inmiddels opnieuw getrouwd met Alex Snijdewind, gelukkig zelfs, en we hebben twee kinderen,” antwoordde Lidy.

“Ai, had ik dat kunnen weten? Van Werner?” vroeg Stef duidelijk ongemakkelijk met dit bericht. “Ik ben alweer lange tijd weg uit onze hoofdstad.

“Geen idee, het is al weer even geleden. Werner was gynaecoloog, we hadden samen een praktijk aan huis.”

“Tja, dat zijn altijd van die trieste dingen. Maar nu gaat het weer goed met je, gelukkig. En jij, Margo?”

“Ik ben getrouwd met een kind.” 

“Mooi, mooi. O, jullie zijn al aan de beurt om in te checken. We gaan elkaar vast nog vaker zien vandaag en morgen.” Hij keek Lidy met een schalkse blik aan en knipoogde naar haar wat, een rode blos veroorzaakte op haar wangen. Met een grijns op zijn gezicht liep hij in de richting van de liften.

“Zo, die zit daar even verlegen om gezelschap,” meende Margo.

“Dat kun je wel zeggen,” mompelde Lidy.

“Ik ga hem van die eenzaamheid verlossen.”

“Dat meen je niet?” riep Lidy verbaasd.

“Ik kan het in ieder geval proberen.” Ze glimlachte schalks naar Lidy. 

“Jij bent gek. En Harm dan?”

“Wat niet weet wat niet deert. En jij houdt je mond toch zeker wel?”

Lidy kreeg geen kans om daar op te reageren. De juffrouw achter de balie vroeg voor de tweede keer om de reservering en haar ID. Verbluft over het feit dat Margo echt van plan leek te zijn achter Stef Bosch aan te gaan, stond ze te klungelen met haar tas en de papieren. Opeens kon ze niets meer vinden, moest ze haar tas leegmaken op de balie, en hoorde ze de geërgerde zuchten van mensen achter hen die ongeduldig stonden te wachten tot ze aan de beurt waren.

Eindelijk was het dan zover dat ze de kaart van hun kamer in ontvangst konden nemen. Ze namen de lift naar de vierde verdieping waar hun kamer was. Het was een eenvoudige kamer met twee aparte bedden, gescheiden door een nachtkastje in het midden. Twee stoeltjes met een klein, rond tafeltje en een bureau tegen de muur geschroefd onder een grote plasmatelevisie, maakten het interieur compleet. Een nette badkamer met toilet, wastafel en bad was het sanitair.

Lidy legde haar koffer op een van de bedden en haalde er meteen een blouse en jurkje uit die de reis nog redelijk goed doorstaan hadden. Ze hing het op een knaapje in de kast zodat de kreukels wat konden uitzakken.

Ook Margo maakte haar koffer leeg en bracht haar toilettas naar de badkamer. “Hoe laat begint de eerste lezing?”

“Om halftwaalf. Daarna is het lunch tot twee uur,” wist Lidy.

“Dan kan ik nog wel even een bad nemen. Ik wil er op mijn voordeligst uitzien voor Stef.”

“Je meent toch niet echt dat je hem gaat versieren?” vroeg Lidy verbijsterd. “Dat kun je niet maken, joh!”

“Waarom niet? Denk je nu echt dat Harm nooit eens buiten de deur eet?”

“Wat bedoel je daarmee?”

“Dat hij tijdens zakenreisjes ook niet altijd alleen aan een tafeltje zit en ook niet alleen in bed ligt.”

“Jij bent gek, dat doet Harm vast niet.”

“Dat doet hij dus wel. Hij heeft het zelfs toegegeven toen ik hem ernaar vroeg. Meneer was zo dom geweest om een bon van de roomservice in zijn jasje te laten zitten.” Margo keek haar gemelijk aan.

“En nu wil jij hem dat betaald zetten?” gokte Lidy.

“Waarom niet? Stef is een leuke kerel. Hij is niet getrouwd, dus ik doe er niemand kwaad mee.”

Lidy kon niet geloven wat ze hoorde. Ze deed er niemand kwaad mee? Meende ze dat nou echt? Ze wist niet beter of Harm en Margo hadden een gelukkig huwelijk. Dat Harm naast de pot had gepiest, daar keek ze echt van op. “Heeft hij je vaker bedrogen?”

“Geen idee, hij gaf die ene keer toe en bezwoer me dat het nog nooit eerder was gebeurd en dat het ook nooit meer zou gebeuren.”

“Geloof je hem?”

“Natuurlijk niet! Als hij dat één keer heeft geflikt zal dat echt wel vaker zijn gebeurd. Alleen die ene keer dat ik het merkte was hij slordig geworden.”

“Ik weet niet wat ik hoor, Margo. Dit had ik echt niet achter Harm gezocht.” Margo’s man zag er niet bepaald uit als een Don Juan. Hij had een aardig gezicht, maar zijn figuur had hij niet echt mee. De vele zakenreisjes en bijbehorende diners hadden hem dik gemaakt, met een rood dooraderd gezicht. Hij rookte zwaar en praatte altijd met een air alsof hij de wijsheid in pacht had. Hij was Margo’s man, maar verder had Lidy niets met Harm.



Bridget moest de volgende dag werken en stond dan ook al vroeg klaar met Ferdy om te vertrekken. De vorige dag had ze met een in zichzelf gekeerde blik geluisterd naar wat Frans vertelde over het onderzoek bij de cardioloog. Ze had niets gezegd, niet over de uitslag van het onderzoek en niet over het vervolg van de behandeling die hun zoontje moest ondergaan.

Ze bracht Ferdy naar het kinderdagverblijf. Frans had een brief gemaakt voor de verzorging zodat zij op de hoogte waren van hetgeen er met Ferdy aan de hand was en waar rekening mee moest worden gehouden. Het liefst, wist Bridget, had hij haar gevraagd thuis te blijven om voor Ferdy te zorgen. Hij vertrouwde de verzorgsters niet helemaal in het kinderdagverblijf, niet met een zieke Ferdy. Er liepen natuurlijk nogal wat jonge meisjes rond, stagiaires ook.

Dan bleef hij zelf maar thuis, dacht Bridget nijdig. Ze ging echt haar baan niet opgeven omdat Ferdy een paar weken medicijnen moest gebruiken. Dat paste ook niet echt binnen haar plannen.

Nadat ze Ferdy naar het kinderdagverblijf had gebracht, uit had gelegd wat er aan de hand was met de baby en verteld dat hij medicijnen moest hebben, ging ze weg. Weliswaar met een bezwaard hart, maar het moest, hield ze zich steeds voor. Ze ging niet naar haar werk. Daar meldde ze dat ze niet kwam werken vandaag vanwege Ferdy. Op haar werk hadden ze alle begrip voor de situatie en vroegen niet verder.

Haar doel deze ochtend was een advocatenbureau. Ze had gisteren een afspraak gemaakt en kon gelukkig vandaag al komen. Nadat ze zich gemeld had bij de juffrouw achter de balie, werd ze een halfuurtje later binnengeroepen door een jonge advocaat. Ze vond hem direct sympathiek.

“Juffrouw Staal, gaat u zitten,” begon de man. Hij had zich voorgesteld als Jasper Blijveld.

Ze gebruikte expres haar meisjesnaam. Stel je voor dat iemand haar naam herkende en Frans in zou seinen, dat kon ze in dit stadium nog niet gebruiken.

“Het gaat om een precaire zaak, begreep ik gisteren van u. Kunt u me iets meer vertellen?” Jasper had een notitieblok voor zich liggen en een pen in de hand. “Dan kan ik bekijken welke stappen er nodig zijn.”

Bridget knikte, likte langs haar droge lippen en slikte een paar keer voordat ze voldoende moed had verzameld om haar zegje te doen.



Frans had er geen idee van dat zijn vrouw niet naar haar werk was gegaan, maar bij een advocaat zat. Hij was om acht uur al aan het werk gegaan. Toch was hij er niet helemaal bij met zijn gedachten. Steeds schoten die naar Ferdy toe en naar het kinderdagverblijf waar hij nu was. Helemaal lekker zat het hem niet dat hun zoontje op dit moment daarheen ging. Veel liever zag hij dat Bridget bij hem blijf. Hoewel, van zijn vrouw was hij op dit moment ook niet helemaal zeker. Ze gedroeg zich een beetje vreemd de laatste tijd. 

Dat was misschien wel te wijten aan de gebeurtenissen die elkaar zo snel hadden opgevolgd. Maar dan nog. Dat ze gisteren zomaar weg was gegaan, net voor die afspraak met de arts. Later had hij er nog met haar over willen praten, maar ze had er niets meer over gezegd. Hij had ook niet meer over hun ruzie willen praten. Het was te gek voor woorden dat zij ervan overtuigd was, dat ze Ferdy gingen verliezen. Waar baseerde ze dat op? Toch nergens op? Ze wist gisteren nog niet eens wat er werkelijk aan de hand was met hun mannetje!

Volgens de cardioloog was het een goed te opereren opening in het tussenschot. Eerst behandeling met medicijnen om ervoor te zorgen dat Ferdy wat sterker werd en meer weerstand kreeg. En over zes weken zou dan vermoedelijk de operatie plaatsvinden. Het was een tijd die te overzien was, meende Frans. Het idee om zelf ouderschapsverlof aan te vragen voor die weken, bleef door zijn hoofd spelen. Bridget wilde dat vast niet doen, waarom zou hij het dan niet doen?

Hij hoefde geen volledige week vrij te nemen. Ze konden het samen doen. Bridget was op woensdag en vrijdag al thuis. Als hij die overige drie dagen dan voor zijn rekening nam? Dat was toch zo gek nog niet? Het kind had veel aandacht nodig, maar mocht zich niet te veel vermoeien. Een ziekte kon hem nog verder verzwakken. Zelfs een onschuldige kinderziekte. En waar vond je die nu meer dan op een kinderdagverblijf?

Hij stond op, balde zijn vuisten en keek om zich heen. Een paar collega’s keken hem bevreemd aan.

“Gaat het wel goed met je, Frans?” wilde Amin weten.

“Ik ben even naar de baas,” mompelde Frans en gaf Amin het nakijken. Hij beende met grote passen naar het kantoor van zijn chef. “Is hij binnen, Janet?” vroeg hij aan de secretaresse die aan een bureau in de voorste ruimte zat.

“Jawel, maar ik weet niet of hij tijd voor je heeft.” Janet pakte de telefoon en belde naar haar baas.

Frans luisterde ongeduldig naar het eenzijdige gesprek en wipte op de bal van zijn voeten heen en weer. Hij repeteerde in gedachten wat hij precies zou zeggen. Zijn baas kon hier bijna geen bezwaar tegen hebben. Het viel allemaal binnen de regels, meende Frans.



Aan de andere kant van de stad keek Jasper met grote ogen naar de vrouw die voor hem zat. Bridget had een papieren zakdoekje tussen haar vingers verfrommeld en zat op het puntje van haar stoel. “Begrijpt u dat ik geen andere keuze heb?” Ze keek hem smekend aan.

“Poeh, het is nogal wat, juffrouw Staal, wat u me nu verteld hebt. Ik weet eigenlijk niet goed wat ik hiermee moet doen. Hetgeen u gedaan hebt is strafbaar, dat beseft u toch wel? Vervalste adoptiepapieren, mogelijk ontvoering…”

Bridget knikte met een gebogen hoofd. Ze veegde weer met het papieren zakdoekje langs haar ogen. Natuurlijk wist ze dat. Ze had ook geen andere keus dan het te vertellen. Zo alleen kon ze Ferdy beschermen.

“Beseft u ook dat de kinderbescherming in dit geval kan besluiten het kind bij u weg te halen?” ging Jasper verder.

Opnieuw knikte Bridget. Dat had ze ook precies voor ogen met dit gesprek.

“Begrijpt u de medische complicaties, meneer?” vroeg ze op zachte toon aan de jongeman die voor haar zat en die zijn papier met aantekeningen bestudeerde.

“Jazeker, dat is mij duidelijk. De kinderbescherming zal er waarschijnlijk voor gaan zorgen dat de baby in een pleeggezin zal komen. Dat is rustiger voor de baby dan in een weeshuis.”

“Wat gebeurt er verder met mij?” Ze keek hem met grote, betraande ogen aan.

Jasper zuchtte diep. “In feite is het ontvoering. Dat is een zaak voor de politie.”

“Maar de omstandigheden, spelen die dan niet mee? Een pasgeboren baby maakt geen enkele kans op straat, zeker in zo’n land niet. Hij lag daar gewoon tussen het vuil. We hebben nog gewacht of er soms iemand om de baby kwam. Dat was niet zo. Hadden we hem dan achter moeten laten en dood laten gaan? Hij was zeker doodgegaan. Met die hartafwijking heeft hij nu eenmaal meer en een andere verzorging nodig.”

“Er zullen misschien verzachtende omstandigheden zijn, maar dan nog had u aangifte moeten doen bij de politie. U had de baby niet zomaar als een door u geadopteerd kind mee het land uit mogen nemen. Het kind had in zijn eigen land moeten blijven.” Jasper keek haar met een medelevende blik aan.

“U mag hier niets mee doen, toch?” vroeg Bridget voor de zekerheid. “U mag mij niet aangeven bij de politie?”

“Nee, dat mag ik niet. Ik kan u alleen advies geven,” gaf hij toe. “Er is geen sprake van een grove misdaad of levensgevaar voor anderen. Dus ik voel mij ook niet genoodzaakt de politie er direct bij te halen.”

“Wat kan ik het beste doen? De baby bij een weeshuis achterlaten met een brief erbij dat hij een hartkwaal heeft? Dan blijf ik buiten schot,” bedacht ze.

“U moet er dan wel zeker van zijn dat iemand de baby zal vinden. En ook een weeshuis moet aangifte doen van de vondst van de baby. De politie zal naar een moeder gaan zoeken.”

“Die zullen ze niet vinden,” mompelde Bridget. “Ik zal verdwijnen tot het nieuws over de vondeling geluwd is.”

“De controlerend kinderarts kent hem, evenals de cardioloog. Er worden foto’s van de baby verspreid. De link naar u zal snel gelegd zijn,” hield hij haar voor.

Bridget begreep wel dat hij haar ideeën van alle kanten moest bekijken zodat ze de zwakke plekken erin kon ontdekken. Hij had gelijk. De cardioloog kende Ferdy, maar het kon ook dat ze naar een ander ziekenhuis gingen met hem. Het hoefde niet het VU te zijn. En die kinderarts kwam vast ook niet overal. Het was een gok natuurlijk, maar had ze een andere keuze?



“Hoelang zal dat dan gaan duren, Frans?” wilde Willem de Richter weten.

“In ieder geval zolang hij die medicijnen moet gebruiken en mogelijk de eerste tijd na de operatie. Ferdy is nu nog erg snel moe, alles kost hem veel energie. Je kunt je voorstellen dat een kinderdagverblijf dan niet de beste plek is voor zo’n kindje om te zijn.” Frans haalde zijn schouders op. “Ik weet nog niet precies hoeveel tijd er na de operatie mee gemoeid zal zijn. Dat hangt ook een beetje af van de herstelperiode die Ferdy nodig heeft. Komen er complicaties? Hij mag pas naar huis als hij zelfstandig kan drinken. In de tijd daarna zal hij nog weken of zelfs maanden medicijnen moeten gebruiken, maar ook die worden langzaam afgebouwd.”

Willem knikte nadenkend. “Je bent geen paniekschopper, Frans. Een goede kracht juist die nooit te beroerd is om meer werk op je te nemen. Dat waardeer ik in mijn mensen. Je hebt hier vast goed over nagedacht en alle voors en tegens bekeken. Dit is een uitzonderlijke situatie. Je kunt ouderschapsverlof opnemen voor de tijd die nodig is.” Hij keek zijn werknemer met een strakke blik aan. “Bespreek het goed met je vrouw. Zij zal toch ook wel iets kunnen doen met ouderschapsverlof?”

“Dat weet ik op dit moment nog niet,” zei Frans. Hij betwijfelde of Bridget het wel zo’n goed plan zou vinden, dat ze beiden zoveel mogelijk thuisbleven bij hun baby. Dat moest hij eerst nog met haar overleggen. Als ze al ergens over wilde praten! Maar hij was desnoods bereid vijf dagen in de week thuis te blijven. Hij kon een deel van het werk thuis doen, via de computer als het nodig was.

Het was voor hem al een hele geruststelling dat zijn baas eraan mee wilde werken. Met een zucht van verlichting stond hij op en stak hij zijn hand uit naar zijn baas. “Bedankt, Willem. Ik stel dit heel erg op prijs.”

“Ga nou maar naar je zoon toe,” mompelde zijn baas met verdacht vochtige ogen.

Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Frans knikte nog een keer, draaide zich om en liep met grote passen terug naar zijn eigen kantoor. In een paar korte bewoordingen legde hij aan zijn eigen mensen uit wat er stond te gebeuren. Een halfuur later trok hij zijn jas weer aan en ging hij naar buiten.

Hij wilde niet naar Bridget bellen. Ze was vast aan het werk en dan mocht ze vaker niet dan wel gestoord worden. Tussen de middag zou hij haar bellen en vertellen wat hij gedaan had.

Frans fietste direct naar huis en pakte daar de buggy en de spullen die hij nodig dacht te hebben. Het was geen lange tocht daar naartoe. Dat stuk kon hij wel te voet af leggen.

Bij het kinderdagverblijf zelf verwachtte hij geen problemen. Ze kenden hem omdat hij Ferdy ook weleens ophaalde. Hij moest alleen uitleggen dat Ferdy de komende tijd thuis zou blijven. Maar dat zouden ze daar toch wel snappen? Hij stapte flink door met de lege buggy, zonder oog voor zijn omgeving te hebben.

Bij het kinderdagverblijf drukte hij op de bel en wachtte ongeduldig tot er open werd gedaan. “Goedemorgen, ik kom mijn zoontje ophalen. Ferdy Filips.”

Het meisje dat had opgedaan keek hem even bevreemd aan. “Is daar iets over afgesproken?” vroeg ze.

“Dat niet, maar gezien de situatie van Ferdy hebben wij hem toch liever thuis.”

“O,” was haar reactie.

Frans vermoedde dat het meisje niet eens wist waar het over ging. “Kan ik even met de directrice praten?”

“Dat denk ik wel. Volgt u mij maar.”

Niet veel later zat hij tegenover een vriendelijk kijkende oudere vrouw.

“Ik begrijp het, meneer Filips. Het is niet ons beleid om opvang van kinderen tussendoor zomaar stil te zetten, maar dit is een uitzonderlijke situatie. Ferdy is ziek en is dan natuurlijk het beste thuis op zijn plaats. We houden zijn plekje open totdat u denkt dat hij weer sterk genoeg is om weer bij ons te blijven.”

“Dat zou fijn zijn. Als het goed is, heeft mijn vrouw vanochtend medicijnen meegegeven. Ik neem gewoon alles mee terug,” besloot Frans.

“Natuurlijk, ik waarschuw de leidster even.” De vrouw stond op en verliet het kantoor. 

Frans keek haar na en zag hoe ze even later met een tasje met spullen terugkwam. Een andere vrouw droeg de baby op haar arm. Hij ging snel naar haar toe en nam zijn zoontje van haar over. Met zorgzame tederheid deed hij hem zijn jasje aan en legde hem in de buggy.

“Nou, dan gaan we maar. Bedankt voor uw begrip en uw medewerking. We zullen u op de hoogte houden,” beloofde hij.



Met grote interesse zat Lidy te luisteren naar de uiteenzetting die Stef Bosch gaf over zijn ervaring met kanker bij kinderen. Lidy zag dergelijke kinderen vaak bij controles en maakte bijna nooit het hele traject mee omdat dat zich vaak in een ziekenhuis afspeelde.

Ze keek dan ook verstoord naar haar tas die ze tegen haar been aan voelde trillen. Haar telefoon? Wie belde er nu in hemelsnaam? Iedereen wist dat ze op dit tijdstip in dit seminar zat en niet gestoord wenste te worden. De enigen die dit nummer hadden, waren Alex, tante Rosy en uiteraard Corine en Petra.

Ze probeerde het getril te negeren, maar bedacht toen ook dat niemand haar zomaar zou bellen. Met niet al te veel bewegingen pakte ze haar tas en haalde er omzichtig haar telefoon uit. Alex’ nummer stond in de display.

“Wat is er?” vroeg Margo op gefluisterde toon.

“Telefoon van Alex,” fluisterde Lidy terug. Naast hen werd er al gekeken.

“Mist hij je nu al?” grinnikte Margo.

Nee, wist Lidy, dat zou het niet zijn. Alex belde niet voor zoiets als hij wist dat zij aan het werk was. “Ik moet hem even opnemen.” Zo zacht mogelijk en zich verontschuldigend schuifelde ze langs de stoelen naar de deur. Vlug glipte ze door de deur naar de hal.

Het getril was natuurlijk net gestopt toen ze het gesprek wilde aannemen. Daarom belde ze meteen terug.

“Lidy, je zag het dus toch,” klonk de stem van Alex in haar oor.

“Wat is er? Is er iets met de kinderen?” was haar eerste gedachte.

“Nee, alles in orde, ook met tante Rosy en mij. Het gaat om Ferdy Filips.”

“Bel je me daarom? Dat is een patiënt. Laat zijn ouders maar naar Harm Peters bellen. Hij vervangt me. Ik kan toch echt niet terugkomen. Martin van de Boom is zijn cardioloog. Hij weet er alles van.”

“Daar gaat het niet om, Lidy. Ik weet dat het vreemd zal klinken, maar luister even naar me. Jasper ken je wel, hè? Die jongen werkt al enkele maanden bij ons op kantoor. Ik heb vast weleens iets over hem verteld. Hij kreeg vandaag een bezoekje van een vrouw.”

Lidy kapte hem ongeduldig af. “Luister, Alex, kan dit echt niet wachten tot ik terug ben? Ik zat net midden in een uiteenzetting over kanker bij kinderen. Dat vind ik heel wat interessanter dan Jasper.”

“Het kan echt niet wachten, anders had ik je ook niet gebeld. Luister nu even naar me,” drong hij aan. “Die vrouw vertelde hem over een baby die ze meegenomen zou hebben vanuit Polen. Ontvoerd eigenlijk. Zegt dat jou iets? Het gaat over een baby met een aangeboren hartafwijking, een VSD.”

Het eerste wat in Lidy opkwam was de naam van Ferdy Filips. Maar dat kindje was toch hier geboren? “Ga verder,” zei ze nu met enige interesse.

“Mooi, ik heb je aandacht. Goed. Die vrouw is van mening dat haar aanwezigheid de gezondheid van de baby geen goed doet. Een wazig verhaal over pech die haar haar hele leven al achtervolgt. Als je het mij vraagt, kan die vrouw beter met een psycholoog gaan praten dan met een advocaat, maar goed. Zij denkt dat de baby ergens anders beter af. Nu wilde ze via Jasper te weten komen wat haar mogelijkheden zijn. Uiteraard wil ze niet het risico lopen dat ze opgepakt wordt door de politie wegens ontvoering.”

“Ho, wacht eens even!” onderbrak Lidy hem. “Waarom vertel je me dit eigenlijk? Jullie advocaten hebben toch ook geheimhoudingsplicht?”

“Klopt, maar als advocaten onder elkaar kunnen we cliënten met elkaar bespreken. Jasper vond het zo’n vreemd verhaal en weet niet goed wat hij ermee aan moet. Vandaar dat hij mijn mening vroeg. Jij hebt ook geheimhoudingsplicht. Dus alles wat ik tegen jou zeg mag je ook niet doorvertellen of gebruiken tegen mijn cliënt.”

Oké, ging hij het op die manier spelen. Haar opzadelen dus met zijn probleem!

“Ga verder,” zei ze echter.

“Ze wil het kind bij een weeshuis achterlaten, ergens waar het goed verzorgd zal worden en de medische aandacht krijgt die het nodig heeft. Dit alles zonder zelf in beeld te komen. Dat gaat niet lukken, heeft ook Jasper haar verteld. Bij een vondeling wordt er immers een foto van de baby verspreid, in dit geval zeker bij kinderartsen en in ziekenhuizen vanwege die hartafwijking.”

“Hemeltjelief, is dat mens niet wijs?” mompelde Lidy. “Ze kan die baby niet zonder meer ergens achterlaten. Hij heeft medicijnen nodig, een stabiele omgeving.”

“Klopt, hij heeft al medicijnen van een cardioloog gekregen bij wie hij onder controle is,” ging Alex verder.

“Daar is hij dus al geweest? O, mijn god.” Het was te toevallig. Het moest hier haast wel om Ferdy Filips gaan. Hoeveel kinderen werden er geboren met een VSD? Eén procent wist ze. En hoeveel daarvan zouden bij hen in de stad wonen?

“Ik heb vorige week een baby doorverwezen naar een kindercardioloog.” Haar stem klonk opeens iel. “Hij had volgens mij een VSD en Martin heeft dat gisteren bevestigd. Denk je dat het om dezelfde baby gaat?”

“Dat durf ik niet hardop te zeggen. Ik bel je juist omdat jij het vorige week over zo’n baby’tje had. Ik herkende die afkorting: VSD.”

Dat klopte. Lidy vertelde hem weleens dingen die haar bezig hielden. In dit geval was dat Ferdy Filips geweest. Ze had geen namen genoemd, dat deed ze nooit. “Ze mag die baby niet bij een weeshuis wegleggen,” sprak ze nu gehaast verder. “De stress kan te groot voor hem worden. Hij heeft een aangeboren hartafwijking. Een gat tussen de kamers van zijn hart. Hij heeft al niet veel weerstand en zal dus ook erg vatbaar zijn voor ziektes. Dat mag niet gebeuren, Alex!”

“Dat snap ik. Daarom belde ik ook naar jou.”

“Shit, waarom moet ik uitgerekend nu in Nijmegen zitten? Ik kan niets doen vanuit hier.”

“Jij hebt informatie over die mensen, een adres, telefoonnummer. Die vrouw was alleen, ze sprak niet over haar man. Misschien weet hij wel van niets,” hield Alex haar voor. “Je kunt ons wel vanuit daar helpen. Geef me je wachtwoord van je computer dan zoek ik de gegevens op.”

“Dat is niet nodig,” bedacht Lidy opeens. “Petra is in de praktijk. Ze werkt gewoon. Zij kan bij die gegevens. Vraag het aan haar. Ik bel haar eerst wel om te zeggen dat het goed is. Ze kan je de gegevens van de verzekering ook geven. Adressen, burgerservice nummer, alles! Ga je ermee naar de politie?”

“Voorlopig nog even niet. Ze vond het kind in Polen, langs de kant van de weg, volgens haar verhaal, bij een paar vuilnisbakken. Het was duidelijk daar neergelegd. Ze had het niet mee mogen nemen naar huis, dat was fout. Ze had het moeten melden bij de politie. Maar wat doe je als toerist in het buitenland? Je spreekt de taal niet, kent de enge verhalen van corrupte agenten. Ik vermoed dat ze mogelijk zelf een grote kinderwens had.”

“Ze heeft het kindje meegenomen en een plaatsje in hun leven gegeven. Het kind zag er goed verzorgd uit. Met ouders die van hem houden,” herinnerde Lidy zich de vader. Die vrouw was nerveus geweest, begrijpelijk en nu nog meer. “Wat kan ik nog meer doen?”

“Bel Petra en vraag haar mij die gegevens te geven. Voorlopig ga ik niet naar de politie, maar ik ga wel uitzoeken of er melding gemaakt is van een baby die enkele maanden geleden vanuit Polen verdwenen is. De mogelijkheid dat ze hem toch uit iemands kinderwagen mee heeft genomen, mogen we niet uitsluiten. Hoe oud is het kind?”

“Drie maanden. Ik bel naar Petra. Houd je me op de hoogte?”

“Natuurlijk,” beloofde Alex, waarna ze ophing.



Bridget zocht zich een weg door de drukte van de binnenstad naar het kinderdagverblijf. Het gesprek met de jonge advocaat had haar ervan overtuigd dat ze haar plan door moest zetten. Ferdy zou beter af zijn zonder haar. In een pleeggezin kon hij met net zoveel liefde en aandacht omringd worden en alsnog opgroeien tot een gezonde jongen. Dan had hij niet meer te lijden van haar kwade genius.

Zo moest het gaan. Ze had hem eerder gered van een onzekere toekomst en mogelijk een vroege dood in een land dat niet echt bekend stond om de goede kinderverzorging in weeshuizen. Nu zou ze hem weer redden van een moeder die hem alleen maar ongeluk bracht. Met pijn in haar hart zou ze hem afstaan, maar het was beter zo. Voor iedereen, hield ze zichzelf steeds voor.

Bridget parkeerde haar auto bij het kinderdagverblijf en belde aan. Een jong meisje, dat ze van gezicht herkende als een van de stagiaires, deed open. “Kan ik u helpen?”

“Hallo, ik kom mijn zoontje ophalen.”

Het meisje knikte en de deur verder open. “Komt u binnen. Is het afgesproken dat u eerder komt?”

“Nee, niet echt, maar er zijn omstandigheden binnen de familie die me noodzaken hem nu al op te halen.” Ze glimlachte met een verdrietige blik op haar gezicht.

“O, dat spijt me. Hoe was de naam ook al weer?”

“Filips, Ferdy Filips.”

“O, eh… Ferdy is daarstraks al opgehaald door zijn vader.” Op het gezicht van het meisje lag verbazing die nu werd afgewisseld met een paniekerige blik. “Dat was niet de bedoeling? Misschien kunt u beter even met de directrice gaan praten.”

Bridget staarde haar verbaasd aan. “Zijn vader? Weet u dat zeker?”

“Eh… ja. Vanwege de ziekte die uw zoontje heeft leek het hem beter de baby voorlopig thuis te houden. Is er iets niet in orde? Had hij hem niet mee mogen nemen?”

“O nee, dat is goed. Het is goed,” mompelde Bridget. Ze draaide zich om en liep zonder verdere aandacht aan het meisje te besteden de deur weer uit. Frans had hem opgehaald en meegenomen. Waarom in hemelsnaam? Vanwege die hartafwijking? Waarom had hij dat gedaan, zonder overleg met haar? 

Wat moest ze nu doen? Frans was het vast niet eens met haar plan om Ferdy bij een weeshuis te brengen. Ze had het allemaal buiten hem om willen doen. Nu ging dat niet meer lukken. Toch moest ze doorzetten. Ze stapte in en reed met een zwaar hart terug naar huis. 

Daar aangekomen bleef ze even in de auto zitten. Als ze Ferdy niet weg kon brengen zou ze zelf weg moeten gaan. Weg bij Ferdy, maar ook weg bij Frans. Ze wist niet wat ze het ergste vond.

Met een bevende zucht stapte ze uiteindelijk uit en ze liep naar de voordeur. Ze liet zichzelf met haar huissleutel binnen en bleef even in de hal staan luisteren of ze haar man of haar zoontje soms hoorde. Frans’ stem kwam uit de woonkamer. Natuurlijk, het was tijd voor Ferdy’s flesje.

Met een in– en intriest gevoel drukte ze klink van de deur naar beneden en ging ze naar binnen.

“Hé, ben je nu al thuis?” reageerde Frans verrast met hun zoontje in zijn armen die zijn best deed een fles te legen. De glimlach gleed van zijn gezicht bij het zien van haar bedrukte gelaat. “Is er iets aan de hand? Ben je ziek soms? Je ziet zo bleek. Ga zitten, je ziet eruit alsof je zo meteen tegen de vlakte gaat.”

Bridget schudde verward haar hoofd. “Wat doe jij thuis? Waarom heb je Ferdy opgehaald?”

“Het lijkt mij beter dat hij de komende weken zo veel mogelijk thuisblijft. Daar loopt hij het minste risico om ziektes van andere kinderen op te pikken. Hij moet aansterken voor die operatie en waar kan dat beter dan thuis? Ik heb het al met Willem de Richter geregeld. Op de dagen dat jij werkt, ben ik vrij. Zo kunnen we ieder een deel van de week voor Ferdy zorgen en kan hij gewoon thuisblijven.”

“Je gaat in deeltijd werken?” begreep Bridget. Niet-begrijpend keek ze hem aan en schudde ze haar hoofd. “Wanneer heb je dat besloten? Daar heb je helemaal niets van gezegd.”

“Dat klopt. Ik bedacht het vanochtend eigenlijk pas,” gaf Frans toe. “Al heb ik er wel vaker aan gedacht om zoiets te gaan doen. Willem vindt het prima. Ik mag in deeltijd werken zo lang als nodig is. Dat is toch ideaal, Bridget?” Hij keek haar met een brede glimlach aan.

Ze trok een grimas en liet zich met een vermoeide zucht in een stoel vallen. “Als jij het zegt…” mompelde ze.

“Waarom ben je thuis? Of ben je wel ziek?” wilde Frans weten.

“Nee, niet ziek. Ik… ik vond het opeens niet zo’n goed idee om Ferdy in het kinderdagverblijf te laten,” maakte ze ervan.

“Jij toch ook niet.” Frans slaakte opgelucht een diepe zucht. Ferdy’s flesje was inmiddels leeg en hij hield de baby rechtop met zijn hoofdje tegen zijn schouder aan, zodat hij een boertje kon laten. “Dus je vindt me niet gek.” Hij lachte zacht. “Wat zijn wij toch een stel idioten. We denken allebei hetzelfde, maar zijn bang dat tegen elkaar te zeggen.”

Dat wilde ze hem graag laten geloven. Bang om zichzelf te verraden als ze nog langer bleef zitten, stond ze op. “Ik ga even iets anders aantrekken.” Ze wees naar haar kantoorkleding, een keurig mantelpakje met hooggehakte schoentjes eronder. Niet ideaal voor hetgeen zij van plan was.

“Heb je vrij genomen? Je mag best terug naar de zaak gaan, hoor. Ik blijf wel thuis vandaag.” Frans keek haar met een warme blik aan. “Je hoeft je geen zorgen meer om Ferdy te maken. Ik zal goed voor hem zorgen.”

Even keek Bridget hem met een lege blik aan, toen besefte ze dat hij haar het ideale alibi verschafte. Langzaam knikte ze. “Je hebt gelijk. Het is onzinnig om nu thuis te blijven.” Ze dwong zichzelf te glimlachen. “Ik pak even wat spullen, dan ga ik weer. Ik ben een rapport vergeten, waaraan ik vorige week thuis heb zitten werken,” wees ze naar boven. Voordat Frans kon reageren was ze de deur al weer uit, haastte zich naar hun slaapkamer en gooide snel wat kleren in een koffer. Ze zette hem beneden bij de voordeur neer, achter een kastje zodat Frans hem niet zou zien als hij toevallig naar de hal ging.

Met een geforceerde glimlach ging ze weer terug naar de woonkamer. Ferdy lag inmiddels in zijn box op het kleed. Zijn oogjes trilden slaperig.

Bridget boog zich over de baby heen en moest haar tranen bedwingen. “Dag, lieverdje, vergeet niet dat ik van je houd,” fluisterde ze met omfloerste stem en ze kuste zacht zijn wangetje. Ze knipperde de opkomende tranen weg en richtte zich weer op toen ze er voldoende zeker van was dat ze niet in huilen uit zou barsten.

Frans was in de keuken en spoelde de fles om. 

“Ik ga weer. Tot vanavond.” Ze liep naar hem toe, sloeg haar armen om hem heen en kuste hem. “Je bent een geweldige vader, Frans.” Daarna maakte ze dat ze wegkwam. Ieder ogenblik kon ze nu in huilen uitbarsten. Ze moest zich goed houden tot ze in de auto zat en ver weg was van hier.



Lidy wachtte in spanning op een telefoontje van Alex. Ze was niet terug naar de zaal gegaan, maar was in de eetzaal gaan zitten omdat ze zeker wist dat ze zich nu toch niet meer kon concentreren op hetgeen er verteld werd. Een ober had haar een kopje koffie gebracht. Petra had Alex nu vast het adres van Ferdy en zijn ouders gegeven. Ook het burgerservice nummer zodat ze alle gegevens van de baby na konden trekken. Alex wist hoe hij discreet te werk moest gaan. Voor een advocaat waren geheimhouding en discretie zo’n beetje een tweede natuur.

Nerveus beet ze op een randje van haar duimnagel. Ze wilde dat ze meer kon doen. Helaas ging dat niet vanuit hier. Dit keer moest ze het aan Alex overlaten. Wat zou hij aantreffen als hij ging zoeken naar die mensen? Die vrouw was duidelijk in de war. Wat Lidy niet goed begreep, was wat haar pech met de gezondheid van de baby te maken had? Een aangeboren hartafwijking kreeg je niet omdat je ouders pech hadden. Het was geen lot uit een loterij dat je kon winnen, met helaas een negatieve lading.

En ze waren niet eens de echte ouders van Ferdy. Als ze Alex goed had begrepen, hadden ze de baby in Polen gevonden tijdens een vakantie misschien. Je nam toch niet zomaar een kind mee dat je vond? Dat snapte toch ieder weldenkend mens? Ook niet als het duidelijk te vondeling was gelegd bij een vuilstortplaats.

Nu werd het voor haar opeens wel duidelijker waarom ze zo raar hadden gekeken toen ze had gevraagd of er in de familie hartafwijkingen voorkwamen. Dat wisten ze immers niet van Ferdy’s biologische ouders. Waarom hadden ze toen niet gewoon gezegd dat het kind geadopteerd was? Dat was toch geen misdaad?

Wat had Alex nog meer gezegd? Iets over een kinderwens. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor die impulsieve daad een vondeling mee te nemen. Misschien kon die vrouw zelf geen kinderen krijgen, hadden ze al talloze dingen geprobeerd en steeds te horen gekregen dat het weer niet gelukt was. Ferdy was hun enige kind, voor zover Lidy wist. Het legaal adopteren van een kind duurde vaak heel erg lang en er zaten allerlei haken en ogen aan. 

Misschien hadden ze al met het idee rondgelopen illegaal een kind te adopteren en waren ze naar het buitenland gegaan om tegen betaling een kind te halen, misschien wel in Polen. De corruptie in Oost-Europa was groot, evenals de armoede. Het zou niet de eerste keer zijn dat een baby door ouders, of zelfs door weeshuizen te koop werd aangeboden. Mensen deden rare dingen als er geldgebrek was. Waren ze daar geweest om illegaal een kind te adopteren? En was het verhaal van die vondeling verzonnen om het minder erg te doen lijken?

Hè, waarom zat ze nu net zo ver van huis en kon ze niets doen?

“Wat zit jij boos te kijken?” klonk opeens de stem van Margo achter haar. “Is er iets gebeurd thuis?”

Lidy keek naar haar collega op. “Thuis is alles in orde. Alex had alleen bijzonder raar nieuws.” Ze aarzelde even of ze het wel aan Margo kon vertellen. Die had ook haar zwijgplicht natuurlijk. Ach, wat maakte het ook uit? Het had weinig meer met de medische kant van de zaak te maken. En Margo kon haar mond echt wel houden als ze dat zou vragen. Ze gebaarde dat ze op een stoel moest gaan zitten en vertelde op zachte toon wat ze van Alex had gehoord.

“Jemig, wat een toestand!” was Margo’s reactie op het vreemde verhaal. “Die vrouw is toch zeker niet goed bij haar hoofd?”

“Daar begin ik ook sterk aan te twijfelen.”

“En die man van haar? Wat voor rol speelt hij in het geheel? Zou hij weten dat zijn vrouw naar een advocaat is gegaan om over hun situatie te praten?” bedacht Margo.

“Ik heb geen idee. Die man werd helemaal niet genoemd. Ik hoop dat Alex iemand kan bereiken en zo meer duidelijkheid krijgt over de hele toestand,” mompelde Lidy.

“Wil je liever naar huis?” vroeg Margo.

“Nee. Nee, dat doe ik niet,” zei Lidy beslist. “Wat kan ik als kinderarts hierin verder nog betekenen? Het is niet dat ik die ouders zo goed ken. Ze zijn één keer bij mij geweest. Nee, Alex kan veel meer doen. Hij kent de juiste mensen en doet vast het goede.”

“Mooi, ik heb namelijk met Stef Bosch afgesproken dat hij me meer gaat uitleggen over zijn behandelmethodes,” glunderde Margo.

“O, jij laat er geen gras over groeien,” mompelde Lidy.

“Het was zijn voorstel…”

“En dat kon je natuurlijk niet afslaan. Ik wil vanavond naar de lezing van Martin van de Boom gaan, de kindercardioloog. Die lezing begint direct na het diner. We hebben min of meer iets afgesproken en ik had hem eigenlijk beloofd dat jij er ook zou zijn. Martin werkt in het VU,” verduidelijkte ze.

“O, nou ja, misschien doe ik dat ook nog wel. Stef en ik gaan ergens anders dineren.”

Lidy knikte en zag de bui al hangen. Margo ging uit met Stef en liet zich vast niet meer zien. En vannacht kwam ze natuurlijk luidruchtig de hotelkamer binnen, of ze kwam helemaal niet…

“Ik hoop wel dat je je verstand gebruikt,” was het enige wat Lidy ervan zei. Wat kon ze meer doen? Margo was oud en wijs genoeg. Op dat moment ging de telefoon. Alex, zag ze in de display.

“Weet je al meer?” nam ze op.

“Ik heb daarnet naar het huis van Filips gebeld. Frans Filips nam op. Hij vertelde me dat hij Ferdy al op had gehaald bij het kinderdagverblijf. Hij houdt de baby liever thuis vanwege die hartkwaal. Zijn vrouw is nog wel even thuis geweest, maar is daarna direct weer weggegaan.”

“Heeft ze iets tegen hem gezegd?”

“Ik heb hem niet verteld van het bezoek van zijn vrouw aan een van onze advocaten. Dat leek me op dat moment niet erg verstandig. Ik kreeg de indruk dat hij van niets wist. Luister, Lidy, ik wil met die man gaan praten. Het is niet zo dat ze een halsmisdaad hebben begaan. Waarschijnlijk hebben ze die baby van een zeer onzekere toekomst gered. Ook al was de manier waarop dat gebeurde, fout. We moeten het menselijke aspect niet uit het oog verliezen. Mijn mensen zijn nog verder aan het onderzoeken of de baby misschien toch niet te vondeling was gelegd, maar vooralsnog wijst niets in die richting.”

“Ga je hem dan niet aangeven?” wilde ze weten.

“Niet direct. Ik wil eerst meer weten, de situatie bekijken. Is het echt gegaan zoals die vrouw vertelde, dan wil ik eens kijken wat wij kunnen betekenen om die mensen te helpen.”

“Maar die vrouw is toch duidelijk niet helemaal in orde,” hield Lidy hem voor.

“Misschien niet, dat weet ik niet. Ook dat zullen we nader moeten bekijken. Het BS-nummer dat Ferdy heeft, lijkt te kloppen. Ze hebben het kind aangegeven als zijnde Ferdy Filips, geboren in Polen en geadopteerd, met hen als ouders. Ze hebben vast veel geld betaald om die adoptie legaal te laten lijken.”

“Ik probeer morgen zo snel mogelijk naar huis te komen.”

“Doe jij nu maar rustig aan. Veel meer dan wat je al hebt gedaan, kun je toch niet doen. Laat de rest maar aan ons over,” trachtte Alex haar af te remmen.

Ze beet op haar lip en besefte dat hij gelijk had. Ze zou moeten wachten tot ze weer terug was.

Margo keek haar vragend aan en ze vertelde, nadat ze afscheid had genomen van Alex, in het kort wat ze van hem had gehoord.

“Heftig!” Margo haalde haar schouders op. “Zolang het niet om ontvoering van een kind bij zijn ouders vandaan gaat, zou ik het zo laten. Ik bedoel dat als het kind inderdaad te vondeling is gelegd. Als ze de baby terugbrengen naar Polen, is hij veel slechter af… Bovendien moet hij dringend geopereerde worden.”

“Natuurlijk heb je daar gelijk in. Dat zoekt Alex ook nog uit. Maar daar gaat het niet zozeer om. Die moeder wil nu blijkbaar opeens van die baby af. Daarom is ze naar een advocaat gestapt. Ik denk dat die baby geluk heeft gehad dat zijn vader hem als eerste heeft opgehaald uit het kinderdagverblijf.” Ze nam besluit. “Ik ga terug naar de zaal. Ik ben hier immers om er iets van op te steken, niet om een illegale adoptie uit te zoeken. Kom op, Margo!”

De beide vrouwen liepen gearmd terug naar de zaal en gingen weer op hun plaats zitten. Lidy dwong zich Ferdy Filips en alles wat met hem te maken had, voor even uit haar hoofd te bannen. Niet veel later zat ze weer geconcentreerd te luisteren naar de volgende spreker die de behandeling van kinderen met astma op een nieuwe manier benaderde. Heel interessant…



Frans begreep er niet veel meer van. Eerst Bridget die zo vreemd had gedaan bij thuiskomst en vrijwel meteen weer was vertrokken. Enige tijd later had een advocaat hem gebeld met vragen over Bridget. Die man wilde zelfs langskomen om te praten. Wat was er aan de hand? 

Een vaag idee waar die advocaat over kwam praten, had hij wel. Eigenlijk was hij dat hele gebeuren al bijna vergeten. Ze praatten er nooit over, Bridget en hij. Waarom zouden ze ook? In feite hadden ze niets verkeerd gedaan. Zou die advocaat iets hebben ontdekt? Dat kon toch bijna niet? Wie wist er nu hoe het echt zat met Ferdy en hen? Bridget en hij, verder was niemand op de hoogte. De man die de papieren voor hen in orde had gemaakt, zou ook zijn mond wel houden. Hij verdiende er immers goed aan.

Voor de buitenwereld hadden hij en Bridget een baby geadopteerd in het buitenland. De papieren waren rechtsgeldig gemaakt door de nodige stempels. Geen mens die had gezien dat ze vervalst waren. Dat ze alles stil hadden gehouden tegen vrienden, collega’s en zelfs familie, was niet zo moeilijk te verklaren geweest. Hoe vaak was het een echtpaar immers zonder het beloofde kind naar huis gekeerd? Iedereen was erin getrapt, het verhaal werd simpelweg geslikt.

Ferdy hoorde bij hen, hij was hun zoon. Wie kon hem nu nog bij hen weghalen? Een dure advocaat? Met welk nut? Dat de baby bij hen weg werd gehaald en naar een pleeggezin ging? Frans zag niet goed in waarom ze dat zouden doen. De baby was prima op zijn plaats in hun gezin. Er werd van hem gehouden en goed voor hem gezorgd. 

Ze hadden het kind niet gestolen van een andere moeder. Zo was het niet gegaan. Daarom ook kon hij zijn geweten sussen en zich voorhouden dat hij niets verkeerd had gedaan. Bridget was meteen al verliefd geweest op het kleine, pasgeboren baby’tje dat ze hadden gevonden tussen die vuilnisbakken. Er liepen daar grote honden rond, hongerig en wel. Het was onverantwoord dat hummeltje daar te laten liggen. Ze moesten het wel meenemen, maar wat moesten ze er toen mee?

Hij had gezegd dat ze het bij de politie aan moesten geven, maar Bridget had daar niet van willen weten. Wat deden die met de baby? Naar een weeshuis brengen en het ter adoptie aanbieden. Nou, had ze gezegd, dan konden zij het toch net zo goed direct meenemen? Toen was de zenuwslopende zoektocht begonnen naar iemand die hen aan valse papieren kon helpen. Even had Bridget nog willen doen alsof zij de baby hier het leven had geschonken. Dat had hij gelukkig uit haar hoofd kunnen praten. Niemand in Nederland zou dat geloven. Je hield niet negen maanden lang een zwangerschap voor iedereen verborgen om het dan in het buitenland ter wereld te brengen. Een adoptie in het buitenland was dan geloofwaardiger.

Maar hoe moest hij dat zo dadelijk verkopen aan een advocaat? Zou die man weten dat het om een illegale adoptie ging? Wat kwam die man eigenlijk doen? Dat begreep Frans niet goed. Als iemand die illegale adoptie had ontdekt, zou die toch niet met een advocaat aankomen? Politie was dan beter op zijn plaats. Al zat hij daar al helemaal niet op te wachten.

De deurbel verloste hem van een zekere spanning. Nu zou hij snel genoeg te weten komen wat die advocaat kwam doen. Hij stond op en deed de deur open.

“Goedemiddag, meneer Filips. Mijn naam is Alex Snijdewind. Ik heb u daarstraks gebeld.”

Frans schudde de hand van de man en mompelde zijn naam. Hij zag er sympathiek uit. Misschien ging het wel om iets heel anders, trachtte hij zichzelf gerust te stellen. “Komt u verder.” Hij maakte een uitnodigend gebaar naar binnen.

Alex nam plaats in de bank en Frans ging tegenover hem zitten.

“U zult zich wel afvragen waarom ik u gebeld heb?” begon Alex.

“Dat kunt u wel zeggen. Hebben we iets geërfd?” probeerde hij het met een grapje, wel wetend dat er dan een notaris gebeld zou hebben.

Alex glimlachte minzaam. “Helaas niet, het gaat om de adoptie van uw zoontje, meneer Filips. Ferdy werd geadopteerd in het buitenland. Dat klopt toch?”

Frans knikte en Alex ging verder. “Uw vrouw is vanochtend op ons kantoor geweest. Weet u daarvan?”

“Hè, bij een advocaat? Waarom dan? Wil ze soms scheiden? Bent u daarom hier?” Frans stond geschrokken op. Hij zag het bedrukte gezicht van Bridget weer voor zich toen ze wegging.

“O nee, dat is niet het geval, althans, daar ging het gesprek niet over,” zei Alex snel. “Uw vrouw wilde weten wat haar mogelijkheden waren. Haar meisjesnaam is toch Staal?”

Weer knikte Frans. “Wat heeft ze gevraagd? Welke mogelijkheden? Ik begrijp hier eigenlijk vrij weinig van. Ze heeft mij niets verteld.”

“Uw vrouw is van mening dat haar aanwezigheid niet goed is voor de baby. Zij denkt dat zij er de oorzaak van zal zijn, dat Ferdy mogelijk komt te overlijden voor, tijdens of na de operatie aan zijn hart.”

“Maar dat is toch onzin? Wat wil ze dan gaan doen?” Frans begreep er nu echt niets meer van. Die idioterie van die pech kende hij wel. Dat kreeg hij niet uit haar hoofd gepraat. En nu projecteerde ze dat op Ferdy. Daar hadden ze al ruzie over gehad.

“Ze wil Ferdy bij een weeshuis achterlaten. Ze heeft verteld over de manier waarop Ferdy in uw gezin terechtkwam.”

Frans schudde heftig zijn hoofd. “Wat een onzin! Waarom naar een weeshuis? Wij kunnen prima voor hem zorgen.”

“Zij is een andere mening toegedaan…”

“Beweert ze soms dat ik niet goed voor mijn kind zorg? Dat hij mishandeld wordt?”

“Nee, nee, niets van dat alles. Het ging vooral over haar.”

“Ik begrijp het echt niet. Ze is weggegaan, daarstraks. Zoals ik u vertelde, kwam ze even thuis. Ze deed wel een beetje vreemd, maar ze heeft niets gezegd over een advocaat.”

“Kan het zijn dat ze weg is gegaan om niet meer terug te komen?” opperde Alex voorzichtig. “Volgens mijn collega was ze echt van plan de baby bij een weeshuis achter te laten en dan te verdwijnen.”

“Verdwijnen? Weggaan?” Hij liep heen en weer door de woonkamer, niet goed wetend wat hij hier van moest denken. Was Bridget gek geworden? Wilde ze Ferdy zomaar ergens achterlaten? Waarom dan? Hij was toch niet alleen haar kind? Had hij dan niets meer over de baby te vertellen?

“Ik moet naar boven,” bedacht hij opeens.



Die advocaat zei dat ze weg wilde gaan. Ze had toch geen koffer meegenomen? Hij had niets gezien in ieder geval, in die korte tijd dat ze thuis was geweest. Ze was even naar boven gegaan, dat wel, maar toch niet lang genoeg om een koffer te pakken. Of was ze zonder iets weggegaan?

Met twee treden tegelijk nam hij de trap naar de bovenverdieping. Ferdy lag in zijn bedje en sliep. Hij opende hun slaapkamerdeur en met één blik zag hij dat ze kleren gepakt moest hebben. Op het bed lagen kleren van haar, neer gesmeten alsof ze gesorteerd had. Heel erg snel dan toch wel.

Onder in de grote kast stonden normaal hun koffers. Nu wist hij waar de kleren op het bed vandaan kwamen. In de koffers zaten normaal de kleren die niet gedragen werden in dat seizoen. Vandaar de korte broeken en shirtjes op het bed. Een vlugge blik in de kast leerde dat ze kleren had meegenomen.

Ook in de badkamer waren spullen van haar weg. Ze was dus echt van plan weg te gaan. Sterker nog: ze was al weg! Ze was bij hem weggegaan en liet hem en Ferdy zomaar achter. Maar niet zonder een hoop gedoe in werking te hebben gesteld, besefte hij tegelijkertijd. In haar wanhoop was ze kennelijk naar een advocaat gestapt, compleet aan hem voorbijgaand. Had ze zichzelf vrij willen pleiten van ontvoering en illegale adoptie? Wat had die domme vrouw van hem nu allemaal teweeggebracht?

Een stuk langzamer ging hij terug naar de woonkamer waar die advocaat nog altijd zat.

“Oké,” zei hij met een zucht toen hij ging zitten. “Ze lijkt ervandoor te zijn gegaan. Ze heeft een koffer gepakt en is gewoon weggegaan.” Frans verborg even zijn gezicht in zijn handen. Wat moest hij nu doen?

“De adoptie van Ferdy, kunt u mij daarover meer vertellen?” wilde Alex weten.

“De adoptie?” vroeg hij op vermoeide toon. “Waarom dat dan? Moet u de papieren hebben? Ik kan ze zo voor u pakken.”

“Graag, meneer Filips,” knikte de man.

Frans haalde ze uit een lade en gaf ze aan Alex. Zou die advocaat kunnen zien dat ze vervalst waren? Hij bekeek ze aandachtig, hield ze tegen het licht.

“Dit lijkt me in orde, meneer Filips. Uw vrouw echter had het erover dat u de baby had meegenomen uit Polen, onder verdachte omstandigheden. Wat heeft u daarop te zeggen?”

“Heb ik een advocaat nodig?”

Alex lachte kort. “Nog niet, meneer Filips. Voorlopig ben ik nog aan het onderzoeken hoe de zaak precies in elkaar steekt. Misschien kunt u me daarover wat meer vertellen.” Hij keek Frans nu strak aan.

Hij besefte dat Bridget die man verteld moest hebben van de illegale adoptie. Wat meer kon hij doen dan met de waarheid op de proppen komen? Met een diepe zucht begon hij te vertellen.

Alex had al die tijd stil zitten luisteren, zonder hem te onderbreken. Nu Frans klaar was met zijn verhaal knikte hij. “Juist. U vond de baby in zodanige omstandigheden dat hij vast en zeker dood zou zijn gegaan, als u hem niet had meegenomen.”

“Dat kun je wel zeggen. Ik kan mezelf niet vrijpleiten en zeggen dat iemand me gedwongen heeft daarna op zoek te gaan naar iemand die ons aan valse adoptiepapieren kon helpen. Het ging ook wel heel eenvoudig, moet ik zeggen,” gaf Frans toe.

“Mijn mensen hebben dit verhaal nagetrokken zonder aan alarmbellen te trekken. Het lijkt te kloppen. Er lijkt geen sprake van ontvoering te zijn. Niemand heeft een vermiste baby opgegeven in die periode, of kort daarvoor en daarna. U heeft zich dus schuldig gemaakt aan illegale adoptie, voor zover ik kan het beoordelen.”

Frans knikte verslagen. “En nu? Raken we Ferdy nu kwijt?”

Langzaam schudde Alex zijn hoofd. “Voorlopig nog niet. Bent u in staat voor de baby te zorgen? Ook nu uw vrouw ervandoor lijkt te zijn?”

“Dat heeft ze in haar wanhoop gedaan. Ik weet zeker dat ze weer terugkomt als ze wat tot rust is gekomen. De schok dat Ferdy een hartafwijking heeft, is hard bij haar aangekomen.” Hij vertelde van de pech die Bridget met alles leek te hebben. “Ik wil Ferdy niet verliezen, meneer Snijdewind. Dit kereltje is mijn alles. Desnoods zeg ik mijn baan op om voor hem te kunnen zorgen.”

“Dat lijkt me niet direct nodig,” suste Alex. “Ik wil dit eerst even verder onderzoeken. Als ik nu de autoriteiten inschakel, wordt Ferdy onder toezicht van de kinderbescherming geplaatst. Waarschijnlijk komt hij dan in een pleeggezin terecht. Gezien de conditie van de baby lijkt me dat op dit moment niet wenselijk.”

Frans voelde een stukje van de last van zich afvallen. Ferdy mocht bij hem blijven, voorlopig dan. Over Bridget kon hij nog niet helder nadenken, nu nog niet. Dat zou vanzelf wel komen als hij alles eens rustig op een rijtje kon zetten. Misschien was ze vanavond al wel weer terug, hield hij zichzelf voor.



Lidy had twee dagen lang Ferdy Filips uit haar gedachten gebannen, maar nu ze op weg naar huis was wilde ze niets liever dan met Alex praten en horen hoe het ervoor stond. Alex had niet meer gebeld. Ze had ook niet zelf willen bellen. Niet dat ze daar veel tijd voor had trouwens. De eerste dag had vol gezeten tot elf uur ’s avonds, daarna was ze doodmoe in bed gerold. Net als Margo, die toch nog een groot deel van de avond bij haar was gebleven.

Ze had nog een poos met Martin van de Boom gepraat, over Ferdy natuurlijk. Al had ze hem niet verteld van de rare plannen van zijn moeder.

Ook de volgende dag was behoorlijk vol gepland door de organisatie, zodat ze pas tegen zessen klaar waren. Margo en Lidy hadden niet meer willen dineren. Ze zouden onderweg wel een snelle hap nemen hier of daar. Ook Margo wilde naar huis, naar haar gezinnetje.

“Die Stef Bosch viel behoorlijk tegen,” was alles wat ze erover kwijt had gewild.

Eindelijk reden ze de straat van Lidy binnen en niet veel later parkeerde Margo haar auto voor de deur. “Zo, jij bent er weer. Bedankt dat we samen een kamer konden delen. We spreken binnenkort wel weer wat af, toch? Ik wil alles horen van die Ferdy Filips”

“Doen we,” beloofde Lidy. “Bedankt dat ik mee mocht rijden. Wel thuis en de groetjes aan Harm en Jorg.” Ze pakte haar koffertje uit de achterbak en liep ermee naar de voordeur. Nog voor ze daar was, ging die al open en stond Alex in de deuropeningen.

Ze liet hem haar koffer overnemen en hing haar jas aan de kapstok. Nadat de deur achter haar dicht was gevallen, trok hij haar in zijn armen om de volgende minuten te knuffelen alsof ze weken was weggeweest.

“Je hebt me gemist?” vroeg ze plagend.

“Nee, joh, daar heb ik geen tijd voor gehad. Kom, dan kan ik je alles vertellen.” Alex nam haar bij de hand en duwde haar de woonkamer in.

“Eerst even bij de kinderen kijken…”

Zachtjes maakte ze de deuren open van hun slaapkamers en keek vertederd neer op hun slapende snoetjes. Na ze nog eens liefdevol ingestopt te hebben en een voorzichtig kusje, ging Lidy weer naar beneden.

Omdat het de avond was dat tante Rosy normaal naar haar kaartclubje ging, hadden ze het rijk voor hen alleen. Lidy nestelde zich op de bank tegen Alex aan die al de glazen en een fles wijn klaar had staan.

“Hoe was het seminar?” wilde hij weten.

“Straks,” zei ze ongeduldig. “Vertel eerst maar eens van Ferdy en zijn ouders. Hoe zit het daarmee?”

Alex vertelde van zijn bezoek aan huize Filips en het gesprek dat hij met Frans had gehad.

Lidy luisterde zonder hem te onderbreken, knikte af en toe, trok vragend haar wenkbrauwen op of humde wat.

“Dat is een heel verhaal,” begon ze toen hij zweeg. “Wat ga je nu doen? Aangifte?”

“Nee, niet direct. Ik heb al gesproken met iemand van justitie. We gaan een procedure opstarten waarmee Filips het jochie alsnog legaal kan adopteren. De details weet ik nog niet helemaal precies, dat werken we nog verder uit. Maar het komt erop neer dat Filips een zieke baby, een vondeling, mee heeft genomen uit Polen om het een kans te geven op een hartoperatie. Dat staat immers te gebeuren. Een operatie die hier niet zo heel veel voorstelt, maar daar vrij kostbaar is en waar de omstandigheden ook verre van ideaal zijn.”

“Oké. Ferdy is dus nog altijd bij zijn vader?”

“Daar zal hij blijven ook,” knikte Alex.

“En zijn moeder? Mevrouw Filips? Is daar al iets van vernomen?”

“Ze heeft zich in ernstig verwarde toestand gemeld bij een opvangcentrum voor psychische hulp. Of de vrouw die bij haar was, daar iets mee te maken heeft, weten we nog niet, maar voorlopig wordt ze intern behandeld voor een psychose.”

Daar keek Lidy van op. “Dus het was niet zomaar een ik-heb-altijd-pech-syndroom?”

“Daar lijkt het niet op. Die vrouw zit psychisch niet lekker in elkaar in ieder geval.”

“Pfff, dat is niet niks. Ik ben toch blij dat ze met Jasper is gaan praten en dat jij het zo te weten bent gekomen. Stel je voor hoe anders het had kunnen lopen als ze Ferdy wel voor de deur van een weeshuis had neergelegd. Daar moet je toch niet aan denken?” Lidy huiverde even.

“Daar kreeg ze de kans niet voor. Volgens mij heeft haar man toch ook wel iets voorvoeld. Precies op het moment dat zijn vrouw met Jaspers zat te praten, heeft hij immers het ventje al bij het kinderdagverblijf opgehaald. Had hij dat niet gedaan, dan was de baby weggeweest.”

“En Ferdy zelf? Ze hebben hem niet bij iemand uit de kinderwagen gehaald in Polen? Hij was echt te vondeling gelegd?”

Alex haalde zijn schouders op. “Hij is niet gestolen of ontvoerd. Hoe het wel precies zit? Ik ben bang dat we dat nooit met zekerheid te weten zullen komen. De biologische moeder zal zich vast niet melden. Zij wilde immers van haar kind af. Niemand heeft iets gezien, er zijn geen getuigen. Er zijn alleen die adoptiepapieren, waarvan ik verwacht dat ze vals zullen blijken te zijn. Al staan er wel handtekeningen op van de juiste instanties, wat het dan weer rechtsgeldig maakt.”

“Wat een toestanden allemaal,” vond Lidy. “Martin was bijzonder hoopvol over het slagen van de operatie bij Ferdy. Hij gaat er gewoon van uit dat alles goed zal gaan. Dat zou die vrouw ook moeten doen. Maar ja, niet iedereen ziet de positieve kanten van het leven. Gelukkig was het op het seminar iets minder gecompliceerd.” Ze begon te vertellen van de lezingen die ze gevolgd had en wat ze ervan op had gestoken. “Leuk hoor, zo een paar dagen ertussenuit, maar ik verlang toch ontzettend naar een normale praktijk dag morgen,” gaf ze toe.

“Geen nood, dokter Van de Poel, morgen mag je weer aan de bak.” Alex drukte een kus op haar voorhoofd en ze vlijde zich nog wat dichter tegen hem aan.