Herstel aan zee



Na regen komt zonneschijn



Andries Jansen



Frank werd wakker, keek om zich heen en realiseerde zich toen pas waar hij was. In een bungalow op camping Strand & Duin, terwijl zijn collega’s op de beursvloer allemaal spannende financiële transacties afhandelden. Wat deed hij hier?

Hij voelde een enorme leegte. Een gevoel van zinloosheid. Er liep een traan over z’n wangen. Toen vermande Frank zich. Hij schoof het gordijn open en werd bijna verblind door het zonlicht, dat in volle glorie de kamer binnenstroomde.



Halverwege de ochtend kwam een man van een jaar of vijfendertig de receptie van de camping Strand & Duin binnengelopen. Hij zag er bleek en pafferig uit. De man liep door naar de balie en begon ongeduldig met zijn vingers op de balie te roffelen toen hij niet gelijk werd geholpen.

Wat een zenuwpees, dacht Pam, die net in de computer een reservering aan het invoeren was.

“Een momentje nog, meneer, ik ben hier bijna klaar mee.”

Pam wierp de man een glimlach toe, maar haar vriendelijkheid stuitte af op een muur van beton. De man keek boos terug en verplaatste zijn blik toen naar Puck, die via de telefoon in het Spaans aan iemand probeerde uit te leggen dat camping Strand & Duin echt niet in de buurt van Amsterdam lag.

Puck was een kei in vreemde talen, maar Spaans sprak ze niet elke dag en de slechte telefoonverbinding deed er ook al geen goed aan. Puck kreeg het er warm van. Er vormde zich een rode gloed op haar wangen en ze nam snel een slokje water.

Pam had ondertussen haar reservering afgehandeld. Ze schoof het toetsenbord opzij, stond op, negeerde de onvriendelijke uitstraling van de man en toverde opnieuw, al ging het niet van harte, een glimlach op haar gezicht.

“Goedemorgen, wat kan ik voor u doen?”

Nu ze de man met wat meer aandacht bekeek, zag Pam dat hij er niet zozeer boos, als wel gespannen uitzag. Hij leek slecht op z’n gemak of maakte in ieder geval een onrustige indruk.

“Mijn naam is Frank de Vries. Ik heb een bungalow gereserveerd.” De man sprak al net zo gestrest als dat hij eruitzag. Tussen de woorden door leek hij naar adem te happen.

“Oh, juist ja.” Er was bij Pam een lampje gaan branden. “Ik pak even de spullen erbij. Wilt u deze invullen en ondertekenen?”

De man greep in de binnenzak van zijn colbertje en haalde een duur uitziende pen tevoorschijn. Met licht trillende vingers begon hij te schrijven. Pam had opeens met hem te doen.

“Wat is het al lekker weer,” zei ze, om de man wat meer op zijn gemak te stellen. “En dat voor de maand juni. Het lijkt erop dat we een hele mooie zomer krijgen.”

De man bromde wat en ging door met schrijven. Ondertussen had Puck eindelijk haar Spaanse telefoongesprek afgehandeld. Ze nam nog een slokje water en zuchtte. De tweelingzusjes wisselden een blik. Toen was de man klaar met schrijven. Hij plaatste een indrukwekkende handtekening en schoof de formulieren naar Pam terug.

“Heel fijn. Dank u.” Pam draaide zich om, deed een paar passen en haalde van een rek dat aan de muur hing de juiste bungalowsleutel tevoorschijn. Ze pakte ook een plattegrond van de camping en zette een kruisje.

“Hier is uw bungalow. Voor het inladen mag u de auto naar het huisje rijden. Daarna moet die op de parkeerplaats worden gezet. Mocht u vragen hebben, dan kunt u natuurlijk altijd bij ons terecht. Wij hebben ook folders en informatie over…”

De man leek al niet meer naar haar te luisteren. Hij maakte de indruk dat hij het liefst zo snel mogelijk de receptie weer verliet. Pam aarzelde even hoe ze verder moest gaan. Normaal wenste ze gasten altijd een hele fijne vakantie, maar in dit geval leek dat minder geschikt.

“Ik wens u een heel prettig verblijf bij ons,” zei ze daarom maar, op een beetje plechtige toon.

De man bromde iets wat voor een bedankje zou kunnen doorgaan, greep zijn sleutel en de overige papieren en verdween weer uit de receptie.

Nu was het de beurt aan Pam om een diepe zucht te slaken.

“Ik kon hem toch moeilijk een fijne vakantie wensen.”

“Was dat die man waar John het over heeft gehad?” vroeg Puck.

“Ja, hij heeft voor de hele zomer een bungalow gehuurd.”

“Jeetje,” zei Puck onder de indruk. “Dat kost een boel centen. Dan ben je al snel een kleine…” Puck maakte in haar hoofd snel een kleine rekensom, “…dan ben je al snel een heleboel euro’s kwijt.”

“Aan geld ontbreekt het hem niet. Zag je wat voor dure pen hij had?”

“En het pak dat hij droeg, koop je ook niet voor vijftig euro in de uitverkoop.”

“Wat zou hij hier op de camping komen doen?” vroeg Puck.

Pam reageerde niet, wat Puck onmiddellijk nieuwsgierig maakte.

“Zeg op, weet jij het?”

“Ik heb wel wat opgevangen,” zei Puck voorzichtig, “maar ik mocht het niet doorvertellen. Het is, eh, vertrouwelijk.”

“Hallo, ik ben je tweelingzus. We hebben toch geen geheimen voor elkaar.”

“Nee, natuurlijk niet. Maar ik heb het Monique beloofd.”

“Vertrouw je me niet?”

“Ja, natuurlijk wel.” Pam wierp een blik naar achteren. Het kantoor van John Kerstemaker, de bedrijfsleider, lag er verlaten bij en verder was er ook niemand anders in de receptie. Toch fluisterde ze.

“Je mag het echt niet doorvertellen. Ik hoorde John en Monique het er gisteren over hebben, toen jij even naar de campingwinkel was om een broodje voor ons te halen.”

“En wat zeiden ze?” fluisterde Puck.

“Die Frank de Vries schijnt een burn-out te hebben. Je weet toch dat John bijna nooit huisjes voor de hele zomer verhuurd, maar in dit speciale geval heeft hij een uitzondering gemaakt. Frank de Vries komt hier om te herstellen.”

“Nou, dat kan geen kwaad,” reageerde Puck nuchter. “Hij zag er knap nerveus uit.”

“Hij schijnt een relatie te zijn van de directeur van de bank uit Sondijk,” ging Pam op haar eigen spoor verder.

“En die wil John natuurlijk te vriend houden.”

“Precies. Zo zal het wel zijn gegaan. Misschien krijgt hij ook wel korting op de huisjesprijs, want hij hoeft van John pas achteraf te betalen. Frank de Vries werkt op de beurs en met al die financiële malaise van de afgelopen jaren heeft dat natuurlijk een boel stress opgeleverd. Geen wonder dat iemand dan een burn-out krijgt.”

“Als hij op de beurs werkt, kan hij ook wel de volledige prijs voor het huisje betalen,” merkte Puck verontwaardigd op. “Die lui zorgen heus wel goed voor zichzelf. Een bonusje hier, een bonusje daar. Ze verdienen in een maand waarschijnlijk net zoveel als wij in tien jaar.”

“Dan hadden we maar een vak moeten leren,” grapte Pam.

Puck kon er niet om lachen. “Hoe weet jij dat trouwens allemaal? Dat die Frank de Vries op de beurs werkt en een burn-out heeft en een kennis is van de bankdirecteur uit Sondijk? Dat is wel heel veel om ‘toevallig’ even op te vangen, als John met Monique staat te praten.”

“Nou ja, ze waren vergeten de deur van het kantoor dicht te doen en ik kon er ook niks aan doen dat ze zo luid spraken.” Bij Pam verscheen zowaar een lichte blos van schaamte op haar gezicht.

“Je was gewoon hartstikke nieuwsgierig, geef het maar toe,” giechelde Puck het plotseling uit. “Je hebt ze gewoon zitten afluisteren.”

“Net of jij niet altijd van alles op de hoogte wilt zijn.”

“Natuurlijk wel. Maar Monique had het in de gaten?”

“Monique ontgaat nooit iets. Daarom is ze waarschijnlijk ook zo’n goede dokter.”

“En hartstikke sympathiek bovendien.”

“Precies. Daarom moeten we ons ook wel aan onze belofte houden, om niks verder te vertellen.”

“Wie had je trouwens net aan de telefoon?” wisselde Pam abrupt van onderwerp. “Iemand uit Spanje?”

“Ja. Een Spaanse vrouw wilde een paar dagen naar Amsterdam komen, maar had geen geld voor een hotel en wilde daarom gaan kamperen.”

“Dan kan ze toch veel beter naar een camping in Amsterdam gaan?”

“Dat heb ik haar ook gezegd. Tenminste, geprobeerd te zeggen, want het valt niet mee als je plotseling iets in het Spaans moet uitleggen. Maar ja, dat maakt het werk ook zo boeiend. Het is nooit saai hier op de receptie. Een Spaanse mevrouw die op zoek is naar een camping in Amsterdam en een doorgedraaide beurshandelaar op hetzelfde moment, maak dat maar eens mee op een gewoon kantoor.”

“Ik vond dat het Spaans je prima afging,” gaf Pam haar tweelingzus een compliment. “Ik zou het je niet nadoen.” Even bleef het stil.

“Eigenlijk had ik best met die Frank de Vries te doen,” kwam Pam toen terug op hun oorspronkelijke onderwerp van gesprek. “Want ondanks zijn mooie pak en dure pen maakte hij echt een gestreste indruk.”

“Geld maakt niet gelukkig.”

“Dat is zo’n dooddoener, maar in dit geval klopt het wel. Ik vond hem er echt doodongelukkig uitzien.”

“Nou, laten we hopen dat een zomer op Strand & Duin wonderen voor hem doet. Zon, zee, strand, wat heb je nou nog meer nodig om weer beter te worden?”

“Je vergeet de leuke mensen.”

“Oh ja, de medewerkers van de camping, de gasten, volgens mij bestaat er geen beter medicijn tegen een burn-out dan een paar maanden hier op de camping te zijn.”

“Laten we het hopen,” zei Pam.

“Je zult zien,” hield Puck vol. “Aan het eind van de zomer herken je hem niet meer. Dan is hij geen nerveuze beurshandelaar meer. Hij gaat hier vast weg als een ander mens.”



Op dat moment kon Frank de Vries zich daar nog niets bij voorstellen.

Hij had zijn spullen uitgeladen, de wagen terug naar de parkeerplaats gebracht en drentelde nu onrustig door de bungalow. Op tafel lag een financiële krant. Frank pakte het dagblad op, legde het weer weg, opende de achterdeur van de bungalow, stapte een paar passen de tuin in, draaide zich om en deed de achterdeur weer dicht, hoewel het een prachtige junidag was die van harte uitnodigde tot een lekkere strandwandeling.

Het was zo’n 22 graden, er woei een mild briesje en de diep blauwe hemel werd slechts hier en daar verstoord door een schapenwolkje.

Maar Frank had er geen oog voor. Hij schoof het gordijn half dicht omdat het zonlicht hem stoorde bij het lezen van de krant, wierp een blik op de beurskoersen en klapte toen zijn laptop open. De beurskoersen die in de krant stonden liepen altijd een dag achter. Op internet bleef je tenminste up-to-date. De beurskoersen op de hele wereld waren er van minuut tot minuut te volgen. Onmisbare informatie voor elke beurshandelaar.

Je moest razendsnel kunnen handelen, aandelen of opties kopen of verkopen en daarbij ging het om enorme bedragen. Een aarzeling van vijf minuten kon een verlies van honderdduizenden euro’s opleveren. En aan de andere kant leverde een juiste beslissing op het juiste moment weer een kapitaal aan winst op.

Het was een verslavend, maar uiterst ongezond leven. Frank merkte dat hij zich niet op de gegevens op het beeldscherm kon concentreren.

Er verschenen vlekjes voor zijn ogen en hij kreeg het gevoel dat hij duizelig zou worden. Hij ging op de bank liggen en sloot zijn ogen. Heel langzaam verdween het duizelige gevoel. Nu zag Frank allemaal beurskoersen voor zich. Ze wisselden razendsnel, aandelen werden meer waard, of juist minder. Frank wilde opstaan, een bijna automatische reactie, om een nieuwe transactie uit te voeren, maar realiseerde zich toen dat hij zich niet op de beursvloer bevond, maar in een bungalow op camping Strand & Duin.

Hij rekte zich uit en probeerde zich over te geven aan zijn vermoeidheid, maar dat wilde niet lukken. Het was net of een stemmetje in zijn hoofd zei dat hij weer aan het werk moest en ook zijn lichaam voelde onrustig aan en leek hem te willen dwingen om in actie te komen. Frank slaakte een diepe zucht en er liep zowaar een traan over zijn wangen.

De afgelopen maanden was het steeds verder bergaf met hem gegaan. Hij had het om hem heen wel vaker zien gebeuren: beurshandelaren die zichzelf opbranden en uiteindelijk nog maar schaduwen waren van de energieke personen die ze ooit waren geweest, maar hij had nooit gedacht dat het hem zelf ook had kunnen gebeuren.

Toch had zijn lichamen genoeg signalen afgegeven, maar Frank had er niet naar geluisterd. Het begon ermee dat hij ’s nachts steeds moeilijker in slaap kon komen. Steeds meer borrels moesten als slaapmiddel dienen en toen de alcohol niet meer werkte, had hij via internet valiumpillen besteld. Dat werkte een tijdje, maar de benodigde dosis werd steeds hoger en door de pillen voelde hij zich overdag vaak duf en vlak, alsof zijn gevoel hem begon te verlaten. Hij werd minder alert en dat viel op de beursvloer natuurlijk gelijk op.

Als hij te snel opstond, werd hij duizelig, soms waren er hartkloppingen en een paar keer voelde hij een vreemde steek in de omgeving van zijn hart, maar nog steeds hield Frank vol dat er met hem niets aan de hand was.

“Gewoon een griepje,” zei hij, als een collega een opmerking maakte over zijn bleke gelaat en de wallen onder zijn ogen.

Uiteindelijk gaf zijn lichaam een nog ernstiger waarschuwing af, die Frank niet meer kon negeren. Hij werd op zijn werk onwel en ging bijna van zijn stokje. Er werd gedacht aan een hartaanval, een ambulance bracht Frank met gillende sirenes naar het ziekenhuis, maar na uitvoerig onderzoek bleek dat er met zijn rikketik helemaal niets aan de hand was.

Een serieus kijkende arts bracht hem de uitslag van de onderzoeken.

“Met uw hart is alles in orde.”

“Gelukkig,” reageerde Frank opgelucht. “Dan kan ik weer aan het werk.”

“Dat lijkt me niet zo verstandig,” zei de arts bedachtzaam, om hem vervolgens op zijn veel te hoge bloeddruk te wijzen. “U pleegt roofbouw op uw lichaam.”

Frank negeerde alle medische adviezen, ging weer aan het werk en pas toen hij op een nacht badend in het zweet en met pijn rond de hartstreek wakker werd, begreep hij dat er echt iets met hem aan de hand was.

Uiteindelijk werd de diagnose ‘burn-out’ gesteld en kwam Frank via een collega en de bankdirecteur in Sondijk op de camping van John Kerstemaker terecht. 

Daar was het nog steeds een prachtige junidag. Frank had zich tenslotte toch aan zijn vermoeidheid weten over te geven, en was op de bank in slaap gevallen. Inmiddels scheen de zon langs het gordijn door het raam naar binnen. Frank werd wakker toen een zonnestraal zijn gezicht beroerde, ging overeind zitten, keek verbaasd om zich heen en realiseerde zich toen pas waar hij was. In een bungalow op camping Strand & Duin, terwijl zijn collega’s op de beursvloer allemaal spannende financiële transacties afhandelden. Wat deed hij hier? Hoe had het zover kunnen komen? Frank voelde een enorme leegte, een gevoel van zinloosheid. Hij moest een impuls bedwingen om zijn spullen weer in te laden, in de auto te stappen en naar zijn werk te rijden. Opnieuw liepen er een paar tranen over zijn wangen. Toen vermande hij zich. Hij kwam overeind, schoof het gordijn open en werd bijna verblind door het zonlicht, dat in volle glorie nu de kamer binnenstroomde. Frank bleef tot zijn eigen verbazing even staan om van de koesterende warmte te genieten. Hij veegde de laatste tranen weg, keek op zijn horloge, wierp een blik op het financiële dagblad en zijn laptop en stapte toen het huisje uit.



Terwijl Frank in de richting van de EHBO-post liep – hij had de plattegrond die hij op de receptie had gekregen bij zich en wierp daar af en toe een blik op, om zich van de juiste route te vergewissen – keek hij verwonderd om zich heen.

Hij kon zich niet meer herinneren wanneer hij voor het laatst onbezorgd van een vakantie had genoten. Natuurlijk, hij en zijn ex-vrouw waren er regelmatig een weekje tussenuit gegaan, met het vliegtuig naar de Turkse kust of naar Tenerife of Gran Canaria. Maar terwijl ze daar waren, had hij zich nooit volledig kunnen ontspannen. In zijn achterhoofd was hij altijd nog met zijn werk bezig geweest, ook als ze op het strand lagen of met een jeep een ontdekkingstochtje maakten.

Een paar keer per dag controleerde hij de stand van de financiële markten. Zijn ex-vrouw was er zo aan gewend geraakt dat ze er al niets meer van zei. Al te veel aandacht had hij trouwens nooit aan haar besteed. Zijn werk ging altijd voor. Dat had tot gevolg dat ze hem op een dag in de steek had gelaten. Toen Frank thuiskwam, lag er een briefje op tafel. Al haar kleren waren uit de kast verdwenen en ze had keurig al haar boeken, cd’s en andere bezittingen meegenomen.

Ze was bij een collega ingetrokken, met wie ze in het geniep al maanden een relatie bleek te hebben.

Daarna had Frank de vakanties maar helemaal overgeslagen.

Hij kon zich niet voorstellen dat mensen zomaar ongestoord een poos niets konden doen, zonder zich iets aan te trekken van de beurs in Azië of de stand van de euro.

Wat dat betreft leek het wel of hij in een compleet andere wereld terecht was gekomen.

Omdat het nog maar het begin van het seizoen was, was het nog niet zo heel erg druk. Lang niet alle huisjes en stacaravans waren bezet en ook op de tentenvelden waren nog een aantal plaatsen vrij.

Maar het mooie weer had toch al behoorlijk wat vakantievierders naar Strand & Duin gelokt.

Ze zaten rustig voor hun tent of caravan een boek te lezen, kuierden in de richting van het strand en kwamen langsgefietst, klaar voor een tochtje naar Sondijk of door de duinen. Bijna allemaal maakten ze een relaxte, onbezorgde, ontspannen indruk. Frank merkte dat hij er af en toe met open mond naar stond te kijken. De hele camping ademde een vredige, lome, sfeer uit. Een oase van rust.

Nu viel het Frank pas op hoe hij uit de toon viel in zijn mooie, dure pak. Verder was iedereen gekleed in fleurige vakantiekledij: shorts, een zomerjurkje, felgekleurde shirts, sandalen, gymschoenen of slippers.

Af en toe keken ze een beetje nieuwsgierig zijn kant op. Het zweet brak Frank uit. Hij voelde de spanning weer opkomen, een gevoel van haast en onrust dat hem al zoveel maanden in de greep hield. Hij was bang dat hij een paniekaanval zou krijgen en hij probeerde de mensen die hij tegenkwam te mijden, door helemaal aan de zijkant van het pad te gaan lopen.

Een diepe vermoeidheid daalde over hem heen, alsof het midden op de dag donker was geworden. Zijn benen werden zwaar en hij kreeg het gevoel of hij door drijfzand liep.

En dat terwijl iedereen om hem heen zo’n heerlijke onbezorgde, relaxte en tevreden indruk maakte.

Gelukkig was het niet zo heel ver naar de EHBO-post. Toen Frank bijna bij de dokterspost was, kon hij de zee zien liggen. Zonlicht weerkaatste op het azuurblauwe water. Er was nauwelijks een branding. Het strand toonde een fleurig en kleurrijk schouwspel van strandtentjes, vliegers, mensen in bikini’s en zwembroek, spelende kinderen. Aan de horizon voer een vissersboot voorbij en dichterbij probeerden surfers ondanks het zachte briesje hun surfplank overeind te houden.

Frank haalde diep adem, in een poging de opkomende paniek weer te laten verdwijnen. 

Hij was op het pad blijven staan en werd gepasseerd door een gezinnetje op weg naar het strand. De vader en moeder waren bepakt en bezakt, met twee stoelen, strandmatjes, een tas vol proviand en al die andere zaken die voor een dag op het strand onmisbaar zijn.

Een meisje van een jaar of vijf hield een emmer met een schepje in haar hand. Haar wat oudere broertje schopte tegen een bal, die per ongeluk bij Frank terechtkwam.

Frank dacht er verder niet bij na en schopte automatisch de bal terug.

“Dank u wel, meneer, ik ben voor Ajax en u?” vroeg het jochie.

Frank stond even met zijn mond vol tanden. Het enige wat hij van Ajax wist, was dat het een beurs genoteerd bedrijf was.

“Pietertje, loop die meneer niet lastig te vallen,” wees de moeder haar zoontje terecht.

Het meisje met de emmer en het schepje bleef bij Frank staan en keek hem verwonderd aan, zoals meisjes van een jaar of vijf dat kunnen.

“Wat heeft u een vreemd pak aan. Daarmee kun je toch niet naar het strand? Dan wordt het helemaal vies van al het zand.”

“Kom Alice, doorlopen.” De vader wierp Frank een verontschuldigende glimlach toe.

“Geeft niets.” Bijna ongemerkt was een gedeelte van de spanning bij Frank verdwenen, door de heerlijke spontane reactie van de kinderen.

“Jij gaat zeker een fort graven?” riep hij het meisje na.

Ze draaide zich om.

“Als u wilt, mag u wel meehelpen,” zei ze lief.

Frank voelde opeens een brok in zijn keel.

Hij trok zijn jasje uit en stapte even later de EHBO-post binnen. Er zat verder niemand te wachten. Frank aarzelde even en ging toen zitten. Maar na een paar minuten kwam de onrust weer opzetten. Hij stond op en drentelde heen en weer.

Ondertussen was Monique in de spreekkamer met een patiënt bezig. Haar assistent Bas had een afspraak bij de tandarts, die behoorlijk uitliep en dus stond de campingarts er alleen voor.

In noodgevallen was ze dan mobiel te bereiken en andere bezoekers aan de EHBO-post moesten maar even geduld hebben tot ze aan de beurt waren.

Monique had gehurkt voor het behandelbed gezeten en kwam nu weer overeind. 

Ze knikte de vrouw die op het behandelbed zat toe. “Als u over een dag of drie terugkomt, zal ik de enkel inzwachtelen. Daar is het nu nog te vroeg voor. Eerst moet de ergste zwelling wat zijn verdwenen. Het inzwachtelen zorgt dan voor stabiliteit.”

“Maar de enkel is niet gebroken?” vroeg de man die tegen de deur leunde opgelucht.

Monique schudde haar hoofd. “De enkelbanden zijn verrekt. Ze hebben een flinke opdoffer gekregen, toen u omzwikte.”

“Het deed ook enorm pijn,” zei de vrouw.

“Dat kan ik me voorstellen.”

“We zijn gelijk naar de douche gestrompeld om de voet onder stromend water te houden,” vertelde de man, die duidelijk zijn verhaal kwijt moest, “en daarna hebben we er ijs uit de koelbox opgelegd.”

“Dat was erg verstandig, anders was de zwelling nog erger geweest,” prees Monique hem.

De vrouw maakte aanstalten om van het behandelbed af te komen, realiseerde zich dat dit een pijnlijke bedoening zou worden en bleef nog maar even zitten.

“En dat allemaal door een partijtje badminton.”

“Ik schrok me rot toen ik je voet zo zag omknikken en zag hoeveel pijn je had,” zei de man, half tegen Monique en half tegen zijn vrouw.

“Misschien hadden we gisteravond gelijk naar u toe moeten komen?” De vrouw keek Monique met een vragende blik aan. “Had dat wat uitgemaakt? Maar ik dacht dat het wel mee zou vallen. Maar toen ik vanochtend wakker werd, was de enkel nog dikker geworden en kon ik er nauwelijks op staan. En als ik me vannacht omdraaide, kon ik hem ook goed voelen.”

“Ik was echt bang dat hij gebroken was,” herhaalde de man nog maar weer eens. “Dus het is echt niet nodig dat we foto’s laten nemen, dokter?”

Monique schudde glimlachend haar hoofd, maar de goedbedoelde bezorgdheid van haar echtgenoot begon de vrouw nu te irriteren.

“Je hebt toch gehoord wat de dokter zei. Help me liever om van het behandelbed af te komen.”

De man snelde al toe om haar te ondersteunen.

“Het is wel belangrijk dat u zo veel mogelijk in beweging blijft,” vertelde Monique. “Niet overdrijven natuurlijk. Geen strandwandeling gaan maken van een half uur.”

“Daar moet ik ook niet aan denken.”

“De beweging is goed voor de doorbloeding en die zorgt voor vermindering van de zwelling. U kunt ook op een stoel zitten en uw voet heen en weer bewegen, dat is ook een goede oefening.”

“En me ondertussen zeker laten verwennen? Kopje koffie, kopje thee, glaasje wijn.”

“Geen probleem,” verzekerde de echtgenoot.

De vrouw zuchtte. “Niets voor mij, dokter. Ik zorg het liefst gewoon voor me zelf. Mijn man bedoelt het goed, maar hij kan gelijk zo verschrikkelijk overdrijven. Als ik een keer een griepje heb, zou hij het liefst vrij nemen om me de hele dag te vertroetelen. Ongelooflijk lief bedoeld, maar na een tijdje word ik er altijd helemaal kriegelig van.

“Als u dat wilt, kan ik een paar krukken voor u pakken. Dat draagt bij aan uw zelfstandigheid.”

“Heel graag, dokter. Maar begrijp me niet verkeerd, hoor. Mijn man is een schatje.”

“Daar twijfel ik niet aan.”

“Voorlopig geen potjes badminton meer,” concludeerde de man. Plotseling betrok zijn gezicht. “Dan ga ik dat dagje vissen morgen ook maar afzeggen. Ik zou morgen meegaan op zo’n visserstrip met een boot uit Sondijk,” legde hij aan Monique uit.

“Doe dat maar niet, morgen red ik mezelf wel weer,” zei zijn vrouw snel, met iets van opluchting in haar stem. “Als jij vandaag boodschappen voor me doet, dan lukt het prima. Dan kun jij morgen gewoon lekker gaan vissen. Je had je er toch op verheugd?”

“Zou je denken,” aarzelde de man.

Monique had ondertussen uit een kast een paar krukken gepakt. De echtgenoot hielp zijn vrouw het behandelbed af. Monique overhandigde haar de krukken en nadat ze hadden afgesproken over een paar dagen terug te komen om de enkel in te laten zwachtelen, verlieten ze de behandelkamer weer, de vrouw steunend op haar krukken, de man er behoedzaam achteraan, klaar om in actie te komen als er onverhoopt toch iets mis zou gaan.

Monique kon met moeite een glimlach onderdrukken, om de (over)bezorgde, maar toch ook wel hele lieve echtgenoot. Ze keek op haar horloge. Bas was nog steeds niet terug. Dat kon twee dingen betekenen: of de tandarts liep enorm uit, of hij nam Bas eens stevig te pakken.

Er zat verder niemand op haar te wachten. Monique wilde zich juist omdraaien richting de balie – ze had zin in een kopje thee – toen een man van een jaar of vijfendertig in een duur pak de EHBO-post binnenstapte.

Het eerste wat Monique opviel, was de onrust in zijn ogen. Ook maakte hij een nerveuze indruk. Monique kon niet precies uitleggen waar het verder aan lag, maar de man straalde stress uit.

De man streek met een hand langs zijn broek, deed drie stappen naar voren en stak toen zijn hand naar Monique uit.

“U bent hier de dokter, neem ik aan. Mijn naam is Frank de Vries.” Voor Monique iets kon antwoorden, ging hij al verder. “Ik zat al een tijdje te wachten, maar je, eh u, was nog bezig, dus was ik even buiten een ommetje gaan lopen.” 

“Dat lijkt me verstandig, met dit mooie weer,” antwoordde Monique rustig. De campingarts had allang begrepen dat dit de man was waarover John met haar had gesproken. Hij had een burn-out, werkte op de beurs en zou de zomer op de camping verblijven om weer te herstellen.

“Loop even mee naar de behandelkamer. Mijn naam is trouwens Monique Faber, Ik ben hier inderdaad de campingarts.”

“Er is u toch verteld dat ik zou komen?”

“Klopt. Loopt u mee? En, bevalt uw bungalow?”

Even later zaten ze samen in de behandelkamer, Monique achter haar bureau, Frank de Vries in een stoel tegenover haar. Frank vertelde het een en ander over zijn ziektegeschiedenis, Monique vroeg wat voor medicijnen hij gebruikte en nam zijn bloeddruk op.

Daarna bleef het even stil. 

“Wilt u misschien wat drinken?” vroeg Monique toen. “Een kopje thee misschien. Of een glas water?”

“Een glas water graag.”

Monique schonk voor hen beiden een glas in. Frank de Vries begon eindelijk wat tot rust te komen, zag ze.

“We zullen de komende maanden elkaar wel vaker zien,” merkte Monique op. “Vind je het goed om te tutoyeren?”

“Graag zelfs. Ik vind het allemaal toch al een ongemakkelijke situatie. Ik vind het lastig, eh, om mezelf als een ziek iemand te zien. Dat ben ik niet gewend. Ik ben gewend om alsmaar door te gaan, niet te klagen. Maar daarom is het waarschijnlijk ook allemaal zover gekomen. Als ik beter naar de signalen van mijn lichaam had geluisterd, zat ik hier waarschijnlijk niet.”

Monique knikte. Ze wist dat sommige woorden makkelijk uit te spreken waren, maar in de dagelijkse praktijk er ook naar te handelen, was een heel ander verhaal.”

“Hoe zie je de komende maanden voor je?” vroeg de campingarts. 

Frank de Vries keek haar verbaasd aan. “Daar heb ik eigenlijk nog niet over nagedacht. Veel slapen, denk ik. Af en toe ben ik zo ongelooflijk moe. Ook toen ik hiernaartoe liep. Dan is het net of het plotseling donker wordt om me heen. Ik kan het niet goed uitleggen. Of je overspoeld wordt door een donkere golf van vermoeidheid.”

Frank keek Monique verlegen aan. Het was niets voor hem om zich zo kwetsbaar op te stellen.

“Veel uitrusten dus. En verder?”

“Nou, ik moet in ieder geval niet de hele dag alleen in dat huisje blijven zitten, dan wordt ik stapelgek.” Frank ging onbewust weer wat meer ontspannen zitten. Hij voelde zich bij die aardige campingarts, een zeer aantrekkelijke vrouw bovendien, steeds meer op z’n gemak.

“Dan komen de muren op me af, dat merkte ik net al. Dan denk ik aan mijn collega’s die op de beursvloer aan het werk zijn en hoe ik hier alleen in die bungalow zit…”

Onverwachts barstte hij in snikken uit, waarvoor hij zich meteen schaamde.

Monique zei niets en wachtte bedaard tot Frank een slok water had genomen en zich weer had hersteld.

“Dat zal wel bij die burn-out horen, dat ik me af en toe zo labiel voel.”

“Je moet dus niet de hele dag in het huisje blijven zitten,” hielp Monique hem weer op het juiste spoor.

“Nee, precies.” Frank keek Monique dankbaar aan. Ze leek geen enkel punt te maken van zijn huilbui daarnet.

“Maar wat ik wel ga doen, weet ik ook nog niet. Ik ben het niet gewend om niets te doen. Een strandwandeling maken, misschien?”

Onbewust had Frank een vies gezicht getrokken, waardoor Monique in lachen uitbarstte. 

“Zo erg is dat toch niet. Er zijn genoeg mensen die niets liever doen dan dat.”

“Nee, nee, daar heb je gelijk in. Af en toe een strandwandeling dus. En misschien een eindje fietsen?”

Hij keek Monique vragend aan. “Maar dat is zo zinloos. Gewoon maar een eindje fietsen. Zonder doel.”

“Dan maak je voor jezelf een doel. Je kunt bijvoorbeeld naar Sondijk fietsen om boodschappen te doen.”

Frank kon wel om zichzelf lachen. “Ik lijk wel een klein kind. Je moet me alles voorkauwen.”

“Je zei het net zelf al. Je bevindt je op onbekend terrein. Je bent het niet gewend.”

“Als ik eerlijk ben,” zei Frank aarzelend, “dan zie ik die paar maanden hier op de camping als een enorm zwart gat voor me liggen. Ik heb geen idee hoe ik die tijd moet doorkomen.”

“Je zult zien, het gaat vanzelf. Maar belangrijk is om een bepaalde regelmaat aan te houden. Op tijd opstaan, op tijd naar bed, voldoende beweging en buitenlucht, niet te veel alcohol.”

“Ja dokter, als u het zegt,” probeerde Frank een grapje te maken, maar Monique keek hem ernstig aan.

“Vergeet niet, het is geen spelletje dat je aan het spelen bent. Je lichaam heeft je een duidelijk signaal gegeven. En zelfs met de medicijnen is je bloeddruk aan de hoge kant.” Monique aarzelde even, voor ze verder ging. “Je zou deze maanden ook kunnen gebruiken om een gezond fundament te leggen voor je leven hierna. Want je zult je hele levensstijl moeten aanpassen, dat snap je toch wel?”

“Dat klinkt bijna of ik verslaafd ben. Dat zeggen ze toch altijd: dat mensen die verslaafd zijn aan roken of drank, dat in principe hun hele leven blijven en altijd op hun hoede moeten zijn.”

“Is dat niet zo, dan?” vroeg Monique. “Zou je je werk soms niet kunnen vergelijken met een verslaving?”

Frank keek haar nadenkend aan. “Daar heb je eigenlijk wel gelijk in. Ik kan me een leven zonder beurskoersen niet voorstellen. Alleen de gedachte al maakt me Spaans benauwd. Toen ik in de bungalow kwam, was het eerste dat ik wilde doen, de laptop aanzetten om te kijken wat de AEX doet. En het Financiële Dagblad ligt natuurlijk op tafel. Ja, als je het zo bekijkt, zou je mijn werk wel zo’n beetje met een verslaving kunnen vergelijken.”

“Natuurlijk is er niks mis met betrokkenheid bij je werk. Maar een mens kan het ook overdrijven,” zei Monique.

“Zoals jij je werk ook met veel betrokkenheid doet,” merkte Frank op, in een doorzichtige poging de aandacht van zichzelf af te leiden en zelfs een beetje te flirten.

Monique negeerde zijn opmerking volkomen. “Laten we het hierbij houden,” zei ze kalm. “Laten we afspreken dat je regelmatig even langskomt om je bloeddruk te laten opnemen. En natuurlijk kun je altijd bij ons terecht, mocht je hulp nodig hebben. Ik ben altijd bereikbaar en anders is mijn assistent Bas er. Je zult zien, over een paar maanden ben je een heel ander mens. Laten we daar tenminste naar streven.”

Monique glimlachte Frank vriendelijk toe. “En negeer de AEX, de financiële wereld draait zonder jou ook wel door. Je moet nu echt aan jezelf denken.”

“Die boodschap is duidelijk aangekomen. Ik zal niet elke dag naar Sondijk fietsen om het Financiële Dagblad te kopen. En ik probeer de laptop zo veel mogelijk uit te houden.”



Een minuut of vijf nadat Frank de Vries de EHBO-post had verlaten, arriveerde Bas. De arts-assistent had een bleek gezicht en liet zich met een diepe zucht in de stoel achter de balie liet vallen.

“Nou, volgens mij heeft die tandarts je flink te pakken gehad,” zei Monique.

“Dat kun je wel zeggen. Wat een drama.” Bas trok een pijnlijk gezicht en voelde met een vinger voorzichtig in de binnenkant van zijn mond. “Ik heb eerst driekwartier in de wachtkamer zitten wachten, gezellig, met dat geluid van de boor de hele tijd op de achtergrond en twee jengelende zenuwachtige kinderen om je heen en toen ik aan de beurt was, begon de ellende pas echt. Foto’s nemen voor controle, onder een van de vullingen bleek een gaatje te zitten, de vulling uitboren, opnieuw vullen, tandsteen verwijderen.”

“En ondertussen al die andere mensen in de wachtkamer maar wachten,” glimlachte Monique.

“De mondhygiëniste was ziek en ze waren er niet in geslaagd iedereen op tijd af te bellen. Eigenlijk had ik terug moeten komen voor een tweede afspraak, voor het vervangen van de vulling, maar dat zag ik echt niet zitten en bovendien weet die tandarts dat we min of meer collega’s zijn, of in ieder geval alle twee in de zorg werken, dus hij heeft me gematst.”

Bas slaakte een diepe zucht. “Ik had te doen met al die mensen in de wachtkamer die nu nog langer moesten wachten, maar in dit geval ging mijn eigen sores even voor. Ik snap trouwens niet hoe iemand ervoor kan kiezen om tandarts te worden. Je hele leven gebogen zitten over het gebit van anderen, gaatjes vullen, tandsteen verwijderen, kiezen trekken; nee, dat zou echt mijn ding niet zijn. Dan heb je als dokter toch veel meer vrijheid en variatie.”

“Ik zou er ook niet aan moeten denken,” gaf Monique toe. “Ieder z’n ding.”

“En hoe was het hier?” vroeg Bas. “Geen noodgevallen.”

“Meneer de Vries is op de camping aangekomen. Je weet wel, de patiënt met de burn-out, die een paar maanden in een huisje zit.”

“Oh ja, de beurshandelaar. Heeft hij je nog een paar slimme tips gegeven voor beleggingen?”

“Ik laat het speculeren maar aan anderen over.” Monique wilde er nog wat aan toevoegen, maar op dat moment kwam een meisje van een jaar of achttien de EHBO-post binnen. Ze hinkte een beetje, hield een gymschoen in haar hand en wierp Monique en Bas een gekwelde blik toe.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Monique.

“Ik heb gisteren in Sondijk nieuwe schoentjes gekocht. Ze zagen er schattig uit en ik heb ze gelijk aangehouden, volgens de verkoper was dat geen probleem en hoefde ik ze niet in te lopen.”

“En nu heb je een blaar?” begreep Monique.

“Volgens mij wel meer dan één. Echte joekels. Kijkt u maar.” Het meisje hield spontaan haar voet omhoog, zodat Bas en Monique haar voetzool konden bekijken.

“Dat ziet er indrukwekkend uit,” merkte Monique droog op.

“Geloof nooit een schoenverkoper,” vond Bas. “Nieuwe schoenen moet je altijd inlopen. Loop maar mee naar de behandelkamer. Ik zal eens kijken of ik wat van je zorgen kan verlichten.”

“Dat zou heerlijk zijn,” smachtte het meisje, lichtelijk dramatisch. Ze hinkte achter Bas aan. 

Monique schudde haar hoofd, nam nu zelf achter de balie plaats, voelde haar maag knorren en bedacht dat ze zin had in een van die heerlijke broodjes gezond van het strandpaviljoen Zorba.



Op camping Strand & Duin bleef nooit iets lang geheim en binnen de kortste keren wisten alle medewerkers dat Frank de Vries vanwege een burn-out bij hen verbleef.

Het kostte Frank erg veel moeite aan zijn nieuwe tijdelijke bestaan te wennen. Hij sliep erg veel, maar was toch nooit echt uitgerust.

Het liefst had hij zijn spullen weer ingepakt om terug naar zijn werk te reizen, maar tegelijkertijd had hij daar de energie niet voor en snapte hij ook wel dat dit uitermate onverstandig zou zijn.

Soms liep hij rondjes door zijn huisje, soms wandelde hij langs het strand, soms ging hij een stuk fietsen, maar echt op z’n gemak voelde hij zich nooit.

Hij had nog steeds het gevoel dat hij een buitenstaander was, dat mensen naar hem keken, hoewel hij zijn nette pak allang in de kast had gehangen en nu een spijkerbroek en T-shirt droeg, zodat hij wat dat betreft niet meer opviel.

Afstand nemen van het hectische beursleven, zolang de kern van zijn bestaan, ging hem uitermate moeilijk af en het kwam dan ook regelmatig voor dat hij toch maar weer de laptop pakte, om op de hoogte te blijven van de financiële ontwikkelingen, de dagkoersen, de waarden van beleggingen en obligaties, de jaarverslagen, winstwaarschuwingen en al die andere voor een beurshandelaar onmisbare informatie.

Zo gingen een paar weken voorbij. Juni maakte plaats voor juli, maar het mooie weer bleef. De zon scheen volop, alleen ’s nachts viel er af en toe een buitje, en geleidelijk aan werd het steeds voller op de camping. De stacaravans raakten allemaal bezet, net als de bungalows en ook op de tentenvelden was nauwelijks een plek meer vrij. Ook in de duinen waar de jongeren kampeerden, werd het een drukte van belang, met veel kleine tentjes, kratten bier, muziek tot laat in de avond en menige vakantieliefde, die vaker niet dan wel in tranen eindigde. 

Op de receptie was het een drukte van belang. Puck en Pam kwamen handen tekort om iedereen te helpen. Nieuwe gasten kwamen zich inschrijven, kampeerders kwamen voor informatie over dagtochtjes, fietsverhuur en wat al nog niet meer en voortdurend rinkelde de telefoon voor nieuwe reserveringen.

Bedrijfsleider John Kerstemaker zag het allemaal met eurotekens in de ogen aan, want waar het John ontbrak aan sociale vaardigheden, was er helemaal niks mis met zijn gevoel voor winst. Wat dat betreft had hij wel iets weg van Dagobert Duck en de medewerkers maakten weleens grapjes dat John veel liever in euro’s dan in de zee zwom.

Na weer zo’n razend drukke dag draaide Puck met een diepe zucht de deur van de receptie op slot.

“Een knappe vent die me vandaag nog in de benen krijgt. Ik ga op de bank liggen en tv-kijken. Ik ben helemaal op.”

Pam was het met haar tweelingzus eens. “Mijn idee. Zullen we alleen nog even bij de campingwinkel kijken. Tania zal zich ook wel de benen onder de kont vandaan hebben gelopen.”

“Vooruit dan maar. Misschien heeft ze nog wel een leuke roddel te vertellen.”

“Misschien zijn er nog wel leuke jongens in de winkel geweest, zul je bedoelen. Daar is Tania expert in.”

“Geef mijn portie maar aan Fikkie. Al zou Brat Pitt me vanavond bellen voor een date, ik heb er niet de puf voor.”

“Meen je dat?”

“Nee, natuurlijk niet.”

Onder het praten waren de meiden bij de campingwinkel aangekomen. Tania had de voordeur al op slot gedraaid en was binnen bezig met het bijvullen van de schappen. Puck en Pam liepen achterom via het magazijntje en waren even later bij hun vriendin.

“Was het bij jou net zo’n gekkenhuis als bij ons?” vroeg Puck.

“Dat kun je wel zeggen, ja. En dan is het pas begin juli. Ik weet niet hoe ik de hele zomer door moet komen, als het zo storm loopt.”

“Dat zeggen we elk jaar en voor je het weet, is het september en balen we ervan dat de zomer alweer afgelopen is.”

“Daar heb je gelijk in.”

“En?” informeerde Pam maar direct, “nog leuke jongens gezien vandaag in de winkel?”

“Alleen maar zessen en zevens.”

De meiden hadden de gewoonte om jongens een cijfer te geven.

“Niets bijzonders dus,” concludeerde Pam. “Dus voorlopig blijven we nog maar even single.”

“Voor zolang als het duurt,” knipoogde Puck naar Tania, die erom bekendstond dat ze wel ‘pap’ lustte van een leuke jongen en elke zomer wel een paar vakantieliefdes verslond.

Tania gaf Puck een knipoog terug en wisselde toen van onderwerp.

“Hebben jullie zin om bij Zorba een hapje te gaan eten? Dat vinden pappa en mamma vast wel goed.”

Tania was de dochter van Stavros en Petra Dakliakis, de uitbaters van het strandpaviljoen. 

“Ik weet niet, ik ben gesloopt,” mompelde Puck.

“Eten moet je toch,” antwoordde Tania monter. “En het scheelt weer in koken, moet je maar denken.”

“Moet je nog helpen in de bediening?” vroeg Pam. “Jullie hadden toch mensen tekort. Helemaal sinds Petra die uitzendkracht heeft ontslagen.”

“En terecht,” verdedigde Tania haar moeder. “Dat wicht liep echt de kantjes eraf. Wilde om het kwartier pauze hebben om een sigaretje te roken. Dat schoot echt niet op. Maar Doris komt pappa en mamma een tijdje helpen. Zij heeft vroeger in de horeca gewerkt, dus dat komt mooi uit.”

“Doris?” vroegen Puck en Pam tegelijk.

“Jeetje, je kunt wel merken dat jullie een tweeling zijn. Jullie kunnen wel meedoen aan een wedstrijd simultaan praten. Maar Doris inderdaad, die vriendin van mijn moeder.”

“Die zit toch middenin een scheiding,” wist Pam.

“Klopt, en als je hoort hoe dat eraan toe gaat, kun je maar beter altijd vrijgezel blijven. Wat een ellende. Haar man is vreemdgegaan en Doris kwam daar toevallig achter. Ze was een middagje shoppen in de stad en was wat eerder thuis dan de bedoeling was. Of haar man en zijn minnares waren de tijd vergeten, dat kan natuurlijk ook. Hoe dan ook, Doris deed de voordeur open en hoorde vanuit de slaapkamer nogal vreemde geluiden komen. Ze ging kijken en nou ja, de rest kun je wel raden.”

“Het zal je maar gebeuren,” zei Puck onder de indruk.

“En ze heeft die vent met zijn liefje gelijk het huis uitgegooid, mag ik hopen?” zei Pam fel.

“Dat heeft ze inderdaad geprobeerd,” antwoordde Tania, “maar zo gemakkelijk gaat dat niet. Want het huis staat op hun beider naam en hij weigert te vertrekken. Zegt dat Doris maar wat anders moet gaan zoeken.”

“Nou ja, die vent is gek.”

“En hoe moet het nu verder?” vroeg Puck. “Hij heeft haar toch bedrogen. Telt dat dan niet mee voor de wet?”

“Kan Doris de sloten niet vervangen?” bedacht Pam. “Als hij naar z’n werk is. Nieuwe sloten erin, dat houdt hem wel buiten.”

“Ach wat, dan gooit hij gewoon een ruitje in. Hoe dan ook, ze hebben alle twee een advocaat in de arm genomen,” ging Tania verder. “En die proberen nu een soort overeenkomst uit te werken. Het huis verkopen en dan de winst of de schuld verdelen, zoiets.”

“Je huis verkopen, dat zal niet meevallen in deze tijd.”

Tania knikte. “Daar heb je gelijk in. Maar die vent wil eigenlijk het huis helemaal niet verkopen. Hij wil gewoon dat Doris ophoepelt en er dan zelf in blijven wonen.”

“Samen met zijn liefje, natuurlijk.”

“Of hij heeft alweer een ander liefje. Dat soort kerels is nooit te vertrouwen.”

“Hoe weet jij dat?” vroeg Pam aan haar tweelingzus.

Puck begon te kleuren. “Nou ja, je leest en hoort weleens wat.”

“Voorlopig heeft hij in ieder geval zijn zin,” vertelde Tania. “Hij heeft Doris net zo lang lastiggevallen totdat ze er niet meer tegen kon.”

“Hij heeft haar toch niet geslagen?”

Tania haalde haar schouders op. “Het zou me niet verbazen. Doris wilde eerst in een hotel. Ze heeft op dit moment geen werk. Daarom zou ze ook nooit de hypotheek van het huis in haar eentje kunnen opbrengen en is ze eigenlijk wel verplicht om het te verkopen. Veel belangrijker is nog dat ze een tijdje uit de buurt van die vent wil zijn. Ze voelt zich bij hem echt niet meer op haar gemak. Daarom komt ze een tijdje bij ons logeren en dan kan ze gelijk helpen met de bediening. Een win-win situatie. Doris is een tijdje uit de brand en pappa en mamma hebben er een goede kracht bij. Hoewel je zoiets voor een goede vriendin natuurlijk altijd zou doen, ook al had je er zelf geen voordeel bij.”

“Toch is het eigenlijk niet eerlijk,” zei Puck bedachtzaam. “De man van Doris krijgt dus eigenlijk gewoon zijn zin. Zij vlucht weg en hij kan gewoon in dat huis blijven wonen.”

“Wat zou jij doen in zo’n situatie?”

“Als vrouw ben je dus altijd de zwakkere partij. Dat onbeschofte gedrag van die vent wordt dus gewoon beloond.”

“Dat is niet helemaal waar,” zei Tania. “Want dat gedoe met die advocaten gaat gewoon verder en uiteindelijk zullen ze toch tot een gezamenlijke oplossing moeten komen. Maar op dit moment heb je gelijk en krijgt die engerd gewoon z’n zin.”

“Onze camping begint wel op een toevluchtsoord te lijken,” grapte Pam. “Eerst die Frank de Vries en nu Doris.”

“Ik vind hem nog steeds een gestreste indruk maken,” merkte Tania op. “Best wel zielig. Dan zit hij op het terras van Zorba met zijn laptop. Of hij komt in de campingwinkel een kant-en-klaarmaaltijd kopen. Ik moet me bedwingen om niet te zeggen dat ik wel een keertje voor hem wil koken.”

“Wat?” reageerden Puck en Pam weer simultaan. “Val jij op hem?”

“Natuurlijk niet.”

“Hij is veel te oud voor je.”

“Wat is er mis met oudere mannen?” Tania zag dat Puck en Pam alle twee van kleur verschoten en voegde er toen snel aan toe: “Rustig maar, ik maak maar een grapje. Ik zeg alleen maar dat ik hem een verloren indruk vind maken.”

“Van zo’n burn-out herstel je ook niet zomaar.”

Onder het praten waren Tania, Puck en Pam doorgegaan met het bijvullen van de schappen. Daarmee waren ze nu klaar.

“Moet je de kas nog opmaken?” vroeg Puck aan Tania.

“Is al gebeurd. John is al langs geweest.”

“Zullen we dan een hapje gaan eten?” stelde Pam voor. “Mijn maag begint al behoorlijk te knorren.”

“Die van mij ook.”

“Ik lust ook wel wat.” Tania draaide de achterdeur van de campingwinkel op slot. “Maar niet aan Doris laten merken dat jullie weten wat er allemaal speelt, hoor. Ik heb pappa en mamma beloofd dat ik het niet verder zou vertellen.”

“Natuurlijk niet,” antwoordden Puck en Pam op hetzelfde moment.



“Hoe gaat het met je?” vroeg Monique. Ze zag dat het gezicht van Frank de Vries al een gezonde bruine kleur had gekregen, maar zijn ogen vertelden nog steeds iets over de onrust die in zijn hoofd schuil ging. Ongeduldig tikte hij met zijn vingers op het bureau.

“Tja, hoe gaat het met me?”

Monique had zijn bloeddruk opgenomen en borg haar spullen weer op.

“Die is zeker nog net zo hoog,” merkte Frank fatalistisch op.

Monique reageerde niet, waarna Frank maar verderging: “Ik vraag mezelf steeds vaker af wat ik hier doe. Ik heb niet het gevoel dat ik opknap. Ik loop echt met m’n ziel onder de arm.”

“Ben je nog steeds zo moe?”

“Dat is wel minder geworden,” moest Frank schoorvoetend toegeven. “Die zware vermoeidheid die als het donker over me heen kon vallen, die is wel verdwenen. En ik heb ’s ochtends als ik wakker word ook wat meer energie. In het begin had ik de moed niet om mijn bed uit te komen. Het liefst was ik de hele dag blijven liggen. Wat dat betreft was je raad om een bepaald ritme aan te houden een gouden tip. Maar nu ik iets meer energie heb, merk ik pas hoe verloren ik me voel.”

“Toch is dat belangrijk om te constateren,” drong Monique aan. “Je zegt dat je niet het gevoel hebt dat je vooruitgaat, maar je bent minder moe en voelt je fitter, dat is toch al iets.”

“Nou ja, fitter,” mopperde Frank. “Als ik me fit voelde, zat ik niet hier op de camping, maar deed ik gewoon mijn werk op de beursvloer.”

Monique schudde bijna ongemerkt haar hoofd. Frank had nog niet in de gaten dat hij zijn hele levensstijl zou moeten aanpassen. Na zo’n burn-out kon je niet gewoon je oude leventje weer oppakken, alsof er niets was gebeurd. Dat ging gewoon niet.”

Monique hield deze gedachten voor zich. Er was nog genoeg tijd om Frank daarop te wijzen en hopelijk zou het moment komen, dat hij zelf tot deze conclusie kwam.

“Wat doe je zoal de hele dag?”

Frank wierp Monique een boze blik toe. Het voelde alsof hij een jongetje was dat aan zijn moeder verantwoording af moest leggen voor zijn daden. Monique kon er in stilte wel om lachen. Er was niks mis mee als Frank boos op haar werd. Dat betekende dat hij daar in ieder geval weer de energie voor had.

“Wat ik de hele dag zoal doe?” herhaalde hij Monique’s vraag met een sarcastische ondertoon. Ik kom m’n bed uit, ga onder de douche, poets m’n tanden, loop naar de campingwinkel, wandel langs het strand, ga een stukje fietsen, kijk wat tv. En ga op tijd naar bed, want dat heeft de dokter me gezegd.”

Frank keek Monique chagrijnig aan.

“Niet echt een spannend bestaan, dus. Echt, om je dood te vervelen. Oh ja, en vaak doe ik ’s middags ook nog een dutje. Verdomme, ik lijk wel een oud mannetje. Een middagdutje: gelukkig dat mijn collega’s dat niet weten.”

“Hebben ze nog wat van zich laten horen?” wilde Monique weten.

“Ach nee, in onze wereld is het ieder voor zich,” snauwde Frank. “Ze hebben een kaartje gestuurd, maar wat schiet je daarmee op.”

Frank haalde diep adem en verontschuldigde zich toen. “Sorry, dat ik me zo laat gaan. Jij kunt er ook niets aan doen. Maar soms voel ik me gewoon, nou ja, in de war. Alsof ik nog steeds niet helemaal goed snap wat er met me aan de hand is. Het ene moment kan ik heel rustig zijn en dan vliegen de muren weer op me af. Dan ga ik maar een eind langs het strand lopen om tot rust te komen. Of ik ga fietsen.”

Frank schudde zijn hoofd.

“En ik heb me nu geschoren omdat ik naar jou toeging, maar het kan ook dagen voorkomen dat ik dat maar oversla. En dat ik ook geen schone kleren aandoe. Ik moet nog uitkijken dat ik niet verslons.” Hij zei het op een toon die grappig was bedoeld, maar Monique voelde de wanhoop die achter de woorden schuil ging.

“En dan ga ik op tijd naar bed, maar dan lig ik ’s nachts wakker en dan kan ik ’s ochtends weer mijn bed niet uitkomen. Gadver, wat ben ik aan het zeuren, daar hou ik helemaal niet van.” 

“Als je vakantie hebt, is het leuk om niets te doen,” zei Monique kalm. “Sommige mensen vinden het heerlijk om een paar weken aan het strand te liggen, anderen trekken er liever opuit, gaan wandelen of fietsen of maken een rondreis. Maar natuurlijk is het anders als je geen vakantie hebt. Wat dat betreft moet je jezelf niet vergelijken met de andere mensen op de camping. Zij bevinden zich in een hele andere situatie. Bovendien is uitrusten en herstellen lang niet altijd hetzelfde als niets doen. Het kan belangrijk zijn om een doel te hebben en nu je weer wat meer energie hebt, is het belangrijk om daarnaar weer op zoek gaan.”

“Ik kan voor de campinggasten een beleggingsclubje beginnen,” grapte Frank.

Monique wees hem streng terecht.

“Hou daar nou eens mee op. Neem je eigen situatie serieus. Zulke grapjes zijn alleen maar een poging weg te lopen voor de werkelijkheid. Denk liever met me mee. We moeten op zoek naar een zinvolle invulling van je dag, die bovendien bijdraagt aan je herstel.”

“Ik denk niet dat ik geschikt ben als strandwacht. Als beurshandelaar heb ik niet veel ervaring opgedaan met het redden van mensen.”

“Dat snap ik ook wel. Beurshandelaren staan er eerder om bekend dat ze mensen in de problemen helpen. Nee, ik zat aan heel iets anders te denken.”

“Wat dan?” vroeg Frank nieuwsgierig, waarbij hij het eerste gedeelte van Monique’s opmerking maar negeerde. “Waar zit je aan te denken?”

“Ben je handig? Kun je goed klussen?”

Frank keek Monique verbaasd aan. Hij had geen idee waar de campingarts op aanstuurde.

“Of ik goed kan klussen? Tja, ‘gewoon’ zou ik zeggen. Ik heb geen twee linkerhanden, maar ben ook geen genie wat dat betreft. Waarom vraag je dat?”

Voor Monique kon antwoorden, schoot Frank een herinnering te binnen, die hij tot zijn eigen verbazing zomaar begon te vertellen. Het bewees hoe hij zich bij Monique op z’n gemak voelde.

“Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, wilde ik kunstenaar worden. Op de school waar ik zat, gaven ze handarbeid als facultatief vak en daar ging ik regelmatig naartoe. Ik vond het bijvoorbeeld geweldig om te beeldhouwen. Met hamer en beitel een bepaalde vorm te creëren. Of van hout of andere spullen die ik buiten vond, iets in elkaar te knutselen. Daar kon ik helemaal in opgaan. Maar ja, als je ouder wordt, vervliegen dat soort dromen.”

Er klonk iets van weemoed in de stem van Frank door.

“Een mens moet tenslotte zijn brood verdienen en waarschijnlijk had ik ook niet genoeg talent om het echt te maken als kunstenaar. Je hoort weleens zeggen dat mensen hun droom moeten volgen, maar zo simpel ligt het natuurlijk niet. Hoe dan ook, ik bleek erg goed te zijn in economie en als ik weleens van die kunstenaar op tv zag, echt van die alternatieve types, dan voelde ik daarmee totaal geen verbondenheid. Dus was het niet meer dan logisch dat ik niet naar de Kunstacademie ging, maar de kant van de economie heb gekozen. Mijn ouders stimuleerden dat ook. Die zagen natuurlijk ook wel in dat dit een veel veiliger toekomst was. Minder onzekerheid.”

“En heb je later nog weleens spijt gehad van die keuze?” vroeg Monique nieuwsgierig.

Frank schudde zijn hoofd. “Ik heb er eigenlijk nooit meer aan gedacht. Nu opeens kwam die herinnering weer naar boven.” Frank leek zich opeens een beetje te schamen. “Sorry, dat ik jou daarmee lastigval.”

“Helemaal niet. Het was een logische associatie op mijn vraag of je handig was met klussen.”

“Wat klungelen met hamer en beitel en een stuk steen is heel wat anders dan bijvoorbeeld een verstopte wasbak te repareren,” zei Frank snel. “De laatste jaren heb ik zelf eigenlijk nooit meer iets in huis gedaan. Nam ik me de tijd niet voor. Te druk met m’n werk. Ik belde altijd gewoon een klusjesman.”

“Maar je hebt er geen hekel aan?”

“Waar wil je nou eigenlijk heen?” vroeg Frank. Monique glimlachte om zijn directe toon. Frank had het zelf niet in de gaten, maar in vergelijking met het begin van de zomer maakte hij al een minder nerveuze indruk. Hij moest alleen iets om handen hebben, anders bleef hij maar piekeren en zich verloren voelen.

“Heb je Krijn al ontmoet?”

Het gezicht van Frank vormde eerst een groot vraagteken, maar toonde daarna iets van begrip.

“Krijn? Wie… Oh, is dat niet die oudere man die hier rondloopt. Is hij jullie manusje van alles? Ik heb hem weleens met gereedschap rond zien lopen. En de vuilcontainers zien legen, geloof ik.”

“Dat klopt. Hij heeft vroeger op een vissersboot gevaren en is nu onze klusjesman. Een geweldige vent. Is ondanks alle ellende die hij heeft meegemaakt een onverwoestbare optimist gebleven.”

“Goed gezelschap voor mij dus,” sneerde Frank.

Monique negeerde zijn opmerking en vervolgde: “Omdat het zo druk is op de camping, komt Krijn handen tekort. Hij loopt zich de benen uit het lijf. Je zult Krijn nooit horen klagen, maar wat assistentie zou voor hem zeer welkom zijn. Ik zat me af te vragen of dat misschien wat voor jou zou zijn. Niet te veel hoeven nadenken. Lekker met je handen bezig zijn. Een dagbesteding hebben.”

“Je bedoelt wc’s ontstoppen en afval opruimen. Daar zit ik echt op te wachten.”

Monique probeerde niet te laten merken dat de opmerking van Frank haar had gekwetst. Krijn had een speciaal plekje in haar hart en ze kon het niet goed hebben als mensen laatdunkend over hem of zijn werk praatten.

“Krijn doet heus wel meer dan dat. Hij verzorgt ook het groen op de camping, lost problemen op in de huisjes, als er bijvoorbeeld iets kapot is, repareert hij dat. En ja, hij ontstopt ook wc’s als dat moet. Vind je dat te min voor jezelf?”

“Ik vind het goedbedoeld van je,” bond Frank wat in, “maar eerlijk gezegd zie ik mezelf niet als assistent van een klusjesman. Daarvoor heb ik nog net iets te veel zelfrespect.”

Monique haalde diep adem en telde in stilte tot tien. “Ik snap ook wel dat het niet je ideale baan is en dat je het ziet als iets van ver onder je niveau. Maar het is slechts tijdelijk. En je klaagde er zelf over dat je een dagbesteding miste.”

“Maar dit is wel het andere uiterste.”

“Het is maar hoe je het bekijkt,” antwoordde Monique koel. “De ene mens handelt op een beurs, de ander is na een leven vol ups en downs als manusje van alles op een camping terechtgekomen. Ik zie niet in waarom de ene mens meer waard zou zijn dan de andere.”

Nu was het de beurt aan Frank om diep adem te halen. Vervolgens slaakte hij een zucht. “Sorry, misschien reageerde ik te impulsief. Ik bedoelde het niet zo onaardig als het uit mijn mond kwam.”

“Denk erover na. Er is geen haast bij. Je hoeft niet gelijk te beslissen.”

“Mijn collega’s op de beurs zouden in een deuk liggen, als ze me hier in een overall en met gereedschap zagen rondlopen.”

“Wat maakt jou dat nou uit hoe andere mensen naar je kijken? Het gaat om jezelf.”

“Ik moet mezelf niet zo belangrijk vinden?”

Monique haalde haar schouders op. “Denk er gewoon even rustig over na. En Krijn is een hele sympathieke vent.”

Frank knikte. “Volgens mij heb ik net weer een levensles gehad.”

“Dat is bij de behandeling inbegrepen,” glimlachte Monique. De campingarts keek op haar horloge. “En als je me nu wilt excuseren, ik ga visite lopen op de camping.”



Voor het eerst die zomer sloeg het weer om.

De strakblauwe lucht maakte plaats voor donkergrijze wolken, die door de stormachtige wind met harde hand vanuit zee het land op werden geschoven.

De golven hadden schuimkoppen en denderden richting het strand. Vanuit strandpaviljoen Zorba keken Puck en Pam naar een paar surfers die het slechte weer trotseerden en hun best deden in de onstuimige zee op de been te blijven.

“Zij liever dan ik,” mompelde Puck tegen haar tweelingzus, terwijl de regendruppels hard tegen de ramen kletsten. “Wij zitten hier tenminste droog.

“Ach joh, ze hebben hier juist op gewacht,” antwoordde Pam. “Dat mooie weer met een zacht briesje is niks voor die lui. Zij moeten het juist van dit weer hebben.”

“Dat zal dan wel,” vond Puck, “maar ik vind die wetsuits die ze aan hebben helemaal niet sexy. Jij wel?”

“Je kunt in ieder geval alle vormen goed zien,” glimlachte Pam. “En ze zijn wel lekker gespierd.”

“Je kunt wel gelijk zien wat ze in huis hebben,” giechelde Puck, met een lichte blos op haar wangen vanwege de ondeugende ondertoon van haar opmerking.

“Waar hebben jullie zo’n pret om?”

Zonder dat Puck en Pam het hadden gemerkt, was Tania bij hun tafeltje komen staan. De dochter van Petra en Stavros hield een dienblad in haar armen en zette twee glazen ijsthee op het tafeltje neer.

“Oh heerlijk,” zuchtte Pam. “Ik heb dorst als een paard. Het was weer razend druk vandaag. Met dat slechte weer willen veel gasten een uitje gaan doen. Ik denk dat ik er wel honderd te woord heb gestaan, die informatie wilden over shoppen in Sondijk, bioscopen, binnen zwemmen, karten en weet ik wat nog meer.”

“Dat zal best, maar waar hadden jullie nou zo’n pret om?” hield Tania vol.

Puck giechelde opnieuw. “Over de wetsuits van die surfers. Of ze nou sexy waren of nou juist niet.”

“Wat maken jou die wetsuits nou uit,” reageerde Tania direct. “Het gaat erom wat eronder zit.”

“Tot die conclusie waren wij min of meer ook al gekomen.” Pam keek om zich heen. “Wat is het druk vanavond. Dat slechte weer is ook prima voor jullie omzet.”

“Als het mooi weer is, zitten de mensen buiten op het terras. Nu zitten ze binnen. Dat maakt voor de omzet niet veel uit. Als het druk is op de camping, doen wij ook goede zaken.”

“Daar heb je ook weer gelijk in. Maar zo vol als het nu is hier binnen, heb ik het nog niet vaak meegemaakt.”

Het was inderdaad razend druk in Zorba. Het leek wel of alle gasten van Strand & Duin hier hun toevlucht hadden gezocht voor het slechte weer, als drenkelingen die een storm moesten zien te overleven. Alle tafeltjes waren bezet en bij de ingang stonden mensen te wachten tot er misschien een plekje vrij kwam. Er klonk een gezellig geroezemoes. Uit de keuken kwamen de hemelse geuren van de gerechten die Stavros uit zijn pannen tevoorschijn toverde; geuren die zich mengden met de zompige lucht van natte regenkleding.

Petra kwam langs met een dienblad vol etensborden. Ze wierp haar dochter een vermoeide blik toe.

“Goed van je, dat je Petra en Stavros helpt vanavond,” vond Puck.

“Met deze drukte. Natuurlijk,” antwoordde Tania.

“Nou ja, je hebt ook al de hele dag in de campingwinkel gestaan.”

Tania haalde haar schouders op. “Daar was het juist rustig vandaag. Zal wel door het slechte weer komen.”

“Hoe gaat het eigenlijk met Doris?” wilde Pam weten. “Ik heb haar vanavond nog niet gezien. Ze loopt toch nog steeds in de bediening.”

“Die was helemaal overstuur vanavond.” Tania begon bijna automatisch wat zachter te praten, zodat ze nog maar net boven het geroezemoes uitkwam. “Dat is ook een van de redenen waarom ik nu help in de bediening. Doris komt zo hopelijk weer terug, maar ze heeft zich even teruggetrokken. Ze was echt behoorlijk de kluts kwijt.”

“Zeker vanwege die vent van haar,” merkte Puck op.

“Wat is er dan gebeurd?” vroeg Pam nieuwsgierig.

Tania stond op het punt om antwoord te geven, toen er uit de keuken een wilde schreeuw klonk. Stavros, de vader van Tania, was een echte Griek, die van zijn hart meestal geen moordkuil maakte en dat deed hij nu ook niet.

“Ik geloof dat ik een bestelling moet komen ophalen,” glimlachte Tania, die het woeste gedrag van haar vader wel gewend was en er zich nooit zoveel van aantrok. “Niet weggaan, hoor. Ik kom straks gezellig bij jullie zitten. Als Doris er weer is. En als straks iedereen heeft gegeten, wordt het vanzelf wel rustiger.”

Tania gaf Puck en Pam een knipoog en verdween richting de keuken.

Maar het komende uur bleef het alle hens aan dek in Zorba. Als er al een tafeltje vrij kwam, namen er onmiddellijk nieuwe mensen plaats om een hapje te eten. Pas toen om half tien de keuken sloot, werd het langzamerhand iets rustiger. Buiten plensde de regen nog steeds tegen de ramen. Puck en Pam hadden inmiddels zelf ook een lekkere maaltijd achter de kiezen en genoten nu van een Irish coffee, met flink veel slagroom en ook een flinke teug whisky.

Puck gaapte. “Volgens mij is de fles whisky een beetje uitgeschoten.”

“Ach meid, wat maakt het uit. Daar slaap je lekker op.” Pam keek monter om zich heen. Zij leek juist wakker te worden van de Irish coffee.

“Kijk, Frank de Vries is er ook.”

Puck gaapte nog een keer en draaide zich toen om. Frank de Vries was inderdaad ook in Zorba verschenen. Hij zat alleen aan een tafeltje, met zijn laptop voor zich.

“Houdt zeker de beurskoersen in Amsterdam bij.”

“Die zijn toch allang gesloten.”

“Nou, dan in Azië of Amerika. De financiële wereld draait 24 uur per dag door.”

“Ik dacht dat hij hier op de camping zat om van zijn burn-out bij te komen.”

Pam haalde haar schouders op. “Of hij bekijkt pikante websites. Weet jij veel?”

“Hier in Zorba, met al die mensen om zich heen. Dat lijkt me sterk. Bovendien lijkt hij me daar het type niet voor.”

“Oh nee, wat voor types doen dat dan?”

“Dat weet ik eigenlijk niet,” bekende Puck, met een lichte blos door de Irish coffee op haar wangen. “Zouden alle mannen dat doen?”

“Die websites bekijken? Ik hoop het niet. Het heeft toch iets sneus, vind je niet. Die kerels die op hun beeldscherm naar blote vrouwen zitten te gluren. En dan die vrouwen die een beetje toneel zitten te spelen. Alsof ze enorm opgewonden zijn, terwijl ze ondertussen in hun hoofd een boodschappenlijstje zitten te maken.”

“Nou, als ik een vriend krijg en ik merk dat hij naar zo’n website zit te kijken, dan dump ik hem meteen,” zei Puck vastbesloten. “Zo’n gluurder hoef ik echt niet.”

“Mijn idee. Hij mag alleen naar jou gluren.”

“Maar voorlopig zijn we nog gewoon single,” voegde Puck er een beetje sip aan toe.

“Ach meid, de wereld ligt aan onze voeten. Voor je het weet, kom je de ware tegen.”

Pam wierp nog maar eens een blik door het strandpaviljoen. “Maar vanavond hier geef ik je weinig kans.”

“Gelukkig maar,” vond Puck, “want die Irish coffee heeft me m’n laatste restje energie ontnomen. Dus de ware jakob moet maar even tot morgen wachten.”

“Of tot overmorgen,” voegde ze er na een korte stilte aan toe.

“Eindelijk. Ik ben gesloopt.” Met een diepe zucht liet Tania zich naast Pam op een stoel vallen. “Ik vergeet helemaal wat te drinken voor jullie mee te nemen. Willen jullie nog wat?”

“Nee, dank je.”

Ook Puck schudde haar hoofd.

“Hebben jullie gezien dat die Frank de Vries er met zijn laptop ook weer is. Hij zit hier bijna elke avond.”

“Ik heb gehoord dat hij Krijn misschien ging helpen,” merkte Pam onverwachts op. “Zoiets ving ik op van John. Monique heeft het met John overlegd. Zodat hij overdag wat te doen heeft. En Krijn komt handen en voeten tekort.”

“Daar zal meneer de beurshandelaar zich wel te goed voor voelen,” merkte Tania schamper op.

“Ach, ik vind hem best aardig,” zei Puck schuchter.

“Wat was er nou eigenlijk met Doris aan de hand?” wilde Pam weten. 

Ongeveer een half uur na het eerste bezoek van Tania aan Puck en Pam, was Doris weer in Zorba verschenen. Ze had wallen onder ogen en zag er bleek uit. Het kostte haar duidelijk ook moeite om aardig te doen tegen de gasten. Puck en Pam was het opgevallen dat ze kortaf deed tegen een stelletje dat aan de tafel naast hen zat en ook verder maakte ze een boze en geïrriteerde indruk.

Toen iemand nog wat te drinken wilde bestellen, snauwde ze tegen hem en toen een jonge kerel aan een andere tafel wat frietjes erbij vroeg, kon hij fluiten naar zijn patatjes en ontving hij alleen een dodelijke blik.

“Ze had in ieder geval haar avond niet,” merkte Puck op.

“Dat kun je wel zeggen,” bevestigde Tania. “Ze maakte geen gastvrije indruk en dan druk ik me nog vriendelijk uit. Het is de eerste les van de horeca: laat de gasten niets merken van je privésores.”

“Maar wat is er dan gebeurd?” drong Puck nog een keer aan.

“Jullie weten toch dat ze overhoop ligt met die vent van haar. Hij wil in hun huis blijven wonen, samen met zijn nieuwe liefje. Het huis staat op hun beider naam. Doris wil het huis het liefst verkopen.”

“Nou, dan kan hij toch haar aandeel uitkopen,” merkte Puck snugger op.

“Dat was ook de bedoeling. Ze hebben alle twee een advocaat in de arm genomen om een regeling te treffen, maar ze komen er niet uit. Die vent stelt zich extreem onredelijk op. Hij vindt dat Doris veel te veel geld vraagt. En Doris is het daar natuurlijk niet mee eens. Ze hebben de waarde van het huis laten bepalen en Doris vindt dat ze gewoon recht heeft op de helft van het geld, zoiets. Maar die kerel beweert dat hij altijd het grootste deel van de hypotheek heeft betaald en vindt daarom dat Doris recht heeft op een veel kleiner deel. Nu schijnt er zelfs te worden gedreigd met een kort geding.”

“En ondertussen zit die ex van haar lekker met zijn nieuwe liefje in het huis. En Doris moest naar een hotel. Ze heeft mazzel dat ze bij jullie onderdak heeft gevonden, maar wat gebeurt er na de zomer?”

“Scheiden doet lijden,” merkte Pam nuchter op.

“In ieder geval voor één van de twee.”

“Doris is er helemaal verbitterd door geraakt,” vertelde Tania verder. “Mannen kunnen bij haar nu helemaal niets meer goed doen. Zelfs pappa heeft af en toe onder haar gedrag te lijden. Maar goed, die trekt zich er niks van aan.”

“Hij kan er toch ook niks aan doen.”

“Precies. Je hebt heus ook wel goede mannen.”

“Dat mag ik hopen,” giechelde Pam. “Want ik hoop er nog wel eentje tegen te komen.”

Ondertussen was Doris vanachter de bar tevoorschijn gekomen. Ze smeet twee kopjes koffie neer voor een ouder echtpaar, gaf een verliefd stelletje dat hand in hand zat met een verwoestende blik twee glazen wijn en liep toen met alleen nog een glas bier op haar dienblad in de richting van Frank de Vries.

Tania, Pam en Puck volgden haar met hun ogen, bijna alsof ze aanvoelden dat er weleens iets mis zou kunnen gaan.

Frank zag Doris niet aankomen. Hij had zijn ogen gericht op het schermpje van zijn laptop en leek verdiept in wat hij daar zag. Doris kwam bij zijn tafeltje aan en wilde het glas bier neerzetten.

Op hetzelfde moment maakte Frank een onverwachte beweging. Zijn hoofd kwam omhoog en hij rekte zich uit. Tijdens de beweging omhoog ontmoette zijn rechterarm het bierglas dat juist op weg naar beneden, het tafelblad, was.

Doris slaakte een kreet. Door de botsing kieperde het glas uit haar hand, de volledige inhoud aan gerstenat kwam op de laptop terecht, een stortdouche van bier, terwijl het glas zelf op de vloer viel en wonder boven wonder heel bleef en niet in duizend glasstukjes uiteenspatte.

Het gebeurde allemaal razendsnel. Heel even bevroren Doris en Frank alle twee in het ogenblik, alsof ze nog niet in de gaten hadden wat er was gebeurd.

Toen volgde hun reactie. Frank trok helemaal wit weg. Hij realiseerde zich onmiddellijk dat de bierdouche het einde van zijn laptop, op de camping zijn houvast aan de wereld die hij kende, betekende. Het beeldscherm begon vreemd te schitteren. Even was er nog een patroon van witte horizontale lijnen te bespeuren, toen viel de laptop helemaal uit en stond het scherm op ‘zwart’. Er was niets meer op te zien. In een automatische reactie pakte Frank de laptop op en begon te schudden, alsof dat zou helpen. Het was een handeling die perfect zijn wanhoop symboliseerde.

Hij rook de bierlucht op het toetsenbord en voelde de kleverige vloeistof op zijn toetsenbord.

Al die tijd was de aandacht van Frank volledig op zijn laptop gericht. Daarin kwam nu verandering. Frank keek opzij, zag Doris staan en voelde opeens een onmetelijke woede, een woede die veel verderging dan zijn ergernis over de kapotte laptop. Het was de woede over de hele situatie waarin hij was beland, zijn burn-out, het onvermogen om wat aan zijn ziekte te veranderen, de verlorenheid hier op de camping, de zinloosheid die zijn bestaan had aangenomen. 

Zijn mond vertrok en hij siste meer dan dat hij schreeuwde: “Kun je verdomme niet uitkijken!”

Ook bij Doris vond de opgekropte woede nu een uitlaatklep. Naast haar rechteroog begon een adertje vervaarlijk te trillen. Door de boosheid stonden er tranen in haar ogen. “Hoezo, kun je niet uitkijken? Let toch zelf op, sukkel. Jij maakt een onverwachtse beweging, niet ik. Waag het niet om mij daarvan de schuld te geven.”

“Dat maak ik zelf wel uit.” Ook bij Frank stond het schuim nu op de lippen.

“Helemaal niet, dat maak je helemaal niet zelf wel uit. Jullie mannen, jullie mannen… Doris kon nauwelijks meer uit haar woorden komen. “Jullie mannen denken dat jullie alles maar kunnen maken. Nou, vergeet het maar. Ik weiger me nog langer als een slachtoffer te laten behandelen. Ik eis dat je nu je excuses maakt, want anders…”

“Anders wat?” Frank was opgestaan en het had weinig gescheeld of hij was handtastelijk geworden en had Doris een flinke zet gegeven. “Wat anders? Jij gooit een glas bier over mijn laptop en dan moet ik ‘sorry’ zeggen. Ik zal je wat anders zeggen, stomme koe. Jij moet verdorie uitkijken wat je doet. Als je niet geschikt bent voor je werk, ga dan wat anders doen.”

“Ga zelf wat anders doen, vuile computermuis.”

Frank en Doris waren steeds harder gaan praten en stonden inmiddels tegen elkaar te schreeuwen. Natuurlijk zaten alle aanwezigen in Zorba volop mee te genieten. Waarschijnlijk was de ruzie nog veel verder uit de hand gelopen, als Petra op dat moment niet had ingegrepen. Ze trok Doris bij Frank weg en sleepte haar mee naar de keuken, weg uit het zicht van iedereen en zeker uit het zicht van Frank. Puck, Pam en Tania hadden alles onthutst en met open mond gadegeslagen. Ze hadden het gevoel dat ze iets moesten doen, maar wisten niet goed wat. Uiteindelijk kwam Tania in beweging. Ze liep naar het tafeltje van Frank, raapte het glas van de grond en begon het tafeltje met een doek schoon te maken. Frank was toen al verdwenen. Hij had zijn kapotte laptop gepakt en was met abrupte stappen het strandpaviljoen uitgestormd. Langzamerhand keerde de rust weer terug in Zorba. Gesprekken die waren verstomd, werden hervat. Tania ging haar moeder helpen met de bediening. Puck en Pam liepen terug naar hun huisje. Inmiddels was het met regenen gestopt. De lucht was nog steeds zwaarbewolkt, maar toen de tweelingzusjes bij hun huisje aankwamen, was tussen de wolkenflarden door een glimp van de maan te ontwaren.



De volgende morgen meldde de zon zich weer in volle glorie aan de hemel. Het lagedrukgebied was voorbijgetrokken. Grauwgrijze wolken en windstoten maakten opnieuw plaats voor een egaal blauwe lucht, met hooguit hier en daar een onschuldig schapenwolkje. De felle regen die de camping de avond ervoor nog had geteisterd, leek een herinnering van jaren geleden. 

De tentzeilen droogden snel op. Bij de tenten die hadden gelekt, werden de natte spullen naar buiten gebracht om te drogen. Laarzen en regenkleding werden opgeborgen. De zomer was teruggekeerd.

Al vroeg begon de trek naar het strand, waar de vlaggen bij het hokje van de strandwachten zachtjes wapperden.

Ook de branding had zijn woeste masker afgelegd. Waar de kust nog geen 24 uur geleden was geteisterd door woeste golven met schuimkoppen, kabbelden de golfjes nu bedaard richting het strand.

De eerste kinderen begonnen met het graven van een zandkasteel, dat straks de opkomende vloed moest zien te weerstaan. Strandtentjes en stretchers werden geplaatst, handdoeken uitgerold en de zilte geur van de zee mengde zich met het onmiskenbare aroma van zonnebrandolie.

Een stel tieners speelde een potje strandvoetbal, steeds meer mensen waagden zich in het water om een stukje te zwemmen en bij Zorba namen gasten plaats op het terras, om koffie met zelfgebakken appeltaart te bestellen.

Frank de Vries was laat wakker. Na het incident in Zorba was hij met zijn kapotte laptop teruggelopen naar zijn huisje. Hij had de laptop op tafel gesmeten en de tv aangezet, maar het had een hele poos geduurd voor hij weer een beetje tot rust was gekomen. Nog steeds woest had hij van programma tot programma gezapt, tot uiteindelijk de afstandsbediening het moest ontgelden en met een luide klap in een hoek werd gegooid.

Frank was de tuin ingelopen en had diep de nog frisse nachtlucht ingeademd. Hij zag de maan en de voorbijtrekkende wolken en hier en daar een ster. Frank was intelligent genoeg om te weten dat zijn woede in Zorba buiten proportioneel was geweest. Natuurlijk, hij baalde van zijn kapotte laptop en de serveerster had zich vast onhandig gedragen, maar dat was nog geen reden om in een onbeschaafde scheldpartij uit te barsten.

Frank vroeg zich een moment af of hij zijn excuses aan haar moest aanbieden, maar bedacht toen dat de serveerster zich ook niet onbetuigd had gelaten en zich net als hij behoorlijk had laten gaan. Ze had zich net zo onbeschoft gedragen als hij, bedacht Frank bitter.

Het was al diep in de nacht toen Frank uiteindelijk besloot dat hij Strand & Duin zou gaan verlaten. Het verblijf op de camping deed hem duidelijk geen goed. Zo’n woede-uitbarsting paste niet bij hem. Hij had zijn gedrag juist altijd onder controle. Sterker nog, omdat hij zijn emoties altijd zo goed in bedwang kon houden, was hij zo’n goede beurshandelaar geworden.

Ergens fluisterde een stemmetje dat hij niet voor niets een burn-out had gekregen en dat het wel degelijk noodzakelijk was om zijn leven ingrijpend te wijzigen. Maar het was inmiddels al twee uur geweest en Frank weigerde nog langer naar dat stemmetje te luisteren. Hij nam nog een biertje, kroop in bed en verwachtte dat hij nu wel snel in slaap zou vallen, opgelucht door het besluit dat hij had genomen, maar in plaats daarvan had hij nog een hele tijd liggen woelen. Pas toen de hemel in het oosten roze begon te kleuren, vond hij eindelijk de weg naar dromenland.

Toen hij wakker werd, stond de zon al hoog aan de hemel en had hij hoofdpijn. Frank nam een aspirine, zette een flinke sloot koffie en begon te twijfelen over zijn besluit de camping te verlaten. Uiteindelijk besloot hij tot een compromis. Hij zou naar Sondijk rijden, een nieuwe laptop kopen en het nog een paar dagen aankijken. Dan kon hij volgende week weer aan het werk gaan.

Frank liep naar de parkeerplaats en zat al in zijn auto, toen hem plotseling opviel dat het weer was omgeslagen. Hij was zo verdiept geweest in zijn eigen gedachtewereld, dat hij niet bewust had gemerkt dat het niet meer regende en de lucht weer stralend blauw was.

Hij bedacht dat hij net zo goed naar Sondijk kon fietsen en zette de auto weer uit. Zijn fiets stond in het schuurtje bij zijn huisje. Terwijl Frank terugliep, kwam hij verschillende campinggasten tegen die goed gehumeurd op weg waren naar het strand. Anderen hadden in de campingwinkel broodjes of een krant gekocht. Ze zeiden Frank vriendelijk gedag. Tot zijn eigen verbazing constateerde Frank dat zijn stemming behoorlijk opklaarde en dat hij zich best wel verheugde op het fietstochtje door de duinen.

Het was behoorlijk trappen en bezweet maar voldaan, fietste hij een half uurtje later de badplaats binnen. Het bezoek aan de computerwinkel kon nog wel even wachten. Frank nam op een terrasje plaats, bestelde een cappuccino en keek naar de drukte om zich heen. Er hing een zonnige vakantiestemming in de badplaats. Toeristen slenterden langs de vele boetiekjes, waar rekken met aanbiedingen uitnodigden om naar binnen te gaan. Andere winkeltjes hadden zich niet in mode, maar in prullaria gespecialiseerd. Goedkope mokken, vuurtorentjes, bootjes, T-shirt met flauwe en minder flauwe opschriften, ansichtkaarten, je kon het zo gek niet bedenken of het was er wel te koop. Het zijn van die winkeltjes die je in elke badplaats waar dan ook ter wereld wel tegenkomt.

Af en toe kwamen er mensen langs het terras met kibbeling of een lekkerbekje in hun hand. Kinderen zeurden om een ijsje. Frank bestelde nog een cappuccino, zag op een tafeltje een krant liggen, pakte die en begon tot zijn eigen verbazing de pagina met shownieuws te lezen, iets waar hij zich nog nooit van zijn leven voor had geïnteresseerd. Hij schaamde zich er een beetje voor, bladerde naar het financiële katern en legde dat ongelezen weer weg. Bijna met tegenzin rekende hij zijn bestellingen af om naar de computerwinkel te gaan. Daar duurde het even voor hij werd geholpen. De verkoper probeerde een dure pc aan een ouder echtpaar te slijten, dat zich echter terdege had voorbereid en zich niet met een kluitje in het riet liet sturen, zodat er een levendige discussie ontstond. Frank stond er even geamuseerd naar te luisteren. Hij had zelf al besloten welke laptop hij zou kiezen. En toen, tja, Frank kon later zelf niet bepalen wat er precies gebeurde, maar voor hij het in de gaten had liep hij de winkel uit en stond hij – zonder laptop – weer buiten.

Als mensen een plotselinge beslissing nemen, lijkt dat vaak een spontane ingeving, maar meestal is dat niet het geval.

Vaak gaat er een onbewust proces van dagen, weken en soms maanden aan vooral en dat was bij Frank ook zo.

Om het eenvoudiger te zeggen: eindelijk was het kwartje gevallen.

Hij was naar de camping Strand & Duin gekomen om van zijn burn-out te herstellen. Daarvoor was een breuk met zijn oude levensstijl nodig.

Wat deed hij dan hier in de computerwinkel?

Misschien was het ongelukje gisteren in Zorba wel het beste wat hem had kunnen overkomen.

Het ging wat te ver, maar die chagrijnige onhandige serveerster had door een glas bier op zijn laptop te laten vallen, bijna een bloemetje verdiend.

Frank schudde zijn hoofd en realiseerde zich opeens dat hij door zijn onverwachtse beweging ook mede schuld droeg aan wat er was voorgevallen.

Hoe dan ook, vandaag was de eerste dag van zijn nieuwe leven en dat nieuwe leven ging hij niet beginnen door weer een laptop te kopen.

Bijna opgelucht en met een energie die hij heel lang niet had gevoeld, wandelde Frank door de straatjes van Sondijk terug naar zijn fiets. Bij een van de souvenirwinkeltjes bleef hij staan. Voor een paar euro werd er een strooien hoed aangeboden. Frank aarzelde niet, liep het winkeltje binnen, kocht die en liep met de hoed op zijn hoofd weer naar buiten.

Wat maakte het hem uit als mensen hem er om uit zouden lachen?

Dit was de eerste dag van zijn nieuwe leven.

Het werd tijd dat hij vooruit keek en stopte met achterom kijken.

Een half uurtje later fietste Frank het terrein van de camping weer op. Vanwege het mooie weer stond de deur van de receptie open. Frank zwaaide vrolijk naar Puck en Pam, iets wat hij ook nog nooit had gedaan. “Mooie hoed,” hoorde hij een van de meisjes roepen. Frank stak een duim op en fietste in een keer door naar de EHBO-post. Monique was in de behandelkamer met een patiënt bezig, maar haar assistent Bas zat achter de balie.

Ook Bas maakte Frank een compliment voor zijn hoed en vroeg toen wat hij voor Frank kon betekenen.

“Of wil je wachten tot Monique klaar is?”

Frank schudde zijn hoofd. “Ik kwam alleen wat vragen. Monique heeft aangeboden dat ik een tijdje jullie klusjesman Krijn kon helpen, omdat hij het erg druk had en ik met m’n ziel onder mijn arm liep. Ik heb dat aanbod toen hooghartig van de hand gewezen, maar wil er nu toch graag op ingaan. Als het tenminste nog steeds geldt.”

“Dat lijkt me wel,” antwoordde Bas. “Krijn kan altijd hulp gebruiken, zeker nu het zo druk op de camping is. Ik kwam hem vanochtend tegen en hij zei dat hij een van de speeltoestellen ging repareren, op de kinderspeelplaats. Weet je die te vinden?”

“Ik kan hier de weg inmiddels bijna dromen,” glimlachte Frank. “Zo lang ben ik voor m’n gevoel al op de camping.”

“Krijn is een joviale vent. Je zult het prima met hem kunnen vinden.”

“Dat zei Monique ook al. Dan kijk ik of hij nog bij de kinderspeelplaats is.”

“En anders weet Puck of Pam van de receptie wel waar hij is. Ze kunnen hem ook altijd voor je oppiepen.”

Frank bedankte Bas en wandelde richting de kinderspeelplaats. Ondertussen kwam Monique uit de behandelkamer tevoorschijn, samen met een meisje van een jaar of zeven dat in de scherpe rand van een schelp was getrapt. Het had flink gebloed, maar de wond hoefde gelukkig niet gehecht te worden. 

Met een stoer verband om haar voet en een snoepje uit de snoeppot in haar mond, nam ze samen met haar moeder afscheid van de campingarts.

“Dank u wel, dokter.”

“Graag gedaan. Daar zijn we voor.”

“Bedank jij de dokter ook even, Marietje,” wees de moeder haar dochter terecht.

“Dank u wel voor het snoepje, dokter.”

Monique en de moeder moesten gelijktijdig om haar opmerking lachen.

“Eigenlijk bedoelde ik, Marietje, dat je de dokter moet bedanken omdat ze je voet heeft verbonden.”

“Het is wel goed,” glimlachte Monique tegen de moeder. “Zorgt u ervoor dat het verband regelmatig wordt ververst. En voorlopig maar even niet met de voet in het water. Voor alle zekerheid, tegen infecties.”

Marietje wierp Monique nu een donkere blik toe.

“Mag ik niet de zee in, dokter?”

“Je moet even wachten tot de wond weer helemaal dicht is.”

Marietje trok een pruillip.

“Maar we zijn nog maar een week op de camping.”

“Zo lang zal het vast niet duren. En er valt toch nog genoeg anders leuks op de camping te beleven.”

Marietje slaakte een diepe zucht en werd door haar moeder meegetrokken.

“Kom op, de dokter heeft heus nog wel wat anders te doen.”

“Weet je wie hier net was?” vroeg Bas, toen Marietje en haar moeder de EHBO-post hadden verlaten.

Monique schudde nadenkend haar hoofd. “Ik ben niet zo goed in raadsels, Bas. Vertel het maar.”

“Frank de Vries.”

“Oh. Wilde hij dat ik z’n bloeddruk opnam? Heb jij dat gedaan?”

“Hij had een strooien hoed op z’n kop.”

Monique keek haar assistent verbijsterd aan. “Je hebt toch geen zonnesteek opgelopen? Ik kan je niet volgen.”

“Hij vroeg naar Krijn en wilde graag het aanbod accepteren om Krijn een tijdje te helpen.”

Het gezicht van Monique klaarde op. “Dat is goed nieuws. Hij maakte zo’n verloren indruk. Ik was al bang dat hij de camping zou verlaten, terug naar z’n hectische bestaan. Eerlijk gezegd maakte ik me best wel een beetje zorgen om hem.”

“Ik vind hem al veel meer relaxt dan toen hij hier net kwam. Toen leek het soms net een angstige schim, zoals hij over de camping liep. En hij leek echt zin hebben om Krijn te gaan helpen. Hij lijkt me op de goede weg.”

“Laten we het hopen. Van zo’n burn-out herstel je niet zomaar. Dat is een heel proces.”

Toen Frank bij de kinderspeelplaats aankwam, was Krijn net klaar met de reparatie. Krijn knikte Frank goedmoedig toe, zei “mooie hoed” en vroeg vervolgens of Frank de net herstelde schommel wilde proberen.

“Nee, dank u. Ik word al misselijk bij het idee alleen.”

Krijn schudde zijn hoofd. “Stelletje landrotten. Gaan al over hun nek bij een klein beetje deining.”

Frank vond dat het gesprek maar een vreemde kant op ging. “U bent vroeger visserman geweest, begreep ik.”

Krijn wierp Frank een ondoorgrondelijke blik toe en begon zijn gereedschap te verzamelen.”

“Eigenlijk was er weinig aan de hand. Ik hoefde alleen een schroef aan te draaien. Maar ja, met speeltoestellen voor kinderen kun je natuurlijk niet voorzichtig genoeg zijn.”

“Heeft Monique, de campingarts, het met u over mij gehad?”

“Jij bent toch die doorgedraaide beurshandelaar,” antwoordde Krijn weinig diplomatiek. Hij zag Frank wit wegschieten. “Trek het je niet aan. Diplomatie is niet mijn sterkste kant. Ik heb nu eenmaal het hart op de tong liggen. Dat heeft me menige ruzie met een kapitein opgeleverd. Ik kan nu eenmaal niet tegen onrecht.” 

Krijn wierp een blik op z’n horloge. “Kom mee, het is de hoogste tijd.”

“De hoogste tijd waarvoor?” vroeg Frank verwonderd.

“Voor een borreltje natuurlijk. Bij een visserman stroomt er geen bloed door de aderen, maar jonge jenever. Dat wist je toch wel.”

“Bij ons beurshandelaren stromen er euro’s door de aderen.”

“Geen wonder dat je ziek bent geworden. Van geld is nog nooit iemand gelukkig geworden. Ik althans niet. Geld heeft me alleen maar ellende gebracht.”

“Waarom bent u met vissen gestopt?” wilde Frank weten, terwijl ze over de camping in de richting van Zorba liepen.

“Wil je alsjeblieft ophouden met ‘u’ tegen me te zeggen. Ik ga me nog een oude vent voelen. Iedereen hier op de camping noemt me gewoon Krijn, dus ik stel voor dat jij dat ook maar doet.”

“Goed, Krijn, waarom ben je met vissen gestopt?”

“Dat is een lang verhaal, niets om vrolijk van te worden. De hele visserij is naar z’n mallemoer. Vangstquota, steeds grotere en duurdere schepen, zie dan maar eens het hoofd boven water te houden. ‘De vis wordt duur betaald’, dat gezegde ken je toch wel? Nou, daar is geen woord van gelogen.”

“Volgens mij bedoelden ze daarmee dat sommige zeelui op zee het leven laten.”

“Wil je mij de les gaan lezen, landrot?” Krijn wierp Frank een goedmoedige knipoog toe. “Overigens heb je geen ongelijk. Ik heb ook menige kameraad een zeemansgraf zien krijgen. Ik herinner me nog een keer, op de Noordzee, tijdens een stevige zuidwesterstorm…”

Ze stapten Zorba binnen. Frank luisterde met een half oor naar het verhaal over de zuidwesterstorm, de metershoge golven en de matroos die struikelde over een visnet en overboord was geslagen. Ondertussen keek hij in het rond, of hij de serveerster zag met wie hij de avond ervoor zo’n woelige aanvaring had beleefd.

Ze gingen aan de bar zitten. “Doe maar twee borreltjes, Petra,” zei Krijn, tegen Petra die achter de toog stond. “Eentje voor mij en eentje voor de landrot hier naast me.”

“Ik hou het maar bij een kopje koffie,” kwam Frank snel tussenbeide.

Krijn schudde laatdunkend z’n hoofd. “Die beurshandelaren weten ook niet wat leven is.”

Frank had inmiddels Doris ontdekt. Ze stond bij een tafeltje een bestelling af te rekenen. Ze liet niet merken of ze hem had gezien. Frank stond op van zijn kruk en liep naar haar toe.

“Een prettige dag verder nog.”

Doris stopte haar portemonnee weer in haar schort en zette de vuile glazen en kopjes op haar dienblad om de spullen naar de keuken te brengen.

Frank was op een meter afstand van haar blijven staan.

“Ik wilde nog even mijn excuses…” begon hij, op het moment dat Doris zich omdraaide.

Nu bleek dat Doris Frank helemaal niet binnen had zien komen. Toen ze zich omdraaide, zag ze plotseling de man tegenover haar staan, met wie ze de avond ervoor zo’n heftige aanvaring had gehad. Ze schrok zich rot, maakte een verkeerde beweging, stootte een glas van het dienblad en schrok daar zo van dat ze het hele dienblad uit haar armen liet vallen.

Luid kletterend denderden glazen en kopjes op de grond.

Doris en Frank bleven even als vastgenageld aan de grond staan. Toen zakte Frank door z’n knieën. Hij pakte een glas en een kopje van de vloer. Doris deed hetzelfde. Hun hoofden raakten bijna elkaar. Frank rook een vleugje parfum. Doris registreerde geheel onbewust dat de man tegen wiens hoofd ze bijna was op gebotst een aantrekkelijke gebruinde kop had en ook nog eens lekker rook.

Toen deinsden ze alle twee terug.

Doris kwam overeind en frutselde wat aan haar jurk. Frank pakte het laatste kopje van de vloer, het was een eindje opzij gerold zodat hij over de vloer kroop, wat Doris wel weer een koddig gezicht vond, en stond toen eveneens op.

“Nou, dat gaat lekker met ons,” merkte Frank op, die als eerste wat wist te zeggen.

Doris knikte. “Ik, eh…”

“Ik wil graag mijn excuses aanbieden voor mijn gedrag van gisteravond,” zei Frank snel. “Ik liet me veel te veel gaan. Sorry. Het was mijn eigen schuld. Ik maakte een onverwachtse beweging. Ik had jou nooit de schuld mogen gegeven.”

Om de een of andere reden vond Frank het opeens heel belangrijk om te laten merken dat hij niet meer boos op Doris was en hij ratelde de zinnen er achter elkaar uit.

“Van mij was het ook niet echt handig,” stamelde Doris. “Ik zat niet echt lekker in m’n vel. Is het nog goed gekomen, eh, met je laptop?”

“Hij is overleden,” antwoordde Frank deftig.

“Ach, nee toch,” reageerde Doris geschrokken, bijna alsof het echt over een levend wezen ging. “Ik wil hem je wel vergoeden. Het is mijn schuld. Ik heb op dit moment niet zoveel geld, maar…”

“Laten we het hele incident vergeten. Volgens mij staan we quitte. Ik heb jou laten schrikken en jij mij. Ik ben trouwens Frank,” zei Frank. Hij wilde een hand uitsteken, realiseerde zich opeens dat Doris een dienblad in haar hand hield en trok snel zijn hand weer terug.

“Ik ben Doris.”

Even stonden ze verlegen naar elkaar te kijken.

“Ik moet weer aan het werk,” zei Doris toen. Ze voelde zich een beetje week in haar benen, dat zou wel komen door de schrik van het dienblad dat was gevallen.

Ze realiseerde zich plotseling dat ze door al dat gedoe met haar echtgenoot zichzelf beloofd had nooit meer iets met een man te beginnen. Mannen waren niet te vertrouwen. Je kon er maar beter met een wijde boog omheen lopen.

“Ja, ik moet zo ook aan het werk,” zei Frank zwakjes. “Misschien kom ik je nog wel een keertje tegen.”

“Als je dan maar niet weer mijn dienblad omgooit,” grapte Doris tot haar eigen verbazing.

En terwijl Doris naar de keuken liep, voegde Frank zich weer bij Krijn aan de bar, die het voorval natuurlijk had gevolgd.

“Jullie landrotten hebben een vreemde manier om met vrouwen om te gaan,” schudde Krijn zijn hoofd. De klusjesman klokte zijn borrelglaasje om. “Kom op, ik zal eens kijken of ik een overall voor je heb liggen.”

Frank slurpte snel zijn koffie naar binnen, terwijl Krijn aan een nieuw verhaal begon over een woeste gebeurtenis op zee die hij had meegemaakt.



Het verbaasde Frank zelf hoeveel plezier hij beleefde aan zijn nieuwe baantje.

Hij moest wel even wennen. Hij had het gevoel dat de gasten van de camping naar hem keken als hij met Krijn een border stond te schoffelen of een vuilniscontainer leegde. Alsof ze de collega’s van de beursvloer waren, die laatdunkend hun neus ophaalden over zijn nieuwe ‘carrière’.

Toen realiseerde hij zich dat deze gedachten zich alleen in zijn hoofd afspeelden, want in werkelijkheid was er niemand in Strand & Duin die op Krijn en zijn werk neerkeek.

Integendeel: iedereen leek juist dol te zijn op de oude baas, die altijd positief was, voor iedereen een goed woord over had en zich nergens te goed voor voelde.

Al snel waren Krijn en Frank een hecht team. Ze dronken ’s ochtends samen koffie en begonnen dan aan al die klusjes die op een camping in de zomer moeten worden uitgevoerd.

Een defecte tv, een kapotte douche, afval dat door jongeren in het duinengedeelte was achtergelaten: een telefoontje van Puck, Pam of John Kerstemaker was voldoende.

Krijn liet het niet merken en mopperde wat af op ‘die landrot met z’n twee linkerhanden’, maar ondertussen mocht hij Frank steeds meer. In het begin had hij het maar een vreemde snuiter gevonden, zo’n financiële graaier die zichzelf verrijkte ten koste van het leed van anderen, maar dat vooroordeel liet Krijn al snel varen. Hij merkte dat Frank gewoon een sympathieke vent was, die het een tijdje flink voor de kiezen had gekregen en bezig was weer te herstellen, zichzelf opnieuw te ontdekken.

En Frank kreeg het idee dat hij zichzelf steeds verder verwijderde van het oude leven dat hij had geleid. Hij voelde zich steeds minder een beurshandelaar. Alsof hij zijn oude leven steeds meer achter zich liet. Over hoe het in de toekomst moest, maakte hij zich geen zorgen. Dat kwam later wel. Hij genoot steeds meer van zijn verblijf op de camping leefde bij de dag, genoot van het mooie weer, de aardige mensen om hem heen, de klusjes die hij uitvoerde, waarbij het niet over miljoenen euro’s ging, maar over een defect slot of onkruid dat gewied moest worden.

“Wat staat er verder voor vandaag op het programma?” vroeg Frank op een ochtend aan Krijn, nadat ze bij Zorba een kopje koffie hadden gehaald.

“Dat weet je maar nooit,” merkte Krijn filosofisch op. “Wat denk je, is het nog te vroeg voor een borreltje?”

“Vast niet. Want bij een zeeman stroomt er toch jonge jenever door de aderen, en geen bloed.”

Krijn keek Frank duister aan.

“Je zit me toch niet in de maling te nemen?”

“Ik zou het niet durven.”

“Ja, ja, het is maar goed dat we niet aan boord zijn, dan zou ik je eens flink laten kielhalen.”

“Gebeurde dat vroeger echt?” vroeg Frank serieus.

“Wat dacht jij dan?”

“En overleefde zo iemand dat dan?”

“Niet als er toevallig een haai in de buurt van de schuit zwom.”

Frank glimlachte, schudde z’n hoofd en keek opvallend onopvallend naar Doris, die hem bij binnenkomst een schuchtere glimlach had geschonken, maar verder negeerde.

Dat was het enige dat Frank op dit moment aan zijn nieuwe leven niet beviel. Het lukte hem maar niet om contact te krijgen met Doris. Het leek wel of ze hem op een afstand hield. Hij had wel het gevoel dat Doris hem aardig vond, maar hun intieme moment na het gevallen dienblad had geen vervolg gekregen.

Frank vond dat Doris er ongelukkig uitzag. Ze had zorgenfronsen op haar voorhoofd. Hij wilde er juist een opmerking tegen Krijn over maken, toen de telefoon van de klusjesman begon te rinkelen. 

Krijn had een ringtone van een oud zeemanslied, zodat het altijd gelijk duidelijk was dat het zijn mobieltje betrof.

“Met kapitein Krijn,” nam de klusjesman op.

Krijn luisterde even naar wat er werd gezegd.

“Prima, wij gaan er gelijk heen.”

Hij verbrak de verbinding.

“Kom op, matroos. Dat borreltje nemen we wel een andere keer.”

“Hoezo matroos?” antwoordde Frank, alsof hij beledigd was. “Ik dacht dat ik een landrot was.”

“Je hebt promotie gemaakt. Je bent nu matroos.”

“Tot uw dienst, kapitein.”

Ze hadden aan de bar hun koffie zitten drinken en kwamen van de kruk overeind. Krijn bedankte Petra voor de koffie. Frank zocht tevergeefs naar Doris, die blijkbaar in de keuken was verdwenen. Ze liepen het strandpaviljoen uit.

“Wat gaan we doen?” vroeg Frank.

“Puck belde. Een van de damestoiletten in het sanitairgebouw is verstopt.”

“Lekker klusje. Maar niet heus.”

“Je voelt je er toch niet te goed voor, matroos?”

“Natuurlijk niet, kapitein. Straks word ik nog gekielhaald,” grapte Frank.

Toen ze bij het grote sanitairgebouw aankwamen, was het al snel duidelijk welke toilet het betrof. Een van de toiletpotten was gevuld met een enorme berg wc-papier. Krijn trok rubber handschoenen aan en begon het wc-papier te verwijderen. Daaronder dreven de nodige uitwerpselen, een weinig smakelijk gezicht. 

Het kostte Krijn de nodige moeite de boel weer te ontstoppen. Uiteindelijk vond hij de boosdoener: maandverband, dat niet in het afvalemmertje naast de wc was gedaan, maar toch gewoon in de toilet was gestopt.

Krijn schudde z’n hoofd. “Je zou denken dat mensen toch wel kunnen lezen. Het staat toch duidelijk hier op het bordje aan de muur. In drie talen nog wel.”

“Gemakzucht?” opperde Frank.

Krijn haalde z’n schouders op. “Het gedrag van mensen is soms niet te begrijpen. Net als bijvoorbeeld ergens een afvalbak staat. Moet je kijken wat voor rotzooi het daar dan omheen wordt. Alsof het te veel moeite is de deksel even omhoog te doen. Het gekke is dat als er helemaal geen afvalemmer staat, er daar dan ook geen rotzooi komt. Snap jij dat?”

Frank schudde z’n hoofd. “Ik had alleen maar verstand van aandelen en obligaties en dat nu ook niet meer.”

“Wees er blij om. Daar wordt een mens niet gelukkig van.”

“Dat heb ik wel gemerkt.”

“Kom,” zei Krijn. “Na dit stankklusje kunnen we wel wat buitenlucht gebruiken. John Kerstemaker vond dat het gras op de tentenvelden te lang werd. Hij vroeg of we het wilden maaien.”

“Daar zullen de gasten niet blij mee zijn. Zo’n elektrische grasmaaier maakt de nodige herrie.”

“Daarom doen we het ook nu. De meeste mensen zullen nu wel naar het strand zijn. Of naar Sondijk of een eindje fietsen.”

Maar toen Krijn en Frank in de richting van het hok wilden lopen waar de elektrische grasmaaier stond, kwam een opgewonden vrouw van een jaar of veertig het sanitairgebouw uit gerend.

“Help, help. Roep een dokter.”

De vrouw keek paniekerig om zich heen, ontdekte Krijn en Frank en stormde hun kant op.

“Snel, kunt u een arts bellen?”

Frank stond als vastgenageld aan de grond, maar Krijn had zijn mobieltje al tevoorschijn gehaald.

“Wat is er gebeurd?” vroeg hij, terwijl hij het voorgeprogrammeerde nummer van Monique aanklikte.

“Mijn zus is gevallen. Ze is met haar hoofd tegen de muur gestoten,” struikelde de vrouw over haar woorden.

Ondertussen had Krijn de EHBO-post aan de lijn gekregen.

“Monique? Krijn hier. Kun jij naar het grote sanitairgebouw komen? Er is haast bij.”

“Wat is er gebeurd?”

“Ik geef je even een mevrouw.”

Krijn overhandigde zijn mobieltje aan de vrouw, die nogmaals gehaast haar verhaal deed.

“En hoe is het nu met uw zus?” vroeg Monique kalm.

“Dat weet ik niet. Ik sta hier buiten. Ik ben naar buiten gerend om een dokter te halen. We hadden zelf geen mobieltje…”

“Is uw zus de hele tijd bij bewustzijn geweest.”

“Dat weet ik niet,” huilde de vrouw. “Komt u heel snel?” voegde ze er hulpeloos aan toe.

“Ik ben al onderweg. Mag ik Krijn weer even?”

“Krijn?”

“De man van wie u het mobieltje hebt gekregen.”

De vrouw overhandigde het telefoontje weer aan Krijn.

“Ik ben al onderweg,” zei Monique. “Blijf aan de lijn en loop naar binnen. Vertel me hoe het met de vrouw is.”

“Komt voor elkaar,” zei Krijn, die een gebaar maakte naar de vrouw dat ze hem moest volgen en zelf het sanitairgebouw inliep.

“Wat zie je? Waar ben je nu?” vroeg Monique.

“Ik loop nu het damesgedeelte binnen. De vrouw die is gevallen zit in de douche. Haar zus loopt naar haar toe. Ze probeert haar nu overeind te helpen.”

“Niet doen,” gebood Monique. “Ze moest blijven zitten. Ze is dus bij bewustzijn. Maakt ze een heldere indruk? Is ze aanspreekbaar?”

“Niet overeind komen. Blijven zitten,” gaf Krijn de opdracht van Monique door. Hij knielde bij de vrouw in de douche.

“Hoe is het met u?”

“Ik heb hoofdpijn. Ik heb geloof ik een flinke smak gemaakt.” De vrouw keek wazig voor zich uit. “Gaat het wel goed met je, Truus?” vroeg haar zus bezorgd.

“Heb je het gehoord?” vroeg Krijn aan Monique.

“Ik ben er al.”

Monique liep het sanitairgebouw in, betrad de ruimte met de douches voor de dames en ontfermde zich over de gewonde vrouw.

“Ik ben Monique Faber. Ik ben hier de campingarts. Maak even wat ruimte.”

Krijn, Frank en de zus van de gevallen Truus deden alle drie een paar stappen opzij.

“Wat is er gebeurd?” vroeg Monique rustig.

“We waren klaar met douchen en Truus had de shampoo…” begon de zus, maar Monique onderbrak haar.

“Misschien kan uw zus het zelf verder vertellen?”

“Ik wilde de shampoo pakken, maar de vloer was nog nat en ik gleed uit. Ik weet niet precies wat er daarna gebeurde. Het ging allemaal zo razendsnel. Ik moet met m’n hoofd tegen de muur zijn gekomen, of tegen de vloer, ik weet het niet. Het volgende wat ik weet, is dat ik hier op de grond zat.”

“U heeft dus even het bewustzijn verloren.”

Monique draaide zich nu om naar de zus.

“Heeft dat lang geduurd, denkt u?”

“Volgens mij was Truus gelijk weer aanspreekbaar.”

Monique knikte. Ze zag geen bloed en voelde over de hoofdhuid.

“Ik heb zeker een flinke buil.”

Truus keek alweer wat minder wazig uit haar ogen. 

“Hoe erg is uw hoofdpijn? Als u het moet aangeven op een schaal van 1 tot 5.”

“Oh goh, dat weet ik niet. 2 misschien. Zo erg lijkt het me niet. We moeten er ook geen drama van maken.”

“Doe er niet zo makkelijk over, Truus,” beet haar zus haar toe. “Je hebt een flinke smak gemaakt.”

“Dat lijkt me wel duidelijk,” bevestigde Monique. “En ik kan me ook voorstellen dat u flink bent geschrokken.”

“Volgens mij is m’n zus meer geschrokken dan ik,” merkte Truus bijdehand op. “Zullen we nu kijken of ik weer kan staan? Mijn man zit vast op me te wachten. Hij zal zich wel zorgen maken. Het is vast al koffietijd.”

“Nog even wachten. Heeft u verder nog ergens pijn? Kunt u alles gewoon bewegen?”

De vrouw probeerde haar ledematen. “Het voelt een beetje bont en blauw.”

“Bent u misselijk?”

De vrouw schudde haar hoofd.

“U ziet geen sterretjes. U bent niet duizelig?”

“Volgens mij vroeg u dat net ook al?”

Monique glimlachte. “Dan gaan we u nu proberen weer op de been te krijgen. Niet schrikken als dat wat tegenvalt. Frank, wil jij even helpen?”

Frank had zich tot dusver op de achtergrond gehouden. Hij was wat bleek weggetrokken, zoiets kwam op de beursvloer nooit voor, maar deed nu dapper een stap naar voren en hielp Monique Truus weer overeind te krijgen.

“Au, dat doet zeer.” Truus greep naar haar hoofd. “Ik zag even sterretjes. Jemig. Nu gaat het wel weer.”

“Rustig aan,” zei Monique. “Waar verblijft u hier op de camping?”

“Op een veldje met caravans, hier vlakbij.”

“Dat is een geluk bij een ongeluk. Denkt u dat als wij u ondersteunen, u daarheen kunt lopen.”

“Dat moet wel lukken. Het is maar een klein stukje.”

“Ik kan ook een auto laten komen. Dan rijden we erheen.”

“Nee, het moet wel lukken. Het was alleen dat overeind komen, dat was even heftig.”

Truus deed, ondersteund door Frank en Monique, een stap. “Oei, dat lopen is me weleens makkelijker afgegaan.”

Buiten de doucheruimten en bij de ingang van het sanitairgebouw had zich inmiddels een groepje belangstellenden verzameld, zoals dat overal ter wereld het geval is als ergens een ongeluk heeft plaatsgevonden. 

Krijn vroeg iedereen vriendelijk maar zeer dringend opzij te gaan en zo wandelden ze heel langzaam en met regelmatig een rustpauze naar het veldje met de caravans.

Halverwege kwamen twee bezorgde mannen hen tegemoet: de echtgenotes van Truus en haar zus. Zij ontfermden zich nu over Truus. Monique liep met hen mee.

“Heb je ons nog nodig?” vroeg Krijn aan de campingarts.

“Nee Krijn, dank je voor je hulp en je snelle reactie. We praten er straks nog wel even over.”

“Dat is goed, maar er is geen haast bij.”

“Weet ik.” Monique wierp Frank een glimlach toe en voegde zich toen weer bij het groepje rondom de zo ongelukkig gevallen Truus.

Ze naderden de caravan.

“Zullen we Truus maar op bed leggen?”

Truus wilde protesteren, maar aan haar bleke gezicht was te merken dat de korte wandeling haar flink had uitgeput.

“Dat lijkt me verstandig,” knikte Monique.

Nadat Truus op bed was gelegd, deed Monique nog een paar onderzoekjes.

“Hoe voel je je nu?”

“Ik denk dat ik maar even een dutje ga doen.” Truus produceerde een flauwe glimlach. “We hadden vandaag willen gaan fietsen, maar daar zal wel niks van komen.”

Monique schudde haar hoofd, wilde nog wat zeggen, maar merkte dat Truus al begon weg te doezelen.

Even later overlegde ze met de echtgenoot van Truus wat er aan de hand was.

“Uw vrouw heeft een flinke smak gemaakt. Ze heeft een lichte hersenschudding. Het had veel slechter kunnen uitpakken, maar het is toch zaak haar toestand in de gaten te houden.”

“Hoe bedoelt u, dokter?”

“Uw vrouw is nu in slaap gevallen. Ik wil dat u haar over een uurtje wekt. Waarschijnlijk wil ze dan wel wat drinken. Als ze vervolgens weer in slaap valt, moet u haar een uurtje later weer wakker maken. Voor alle zekerheid. Het is een standaardprocedure in dit soort gevallen.”

“Om te voorkomen dat mensen in een soort coma raken?” vroeg de man, met iets van angst in zijn stem.

Monique knikte. “Precies. Niet dat ik daar van uitga. Maar het is beter bepaalde zaken voor te zijn. Voor alle zekerheid. Geen risico nemen. En als u even weg moet, dan kan haar zus de wekdienst vast wel even overnemen.”

“Dat is geen probleem,” knikte de zus, die gespannen had staan toeluisteren. “Het is dus vooral een voorzorgsmaatregel.”

“Precies.”

De zus ademde diep uit. “Ik ben me echt rot geschrokken.”

“Dat kan ik me goed voorstellen.”

“Kunnen we u een kopje koffie aanbieden, dokter?” vroeg de man van Truus.

“Nee, dank u voor het aanbod, maar ik ga weer verder. En als er iets is of als u het niet vertrouwt, dan kunt u altijd bellen. Mijn assistent of ik zijn altijd te bereiken. U heeft onze nummers?”

“Volgens mij hebben we het telefoonnummer van de EHBO-post gekregen toen we incheckten op de camping.”

“Ik zal u voor alle zekerheid de nummers nog even geven.”

Nadat Monique het veld met de caravans had verlaten, ging ze op zoek naar Krijn en Frank. Ze wilde Krijn juist bellen, toen ze de twee mannen in een border aan het werk zag. Monique liep erheen.

“Hoe is het met haar?” vroeg Krijn, die Monique had zien aankomen, de border had verlaten en nu op zijn stoffel steunde.

“Ze komt er wel weer bovenop. Een lichte hersenschudding. Nogmaals dank voor jullie snelle reactie.”

Monique keek Frank onderzoekend aan. “Niet te veel geschrokken?”

Frank schudde zijn hoofd. “En ik maar denken dat Krijn een relaxed baantje had.”

“Vergeet het maar,” zei Krijn. De klusjesman knipoogde naar Monique. “Met Krijn in de buurt is het nooit saai. En we zijn blij dat we konden helpen. Gelukkig waren we net in de buurt.”

“Waar een verstopte wc al niet goed voor is,” grapte Frank.

“Precies. Kom op, matroos. Wij gaan nog even door met schoffelen en dan kunnen we daarna een borrel gaan drinken. En een broodje eten, want mijn maag begint al aardig te knorren.”

Monique wierp een blik op haar horloge. “Ik ga terug naar de EHBO-post, dan kan Bas pauze houden.”

“Je bent veel te goed voor die assistent van je.”

“Ik zal het hem zeggen,” lachte Monique. Ze draaide zich om, schudde in een onbewuste beweging haar halflange donkerbruine haar en begon terug naar de EHBO-post te wandelen.

Krijn en Frank keken haar na. “Wat een geweldige vrouw,” merkte Frank bewonderend op. “Spontaan, mooi, efficiënt, een goede dokter, ze zal de mannen wel als vliegen van zich af moeten slaan.”

Krijn glimlachte, maar zweeg. Hij wist dat Monique niet vies was van een minnaar op z’n tijd, maar dat ze de ware jakob, de prins op het witte paard, nog niet was tegengekomen. Dat zou ook een hele bijzondere vent moeten zijn, want Frank had gelijk, Monique was inderdaad een hele bijzondere vrouw. En een goede vriendin bovendien, wist Krijn. Iemand op wie je echt kon bouwen.

“Over vrouwen gesproken,” merkte Krijn monter op, terwijl hij met de schoffel in de hand weer terug in de border stapte. “Hoe gaat het tussen jou en Doris. Zit er al vooruitgang in?”

“Hoe bedoel je?” hield Frank zich van de domme, terwijl hij ook weer aan het werk sloeg.

“Zelfs een blinde valt het op hoe je in Zorba de hele tijd naar haar zit te staren.”

“Valt het zo erg op?” Frank schudde z’n hoofd. “Ik krijg geen hoogte van haar. Als ze me al leuk vindt, dan weet ze dat perfect te verbergen.”

“Daar zal ze dan wel haar redenen voor hebben,” mompelde Krijn.

“Er is toch iets met haar man, daarom is ze toch op de camping?” gooide Frank een visje uit, maar Krijn beet niet.

“Dat moet je haar zelf maar vragen. Dat zijn mijn zaken niet. Maar ik waarschuw je: vrouwen, daar zijn al heel wat zeelui door aan de drank geraakt. Ik kan erover meepraten. Ik weet nog, Mona heette ze. Ze werkte in een café in de haven. Ik was helemaal mesjogge van haar, we brachten een paar heerlijke dagen door en ze beloofde me eeuwige trouw. Maar de volgende keer toen we in de haven aanlegden, wist ze niet eens mijn naam meer.”

Krijn schudde zijn hoofd en voegde er met de nodige zelfspot aan toe: “En dat terwijl ik zo’n razend knappe vent was.”

“Daar is dan niet veel van overgebleven,” reageerde Frank gevat.

Krijn keek Frank even verwonderd aan en knikte toen goedkeurend: “Weet je, matroos, voor een gesjeesde beurshandelaar val je eigenlijk best wel mee.”



Terwijl Frank in de weken die daarop volgden steeds verder opknapte, bleef de situatie voor Doris grimmig en uitermate vervelend.

Weliswaar had haar man de dreiging met een kort geding ingetrokken – dat leek ook een kansloze missie - toch bleef hij Doris bestoken met vervelende mails, telefoontjes en sms’jes.

Hij wilde dat Doris haar aandeel in het huis aan hem verkocht en dat voor veel minder dan de helft van de waarde.

Want, zo was de teneur van de mails, telefoontjes en sms’jes, hij had altijd veel meer van de hypotheek betaald en had nu dus ook meer rechten op het huis dan Doris.

Soms was zijn toon dreigend, dan weer schijnbaar vriendelijk, toegeeflijk of soms zelfs bijna smekend. Op alle manieren probeerde hij Doris te verleiden af te zien van dat waarop ze recht had: namelijk precies de helft van de waarde van het huis en geen eurocent minder.

Wat maakte het uit dat hij meer aan de hypotheek had betaald? Dat waren ze overeengekomen toen ze het huis kochten. Doris zou parttime gaan werken, het huishouden doen en mocht hun kinderwens uitkomen, dan zou zij ook voor de kinderen zorgen.

Maar die kinderwens was nooit uitgekomen en dat was wat Doris misschien nog wel het meest stak: dat het leek of hij haar nu wilde straffen voor het feit dat ze geen kinderen hadden gekregen.

Zonder de hulp van Petra en Stavros was ze nooit door deze moeilijke periode gekomen, maar die steunden haar zoveel ze konden. De uitbaters van Zorba troostten haar na weer een vervelend telefoontje of sms’je en knepen een oogje toe als de bediening weer eens te wensen overliet.

Doris was zich hier van bewust en deed haar uiterste best de gasten van het strandpaviljoen niet de dupe te laten worden van haar sores. 

Helemaal na het voorval met de laptop van Frank.

Ze probeerde een zonnige glimlach op haar gelaat te toveren, ook al was er in haar hoofd een donderbui aan de gang, maar ’s avonds als ze alleen in bed lag liepen de tranen vaak over haar wangen en vroeg ze zich af hoe er ooit een eind moest komen aan deze wanhopige situatie.

Daarbij viel het haar heus wel op hoe Frank naar haar keek en ze moest eerlijk toegeven, hij was een aantrekkelijke vent, maar het laatste waar ze op dit moment behoefte aan had, was een kerel in haar buurt.

Ze hield hem op een veilige afstand, hoewel haar hart soms sneller begon te kloppen als ze hem het strandpaviljoen binnen zag komen. Dan deed ze nog beter haar best hem te negeren.

En toen op een zonnige middag halverwege augustus escaleerde haar situatie.

Zoals altijd zat het terras van Zorba weer stampvol. Het was lunchtijd. Rondom de tafeltjes hoopten de mussen en zelfs een paar kraaien een graantje mee te pikken van wat er werd gemorst of over overbleef. In de loop van het seizoen waren de vogels steeds brutaler geworden en soms vlogen ze nu gewoon op de tafeltjes, om van de lege borden te pikken.

Bas en zijn vriend strandwacht Pepijn zaten ook op het terras. Bas had net een broodje gezond besteld, terwijl Pepijn voor een broodje kroket had gekozen.

Zijn vriendin Klaartje hield de post van de strandwachten bezet, samen met een paar studenten die assistentie verleenden. 

Monique was in de EHBO-post.

Bas leunde lui achterover. Hij had vroeger wedstrijden gezwommen en zijn gespierde zwemmerslijf trok de nodige vrouwenaandacht. Ook Pepijn mocht er zijn. De twee vrienden babbelden wat over een zwemmer die te ver het water in was gegaan en die pas na lang aandringen, bereid was geweest dichter bij het strand te blijven.

Pepijn schudde zijn hoofd. “Mensen onderschatten gewoon het gevaar van de zee. Het lijkt wel heel rustig, met die kalme golfslag, maar de stroming onder water is verraderlijk. Die kan je zo mee naar volle zee trekken.”

Bas knikte. “Onwetendheid en eigenwijsheid, een linke combinatie. En als je er wat van zegt, dan ben je de gebeten hond.”

“Gelukkig zijn de meeste mensen niet zo,” vond Pepijn, “maar er zitten vreemde snoeshanen tussen, die weigeren naar goed bedoelde raad te luisteren. Zoals die zwemmer net. ‘Wie ik dan wel was, om hem de les te lezen’. Het had weinig gescheeld of hij was me gaan uitschelden. Hij had er echt geen benul van hoe gevaarlijk hij bezig was.”

“Oh, lekker.”

Doris zette het broodje kroket en het broodje gezond voor de twee vrienden neer.

“Met de complimenten van Stavros. Het is een rondje van de zaak. Jullie hoeven niet te betalen.”

“Geweldige vent, die Stavros,” merkte Pepijn op, voordat hij een flinke hap nam. “Wil je hem namens ons van harte bedanken.”

“Hoe gaat het met je, Doris?” vroeg Bas.

“Razend druk. Dat kun je om je heen zien.”

Bas knikte. Doris had wallen onder haar ogen. Het viel de arts-assistent opeens op dat haar vingernagels waren afgekloven. Ze wilde zich omdraaien, om naar een van de andere tafeltjes te gaan. “Als er iets is, wat we voor je kunnen doen, dan moet je dat zeggen, hè,” bood Bas aan. “En je weet dat je ook altijd bij Monique terecht kunt. Al is het maar voor een praatje.”

“Dank je, Bas. Maar sommige zaken kunnen dokters niet oplossen.”

“Soms lucht het ook op om ergens over te praten.”

“Ik heb al zoveel gepraat, Bas, dat ik geen woorden meer over heb.”

“Dat kan ik me ook voorstellen. Succes in ieder geval met alle drukte,” antwoordde Bas vriendelijk.

“Is het nog steeds niet opgelost met die vent van haar?” informeerde Pepijn, met volle mond, nadat Doris hun tafeltje weer had verlaten.

Bas schudde zijn hoofd, nam een hap van zijn eigen broodje en toen gebeurde het allemaal razendsnel.

Bas en Pepijn hadden later alle twee het idee dat ze in een foute film terecht waren gekomen, dat ze zich niet goed konden voorstellen dat het echt was, wat er gebeurde.

Er kwam een man het terras op gebeend. Hij zag er een beetje uit als een accountant: een brilletje, een bruin pak, een grauw overhemd. Maar hij gedroeg zich absoluut niet zo. Hij duwde een gezinnetje dat het terras wilde verlaten opzij, negeerde hun verontwaardigde kreten en liep doelbewust op Doris af. Bas stopte met kauwen. Pepijn was juist bezig met een servetje zijn mond af te geven. Hij staakte zijn beweging. Er was iets aan het gedrag van de man dat bij hen allebei honderd alarmbellen af deed gaan. Bas kwam al half overeind, alsof hij voorvoelde wat er ging gebeuren. De man met het brilletje en het grauwe pak was nu vlak bij Doris. Zij had hem nog niet gezien, draaide zich om en opende onbewust haar mond om een gil te geven. “Ga weg, engerd.” Maar op dat moment haalde de man al uit. Hij gaf Doris met zijn vlakke hand een enorme pets in het gezicht. Doris schreeuwde en liet haar dienblad op de grond vallen. Bestek en borden kletterden op de grond. Doris hief haar handen om zich te verdedigen, maar de man had haar al vastgepakt, schudde haar ruw heen en weer en riep met overstaande stem: “En nu is het afgelopen met al dat gedoe van jou. Je doet gewoon wat ik wil, begrepen. En anders…”

“Wat anders,” krijste Doris, met overslaande stem. Ze worstelde zich los, kreeg een hand vrij en had op haar beurt de man een flinke uithaal gegeven, als Bas en Pepijn niet op dat moment hadden ingegrepen.

Heel even hadden ze verstard toegekeken naar wat er gebeurde, toen waren ze overeind gesprongen. De sterk gespierde Bas greep het magere mannetje met de bril en het accountantspak van achteren vast en drukte zijn armen strak tegen zijn lichaam.

Pepijn ontfermde zich over Doris, die over haar toeren was en gilde en krijste en wild met haar armen om zich heen sloeg.

De verbijstering op het terras was natuurlijk enorm. Iedereen volgde nauwgezet wat er gebeurde, met een mengeling van angst, sensatiezucht en beschaamdheid.

Bas sleurde de man het terras af, terwijl Pepijn Doris mee naar de keuken nam, waar ze bevend over haar hele lichaam in snikken uitbarstte.

Ook de man trilde over al zijn ledematen, gevangen in de stevige greep van Bas. Bas voelde het lichaam verslappen, maar durfde eerst nog niet los te laten. Toen liet de arts-assistent los. De man – niemand anders dan de echtgenoot van Doris – zakte door z’n knieën. Van zijn woede en agressieve houding was niets meer over. Hij zat erbij als een hoopje ellende en keek Bas met een verwilderde en verdwaasde blik aan.



Soms moest er iets heel heftigs gebeuren zodat mensen weer bij hun verstand komen.

Ze verliezen zichzelf, raken zichzelf kwijt en zijn niet meer de persoon die ze waren.

Tot er een keerpunt komt en ze in ieder geval weer enigszins voor rede vatbaar zijn.

Zoiets gebeurde er ook met de echtgenoot van Doris.

Na het voorval op het terras werd hij door Bas met zachte maar onverbiddelijke hand van de camping verwijderd.

Daarna volgde er overleg. John Kerstemaker werd er bij gehaald, Stavros en Petra waren erbij, net als Bas. Zij opperden de mogelijkheid dat Doris – die inmiddels weer een klein beetje tot rust was gekomen – bij de politie aangifte zou doen van een poging tot mishandeling.

Maar voor Doris hierover een beslissing kon nemen, overwon eindelijk het gezonde verstand.

Want op een avond meldde de advocaat van de man van Doris zich aan de telefoon. Wat de precieze redenen waren van de echtgenoot bleef een beetje onduidelijk. Misschien was hij bang voor de aangifte die Doris wellicht zou doen en de gevolgen die dat voor hem kon hebben, niet alleen juridisch, maar ook maatschappelijk. Misschien schaamde hij zich voor zijn eigen gedrag. Misschien had hij ingezien dat hij veel en veel te ver was gegaan en zich uitermate onredelijk had gedragen. Misschien had zijn nieuwe vriendin een rol erin gespeeld en gedreigd hem te verlaten, als hij de zaak met zijn vrouw niet op een nette wijze oploste. Maar wat de reden ook was, of wellicht een combinatie van redenen, in ieder geval kwam de advocaat namens zijn cliënt, de echtgenoot van Doris, met een uitermate redelijk voorstel, dat erop neerkwam dat Doris de helft van de waarde van het huis in euro’s zou ontvangen.

“De verkoopwaarde minus de hypotheekschuld en dat bedrag wordt dan door de helft gedeeld,” zo opperde de advocaat, ietwat ingewikkeld.

Doris liet het voorstel een paar dagen bezinken. Ze had straks dan wel een boel euro’s op de bank staan, ze moest er ook nog in slagen om na de zomer een nieuwe woning te huren en verder waren er nog zoveel andere energieslurpende zaken die geregeld moesten worden, zoals de scheiding en de verdeling van hun spullen.

Uiteindelijk ging ze akkoord.

Er kwam steeds meer schot in de zaak en toen de zomer zijn einde naderde, was al dat ingewikkelde gedoe grotendeels geregeld. Doris bloeide steeds meer op. Het leek wel of er een zware last van haar afviel. De glimlach waarmee ze de gasten van Zorba bediende, was niet langer gekunsteld, de wallen onder haar ogen verdwenen, ze durfde weer wat vertrouwen in de toekomst te hebben en kreeg ook weer aandacht voor de wereld om haar heen.

Om het preciezer te verwoorden: voor die ene man die haar altijd met zijn ogen volgde als ze door Zorba liep, die ze de afgelopen maanden steeds op een afstand had gehouden en die nu steeds vaker voor vreemde kriebels in haar buik zorgde, als hij – meestal samen met Krijn – Zorba binnenkwam.

Toch was het of de duivel ermee speelde, want het lukte Frank en Doris maar niet om dichter bij elkaar te komen. Altijd kwam er iets tussen, tot op een avond in september het toeval hen te hulp schoot.

De schoolvakanties waren voorbij en het was langzamerhand iets minder druk op de camping geworden, wat betekende dat het ook bij Zorba ’s avonds rustiger was.

Om half negen ’s avonds zat er nog een handjevol gasten te eten of wat te drinken. Doris had de hele dag gewerkt.

“Neem verder vanavond maar vrij,” zei Petra. “ik red het alleen wel.”

“Weet je het zeker?”

“Anders zou ik het niet zeggen.”

“Dan ga ik even lekker een eindje langs het strand lopen, daar heb ik echt zin in.”

“Het is er een mooie avond voor,” bevestigde Petra.

Halverwege september wordt het ’s avonds al vroeger donker en ook begint het dan al vochtiger te worden, maar het was een prachtige nazomerdag geweest en iets van de warmte was blijven hangen, zodat het buiten nog steeds erg aangenaam was.

De zon was verdwenen achter wat sluierbewolking en heel voorzichtig meldde zich de schemering. Meeuwen en scholeksters vlogen krijsend over. De branding murmelde een slaapliedje, alsof de zee zich ook aan het klaarmaken was voor de nacht. Aan de horizon voer een vissersschuit in de richting van de haven van Sondijk. Op het water waren nog een paar surfers actief. Doris bleef even naar hen staan kijken en wandelde toen lekker met haar blote voeten door het zand. Ze had haar gympies met de veters om haar nek gebonden. Af en toe spoelde er een golfje lauw zeewater over haar voeten. Doris sloot haar ogen, haalde diep adem en wandelde weer verder, genietend van de rust die ze weer had gevonden.

Er was heel veel dat nog geregeld moest worden, maar dat zou allemaal wel goed komen en bovendien kon ze er nu toch niets aan veranderen, dus kon ze maar beter van het moment genieten.

Ze groette een echtpaar dat hun hond aan het uitlaten was – de hond sprong uitgelaten tegen haar op en stormde vervolgens achter een paar kleine vogels aan die geinig langs de waterlijn heen en weer dribbelden – en verwijderde zich ongemerkt steeds verder van het strandpaviljoen.

Het werd al wat frisser en de schemering deed ook steeds meer zijn intrede.

Doris had juist besloten om weer terug te gaan, toen ze verderop het strand een gestalte zich zag bukken. Hij pakte iets op, keek er even naar en zocht vervolgens het strand weer verder af.

Doris merkte dat haar hart sneller begon te kloppen. Ze vroeg zich af of de schemering het beeld vertekende, aarzelde en besloot vervolgens haar opwelling te volgen.

De gestalte had haar nog niet gezien. Doris naderde hem tot een meter of tien, ze schraapte al haar moed bij elkaar en riep: “Ik wist niet dat jij een jutter was.”

De gestalte schrok, liet het hout dat hij had verzameld bijna uit z’n handen vallen, draaide zich om en herstelde zich. Er verscheen een brede glimlach op z’n gezicht, waardoor de vlinders in de buik van Doris alleen nog maar wilder begonnen te fladderen.

“Betrapt, ga je me nu arresteren?”

“Geen idee. Is jutten verboden dan?”

Onder het praten waren ze elkaar genaderd, zodat ze nu vlak tegenover elkaar stonden. Het viel Frank weer op hoe Doris de laatste weken veranderd was. Ze leek een compleet andere vrouw geworden; hij had haar de hele tijd al aantrekkelijk gevonden, maar nu straalde ze iets uit, wat hij niet goed onder woorden kon brengen en voor zichzelf maar ‘levenslust’ noemde.

Het bleef even stil. Alleen het ruisen van de branding en het gekrijs van de vogels was te horen. Geen van tweeën schenen ze te weten hoe het nu verder moest.

Frank toverde een glimlach op zijn gelaat.

“Ik was wat hout bij elkaar aan het zoeken,” zei hij, nogal overbodig, gezien de takken in zijn handen.

“Dat zie ik, ja,” glimlachte Doris, met iets van spotlichtjes in haar ogen. “Wil je een vuurtje stoken? Je weet toch dat ze dat vroeger deden. Dan ontstaken ze een groot vuur op de kust, in de hoop dat schepen erop af kwamen en dan schipbreuk leden, zodat ze buit konden bemachtigen. Goud, edelstenen en juwelen.”

“Volgens mij staat de mooiste buit al hier tegenover me,” antwoordde Frank, tot zijn eigen verbazing, waardoor er zowel bij hem als bij Doris een blos op de wangen verscheen, die gelukkig vanwege de schemering niet zichtbaar was.

“Het begint al donker te worden,” voegde Frank er snel aan toe.

“Ja, ik was net van plan om terug te gaan naar Zorba.”

“Mag ik met je meelopen.”

“Natuurlijk.”

Ze wandelden naast elkaar terug richting het strandpaviljoen. “Ik, eh, gebruik het hout niet om een vuurtje te steken,” zei Frank verlegen. “Ik probeer, eh, er iets van te maken. Het stelt niks voor, hoor. Gewoon, een leuke hobby.”

“Hoezo, wat probeer je er dan van te maken?”

“Nou, kijk.” Frank liet Doris een van de takken in zijn handen zien. “Als ik hier wat van afsnijd, dan kan ik het gebruiken om bijvoorbeeld een beest van te maken. Dit zou bijvoorbeeld de poot kunnen zijn. Die kan ik dan met touw, dat ik ook op het strand heb gevonden, bevestigen aan een andere stok en zo kun je van alles in elkaar fabriceren.”

“Je bent dus een strandkunstenaar.”

“Dat klinkt best wel leuk,” glimlachte Frank. “Vroeger vond ik het heel leuk om dingen in elkaar te knutselen, de afgelopen jaren is daar niets van terechtgekomen, maar die hobby heb ik blijkbaar nu weer teruggevonden.”

“Je werkt toch op de beurs?” vroeg Doris voorzichtig, hoewel ze het antwoord wel wist.

“Werkte. Dat ging, eh, niet zo goed meer. Vandaar dat ik hier op de camping terecht ben gekomen.”

“Dan kunnen we elkaar de hand geven,” antwoordde Doris. “Ik heb ook een rottijd achter de rug.”

“Dat had ik al begrepen.”

“Gek is dat,” glimlachte Doris, “we weten al een heleboel van elkaar, hoewel we nog nooit echt met elkaar hebben gesproken.”

“Behalve toen met die laptop.”

“Laten we het daar maar niet over hebben.”

“Op een camping blijft niets lang geheim.” Nu was het de beurt aan Frank om te glimlachen. Inmiddels waren ze bijna bij Zorba aangekomen. “Heb je zin om samen wat te drinken?”

“In Zorba?” Het gezicht van Doris betrok. “Dan word ik daarna door Petra overstelpt met vragen. En ik heb er de hele dag al gewerkt.”

“We kunnen ook naar mijn bungalow gaan.”

“Dat is goed. Maar een ding moet je weten, eh, ik ben niet iemand die snel van stapel loopt, zeker niet na wat ik de afgelopen maanden allemaal heb meegemaakt. Ik bedoel…”

“Ik probeer je niet te versieren,” zei Frank, niet helemaal naar waarheid. “Laten we gewoon gezellig samen iets drinken en wat babbelen. Verder niks.”

“Dat is goed.”

Toen ze bij de bungalow van Frank aankwamen, zag Doris dat hij van hout, touw en andere spullen die hij op het strand had gevonden, al heel wat in elkaar had geknutseld. Mannen, vrouwen, honden, een poes, zelf een surfer op zijn zeilplank.

“Jeetje, jij hebt echt talent,” zei Doris onder de indruk. “Daar moet je wat mee doen.”

“Dat zei Krijn ook al. Hij stelde ze voor om ze bij Zorba te exposeren.”

“Geweldig, dat zullen Petra en Stavros leuk vinden.”

“Ach, ik weet niet,” antwoordde Frank bescheiden. “Het is gewoon een hobby. Ik hoef er verder niets mee.” Hij aarzelde even. “Monique had gelijk. Toen ik hier kwam, was ik behoorlijk over de rooie. Ze stelde voor dat ik iets met mijn handen ging doen. Eerst wilde ik er niks van weten. Toen ben ik Krijn gaan helpen en deze beeldjes gaan maken. Misschien gooi ik ze na afloop van de zomer wel allemaal terug in zee. De zee geeft en de zee neemt. Heeft een of andere bekende dichter dat niet geschreven.”

“Nou, ik wil er anders graag eentje hebben.”

“Dat kan geregeld worden. Wil je een glaasje wijn?”

“Weet je al wat je na de zomer gaat doen?” vroeg Doris, nadat Frank een glas wijn voor hen alle twee had ingeschonken.

Frank schudde z’n hoofd. “Daar ben ik nog niet helemaal over uit. Daar loop ik eerlijk gezegd best wel over na te denken. Ik ga in ieder geval niet terug naar de beurs. Dat is niet gezond voor me, dat is wel gebleken. Maar het is zonde als ik niets zou doen met mijn deskundigheid.”

Hij nam een slok van zijn wijn.

“En jij? Weet jij al wat je gaat doen?”

“Een huis huren. Werk zoeken. Terug het leven in.”

“Laten we daar op proosten.”

Frank hief zijn glas, Doris beantwoordde zijn toost en voor ze een slok namen, vonden hun blikken elkaar. Er liep een rilling over Franks rug, Doris voelde weer die vlinders in haar buik. Niets was makkelijker geweest dan nu voorover te buigen en elkaar te kussen en toch deden ze dat niet. Daarvoor was er de afgelopen periode te veel gebeurd in hun leven. 

Het was nog te vroeg om ongeremd en onbevreesd toe te geven aan de passie die ze alle twee voelden. Daarvoor was meer tijd nodig, dat beseften ze alle twee, maar toch voelde het ook of deze avond het begin zou kunnen vormen van iets heel moois en waardevols.



“Hoe voel je je?”

“Uitstekend.” Frank knikte Monique goedgemutst toe.

“Zo zie je er ook uit. En je bloeddruk is ook weer prima.”

“Het spijt me wel om Strand & Duin te verlaten. De mensen die ik hier heb ontmoet. Krijn helemaal. Hij is een echte kameraad geworden.”

“Volgens mij is dat wederzijds. Hij mag je graag.”

“In het begin noemde hij me landrot, toen matroos en nu stuurman, ik heb flinke promotie gemaakt.”

Frank lacht en voegde eraan toe: “Ik ben jou natuurlijk ook erg dankbaar voor al je zorg en aandacht.”

“Graag gedaan.”

De eerste herfstbuien hadden hun entree gedaan. De zomer was voorbij. De wind bulderde over de camping. De tenten en caravans waren verdwenen en de huisjes lagen er verlaten bij.

Frank had zijn spullen in de auto geladen en was naar de EHBO-post gegaan om afscheid te nemen van Monique.

Daarvoor had hij eerst nog zijn voorgenomen ritueel uitgevoerd: alle beeldjes die hij in elkaar had geknutseld van aangespoelde materialen, had hij teruggegeven aan de zee. Het was niet alleen een symbolisch afscheid van de periode hier op de camping, maar ook van een periode van zijn leven.

“En hoe ga je het nu aanpakken?” vroeg Monique.

“Ik zit erover te denken om een adviesbureau op te richten,” vertelde Frank. “Particulieren en bedrijven adviseren over het beheren van hun geld. Zo kan ik gebruikmaken van mijn kennis van de financiële wereld, zonder dat ik weer midden in het hele hectische gebeuren terechtkom.”

“Daar is vast wel vraag naar.”

“Precies. En misschien dat ik er wel een cursus beeldhouwen of zo bij ga doen. Want je had helemaal gelijk: niets zo goed voor de ontspanning als lekker met je handen bezig zijn. En ik heb Krijn beloofd dat ik volgend jaar weer even mijn gezicht op de camping laat zien. Al was het maar om samen een borreltje te drinken.”

“Daar is Krijn altijd wel voor de porren.”

“Precies. Want zoals hij het verwoordt: bij een zeeman stroomt er geen bloed door de aderen, maar jonge jenever.”

Monique had nog een vraag op haar lippen, maar slikte die in. Ze besefte dat die vraag slechts gebaseerd op nieuwsgierigheid en niets te maken had met haar beroep als campingarts.

Maar Frank had haar aarzeling bemerkt. Of misschien wilde hij er ook wel gewoon graag over vertellen.

“Je bent vast benieuwd hoe het met mij en Doris verdergaat?”

“Betrapt.” Monique glimlachte. “Ik zat me dat inderdaad af te vragen.”

Het was niemand op de camping ontgaan dat Frank en Doris de laatste weken van de zomer steeds vaker elkaars gezelschap hadden opgezocht.

“We hadden ons voorgenomen het rustig aan te doen,” bekende Frank, “gezien de vervelende periode die we alle twee achter de rug hebben. Maar ik moet je eerlijk zeggen, dat valt niet mee. Laat ik het maar gewoon bekennen: ik ben smoorverliefd op haar.”

“En dat is wederzijds?”

“Wat voor indruk heb jij van Doris de laatste weken? Vind je dat ze een ongelukkige indruk maakt?”

“Integendeel. Ze loopt stralend rond. Een plezier om te zien.”

“Ik ben maar zo vrij om te denken dat dat gedeeltelijk ook door mij komt.”

Het gezicht van Frank kreeg een zeer voldane uitdrukking. “En dat zegt ze zelf ook.”

“Doris vertrekt vandaag ook van de camping?”

“Ja, ze heeft een appartement gehuurd, toevallig niet zo ver vandaan waar ik woon.” Frank zuchtte genotvol. “Wat mij betreft had ze dat hele appartement niet hoeven huren en was ze gelijk bij me ingetrokken. Maar dat vond ze te snel.”

“Want jullie willen het rustig aandoen,” plaagde Monique.

“Juist. Ook al valt dat niet mee.”

“Ik wens jullie heel veel geluk samen.” Monique stond op. “En laat nog eens wat van je horen.”

“Zal ik zeker doen.”

Ongeveer op hetzelfde moment vond er ook in Zorba een afscheidsscene plaats.

“Dank jullie wel. Hoe had ik het zonder jullie ooit moeten redden?”

Doris omhelsde Petra, Stavros en Tania. Er vloeiden de nodige tranen. Doris bedankte nogmaals voor alle steun en vriendschap die ze had ontvangen en stapte uiteindelijk in haar auto. Toeterend reed ze weg, over het campingterrein, onder de slagboom door, naar de parkeerplaats, waar Frank al op haar stond te wachten.

Ze omhelsden elkaar en kusten innig.

“Dag camping Strand & Duin.”

“Een zomer om nooit te vergeten.”

“Zeg dat wel.”

“Zullen we gaan. Heb je afscheid genomen van iedereen?”

Doris knikte. “Rij jij maar voorop. Ik kom wel achter je aan.”

Vanuit de receptie hadden Puck en Pam alles gevolgd.

Puck pinkte zelfs een traantje weg. “Was dat niet romantisch? Ze zijn echt dol op elkaar.”

“Ik zei het je toch,” merkte Pam wat nuchterder op, “een zomer op Strand & Duin, daar knapt iedereen van op.”

“Zij hebben de liefde gevonden. Dat kunnen wij niet zeggen. Wij zijn nog steeds hartstikke single.”

“Ach joh, wij zijn nog jong. Onze kans komt nog wel. Wacht maar af, voor je het weet, staat je prins op het witte paard voor je.”

“Volgend jaar, misschien?”

“De volgende zomer. Zeker weten. Je zult het zien. En anders de zomer daarna.”

Pam liep naar haar computer en sloot die af.

“Kom op, we hebben hier niets meer te doen.”

Even later liepen de tweelingzusjes tegen de bulderende wind in van de receptie naar het strandpaviljoen, om daar samen met de andere medewerkers van Strand & Duin te genieten van een gezellige lunch, ter afsluiting van het seizoen.





Over VIER WEKEN verschijnt er alweer een nieuwe aflevering in deze zonnige Favoriet-serie. Ook voor CAMPINGARTS nr. 66 hebben we weer twee complete romans geselecteerd. 



Die verhalen houden we nog even voor u geheim, maar één ding is zeker: u kunt zich weer helemaal laten meeslepen door zomerse spanningen en emoties op camping Strand & Duin. U mag deze gebeurtenissen dus zeker niet missen! Over VIER WEKEN is CAMPINGARTS nr. 66 verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.

 

Louter toeval & herstel aan zee
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml