Valse noten



Vreemde zangleraar



Saskia Engbers



“Ik heb tenminste een doel in mijn leven! Ik probeer meer te zijn dan alleen een suffe dorpsarts zoals jij!” gooide Tom er ineens uit.

Oeps! Had hij dat echt gezegd? Ja dus, want hij zag het ongeloof in Goverts ogen.

“Ik herken je helemaal niet meer,” zei die. Hij klonk eerder bezorgd dan boos. “Wat doet die zangdocent in vredesnaam met jullie?”



“Lekker, dank je wel,” zei Tom. Trudy had zojuist een kop thee op zijn bureau in de spreekkamer gezet. “Is de volgende patiënt er al?”

“Ja, Marianne van Mechelen zit in de wachtkamer. Ik zal zeggen dat ze mag komen.”

Even later kwam Marianne binnen. Zij was een snuffer van 33 jaar, die sinds een jaar in Lierbeek woonde met haar man en kinderen. Tom zag haar regelmatig door de straten van het dorp rijden op een bakfiets met een plastic bloemenslinger aan het stuur. Zulke fietsen zag je veel in de stad, maar in Lierbeek reden alleen een paar vrouwelijke snuffers erop. In de bak zaten de vier kinderen die Marianne samen met haar echtgenoot had: twee jongens en twee meisjes met witblond haar. 's Ochtends bracht Marianne de kinderen op de fiets naar school en 's middags haalde ze ze weer op. Marianne was een vrouw die alles leek aan te kunnen: daadkrachtig, altijd vrolijk en met rode appelwangen.

Vandaag zag ze er anders uit dan Tom gewend was. Ze was bleek en had donkere kringen onder haar ogen. Ze was minstens tien kilo aangekomen en had een wat pafferig gezicht gekregen.

“Dag, Marianne, wat kan ik voor je doen?” vroeg Tom.

“Ik ben zo verschrikkelijk moe. Ik kan gewoon niet meer.”

“Hoelang is dat al zo?”

“Sinds een maand of twee. Als ik de kinderen naar school heb gebracht, ga ik vaak weer naar bed. Ik slaap dan nog een paar uur, terwijl ik 's nachts ook al acht of negen uur heb geslapen.”

“En voel je je beter na die extra slaap overdag?”

“Nee, dat is het vervelende. Enerzijds ben ik zó moe dat ik wel steeds moet slapen, anderzijds rust ik daar helemaal niet van uit. Ik blijf me uitgeput voelen. En niet zo'n beetje ook.“

“Klopt het dat jij grotendeels in je eentje het huishouden runt en de kinderen verzorgt?” wilde Tom nu weten.

“Ja. Bart heeft een erg drukke baan. Mijn familie vindt het logisch dat ik zo moe ben met die vier druktemakers om me heen. Zelf geloof ik niet dat het door mijn kinderen komt. Ik heb ze altijd prima aangekund.”

Tom stelde Marianne nog wat algemene vragen over haar gezondheid. Moest Marianne de laatste tijd vaker plassen dan normaal? Had ze meer dorst dan gebruikelijk? Dat was niet het geval. Daarmee streepte Tom de mogelijkheid ‘diabetes’ van zijn lijstje. Wel gaf Marianne aan dat ze het de laatste tijd vaak koud had en dat de extra kilo's erbij waren gekomen zonder dat ze haar eetpatroon had veranderd.

“Ik wil je schildklier laten testen,” zei Tom. “Als die te langzaam werkt, kan dat de klachten veroorzaken die jij hebt.”

“Oh, mijn moeder en haar zus hebben ook een traag werkende schildklier,” reageerde Marianne. “Is dat dan erfelijk?”

“Een afwijkende schildklierfunctie is niet erfelijk, maar in sommige families komt het wel vaker voor,” legde Tom uit. “Als een schildklier niet optimaal blijkt te functioneren, is daar meestal goed iets aan te doen. Maar dat heb je misschien al gezien bij je moeder en tante. Maak je dus maar niet te veel zorgen.” Tom pakte een formulier voor laboratoriumonderzoek uit de la van zijn bureau en kruiste wat vakjes aan. “Ik laat je ook testen op vitaminetekorten, de ziekte van Lyme en Pfeiffer. Op woensdagochtend is er een laborant in de praktijk. Dan kun je je bloed laten testen. Als de uitslag binnen is, bespreken we wat we verder gaan doen.”

“Bedankt!” Marianne klonk opgelucht. Binnenkort zou ze wellicht weten waarom ze zo verschrikkelijk moe was en dan kon er waarschijnlijk ook iets aan gedaan worden.



Tom had het dossier van Marianne van Mechelen net bijgewerkt, toen de laatste patiënt van de ochtend de spreekkamer binnenkwam. Het was een man van eind vijftig. Hij was mager, had een volle, grijze haardos en een gezicht met veel lijnen.

“Jan Bouwe Duinsma,” stelde de man zich voor, terwijl hij Tom een stevige handdruk gaf.

Toen de man was gaan zitten, zei Tom: “Ik heb u uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. U bent onlangs in Lierbeek komen wonen.”

“Dat klopt. Ik was verrast. Ik ben vaak verhuisd in mijn leven, maar weinig huisartsen hebben me uitgenodigd om kennis te komen maken.”

Tom glimlachte. “Gelukkig hebben wij daar in Lierbeek nog tijd voor. Dit is een duo-praktijk. Mijn collega heet Govert Lammers. Doordat we met z'n tweeën zijn, kunnen we wat meer aandacht geven aan onze patiënten.”

“Dat lijkt me prettig, zowel voor u als voor de patiënten,” zei Jan Bouwe.

“Dat is het zeker. Het is alleen jammer dat ik mij slecht op dit gesprek heb kunnen voorbereiden. Ik wilde uw dossier doornemen voordat u kwam, maar we hebben het nog niet ontvangen.”

“Ik denk dat ik weet hoe dat komt. Ik heb de afgelopen jaren in Rome en Milaan doorgebracht en daar ben ik nooit bij een dokter geweest. Voor die tijd woonde ik in Friesland. Ik kan mijn dossier bij mijn laatste huisarts opvragen, maar u zult er niet veel wijzer van worden. Ik ben namelijk nooit ziek.”

“Dat is fijn voor u. Laten we hopen dat dat zo blijft. Toch zou ik het fijn vinden om uw dossier te krijgen. Als u straks de contactgegevens van uw huisarts in Friesland aan de assistente doorgeeft, zal zij het dossier opvragen.”

Jan Bouwe beloofde dat te doen.

“Mag ik vragen wat u in Italië heeft gedaan?” vroeg Tom.

“Ik heb zanglessen gegeven. Daarnaast heb ik bij Giuseppe Boccaccio en Donnata Valletta masterclasses gevolgd om mijn eigen stemtechniek te perfectioneren. Ik ben namelijk zangpedagoog.”

Gelukkig hoefde Tom niet te vragen wie de mensen met die klinkende Italiaanse namen waren. In zijn jeugd werden er thuis regelmatig platen van deze operasterren gedraaid. Zijn ouders hielden van klassieke muziek. Ze hadden hun best gedaan hun voorkeur voor dit genre aan Tom door te geven, maar dat was niet gelukt. Tom luisterde liever naar popmuziek.

Welgemeend zei hij: “Wat indrukwekkend dat u lessen hebt gevolgd bij deze mensen. Maar na Milaan en Rome is Lierbeek een onbeduidend plaatsje. Wat brengt u hier?”

“Het lot,” zei Jan Bouwe. “Een ander zou het toeval noemen, maar daar geloof ik niet in. Ik was toe aan verandering. Ik wilde eigenlijk naar België. Ik heb een kaart van dat land aan de muur gehangen, een blinddoek omgedaan en een pijl gegooid. Waar het pijltje terechtkwam, daar zou ik naartoe gaan. Het landde niet in België, maar in een stipje zonder naam in Zuid-Nederland. Daar stond nog net een stukje van op de kaart. Ik ben gaan zoeken op internet en kwam erachter dat het Lierbeek was.”

Tom keek Jan Bouwe ongelovig aan. “Kiest u vaker op die manier een woonplaats?”

“Altijd. Ik geloof in een Hogere Macht die mij op deze manier laat zien waar ik als zangpedagoog een missie moet vervullen.”

“Dus u bent van plan hier in Lierbeek ook zanglessen te gaan geven?”

“Jazeker! Binnenkort start ik een cursus in de nevenruimte van de kerk. Op mijn eerste zondag in Lierbeek dronk ik een borrel in Café Het Anker. Daar trof ik pastoor Eerdmans. Ik vertelde hem over mijn plannen. Hij zei toen dat ik de nevenruimte kon huren.”

“Daar zijn vaker activiteiten,” zei Tom. “Op dinsdagavond is er een afvalclub. Overdag worden er pianolessen gegeven en vorig jaar werd de zaal gehuurd door een groep vrouwen die wandkleden maakte. Maar daar was niet genoeg animo voor.”

“Dat vertelde de pastoor. Ik heb de ruimte bezichtigd. De akoestiek is goed en er staat een piano.”

“Gaat u daar zelf op spelen?”

“Nee, ik heb een pianist ingehuurd uit de stad.” 

“Maar denkt u dat u in een klein dorp als Lierbeek wel genoeg cursisten kunt vinden?” vroeg Tom.

“Absoluut. Als de Hogere Macht mij ergens brengt, is dat niet voor niets,” sprak Jan Bouwe zelfverzekerd. “Ik wil ook u van harte uitnodigen mee te doen. U heeft een mooie spreekstem. Ik vermoed een aangenaam warme bariton als zangstem.”

“Oh, nee hoor,” lachte Tom. “Ik kan helemaal niet zingen. Dat doe ik alleen in de badkamer.”

“Iedereen kan zingen, het is een kwestie van karakter.”

Tom had geen idee wat de zangpedagoog daarmee bedoelde, maar hij vond het wat ver gaan om dat te vragen. Bovendien waren de tien minuten die hij voor het kennismakingsgesprek had uitgetrokken voorbij. “Ik hoop dat Lierbeek u zal bevallen,” zei hij ter afronding.

Jan Bouwe stond op en gaf de dokter wederom een hand. “Mocht u zich bedenken, dan bent u welkom.”



Even later zaten Govert, Tom, Trudy en Els aan tafel in de woonkamer van de dokters. Govert vond het voor de onderlinge band goed om af en toe samen te lunchen. Els had zojuist lekkere broodjes gekocht in de dorpswinkel. Terwijl ze die oppeuzelden, vertelden ze over hun ochtend.

“Ik had daarnet een aparte kerel in de spreekkamer,” zei Tom. “Hij kwam kennismaken. Jan Bouwe Duinsma is zijn naam.”

“Oh, die zangleraar!” riep Els uit.

“Jij kent hem al?” vroeg Tom.

“Nee, maar in de dorpswinkel werd over hem gepraat. Hij heeft daar een affiche opgehangen voor een zangcursus die binnenkort start. In Het Anker hangt er ook een.”

“Een zangcursus in Lierbeek? Zou daar genoeg belangstelling voor zijn in zo'n dorp als dit?” twijfelde Govert.

“Saskia heeft zich al opgegeven,” zei Trudy. “Niet dat ze zich ooit voor zang heeft geïnteresseerd. Maar ja, Ruben Sanders heeft zich ook aangemeld.” De doktersassistente slaakte een zucht die verried dat ze helemaal niet blij was met deze gezamenlijke nieuwe hobby van haar dochter en Ruben. Zo zou haar dochter natuurlijk nooit afstand leren nemen van die flierefluiter.

“Ruben is meneer Duinsma in Het Anker tegengekomen,” wist Els. “Die zei dat Ruben een mooie spreekstem heeft en dat hij een goede tenor kan worden.”

Dat kwam Tom bekend voor, al was hij volgens Jan Bouwe een bariton en geen tenor.

Els ging verder: “Volgens meneer Duinsma zou Ruben als zanger zelfs de kost kunnen verdienen.”

“En dat weet hij al terwijl hij Ruben alleen maar heeft horen praten?” Trudy's stem klonk cynisch. “Wat een flauwekul! Maar Ruben wil dat verhaal natuurlijk graag geloven. Die zit weer eens zonder werk en dus zonder geld.”

“Dat klopt. Meneer Duinsma schiet hem het geld voor de cursus voor. Je zou denken dat hij dan toch echt iets in Ruben ziet. Of eigenlijk moet ik zeggen ‘hoort’.” Els giechelde om haar eigen woordgrapje.

“Wie doen er nog meer aan de zangcursus mee?” vroeg Tom.

Alweer wist Els het antwoord: “Een hele groep snuffers. Zij zijn blij dat er eindelijk eens iets te doen is in Lierbeek. Verder hebben Mia en Maartje zich opgegeven.”

Maartje! Bij het horen van haar naam maakte Toms hart een sprongetje. Het verbaasde hem niet dat zij zich voor de cursus had aangemeld. Hij had haar een paar keer horen zingen op een verjaardags- en huwelijksfeest in Het Anker. Dat had ze niet onverdienstelijk gedaan.

“Hebben jullie geen zin om aan de zangcursus mee te doen?” vroeg Govert aan zijn tafelgenoten.

“Ik moet er niet aan denken,” zei Trudy. “Dan moet ik steeds toezien hoe Saskia Ruben Sanders probeert in te palmen.”

“Ik heb geen tijd voor zoiets,” zei Els. “Vergeet niet dat ik naast de dokterspraktijk ook nog een huishouden bij pastoor Eerdmans run. Dat is nooit klaar. Ik roddel nooit en al helemaal niet over mijn bazen, maar de pastoor is een enorme sloddervos. Ik loop de hele dag achter hem aan om alles op te ruimen.”

“Voor mij is zingen niet weggelegd,” zei Govert. “Vroeger op school moest ik bij uitvoeringen mijn mond houden van de juf. Ik zong zo vals dat de andere kinderen ook geen toon meer konden houden.”

Iedereen moest lachen.

Ineens hoorde Tom zichzelf zeggen: “Ik ga wel meedoen.”

“Echt?” vroeg Govert. Hij had nooit gemerkt dat Tom van zingen hield.

“Ja,” zei Tom. “Ik zoek een bezigheid om me na het werk te ontspannen. Die Jan Bouwe Duinsma lijkt me een geschikte kerel. Hij moet bovendien een hele goede zangpedagoog zijn, want hij heeft zelf les gehad van Giuseppe Boccaccio en Donnata Valletta. Dat zijn toch niet de kleinsten der aarde.”

Dat leek de anderen ook niet, al hadden zij geen idee wie dat tweetal was. Tom leek thuis in de zangwereld. Misschien was de cursus inderdaad wat voor hem.

Daar probeerde Tom zichzelf ook van te overtuigen. Hij bedacht zich dat een zangcursus in Lierbeek niet veel kon voorstellen. Een keer per week wat liedjes zingen met dorpsgenoten, dat was toch best leuk? Hij zou zich wel op de achtergrond houden, zodat Maartje niet zou merken dat zijn vocale kwaliteiten te wensen overlieten. Stel je nou eens voor dat Jan Bouwe vanochtend gelijk had gehad en dat Tom inderdaad over een bijzondere zangstem bleek te beschikken. Dan kon hij indruk maken op Maartje. Misschien wilde ze na de lessen wel een drankje met hem drinken in Het Anker, om het geleerde nog eens door te spreken.

's Avonds belde Tom zijn vader, zoals hij regelmatig deed. Al heel vroeg had Tom geweten dat hij niet de carrière van zijn pa ambieerde. Die was in zijn werkzame leven een beroemd hartchirurg geweest. Tom kon zich niet anders herinneren dan dat zijn vader aan het werk was. Opereerde hij niet in het ziekenhuis, dan verbleef hij wel in het buitenland om op belangrijke congressen te spreken. Dat was niets voor Tom. Hij wilde plezier in zijn werk combineren met een rustig leven. Wat was zijn vader teleurgesteld geweest toen Tom ‘maar’ huisarts te Lierbeek was geworden.

Benschop senior vertelde enthousiast over de golflessen die hij na zijn pensionering was gaan nemen, samen met een groep andere specialisten in ruste. Hij had onlangs het golfbrevet voor gevorderden gehaald. 

Tom luisterde beleefd en probeerde belangstelling te veinzen door af en toe een vraag te stellen. Hij kon zich niet voorstellen dat het spannend was om met een groepje oude mannen, zijn vader noemde ze ‘jongens’, balletjes weg te slaan op een groot grasveld. Want dat was in zijn ogen toch waar de golfsport op neerkwam.

Toen Tom een poosje had geluisterd, zei hij: “Ik ga ook een cursus volgen.”

“Een bijscholing?” informeerde zijn vader.

“Nee, ik bedoel een cursus in privétijd. Ik ga zanglessen nemen in een groep.”

“Zanglessen in Lierbeek?”

Tom kende zijn vader goed genoeg om de afkeuring in dat kleine zinnetje te horen. Zanglessen in zo'n dorp konden niets voorstellen. Die hooghartigheid irriteerde Tom. Misschien zouden de lessen inderdaad niets voorstellen. Tom hoopte daar zelfs stiekem op; hij kon dan ook niet afgaan. Zijn vader hoefde toch niet altijd zo denigrerend te doen over zijn keuzes?

“De zangpedagoog is opgeleid door Giuseppe Boccaccio en Donnata Valletta,” gooide Tom in de strijd.

“Echt waar?” Zijn vader leek omgeslagen als een blad aan een boom. Hij wilde nu alles horen over de zangcursus en de docent.

Omdat Tom eigenlijk niets méér wist dan wat hij in twee zinnen al had verteld, verzon hij er wat dingen bij. Dat de andere cursisten talenten in de dop waren. Dat Jan Bouwe Duinsma speciaal naar Lierbeek was gekomen vanwege de bijzondere akoestiek in de nevenruimte van de kerk. Tom had zijn vader teleurgesteld door niet in diens voetsporen van beroemd hartspecialist te treden, met dit verhaal kon hij dat misschien een heel klein beetje goedmaken. 



Wat onwennig druppelden de cursisten die maandagavond bij de eerste zangles binnen. Ze namen plaats op de stoelen die in de vorm van een halve cirkel waren neergezet. In de open ruimte voor de stoelen stond een muziekstandaard eenzaam te wachten op wat ging komen. Een eindje verderop had de pianist plaatsgenomen achter zijn instrument. Hij had alle cursisten bij binnenkomst een hand gegeven en zich voorgesteld als Parnassus.

Mia en Saskia hadden stiekem samen gegniffeld. Wat een absurde naam voor iemand die er zo Nederlands uitzag als deze jongeman! Ook zijn uiterlijk hadden ze op fluistertoon besproken. Parnassus' bruine haar hing in vette sliertjes langs zijn hoofd. Omdat het zo steil was, kon je duidelijk zien dat het niet door een professionele kapper was geknipt. Dit was wat men een bloempotkapsel noemde. Parnassus' kleding was verwassen en je hoefde niet dicht in zijn buurt te komen om te signaleren dat hij onfris rook. 

Om klokslag half acht ging Jan Bouwe naast de muziekstandaard staan. Met één strenge armbeweging maakte hij een einde aan het geroezemoes dat klonk.

De cursisten verwachtten nu een welkomstwoord of een uitleg van wat er in de cursus zou gaan gebeuren, maar niets van dat alles. Met gesloten lippen zette de zangleraar een zoemtoon in. Zijn armen gebaarden dat de cursisten mee moesten doen.

“Mmmmmmmmm.”

Een paar snuffers vonden dit niet gek en deden meteen mee. Zij hadden vast al eens zangles gehad in de stad. Een man van een jaar of zestig – hij heette Guillaume – was vastbesloten een goede indruk te maken. Hem hoorde je boven iedereen uit.

Ook Maartje zette onmiddellijk een zoemtoon in. Zij zat een eindje van Tom vandaan. Vanuit zijn ooghoeken zag hij hoe haar buik, omhuld door een strak, lichtblauw truitje, naar voren kwam toen ze ademhaalde om te gaan zingen. Saskia en Mia keken eerst nog wat onwennig rond. Toen sloten ze hun lippen en zoemden ook mee.

Tom besloot dan maar hetzelfde te doen. Hij was nog maar net begonnen, toen Jan Bouwe aangaf dat de cursisten weer stil moesten zijn. Guillaume zong net iets langer door dan de rest. 

Nu gebood de zangleraar zijn leerlingen op te staan en zich langdurig uit te rekken. Dat mocht luid kreunend, zoals Jan Bouwe voordeed. Daarna werd er met de schouders gedraaid, voorovergebogen en met de armen gezwaaid.

Mia en Saskia hadden er lol in gekregen. Ze begonnen te giebelen. “STIL!” bulderde Jan Bouwe.

Iedereen schrok er enorm van. De winkeliersvrouw en Saskia keken schuldbewust voor zich uit.

Jan Bouwe gaf nu een knikje naar Parnassus, die een toonladder inzette.

“Do-re-mi-fa-sol-la-si-do,” zong Guillaume voluit, maar niet geheel zuiver mee.

Dat bleek de verkeerde tekst.

Jan Bouwe zong voor wat er wél verwacht werd: “Da-me-ni-po-tu-la-be-da.”

De andere cursisten moesten lachen om Guillaumes miskleun. Hij lachte zelf ook mee, zij het als een boer met kiespijn.

Jan Bouwe maakte korte metten met het tumult. “Jullie zijn gekomen om te zingen, dus zing!” zei hij streng. Het begon tot de cursisten door te dringen dat gezelligheid niet de hoogste prioriteit had voor deze zangleraar.

“Waarom is do-re-mi niet goed?” durfde Guillaume nog te vragen.

“Ik gebruik voor mijn solfège het damenisatiesysteem van Carl Heinrich Graun, Duits tenorzanger, pianist en componist uit de achttiende eeuw. Dit is het enige systeem dat de stembanden optimaal laat resoneren,” verklaarde Jan Bouwe. Hij was even stil, keek met een serieus gezicht rond en zei toen: “Maar ik wil niet dat jullie mijn lessen onderbreken. Wie vragen heeft, kan na afloop naar mij toe komen.”

Guillaume begreep, net als de anderen, niets van de uitleg, maar hij knikte alsof hij dat wel deed.

Tom was verbaasd over de gedaantewisseling die Jan Bouwe had ondergaan. Bij het kennismakingsgesprek in de praktijk had hij zo'n aardige kerel geleken. 

De les ging verder. Wel tien minuten lang liet de zangleraar zijn cursisten hun stembanden opwarmen met het damenisatiesysteem. Tom deed zachtjes mee, terwijl hij zich bedacht dat hij een mooi woord had geleerd dat Govert nooit zou raden als ze op een regenachtige zondag weer eens galgje speelden.

De leerlingen moesten nu hun hand aan hun mond zetten en allerlei namen roepen: “Theeeoooo, Aaaannieieieie, Niiiiiinaaaaaa.”

Het inzingen eindigde zoals het begon. De cursisten zongen een zoemtoon. Dat durfde Tom inmiddels wel.

Jan Bouwe wilde dat iedereen zo zacht mogelijk zoemde. “Mmmmmmmmm,” klonk het breekbaar door de zaal.

Het leek alsof alle cursisten samen één toon voortbrachten. Het moest nóg zachter en nóg zachter. Jan Bouwe ging helemaal op in de klank die hij hoorde. Hij sloot zijn ogen en haalde diep adem. Op zijn gezicht verscheen een gelukzalige glimlach, alsof dit het mooiste was dat hij ooit had gehoord.

Op dat moment vloog de deur open. Ruben Sanders zwierde binnen. “Goedenavond, beste zangers en zangeressen!” riep hij vrolijk.

De glimlach op Jan Bouwes gezicht was op slag verdwenen. Hij keek alsof Ruben zojuist een hoogstaande uitvoering in Het Concertgebouw had verstoord. “Je bent te laat,” constateerde de docent koeltjes.

“Een ster mag dat,” lachte Ruben. “Dat zei Marilyn Monroe ook altijd.” Hij had kennelijk niet opgemerkt dat het Jan Bouwe menens was. 

Toen hij zag dat de grap verkeerd viel bij de zangleraar, haalde hij snel de grijns van zijn gezicht. “Sorry,” zei hij, terwijl hij op de stoel ging zitten die Saskia voor hem had vrijgehouden.

“Te laat komen is een teken van onvolwassenheid en een gebrek aan discipline. Dat zijn grote tekortkomingen in je karakter die je zang negatief beïnvloeden! Ik verwacht je na afloop van de les voor een gesprek.”

Je kon een speld horen vallen. Niemand durfde meer te praten of fluisteren, laat staan te lachen. Wat ging het er hier serieus en streng aan toe! Wanneer ging het gezellige deel van de les nu beginnen?

Jan Bouwe liet de ongemakkelijke stilte die was ontstaan bewust even voortduren. Alsof hij de cursisten ervan wilde doordringen dat ze hier niet voor hun lol waren.

Gelukkig, Jan Bouwe ging nu over tot actie. Hij zette een paar vellen met bladmuziek op de standaard. Gingen ze dan eindelijk samen leuke liedjes zingen? Kennelijk niet.

“Tom Benschop, kom naar voren!” gebood de zangpedagoog.

Tom schrok ervan. Wat was dat nu? Hij keek vluchtig naar Maartje, die hem een bemoedigend knikje gaf. Tom stond op en liep naar Jan Bouwe. Die gebaarde dat hij achter de muziekstandaard moest gaan staan. 

Toen Tom daar had plaatsgenomen, begon de zangpedagoog hardop te tellen: “Een, twee, drie, vier.”

Daarna begon Parnassus piano te spelen.

Tom keek verward naar de zangdocent. Wat werd er van hem verwacht?

“Stop!” zei Jan Bouwe. En tegen Tom: “Je bent te laat ingevallen.” Had hij Tom in de dokterspraktijk met ‘u’ aangesproken, nu deed hij dat niet meer.

“Maar ik wist helemaal niet…” stamelde Tom. 

“Kom je hier om te zingen of niet?”

“Jawel,” zei Tom, “maar…”

“Dan zing!”

Tom keek naar de bladmuziek op de standaard. ‘Gute Nacht’, stond erboven. Het was een stuk van Franz Schubert. Moest hij dát gaan zingen? Hij kende het lied helemaal niet. Zo'n moeilijk stuk zomaar van het blad af zingen, dat kon hij met de beste wil van de wereld niet. Ondanks de jarenlange vioollessen in zijn jeugd, was hij nooit een kei geworden in noten lezen. Hij keek weer naar Maartje, deze keer met een hulpeloze blik. Haar gezicht stond serieus.

“Een, twee, drie, vier,” telde Jan Bouwe weer.

Parnassus zette opnieuw in en Tom liet wederom verstek gaan.

“Stop maar,” zei Jan Bouwe. “Tom, neem de bladmuziek mee naar huis. Ik verwacht dat jij dit lied volgende week kunt zingen. Uit je hoofd, welteverstaan. Bladmuziek gebruiken wij hier alleen voor het instuderen.”

Tom wist niet wat hij hoorde. Wat dacht deze zangleraar wel? Dat Marco Bakker voor hem stond? Hij had zin iets cynisch te zeggen, maar daarvoor hadden zijn ouders hem te veel beschaving bijgebracht. “Ik denk dat ik het niveau van de cursus heb onderschat,” zei hij daarom maar. “Ik heb nooit eerder zangles gehad. Dit lied is veel te moeilijk voor mij.”

“Wie er bij voorbaat vanuit gaat dat hij iets niet kan, zal nooit bijleren,” sprak Jan Bouwe. “Zingen is een kwestie van karakter. Als jij dit lied wilt voordragen, dan kun jij het.”

“Maar ik zou niet weten hoe ik het moet instuderen.”

“Kom woensdagavond om half zeven hiernaartoe. Ik help je.”

Daar had Tom helemaal geen zin in. Hij was hier gekomen om plezier te hebben met Maartje, niet om met deze eigengereide zangpedagoog in een privésessie een veel te moeilijk stuk in te studeren.

“Ik weet niet…” stamelde Tom.

“Tot dan!” onderbrak Jan Bouwe hem.

Tom besloot het er maar even bij te laten. Als hij zou zeggen dat hij niets voelde voor zo'n extra les, zou Maartje hem misschien een slapjanus vinden. Hij had haar in de gaten gehouden en zij leek zowaar plezier te hebben in de les. Ook met de methode van Jan Bouwe had zij kennelijk geen moeite.

Tom pakte de bladmuziek van de standaard en liep terug naar zijn plaats. Hij voelde zich een schoolkind dat bijles moest hebben van de meester omdat het de lesstof niet begreep. Voor het eerst in zijn leven was hij een slechte leerling.

Jan Bouwe kon wel zeggen dat Tom dit lied de volgende keer in de groep moest zingen, maar wie zei dat er nog een volgende keer zou zijn? Tom moest eens heel goed nadenken of hij hier wel mee verder wilde gaan. Contact met Maartje was hem veel waard, maar hij liet zich er niet voor vernederen. Bovendien was het zeer waarschijnlijk dat zijn solo-optreden volgende week eerder een slechte dan een goede indruk bij Maartje zou maken. Dat zou zijn kansen bij haar natuurlijk niet ten goede komen.

De rest van de avond werden er nog een paar cursisten naar voren geroepen. Zij ondergingen eenzelfde soort lot als Tom en dat troostte hem. Ook met deze leerlingen maakte Jan Bouwe afspraken om de komende week extra te oefenen.

Maartje was de enige die het lied dat de zangpedagoog voor haar op de standaard had gezet, ook daadwerkelijk kon zingen. Dat kwam omdat zij het al kende. Het heette ‘Plaisir d'Amour’. Tom smolt toen hij haar hoorde zingen. Ze zong loepzuiver. De Franse woorden klonken hem sensueel in de oren, al schoot zijn kennis van die taal tekort om te kunnen verstaan wat ze precies zong.

“Een heldere sopraanstem,” oordeelde Jan Bouwe, toen Maartje was uitgezongen. “Maar je ademondersteuning schiet tekort. Adem vanuit je buik!”

Tom was ervan overtuigd dat Maartje dat gedaan had. Hij had haar buik immers weer in haar strakblauwe truitje zien bewegen, maar het kon kennelijk nog beter.

Maartje moest haar hand op haar onderbuik leggen en deze snel in- en uittrekken, terwijl ze daarbij klanken uitstootte: “Huh, huh, huh!”

Alle cursisten moesten meedoen en toen Maartje het kunstje onder de knie leek te hebben, liet Jan Bouwe haar het lied opnieuw zingen. Tom vond het prachtig, maar Jan Bouwe was na afloop weer niet tevreden. Maartjes ademhaling zat nog steeds ‘te hoog’.

“Je ontspant je niet,” oordeelde Jan Bouwe.

Dat leek de andere cursisten nogal logisch. Wie kon zich vanavond nu wél ontspannen? 

De zangpedagoog zocht de verklaring in een andere hoek: “Wat voor werk doe je?”

“Ik ben leerkracht op basisschool De Uil,” zei Maartje.

“Een heel nauwgezette leerkracht, nietwaar?”

“Ik denk het wel.”

“Ik hoor het aan je manier van zingen. Jij bent perfectionistisch. Je probeert te geforceerd alles goed te doen. Daarmee bereik je het tegendeel van wat je wilt bereiken. Onthoud goed: perfectionisme is de handrem op vooruitgang! Het blokkeert. In totale ontspanning zou jij veel en veel beter functioneren. Dat geldt niet alleen voor het zingen, maar ook voor je werk.”

Hier moest Maartje even over nadenken. Ze functioneerde toch prima op school? Ze was de lievelingsjuf van de meeste kinderen en bij beoordelingsgesprekken overlaadde de schooldirecteur haar altijd met complimenten. Het was wél waar dat haar werk haar soms opslokte. Dat had ze nooit erg gevonden, omdat ze er plezier in had. Wie weet had deze zangpedagoog gelijk en kon ze nog beter presteren als ze erin slaagde zich wat meer te ontspannen.

“Ik zal daar eens over nadenken,” zei Maartje dan ook.

“Het lijkt me goed dat je er met iemand over praat,” opperde Jan Bouwe. “Als je woensdagavond komt nadat Tom hier is geweest, kunnen we je blokkades bespreken.”

Maartje beloofde dat ze zou komen en ging weer zitten.

Tom bedacht dat hij ook maar al te graag Maartjes blokkades met haar wilde bespreken. In Het Anker hadden ze soms goede gesprekken, maar Maartje leek daarin altijd een grens te bewaken. Zodra het gesprek erg persoonlijk werd, nam ze gas terug. Zou ze deze zangleraar willen vertellen wat ze aan Tom kennelijk niet kwijt wilde? En dat al zo snel na de eerste kennismaking? Tom kon niet ontkennen dat hij jaloers was.

De les was nu afgelopen. De cursisten, die geen beurt hadden gekregen, waren zichtbaar opgelucht. Er waren in totaal twaalf leerlingen. Aangezien Jan Bouwe ruim de tijd nam voor iedereen die hij naar voren riep, was het onmogelijk dat ze allemaal elke les individuele aandacht kregen. De zangpedagoog had uitgelegd dat dat geen probleem was; van luisteren naar anderen leerde je minstens zoveel als van zelf zingen. Niet alleen zangtechnisch, maar ook als het aankwam op karaktervorming. Wie niet bereid was zijn karakter onder de loep te nemen, zou met alle techniek van de wereld nooit een goede zanger of zangeres kunnen worden. Daar moesten de cursisten de komende tijd maar eens goed over nadenken.



Tom treuzelde expres bij de deur, in afwachting van Maartje. Die kwam even later naar buiten met Saskia. “Zullen we de les nog even nabespreken in Het Anker?” vroeg Tom. Hij was eigenlijk wel blij dat hij de twee vriendinnen tegelijk kon aanspreken. Nu zou Maartje tenminste niet denken dat hij bijbedoelingen had met de uitnodiging.

“Goed idee,” zei Saskia. “Ik heb wel zin om even te ventileren. Wat een gekke les was dit! Ik zal Ruben vragen of hij straks ook komt. Hij moet eerst nog voor straf nablijven.” Dat laatste zei ze lachend.

Maartje wilde ook wel mee naar Het Anker, maar niet langer dan een uurtje; het was al half tien. Morgen had ze een drukke dag voor de boeg met een ouderavond op de koop toe.

Toen ze even later met z'n drieën in Het Anker zaten, zei Tom: “Ik weet niet of ik met deze cursus doorga. Het was allemaal zo anders dan ik me had voorgesteld.”

“Nou, inderdaad,” giechelde Saskia. “Ik dacht dat we met z'n allen een leuk Lierbeeks koor zouden gaan vormen. Maar Jan Bouwe wil blijkbaar solozangers en -zangeressen van ons maken. En dat pakt hij heel serieus aan.”

“Te serieus voor mij,” zei Tom. “Ik heb helemaal niet de ambitie om zo intensief met zingen bezig te zijn en ik heb al helemaal geen zin om mij door die man te laten vernederen.”

“Vernederen?” vroeg Maartje. “Heb je dat zó ervaren?”

Tom was verbaasd. “Jij niet dan?”

“Nee, helemaal niet. Ik begrijp Jan Bouwes lesmethode. Hij probeert ons ervan te overtuigen dat we op zanggebied veel meer kunnen dan we denken.”

“Waarom zegt hij dat dan niet gewoon?” vroeg Tom.

“Omdat het beter werkt als wij dat zelf inzien. Hij confronteert ons met karaktertrekken die ons in onze zangontwikkeling remmen.”

Tom was zo mogelijk nog verliefder op Maartje dan anders. Wat een prachtige zinnen formuleerde ze daar. En wat ontzettend knap dat zij een lesmethode doorzag die hij in de verste verte niet had vermoed.

“Dus volgens jou is hij er niet op uit om ons te kleineren?”

“Absoluut niet. Ik vind hem streng maar rechtvaardig. Hij zei dat ik te perfectionistisch ben. Dat vond ik niet leuk om te horen en ik moest het even laten bezinken, maar hij heeft wel gelijk. Ik dacht altijd dat mijn perfectionisme een goede eigenschap was, maar ik zie nu dat het ook in mijn nadeel kan werken. Ik raak erdoor verkrampt als ik zing. En Jan Bouwe merkte heel terecht op dat het me soms ook in mijn werk remt.”

“Wat ga je eraan doen?” informeerde Saskia.

“Dat weet ik nog niet. Ik ga er woensdag met Jan Bouwe over praten. Misschien kan hij me helpen. Ik ben in elk geval geen afhaker. Het is fijn dat hij ons zoveel hulp biedt zonder dat we daarvoor extra hoeven te betalen. Welke andere leraar zou dat doen?”

Daar had Maartje gelijk in, moest Tom toegeven. Misschien had hij toch wat te snel geoordeeld en had Jan Bouwe inderdaad het beste met hen voor. Hij zou woensdag ook maar naar zijn extra oefensessie gaan. Al was het maar om Maartje te laten zien dat ook hij geen ‘afhaker’ was.

Saskia zwaaide nu met haar arm in de lucht. Ruben was binnengekomen. De anderen hadden verwacht dat hij met zijn gebruikelijke humor verslag zou doen van zijn onderhoud met de strenge leermeester. In plaats daarvan was hij opvallend stil.

“En?” spoorde Saskia hem aan.

“Het lijkt wel of die man dwars door mij heen kan kijken. Het is gewoon eng.”

“Oh, ja?” vroeg Saskia. Dat moest een uitnodiging voor Ruben zijn om verder te vertellen, maar daar had hij duidelijk geen zin in.

Een poosje later ging Maartje naar huis. Tom, Saskia en Ruben bleven achter. Het duurde niet lang of ze waren de pijnlijke perikelen van die avond vergeten. Ze konden nu smakelijk lachen om alles wat gebeurd was. 

“Op Jan Bouwe Duinsma en de pianist met de onmogelijke naam,” proostte Ruben met het bier dat Dikke Willem voor hem op tafel had gezet. Het schuim van het vorige bier was nog zichtbaar op zijn lippen.



Die woensdagavond ging Tom naar de nevenruimte van de kerk. Het verbaasde hem dat Parnassus er ook weer was. Zou Jan Bouwe hem voor elke repetitie vanuit de stad laten overkomen?

Nee, zo bleek al snel. Parnassus woonde niet meer in de stad. Hij had financiële problemen – als pianist viel in deze crisistijd geen droog brood te verdienen – en had daarom in dank de kamer aanvaard die Jan Bouwe hem in zijn Lierbeekse huis had aangeboden.

De verhuizing had Parnassus zo te zien goedgedaan. Zijn haar was nu gewassen, hij droeg schone kleren en de muffe lucht die hij de vorige keer om zich heen had gehad, was verdwenen.

Jan Bouwe liet Tom eerst weer rek- en strekoefeningen doen, zoemen en da-me-ni-po-tu-la-be-da zingen in allerlei toonhoogtes. Tom hoorde dat hij dat allesbehalve zuiver deed, maar hij kon niet anders.

Daarna begonnen ze met het instuderen van ‘Gute Nacht’. Jan Bouwe had een bandrecorder meegenomen die wel dertig jaar oud moest zijn. Tom had geen idee dat er nog apparaten in omloop waren die werkten. De zangleraar liet hem horen hoe het lied uiteindelijk moest gaan klinken. Tom wilde hard lachen, maar voelde wel aan dat dit niet in goede aarde zou vallen. Nooit, maar dan ook nooit, zou hij in de verste verte kunnen evenaren wat de zanger op de dofklinkende en krakende band presteerde. In elk geval had hij nu de melodie globaal in zijn hoofd. Voor zo lang het duurde. Hij moest er maar van profiteren en zo snel mogelijk beginnen met zingen. Het was trouwens een mooi lied, dat moest Tom toegeven.

Parnassus speelde de introductie, precies zoals Tom hem zojuist op de band had gehoord. Op het moment dat Tom moest inzetten, gaf Parnassus hem een knikje. Dat hielp.

“Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh ich wieder aus,” zong Tom in zijn beste Duits.

“Stop!”

Nu al? Tom had de melodie voor zijn gevoel toch best goed gezongen.

“Let op je ademhaling!”

Tom probeerde zich de tips te herinneren die Jan Bouwe de vorige keer aan Maartje had gegeven.

Opnieuw zette Parnassus de introductie en de eerste versregel in. Tom zong mee en lette nu goed op zijn ademhaling.

Alweer riep Jan Bouwe stop na de eerste regel. Ditmaal was het de interpretatie die niet deugde. Wist Tom eigenlijk wel wat hij zong?

Tom raakte wat geïrriteerd. Realiseerde deze zangdocent zich wel hoeveel moeite het hem kostte de regel überhaupt uit zijn keel te krijgen? Ook zonder interpretatie? En nee, hij wist inderdaad niet zo goed wat hij zong. Hij had zich niet verdiept in de diepere betekenis die meneer Franz Schubert in zijn lied had gestopt.

Jan Bouwe vond het kennelijk tijd voor een lesje muziekgeschiedenis. “Dit lied maakt deel uit van een cyclus van 24 liederen. Allemaal samen heten ze ‘Die Winterreise’. Ze gaan over een jongeman die wordt afgewezen door zijn geliefde. Hij gaat daarna op reis. Doelloos zwerft hij rond door een kaal winterlandschap. Hij keert zich steeds bewuster af van alle beschaving, hij verwildert en vervreemdt. Hij beseft dat de rust die hij zoekt alleen in de dood te vinden is.”

“Best een mooi verhaal,” vond Tom.

“Jij zingt het eerste lied uit de cyclus,” ging Jan Bouwe verder. “De jongeman heeft net te horen gekregen dat het meisje hem afwijst. Hij voelt zich doodongelukkig. Probeer je in te leven!”

Dat kon Tom wel. Hoe vaak had hij zich niet afgewezen gevoeld als Maartje niet op zijn avances was ingegaan? Hij keek nog eens naar de tekst en begreep nu beter wat er stond. Toen Parnassus voor de derde keer inzette, probeerde Tom te voelen wat het personage in het lied moest voelen. Tegelijkertijd lette hij op zijn adem. Het voelde alsof hij een topprestatie leverde. Nooit had hij gedacht dat zingen zo moeilijk kon zijn.

“Véél beter,” vond Jan Bouwe.

Dit was het eerste complimentje dat Tom kreeg. Hij gloeide er zowaar een beetje van. Als deze zangpedagoog iets aardigs zei, dan deed je echt iets goed.

Tom mocht er nu een regel bij zingen en daarna nog een. Hij moest zijn huig licht optrekken en meer voor in zijn mond zingen in plaats van uit zijn keel. Hoe dat allemaal in zijn werk ging, legde Jan Bouwe hem uit.

Anderhalf uur later hoorde Tom zelf dat hij flink vooruit was gegaan. Nog steeds kon hij maar een paar regels van het lied zingen, maar dat was niet erg. Hij had iets voor elkaar gekregen dat hij nooit had gedacht te kunnen en dat gaf een goed gevoel. 

Omdat Jan Bouwe kennelijk vond dat zijn cursisten meer leerden van kritiek dan van veren, benadrukte hij dat Tom nog steeds te ingetogen zong. Daar zouden ze de volgende keer aan werken.

“Probeer alvast in je dagelijkse leven minder ingetogen en bescheiden te zijn,” tipte de zangdocent hem. “Laat vaker je eigen mening horen. Schik je niet te veel naar anderen. Jij mag er ook zijn! Laat je stem horen en het zal je zangstem ten goede komen!”

“Dat zit niet zo in mijn karakter. Ik ben niet iemand die met de vuist op tafel slaat.”

“Maar je wilt toch ook niet over je heen laten lopen? Luister, Tom, elke onvolkomenheid in je instelling is terug te horen in je stem. Slaag je erin je bescheidenheid weg te nemen, dan zul je iedereen betoveren met je zang.”

Het leek Tom sterk dat hij mensen ooit zou betoveren met zijn zangkunst, maar hij wilde het natuurlijk wel graag geloven. Stel je toch eens voor dat het hem op een dag zou lukken Maartje in vervoering te brengen met zijn stem.

Toen Tom naar buiten wilde gaan, merkte hij dat Maartje bij de ingang van de zaal stond te wachten. Zij zou vanavond immers met Jan Bouwe praten over haar perfectionisme. Ze stond er kennelijk al een tijdje, want ze zei: “Je zong mooi, Tommie.”

Heel af en toe noemde ze hem Tommie. Dat vond hij fijn, want het leek dan even of hij speciaal voor haar was. Wat het zingen betrof, overdreef ze natuurlijk schromelijk. Tom wist dat zijn zang nog ver was verwijderd van mooi, maar een stap in de goede richting had hij vanavond zeker gezet.

“Dat klinkt me als muziek in de oren,” lachte hij. Zou Maartje merken dat hij met het grapje zijn verlegenheid probeerde te verbergen?

Op weg naar huis zei hij een paar keer tegen zichzelf: “Je zong mooi, Tommie.” Hij had een grote grijns om zijn mond. De Lierbekers die hij tegenkwam, beantwoordden die met een vriendelijke glimlach.

Thuisgekomen belde Tom weer met zijn vader.

“Hoe gaan de zanglessen?” informeerde die.

“Goed. Ik ben Die Winterreise aan het instuderen.” Dat het alleen om het eerste lied van de reeks ging, leek Tom niet zo belangrijk. En dat hij van dat eerste lied nog maar een paar regels kon zingen, en dat niet al te toonvast, was ook niet relevant.

“Van Franz Schubert?”

“Jazeker!”

“Die heeft Giuseppe Boccaccio ook gezongen,” zei zijn vader. Tom wist heel zeker dat hij bewondering in diens stem hoorde.



Een aantal weken later mocht Tom zowaar het hele lied ‘Gute Nacht’ uitzingen in de les. Hoeveel individuele oefensessies waren daarvoor nodig geweest? Zes? Zeven? Hij wist het niet eens precies. Ook thuis had hij urenlang op het lied gestudeerd. Govert had er grapjes over gemaakt, want Tom was in het hele huis te horen.

Na het zingen van ‘Gute Nacht’ hadden alle cursisten voor Tom geapplaudisseerd. Dat deden ze altijd als iemand klaar was met een lied. Hoewel Tom best wist dat hij met zijn prestatie geen grote podia ging veroveren, was hij toch een beetje trots. Hij had het voor elkaar gekregen om zo'n moeilijk lied helemaal uit zijn hoofd te zingen. Hij keek naar Maartje, die hem een knipoog gaf.

Na Tom mocht Mia haar lied voorzingen. Het heette ‘Danza’ en ook zij was het al wekenlang aan het instuderen. Het lied was veel te hoog voor haar. Dat kon iedereen horen, maar Jan Bouwe vond dat niet. Of je de hoge noten wel of niet kon halen, was een kwestie van karakter. Het was een kwestie van grenzen verleggen. Kon Mia dat eigenlijk wel, grenzen verleggen? Jan Bouwe had het haar de afgelopen periode herhaaldelijk gevraagd. Of was zij iemand die zich nooit afvroeg wat ze zelf wilde? Die het leven gedwee leefde zoals het zich aandiende? Had zij ooit wel eens zelf keuzes gemaakt? Mia had gesprekken met de zangpedagoog gehad over dit onderwerp en ze waren er nog lang niet klaar mee.

Ook zij mocht vandaag haar lied voor het eerst uitzingen. Het klonk schel, onaangenaam en vals, maar net als Tom kreeg Mia een groot applaus van haar medecursisten.

Saskia was tot haar spijt nog nooit aan het instuderen van een lied toegekomen. Zij had tot nu toe alleen oefeningen mogen doen om haar strottenhoofd te ontspannen. Dat dat niet lukte, kwam volgens Jan Bouwe door opgekropte agressie. Daar moest ze eerst maar eens aan werken voordat ze zich aan een lied kon wagen.

Eigenlijk was Maartje de enige naar wie de cursisten met plezier konden luisteren. Zij maakte ook de grootste stappen voorwaarts, want zij studeerde al haar tweede lied in.

Toch bleef Jan Bouwe zeggen dat zij te perfectionistisch was. “Je moet leren loslaten,” herhaalde hij steeds.

Maartje wist niet goed hoe ze dat tijdens het zingen moest doen. Jan Bouwe beloofde haar dat ze het zou begrijpen zodra ze ook leerde loslaten in haar dagelijkse leven.

De meeste cursisten hadden nooit gedacht dat zij zich zo serieus op een zangcursus zouden storten. Dat gold ook voor Tom. Soms was hij zelf verbaasd dat hij trouw bleef komen. In het begin had hij dat alleen voor Maartje gedaan. Inmiddels had hij het idee dat hij echt iets van Jan Bouwe kon leren en niet alleen op zanggebied.

De cursus kostte hem veel tijd, maar dankzij Govert kon Tom toch komen wanneer dat van hem verlangd werd. De oudere dokter was namelijk al meerdere keren bereid geweest van dienst te ruilen. Zo kon Tom naar zijn leraar voor extra zanglessen en gesprekken over zijn bescheidenheid. Die was Jan Bouwe nog steeds een doorn in het oog en Tom moest daar beslist mee aan de slag.

In de lessen van maandagavond bleef de zangpedagoog benadrukken dat elke cursist een groot zanger of zangeres kon worden. Het was een kwestie van tijd. Als de cursisten aan hun zangtechniek en karakter bleven werken, zou de muzikale wereld op een dag aan hun voeten liggen. In afwachting van de concertzalen konden de leerlingen alvast solo-optredens geven. Jan Bouwe zou de pastoor vragen of ze daarvoor in de kerk terecht konden.

Alle cursisten gingen nu, naast de vaste les op maandagavond, nog één of twee keer per week naar Jan Bouwe toe voor stemoefeningen of gesprekken. Niet zelden vielen daarbij tranen. Er stond tegenwoordig een doos met tissues op de piano van Parnassus. Kennelijk was er veel verborgen leed in Lierbeek.

In de begintijd waren er nog wel eens cursisten die zich afwezig meldden. Bijvoorbeeld omdat ze een verjaardag hadden, moe waren van hun werk of geveld waren door een verkoudheid of griep. Nu durfde niemand dat meer. Jan Bouwe beschouwde afwezigheid namelijk als een tekortkoming in het karakter. Als je een goede zanger of zangeres wilde worden, dan had je er te zijn. Hoe je dat regelde, moest je zelf maar uitzoeken. De zanglessen hoorden altijd op één te staan. En griep? Daar kon je je overheen zetten, als je maar wilde. Zo had Guillaume al eens met flinke koorts en een hese stem staan zingen. 

Tom had begrip voor Jan Bouwes standpunt dat de cursisten zoveel mogelijk aanwezig dienden te zijn. Dat ze moesten zingen terwijl ze in bed hoorden, daar kon hij zich als huisarts absoluut niet in vinden. Hij wilde er nog eens met de leraar over discussiëren. Dat was zijn plicht als dokter, maar hij stelde dat gesprek steeds uit. Eigenlijk wilde hij eerst sterker in zijn schoenen staan tegenover de zangdocent. Die veegde op dit moment de vloer aan met alle argumenten van de cursisten. Dat zou hij zelfs doen op het terrein van de geneeskunst, waarvoor Tom zoveel jaren had gestudeerd.

In tegenstelling tot veel andere cursisten had Tom nog steeds geen wens om operazanger te worden. Daarvoor was zijn werk als huisarts hem veel te lief. Het leek hem wel fantastisch om bewondering van Maartje te oogsten. In de cursus zong hij alleen voor haar, al had niemand dat in de gaten.

Doordat de lessen zo intensief waren, hadden de cursisten een goede band met elkaar gekregen. Ze hadden nu een gezamenlijk doel. Bovendien bleef er buiten hun werk en de zangcursus weinig tijd over voor andere contacten.

Tom vond dat zijn vriendschap met Maartje zich had verdiept. Ze gingen regelmatig na de les wat drinken in Het Anker. Vaak deden ze dat met anderen erbij, maar soms ook met z'n tweeën. Daarbij vertelde ze hem dingen die ze vroeger nooit had gezegd. Over haar jeugd, bijvoorbeeld. In de ogen van haar vader was ze nooit goed genoeg geweest. Dat was al begonnen bij haar geboorte. Hij had zich een zoon gewenst. Later had ze in zijn ogen de verkeerde vriendinnen gehad, niet de goede kleding gedragen en een foute opleiding gekozen. Om toch zoveel mogelijk aan de verwachtingen van haar vader te voldoen, had Maartje haar perfectionisme ontwikkeld. Dit had ze ontdekt in haar gesprekken met Jan Bouwe.

Tom kon zich niet voorstellen hoe een vader niet apetrots kon zijn op een dochter als Maartje. Tegelijkertijd herkende hij wel wat ze zei. Hij had zelf immers ook vaak het idee gehad dat hij zijn vader teleurstelde. Hij vertelde het Maartje en ze luisterde aandachtig. Tom vond het fijn om iets met haar gemeen te hebben. Dat schiep een band. Zouden ze door deze zangcursus dan toch eindelijk een relatie kunnen krijgen? Tom hoopte het met heel zijn hart!



Twee weken later gebeurde er iets waar Tom tot dan toe alleen van had kunnen dromen. Maartje had haar tweede lied uitgezongen in de les.

Nadat ze het applaus voor die prestatie in ontvangst had genomen, zei Jan Bouwe: “Nu mag je samen met Tom een lied instuderen. Ik heb 'Papageno' van Wolfgang Amadeus Mozart voor jullie uitgekozen.” 

Terwijl de zangleraar zijn aktetas pakte om de bladmuziek eruit te halen, wierp Tom een steelse blik naar Maartje. Zou zij net zo opgetogen zijn over dit duet als hij was? Hij zou het niet kunnen zeggen; haar gezicht stond serieus.

Jan Bouwe had twee setjes bladmuziek tevoorschijn gehaald. Een voor Maartje en een voor Tom. De losse blaadjes werden met een paperclip bij elkaar gehouden.

“Kennen jullie het lied?”

Maartje schudde haar hoofd. Tom deed dat ook, hoewel hij zich kon herinneren dat hij het lied vroeger thuis wel eens had gehoord.

“Dan zal ik wat uitleg geven,” zei Jan Bouwe. “Het komt uit Die Zauberflöte, een sprookjesopera. Een van de personages is Papageno. Hij is een bangerik en niet al te snugger, maar hij heeft wel een goed hart en hiervoor wordt hij beloond. Hij vindt namelijk het meisje van zijn dromen. Zij heet Papagena. In dit lied verklaren zij elkaar de liefde. Ze zingen dat ze veel kindjes willen. Eerst een kleine Papageno, dan een kleine Papagena, dan weer een kleine Papageno, enzovoort, enzovoort.”

De cursisten lachten. Dat moest een komisch lied zijn! Maartje keek nog steeds aandachtig naar de vellen papier in haar hand en Tom was rood geworden. Hij moest dus in een lied zijn liefde verklaren aan Maartje, pardon, aan Papagena. Dat vond hij best eng. Hij zou moeten oppassen dat hij niet uit zijn rol viel. 

Tom vond het weliswaar jammer dat hij een dommig personage moest verbeelden in plaats van een stoere held, maar blijdschap overheerste bij hem. Maartje en hij zouden natuurlijk flink moeten oefenen om het duet in te studeren. Dat betekende dat hij Maartje de komende weken heel veel zou zien.

Jan Bouwe had nog een verrassing in petto, ditmaal voor alle cursisten. “Over een maand hebben jullie je eerste concert, in de kerk van Lierbeek. Iedereen kan een lied zingen dat hij of zij inmiddels heeft ingestudeerd. Saskia, voor jou heb ik een klein, eenvoudig liedje gekozen dat je de komende maand kunt leren. Maartje en Tom: ik wil dat jullie Papageno zingen.”

Tom schrok. “Is dat niet kort dag? We kennen het nog helemaal niet.”

“Daarom gaan we er de komende weken keihard aan trekken. Als jullie na de les blijven, beginnen we meteen met instuderen.”



Mia was de laatste tijd niet in haar gewone doen. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat stond haar gezicht op onweer. Zelfs tegen klanten in de winkel was ze niet altijd vriendelijk. Als iemand zijn voeten niet had geveegd en een modderspoor op de vloer naliet, of als een klant er wat lang over deed om af te rekenen, kon ze een zucht van ergernis soms niet onderdrukken. Dat terwijl ze klantvriendelijkheid altijd hoog in het vaandel had gehad. 

Verder was Mia in zichzelf gekeerd. Ze zei niet méér tegen Piet dan strikt noodzakelijk. Ze maakte zelfs geen ruzie meer met hem. Dat laatste baarde Piet nog de meeste zorgen. Hoe vreemd het misschien ook klonk, het eeuwige gekibbel tussen hen was altijd een teken geweest dat alles goed was. Alleen met elkaar durfden ze ruzie te maken. Ze hoefden geen mooi weer te spelen, omdat ze van elkaar hielden en wisten dat de ander niet weg zou gaan bij wat onenigheid.

Mia’s omslag was ontstaan in de tijd dat haar zanglessen waren gestart. Piet vroeg zich af of die er iets mee te maken konden hebben. Het leek zo onwaarschijnlijk; zingen zou toch juist een bezigheid moeten zijn die zijn vrouw vrolijk maakte?

De deur van de winkel ging open en Els stapte binnen met een boodschappentas aan haar arm.

“Goedemiddag, Els,” zei Piet. Hij was blij dat er een klant was die hem kon afleiden van zijn sombere gedachten.

Els keek de winkel rond en vroeg: “Is Mia in het magazijn?”

“Nee, ze heeft zangles.”

“Alweer?” Els herinnerde zich kennelijk dat Mia gisteren ook al les had, net als een paar dagen geleden.

Piet probeerde er een grapje van te maken: “Als ik niet beter wist, zou ik denken dat ze een geheime verhouding heeft met haar zangleraar.”

Els lachte er niet om. Dat zette Piet aan het denken. Het zou toch niet waar zijn? Mia zou toch niet verliefd zijn op haar zangpedagoog?

“Die meneer Duinsma brengt heel wat teweeg,” zei Els. “Dokter Benschop heeft ook steeds extra lessen. Hij moet regelmatig van dienst ruilen met dokter Lammers om er tijd voor vrij te maken. Hij oefent ook urenlang thuis. Ik hoor hem steeds zingen als ik aan het schoonmaken ben. Ik roddel nooit over mijn bazen, maar ik moet eerlijk zeggen dat hij niet erg vooruitgaat.”

“Ach zo,” zei Piet. De vorderingen die Tom maakte, of het gebrek daaraan, interesseerden hem maar matig.

Els ging verder: “Trudy van der Meer vertelde dat Saskia ook een paar keer per week bij meneer Duinsma is. Ze voeren dan spychologische gesprekken.”

Piet vroeg zich af of Mia misschien ook ‘spychologische’ gesprekken had met Jan Bouwe Duinsma. “Waarover gaan die gesprekken dan?” wilde hij weten.

“Dat weet ik niet precies, maar hij heeft Saskia wijsgemaakt dat ze op boksles moet gaan. Dus nu gaat ze elke week naar de sportschool in de stad.”

“Wat een raar advies!” vond Piet. “Wat hebben bokslessen nou met zang te maken?”

“Dat weet ik ook niet,” zei Els. Om op bezwerende toon toe te voegen: “Maar wat ik wél weet, is dat er rare dingen gebeuren in die zangcursus. Héle rare dingen.”

“Dat idee heb ik ook,” zei Piet. “Mia is zichzelf niet meer sinds ze naar die club gaat.”

“Oh nee? Hoe merk je dat dan?”

Normaal gesproken vertelde Piet zijn persoonlijke problemen liever niet aan Els. Hij wist dat in een korte tijd dan het halve dorp op de hoogte zou zijn. Maar vandaag kon hem dat niet schelen, zo radeloos was hij.

“Het lijkt of ze de hele tijd boos is. Op Lierbeek, op de winkel en vooral op mij. Alsof ze ontevreden is over haar leven.”

“Misschien wordt ze gehersenspoeld door die zangleraar, net als Saskia.” Els deinsde nooit terug voor wat sensatie. “Maar je moet het er niet bij laten zitten.”

“Wat kan ik dan doen?” vroeg Piet moedeloos.

“Je moet zorgen dat Mia weer blij wordt met jou. Verander iets aan je uiterlijk! Vrouwen houden van stoere mannen.”

“Echt?” zei Piet. De huishoudster had misschien gelijk. Piet wilde alles wel doen om zijn Mia terug te krijgen.

Hij deed Els’ boodschappen in een tas en zei: “Ik zal er eens over nadenken.”

“Elk huwelijk wordt na jaren een sleur,” zei Els. Waar ze die wijsheid vandaan had was een raadsel, want Els was nooit getrouwd geweest. Piet kon zich zelfs niet herinneren dat ze ooit een serieuze relatie had gehad.

Toen Els de deur uit was, liep Piet naar de grote spiegel in de ruimte achter de winkel. Hij bekeek zichzelf van top tot teen. Een doorsnee man van middelbare leeftijd, met diepe inhammen en een tamelijk aanwezige buik. Geen man naar wie de vrouwen zich op straat omdraaiden. Logisch dat Mia op hem was uitgekeken. Hij kon proberen een paar kilo af te vallen. Het haar op zijn kalende hoofd kon hij niet terug toveren, maar op zijn kin groeide het prima. Zou een stoppelbaardje hem staan? En waren tegenwoordig die grote, zwarte brilmonturen niet in de mode? Nu hij er eens over nadacht: als hij binnenkort zijn buik kwijt was, zou een motorpak natuurlijk wel goed staan. Over stoer gesproken! Vrouwen hielden toch van mannen op een motor? Als hij de auto verkocht, had hij geld voor een motor. Jaren geleden had hij zijn rijbewijs daarvoor gehaald. Mia kon dan bij hem achterop. Dat vond ze vast spannend.

Misschien moest hij eens bij Dikke Willem langsgaan. Die wist hoe je vrouwen kon bekoren. In zijn zeemansleven had hij immers in ieder stadje een ander schatje gehad. Hij beweerde altijd dat de vrouwen nog steeds aan zijn voeten lagen. Daar merkte Piet niet veel van, maar hij zag natuurlijk ook niet alles. Willem zou hem vast en zeker goede adviezen kunnen geven.

Piet voelde zich ineens beter. Fluitend begon hij de schappen in de winkel bij te vullen.



Steeds vaker zochten de cursisten van Jan Bouwe elkaar op in Het Anker. Ze zaten dan met z'n allen aan de grote leestafel. Dat vonden de andere Lierbekers niet altijd gezellig. Zij voelden zich buitengesloten. De gesprekken aan de grote tafel gingen altijd over hetzelfde onderwerp: de zanglessen en alles wat daarbij kwam kijken.

Jan Bouwe zelf kwam maar één keer per week in Het Anker: op zondag overdag. Zijn avonden bracht hij mediterend door, waarna hij vroeg naar bed ging. Parnassus had die gewoonten overgenomen en was daarom ook alleen op zondag in Het Anker te vinden.

Deze vrijdagavond was het druk in het café. De cursisten hadden elkaar weer opgezocht aan de leestafel. Hun partners en vrienden waren maar aan andere tafeltjes gaan zitten. Wat moesten ze anders? 

Govert zat bij een paar snuffers aan tafel. Vroeger bracht hij zijn vrijdagavonden in Het Anker vaak door met Tom, Maartje, Ruben en Saskia. Hij miste het contact met hen. Het leek alsof Tom thuis ook een beetje van hem was vervreemd. De dokters hadden nog wel gesprekken over patiënten, maar Tom vertelde niets meer over wat hem verder bezighield. Dat deed hij nu vooral met Jan Bouwe Duinsma.

Tom was in zijn vrije tijd veel weg voor de zangcursus. Als hij wel thuis was, oefende hij op zijn kamer toonladders en ingewikkelde stukken. Hoe dat klonk? Govert was allesbehalve onder de indruk. Maar hij zei niets, want Tom leek zelf te vinden dat hij grote vorderingen maakte. Dat concludeerde Govert althans wanneer hij telefoongesprekken opving die Tom met zijn vader voerde. Tom gaf daarin hoog op van zijn zangprestaties. 

Als Govert eerlijk was, hoopte hij dat Tom binnenkort genoeg zou hebben van de zangcursus. Govert wilde graag dat alles weer werd zoals vroeger, toen de dokters 's avonds vaak samen een borrel dronken of een spelletje speelden. Daar had Tom nu nooit meer tijd voor.

Ook de andere Lierbekers misten hun vriend, vriendin of partner. De zangers en zangeressen waren een hechte groep geworden waar niemand tussenkwam. Ze deelden iets dat veel verder leek te gaan dan een gezamenlijke hobby. Wat dat ‘iets’ was, daar begrepen de anderen niets van. Maar ze merkten dat zij het contact met de cursisten langzaam maar zeker kwijtraakten. Dat vonden ze naar en daarom hoopten ze dat alles snel weer normaal zou worden. Helaas leek het daar voorlopig niet op. Met lede ogen keken de cafégasten toe hoe de cursisten ook vanavond weer samenklitten aan de grote tafel.

Ruben nam daar het woord. Hij had een serieus gezicht. Dat was bijzonder voor hem. De anderen waren daarom meteen stil. “Ik moet jullie iets vertellen. Ik ga een poosje bij Jan Bouwe in huis wonen.”

Saskia was al op de hoogte. De anderen niet. Die lieten de boodschap even op zich inwerken.

“Waarom?” vroeg Guillaume toen.

“Hij wil me discipline bijbrengen. Dat kan het beste als hij me steeds in de gaten kan houden.”

Ruben kwam nog steeds regelmatig te laat in de lessen, was dan zijn bladmuziek vergeten of had zijn huiswerk niet gedaan. Je zou denken dat het laksheid was, maar Ruben leek gewoon niet anders te kunnen. De anderen waren dan ook heel benieuwd hoe Jan Bouwe hem in het gareel wilde krijgen.

“Tjonge,” zei Guillaume. “Dat is nogal wat.”

“Jan Bouwe denkt dat ik een groot zanger kan worden als ik meer discipline heb.”

“Wij kunnen allemaal goede zangers en zangeressen worden,” zei Guillaume. “Het is een kwestie van karakter. We moeten hard werken aan onze minpunten.”

De anderen knikten instemmend. Dit was wat Jan Bouwe Duinsma altijd zei en zó was het.

Guillaume was de afgelopen periode erg veranderd. Wilde hij voorheen altijd op de voorgrond staan, nu stelde hij zich veel bescheidener op. Bij de samenzang hoorde je hem niet langer boven iedereen uit.

“Ik heb veel aan mijn gesprekken met Jan Bouwe,” zei Guillaume. “En niet alleen voor mijn zang. Vroeger hadden mijn collega's een hekel aan me. Nu hebben ze me zelfs gekozen tot 'werknemer van de maand'.”

Ook de anderen vonden de gesprekken met hun zangpedagoog nuttig. Ze wilden er net over vertellen, toen Dikke Willem hard door het café riep: “Hé, Mia, kijk eens naar buiten!”

Mia deed wat Willem haar opdroeg. Een motorrijder had zijn voertuig voor het raam geparkeerd en kwam nu, met zijn helm nog op zijn hoofd, naar binnen. Daar liep hij naar de tafel van de cursisten. Het was Mia een raadsel wat dit te betekenen had. Waarom had Willem juist tegen haar gezegd dat ze moest kijken? Kende ze deze motorrijder soms?

Aangestaard door twaalf paar ogen nam de motorrijder de helm van zijn hoofd. Dat deed hij voorzichtig, omdat anders zijn bril met groot, zwart montuur zou afvallen.

“Piet!” riep Mia ontzet uit.

“Hai, Mia,” zei Piet zo nonchalant mogelijk. Hij wist dat hij er stoer uitzag, maar vond het toch moeilijk zich een houding te geven. Wat kon hij verder nog zeggen? Hij moest vooral niet de indruk wekken dat hij radeloos was, had Willem hem geadviseerd. Dat vonden vrouwen onaantrekkelijk. Met die raad in zijn achterhoofd, zei Piet quasi achteloos: “Ik zie je zo wel.”

Daarna liep hij, met een pas die zelfbewustheid moest uitstralen, naar het tafeltje waar Govert zat. Hij schoof aan en ging met zijn rug naar Mia zitten. Zo kwam hij in elk geval niet radeloos over, vond hij zelf. Dat had hij goed gedaan.

Willem vond dat kennelijk ook, want die gaf hem vanachter de bar een vette knipoog.

Mia was ontzet. Wat was dít nu? Hoe haalde Piet het in zijn hoofd om zich te verkleden als een Hells Angel met een midlifecrisis? Ze schaamde zich voor hem.

Aan de andere tafel nam Piet de complimenten in ontvangst over zijn stoere outfit, stoppelbaard, nieuwe bril en het machtige voertuig dat voor het raam stond.



“Ik wil vanavond graag van dienst ruilen,” zei Tom tegen Govert. “Ik heb een extra zangles.”

“Het spijt me, Tom, maar dat gaat niet. Ik ga naar de verjaardag van mijn neef in de stad.”

“Een verjaardag?” Tom keek alsof hij het zojuist in Keulen had horen donderen. “Maar kun je dan niet een andere keer gaan?”

“Mijn neef is vandaag jarig.”

“Je weet toch hoe belangrijk mijn zanglessen zijn?” Tom keek Govert bijna smekend aan. In gedachten hoorde hij al hoe Jan Bouwe hem verwijtend toesprak omdat hij de extra les had afgezegd. Het was ook nog eens een oefensessie met Maartje. Haar wilde hij zeker niet teleurstellen. Ze moesten nog zoveel studeren voor de uitvoering in de kerk.

“Ik weet dat je de lessen belangrijk vindt, maar gisteren had je ook al een extra les. Zo erg is het toch niet om een keertje af te zeggen?”

Kennelijk wel. Tom keek Govert nu bijna wanhopig aan.

De oudere dokter wilde iets zeggen, maar dacht even na of hij het wel moest doen. Hij wilde Tom niet kwetsen. Voor diens bestwil besloot hij toch maar te zeggen wat hij op het hart had. “Het is leuk om een hobby te hebben. Dat kan veel ontspanning geven. Maar ik heb het idee dat jij van die zanglessen alleen maar gestrest raakt. Ik vind dat je doorslaat.”

“Dat ik doorsla?” Het werd zwart voor Toms ogen. Al zijn inzet, de eindeloze oefensessies, de vele gesprekken met de leermeester over zijn bescheidenheid; dat werd door Govert allemaal afgedaan als ‘doorslaan’? Tom kon altijd veel van zijn oudere collega hebben, maar dit schoot hem in het verkeerde keelgat. Hij wilde zijn opkomende woede verdringen zoals hij altijd deed, maar in zijn hoofd hoorde hij de stem van Jan Bouwe: ‘Wees minder ingetogen en bescheiden! Laat je mening horen. Jij mag er ook zijn!’ Hoe vaak had de zangpedagoog hem dat nu ingepeperd?

“Ik heb tenminste een doel in mijn leven! Ik probeer meer te zijn dan alleen een suffe dorpsarts zoals jij!” gooide Tom er ineens uit.

Oeps! Had hij dat echt gezegd? Ja dus, want hij zag het ongeloof in Goverts ogen.

“Ik herken je helemaal niet meer,” zei die. Hij klonk eerder bezorgd dan boos. “Wat doet die zangleraar in vredesnaam met jullie? Gaat het wel goed met je?”

“Het gaat heel goed met me! Dankzij de zanglessen. En daarom moet ik er vanavond naartoe!”

“Je kunt een collega in een van de naburige dorpen vragen om waar te nemen. Maar ik vind eigenlijk dat je dat niet kunt doen vanwege een zangles.”

Tom antwoordde niet. Wat had het voor zin om Govert uit te leggen dat dat juist een prima reden was? Hij zou zo dadelijk wel even bellen naar een collega-praktijk. Bij die gedachte voelde hij zich weer wat rustiger.

“Nu ik je toch zie, wil ik iets met je overleggen,” zei Govert. “Het gaat over patiënte Marianne van Mechelen. Jij hebt haar Thyrax voorgeschreven.”

“Dat klopt,” zei Tom. “Ze had klachten van ernstige vermoeidheid. Ik heb een bloedtest laten doen. Daar kwam uit dat haar schildklier te traag werkt. Daarom heb ik haar Thyrax voorgeschreven.”

“25 milligram,” vulde Govert aan.

“Dat zou kunnen, dat weet ik niet uit mijn hoofd.”

“Ik heb haar schildklierwaarden nog eens bekeken, maar ik vind 25 milligram op dit moment te weinig,” zei Govert. “Ik denk dat ze moet starten met minstens de dubbele dosering.”

“Sinds wanneer controleer jij mijn recepten achter mijn rug om? Ik dacht dat we regelmatig overleg hadden om onze patiënten en hun behandeling te bespreken!” Zo, dat was recht voor zijn raap. Jan Bouwe kon trots zijn op zijn leerling.

Govert keek Tom alweer verbaasd aan. Zo was Tom eerder nooit. Govert koos ervoor rustig en zakelijk te blijven. “Je liet me niet veel keuze,” zei hij op kalme toon. “We konden de afgelopen dagen niet overleggen, omdat jij steeds naar je zangleraar moest.”

Tom wilde net wat terugzeggen, toen Els binnenkwam met grote, geschrokken ogen. Haar haar zat in de war. “Wat me nou toch is overkomen! Wilde ik de Hoofdstraat oversteken, werd ik bijna van mijn sokken gereden door een motorrijder op zo'n groot, zwart gevaarte. Die lette niet op, omdat hij heel erg zijn best deed om bij de nevenruimte van de kerk naar binnen te kijken. Allemachtig, wat ben ik geschrokken!”

“Ga even rustig zitten om bij te komen,” zei Govert. “Ik denk dat ik weet wie de motorrijder was.”

“Wie dan?”

“Piet.”

Els begreep ineens dat hij haar advies ter harte had genomen. Ze was de bijna-aanrijding op slag vergeten en was nu zelfs een beetje trots op zichzelf. Zo vaak gebeurde het niet dat iemand haar raad opvolgde. 



“Waar blijft Maartje?” Schooldirecteur Gerard Dekkerswald van basisschool De Uil keek wat ongeduldig op zijn horloge. De vergadering had tien minuten geleden al moeten beginnen. Hij wilde nu niet langer wachten. Hij keek de kring van leerkrachten rond en vroeg aan juf Melissa van groep 3: “Wil jij haar halen?”

Even later kwamen Melissa en Maartje binnen. “Sorry,” zei de laatste, terwijl ze op de stoel rechts naast Gerard ging zitten. “Ik was helemaal vergeten dat we nog zouden vergaderen.”

Het was niets voor Maartje om een bijeenkomst te vergeten. Ze was altijd punctueel. Kennelijk had ze veel aan haar hoofd. Gerard besloot het maar door de vingers te zien.

Alle ogen verhuisden nu van Maartje naar hem. Hij zei: “Laten we maar snel beginnen met het eerste agendapunt.”

Dat was ‘Coole Kunst’: een project dat binnenkort op De Uil startte. De leerlingen zouden in groepjes gaan toneelspelen, schilderen, dansen en fotograferen. Natuurlijk kwam er een grote eindshow met alle ouders erbij.

Gerard ging verder: “De vorige keer hebben we voor elk onderdeel een coördinator aangewezen. Ik wil graag van hen horen hoe het ervoor staat.”

Meester Gijs van groep 5 had de leiding over het toneel. “Het gaat goed,” zei hij. “Ik heb contact gehad met theatergroep De Verbeelding uit de stad. Twee acteurs zijn bereid om op vrijwillige basis een stuk met de kinderen in te studeren.”

“Dat is mooi!” vond Gerard.

Juf Melissa vertelde dat zij de Kunstacademie in de stad had benaderd. Vier studenten in het laatste jaar wilden komen schilderen met de kinderen van De Uil. 

Juf Lydia van groep 1 en 2 had contact opgenomen met de dansschool. Twee docenten hadden toegezegd de leerlingen hiphop- en breakdanceles te geven.

“Wat fijn dat jullie al zoveel resultaat hebben geboekt. Het belooft een geslaagd project te worden!” complimenteerde Gerard. “En Maartje?”

Maartje had zich de vorige keer enthousiast aangemeld om de fotografie in het project te coördineren. Iedereen keek haar verwachtingsvol aan.

“Ik heb nog geen mensen gevonden om mee samen te werken,” zei ze.

“Wie heb je dan benaderd?” informeerde Gerard.

“Niemand.”

Dit antwoord had niemand verwacht. Maartje die – misschien wel het meest van alle leerkrachten – voor haar werk leefde, die altijd vooraan stond als er extra taken verricht moesten worden, had nog geen enkele persoon benaderd voor het project?

“Ik ben de laatste tijd nogal druk geweest met andere dingen,” zei ze. Het klonk als een mededeling, niet als een verontschuldiging. In haar achterhoofd hoorde ze Jan Bouwe zeggen dat ze niet altijd perfectionistisch hoefde te zijn. Hij had het inmiddels al vaak benadrukt: ze mocht de touwtjes best eens laten vieren. Dat zou haar zang en haar werk uiteindelijk ten goede komen.

Gerard was verbaasd. In de jaren dat Maartje op de Uil werkte, had ze nog nooit een taak verzaakt zonder goede reden. Maartje was immers nauwgezet. Dat was een van de redenen waarom hij zo blij was dat ze op zijn school werkte. Waarom was Maartje nu niet naar hem toe gekomen om te zeggen dat ze tijdnood had? Ze hadden dan samen een oplossing kunnen zoeken.

“Het project is volgende maand al,” zei Gerard tegen Maartje. “Wil je dat iemand het onderdeel fotografie overneemt?”

“Nee hoor, het komt wel goed,” zei Maartje luchtig. Klonk dat relaxed of niet? Ze voelde een denkbeeldig schouderklopje van Jan Bouwe.

Gerard besloot maar verder te gaan met het volgende punt op de agenda: de eerste ronde oudergesprekken naar aanleiding van de rapporten. “Zijn die bij iedereen goed verlopen?”

Gerard keek naar meester Gijs, die meteen links van hem zat.

“Vader en moeder Wierda hadden een kritische opmerking over De Uil,” zei Gijs.

“Dat zijn toch de ouders van Timo, die vanuit de stad naar Lierbeek zijn verhuisd?” vroeg Gerard.

“Dat klopt. Zij vinden dat we te weinig computeronderwijs geven. Op Timo's vorige school was een lokaal ingericht met dertig computers. De kinderen kregen daar drie keer per week les. Wij hebben weinig computers en geven veel minder les. Meneer en mevrouw Wierda vinden dat wij de kinderen te weinig voorbereiden op de huidige maatschappij. Ik vind eigenlijk dat ze gelijk hebben.”

“Hoe kwam de school in de stad dan aan al die computers?” wilde Melissa weten.

“Een paar waren er gekocht met subsidie, net als hier, maar het merendeel kwam van bedrijven. Het waren tweedehands computers in goede staat.”

“Misschien kunnen wij ook proberen op die manier meer computers in de school te krijgen!” riep Melissa enthousiast. “Ik vind ook dat meneer en mevrouw Wierda gelijk hebben; onze school moet meer aandacht hebben voor computeronderwijs. We hebben er de ruimte voor, nu nog de computers!”

Dat waren de anderen met haar eens. Zelfs Gerard, die bekend stond om zijn soms wat conservatieve ideeën, knikte instemmend. “Maar hoe pakken we dat aan?” vroeg hij.

“We kunnen de kinderen een brief meegeven voor hun ouders,” opperde Melissa. “Zij kunnen op hun werk vragen of er binnenkort computers worden vervangen en of er al een bestemming is voor de oude exemplaren. Misschien kunnen wij ze krijgen.”

Gijs vulde aan: “We kunnen ook zelf bedrijven benaderen. Als ze veel computers in één keer afdanken, loont het voor ons de moeite ernaartoe te rijden om ze op te halen. Ik wil wel een lijst maken met bedrijven die we kunnen bellen. Daarna zal ik een aantal telefoontjes plegen. Wie doet er mee?”

“Ik,” zeiden Melissa en Gerard meteen.

Nog een paar collega's meldde zich. Gijs keek nu naar Maartje. Haar hulp was welkom. Maartje was altijd te porren voor dergelijke acties, alleen nu zei ze: “Ik ben erg druk met andere dingen.”

“Oh ja, dat zei je al. Jammer,” reageerde Gijs.

Gerard wilde nu van de andere leerkrachten horen hoe de oudergesprekken waren verlopen. Hij ging ze een voor een af in de richting van de klok en allemaal brachten ze een kort verslagje uit. Ten slotte kwam hij bij Maartje aan. “Hoe gingen jouw gesprekken?”

“Ik heb ze nog niet gehad.”

Dit begreep Gerard niet. “Maar ze stonden toch ingeroosterd voor dinsdagavond?”

“Ja, maar ik kon niet. Ik heb de ouders gebeld om de afspraak te verzetten.”

“Je kón niet? Wat was er dan? Je hebt je niet ziek gemeld. Je wist toch al sinds het begin van het schooljaar dat er op deze avond oudergesprekken waren?”

Gerard keek de kring rond. Wisten de anderen hiervan? Ongetwijfeld, want zij waren dinsdagavond zelf op school geweest voor hun gesprekken. Waarom hadden ze niet tegen hem gezegd dat Maartje niet was komen opdagen? Kennelijk dachten ze dat hij op de hoogte was geweest van haar afwezigheid. Niet dus; Maartje had op eigen houtje alle afspraken verzet, zonder hem in te lichten.

“Wat was er dan?” vroeg Gerard nog een keer. Maartje moest vast een ernstig ziek familielid hebben, anders zou ze zoiets nooit doen. Waarom was hij daar niet van op de hoogte?

“Ik had zangles.”

Meester Gijs verslikte zich in een koekje dat hij gedachteloos van de tafel had gepakt en oppeuzelde. Hoestend en met een vuurrood hoofd liep hij de lerarenkamer uit. De anderen konden hem op de gang verder horen hoesten. 

Gerard keek naar Maartje. Zij was niet het type dat grapjes maakte in een lerarenoverleg, maar dit kon toch niet serieus zijn? Maartje had toch geen oudergesprekken afgezegd voor zoiets banaals als een zangles?

Maartje vertrok echter geen spier. Ze wilde wel vertellen waarom ze onmogelijk een zangles kon missen, maar hoe konden de anderen dat nou begrijpen? Zij kenden Jan Bouwe Duinsma en zijn theorieën niet. Wat wisten zij van het verband tussen zang en karakter en dat je je dus niet simpelweg een keertje kon afmelden? En hoe konden zij weten dat het uren en uren kostte om een lied als Papageno in te studeren? Nee, een uitleg was gedoemd te mislukken, dus daar begon ze niet aan.

Gerard zei ook niets. Wel nam hij zich voor Maartje na de vergadering even apart te nemen. Met dat afbellen van de ouders was ze te ver gegaan. Hij begreep er niets van. Maartje, zijn favoriete leerkracht, de lievelingsjuf van alle kinderen én hun ouders; wat mankeerde zij ineens?

Gijs was uitgehoest en nam zijn plaats weer in. Gerard ging over op het laatste agendapunt: de avondvierdaagse. Hij vertelde dat een enthousiaste ouder dit jaar de organisatie op zich had genomen. De school was daar heel blij mee. De leerkrachten hoefden nu alleen nog maar met hun groep mee te lopen op de bewuste avonden. Na deze mededeling keek Gerard de kring rond. “Zijn er nog vragen?”

Maartje had er een: “Kunnen de kinderen uit mijn groep op woensdagavond verdeeld worden over de andere leerkrachten? Ik heb dan namelijk zangles.”

Maartjes collega's keken elkaar besmuikt aan. Wéér die zangles. Dit was toch niet te geloven? Ze waren erg benieuwd hoe Gerard zou reageren. 

“Ik wil je na de vergadering onder vier ogen spreken,” was alles wat hij zei.



Ruben had nooit eerder wallen onder zijn ogen gehad, maar de laatste tijd zag hij er uitgesproken moe uit. Zo voelde hij zich ook. Maar dat was natuurlijk geen wonder. Elke ochtend om half zes kwam Jan Bouwe hem en Parnassus wekken. Ze sliepen in dezelfde kamer, waar ze beiden een matras op de grond hadden.

Als Jan Bouwe luidkeels ‘Opstaan!’ had geroepen, begon Parnassus aan Ruben te sjorren. Net zo lang tot die ook wakker was. Ze schoten in hun sportkleding om even later de trap af te komen. In huize Duinsma begon de dag namelijk met fysieke oefening. Eerst deden ze gedrieën wat rek- en strekoefeningen, waarna ze de kou in gingen om te joggen. De enige persoon die ze op dat tijdstip tegenkwamen, was de bezorger van de ochtendkrant.

In het begin was Rubens conditie slecht geweest, net als die van Parnassus. Jan Bouwe liep ver voor hen uit en wachtte op elke hoek, trappelend op zijn plaats, tot zijn logés kwamen aangepufd. Soms ging Ruben stiekem even over op wandeltempo, maar het leek of Jan Bouwe ogen in zijn rug had. Die begon op zo'n moment onmiddellijk te roepen: “Doorlopen, Ruben Sanders!”

Hun conditie ging snel vooruit, dat moesten Ruben en Parnassus toegeven. Ze konden nu al een paar kilometer achter elkaar hardlopen. 

Ondanks zijn verbeterde conditie voelde Ruben zich belabberd. Hij was uitgeput. Volgens Jan Douwe was het simpelweg een kwestie van doorzetten. Binnenkort zou Ruben nooit anders meer willen. Dan zou hij geheel zelfstandig en uit vrije wil voor dag en dauw opstaan en zijn hardloopschoenen aantrekken.

Als ze terugkwamen, was het leed nog niet geleden. Dan moesten er eerst buikspieroefeningen worden gedaan. Ze rolden ieder een fitnessmatje uit in de woonkamer, deden tweehonderd rechte sit-ups, en tweehonderd schuine naar elke kant, om daarna het matje weer op te rollen.

Pas dan kwam de beloning. Die had de vorm van een rijk gedekte ontbijttafel. Jan Bouwe had alle spullen al op tafel gezet voordat Ruben en Parnassus opstonden. Er lag donker volkorenbrood, dat Jan Bouwe zelf in de broodmachine had gebakken. Hij had eieren gekookt en sinaasappels geperst voor verse jus d'orange. Verder was er zelfgemaakte jam, geitenkaas en volop fruit. De zangpedagoog hield van verantwoord en puur eten. Rommel kwam niet in zijn huis en maag. ‘Je bent wat je eet,’ was zijn adagium. En wie wilde nu rommel zijn?

Normaal gesproken vond Ruben zo'n uitgebreid ontbijt met verse ingrediënten een feest. Nu kon hij er amper van genieten. Hij was er simpelweg te moe voor. Hij at de laatste tijd dan ook weinig en was zichtbaar vermagerd, wat natuurlijk ook door het joggen kwam.

Na het ontbijt trok Jan Bouwe zich terug om yoga- en meditatieoefeningen te doen. Ruben en Parnassus ruimden ondertussen de ontbijttafel af en namen een douche. Altijd een korte, want Jan Bouwe hield niet van verspilling. Daarna gingen de logés naar de groentetuin die Jan Bouwe in Lierbeek had gehuurd. Ze schoffelden, spitten, wiedden onkruid, bemestten, sproeiden en kwamen vaak met fietstassen vol groente weer thuis.

's Avonds bereidden ze met die verse groenten een gezonde maaltijd. Jan Bouwe had geconstateerd dat zijn beide logés slechte koks waren. Ze waren gemakzuchtig en stopten liever een kant-en-klaarmaaltijd in de magnetron. “Troep!” oordeelde de leermeester. Om er nog maar eens aan toe te voegen: “Je bent wat je eet.”

In de middag ging Parnassus pianospelen. Hij oefende alle stukken van de cursisten, zodat hij ze foutloos kon begeleiden. Jan Bouwe ging dan vaak naar de nevenruimte van de kerk, waar een cursist wachtte op een extra zangles of een gesprek. 

Ruben bracht die tijd door achter de computer. Jan Bouwe had hem opgedragen elke dag een sollicitatiebrief te schrijven. Ruben moest immers in zijn onderhoud kunnen voorzien zolang zijn zangcarrière niet van de grond was gekomen. De sollicitaties hadden nog niet geresulteerd in werk, zelfs niet in een gesprek, maar Rubens cv vertoonde dan ook flinke hiaten. En misschien waren zijn brieven ook niet geweldig. Het viel niet mee een goede motivatie te typen als je alleen maar aan je bed kon denken.

Als Jan Bouwe terugkwam van de nevenruimte, had hij een gesprek met Ruben. Elke dag opnieuw benadrukte hij het belang van discipline. Zonder regelmaat en doelstellingen was Rubens leven gedoemd te mislukken. Om van zijn zangcarrière nog maar te zwijgen.

En Ruben? Die zei in die gesprekken niet veel. Hij liet het zich allemaal welgevallen. De permanente waas in zijn hoofd, de uitputting van zijn spieren, hadden hem tot een mak lammetje gemaakt. Een weerloze volgeling van Jan Bouwe Duinsma. Hij was zo verschrikkelijk moe dat hij dat zelf niet eens in de gaten had.



Het was in geen jaren zo druk geweest in de kerk. Pastoor Jozef Eerdmans keek tevreden rond. Alle kerkbanken waren bezet; dat zag hij graag. Dat de dorpelingen niet waren gekomen voor een kerkdienst maar voor een concert, deed daar niets aan af.

Helemaal vooraan zaten Piet, Els, Trudy, Govert en Toms vader op een rij. Naast hen zat familie van de zingende snuffers. 

Dikke Willem, notaris Fred Kooistra, Harm, Wout en Emma Barends zaten op de tweede rij. Harm was zó opgetogen over wat er ging gebeuren, dat hij aan een stuk door praatte met een veel te harde stem. Je hoorde hem boven iedereen uit. Op de achterste rij hadden alle collega's van Maartje plaatsgenomen.

Jan Bouwe had professionele affiches laten drukken om het concert aan te kondigen. Ze hadden op verschillende plaatsen in Lierbeek gehangen, zelfs in de wachtkamer van de dokterspraktijk. De namen van de zangers en zangeressen prijkten erop in grote, sierlijke letters. Naast hun naam werd het lied vermeld dat ze zouden zingen. Onderaan stond: ‘onder leiding van Jan Bouwe Duinsma, internationaal zangpedagoog’.

Toms vader glom nu al van trots. “Het gaat er erg professioneel aan toe op die zangcursus,” zei hij tegen Govert. “Weet je dat Jan Bouwe Duinsma is opgeleid door Giuseppe Boccaccio en Donnata Valletta?”

“Tom heeft het me verteld,” antwoordde de huisarts.

“Dat zijn toch niet zomaar namen! Mijn verwachtingen zijn hooggespannen. Ik heb van Tom begrepen dat die Duinsma hem als een talent beschouwt. Hij liet hem meteen al 'Gute Nacht' van Schubert zingen. Met zo'n moeilijk lied kunnen de meeste amateurs natuurlijk helemaal niets. Duinsma moet echt wat in Tom zien.”

Govert vroeg zich af wat dat dan zou moeten zijn. Hij had Tom natuurlijk regelmatig ‘Gute Nacht’ horen oefenen en het had hem allesbehalve aangenaam in de oren geklonken. Om Toms vader niet teleur te stellen, zei hij dat maar niet.

Die praatte alweer enthousiast verder: “Wie had dat kunnen denken! Ik heb Toms muzikaliteit altijd willen stimuleren. Vroeger had hij vioolles, maar hij oefende te weinig. Hij deed liever andere dingen. Kennelijk was die viool de verkeerde keuze. Ik had hem zanglessen moeten laten nemen. Maar welke vader verzint nu zoiets voor zijn zoon?”

“Daar denk je inderdaad niet meteen aan,” zei Govert. Hij had weliswaar geen zoon, maar hij kon zich best voorstellen dat Toms ouders vroeger geen zangtalent in hem hadden gehoord.

“Die zangcursus heeft Tom veranderd!” vond Benschop senior. “Hij is minder bescheiden geworden. Ik heb altijd al gezegd dat hij meer op de voorgrond mocht treden, maar dat was tevergeefs. Wat mij niet lukte, heeft die Duinsma wel voor elkaar gekregen. Het moet een bijzondere kerel zijn!”

“Dat denk ik ook.” Natuurlijk had Govert ook een verandering bij Tom bespeurd. Hij vond het alleen – in tegenstelling tot Toms vader – geen positieve ontwikkeling. Mondig zijn was goed, maar Tom was de laatste tijd soms ronduit onprettig in de omgang. Hij leek het ineens slecht te kunnen verdragen als Govert een andere kijk had op de behandeling van patiënten dan hij.

“Met een bescheiden instelling kun je je niet staande houden in de harde muziekwereld,” zei Benschop senior. Die zin had hij waarschijnlijk van zijn zoon overgenomen. Enthousiast ging hij verder: “Vandaag gaat Tom 'Papageno' zingen van Mozart. Alweer zo'n klassieker die alleen is weggelegd voor zangers met talent. Hij zingt het samen met zijn vriendin Maartje Smit. Ken je die?”

“Jazeker.”

“Zij is schooljuf, nietwaar? Het is natuurlijk de vraag voor hoelang nog. Uit Toms verhalen heb ik begrepen dat zij het klaslokaal zo kan verruilen voor het concertpodium. Zij schijnt een natuurtalent te zijn! Maar ik begrijp wel dat Tom en Maartje hun baan niet zomaar opgeven. Zo'n carrière moet je natuurlijk langzaam opbouwen, te beginnen in Nederland. Dit concert in Lierbeek is een eerste, kleine stap. Het schijnt dat de zangers en zangeressen volgende maand een optreden hebben in de stad. Daarna zal Duinsma concerten regelen in andere delen van het land.”

Dat er nog andere optredens zouden volgen, wist Govert niet eens. Zou het echt waar zijn? Hadden Tom en de anderen dan zulke vorderingen gemaakt? Het Papageno-lied had Tom niet thuis geoefend. Dat kwam omdat het een duet was met Maartje. Avondenlang was Tom naar de nevenruimte gegaan om het samen met haar te repeteren. Misschien was Tom zangtechnisch inderdaad flink vooruitgegaan in een korte tijd? Govert zou het straks horen.

Piet was intussen in gesprek met Els. Hij vertelde dat hij de laatste tijd de winkel praktisch in zijn eentje had moeten runnen en dat terwijl het zo druk was geweest.

“Mia had zeker weer steeds zangles?” informeerde Els.

“Als je het zo wilt noemen. Weet je wat ze laatst vertelde?”

Natuurlijk wist Els dat niet, maar ze wilde het wel graag weten.

“Ze heeft diepgaande gesprekken gehad met die Duinsma. Diepgaande gesprekken, terwijl er tegen mij niet eens een 'goedemorgen' af kan!” Piet klonk verontwaardigd. “Die pias heeft haar wijsgemaakt dat haar zangstem monotoon is.”

“Dat kan toch?”

“Dat kan. Alleen zou dat komen doordat haar leven saai is.”

Els begreep niet wat dat met elkaar te maken had. Ze snapte evenmin hoe het leven van een winkeliersvrouw saai kon zijn. Mia was toch, net als zij, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat in de weer?

“Mia zegt dat ze het leven altijd heeft genomen zoals het zich aandiende,” verklaarde Piet. “Ze heeft haar hele leven in Lierbeek gewoond, zonder te proberen hoe het ergens anders zou zijn. Ze werkt in de dorpswinkel omdat haar ouders dat nu eenmaal deden. En ze is met mij getrouwd, omdat ze nooit verder om zich heen heeft gekeken.”

“Dat heeft Mia allemaal ontdekt in die spychologische gesprekken met meneer Duinsma?”

“Inderdaad. Ze zegt dat ze tot een inzicht is gekomen. Echt waar, dat woord gebruikte ze. Het inzicht dat haar leven voortkabbelt zonder dat ze zich ooit afvraagt wat ze écht wil. Het lijkt erop dat ze mij in elk geval niet wil.”

Had Piet nu tranen in zijn ogen? Els wist zich geen raad. “Maar je hebt mijn raad toch opgevolgd?” Ze bedoelde dat Piet zich een stoer imago had aangemeten, met zijn motor, leren pak, stoppelbaardje en zwarte bril.

“Het lijkt niks uit te maken. Ik begin me steeds serieuzer af te vragen of Mia vreemdgaat met die Duinsma.”

Mia die een affaire had met haar zangleraar. Dat zou wat zijn! Maar Els moest eerlijk zijn: het had er inmiddels wel alle schijn van. Als de nieuwe, stoere Piet ook al geen indruk maakte op Mia, moest er wel iets aan de hand zijn.

Els wilde er graag verder over praten, maar Trudy stootte haar aan. “Ben je ook zo benieuwd? Saskia heeft zó hard geoefend voor deze uitvoering! Ze had wel drie keer per week zangles en dan ook nog die bokslessen erbij. Dat allemaal naast haar werk. Het was echt veel. Ik zei weleens: 'Meid, doe vanavond een keertje rustig aan. Zeg die les af en ga lekker in bad liggen of een boek lezen op de bank.' Daar wilde ze niks van weten. Afzeggen was een teken van een slap karakter, een gebrek aan doorzettingsvermogen. Dat had die Duinsma er kennelijk ingepeperd. Ze neemt alles aan wat die man zegt.”

“Dat schijnen er meer te doen,” zei Els. Ze dacht aan het verhaal dat Piet haar net verteld had over Mia.

“Zelfs Ruben laat zich beïnvloeden,” wist Trudy. “Hij woont tegenwoordig bij Duinsma in huis. Hij brengt hem discipline bij.”

“Dan wens ik meneer Duinsma veel succes!” Els' toon liet niets te raden over. Zij geloofde er niets van dat wie dan ook Ruben discipline bij zou kunnen brengen.

“Ik begrijp wat je bedoelt, maar er lijkt echt iets met Ruben gebeurd te zijn. De krantenbezorger vertelde me dat hij hem 's ochtends voor dag en dauw joggend tegenkomt en Saskia heeft Ruben amper meer gezien. Hij heeft simpelweg geen tijd.”

“De wonderen zijn de wereld nog niet uit,” zei Els. “Die meneer Duinsma lijkt wel een goeroe!”



Harms stem klonk nog steeds boven die van de andere mensen uit. “Ze hebben rare kleren aan!” joelde hij ineens. Kennelijk had Harm een glimp opgevangen van de cursisten, die in de nevenruimte stonden te wachten tot het concert begon.

Inderdaad was de deur van de nevenruimte even opengegaan. Jan Bouwe was eruit gekomen, nadat hij de cursisten een laatste keer bemoedigend had toegesproken. Ze konden het! Ze hadden hard gestudeerd en aan hun karakter gesleuteld. Nu was de dag aangebroken dat ze roem zouden oogsten. Ze hadden het verdiend!

De zangleraar liep naar het midden van de ruimte die vandaag als podium diende. Daar stond ook de piano, die vanuit de nevenruimte hiernaartoe was gereden.

Parnassus had plaatsgenomen op de kruk en liet zijn handen in zijn schoot rusten. Hij droeg een zwart pak met een overhemd en stropdas. Het pak maakte een gedateerde indruk en de mouwen en broekspijpen waren te lang. Dat kwam omdat het een pak van Jan Bouwe was. Parnassus' haar was in een zijscheiding gekamd. Het was weer slierterig, maar ditmaal kwam dat omdat hij er een grote hoeveelheid gel in had gesmeerd. De scheiding bleef anders niet zitten.

Het geroezemoes van het publiek verstomde. Zelfs Harm was nu stil.

“Geachte aanwezigen,” zei de zangdocent plechtig. “Lierbeek heeft een metamorfose ondergaan. Sinds de start van mijn cursus zijn twaalf grote zangers en zangeressen opgestaan. Vandaag zetten zij hun eerste schreden in de wereld van de klassieke zang. De vervolgstappen zullen zij buiten het dorp zetten. Zij gaan ons land, en wie weet de wereld, veroveren. Geniet en wees trots! Want de solisten van vanavond gaan Lierbeek op de kaart zetten!”

Iedereen klapte, maar Piet deed niet mee. Wat een flauwekul! Die Duinsma deed of Lierbeek het Volendam van de klassieke muziek was geworden. Alsof het dorp ineens was vergeven van de talenten. Nou, zijn Mia hoorde daar alvast niet bij. Hij had haar horen oefenen en erg fijn had dat niet geklonken. De anderen konden dat nu ook horen, want Mia's optreden stond als eerste op het programma.

Jan Bouwe kondigde haar aan met de woorden: “U kent haar als winkeliersvrouw. Maar wat u niet van haar wist, is dat zij beschikt over een uitzonderlijk fraaie mezzosopraanstem. Mia Klaassen gaat voor u zingen: 'Danza' van de zeventiende-eeuwse componist Francesco Durante.”

De deur van de nevenruimte ging open en Mia kwam eruit. Harm had gelijk gehad: ze droeg inderdaad een gekke jurk. Jan Douwe had zijn cursisten meegenomen naar een bedrijf voor kostuumverhuur in de stad. Daar had iedereen kleding mogen uitzoeken die paste bij zijn of haar lied. Mia's keuze was gevallen op een donkerrode jurk die zo lang was dat hij over de grond sleepte. De rok was naar achteren omgeslagen en met plooien vastgezet. Daardoor leek haar achterwerk enorm. De onderrok was goudkleurig. Op haar hoofd droeg Mia een mal kapje dat recht omhoog stond.

Harm begon te gniffelen. Gelukkig werd hij al snel overstemd door het pianospel van Parnassus. De intro duurde maar twee maten en toen begon Mia al te zingen. Alhoewel, moest je het zingen noemen? Het woord ‘kwelen’ was misschien beter op zijn plaats. Ze bracht een hard, schel geluid voort. De tonen zouden langzaam moeten opklimmen in hoogte, maar omdat Mia ze niet kon halen, klonken ze allemaal hetzelfde.

Harm moest nu zo hard lachen, dat zijn geluid boven dat van de piano uitkwam. De andere Lierbekers hadden ook moeite hun lachspieren in bedwang te houden. Alleen Piet keek boos. Dat kwam omdat hij zag hoe Jan Bouwe zijn leerlinge glimlachend en trots gadesloeg. Was die man doof of zo?

Mia perste de rest van het lied uit haar keel. Daarbij liep ze steeds roder aan. Het leek of ze erin zou blijven. Op het einde moest ze hard uithalen. Dat had ze eindeloos geoefend met Jan Bouwe. Met alle kracht die ze in zich had, schreeuwde ze de laatste zinnen uit.

Harm had zijn vingers in zijn oren gestopt. Emma Barends, die naast hem zat, gaf hem een tikje op zijn arm. Dat betekende dat hij ze er weer uit moest halen. Harm gehoorzaamde. Nu deed hij maar wat de anderen ook deden: klappen voor Mia. Het leek er erg op dat de mensen eerder klapten omdat ze uit hun lijden waren verlost, dan voor de prestatie die was neergezet. Els en Trudy keken elkaar aan met een blik van verstandhouding. Dit was érg! Ze gluurden heimelijk naar Piet, die zijn blik nog steeds strak vooruit hield. 

Het volgende optreden kwam van Ruben. Hij droeg een knielange pofbroek, zoals mannen die in de zeventiende eeuw hadden gedragen. Ook had hij een hoed op zijn hoofd. Die had een band van zilver, versierd met glimmende stenen. Rubens kleding was niet het eerste dat opviel.

Harm verwoordde wat iedereen dacht, door hardop te roepen: “Ruben is heel dun geworden!” 

Ruben was niet alleen mager, maar ook heel erg bleek. Zelfs Trudy, die nooit veel met Ruben op had gehad, kreeg op slag medelijden met hem. “Geeft die zangpedagoog hem wel te eten?” fluisterde ze naar Els.

Ook Rubens lied was een aanslag op de oren. Hij zong enorm vals, en omdat hij dat zelf niet merkte, kwam het onbedoeld komisch over. Sommige mensen in het publiek begonnen zich dan ook af te vragen of dit concert misschien bedoeld was als grap. Vooral Maartjes collega's gaven elkaar nu knipogen en seintjes. Welke datum was het vandaag? 1 april! Natuurlijk! Hoe hadden zij hier in kunnen trappen? Dit was geen concert, dit was een komisch theaterstuk. Dat ze daar niet eerder aan hadden gedacht. Maartje had de grap met zorg voorbereid door al die tijd te doen alsof ze serieus met zanglessen bezig was. Ze hadden beter moeten weten! Het was immers niets voor haar om steken te laten vallen op het werk. En daarbij: het was toch ook onmogelijk dat Maartje en de andere dorpsgenoten zich zomaar hadden getransformeerd tot operasterren? De plaatsvervangende schaamte die ze hadden gevoeld bij de optredens van Mia en Ruben, was verdwenen. De rest van de voorstelling zouden ze lol hebben.

Gerard Dekkerswald was opgelucht. Maartje was wat ver gegaan met haar grap, maar hij hoefde nu in ieder geval niet meer bang te zijn dat hij zijn beste leerkracht kwijtraakte. Na deze avond zou ze weer de oude, nauwgezette Maartje zijn.

Naast Gerard zat Marianne van Mechelen. Hij kende haar als een van de ouders van school. “We zijn beetgenomen,” fluisterde hij naar haar. “Dit concert is een 1 aprilgrap. Het is een komisch toneelstuk.”

Mariannes gezicht maakte duidelijk dat het kwartje viel. “Gelukkig maar. Ik vond het allemaal zo gênant,” lachte ze. Daarna stootte ze haar vriendin aan en vertelde het nieuws. Zo verspreidde de mededeling dat alles één grote grap was, zich als een lopend vuurtje door de kerk. 

Alleen Piet, Govert en de de vader van Tom geloofden het niet. Piet en Govert hadden hun huisgenoten de afgelopen tijd te veel zien veranderen. Dat kon onmogelijk in het kader van een grap zijn gebeurd. En Toms vader? Die weigerde te geloven dat zijn zoon hem van alles op de mouw had gespeld. Hij wilde best geloven dat dit concert komisch bedoeld was, maar dat zou dan niet gelden voor het duet van zijn zoon en Maartje. Dat was helemaal op het eind gepland en dat was natuurlijk niet voor niets. Dit moest het klapstuk van de avond worden. Zodat de mensen, wanneer ze uitgelachen waren, ook eens konden horen hoe goede zang dan wél klonk!

Eerst moest Saskia nog zingen en een aantal snuffers. Zij deden qua komisch gehalte niet onder voor hun voorgangers. De zaal lag dan ook dubbel van het lachen. Harm hoefde zich eindelijk niet meer in te houden; hij sloeg op zijn knieën van de pret.

De solisten begrepen er niets van. Wat was hier zo grappig? Gelukkig waren ze professioneel genoeg om stug door te gaan. Een echte artiest gaf nooit op en toonde onder alle omstandigheden karakter, had Jan Bouwe hen geleerd.

De zangpedagoog zelf stond vanuit de hoek met een zuur gezicht toe te kijken. Wat een onbeschaafd en a-cultureel volk leefde er in dit dorp! Je kon wel zien dat het hier geen Rome of Milaan was.



Eindelijk was het tijd voor de slotact van Tom en Maartje. Jan Bouwe liep weer naar de plek waarvandaan hij steeds het publiek had toegesproken. De bevolking van dit achtergebleven gebied mocht dan geen benul hebben van cultuur, hij liet zich door zoveel onwetendheid niet uit het veld slaan. Hij rechtte zijn rug en sprak met opgeheven hoofd: “Dames en heren, we zijn nu toegekomen aan het laatste optreden van deze avond. Maartje Smit en Tom Benschop zullen voor u het lied 'Papageno' vertolken. Dit komt uit de opera 'Die Zauberflöte' van Wolfgang Amadeus Mozart, zoals u ongetwijfeld weet.” Die laatste woorden voegde hij bewust toe. Jan Bouwe was er bijna zeker van dat de cultuurbarbaren in dit dorp het meesterstuk van Mozart niet kenden. Op deze manier kon hij ze met hun domheid om de oren slaan. Hopelijk zou het lachen ze dan snel vergaan. Hij deed er nog een schepje bovenop door de aankondiging af te maken met de woorden: “Het lied staat bol van de symboliek, maar als kenners bent u daar uiteraard van op de hoogte.”

Maartjes collega's begonnen te klappen en op hun vingers te fluiten. Toms vader keek trots achterom. Hij had er alle vertrouwen in dat zijn zoon en Maartje een muzikaal hoogstandje ten gehore zouden gaan brengen.

Benschop senior vond dat Tom er alvast prachtig uitzag. Helaas leek niet iedereen dat te vinden, want er werd hard gelachen toen hij opkwam. De pijpen van Toms broek waren verstopt in hoge laarzen. Verder droeg hij een getailleerd jasje met gouden stiksels. Omdat Tom nu eenmaal lang was, was het jasje net iets te kort en viel de taillering te hoog. Dat was echter niet de reden dat Tom de lachers op zijn hand had. Dat kwam doordat hij een witte pruik droeg. Hij had hem niet zorgvuldig genoeg opgezet, waardoor hij wat scheef zat en zijn eigen haar eronderuit piepte.

“Een carnavalspruik,” zei Harm tegen Emma.

Nu kwam ook Maartje aanlopen. Zij droeg een lange, lichtgroene jurk die haar prachtig stond. Haar haar was opgestoken. 

Toen Tom haar vanavond voor het eerst in de jurk had gezien, was hij nog verliefder op haar geworden. Wat was Maartje mooi! Als hij zich straks maar kon concentreren op de zang en zijn tekst niet vergat door haar aanwezigheid! Hij wilde zo graag bewondering bij haar oogsten. En bij zijn vader natuurlijk, die hij al naast Govert op de voorste rij had zien zitten.

Maartje ging aan de ene kant van de kansel staan, Tom aan de andere. Vanmiddag, bij de generale repetitie, hadden ze dit nog geoefend. Ze konden elkaar nu niet zien, maar de mensen in de zaal zagen hen allebei wél.

Parnassus zette de intro in. Die was kort. Zoals ze gerepeteerd hadden, keek Maartje snel rechts om de kansel heen naar Tom. Ze wierp hem haar stralendste glimlach toe. Tom keek links om de kansel. Zo zag hij Maartje en kon hij het ingestudeerde luchtzoentje in haar richting sturen.

Het publiek vond het nu al leuk. Tom hoorde Harm zelfs bulderen van de lach. Dat leidde hem dusdanig af dat hij bijna vergat in te zetten. Net te laat, begon hij: “Papapa.”

Waarop Maartje inviel: “Papapa.”

Tom ging verder met: “Papapapa.”

En Maartje met: “Papapapa.”

Ook daarna bleven ze elkaar voortdurend afwisselen:

“Papapapapapapapa.”

“Papapapapapapapa.”

“Papapapapa.”

“Papapapapa.”

“Papapapapapageno.”

“Papapapapapagena.”

Maartje en Tom waren intussen naar elkaar toe gelopen en hadden elkaars handen gepakt. Ze moesten nu verliefdheid naar elkaar uitstralen en tegelijkertijd contact houden met het publiek. Dat eerste was voor Tom een koud kunstje, het tweede was een stuk lastiger. Dat kwam omdat hij daarbij ook nog zuiver en in de maat moest zingen. Hij deed wat hij kon.

Maartjes aandeel klonk heel aardig. Dat van Tom niet, maar het publiek leek daar niet om te malen. De Lierbekers gierden het uit. Zelden hadden ze zo'n komisch tafereel gezien. En die tekst! Je hoefde de Duitse taal nauwelijks te beheersen om te horen hoe grappig die was. Tom noemde Maartje zijn ‘lieve vrouwtje’, zij noemde hem haar ‘hartendiefje’.

Het werd nog koddiger. Tom en Maartje hadden nog steeds elkaars handen vast en maakten een vreugdedansje door de kerk. Daarbij bezongen ze hoe leuk het zou zijn om samen een heleboel lieve, kleine kindjes te krijgen. Daarna kwam er een stuk waarin Maartje en Tom de geneugten van het ouderschap bezongen. De tekst moest heel snel uitgesproken worden. Het kostte Maartje al moeite, maar Tom brak zijn tong erover. Als hij nog niet klaar was met zijn regel, begon Maartje toch maar alvast met de hare, omdat ze anders te laat zou zijn.

Tom worstelde zich naar het einde van het lied. Het contact met het publiek was hij vergeten. Aan de liefdevolle blikken naar Maartje dacht hij nog wel. Hij zag er echter eerder hulpeloos uit dan verliefd: een grote man in een te klein jasje, die steevast te laat inviel, die struikelde over de tekst van het lied en ook nog eens geen toon kon houden. Mozart had een komische uitvoering van zijn lied voor ogen gehad, maar zo doldwaas als deze? Vast niet.

Bij de laatste noten pakte Tom weer Maartjes hand. Ze keerden zich naar het publiek en maakten een diepe buiging.

Het publiek was uitzinnig. Er werd geklapt, gejoeld en gelachen. Er werd zelfs gehuild, want bij een paar collega's van Maartje rolden de tranen over de wangen. Het was lang geleden dat ze zo'n lol hadden gehad.

Tom en Maartje keken verbaasd. Het lied had zoveel van hun concentratie gevergd, dat ze het publiek een beetje waren vergeten. Hadden ze goed gezongen? Kennelijk; het publiek was zó enthousiast.

Toms ogen zochten zijn vader op de eerste rij. Gelukkig, hij applaudisseerde en lachte naar Tom. Tijdens het duet was Benschop senior tot de conclusie gekomen dat hij zich had vergist. Het gerucht dat door de zaal ging moest tóch waar zijn. Dit hele concert was een 1 aprilgrap, ook het optreden van Tom en Maartje. Even was hij teleurgesteld; zijn zoon zou dus geen concertzanger worden. Toen bedacht hij zich dat Tom wel een enorm komisch talent bezat. Hij had vanavond immers als geen ander de lachers op zijn hand gekregen en hij was tot de laatste valse zangnoot in zijn rol gebleven. Tom had geen steekje laten vallen. Héél knap gedaan. Benschop senior lachte nog maar eens naar zijn zoon. Toen boog hij zich naar Govert toe. “Tom heeft acteertalent, vind je niet?”

“Absoluut.” Govert koos voor een tactisch antwoord in plaats van een eerlijk. Hij en Piet waren nu de enigen in de zaal die nog steeds niet geloofden dat het concert als grap was bedoeld.

Tom en Maartje maakten samen nog een buiging. Dat hadden ze niet afgesproken, maar onder alle applaus ging dat eigenlijk vanzelf.

Ze stonden nog steeds hand in hand. Tom voelde hoe Maartje zachtjes in zijn hand kneep. Konden ze maar altijd zo blijven staan! Tom hoopte dat Maartje niet zou merken dat zijn hand nat was van opwinding en spanning.

“We want more!” begonnen Maartjes collega's nu te roepen. Het duurde niet lang of de hele zaal deed mee.

“Hier zullen ze het mee moeten doen,” lachte Maartje naar Tom. Ze zwaaide naar haar collega's op de achterste rij en wenkte toen naar de andere zangers en zangeressen. Ook Parnassus en Jan Bouwe moesten erbij komen staan. Hand in hand vormden ze een lange rij en allemaal tegelijk maakten ze een buiging. Parnassus had een flauw glimlachje om zijn mond en zelfs Jan Bouwe haalde zijn gezicht nu uit de plooi.

Eerst had hij gedacht dat ze werden uitgelachen, maar tijdens het duet van Tom en Maartje was hem duidelijk geworden dat er iets anders aan de hand moest zijn: de Lierbekers hadden juist genoten van het concert. De dorpsbewoners waren simpelweg gewend hun bewondering en enthousiasme op een rumoerige manier te uiten. Zo deden de plattelanders in deze streek dat kennelijk. De mensen hier waren gewoon anders. Ze hielden immers ook van carnaval; een feest waar hijzelf van gruwde. Jan Bouwe besloot het de dorpsbewoners te vergeven.

Pastoor Eerdmans kwam nu op hem aflopen met een grote bos bloemen. “Hartelijk dank voor deze avond. Wij hebben ons kostelijk geamuseerd,” zei die, terwijl hij het boeket aan de zangpedagoog overhandigde.

Jan Bouwe vond de woorden ‘kostelijk geamuseerd’ tamelijk misplaatst voor een klassiek concert, maar ook dat zou wel bij deze streek horen. Die gekke Lierbekers!

De artiesten maakten een laatste buiging. Daarna verdwenen ze naar de nevenruimte. 

Die stroomde al snel vol met mensen uit het publiek. De zangers en zangeressen kregen bloemen, felicitaties en complimenten. Kennelijk hadden ze erg goed gezongen, ondanks het gelach van het publiek.

Melissa en Gerard Dekkerswald stonden te wachten tot ze met Maartje konden praten. Ze was nu nog druk in gesprek met haar andere collega's.

“Ik ben er volledig ingetrapt,” zei Melissa tegen Gerard. “Ik dacht dat Maartje was doorgeslagen in haar zanglessen en daardoor haar taken op school verwaarloosde. Het hoorde allemaal bij deze grap. Wat heeft ze ons voor de gek gehouden!”

“Dat kun je wel zeggen,” zei Gerard. “Ik heb zelfs nog een serieus gesprek met haar gehad. Ik heb gezegd dat ze de laatste tijd te veel steken liet vallen. Ik snapte er niets van; zo kende ik haar helemaal niet.”

“Het is de beste 1 aprilgrap sinds tijden,” vond Melissa.

Inmiddels stonden ze bij Maartje.

“Geweldig, ge-wél-dig!” zei Melissa, terwijl ze Maartje een lange roos overhandigde. “En wij maar denken dat jij zanglessen had.”

Die opmerking begreep Maartje niet, maar voordat ze kon vragen wat Melissa ermee bedoelde, zei Gerard Dekkerswald: “Je bent van het begin tot het einde perfect in je rol gebleven. Mijn complimenten!”

Dat Gerard daarmee een langere periode bedoelde dan de duur van het lied, wist Maartje niet. Lachend nam ze het compliment in ontvangst.

Een stukje verderop stond Trudy met Saskia en Ruben te praten.

“Tjonge, jij hebt er wel heel veel voor overgehad om vanavond geloofwaardig over te komen,” zei ze tegen Ruben. “Je bent er zelfs kilo's voor afgevallen.” Er klonk zowaar een beetje bewondering door in haar stem.

“Ik heb het inderdaad niet cadeau gekregen,” reageerde Ruben. “Maar Sas ook niet.”

Trudy keek naar haar dochter, die vergeefs had geprobeerd een blauw oog te camoufleren met een laag make-up. Ze vroeg zich ineens af of Saskia wel écht bokslessen had genomen. Misschien hoorde dat ook allemaal bij de act van vanavond?

“Heb je dat blauwe oog erop getekend?” vroeg Trudy aan Saskia.

Saskia dacht dat haar moeder een grapje maakte. Daarom antwoordde ze: “Tuurlijk, mam. Zal ik er op jouw gezicht ook een tekenen?” 

Om Mia heen had zich een groepje klanten uit de dorpswinkel verzameld. Piet stond er ook bij.

“We hebben je vaak moeten missen in de winkel, maar het was het waard,” zei een snuffer tegen Mia. “Het was anders dan we hadden gedacht, maar we konden wel zien dat jullie heel hard aan deze voorstelling hebben gewerkt.”

Mia bloosde. Kennelijk had ze vanavond goed gezongen. Alle repetities en gesprekken waren niet voor niets geweest.

Piet hield haar intussen nauwlettend in de gaten. Hij zag Mia's ogen een paar keer afdwalen naar Jan Bouwe en dat beviel hem niets. Wat had die zangleraar toch dat hij niet had? Piet had zich voor vanavond nog wel speciaal in het nieuw gestoken. Hij had zich laten adviseren in een kledingwinkel in de stad. Het resultaat was een ‘trendy, sportieve look, die toch chic genoeg was voor een concertbezoek’. Dat had de verkoopster hem althans verzekerd. Hij droeg een lichtgrijs pak waarvan de broekspijpen iets taps toeliepen. Van het jasje had hij twee knopen dichtgemaakt, zoals de verkoopster hem had voorgedaan. Het zachtroze overhemd had hij persoonlijk erg gewaagd gevonden. Die kleur was volgens de verkoopster dan ook niet voor iedereen weggelegd, maar hij kon het erg goed hebben. Juist de combinatie met zijn stoere stoppelbaard zorgde voor een spannend contrast. Nog wat weifelend had hij aan het begin van de avond de combinatie aangetrokken. Mia was al naar de kerk voor de laatste repetitie. Wat zou ze van hem vinden in dit pak? Het week zó af van zijn gebruikelijke, eenvoudige kledingstijl. Toen hij zichzelf van top tot teen in de spiegel had bekeken, had hij toe moeten geven dat hij eruitzag alsof hij uit een modereportage van een glossy kwam gelopen. En aangezien Mia van dat soort tijdschriften hield, zou ze het pak vast mooi vinden.

Helaas had ze er nog helemaal niets over gezegd. Ze werd in beslag genomen door de kring van mensen om haar heen. Die lieten een paar keer het woord ‘1 aprilgrap’ vallen. Mia leek niet te begrijpen wat ze daarmee bedoelden. Piet begreep het wel, maar hij geloofde nog steeds niet dat dit ‘concert’ een grap was geweest. Het kon hem ook helemaal niet schelen. Voor hem was maar één ding belangrijk: hij wilde zijn Mia nu eindelijk terug!

Benschop senior kon er maar niet over uit hoe hij door Tom op het verkeerde been was gezet. Zijn zoon, die had gedaan of hij concertzanger was, bleek zich ontpopt te hebben tot een komisch talent. “Je was hilarisch, kerel!” zei hij wel een paar keer. En met een knipoog in de richting van Jan Bouwe voegde hij toe: “Maar hoe zit dat nu met Giuseppe Boccaccio en Donnata Valletta?”

Tom had geen idee waarom zijn vader die vraag stelde. Govert wel. Even overwoog hij om Tom en zijn vader uit te leggen hoe de vork in de steel zat. Dat Tom in de waan was dat hij een serieuze zangprestatie had neergezet, terwijl Benschop senior zijn zoon aanzag voor een komisch talent. Govert besloot niets te zeggen. Hij wist hoe graag Tom wilde dat zijn vader trots op hem was.



Jan Bouwe had de cursisten zowaar een hele maand vakantie gegeven. Hij zou namelijk naar Milaan gaan voor een opfriscursus van Giuseppe Boccaccio. Een maand was lang, maar de cursisten hadden inmiddels genoeg karakter gevormd om thuis dagelijks hun stemoefeningen te blijven doen en aan zichzelf te blijven werken. Rust roest, in alle opzichten. Dat moesten de zangers en zangeressen niet vergeten. Jan Bouwe benadrukte meerdere keren dat hij vertrouwen in hen had.

Ruben mocht een maand naar huis en Parnassus naar een vriend in de stad, op voorwaarde dat ze het bij Jan Bouwe opgebouwde regime zelfstandig zouden voortzetten. Ze hadden plechtig moeten beloven dat ze zich trouw aan de nieuwe dagindeling zouden houden. Parnassus moest daarbij vooral niet vergeten zich elke dag te douchen en Rubens speciale aandachtspunt was de wekker, die hij om half zes moest blijven zetten.

Hij was hij dat ook echt van plan geweest, maar zijn intense vermoeidheid gooide roet in het eten. Nu hij weer in zijn eigen omgeving was, leek hij die nog eens extra te voelen. Elke vezel in zijn lichaam was uitgeput. 

De eerste ochtend in zijn eigen huis sliep hij prompt door de wekker heen. Hij werd pas om half tien wakker. Dat zou Jan Bouwe veel te laat vinden! Ruben troostte zich met de gedachte dat hij vroeger op vrije dagen nog veel later opstond. In die zin had hij vooruitgang geboekt en was één kleine uitzondering zo erg niet.

Misschien moest hij nog maar een ochtend nemen om goed uit te slapen. Daar zou hij nieuwe energie van krijgen, zodat hij er de derde dag weer vol tegenaan kon.

Na twee keer uitslapen was Rubens nog steeds moe. Dus zette hij ook op dag drie en vier de wekker niet. Omdat hij pas laat opstond, waren zijn dagen flink korter dan bij Jan Bouwe. Daarom liet hij het joggen, de meditatie en yoga maar achterwege. 's Middags zette hij zich aan zijn bureau om een sollicitatiebrief te schrijven, zoals hij bij zijn leraar ook had gedaan. Maar het leek wel of zijn hoofd vol watten zat. Hij kreeg het niet voor elkaar iets zinvols op papier te zetten. Hij probeerde of het beter ging met een borrel erbij. Die had Jan Bouwe verboden, maar je moest toch wat om aan je verplichtingen te kunnen voldoen. De borrel had niet het beoogde resultaat. Ruben bedacht zich dat hij beter de volle maand rust kon nemen. Dan zou hij helemaal hersteld zijn als de zanglessen weer begonnen en kon hij Jan Bouwes dagindeling weer aan.

In zijn achterhoofd hoorde Ruben de stem van Jan Bouwe. Die zei dat hij een slapjanus was die geen karakter toonde. Zo zou hij de wereldpodia nooit gaan veroveren. Maar als Ruben heel eerlijk was, wist hij ook niet of hij dat nog wel zo graag wilde. Als hij zag hoeveel er was komen kijken bij het optreden in Lierbeek, wat moest hij dan allemaal doorstaan om écht te kunnen doorbreken? Hij zou er de komende weken eens goed over nadenken.

Dat deed hij grotendeels vanuit zijn bed. 's Avonds ging hij naar Saskia, die deze weken trouwens spijbelde van haar boksles. Zogenaamd om te herstellen van een blessure aan haar hand, maar eigenlijk was het omdat ze er elke keer met tegenzin naartoe ging. Ze maakten samen eten en terwijl ze samen aan tafel zaten, hadden ze veel plezier. Saskia maakte grapjes over het feit dat Ruben tegenwoordig at als een slootgraver. Dat was geen wonder, zei hij. Hij was uitgehongerd! Wat was het eigenlijk lang geleden dat ze samen ongedwongen hadden gepraat en gelachen. Wanneer hadden ze eigenlijk voor het laatst gezoend? Ze wisten het niet eens meer. Gelukkig hadden ze nu even tijd voor een inhaalslag.

De andere cursisten verging het in de vrije maand op min of meer dezelfde manier. Ze begonnen vol goede moed met hun stemoefeningen, maar de klad kwam er al snel in. Omdat ze het zo fijn vonden even rust te kunnen nemen. Of omdat ze hun andere activiteiten de laatste tijd hadden verwaarloosd en nu eindelijk tijd hadden om weer even orde op zaken te stellen. 

Maartje bijvoorbeeld, begon zich toch wat schuldig te voelen naar haar collega's toe. Die waren immers druk bezig geweest om het project Coole Kunst voor te bereiden, terwijl zij nog niks had gedaan. Ze realiseerde zich nu pas hoe oncollegiaal ze was geweest. De afgelopen periode had ze zoveel uren moeten steken in zanglessen en gesprekken met Jan Bouwe, dat ze niet eens tijd had gehad om te beseffen dat haar collega's daaronder leden.

Maartje wilde het goedmaken met haar collega's. Daarom haalde ze alles uit de kast om de beste fotograaf van de stad naar basisschool De Uil te krijgen. Veel van zijn foto's haalden de landelijke kranten. Er was heel wat overredingskracht nodig, maar uiteindelijk zegde hij toe: hij zou kosteloos workshops fotografie komen geven aan de kinderen. Maartjes collega's waren meer dan tevreden en Gerard Dekkerswald gaf haar een groot compliment. 

Maartje schaamde zich ook dat ze een beroep op haar collega's had gedaan voor de avondvierdaagse. Ze had immers gevraagd of de kinderen van haar groep op woensdagavond verdeeld konden worden over de andere leerkrachten, zodat zij naar zangles kon. Om het goed te maken, bood ze aan om de andere avonden steeds als laatste te blijven. Zij zou dan wachten tot alle kinderen door hun ouders waren opgehaald, zodat de andere leerkrachten wat eerder naar huis konden. Dit vonden haar collega's een genereus gebaar.

Ook Tom kwam tot rust nu hij een maand lang geen zanglessen had. Govert merkte het aan alles. Tom was minder gespannen en Govert kon weer rustig met hem overleggen. De jonge dokter had zelfs toegegeven dat hij Marianne Van Mechelen beter een wat hogere dosering schildklierhormoon had kunnen voorschrijven. De dokters hadden deze week 's avonds een paar keer samen een glas wijn bij de haard gedronken. Dat was lang geleden! Govert had het gemist en Tom eigenlijk ook.

In de dorpswinkel was Mia de laatste tijd weer als vanouds achter de toonbank te vinden. Dit tot groot plezier van Piet. Hij had het zwaar gevonden om de toko grotendeels in zijn eentje te runnen. Mia kreeg van de klanten nog steeds veel complimenten over haar optreden. Ze hadden de winkeliersvrouw van een onvermoede kant leren kennen en ze hadden nooit kunnen bedenken dat ze zo'n talent had. Mia bloosde ervan. Ze wist niet dat de klanten een komisch talent bedoelden, terwijl zij dacht dat het om zangtalent ging. Piet wist dat wel, maar hij zei niks. Hij zou wel gek zijn! Hij zag hoe blij Mia werd van de complimenten en dat kwam haar humeur ten goede. Nu ze vakantie had van de zang- en praatsessies, leek ze ook weer meer tevreden met haar leven in Lierbeek en haar werk in de dorpswinkel. Soms liep ze even te neuriën. Daar was ze zich niet van bewust, maar Piet des te meer. Hij verbeeldde zich zelfs dat ze weer wat blijer was met hem. Dat laatste zou ze natuurlijk nooit hardop zeggen. Maar wat ze wél deed: ze maakte af en toe een snibbige opmerking naar hem. Piet z'n hart maakte een sprongetje toen dat voor de eerste keer sinds lange tijd gebeurde. Dit was een goed teken; de oude Mia kwam weer om het hoekje kijken! Piet ruziede vrolijk terug. Misschien verbeeldde hij het zich, maar het leek of Mia’s mondhoeken op dat moment bijna onzichtbaar omhoog krulden.



Ze zouden het natuurlijk nooit hardop zeggen en zeker niet tegen Jan Bouwe, maar de cursisten hadden stuk voor stuk genoten van de zanglesvrije maand. Ze waren tot rust gekomen. Ze kwamen er nu pas achter wat een fijn en ontspannen leven ze vroeger eigenlijk hadden. Ze konden niet ontkennen dat de zanglessen veel van hen vroegen en dat het voortdurend sleutelen aan het eigen karakter zwaar viel. Het was natuurlijk wel allemaal voor een goed doel: de beloofde zangcarrière.

Daarom waren ze allemaal weer present op de avond dat de nieuwe serie zanglessen van start ging. De meesten hadden een kleine weerstand moeten overwinnen om weer naar de nevenruimte van de kerk te gaan. Bij Ruben was het zelfs een grote tegenzin geweest. Die had niet zozeer te maken met het zingen, als wel met het feit dat hij weer bij Jan Bouwe in zou trekken. Hij moest er niet aan denken straks weer om half zes zijn bed uit te moeten om bij regen en ontij over de Lierbeekse modderpaden te joggen. Waarom hij hier dan toch weer stond? Hij wilde Jan Bouwe niet teleurstellen. Want hoe streng de leermeester ook was, Ruben had de overtuiging dat die het beste met hem voorhad. Eigenlijk wisten alle cursisten dat de zangpedagoog het goed met hen meende en dus had niemand het vanavond laten afweten.

De twaalf cursisten hadden zich inmiddels verzameld voor de dichte deur van de nevenruimte. Daar kwam ook Parnassus aanlopen.

“Is Jan Bouwe er nog niet?” vroeg hij, terwijl hij zich bij de groep voegde. Het viel iedereen op dat zijn haar weer in vette sliertjes langs zijn hoofd hing. Degenen die naast hem stonden, merkten dat zijn onaangename lichaamsgeur ook terug was. Kennelijk had Parnassus de afgelopen maand, net als Ruben, problemen gehad om de aangeleerde nieuwe gewoonten voort te zetten.

“Nee,” antwoordde Guillaume. “Heel vreemd! Het is niks voor Jan Bouwe om te laat te komen.” Hij duwde nog eens flink tegen de deur. Die zat echt op slot.

Ruben vond dat hij wel een grap kon maken zolang Jan Bouwe er nog niet was. “Te laat komen is een teken van onvolwassenheid. Een grote tekortkoming in het karakter!” zei hij. Hij kon zich nog goed herinneren dat Jan Bouwe deze woorden tegen hem had gezegd toen hij in de eerste les te laat was gekomen. De anderen wisten het ook nog en moesten hartelijk lachen.

Het was duidelijk te merken dat de cursisten in de afgelopen maand meer ontspannen waren geworden. Vóór de vakantie had waarschijnlijk niemand om Rubens grap gelachen. Toen waren ze allemaal verbeten bezig hun lied in te studeren. Ze hadden nauwelijks oog en oor voor wat er om hen heen gebeurde.

Ook Maartje had plezier om Rubens opmerking. Tom keek naar haar. Hij zag hoe zij met haar hand door haar lange, blonde haar streek. Het was een van die gebaren die haar zo onweerstaanbaar voor hem maakten, al kon hij niet verklaren waarom. Het liefst had Tom op dit moment zijn arm om Maartje heen geslagen en was hij met haar weggelopen. Lierbeek uit, de wijde wereld in, en de zanglessen latend voor wat ze waren. Wat had hij, behalve haar, nodig om gelukkig te zijn? Helemaal niets!

Toms gevoelens leken nog steeds niet wederzijds. Hij was Maartjes ‘goede vriend’, zoals ze de laatste tijd een paar keer tegen hem had gezegd. Daar moest hij zich tevreden mee stellen, maar hij bleef hopen op meer. Het was de reden dat hij hier, samen met de andere cursisten, voor de dichte deur van de nevenruimte stond.

“Daar komt Jozef Eerdmans!” onderbrak Mia Toms mijmering. Inderdaad, hoewel het donker was, kon de naderende kolossale gestalte met de enorme haardos van niemand anders zijn dan van de pastoor. Toen hij bij de groep cursisten was gekomen, bleef hij staan. “Ik heb nieuws over Jan Bouwe Duinsma,” zei hij. “Hij heeft me gebeld en gevraagd een boodschap aan jullie over te brengen.”

“Hij is toch niet ziek?” vroeg een snuffer. Dat leek net zo'n grap als de opmerking van Ruben over het te laat komen. Jan Bouwe had immers vaak genoeg gezegd dat iedereen altijd naar de cursus moest komen. Ook bij ziekte. Daarmee toonde je karakter.

“Nee, ziek is hij niet,” zei Jozef. “Maar hij is wel uit Lierbeek vertrokken.”

Mia begreep het eerst niet. “Komt hij pas later terug?”

“Nee, hij komt helemaal niet terug.”

Dit was ongeveer het laatste dat de cursisten hadden verwacht. Ze waren onthutst. Sommigen slaakten een kreet van ontzetting, Maartje sloeg haar hand voor haar mond en Guillaume zei: “Nee!” alsof hij de pastoor niet kon geloven.

“Waarom?” vroeg Mia stamelend.

Jozef leek even te aarzelen of hij wel antwoord wilde geven op die vraag. Toen zei hij: “Jullie hebben recht op een eerlijke verklaring na jullie intensieve samenwerking met Jan Bouwe Duinsma. Ik zal jullie vertellen waarom hij uit Lierbeek is weggegaan.” De pastoor kuchte een paar keer en ging toen verder. “Wat jullie niet weten, is dat Jan Bouwe schulden had. Hoge schulden. Die had hij al voordat hij hier kwam, maar in Lierbeek zijn er nieuwe bij gekomen. Hij moet mij bijvoorbeeld de huur voor de nevenruimte nog betalen. Ook zijn huisbaas heeft nog geen cent van hem gezien.”

Mia wist dat Jan Bouwe ook nog een rekening in de dorpswinkel open had staan. Piet had zich er dood aan geërgerd. Andere klanten konden toch ook niet te pas en te onpas op de pof kopen?

“Hoe heeft hij die schulden dan gemaakt?” wilde Guillaume weten. “Gokte hij stiekem in de stad? Gebruikte hij drugs?”

“Dat zéker niet,” zei Ruben. Hij wist niet precies waarom, maar hij voelde de drang om voor Jan Bouwe op te komen. “Ik heb nog nooit iemand meegemaakt die zo streng was voor zichzelf en die zo gedisciplineerd leefde. Dat vond jij toch ook, Parnassus?”

De pianist knikte met zijn treurige sliertjeshoofd.

“Jan Bouwes schulden zijn op een andere manier ontstaan,” zei de pastoor. “De man was zo gedreven in het geven van zanglessen, dat hij de zakelijke kant vergat. Dat is tenminste wat hij me net vertelde aan de telefoon. Ik begrijp niet wat hij ermee bedoelde, maar jullie misschien wel?”

“Ik kan me er wel iets bij voorstellen,” zei Tom. “Hij heeft ons veel meer lessen gegeven dan waar we voor betaalden. Hij moest daar steeds de nevenruimte voor huren. Hij stak zoveel tijd in ons, dat hij verder aan niemand les kon geven. Van het eenmalige inschrijfgeld van twaalf cursisten kon hij natuurlijk niet lang rondkomen. Ik denk dat hij niet alleen in Lierbeek zo te werk is gegaan, maar ook in de andere plaatsen waar hij woonde.”

De anderen knikten instemmend. Zo zat de vork ongetwijfeld in de steel.

“Hij vroeg of ik zijn excuses aan jullie wil overbrengen,” ging Jozef verder. “Hij zit er enorm mee dat hij jullie in de steek laat.”

“Dat past inderdaad niet bij zijn principes,” zei Maartje. “Is hij nog in Milaan?”

“Nee, hij is er wel naartoe gegaan, maar Giuseppe Boccaccio wilde hem geen les meer geven, omdat hij bij hem ook nog een schuld voor lesgeld heeft uitstaan. Jan Bouwe is nu in Friesland, in het dorp waar hij woonde voordat hij naar Milaan en Rome ging. Een oud-cursist heeft hem een kamertje in zijn huis aangeboden.”

“Weet je welk dorp dat is? En heb je zijn adres of telefoonnummer?” vroeg Mia. Misschien konden ze met z'n allen een actie op touw zetten om Jan Bouwe te helpen en terug te halen naar Lierbeek.

“Nee,” zei Jozef Eerdmans. “Hij had de nummerherkenning uit staan en toen ik om zijn contactgegevens vroeg, hing hij snel op. Hebben jullie het nummer van zijn mobiele telefoon niet?”

“Die had hij niet,” zei Guillaume. “Hij vond mobieltjes een onzinnige uitwas van de moderne tijd.”

“Tja, dan kan ik waarschijnlijk naar mijn geld fluiten,” zei Jozef. 

Tom bedacht zich dat hij de woonplaats van Jan Bouwe gemakkelijk kon achterhalen. Die stond immers in het patiëntendossier dat hij door Trudy had laten opvragen. Als het inderdaad een klein dorp was, zou het een fluitje van een cent zijn om Jan Bouwe te vinden. Maar Tom hield wijselijk zijn mond. Hij had immers een beroepsgeheim en mocht gegevens uit een patiëntendossier niet openbaar maken. Natuurlijk was het vervelend voor Jozef Eerdmans dat die zijn geld nooit zou krijgen, maar hij zou er geen hap minder om eten en geen sigaar voor laten liggen. Als dat wel zo zou zijn, was dat alleen maar goed voor hem. De dokters hadden hem immers al zo vaak gezegd dat hij zijn gezondheid in gevaar bracht met zijn Bourgondische leefstijl.

Het gezelschap stond er verslagen bij. Jan Bouwe Duinsma die hén in de steek liet? Hoe was dit mogelijk? Wat bleef er nu nog overeind van zijn theorieën over karakter, discipline en altijd aanwezig zijn? Over Mia's wang biggelde een traan. Maartje sloeg haar arm om de winkeliersvrouw heen. 

“Zullen we maar even naar Het Anker gaan?” stelde Tom aan de groep voor. “Daar is het tenminste warm en dan kunnen we even napraten.”

Dat vond iedereen een goed idee.

“Mag ik ook mee?” vroeg de pastoor. Hij had weliswaar geen behoefte om over de zangleraar te praten, maar wel aan een borrel!

“Natuurlijk,” zei Tom.



Met z'n allen liepen ze naar Het Anker. Als altijd ging de groep aan de grote leestafel zitten. Tom treuzelde expres bij het plaatsnemen. Hij had gezien dat hij op die manier ‘toevallig’ op de stoel naast Maartje terecht zou komen.

Het gesprek ging nog een poosje over Jan Bouwe. Eigenlijk was niemand boos op hem. Hoe konden ze ook? Ze waren het erover eens dat hij de beste bedoelingen met hen had gehad. Dat hij daarbij was doorgeslagen en de realiteit uit het oog had verloren, zagen ze nu wel in. Natuurlijk hadden ze zichzelf ook laten meeslepen. Ze hadden écht geloofd dat er een zangcarrière voor hen in het verschiet lag. Hoe had het zover kunnen komen? Het had ongetwijfeld te maken met Jan Bouwes charisma en overtuigingskracht.

Uiteraard waren ze nu een beetje teleurgesteld. Ze werden dus geen operazanger of –zangeres. Opgelucht waren ze allemaal ook wel. Wat viel er een druk weg! En wat zouden ze weer veel tijd krijgen voor de mensen die hen lief waren, hun werk en hun hobby's!

“Ik moet jullie iets vertellen,” zei Parnassus ineens. Iedereen werd stil en hij vervolgde: “Ik heet geen Parnassus. Die naam heeft Jan Bouwe voor me bedacht. Hij vond mijn eigen naam niet passend voor als ik straks concertpianist zou zijn.”

“Hoe heet je dan?” vroeg Mia.

“Klaas Windjes.”

“Daar ben je niet minder om,” vond Mia. Dat waren de anderen met haar eens.

Maartje keek al een poosje bezorgd naar Klaas. “Hoe moet het nu verder met jou?” vroeg ze.

“Hoe bedoel je?” wilde Klaas weten.

“Jij woonde toch bij Jan Bouwe in huis vanwege financiële problemen?”

“Ja, wat een grap, hè? Ik wist niet dat hij zelf schulden had. De lamme hielp de blinde.” Klaas probeerde in elk geval de humor erin te houden.

“Waar ga je nu dan wonen?”

“Ik hoop dat ik nog een paar weken bij mijn vriend terecht kan. Daarna weet ik het niet. Ik kan in elk geval niet zelf iets huren, want mijn financiële problemen zijn nog groter dan voorheen. Jan Bouwe heeft mij namelijk al die tijd ook niet betaald. Hij zei steeds dat hij dat zou doen zodra ik weer zelfstandig ging wonen. Ik zou dan een mooi startbedrag hebben om mijn huis in te richten.”

“Ik kan je misschien helpen,” zei Guillaume. “In mijn tuin staat een grote caravan. Hij is goed verwarmd. In ruil voor pianolessen aan mijn kinderen, mag je er gratis in.”

“Dat zou geweldig zijn!” Klaas werd er verlegen van.

Pastoor Eerdmans had ook een voorstel: “Hoe zou je het vinden om hier in Lierbeek pianoles te geven? De huidige lerares gaat met pensioen. We zoeken een opvolgster voor haar. De lessen zijn in de nevenruimte van de kerk. Daarbuiten mag je de piano ook gebruiken als je wilt studeren.”

Klaas zei dat hij erg blij was met het aanbod en dat hij het graag accepteerde.

“Maar dan moet je je wel elke dag douchen.” Pastoor Eerdmans had de gave dingen op een rechtstreekse manier te zeggen zonder dat de ander zich gekwetst voelde.

“Dat doe ik,” beloofde Klaas. Om zich vervolgens af te vragen of zijn caravan eigenlijk wel een douche had. Die was er, zei Guillaume.

De stemming was inmiddels een stuk vrolijker geworden. Iedereen leek alweer gewend aan het idee dat er geen loopbaan in concertzalen in het verschiet lag. Wat maakte het ook uit? Daar stonden zoveel andere mooie dingen tegenover. De wijntjes van vanavond, bijvoorbeeld. Jan Bouwe had altijd gezegd dat alcohol funest was voor de stembanden van zangers en zangeressen. Dat was voor hen nu niet meer relevant; ze konden hun kelen dus eindelijk weer eens doorsmeren.

Daar kwamen Govert en Piet Het Anker binnen. Piet was weer in het leer gestoken. Zijn motorhelm hield hij in zijn hand. De groep wenkte dat ze erbij moesten komen zitten.

“We mogen bij de artiesten plaatsnemen. Dat is ook voor het eerst,” zei Piet tegen Govert. Hij ging naast Mia zitten.

Govert kwam naast Tom terecht.

“Hebben jullie geen zangles?” vroeg Piet aan Mia. Ze legde uit wat er aan de hand was.

“Oh, gelukkig!” zei Piet toen hij hoorde dat Jan Bouwe was verdwenen.

Mia wilde weten waarom hij dat zei.

“Ik heb steeds gedacht dat je een geheime verhouding had met die zangleraar van je.”

“Ik? Piet, doe niet zo belachelijk!” Mia zei het zo hard dat de anderen stilvielen en mee begonnen te luisteren. Het winkelierspaar had het niet in de gaten.

“Je deed zo raar de afgelopen maanden,” mompelde Piet.

“Ik deed raar! En jij dan? Heb je de laatste tijd nog wel in de spiegel gekeken? Zo'n motorpak is toch geen porem bij een man van jouw leeftijd!”

Piet streek over het gladde leer dat strak om zijn buik spande. Het pak paste toch best goed? Hij had de laatste erg zijn best gedaan om op de calorieën te letten.

“Ik kan moeilijk in een driedelig kostuum op de motor gaan zitten,” zei hij.

“Maar ik haat motoren. Ik wil de auto terug!” riep Mia. Ze trok een boos gezicht. Ze had nog meer op haar lever. Dat kon ze er net zo goed maar meteen uitgooien. “En die bril! Je hebt helemaal niet met mij overlegd toen je hem kocht.”

“Dat kon ook niet. Jij was steeds weg. Vind je hem niet mooi?”

“Je lijkt Guus Meeuwis wel.”

Dat leek Piet niet verkeerd. Guus was immers een stuk jonger dan hij en had veel meer haar.

Kennelijk bedoelde Mia het niet als compliment. “Ik wil de oude Piet terug! Die met saaie kleren en een doorsnee-auto voor de deur! En vooral zonder baardje.”

Iedereen lachte. Piet greep met een quasivertwijfeld gezicht naar zijn kin. In werkelijkheid was hij dolgelukkig. Had hij een mooiere liefdesverklaring van zijn Mia kunnen krijgen? Hij gaf haar zomaar spontaan een zoen op haar wang. Dikke Willem zag het en stak zijn duim op naar Piet.

Govert had intussen ook al gehoord dat Jan Bouwe naar Friesland was gevlucht.

In het geroezemoes dat ontstond op Mia's ‘liefdesuiting’ zei Tom tegen hem: “Ik moet je mijn excuses maken. Ik heb me een paar keer onmogelijk gedragen. Ik heb me veel te veel laten meeslepen door die zanglessen.”

“Ik begrijp het wel,” zei Govert met een knikje in de richting van Maartje.

Uren later zat het gezelschap nog steeds in Het Anker. Dat terwijl het maandagavond was en de meesten morgen weer vroeg op moesten. Voor één keer maakte het niet uit. Ze hadden zoveel te bespreken met z'n allen. Vanavond namen ze afscheid van een periode die belangrijk was geweest in hun leven, al zouden buitenstaanders dat nooit kunnen begrijpen.

Om klokslag twaalf uur stond Maartje op. Ze zei: “We hebben een goede reden om met z'n allen nog één keer te zingen. Tom is jarig!”

Tom was er beduusd van. Wat verschrikkelijk lief van Maartje! Ze zei dat hij op de stoel moest gaan staan, net zoals de kinderen in haar groep altijd deden als ze jarig waren. Daarna begon het gezelschap luidkeels te zingen. Na de hoera's ging Tom weer zitten. Iedereen kwam bij hem voor een persoonlijke felicitatie. Maartje had tot het laatst gewacht. Haar verjaardagszoenen gloeiden na op zijn wangen.

“En nu je cadeau!” zei Maartje. Ze viste een pakje uit haar tas en gaf het aan Tom. Het was een cd met een uitvoering van Die Zauberflöte.

“Dank je wel, erg aardig van je,” zei Tom. Hij voelde dat hij bloosde. Zou Maartje het opmerken in het halfdonkere café? Hij was nog steeds ondersteboven van haar actie. Wat moest hij nu zeggen?

Gelukkig doorbrak Ruben de stilte. “Willem, doe eens wat bitterballen deze kant op!” riep hij naar de kastelein. “Ik heb de laatste tijd zo’n honger!”

Lierbeek was weer het dorp geworden dat het altijd was geweest. Het leven was er voorspelbaar, maar nooit saai. Dat was dan ook precies de reden waarom alle bewoners er zo graag woonden.





Over VIER WEKEN verschijnt er weer een nieuwe uitgave in deze populaire Favoriet-serie over de belevenissen van de twee huisartsen in Lierbeek. Ook in DORPSLEVEN nr. 79 kunt u volop genieten van twee meeslepende en romantische verhalen. Welke dat zijn, houden we nog even voor u geheim. 



Er staat u in ieder geval weer veel leesplezier te wachten, dus mis deze verhalen zeker niet! DORPSLEVEN nr. 79 is over VIER WEKEN verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.