Ja, ik wil



Gespeelde naastenliefde



Saskia Engbers



Saskia besloot niet langer te wachten. Ze slaakte een bibberige zucht en zei toen: “Liefste Ruben. Ik ken je al mijn hele leven. Op de kleuterschool speelden we met elkaar, op de basisschool hadden we verkering. Daarna heb jij andere vriendinnen gehad en ik andere vrienden, maar in ons hart hebben we altijd een plaatsje voor elkaar bewaard. En nu, na al die jaren, weet ik het heel zeker: jij bent de ware voor mij! Daarom vraag ik je: mijn schat, wil je met me trouwen?”



Wat was het de laatste tijd druk geweest in de dokterspraktijk! Govert voelde de vermoeidheid in zijn hele lijf. Zijn hoofd was wazig, zijn spieren deden pijn en zijn botten voelden stram. Was hij toen hij jong was ook zo geradbraakt geweest na een drukke periode? Hij kon het zich niet herinneren.

Ondanks zijn vermoeidheid was hij vanavond met Tom meegegaan naar Het Anker. Tom was bij binnenkomst bij Ruben Sanders aan tafel gaan zitten. Ze hadden kennelijk veel te bepraten. Om het tweetal niet te storen, had Govert een plaats gezocht aan de bar.

Gek was dat. Hij was doodmoe en toch voelde hij zich prettig. Dat kwam niet alleen door de vrije dagen die hij in het vooruitzicht had. Hij voelde zich voldaan omdat hij de afgelopen periode zo veel Lierbekers had kunnen helpen. Zoals elk najaar had de wachtkamer vol gezeten met hoestende en proestende dorpelingen. Met het verdwijnen van de laatste zonnestralen staken de virussen, keel- en longinfecties altijd massaal de kop op.

Daarnaast was oktober natuurlijk de maand voor de jaarlijkse griepprik. De groep Lierbekers die de vaccinatie kwam halen, was nog groter geweest dan in voorgaande jaren. Dat had Govert verbaasd. In de media hadden deskundigen immers beweerd dat de prik lang niet voor iedereen werkt. Kennelijk wilden de dorpelingen het zekere voor het onzekere nemen. 

Govert was daar blij om. Hij hoorde bij de garde die vond dat de griepprik wel nut had. Tom daarentegen, had zijn twijfels. Hij had voorgesteld een brief mee te sturen met de uitnodiging voor de griepprik. Daarin wilde hij de patiënten op de hoogte stellen van de verschillende inzichten. Zo zouden de mensen argumenten hebben waarmee ze zelf konden bepalen of ze de prik wel of niet wilden halen. Govert had dat een slecht plan gevonden. Stel – je moest er natuurlijk niet aan denken – dat iemand door de brief zou afzien van de vaccinatie en vervolgens aan een zware griep zou overlijden. Zou Tom daarmee kunnen leven? Het was bovendien niet ondenkbaar dat de dokters dan verantwoordelijk zouden worden gehouden. Het zou de reputatie van de praktijk erg kunnen schaden. 

Tom had daartegenin gebracht dat het niet van deze tijd is om patiënten eerlijke informatie te onthouden. Ze konden prima zelf keuzes maken en daar dan ook de verantwoordelijkheid voor dragen. Na een pittige discussie had Tom zich toch bij de mening van Govert neergelegd: de uitnodiging voor de griepprik was zonder begeleidende brief verstuurd. Er hadden nog wel een paar Lierbekers gebeld met kritische vragen over de vaccinatie. Die waren door Trudy te woord gestaan, nadat zij goed was geïnstrueerd door de dokters. Inmiddels waren alle prikken gegeven. Het zou nu weer een stuk rustiger worden in de praktijk.

“Nog een koffie?” De zware stem van Willem haalde Govert uit zijn gedachten.

“Nee,” antwoordde de dokter. “Dan kan ik straks niet slapen, hoe moe ik ook ben. Schenk maar een wodka voor me in, met ijs. Ik hoef morgen toch niet te werken.”

“Dat is in elk geval een prima slaapmutsje,” zei Willem.

Terwijl hij naar de plank met sterke drank liep, liet Govert zijn blik door het café dwalen. Het was druk op deze vrijdagavond. Alle tafeltjes waren bezet, de meeste door jongeren. Hun brommers en scooters stonden buiten. Straks zouden ze – zoals elke vrijdag- en zaterdagavond – in een lange sliert naar de stad rijden om zich in het ‘echte’ uitgaansleven te storten. Ze mopperden altijd op het saaie Lierbeek waar niets te doen was, maar Govert vermoedde dat ze het stiekem best naar hun zin hadden in het dorp. De jongeren vormden een hechte club. Eén keer per maand gingen ze met z'n allen naar de disco in het dorpshuis en verder waren ze elk weekend in Het Anker te vinden.

De jongeren waren lawaaiig, maar werden nog overstemd door een tiental snuffers. De groep zat aan de grote leestafel en besprak verontwaardigd het tekort aan kinderopvang in Lierbeek. De burgemeester had zijn belofte over uitbreiding tot nu toe niet waargemaakt. Als ze dat van tevoren hadden geweten, waren ze wel in de stad gebleven!

Willem kwam teruglopen met de fles wodka. Hij zette een borrelglaasje voor Govert neer en schonk het vol. “Ah, wodka!” riep de kastelein lyrisch, terwijl hij met zijn vrije hand naar zijn warrige baard greep.

Govert wist dat er nu een zeemansverhaal zou volgen waarvan het maar de vraag was of het waar gebeurd was of niet.

“Ik was een jaar of twintig toen ik als matroos met de Concordia naar Rusland ging. In die tijd was ik zo sterk als een beer. Dat ben ik trouwens nog steeds.” Als om dat te bewijzen, kneep Willem in zijn eigen bovenarm. Die was inderdaad omvangrijk, al kwam dat niet door louter spieren. “Als er een conflict was, werd ik er altijd bij geroepen. Niet dat ik de gewoonte had mijn vuisten te gebruiken. Je kent me, ik los alles altijd netjes met woorden op. Maar mijn armen als staalkabels boezemden zoveel angst in, dat vechtersbazen al afdropen als ze mij zagen. Op een dag…”

Er volgde een relaas over een ruzie in een Russische kroeg, die Willem had gesust. Govert had het verhaal vaker uit de mond van de kastelein gehoord. De inzet van de rel was Alejandra, een onwaarschijnlijk mooie dame met typisch Oost-Europese gelaatstrekken en grijsblauwe ogen. Nadat Willem de vechtersbazen uit elkaar had gehaald, had Alejandra alleen nog interesse in hém gehad. Uiteindelijk had ze dan ook niet een van de kemphanen mee naar huis genomen, maar de bemiddelaar met de stalen spierbundels.

“Ze woonde met haar oude vader, die zelf wodka stookte,” ging Willem verder. “Hij verkocht de drank op de zwarte markt. Je kunt je niet voorstellen hoe hun huis eruitzag!”

Dat kon Govert wel. Sterker nog, hij wist het van de vorige keren dat hij naar ditzelfde verhaal had geluisterd. Om Willem te plezieren, deed Govert alsof hij het relaas vandaag voor het eerst hoorde. “Vertel!” moedigde hij de kroegbaas aan.

Dat liet Willem zich geen twee keer zeggen. Met verve ging hij verder: “Waar je maar keek, overal zag je wodka. Op de bank kon je niet zitten, want die lag vol met flessen. Aan de tafel kon je niet eten, er stond zoveel wodka op dat er geen bord meer bij paste. Op het aanrecht en het fornuis – je raadt het al – stonden de flessen rijendik opgesteld. Toen ik me tussen de wodka door een weg had gebaand naar het toilet, moest ik eerst het wc-deksel leegmaken. Omdat er op de vloer geen ruimte meer was, had de oude man ook daar flessen wodka op gezet.”

In zijn vorige versie had Willem niets gezegd over flessen op het wc-deksel. Waarschijnlijk verzon hij die er ter plekke bij. Om Willem niet in verlegenheid te brengen, besloot Govert er niets van te zeggen. In plaats daarvan maakte hij een grap. “Dat moet het walhalla voor je zijn geweest.”

“Dat zou je denken. Alejandra zei dat ik zoveel mocht drinken als ik wilde, maar daar heb ik geen gebruik van gemaakt. In tegenstelling tot mijn maten dronk ik namelijk nooit tijdens de reizen. Niet op het schip en niet aan wal. Ik vond dat de sterkste nuchter moest blijven. Zo kon ik mijn vrienden altijd redden uit moeilijke situaties.”

“Wat verstandig van je.”

“Ik vind het normaal om niet te drinken onder werktijd. Dat doe ik nog steeds niet.”

Om die uitspraak moest Govert lachen.

Voor Willem een reden zijn opmerking wat te nuanceren. “Als ik één borrel per week drink, is het veel.”

“Ik geloof er niks van,” zei Govert.

“Wedden dat ik de alcohol met gemak drie maanden kan laten staan?”

“Een weddenschap? Prima!” reageerde Govert vrolijk. “Ik durf hoog in te zetten. Als jij drie maanden niet drinkt, geef ik een rondje voor de hele zaak. Op vrijdagavond. En wat zet jij in?”

“Mijn baard gaat eraf als iemand mij de komende maanden alcohol ziet drinken.”

“Daar hou ik je aan! Ik vertel het meteen aan de anderen.” Govert sprong enthousiast van zijn kruk. Dat had hij beter niet kunnen doen. Hij voelde de spierpijn en stramheid in zijn lijf nu extra hevig. “Au!” zei hij, terwijl hij met een ietwat stijve motoriek een paar passen zette. 

Willem zag het. “Je wordt een dagje ouder, dokter.”

“Is het nou echt nodig om mijn avond te verpesten?” antwoordde Govert quasi-mopperend. 

Enigszins kromgebogen liep hij naar het tafeltje van de snuffers en schoof bij hen aan. Vóór hij over de weddenschap kon vertellen, moest hij zijn handtekening zetten onder een lijst met de titel: ‘Wij eisen meer kinderopvang in Lierbeek!’



Ook Tom en Ruben hadden hun handtekening inmiddels op de lijst gezet. Net als Govert hadden zij zich nog nooit verdiept in de kinderopvang in Lierbeek. Of er echt een tekort aan plaatsen was? Ze hadden geen idee. Maar als ze de snuffers met kroost op deze manier konden helpen, wilden ze dat best doen. Er stonden trouwens wel meer Lierbekers op de lijst die zelf niet eens kinderen hadden. Tom had de ondertekenaars snel met zijn ogen gescand, om na te gaan of Maartje er ook op stond. Dat was inderdaad het geval. Door haar werk op school en het contact met de ouders was zij waarschijnlijk wel goed op de hoogte van de kinderopvangperikelen.

Ruben zette zijn bierglas met een plof op tafel. “Leeg,” zei hij, geheel ten overvloede. Hij lachte een rij stralend witte tanden bloot.

Tom lachte mee, hoewel er eigenlijk niets grappigs was gebeurd of gezegd. Dit was nou precies de reden waarom Tom graag met Ruben optrok: hij werd vrolijk van zijn gezelschap en daar hoefde Ruben niets speciaals voor te doen.

De laatste tijd was er een vriendschap tussen hen ontstaan die veel Lierbekers had verbaasd en die in de dorpswinkel druk was besproken. Op het eerste gezicht waren Tom en Ruben namelijk elkaars tegenpolen. Ruben had de middelbare school niet afgemaakt, terwijl Tom een jarenlange studie achter de rug had. Waar Ruben het type was van ‘twaalf ambachten, dertien ongelukken’, nam Tom zijn taak als huisarts uiterst serieus. 

Ondanks de ogenschijnlijke verschillen voelde Tom een verwantschap met Ruben. Want hoe vreemd het ook mocht klinken, uiteindelijk was hij ook niet enorm ambitieus. Zijn vader had hem altijd aangemoedigd in diens voetsporen van beroemd hartspecialist te treden, maar daar had Tom niets voor gevoeld. Toen dat duidelijk werd, had zijn oudeheer hem in de richting van neuroloog, internist of orthopeed willen duwen. Met zo'n specialisme kon Tom tenminste naam en faam verwerven. En, niet te vergeten, veel geld verdienen! Tom was niet geïnteresseerd in beroemdheid en het grote geld. Hij wilde een rustig leven als plattelandsdokter, precies zoals hij dat nu had.

Hoewel, rustig was het de afgelopen tijd absoluut niet geweest in de dokterspraktijk. Na deze drukke najaarsmaanden zou weer een kalmere tijd aanbreken. Zo was het de afgelopen jaren gegaan en zo ging het volgens Govert al tientallen jaren lang.

Tom had Ruben zojuist verteld over de drukte in de praktijk. Nu begon hij zijn twijfels over de werking van de griepprik breed uit te meten. Ruben deed zijn best om beleefd te luisteren, maar eigenlijk interesseerde het onderwerp hem niet. Zijn gedachten dwaalden af naar een kwestie die hem de laatste tijd nogal in beslag nam. Toen Tom was uitgepraat, zei hij plompverloren:

“Saskia wil trouwen!”

Tom liet deze mededeling even op zich inwerken. “Oh! Heeft ze dat gezegd?” vroeg hij toen.

“Nee, maar ze geeft me aan de lopende band hints. Ze koopt ineens tijdschriften over bruiloften. Die laat ze zogenaamd nonchalant rondslingeren, precies op de stoel waar ik altijd zit. Toen we laatst in de stad waren, bleef ze heel lang voor de etalage van Brigittes Bruidskleding staan, terwijl ze mijn hand pakte en er zachtjes in kneep.”

“En jij?”

“Ik bleef ook staan. Ik moest wel.”

Tom lachte. “Nee, ik bedoel of jij ook wilt trouwen.”

Ook Ruben moest even lachen om het misverstand. Toen zei hij: “Ach, Tom, je kent mij. Ik ben helemaal niet geschikt als brave huisvader. Als Saskia eenmaal getrouwd is, wil ze vast en zeker ook kinderen. Die verantwoordelijkheid kan ik niet aan. Trouwens, waar zou ik op dit moment een bruiloft van moeten betalen?”

Ruben was in september een paar weken in Frankrijk geweest om druiven te plukken. Daarna had Wout Barends hem aangenomen als stalknecht, maar na welgeteld één week had die hem alweer ontslagen. Ruben had zich maar liefst drie keer verslapen; niet een kwartiertje, maar wel een paar uur.

“Misschien wil Saskia helemaal niet nu trouwen, maar pas in de toekomst. Over een paar jaar, of zo,” opperde Tom.

“Dat dacht ik eerst ook. Gisteravond zei ze echter dat de verlovingsringen bij Juwelier Schoonhoven deze maand in de aanbieding zijn. Dat laat weinig te raden over, lijkt me.”

“Ai!” zei Tom, omdat hij niets beters wist te zeggen.

“Maar ik hou me van de domme,” zei Ruben. “Ik doe net of ik alle hints niet begrijp. Dan houdt ze wel weer op.” De zorgelijke blik die Ruben even op zijn gezicht had gehad, was alweer verdwenen. Hij toverde zijn brede grijns tevoorschijn en stak twee vingers in de lucht.

Willem begreep dat hij twee bier moest komen brengen. Hij maakte de bestelling meteen in orde.

Toen Willem de glazen op tafel had gezet en weer was weggelopen, vroeg Ruben aan Tom: “En hoe staat het met jouw liefdesleven? Nog steeds in de ban van Maartje?”

“Soms denk ik dat iedereen het weet, behalve zij zelf,” antwoordde Tom een tikje moedeloos.

“Dan wordt het tijd dat je haar openlijk je liefde verklaart.”

“Dat doe ik pas als ze ook speciale aandacht voor mij heeft. Voorlopig merk ik daar helaas niets van. Ze lijkt alleen maar bezig met school.”

“Pas maar op dat iemand anders haar niet voor je neus wegkaapt.”

Die opmerking zat Tom niet lekker. Wist Ruben soms iets dat hij niet wist? “Wie zou dat dan moeten doen?” vroeg hij.

“Manuel,” antwoordde Ruben bezwerend.

“Manuel wie? Ik ken geen Manuel.”

“Manuel van Aken.” 

“De schrijver?”

“Je kent hem dus wel.”

“Wat heeft die met Maartje te maken?”

“Jee, Tom, onder welke steen heb jij de laatste tijd gelegen? Heb je écht niks anders gedaan dan griepprikken uitdelen? In de dorpswinkel is Manuel van Aken het gesprek van de dag. Hij woont tijdelijk in Lierbeek om een roman af te maken. Hij heeft het huis naast de oude Nel van Dijk gehuurd. Overdag zit hij met zijn laptop in Het Anker. Sinds hij Maartje hier een keer ontmoette, schijnt hij nogal van haar onder de indruk te zijn.”

“Zij ook van hem?” Tom durfde de vraag bijna niet te stellen.

“Dat weet ik niet, hoor. Vraag het anders aan Willem, die vangt nog weleens wat op.”

Daar piekerde Tom niet over. Nu hij er nog eens over nadacht, wilde hij eigenlijk helemaal niks over dit onderwerp weten.

Gelukkig ging Ruben er niet op door. Zijn aandacht was gevangen door een piepklein spinnetje dat in zijn bier was terechtgekomen. 

“Zo wil ik ook sterven als ik negentig ben,” zei hij. Daarna lachte hij hard om zijn eigen grap.

Tom lachte mee, al was het met wat ingehouden lach.



Bah, alweer niks op de tv. Voor de zoveelste keer zapte Saskia langs de verschillende kanalen. Ze koos ten slotte voor een soap. Het was een herhaling van de aflevering die ze vanochtend al had gezien. Ze had vandaag niet hoeven werken en ze had zich een luie dag met boeken, tijdschriften en de televisie gegund. Daar was weer die scène met die ruzie tussen de moeder en haar dochter. Straks zou de dochter haar boeltje pakken en boos het huis uitstormen. Daarna zou een scène komen waarin de knappe zakenman zijn secretaresse ten huwelijk zou vragen. Die wilde Saskia nog wel een keer zien.

In afwachting van de bewuste scène pakte ze een tijdschrift van tafel. ‘Trends in trouwerijen’ stond in gouden letters op de cover. De inhoud van het magazine was net zomin nieuw voor haar als de soap op televisie. De afgelopen week had ze de reportage over trends al een paar keer bestudeerd. Ruben had toen naast haar op de bank gezeten. Was hij maar hier! Met Ruben had ze altijd zoveel plezier. Hij zat deze vrijdagavond met Tom Benschop in Het Anker. Zou ze ook naar het café gaan? Nee, dat was geen goed idee. Zowel Ruben als zij vonden dat ze ook los van elkaar dingen moesten doen. 

Dus bladerde Saskia verder in haar tijdschrift. Het was hip om je bruiloft een heel weekend te laten duren, stond in het blad. Trouwen in het buitenland was ook ‘in’ en als je zo modieus mogelijk voor de dag wilde komen, moest je op zoek naar een lila bruidsjurk. Jammer, die kleur stond haar helemaal niet. Gelukkig werden er nog wat alternatieven gegeven. Zelfs in een zwarte jurk kon je de belangrijkste dag van je leven vieren, maar dat vond Saskia geen geschikte kleur voor een blije dag. Zij zou het maar op wit houden. Of was dat te traditioneel? Was rood beter? Ze had laatst Rubens voorkeur gevraagd, toen ze in de stad voor de etalage van Brigittes Bruidsmode hadden gestaan. Hij had gezegd dat hij niets van bruidsjurken wist. Het was hem alleen opgevallen dat ze stuk voor stuk ‘gruwelijk duur’ waren.

Saskia bladerde verder naar de kapsels. Een lage knot met hier en daar wat nonchalante krullen was de trend. Gelukkig, dat paste wél bij haar. Zo'n kapsel zou haar moeder goed bij haar kunnen maken. Dat bespaarde kapperskosten. Als ze dan ook nog eens wat bloemen in haar haar stak? Echte, natuurlijk. Die zouden haar kapsel extra feestelijk maken. Ruben zou trouwens wél even langs de kapper moeten. Zijn haar was weer veel te lang.

Ongemerkt had Saskia opnieuw het hele tijdschrift doorgebladerd. Toen ze het had dichtgeslagen, gingen haar ogen als vanzelf weer in de richting van de televisie. De soap was afgelopen. Saskia had de scène van het huwelijksaanzoek gemist, omdat ze zo verdiept was geweest in het tijdschrift. Wat vervelend nou!

Op het scherm was nu een presentatrice verschenen met enorme oorbellen. Het waren ringen waaraan een donkerrode roos hing. Haar lippen waren gestift in exact hetzelfde rood. Ze gingen van elkaar en de presentatrice begon te praten: “Wil je binnenkort trouwen?” Saskia schoot uit haar luie houding, ging rechtop zitten en spitste haar oren om het vervolg goed te kunnen horen.

“Stuur dan een mail naar de redactie van 'Ja, ik wil!' Misschien kiezen wij jou uit om je aanzoek op televisie te doen. Voor jou en jouw grote liefde organiseren wij vervolgens de mooiste dag van jullie leven. Al jullie wensen zullen in vervulling gaan. En de kosten? Die zijn voor ons!”

Wauw! Saskia's mond was opengevallen. Dit was precies het duwtje in de rug dat zij en Ruben nodig hadden. Tot nu toe had ze vergeefs gewacht op zijn huwelijksaanzoek, maar waarom zou ze nog langer wachten? Zij kon hem ook vragen! Dat was helemaal van deze tijd! Had ze dat zojuist ook niet gelezen in het artikel over trends in trouwerijen? Ruben zou zo'n initiatief vast waarderen. Die hield van zelfstandige vrouwen. En een bruiloft betaald door de omroep? Dat zou geweldig zijn! Dan zouden allerlei opties in beeld komen die nu vanuit financieel oogpunt onmogelijk leken. Een ring met diamanten, bijvoorbeeld. En die beeldschone trouwjurk uit het magazine, gemaakt van tafzijde en chiffon, met handgeborduurde details. Ze zouden de bruiloft vieren in een heus kasteel. Dat was weer eens wat anders dan Het Anker. Ze zouden een orkest inhuren in plaats van De Lierbeek Swingers. Oh, en witte duiven moesten er ook komen. Wat romantisch!

Saskia sprong van de bank om een notitieblok en een pen van het dressoir te pakken. Snel noteerde ze het e-mailadres dat de presentatrice noemde. De rest van de avond ploeterde ze op een zo origineel mogelijke mail aan de redactie van ‘Ja, ik wil!’.



“Wat een hondenweer!” mopperde Rob Venderbos, terwijl hij een helblauwe kinderwagen de dorpswinkel in duwde. Die was nat van de regen en er waren gele en rode herfstbladeren op gevallen. Rob parkeerde de wagen vlak voor de toonbank. Toen nam hij zijn bril af om de regenspetters aan zijn jas af te vegen. Omdat die ook nat was, had dat niet veel effect.

Piet zag het en reikte Rob een tissue uit de doos die op de toonbank stond.

“Dankjewel,” zei Rob. In plaats van de tissue te gebruiken voor het schoonmaken van zijn bril, zoals Piet bedoeld had, snoot hij zijn neus erin. Toen hij daarmee klaar was, zei hij: “Een pak luiers, graag. Doe maar dezelfde als de vorige keer.”

Terwijl Piet op zoek ging naar de luiers, helde Mia over de toonbank om in de wagen te kunnen kijken. Achter een plastic schermpje vol regendruppels lag een grote, blozende baby met bolle wangen vredig te slapen. Hoewel hij in dromenland was, zoog hij driftig aan zijn speen. Die had dezelfde kleur als de kinderwagen.

“Hoe is het met kleine Gijs?” informeerde Mia.

“Hij doet het prima! Gisteren was Nicole nog met hem in het rijdend consultatiebureau. Dat staat sinds kort elke dinsdagochtend op het Dorpsplein, zoals je misschien weet.”

Mia had inderdaad gehoord over het rijdend consultatiebureau, dat alle dorpen in de omgeving afreed. 

“Gijs groeit netjes volgens de curves,” ging Rob verder, terwijl hij een trotse blik op zijn slapende zoon wierp. “Het is een tevreden baby. Als hij nou ook nog leert om de nachten door te slapen…”

“En je dochters?” wilde Mia weten.

“Die doen het ook goed! Tessa zit in groep vier en Sarah zit bij juf Maartje in de klas. Dat is de liefste juf van de hele school, zegt ze. Ze hebben het allebei erg naar hun zin op basisschool De Uil.”

“Kinderen passen zich gemakkelijk aan,” zei Mia. Dat had ze wel eens gehoord van Maartje. “Hoelang wonen jullie nu hier?”

“Sinds begin juni.”

“En bevalt het jou en Nicole ook in Lierbeek?”

“De ruimte die we nu hebben, vinden we geweldig! De meisjes spelen hier lekker op straat. Dat kon in de stad natuurlijk niet. We merken dat de frisse lucht goed is voor Tessa's astma. Ze heeft er veel minder last van sinds we in Lierbeek wonen, maar we hadden nooit gedacht dat die frisse lucht af en toe zo kon stinken.” Rob lachte bij die laatste opmerking. Hij doelde op de geur die over Lierbeek hing als de boeren hun land hadden bemest. Rob ging nu serieus verder: “Wat ons tegenvalt, is de kinderopvang. Er zijn hier maar weinig plaatsen. Nicole werkt in de stad. Ik heb ouderschapsverlof genomen, maar dat is straks voorbij. Dan zal Gijs naar een crèche moeten. Gelukkig hoeven we voor de meisjes geen naschoolse opvang te zoeken. Nicole is weer thuis als de school uitgaat.”

Piet zette de gevraagde luiers op de toonbank. “Jullie werken allebei in de stad. Waarom zoeken jullie daar dan geen crèche?” vroeg hij praktisch.

“Nicole en ik willen graag dat Gijs een plaats in Lierbeek krijgt. Anders is zijn wereld zo verdeeld.”

Piet knikte begripvol. “Anders is zijn wereld zo verdeeld,” herhaalde hij.

Rob staarde even voor zich uit en maakte toen ineens een gek gebaar, waarbij zijn beide armen de lucht in gingen. Het betekende dat hij een ingeving had. “Dat herinnert mij aan onze handtekeningenlijst. Jullie staan daar nog niet op, is het wel?” Zijn hand gleed in de binnenzak van zijn lange, nette jas. Het was een jas die hij ook droeg naar zijn werk. Rob haalde een lijst tevoorschijn die in vieren was gevouwen. Op de toonbank plooide hij hem open.

Piet en Mia zagen dat boven aan het papier stond geschreven: ‘Wij eisen meer kinderopvang in Lierbeek!’

“Jullie tekenen toch ook?”

Piet en Mia deden wat van hen gevraagd werd.

Rob bedankte, vouwde de lijst weer op en stopte hem terug in zijn binnenzak. Vervolgens betaalde hij de luiers. Hij deed ze in het netje dat aan de duwstang van de kinderwagen hing. Ze pasten er maar net in. Nu reed Rob de wagen, tussen de schappen door manoeuvrerend, naar de buitendeur. “Een prettige dag nog verder!” riep hij.

“Dag,” zeiden Piet en Mia in koor terug.

Ze keken toe hoe Rob de deur opendeed. Het lukte hem niet de kinderwagen erdoor te duwen. Dat kwam omdat de deur vanzelf weer dichtviel. Dat had Piet onlangs zo geïnstalleerd, om tocht in de winkel tegen te gaan.

“Ik zei toch dat dat systeem onhandig is voor mensen die de deur niet zelf kunnen openhouden?” snibde Mia tegen haar echtgenoot. “Maar jij moest weer je zin doordrijven!”

“Wij kunnen toch een handje helpen als dat nodig is?” verdedigde Piet zich. Hij maakte al aanstalten om naar de deur toe te lopen, maar zag dat het niet nodig was. Els Kersten was net aan komen lopen. Zij hield de deur voor Rob open.

Hij bedankte haar hartelijk en liep met de kinderwagen langs de etalageruit in de richting van de slager. Het regende nog steeds.

“Die kleine groeit als kool!” zei Els, terwijl ze naar de toonbank liep en haar natte paraplu inklapte. “Maar zo'n fopspeen, ik weet het niet, hoor. Ik vind het geen gezicht. Als ik een baby kreeg, zou ik hem zo'n ding niet geven.”

Piet schoot in de lach. Het was natuurlijk ondenkbaar dat Els op haar 57ste nog een baby zou krijgen.

Els keek even verbaasd. Wat was er zo grappig? Ach, het kon haar ook eigenlijk niet schelen. Ze had belangrijkere kwesties om naar te informeren. “Hebben jullie ook getekend voor meer kinderopvang in Lierbeek?” vroeg ze.

Toen Mia en Piet dat beaamden, zei Els: “Ik heb mijn handtekening wel gezet, maar eigenlijk vind ik het onzin. Vroeger zorgden de moeders gewoon voor hun kinderen. Waarom kan dat nu niet meer? Al die moeders willen tegenwoordig werken. Hun kinderen moeten naar de opvang en hun huishouden laten ze verslonzen. Wekelijks de ramen lappen is er niet meer bij. Ik zeg het niet graag, maar bij Rob en Nicole ligt het stof gewoon op de vensterbank. Ik was er van de week toevallig even binnen omdat Tessa haar knuffel in de praktijk had laten liggen. Dokter Lammers had gevraagd of ik hem langs wilde brengen. Het was niet alleen stoffig in het huis, maar ik brak mijn nek ook zowat over het speelgoed. Overal lag het te slingeren. Maar ja, die werkende moeders hebben geen tijd om het op te ruimen.”

“Maar Rob is tegenwoordig elke dag thuis, hoor,” zei Mia. “Hij heeft ouderschapsverlof.”

“Ja, maar dat is een man. Heb jij ooit één man gezien die uit zichzelf opruimt of de poetsdoek pakt?”

“Nee,” zei Mia.

“Oh nee?” vroeg Piet. “En ik dan?”

“Jij al helemaal niet. Jij bent een sloddervos en een viespeuk van de ergste soort!”

“Niet waar!”

“Wel waar!”

Els was gewend aan het eeuwige geruzie tussen het winkelierskoppel. Ze trok zich er dan ook niks van aan. “Die kinderopvang in Lierbeek vind ik onzin,” herhaalde ze nog maar eens.

“Ik eigenlijk ook,” zei Mia. “Maar Piet niet. Die is heel erg betrokken bij de zaak!”

“Huh?” deed Piet.

“Jij vindt het belangrijk dat Gijs in Lierbeek naar de crèche gaat en niet in de stad. 'Anders is zijn wereld zo verdeeld.' Dat heb je net zelf gezegd.”

“Ach, dat zei ik omdat Rob Venderbos het ook zei. Dat weet jij best.”

“Je bent een slijmbal!” zei Mia.

“Wat een onzin,” protesteerde Piet.

“Echt, Els, Piet zei het. Gijs moet in Lierbeek naar de crèche. Niet in de stad, want dan is zijn wereld zo verdeeld. De wereld van een baby! Mag ik even lachen? Alsof die er ook maar enig benul van heeft of hij in Lierbeek is of in de stad! Al die kinderen van tegenwoordig zijn verwende prinsjes en prinsesjes! Dat was in onze jeugd wel anders. Onze ouders zorgden dat we te eten hadden en voor de rest had je je maar te schikken. Zijn wij er slechter van geworden? Welnee! Maar Piet vindt het normaal dat de psyche van een baby binnenstebuiten wordt gekeerd.”

“Zo bedoelde ik het toch helemaal niet,” probeerde Piet nog een keer.

“Als je het niet bedoelt, moet je het ook niet zeggen. 'Huichelen' noemen ze dat.”

Dat vond Piet geen leuke opmerking. Hij liet het er niet bij zitten. “En je handtekening op een lijst zetten, terwijl je het niet met de actie eens bent, is dat geen huichelen?”

Hij schrok van zijn eigen opmerking. Die was natuurlijk voor Mia bedoeld, maar hij realiseerde zich ineens dat Els haar handtekening ook had gezet zonder het met de actie eens te zijn. Dat had ze immers net verteld.

Els had gelukkig niks in de gaten. Zoals vaker was ze zo druk met haar eigen gedachten dat ze nauwelijks luisterde naar anderen. “Dokter Lammers wil dat ik het zilver poets. Dat had al veel eerder moeten gebeuren! Vooral het bestek is dof geworden! Maar dokter Lammers verkijkt zich op de tijd die mij dat kost. Want ik moet natuurlijk óók zorgen dat de praktijk weer spic en span is. Hoe moet ik dat vanmiddag allemaal redden?”

“Dan maak je de praktijk een keer wat minder grondig schoon,” bedacht Piet.

“Zie je wel dat je een viespeuk bent?” greep Mia haar kans.

“Nee, geen sprake van!” Alleen al de gedachte aan het overslaan van een poetsbeurt deed Els rillen. “Al die bacteriën die daar rondwaren! De dokter zegt altijd dat ik goed moet poetsen, want mensen moeten niet zieker bij hem vandaan komen dan ze al waren.”

“Gelijk heb je, Els,” hoorde de huishoudster ineens achter zich. Het was Maartje. Zij was net de winkel binnengekomen. Haar blonde haren hingen in lange, natte slierten rond haar gezicht. Ze had er niet aan gedacht een paraplu mee te nemen.

Els keek haar verbaasd aan en vroeg: “Wat doe jij hier? Ben je vrij?”

“Ja, het is woensdagmiddag.”

Dat was Els even vergeten, maar het kwam goed uit dat ze Maartje zag. Nu kon ze meteen informeren naar een prangende kwestie die haar al een poosje bezighield: “Ik hoorde dat jij nogal een goed contact hebt met die schrijver die naar Lierbeek is gekomen.”

Maartje moest lachen. Die Els! Die kon haar nieuwsgierigheid ook nooit onder stoelen of banken steken. “Bedoel je Manuel van Aken?”

“Die, ja.”

“Dat stelt niks voor. Ik heb hem een paar keer gesproken in Het Anker. Dat is alles.”

“Dikke Willem zei dat hij erg van je gecharmeerd is,” probeerde Els nog een keer.

“Is dat zo? Ik weet het niet, hoor. Ik hou me niet zo met die dingen bezig.”

Dat wisten de anderen. Maartje stopte al haar energie in school. Ze was dan ook niet alleen Sarahs favoriete juf, maar die van bijna alle kinderen van basisschool De Uil.

“Het is anders een goede man, die schrijver,” ging Els verder.

“Hoe weet je dat?” vroeg Maartje.

“Dat heb ik gehoord van zijn buurvrouw.”

“Nel van Dijk?”

“Ja. Ze wordt volgende maand 85. Eigenlijk kan ze niet meer zelfstandig wonen, maar naar een verzorgingshuis wil ze niet. Haar dochter Anneke komt regelmatig langs, maar die kan niet steeds bij haar zijn. Die heeft haar eigen gezin en ze moet ook werken. Nu schijnt die schrijver van alles voor Nel van Dijk te doen. Hij doet huishoudelijke klusjes, heeft haar tuin winterklaar gemaakt en neemt haar mee voor uitstapjes. Verder doet hij de dagelijkse boodschappen voor haar.”

Dat laatste konden Piet en Mia bevestigen.

“Fijn dat er nog zulke mensen zijn,” zei Maartje.

Dat vonden de anderen ook.

“Als hij mij het hof maakte, wist ik het wel,” zei Els.

Els maakte niet vaak grapjes, maar nu had ze er lol in. Hoewel ze natuurlijk helemaal geen tijd had voor gekkigheid.

“Misschien komt dat nog als hij bij Maartje bot blijft vangen,” grapte Piet.

Els moest lachen. Toen ze daarmee klaar was, zei ze: “Lang genoeg gekletst, ik moet nu snel aan het werk.” Ze rekende de zilverpoets af die ze uit het schap had gepakt en maakte aanstalten om de winkel uit te gaan. Halverwege bedacht ze zich dat er nóg een onderwerp was dat ze moest bespreken. Ze draaide zich om en zei: “Hebben jullie gehoord dat dokter Lammers een weddenschap heeft met Willem?”

“Nee,” zei Piet. “Waar gaat die weddenschap over?”

“Willem zegt dat hij drie maanden lang geen alcohol drinkt. Doet hij dat toch, dan gaat zijn baard eraf!”

“Dan zullen we de voorraad scheerschuim maar vast aanvullen,” zei Piet.

“Dat lijkt me een goed idee. Nu ga ik écht weg. Dag, allemaal!”

“Dag, Els,” riepen Mia, Piet en Maartje in koor.



Maartje had de toonbank intussen vol gezet met flessen aanmaaklimonade, cakejes en dozen met gekleurde rietjes. “Morgen hebben we feest op school,” zei ze. “Het is juffendag. Juf Anouk, juf Ilse, juf Astrid en ik vieren dan tegelijk onze verjaardag.”

“Dat weten we,” zei Mia. “Er zijn al een heleboel kinderen in de winkel geweest om een cadeautje voor hun juf uit te zoeken. Wij weten al precies wat jij allemaal krijgt.”

“De zeepjes, geurtjes en bonbons waren niet aan te slepen,” verraadde Piet.

“En dan word ik ook nog overstelpt met tekeningen,” glunderde Maartje. “Is het niet fantastisch? Ik heb het mooiste vak van de wereld!” Ze stak de pinpas waarmee ze betaald had terug in haar portemonnee.

Piet hielp haar alle spullen in twee grote boodschappentassen te doen. “Veel plezier, morgen!” zei hij tegen haar.

“Dank je wel!” antwoordde zij, terwijl ze de winkel uitliep.

Het regende nog steeds, al was het iets minder hard dan daarstraks. Maartje baalde dat ze haar regenjas niet had aangedaan. Ze zou drijfnat thuiskomen. Ook aan handschoenen had ze niet gedacht. Haar handen voelden ijskoud aan. Dat was extra vervelend omdat haar tassen een stuk zwaarder waren dan ze van tevoren had ingeschat. Logisch ook eigenlijk, met die flessen aanmaaklimonade. Waarom was ze nou niet met de fiets gekomen? Dan had ze de boodschappen in haar fietstassen kunnen vervoeren. Zou ze de tassen terugbrengen naar de winkel en alsnog haar fiets halen? Nee, daar had ze geen zin in. Ze moest maar even doorzetten.

Dat viel niet mee. Maartje had nog maar een klein stukje gelopen, toen ze de tassen alweer op de grond moest zetten. Ze schudde haar armen en strekte haar vingers, want die voelden verkrampt.

Net toen ze de tassen weer op wilde pakken, hoorde ze voetstappen achter zich. Grote, stevige stappen. Ook klonk er een diepe, donkerbruine stem: “Hallo, Maartje. Kan ik je een helpende hand bieden?”

Het was Manuel van Aken. Hij zag er gedistingeerd uit met zijn zwarte jas en hoed. Hij was wél zo verstandig geweest een paraplu mee te nemen. Aan zijn schouder hing de tas waarin hij zijn laptop altijd vervoerde naar Het Anker.

“Oh, dat hoeft niet, hoor,” zei Maartje dapper. “Ik red me wel. Bovendien heb jij al een tas.”

Manuel pakte toch de beide tassen. Hij deed het nadat hij zijn grote, eveneens zwarte paraplu aan Maartje had overhandigd. Het kostte Manuel schijnbaar geen enkele moeite de tassen op te tillen. 

“Mag ik je een gunst vragen nu ik je hier tref?” Manuel had een wat stijve en formele manier van praten. Eigenlijk praatte hij precies zoals hij schreef. Sommige recensenten vonden zijn taalgebruik geweldig, anderen dreven er de spot mee en vonden het gebakken lucht.

“Natuurlijk,” antwoordde Maartje.

“Zou je mij willen vergezellen naar Het Anker om een drankje met me te nuttigen?”

Maartje twijfelde even. Ach, waarom ook niet? dacht ze toen. Ze had best even tijd. In de dorpswinkel had ze zojuist gehoord dat Manuel van Aken het hart op de juiste plaats had. “Oké,” zei ze dan ook tegen Manuel.

Samen liepen ze naar het café. Maartje leek klein naast de rijzige gestalte van Manuel. Haar felgroene jas en gestreepte sjaal staken vrolijk af tegen Manuels stemmige kleding. Maartje probeerde de paraplu zowel boven Manuels hoofd als dat van haarzelf te houden. Omdat Manuel een stuk langer was dan zij, lukte dat niet. De paraplu stootte steeds tegen zijn hoofd. Hoewel dat vast geen prettig gevoel was, moest hij erom lachen.

Manuel ging als eerste Het Anker binnen. Maartje volgde hem tot achter in het café. Daar koos Manuel het kleinste tafeltje. Het stond tegen de muur. Ze hingen hun jassen over de stoel. Vanwege het sombere weer was het binnen in Het Anker ook donker. Willem kwam aangesneld en stak de kaars aan die op hun tafeltje stond. Deze zat in een rood glas en verspreidde een warm licht. Het was pas middag, maar het leek wel avond.

“Gezellig!” zei Maartje. Haar handen waren koud. Ze wreef ze over elkaar en blies er warme lucht in.

Manuel schoof de kaars een stukje opzij en pakte, over het tafeltje heen, Maartjes handen. Hij nam ze in de zijne om ze op te warmen. Manuels handen waren veel groter en sterker dan die van Maartje. Ze waren ook veel warmer dan die van haar. Zij vroeg zich af hoe dat kon, want Manuel had buiten ook geen handschoenen gedragen. 

Maartje werd wat verlegen van Manuels liefdevolle gebaar. Dat kwam ook omdat Dikke Willem nog steeds bij hun tafeltje stond.

Die keek geamuseerd en vroeg: “Iets drinken?”

Maartje trok haar handen terug en vroeg om een chocolademelk met slagroom. Manuel koos een cognac.

“Je hebt flink inkopen gedaan,” zei Manuel, met een knikje naar de tassen die hij naast het tafeltje had gezet.

Maartje vertelde hem over de juffendag op school. Toen ze daarmee klaar was, vertelde ze verder over haar werk. Over haar contact met de kinderen en het uitje dat ze binnenkort gingen maken naar het Draaiorgelmuseum in de stad. Haar ogen straalden terwijl ze haar verhaal deed.

“Je bent erg enthousiast over je werk,” zei Manuel na een tijdje. 

“Oh ja,” reageerde Maartje. “Weet je wat ik het allermooiste vind? Als kinderen de school binnenkomen, zijn ze nog helemaal blanco. Een onbeschreven blad, waar ik dan iets op mag schrijven. Ik vind het heel bijzonder om dat te mogen doen.”

“Wat zeg je dat prachtig!” vond Manuel. “Een van de personages in het boek dat ik momenteel schrijf, is een onderwijzeres. Sta je mij toe dat ik haar jouw zinnen laat zeggen?”

“Oh… Eh, ik zou het een eer vinden.” Maartje voelde dat ze was gaan blozen. Ze hoopte dat Manuel het niet zou zien. Gelukkig was het vrij donker in het café.

“Ik stuur je een exemplaar van mijn roman zodra hij is verschenen,” beloofde Manuel. “Ik zal er iets liefs in schrijven, als dank voor de inspiratie die je me hebt gegeven.”

Maartje wist niet of ze Manuel alleen had geïnspireerd met de zinnen die ze zojuist had gezegd of met haar hele persoon. Was zij misschien die onderwijzeres in het boek? Ze durfde het niet te vragen. “Heb jij altijd schrijver willen zijn?” vroeg ze om het gesprek een andere draai te geven. Ze nam een klein slokje van de chocolademelk die Willem voor haar had neergezet. Er kwam wat slagroom op het puntje van haar neus terecht. Ze lachte erom en Manuel lachte mee.

“Altijd!” zei Manuel toen. Hij vertelde over zijn boeken, over de plaatsen en personen die hem geïnspireerd hadden.

Maartje hing aan zijn lippen en op sommige momenten praatte ze geanimeerd mee. Haar schoolvakanties bracht ze grotendeels lezend door en ze had alle boeken van Manuel van Aken gelezen. Ze voelde zich op haar gemak bij hem. Na een poosje durfde ze zelfs te bekennen dat ze ooit een schrijfcursus had gevolgd en dat ze weleens begonnen was aan het schrijven van een boek. Verder dan een paar hoofdstukken was ze niet gekomen. Daarvoor was ze te druk met school.

“Mag ik je manuscript eens lezen?” vroeg Manuel.

“Dat weet ik niet, hoor,” giechelde Maartje. “Het is niet bepaald een meesterwerk.”

“Dat geeft niets. Ik ben erg benieuwd naar wat er in jouw mooie hoofd omgaat en hoe je je gedachten verwoordt.”

Maartje voelde zich gevleid. Deze man leek werkelijk in haar persoon geïnteresseerd.

“Oh, is het al zo laat?” zei ze ineens, toen haar blik toevallig op haar horloge viel. Manuel en zij hadden maar liefst twee uur zitten praten. De tijd was voorbijgevlogen. “Ik moet echt gaan. Ik moet nog van alles voorbereiden voor de juffendag.”

Manuel knikte begripvol. “Ik vond het oprecht leuk je eens wat langer te kunnen spreken. Je voedt mijn gedachten met nieuwe ideeën voor mijn roman. Daarnaast vervul je mijn hart met een gevoel dat ik heel lang niet heb gekend.”

“Ik, eh…, dat is fijn,” zei Maartje. Ze vond het een onbenullig antwoord, maar ze wist werkelijk niet hoe ze op Manuels mooie woorden moest reageren. Haar wangen waren gaan gloeien.

“Mag ik je een dienst bewijzen door de boodschappentassen straks bij jou thuis af te leveren?” vroeg Manuel.

“Dat is aardig van je,” zei Maartje.

“En sta je mij toe je een laatste gunst te vragen? Ik frequenteer met regelmaat een schrijverscafé in Amsterdam. Het zou mij oprecht plezier doen als ik mijn vrienden aan je mag voorstellen.” Manuel noemde een aantal namen waarvan Maartjes hart sneller ging slaan. Het waren stuk voor stuk bekende schrijvers, waarvan zij veel boeken had gelezen. Die zou zij de hand mogen schudden? Met hen zou zij zelfs een praatje mogen maken?

Ze wist niet goed wat te zeggen. Daarom zei ze maar: “Amsterdam is wel ver voor een afspraakje.”

“We kunnen er overnachten,” zei Manuel. “In gescheiden hotelkamers, natuurlijk,” voegde hij gehaast toe toen hij Maartjes geschrokken blik zag. “De kosten zijn voor mij. Wil je erover nadenken?”

“Dat hoeft niet,” zei Maartje. “Ik ga graag met je mee!”

Ze deed haar jas aan, die nog nat was van de regen, en liep Het Anker uit. Het leek of de chocolademelk haar dronken had gemaakt.



“Hé, Saskia, wat leuk je te zien!” Maartje trof haar vriendin op de stoep voor het grote raam van het Het Anker. De regen was opgehouden en er was zelfs een waterig zonnetje tevoorschijn gekomen.

“Hoi, Maartje, hoe is het met jou?” zei Saskia vrolijk terug.

“Prima! Morgen hebben we juffendag op school. Heel gezellig! Volgende week ga ik met mijn klas naar het Draaiorgelmuseum in de stad. We hebben een bus gehuurd. Het is een hele organisatie, maar de kinderen zullen het geweldig vinden. Ik verheug me nu al op die glunderende gezichtjes.”

Saskia werd altijd blij van Maartjes enthousiaste verhalen over school, maar vandaag was ze sowieso al in een opperbest humeur.

“Ruben en ik gaan trouwen!” flapte ze er plompverloren uit.

“Wat?” Maartje leek eerder geschrokken dan blij verrast.

“Oh, Maartje, je moet het aan niemand vertellen, maar er is iets geweldigs gebeurd! Ik heb me opgegeven voor het tv-programma 'Ja, ik wil!' En raad eens? Ik kreeg al heel snel een bericht van de redactie. Ik ben uitgekozen! Ik mag Ruben voor de camera ten huwelijk vragen!”

Maartje had op televisie de aankondiging voor ‘Ja, ik wil!’ gezien. Duizend en een gedachten schoten door haar hoofd, nu ze hoorde dat Saskia en Ruben aan het programma mee gingen doen. Ze wist dat Saskia droomde van een grootse bruiloft met alles erop en eraan. Maar Ruben? Hij was helemaal niet het type van de toeters en de bellen. Sterker nog: hij wilde helemaal niet getrouwd zijn. Dat had hij in Het Anker meermalen verkondigd. Hij zag de meerwaarde niet in van ‘het instituut huwelijk’, zoals hij het altijd spottend noemde. Was hij nu dan ineens veranderd?

“Wil Ruben ook trouwen?” informeerde Maartje voorzichtig.

“Oh ja, dat denk ik wel!” Saskia's ogen glansden. “Hij hield de boot altijd een beetje af, maar dat kwam natuurlijk omdat een bruiloft duur is. Nu we meedoen aan 'Ja, ik wil!' betaalt de omroep alles voor ons. Is dat niet geweldig?”

“Moet je toch niet eerst met Ruben praten, voordat je hem een huwelijksaanzoek doet voor de televisiecamera?” Maartje wilde haar vriendin een grote teleurstelling besparen, maar wist niet goed hoe.

“Nee, ben je gek! Dan is het geen verrassing meer. Ik wil hem overdonderen!”

“Dat zul je zeker,” zei Maartje. Ze keek zorgelijk, maar Saskia zag dat niet. Zij was zó vol van alles wat er stond te gebeuren. “Ik heb al een gesprek gehad met een redacteur,” ging ze uitgelaten verder. “Weet je waar ik Ruben ten huwelijk ga vragen? In de dorpswinkel! Volgens de redacteur levert dat leuke sfeerbeelden op. Is het geen giller? Piet en Mia komen ook op tv!”

“Weten ze dat al?”

“Ja, zij zitten in het complot. Ze hebben een contract moeten ondertekenen dat ze er met niemand over praten. Natuurlijk zijn ze apetrots dat hun winkel op de landelijke televisie komt.”

“Wie mogen er nog meer bij het huwelijksaanzoek zijn?”

“Alleen de mensen die op dat moment toevallig in de dorpswinkel zijn. Als we anderen uitnodigen, wordt het risico te groot dat Ruben het hoort. En dat is natuurlijk niet de bedoeling.”

“Wanneer gaat het allemaal gebeuren?”

“Over twee maanden. Ik ben zó opgewonden! Ik doe vast geen oog meer dicht tot die tijd. Je moet me beloven dat je het niet verder vertelt. Het is een geheim.”

Maartje beloofde te zwijgen. Ze voelde zich machteloos. Ze was bang dat Saskia zich in al haar naïviteit in het ongeluk zou storten. Maar wat kon zij eraan doen? Ze dacht na of ze nog iets kon zeggen om Saskia te waarschuwen.

Vertwijfeld keek ze om zich heen. Toen haar blik op het grote raam van Het Anker viel, kruisten haar ogen die van Manuel. Van het kleine tafeltje achter in het café had hij zich verplaatst naar een grotere tafel bij het raam. Hier had hij waarschijnlijk meer ruimte en meer licht. Hij had zijn laptop tevoorschijn gehaald en voor zich neergezet. In plaats van te werken, keek hij door het raam naar buiten, naar Maartje en Saskia. Toen hij Maartjes blik ving, toverde hij een charmante glimlach op zijn gezicht en stak zijn hand op. Maartje knikte naar hem. Ze voelde hoe ze alweer rood werd. Ook deed haar buik vreemd. Wat was dit? Zo kende ze zichzelf helemaal niet.

“Die schrijver is zwaar van jou onder de indruk, is het niet?” vroeg Saskia, die Maartjes rode wangen wel had opgemerkt.

“Dat valt wel mee, hoor,” antwoordde Maartje zo nonchalant mogelijk. “Ik heb net een drankje met hem gedronken. Binnenkort gaan we een weekend naar Amsterdam. Hij wil me voorstellen aan een aantal andere schrijvers. Hij is aardig. Straks brengt hij mijn tassen met zware boodschappen bij me langs. Hij doet ook veel voor de oude Nel van Dijk.”

“Dat heb ik gehoord,” zei Saskia. “Inderdaad erg attent van hem. Hij ziet er ook goed uit met dat zwarte haar en die donkere ogen. Hoe oud is hij eigenlijk?”

“45.”

“Een stuk ouder dan jij, maar in de liefde speelt leeftijd geen rol,” vond Saskia.

“Jij draaft flink door, zeg,” lachte Maartje. “Manuel en ik gaan een keertje uit, dat is alles. Er is helemaal geen sprake van liefde.”

“Daar denkt hij heel anders over,” zei Saskia, terwijl ze een veelbetekenende blik wierp op Manuel. Vanachter het vensterglas staarde hij nog steeds dromerig naar Maartje.



Govert constateerde tevreden dat Tessa's longen goed reageerden op de nieuwe astmamedicijnen die hij had voorgeschreven. “Je adem piept niet meer. Dat is heel goed,” zei hij tegen de kleine meid, nadat hij haar longen met een stethoscoop had onderzocht.

“En ik kan nu ook veel harder rennen. Ik word helemaal niet meer benauwd,” zei Tessa blij.

Naast Tessa zat haar vader Rob.

“We kunnen de behandeling op deze manier voortzetten,” zei Govert tegen hem. “Ik zal een nieuw recept uitschrijven.”

“Kunnen we de medicijnen niet afbouwen nu het zo goed gaat?” wilde Rob weten.

“Nee, dat gaat niet. Het is juist dankzij de medicijnen dat het goed gaat met Tessa. Als ze ermee stopt, komen de astma-aanvallen terug en dat willen we natuurlijk niet. Tessa moet dus twee keer per dag een puf van de ontstekingsremmer blijven nemen. Alleen als ze benauwd is, een extra puf van de luchtwegverwijder.”

“Moet ze die medicijnen dan levenslang blijven gebruiken?” Rob klonk een beetje bezorgd.

“Dat kan ik niet zeggen, maar het is mogelijk.”

“En de bijwerkingen?”

“Die vallen heel erg mee omdat het inhalatiemedicijnen zijn. Ze komen rechtstreeks in de longen terecht en werken alleen daar waar ze moeten werken. Zo blijven de bijwerkingen beperkt. Lees de bijsluiter nog maar eens goed door. Daarin staat alles uitgelegd.”

“Dat zal ik doen,” beloofde Rob. Hij leek gerustgesteld. “Dank u, dokter. Tot de volgende keer!”

Tessa was al vóór haar vader bij de deur. Ze wilde hem opendoen, toen haar vader zei: “Zeg jij ook 'dag' tegen de dokter?”

“Daaag!” deed Tessa.

“Dag, Tessa,” zei Govert. “Vergeet je je knuffel niet?”

Net als de vorige keer lag die nog op de stoel waar Tessa zojuist had gezeten.

“Lappie!” riep Tessa geschrokken. Snel liep ze terug naar de stoel om haar knuffel te pakken. Ze klemde het pluche beest stevig tegen zich aan en liep weer naar de deur.

“Dag, Tessa en Lappie!” zei Govert.

Nadat hij Tessa's gegevens in het dossier had verwerkt, liep Govert naar de wachtkamer om de volgende patiënt te halen. Het was Nel van Dijk. Govert gaf de hoogbejaarde dame een arm ter ondersteuning. Samen liepen ze naar de spreekkamer.

“Bent u met de auto gekomen?” informeerde Govert, toen hij haar op een stoel had geholpen.

De avond ervoor hadden Govert en Tom onder het eten een gesprek gehad over Nel. De dokters waren het erover eens dat het onverantwoord was dat zij nog zelf autoreed. Ze was weliswaar goed bij de pinken, maar haar bewegingen en reactiesnelheid waren niet meer zoals vroeger. Vier jaar geleden was Nels rijbewijs nog verlengd, maar daarna was haar lichamelijke conditie flink verslechterd. Ook haar gehoor was erg achteruitgegaan. Volgend jaar wachtte haar een nieuwe medische keuring, waarbij ze ongetwijfeld geen verlenging meer zou krijgen. Maar hoe moest dat in het tussenliggende jaar? Govert had Nel op zijn spreekuur uitgenodigd om de zaak met haar te bespreken.

“Meneer Van Aken heeft mij gebracht. Hij haalt me straks weer op.”

“Ik ben blij dat te horen. Om eerlijk te zijn, maken dokter Benschop en ik ons wat zorgen over u. Wij vinden dat u niet meer zelf moet autorijden.”

“Wat zegt u?”

Govert zag dat Nel haar hoortoestellen vandaag niet in had gedaan. Bij een eerder bezoek had ze geklaagd dat ze het moeilijk vond die goed in haar oren te krijgen. Haar handen trilden daar te veel voor.

Langzaam en op iets luidere toon herhaalde Govert wat hij zojuist had gezegd.

“U hoeft zich geen zorgen te maken, dokter,” zei Nel. “Meneer Van Aken heeft beloofd dat hij mij overal naartoe brengt, zolang hij naast mij woont.”

“Ik heb gehoord dat hij ook met andere dingen helpt.”

Nel hield haar hand aan haar oor. Zo kon ze Govert beter verstaan. Toch duurde het nog even voordat ze had begrepen wat hij zei. “Dat klopt. Hij doet van alles voor me. Daar ben ik blij mee. Alleen wordt het wel een beetje duur. Zo royaal is mijn pensioen ook weer niet.”

“Duur?”

“Ja. Ramen lappen kost vijf euro, een wasbeurt voor de auto tien. Grasmaaien kost vijftien euro, als ik zelf de randjes doe. Gelukkig heeft de tuin tot het voorjaar geen onderhoud meer nodig. Als meneer Van Aken me meeneemt voor een uitstapje naar de stad, moet ik twaalf euro betalen. We gaan dan met mijn auto. Vaak heeft hij allerlei afspraken. Dan zet hij mij in de theesalon en komt hij me na een tijdje weer ophalen. Daarna gaan we soms nog ergens eten, op mijn kosten. Alleen vorige week had ik geen trek. Ik was grieperig en wilde het liefst naar huis en mijn bed in. Meneer Van Aken heeft mij toen thuis afgezet. Daarna is hij met mijn auto teruggereden naar de stad. Hij heeft daar een bevriend schrijver opgehaald en samen zijn ze gaan eten. Na afloop bracht hij de rekening bij mij.”

“Doet hij al die dingen dan in overleg met u?” Govert hoorde het met stijgende verbazing aan.

“Nee, hij doet ze op eigen initiatief. Als hij zijn ramen lapt, doet hij die van mij er meteen bij. Hij vraagt niet of ik dat nodig vind. Als hij boodschappen doet bij Piet en Mia, neemt hij direct een tas vol spullen voor mij mee. Ook als ik nog genoeg in huis heb. Die boodschappen moet ik dan natuurlijk wel betalen. Plus vijf euro extra voor de moeite.”

Govert wist niet wat hij hoorde. “Heeft u niet in de gaten dat Manuel van Aken misbruik van u maakt?” vroeg hij ernstig. “Wat zegt uw dochter ervan?”

“Anneke weet niet dat ik meneer Van Aken voor zijn diensten betaal. Niemand weet dat, behalve u.”

“Waarom heeft u het aan niemand anders verteld?”

De oude dame sloeg haar ogen neer. “Omdat ik me een beetje schaam, dokter Lammers. Ik begrijp wel dat ik tegen meneer Van Aken moet zeggen dat hij al die dingen niet meer moet doen en dat ik hem niet meer wil betalen. Maar weet u wat het is? Zonder hem zou ik naar een verzorgingshuis moeten. U weet dat ik dat niet wil.”

Govert wist het inderdaad. Hij had de mogelijkheid van een verzorgingshuis al meerdere keren met Nel besproken. Ze had ook thuiszorg, maar die hulp was voor haar niet langer toereikend om nog zelfstandig te kunnen blijven wonen.

“Hoe moet het met u als Manuel van Aken weer vertrekt? Hij woont toch maar tijdelijk in Lierbeek?” vroeg Govert.

Alweer had Nel de vraag niet verstaan. Toen ze eindelijk begreep wat Govert wilde weten, antwoordde ze: “Hij is hier inderdaad tijdelijk, maar hij zegt dat ik me geen zorgen hoef te maken. Hij is nog lang niet van plan te vertrekken. Het bevalt hem hier goed.”

Dat zal best, dacht Govert bij zichzelf. Tegen Nel zei hij: “Als wij nu eens samen een bezoekje brachten aan verzorgingshuis De Cirkel in de stad? Anneke kan ook meegaan, als ze wil. Misschien is het daar wel heel anders dan u zich voorstelt. Uw dochter en u mogen met mij meerijden en u hoeft mij daar niet voor te betalen.”

“Maar wat moet ik daar doen? Ik wil daar niet wonen!” reageerde Nel geschrokken.

“U hoeft er ook niet te wonen als u dat niet wilt. Laten we gewoon een kijkje nemen. Bevalt het u niet, dan praat ik nergens meer over.”

“Echt niet?”

“Echt niet!”

Nel was gerustgesteld. Ze maakten een afspraak voor de volgende week. Op woensdag, want dan had Anneke haar vrije dag en kon ze meegaan.

Toen Nel van Dijk de spreekkamer had verlaten, kwam Tom binnen. Hij dook in de archiefkast om wat patiëntendossiers te pakken.

“Wat ik net toch heb gehoord. Je gelooft je oren niet!” Govert kon zijn verontwaardiging niet onderdrukken.

“Wat is er aan de hand?”

“Die Manuel van Aken, die naast Nel van Dijk is komen wonen…”

Tom voelde een steek in zijn buik. Dat was die schrijver met die belachelijke hoed, die zijn oog op Maartje had laten vallen! In de dorpswinkel werd druk over het tweetal gepraat. Iedereen vond het zo'n leuk stel! 

“Wat is er met hem?” vroeg Tom. Er klonk een boze klank in zijn stem.

“Hij doet alsof hij Nel van Dijk helpt, omdat hij zo met haar is begaan. In werkelijkheid plukt hij haar financieel kaal. Hij doet ongevraagd allerlei klussen voor haar en komt daarna met de rekening.”

In een notendop vertelde Govert wat hij zojuist had gehoord. Tom voelde een enorme woede in zich opkomen. Normaal was hij de rust en vriendelijkheid zelve, maar nu kon hij zich amper beheersen. “Waar is die schoft?” brieste hij.

“Misschien wel hier voor de deur. Hij zou Nel na haar afspraak weer met de auto ophalen. Tegen betaling, uiteraard.”

Onwillekeurig stroopte Tom zijn mouwen op. Hij balde zijn vuisten. Govert zag het. “Ik maak me er ook kwaad om,” zei hij. “Maar ik denk dat we dit rustig op moeten lossen.”

Daar leek het te laat voor. Tom had zich omgedraaid en was via de wachtkamer de straat op gestormd. De patiënten in de wachtkamer en Trudy, die aan haar balie zat, keken hem verbaasd na. Eenmaal op straat, moest Tom constateren dat Manuel van Aken en Nel Van Dijk al waren vertrokken.

Govert was er blij om. Hij had ineens begrepen waarom Tom zich deze zaak zo persoonlijk aantrok en was achter hem aangelopen. Hij wilde Tom behoeden voor een woede-uitbarsting waar hij later ongetwijfeld spijt van zou krijgen. Nu Manuel vertrokken was, kon Tom in elk geval geen domme dingen meer doen. Dat wil zeggen: niet op dit moment. De jonge dokter was namelijk niet van plan het erbij te laten zitten.

“Ik ga naar die smeerlap toe!” foeterde Tom midden op straat. Hij wilde al naar zijn auto lopen, die voor de deur geparkeerd stond.

“Nee, Tom, doe dat niet. Kalmeer!”

Govert zag dat een paar mensen aan de overkant van de straat stil was blijven staan. Het groepje wees naar Tom. Govert wist nu al dat de razende dokter straks uitvoerig zou worden besproken in de dorpswinkel. Hij moest Tom tot kalmte zien te manen, voor diens eigen bestwil.

Govert legde zijn hand op de schouder van zijn collega en zei: “Rustig, Tom.”

“Wat denkt die mislukte schrijver wel?” zei Tom. Tot Goverts opluchting had hij het volume van zijn stem teruggeschroefd. Nu konden de mensen aan de overkant Tom tenminste niet meer horen.

“Het is heel erg verkeerd wat Manuel van Aken doet,” beaamde Govert.

“Ik wil naar hem toe om hem de waarheid te zeggen!”

“Dat weet ik, Tom, maar het lijkt me beter als ik dat doe. Kom even mee naar binnen om te kalmeren. Daarna rij jij je visites. Ik maak mijn spreekuur af en ga dan naar Manuel van Aken om een hartig woordje met hem te wisselen. Afgesproken?”

Tom leek langzaam maar zeker weer bij zinnen te komen. Govert had gelijk, realiseerde hij zich. Hij kon beter niet naar Manuel van Aken gaan, want hij stond niet voor zichzelf in. Govert moest maar gaan. “Goed dan,” zei hij nu veel kalmer.

Samen gingen de dokters weer naar binnen.

De mensen aan de overkant liepen teleurgesteld verder. Kennelijk kwam er geen vervolg op de korte scène die ze hadden gezien.



Poeh, poeh, dat was een klus! Hoewel het buiten koud was en Jozef Eerdmans de thermostaat van de verwarming niet erg hoog had gezet, had Els het zweet op haar voorhoofd staan. Maar ze kon tevreden zijn. De lange gang in het huis van de pastoor blonk haar tegemoet. Eerst had ze de marmeren vloer gereinigd met warm sodawater. Daarna had ze hem afgespoeld met schoon water. Om vlekken te voorkomen, had ze de vloer ten slotte ingewreven met een speciale was. Al het werk was niet voor niets geweest! Met haar armen over elkaar nam Els de tijd om het prachtige eindresultaat te bewonderen. Heel even maar, want er wachtte haar nog een waslijst aan andere klussen.

De dokters zeiden vaak dat zij het mooiste beroep van de wereld hadden. Maartje Smit benadrukte ook altijd hoe ze genoot van haar werk. Degene die écht het meest dankbare werk had, was zijzelf, bedacht Els tevreden. Met haar gepoets en geboen maakte zij de wereld letterlijk een stukje mooier. Andere mensen stonden daar niet altijd bij stil, maar stel je toch eens voor dat zij er niet was. Hoe zouden de ramen, deuren en vloeren bij de pastoor en de dokters er dan uitzien?

Els' mijmering werd onderbroken doordat de zware voordeur openging. De pastoor kwam binnen. Hij was zojuist in de kerk geweest om voorbereidingen te treffen voor de dienst van zondag.

“Goedemorgen, Els!” riep hij, toen hij zijn huishoudster aan het einde van de gang zag staan. “Tjongejonge, wat een vieze drap op straat! Overal ligt natte sneeuw. Mijn sokken drijven in mijn schoenen. Het pad bij de kerk is veranderd in een modderpoel. Nou ja, ik ben weer lekker thuis. Weet je waar ik nou zin in zou hebben? In een grote mok koffie met slagroom. Wil jij die voor me maken? Ik trek in de tussentijd even droge kleren aan.”

Met zijn grote voeten banjerde Jozef door de zojuist gepoetste gang. Hij wilde net de trap oplopen, toen Els bijna hysterisch uitriep: “Nee! Kijk nu wat u doet! Mijn gang!”

Jozef keek beduusd naar het spoor van modderige, natte sneeuw dat hij had achtergelaten. “Ach, dat spijt me nou, Els. Ik had mijn schoenen natuurlijk meteen bij de deur uit moeten doen. Misschien kun je van de gelegenheid gebruikmaken om de gang straks een schoonmaakbeurt te geven? Dan kun je hem daarna inwrijven met dat speciale spul dat je bij Piet en Mia hebt gekocht. De vorige keer glansde de vloer zo mooi toen je dat had gedaan!”

Els was met stomheid geslagen. Letterlijk, want er kwam een paar seconden lang geen geluid over haar lippen. Toen zei ze, met een stem die oversloeg van verontwaardiging: “Ik heb net anderhalf uur op die vloer geboend! Op mijn knieën heb ik elke vierkante centimeter in de was gezet. Dan komt u binnen zonder uw voeten te vegen en zegt u dat ik de gang moet gaan schoonmaken?”

Jozef zag dat Els de tranen in haar ogen had staan. “Oh, Els, neem me niet kwalijk,” zei hij geschrokken. “Ik was zo in beslag genomen door dat vieze weer, dat ik er helemaal niet aan heb gedacht om mijn voeten te vegen. Hoe kan ik het goedmaken met je? Zullen we samen uitgebreid gaan lunchen met lekkere broodjes? Als jij naar de dorpswinkel gaat, mag je uitkiezen wat je wilt. Misschien heb je zin in roombroodjes of een saucijzenbroodje? Vergeet die koffie met slagroom maar even. Die doen we bij de lunch. Neem je een paraplu mee als je naar buiten gaat? Er valt weer nieuwe natte sneeuw uit de lucht.”

“En de gang dan?” vroeg Els, nog steeds beteuterd. “Moet ik de afdrukken van die vieze voeten niet eerst weghalen?”

“Nee hoor, dat komt later wel. Ga nu maar iets lekkers halen bij Piet en Mia. Wil je ook een kistje sigaren voor me meenemen?”

Jozef ging de trap op naar boven, Els alleen in de gang achterlatend. Zij staarde nog even in wanhoop naar de vloer en besloot toen maar te doen wat de pastoor had gevraagd. Het druiste tegen haar natuur in, maar die gang moest ze nu even laten voor wat hij was. De pastoor ging vanmiddag nog een keer weg en je moest er toch niet aan denken dat de hele geschiedenis zich zou herhalen. Nee, ze zou die vieze voetstappen wel verwijderen als de pastoor de deur niet meer uit hoefde!

Els pakte haar jas van de kapstok en trok hem aan. Ze viste een paraplu uit de bak en pakte de grote, geruite boodschappentas die aan een haak bij de voordeur hing. Toen ze de deur opende, kwam een stevige windvlaag haar tegemoet. Er waaiden wat bruinige sneeuwvlokken naar binnen. Ook dat nog!

Kromgebogen tegen de wind en de regen van natte sneeuw liep Els de weg af in de richting van de dorpswinkel. Een paar keer klapte de paraplu dubbel. Els mopperde nooit op haar bazen, maar nu vroeg ze zich toch af voor wiens lol ze dit vieze weer trotseerde. De pastoor wist het leuk te brengen, met zijn lekkere lunch als goedmakertje. Hij wist natuurlijk ook wel dat Els een bescheiden eter was. Van hen tweeën was hij de smulpaap. Hij deed vooral zichzelf een plezier met de luxebroodjes die zij mocht gaan halen. Vond Els het beroep van huishoudster nog geen kwartier geleden het mooiste en meest dankbare van de wereld, nu leek die gedachte ver weg.

Gelukkig, daar was ze bij de dorpswinkel aangekomen. Vlak voor de deur klapte Els de paraplu dicht en schudde hem flink uit. Daarna ging ze naar binnen.

Ze was niet de enige klant. Bij de toonbank stond een echtpaar met Piet en Mia te praten. Het waren snuffers. Els had ze vaker in Lierbeek gezien. Ze woonden in het rijtje nieuwe huizen dat een paar jaar geleden aan het einde van de Kastanjelaan was gebouwd. Hun namen kende Els niet.

“Echt waar, de dokter stond te foeteren op straat!” ving Els op. De woorden kwamen uit de mond van de vrouw, die een jas met bonte kleuren en drukke motieven droeg. Veel vrouwelijke snuffers hadden zulke jassen, was Els opgevallen.

Els wist niet wat ze hoorde. Een van de dokters had staan foeteren op straat? Ze geloofde er niets van. Als iemand de dokters goed kende, was zij het wel. Als geen ander wist zij dat de dokters nooit uit hun slof schoten. Wat bezielde deze vrouw om haar bazen zwart te maken?

“Welke dokter was dat dan?” vroeg Els op pinnige toon.

De vrouw die zojuist had gesproken, draaide zich verbaasd om. Ze had helemaal niet gemerkt dat Els vlak achter haar was komen staan. “De jonge dokter.”

Nu nam Mia het woord. “Maar zo is Tom Benschop toch helemaal niet? Wat kan er dan gebeurd zijn dat hij zo boos was?”

“Ik denk dat het te maken had met die schrijver, Manuel van Aken,” zei de man. Hij droeg een grote designbril. Ook die zag je bij veel snuffers. “Wij zagen dat hij de oude mevrouw Van Dijk kwam ophalen bij de praktijk, met haar auto. Ze waren net de straat uitgereden, toen dokter Benschop naar buiten kwam gestormd. Hij riep iets van 'die smeerlap' en wees in de richting van de auto.”

“Tom was waarschijnlijk jaloers,” concludeerde Mia. “Manuel van Aken heeft veel aandacht voor Maartje Smit. Dat vindt Tom vast niet leuk. Hij is gek op haar.”

“Dat kan wel zo zijn, maar dan nog misdraagt de dokter zich niet op straat,” zei Els stellig.

“Iets anders kan ik niet bedenken,” zei Mia schouderophalend. “Manuel van Aken is een fijne man. Hij heeft zich in het verleden voor veel liefdadigheidsprojecten ingezet. En kijk eens wat hij nu allemaal voor Nel van Dijk doet? Geen moeite is hem te veel! Wat kan Tom Benschop tegen die schrijver hebben, behalve dat hij Maartje het hof maakt? De liefde doet rare dingen met een mens. Hele rare dingen!”

“Het blijft een vreemd verhaal,” zei Els, terwijl ze de snuffers strak aankeek. Met die blik wilde Els zeggen dat ze het nooit meer in hun hoofd moesten halen om haar baas zwart te maken.

De snuffers kozen ervoor Els' blik te beantwoorden met een glimlach.

“Wij horen hier nog wel vreemdere verhalen,” zei Piet.

“Welke dan?” wilde Els weten, terwijl haar ogen van de snuffers naar Piet en Mia gingen.

Die laatste nam nu het woord. “Saskia van der Meer vraagt binnenkort Ruben Sanders ten huwelijk. Hier in de winkel, met een televisiecamera erbij! Alles wordt uitgezonden in het programma 'Ja, ik wil!'. Het is een mooie reclame voor onze winkel, maar begrijpen doe ik het niet. Wat bezielt zo'n meid om voor het oog van de hele natie haar huwelijksaanzoek te doen en haar bruiloft te vieren? Wat ik zeg: de liefde doet rare dingen met een mens.”

“Mia!” riep Piet ontsteld.

“Oh!” was het enige dat Mia kon uitbrengen. Wat had ze nu gedaan? Ze had haar mond voorbijgepraat. Ze had verteld over de opnamen die in de winkel zouden worden gemaakt en ze had nog wel in een contract moeten beloven dat niet te doen. Wat nu? “Ik had er niet over mogen praten. Het moest een geheim blijven! Willen jullie het alsjeblieft niet verder vertellen?” smeekte ze de drie klanten die voor de toonbank stonden.

De snuffers knikten begripvol. “Onze lippen zijn verzegeld,” zeiden ze. Zij hadden geen idee wie Saskia van der Meer en Ruben Sanders waren, dus zo moeilijk was het voor hen niet om hun mond te houden.

Nu keken Piet en Mia allebei met een zorgelijke blik naar Els.

“En jij?” vroeg Piet.

Els was beledigd door die vraag. “Ik vertel nooit iets door,” zei ze. Toch leken Piet en Mia niet gerustgesteld. Dat irriteerde Els. Hoe graag ze normaal gesproken ook in de winkel was, nu wilde ze er zo snel mogelijk weer vertrekken. Weg van die snuffers met hun rare verhalen over dokter Benschop! Weg van Piet en Mia, die er niet op vertrouwden dat Els een geheim kon bewaren. Van verontwaardiging vergat ze dat ze nog niet aan de beurt was. Ze bestelde een saucijzen- en een roombroodje voor de pastoor en een broodje ham voor zichzelf.

Piet keek naar de snuffers. “Jullie waren eerst,” zei hij. 

De man gaf Piet een knikje, ten teken dat hij eerst Els maar moest helpen. Toen Els de broodjes in de boodschappentas had gedaan, maakte ze zich zo snel mogelijk uit de voeten.

De vrouw met de kleurrijke jas en de man met de designbril keken haar geamuseerd na. Heerlijk, zulke dorpstaferelen, al begrepen ze er niets van.

Els realiseerde zich buiten dat ze de sigaren voor de pastoor was vergeten. Jammer dan, ze ging mooi niet terug!



Achterdochtig keek Manuel van Aken naar de man die in zijn deuropening stond. De kleine, gedrongen bezoeker droeg een beige overjas en een geblokte sjaal. De jas hing open en daaronder was een keurig pak zichtbaar. In zijn hand had de man een zwarte koffer. Was het een verkoper? Of iemand die hem tot het geloof wilde bekeren? Op basis van het uiterlijk leken beide opties mogelijk. Manuel wilde noch een verkoper, noch een geloofsbekeerder te woord staan. Hij was aan het doorlezen wat hij vandaag in Het Anker had geschreven en het irriteerde hem dat hij door de deurbel was gestoord.

“Goedemiddag,” zei de bezoeker op een serieuze toon.

Manuel antwoordde niet.

“Ik ben dokter Lammers.”

Nu de man in de deuropening zijn identiteit had onthuld, begon de schrijver ook te praten. “Ik dacht dat de dokter ter plaatse 'Benschop' heette,” zei hij. Maartje had hem verteld over haar vriend Tom Benschop, die huisarts was.

“Dat is mijn collega,” zei Govert. 

“Toe maar, twee dokters in zo'n klein dorp. Kennelijk is de lucht hier toch niet zo gezond.”

Het was niet duidelijk of Manuel een grapje maakte. Hij lachte er in elk geval niet bij.

“Ik zou even met u willen praten,” zei Govert en toen Manuel niet reageerde: “Mag ik misschien binnenkomen?”

“Ik denk dat u zich vergist,” antwoordde Manuel. “Ik ken u helemaal niet. Ik ben ook niet ziek. Ik heb uw praktijk nog nooit bezocht.”

“Dat weet ik,” antwoordde Govert.

Er viel een stilte, waarin Manuel zich genoodzaakt voelde de dokter binnen te laten. Hij deed het met tegenzin, dat kon Govert wel merken. 

Eenmaal in de huiskamer ging Govert op de bank zitten. Voordat hij dat kon doen, moest hij eerst wat spullen opzij schuiven. De schrijver mocht er dan gesoigneerd uitzien, zijn huis was een rommeltje. Overal lagen kleren, boeken en uitgeprinte pagina's van wat misschien zijn nieuwste boek moest worden. 

Manuel ging in de fauteuil tegenover de bank zitten. Ook die moest hij eerst leegmaken. De schrijver vroeg niet of Govert iets wilde drinken. Het was duidelijk dat hij de dokter zo snel mogelijk weer uit zijn huis wilde hebben.

“Ik wil met u praten over mevrouw Van Dijk,” zei Govert.

“Mijn buurvrouw?”

“Inderdaad.”

“Ik behartig haar gezondheidszaken niet. Daarvoor moet u bij haar dochter zijn!”

“Ik wil het niet hebben over haar gezondheid, maar over de 'diensten' die u haar verleent.” Govert sprak het woord 'diensten' zo uit dat er enige spot in zijn stem klonk.

Manuel keek hem met een koele blik aan. “Wat bedoelt u?”

“Ik heb begrepen dat u huishoudelijke klussen voor uw buurvrouw doet en haar meeneemt voor uitstapjes.”

“Dat klopt. Ik ben begaan met mensen in nood. Zoals u misschien weet, was ik jarenlang ambassadeur van liefdadigheidsinstellingen.”

Inderdaad had Manuel van Aken in het verleden zijn gezicht geleend aan een aantal goede doelen. Niet dat hij daar ook daadwerkelijk voor in actie was gekomen. De organisaties waren allang blij geweest dat zijn foto bij hun campagneteksten had mogen staan. Het was in de tijd dat Manuel nog bestsellers schreef. Zijn laatste boeken waren echter geflopt. De interesse van de liefdadigheidsinstellingen voor zijn persoon was daarmee ook weggeëbd.

Manuel ging verder: “Tegenwoordig betracht ik naastenliefde in mijn directe omgeving. Zo help ik ook de arme mevrouw Van Dijk. Dankzij mijn hulp kan zij nog in haar eigen huis blijven wonen.”

“Ach zo,” was alles wat Govert zei. Hij liet bewust een stilte vallen, in de hoop daarmee de schrijver uit zijn evenwicht te brengen.

Dat leek niet te lukken. Na een tijdje zei Manuel: “Neemt u mij niet kwalijk. Ik begrijp niet met welke intentie u hier bent gekomen.”

“Wat is de werkelijke reden dat u mevrouw Van Dijk helpt?” vroeg Govert.

“Dat heb ik u net verteld. Er is veel leed in de wereld. Daar probeer ik op mijn manier iets aan te doen.”

“Op uw manier. Dat is nu precies het probleem.”

“Waarom komt u niet ter zake?” Manuel begon ongeduldig te klinken. Hij leek nog steeds niet te vermoeden waarom Govert was gekomen.

“Zoals u wilt,” zei Govert. “U vraagt geld voor uw diensten aan mevrouw Van Dijk. Nee, dat formuleer ik verkeerd. U maakt haar geld afhandig voor diensten waar zij niet eens om gevraagd heeft.”

Nu schrok de schrijver zichtbaar. Hij draaide zijn gezicht weg van Govert. Zonder de dokter aan te kijken, zei hij: “Van wie weet je dat? Ik heb dat oude mens nog zo laten beloven om d'r klep te houden!” Manuel leek zijn deftige manier van praten op slag te zijn vergeten. Ook was hij Govert ineens gaan tutoyeren.

“Schandalig zoals u over haar praat!” zei Govert.

“Ik doe niks verkeerd! Ik moet toch ook geld verdienen? Aan mijn laatste boeken heb ik bijna niks overgehouden. Ik moet wel een vergoeding voor mijn diensten vragen. Dacht je soms dat ik Nel het mes op de keel zet om haar portemonnee leeg te roven? Welnee! Ze betaalt mij uit vrije wil.”

“En dat heeft ze vandaag voor de laatste keer gedaan. Ik wil dat u vertrekt uit Lierbeek!”

“En dat bepaal jij?”

“Ja, dat bepaal ik!” Govert hoorde zichzelf praten en was verbaasd over zijn heldhaftigheid. Normaal gebruikte hij nooit zulke ferme taal. Dat was in Lierbeek gelukkig niet nodig. Hij realiseerde zich best dat hij geen enkel recht had om deze schrijver uit Lierbeek weg te sturen, maar hij was zó boos dat hij het toch deed.

“Denk je niet dat dit een zaak is tussen Nel en mij?” vroeg Manuel.

“Nee, dat denk ik niet! Ik bekommer mij namelijk niet alleen om het lichamelijk, maar ook om het psychisch welzijn van mijn patiënten. En voor het welzijn van mevrouw Van Dijk, sommeer ik u vanavond nog uit Lierbeek te vertrekken!”

“Vanavond nog? Toe maar!” Manuel klonk nu smalend. “En anders?” daagde hij Govert uit.

“Anders ga ik dit verhaal aan de grote klok hangen,” verzon Govert ter plekke. “Ik zorg dat het in alle media terechtkomt.”

Nu moest Manuel lachen. Zijn lach klonk spottend en veel te hard. “En wie zullen ze op de redacties geloven? Een simpele dorpsdokter en een ouwe bes? Of mij, een bekende Nederlander die het boegbeeld is van vele liefdadigheidsacties?”

De woorden 'simpele dorpsdokter' en 'ouwe bes' hadden Govert zo mogelijk nog bozer gemaakt. Nu was hij helemaal niet meer te stoppen. “Ken je Derk Verdunkerk, de presentator van Nieuws uit Nederland? Dat is een goede vriend van me. Hij komt van oorsprong uit Lierbeek en woonde naast mij. Eén telefoontje naar hem is genoeg voor een item over deze zaak in de uitzending van morgen. Wat denk je dat dat met de verkoopcijfers van je aankomende boek gaat doen?”

Govert verbaasde zichzelf. Kwam deze woordenstroom echt uit zíjn mond? Het was waar dat Derk Verdunkerk zijn vroegere buurjongen was, maar hij was de presentator al tientallen jaren uit het oog verloren. Misschien zou die zich Goverts naam niet eens meer herinneren.

Het blufverhaal leek zowaar indruk te maken. “Kennen jullie elkaar hier dan allemaal?” vroeg Manuel zuchtend.

“Allemaal!” antwoordde Govert. Hij stond op, pakte de dokterskoffer die hij naast de bank op de grond had gezet, en liep met opgeheven hoofd het huis uit.

De schrijver begeleidde hem niet naar de deur.



 

“Heb je 't al gehoord?” vroeg Els aan Trudy. Met een schoonmaakspray en een poetsdoek had ze zich naar de balie van Trudy begeven. Niet dat de balie een poetsbeurt nodig had, maar zo had Els een voorwendsel om een praatje met de doktersassistente aan te knopen. De wachtkamer, waarin de balie stond, was leeg. Daar had Els goed op gelet. Dokter Lammers wilde immers liever niet dat Trudy en Els over koetjes en kalfjes praatten in het bijzijn van patiënten. Dat vond hij onprofessioneel.

Trudy had zojuist de telefoon opgehangen. Verschillende patiënten hadden gevraagd om een doktersbezoek of een recept voor een medicijn. Ze zou de verzoeken zo dadelijk met Govert doornemen.

“Wat zou ik gehoord moeten hebben?” vroeg Trudy nogal nors. Ze was geïrriteerd geraakt door de Lierbekers die verwachtten dat de dokter voor een flinke verkoudheid wel even langs zou komen. Of dat hij voor een beginnend keelpijntje een antibioticakuur zou voorschrijven, zonder de patiënt te hebben gezien. Wisten die mensen eigenlijk wel hoe het voelde om écht iets te mankeren? Om bijvoorbeeld altijd rugpijn te hebben, zoals zijzelf? En dan toch door te gaan? Onwillekeurig ging Trudy's hand naar de pijnlijke wervels in haar rug. Slijtage, had de orthopeed gezegd. Er bestond geen pil die de schade kon repareren. Ze moest het er maar mee doen.

Els keek peinzend naar Trudy. “Weer last van je rug?”

“Ja, als het koud is, is het altijd erger. Wat wilde je vertellen?”

“Er gaan rare verhalen rond over dokter Benschop. In de dorpswinkel wordt beweerd dat hij midden op straat stampij heeft gemaakt. Het zou te maken hebben met die schrijver Manuel van Aken. Die probeert Maartje Smit in te palmen en daar zou dokter Benschop boos om zijn. Maar het is toch niks voor hem om op straat te staan schreeuwen? Weet jij waar die onzin vandaan komt?”

“Het is geen onzin. Ik heb zelf gezien hoe Tom buiten zichzelf van woede de straat op rende, achter Manuel van Aken aan.”

Dit antwoord had Els niet verwacht. Haar mond viel een stukje open. “Maar waarom dan? Is hij dan zo jaloers op die schrijver?”

Trudy haalde haar schouders op. “Dat weet ik niet, maar het zou best kunnen. Eerlijk gezegd vind ik ook dat Manuel van Aken beter bij Maartje past dan Tom Benschop. Maartje houdt toch zo van literatuur? Ze heeft vast al zijn boeken gelezen. Deed ze zelf ook niet ooit een schrijfcursus in de stad? Manuel van Aken kan haar ongetwijfeld nog het een en ander bijbrengen. Het is nu misschien sneu voor Tom, maar uiteindelijk is het voor hem ook beter als Maartje voor Manuel van Aken kiest.”

“Hoe bedoel je dat?” vroeg Els. Zij vond het helemaal niet beter voor dokter Benschop. Als hij verliefd was op Maartje, gunde zij de dokter alle geluk van de wereld met haar.

“Tom zal gaan inzien dat een ander type vrouw beter bij hem past. Neem nou mijn Saskia. Zij houdt, net als Tom, van zeilen en verre reizen. Ze zouden zo'n leuk stel zijn. Het is mijn droom dat die twee ooit nog eens gaan trouwen.”

“Maar weet je het dan nog niet?” vroeg Els verbaasd.

“Wat zou ik moeten weten?” vroeg Trudy, ineens weer stekelig. Ze was opgestaan en had bij die beweging een nieuwe pijnscheut in haar rug gevoeld. Met een van pijn vertrokken gezicht wreef ze over de zere plek. Ze kon alleen nog maar krom staan.

“Saskia gaat met Ruben Sanders trouwen!” riep Els uit. “In de dorpswinkel vraagt ze hem binnenkort ten huwelijk. Dat gebeurt met de camera's van het televisieprogramma 'Ja, ik wil!' erbij. Saskia heeft zich voor het programma opgegeven en ze is uitgekozen om mee te doen!”

Oeps, nu had Els haar mond voorbij gepraat. Dat terwijl ze Piet en Mia had beloofd er met niemand over te praten. Ze schrok er even van. Ach, bedacht ze zich het volgende moment. Wat kon het haar ook schelen? Ze was nog steeds boos op Piet en Mia. Als die vonden dat zij haar mond te gemakkelijk voorbij praatte, dan zou ze dat doen ook. Het was hun eigen schuld. Bovendien: bij Trudy was het geheim veilig. Die kon prima haar mond houden. Als doktersassistente had ze immers ook geheimhoudingsplicht? En had Trudy niet het recht te weten dat haar bloedeigen dochter ging trouwen? Piet en Mia, Els en twee willekeurige snuffers waren al op de hoogte, en die arme Trudy zou hier buiten worden gehouden? Hoe meer Els erover nadacht, hoe meer ze het gerechtvaardigd vond om met Trudy over de aanstaande bruiloft te praten.

Trudy's hand had zich van haar rug verplaatst naar haar mond. Met grote ogen staarde ze Els aan. “Hoe weet je dat?” kreeg ze met moeite over haar lippen.

Els vertelde over haar bezoek aan de dorpswinkel en wat ze daar allemaal had gehoord.

Trudy had even tijd nodig om de informatie te verwerken. Ze had zich weer op haar stoel laten zakken en bleef daar een poosje roerloos zitten. Els stond erbij en wist niet wat te doen. Gelukkig leek Trudy zich te herpakken. “Dit mag niet gebeuren!” zei ze vastberaden. “Saskia mag niet met Ruben trouwen. Hij heeft nog nooit van zijn leven iets zinnigs uitgevoerd. Laatst is hij weer ontslagen bij Wout Barends omdat hij nooit op tijd kwam. Hoe moet dat als ze ooit kinderen krijgen? Ruben is toch niet in staat voor een gezin te zorgen? Zou jij hier blij mee zijn als jij een dochter had?” Trudy keek Els vragend aan.

Wat een vraag! Daar moest Els even over nadenken. “Nee,” zei ze ten slotte eerlijk. Ze vond Ruben een aardige jongen, maar de ideale schoonzoon was hij bepaald niet. 

“Daarom moet je me helpen!” vond Trudy. “Wij moeten samen een plan beramen om dit huwelijk te voorkomen.”

Dat klonk spannend! Els kon haar opwinding nauwelijks verbergen. Een plan beramen! Dat was iets dat personages in soaps en boeken deden. Ook die in de boeken van Manuel van Aken. Dat wist Els zeker, al had ze nooit een boek van hem gelezen. In het echte leven gebeurde er nooit zoiets spannends. Behalve nu. Nu gingen Trudy en zij samen een plan beramen om het huwelijk van Saskia en Ruben te voorkomen. Els voelde zich gevleid dat Trudy haar vroeg om aan zoiets gewichtigs mee te doen en dat allemaal in het belang van Saskia’s toekomst.

“Kan ik op je rekenen?” vroeg Trudy.

“Absoluut!” zei Els uit volle overtuiging.

“Kom zitten,” zei Trudy, terwijl ze op de lege stoel naast haar wees. “Dan gaan we bedenken wat we kunnen doen.”



Ruben wreef de slaap uit zijn ogen. Het was vijf over twaalf, zag hij op de oude, elektrische wekker die op het kastje naast zijn bed stond. Gelukkig wist Saskia niet dat hij nu pas wakker was geworden. Zij benadrukte steeds dat hij op tijd naar bed moest gaan en vroeg uit de veren moest komen. Als hij het ritme van werkende mensen aanhield, zou hij straks – als hij weer een baan had – gemakkelijker mee kunnen draaien in het arbeidsproces.

Ruben wist dat ze gelijk had, maar vroeg opstaan lukte hem gewoon niet. Vanochtend was hij weer eens door de wekker heen geslapen. Hij kon zich niet eens herinneren dat het ding was afgegaan en dat hij hem kennelijk had uitgezet.

Maar eerlijk is eerlijk, het was gisteravond ook laat geworden. Met Tom, die de volgende dag vrij zou zijn, was hij naar de stad geweest. Eerst hadden ze een actiefilm bekeken in de bioscoop. Het was zo'n film die Saskia altijd smalend ‘jongensfilms’ noemde, met gierende autobanden, brandende gebouwen, vechtende mannen en onwaarschijnlijk mooie vrouwen. Zij had een hekel aan dat soort films en wilde er absoluut niet naartoe. Tom gelukkig wel. Die had een brede smaak als het op films aankwam. Zo hadden ze dus gisteravond in de grootste bioscoop van de stad gezeten met een enorme bak popcorn tussen hen in.

Na de film hadden ze een kroegentocht gehouden. Daarbij had hij diep in het glaasje gekeken en Tom uitsluitend fris gedronken. Tom had aangeboden de BOB te zijn, zoals hij meestal deed wanneer ze samen op stap waren.

Op een gegeven moment had hij zich laten ontvallen dat Maartje en Manuel van Aken binnenkort een weekend naar Amsterdam gingen. Dat had hij van Saskia gehoord. Toms avond leek vanaf dat moment verpest geweest. Zijn vriend had bijna niets meer gezegd en hij had spijt gehad van zijn openhartigheid.

“Geen handvol maar een land vol,” had hij gezegd, in een onhandige poging Tom te troosten. “Er zijn zoveel vrouwen die op jou vallen.”

Bij die laatste zin had hij een veelbetekenend knikje naar de bar gemaakt. Daar hadden twee jonge vrouwen hun uitgebreid op staan nemen. De ene was een aparte verschijning geweest met vuurrood, vlammend haar. De andere had een grote bos bruine krullen gehad. Beiden waren gekleed geweest in een kort rokje en ze hadden een decolleté gehad dat weinig te raden overliet. Ze hadden allebei flink in de make-up gezeten, waarbij ze hun lippen vuurrood hadden gestift. Ze waren duidelijk op mannenjacht geweest. Toen ze hadden gemerkt dat hij en Tom hun kant opkeken, waren ze allebei gaan giechelen.

Tom had weer snel voor zich uitgekeken. “Maartje is meer mijn type,” had hij gezegd. “Zij is naturel. En zo verschrikkelijk lief…”

“Misschien zijn die vrouwen aan de bar ook wel heel lief,” had hij gereageerd. “Je moet er natuurlijk wel voor openstaan.” Hij had een paar flinke slokken van zijn bier genomen en gevraagd: “Zal ik vragen of ze bij ons komen zitten?”

“Alsjeblieft niet, zeg. Of jij moet er behoefte aan hebben.”

“Nee hoor, ik heb Saskia toch al? Ik wilde jou een plezier doen.”

“Misschien moeten we maar gewoon naar huis gaan,” had Tom gezegd, toen hij zag dat de twee vrouwen hun kant op waren komen lopen. Kennelijk hadden ze de blik in hun richting opgevat als een uitnodiging.

Ze waren opgestaan en hadden hun jassen aangetrokken. 

De vrouwen hadden inmiddels al bij hun tafeltje gestaan. “Gaan jullie weg?” had de roodharige ten overvloede gevraagd.

“Ja, mijn vriend is moe,” had hij gegrapt. Bij het opstaan had hij gevoeld hoe de drank naar zijn hoofd was gestegen.

“Waar wonen jullie?” had de roodharige geïnformeerd.

“In Lierbeek,” had hij geantwoord.

“Maar dan moeten jullie nog een heel eind rijden!” had de brunette toen gezegd. “En dat terwijl jij zo moe bent.” Ze had Tom met haar bruine ogen aangekeken. Ze had er een dikke, zwarte rand omheen getekend. Haar wimpers waren zo lang dat Tom zich afgevraagd had of ze vals waren. 

“Jij hebt een bed nodig dat dichterbij staat,” was de brunette verdergegaan. “Ik woon in de straat hierachter. Ga je mee?”

Die had er duidelijk geen gras over laten groeien. Tom had zich er ongemakkelijk bij gevoeld. Hij had naar woorden gezocht om de onverhulde uitnodiging vriendelijk maar resoluut af te wimpelen. Het had niet gehoeven, want hij was hem voor geweest: “Dat kan niet. Ik heb veel gedronken en kan niet alleen met de auto naar huis.”

“Maar, schatje, dat is toch helemaal geen probleem?” had de roodharige vrouw lachend opgemerkt. “Amanda en ik wonen in hetzelfde huis. Dan ga jij toch lekker met mij mee?” Amanda was kennelijk de naam van de brunette geweest. Ze had inmiddels haar arm om Toms middel gelegd.

“Kom, Ruben,” had Tom toen gezegd. “Onze vriendinnen wachten.”

Dat was natuurlijk niet waar geweest. Tom had niet eens een vriendin en Saskia lag toen in haar eigen huis te slapen. Maar een leugentje om bestwil was nodig geweest om van deze vrijpostige dames af te komen.

“Goedenavond, dames!” had Tom hen gegroet, terwijl hij zich om had gedraaid en naar de deur was gelopen.

Amanda's arm was bij die beweging vanzelf van Toms middel gegleden.

“Goedenavond,” had hij ook maar gezegd, terwijl hij achter Tom aan was gelopen. Bij de deur had hij nog een keer achteromgekeken en hij had gezien dat de vriendinnen verbouwereerd waren achtergebleven.

Hij zou nu maar eens even gaan douchen, dan zou hij wel wakker worden, bedacht Ruben zich. Of zou hij eerst een paracetamol nemen? Het leek of zijn hoofd elk moment uit elkaar kon barsten. Hij kon natuurlijk ook gewoon terug zijn bed in gaan. Saskia zou het toch niet merken, die zat op haar werk. Bovendien: met die hoofdpijn van hem was hij toch gewoon ziek? En wie ziek was, mocht een dagje in bed blijven.

Ruben wilde net terug zijn bed in glijden, toen zijn mobiele telefoon een zoemgeluidje liet horen. Dat betekende dat er een sms was. Ruben liep naar het oude, gammele tafeltje in de hoek van zijn slaapkamer, waar hij zijn telefoon 's nachts in de oplader zette.

Er was een sms van Saskia. Sterker nog: er waren vier sms'en van Saskia én een gemiste oproep. De eerste sms was die ochtend om 6.31 uur al verstuurd. Had Saskia echt gedacht dat hij dan al wakker zou zijn?

‘Goedemorgen, schat. Wil je om half drie een pak melk in de dorpswinkel kopen voor de pannenkoeken? Veel liefs, tot vanavond, xxxxxxxxxx’

Saskia had beloofd vanavond voor Ruben te koken. Ze ging dus pannenkoeken bakken. Zijn lievelingseten! Saskia plaagde hem daar voortdurend mee. Ze vond het ‘voer voor kinderen’.

Waarom zei Saskia dat hij om half drie melk moest gaan kopen? Waarom speciaal op dat tijdstip? Ach, wat zou het ook. Zijn hoofd was niet in de conditie om daar verder over na te denken. Hij opende de volgende sms. Die was krap drie kwartier na de eerste verzonden.

‘Heb je mijn sms gelezen?????? Xxx’

De volgende sms'en waren respectievelijk van 7.16 uur en van 8.23 uur:

‘Kan ik erop rekenen dat je om half drie een pak melk bij Piet en Mia koopt? Graag antwoord! X’

en: 

‘Ruben, geef alsjeblieft een seintje als je mijn berichten hebt gelezen!’

Tjonge, wat een heisa om een pak melk! Het laatste sms'je eindigde zonder kruisje, viel Ruben op. Dat betekende ongetwijfeld dat Saskia ongeduldig was geworden. Of misschien zelfs boos. Ze kon toch niet serieus verwachten dat hij zich 's ochtends in alle vroegte druk ging maken om een pak melk?

Na het laatste sms'je was het even stil geweest. Ruben kon wel raden dat Saskia aan het werk was gegaan en niet meer in de gelegenheid was geweest om contact met hem op te nemen. Om 10.16 uur – Saskia's koffiepauze begon een minuut eerder – had ze een boodschap op Rubens voicemail ingesproken. Hij had niet eens gehoord dat de telefoon over was gegaan. Hij was écht ver weggeweest, vanochtend.

Ruben toetste het nummer in waarmee hij de ingesproken boodschap kon beluisteren. Terwijl hij daarmee bezig was, ging zijn telefoon. Hij zag aan het nummer dat het Saskia was, die vanaf haar werk belde. Ze had nu natuurlijk lunchpauze.

“Hallo, lieverd,” zei hij. Hij merkte dat hij een stem als een kaasrasp had.

“Waarom heb je niet geantwoord op mijn berichten?” viel Saskia met de deur in huis. Ze klonk geërgerd en paniekerig.

Ruben begreep er niks van. Zo was Saskia normaal helemaal niet. “Ook goedemorgen,” probeerde hij zijn vriendin te kalmeren.

“Goedemórgen? Het is al middag! Je gaat me toch niet vertellen dat je nu pas uit je bed bent? Dat je daarom mijn sms'jes niet beantwoord hebt? Hoe laat is het dan gisteravond geworden met Tom? Hij is al uren op! Toen ik vanochtend naar mijn werk ging, zag ik hem al joggen.”

Tom heeft gisteravond geen alcohol gehad, dacht Ruben. Het leek hem beter dat niet hardop te zeggen. In plaats daarvan probeerde hij een zwakke stem op te zetten: “Ik ben ziek.”

Nu leek Saskia nog meer in paniek. “Ziek? Wat heb je dan?”

“Ik weet het niet, een griepje of zo.” Ruben wist heel goed dat hij geen griep had, maar een kater. Dit was niet het moment dat aan Saskia te vertellen.

“Maar kun je die melk wel halen? Heb je mijn sms'jes gelezen?”

“Ja, ik heb ze gelezen. Het gaat wel lukken om die melk te kopen.” 

Saskia klonk opgelucht. “Om half drie?” vroeg ze.

Weer dat tijdstip! Wat was dit voor een raar verzoek? “Het wordt waarschijnlijk wat later,” zei Ruben. “Ik ga nog even terug naar bed, zodat ik weer wat fitter ben als ik vanavond bij je kom eten.”

“Nee!” riep Saskia geschrokken uit.

“Nee?”

“Je moet echt om half drie naar de dorpswinkel gaan!”

“Luister, Sas, je bent een lieve schat, maar nu draaf je door. Ik ben een grote jongen. Denk je niet dat ik heel goed zelf kan beslissen wanneer ik die melk ga kopen? Wat maakt het nu uit of ik dat om half drie doe of om half vijf?”

“Dat maakt heel veel uit!”

Ruben hoorde tranen in Saskia's stem. Hij schrok ervan. “Wat is er toch met je? vroeg hij. “Je klinkt helemaal niet als jezelf.” 

Saskia deed haar best om rustiger te klinken. “Piet en Mia hebben vandaag een actie. Wie precies om half drie in de winkel is, krijgt een verrassing.”

“Wat voor een verrassing?”

“Dat is nog een verrassing,” zei Saskia. “Doe je het voor mij? Zorg je dat je om klokslag half drie in de winkel bent?”

“Oké,” zei Ruben. Hij had geen zin om door te vragen naar de verrassing die nog een verrassing moest blijven. Daarvoor deed zijn hoofd te zeer. Kennelijk was de crisis ook in de dorpswinkel doorgedrongen en hadden Piet en Mia ineens acties nodig om klanten te trekken. Voorheen deden ze daar nooit aan.

“Erewoord?” vroeg Saskia.

“Erewoord!” antwoordde Ruben.

“Echt doen, hoor!”

Ruben werd er moe van. Wat was Saskia vandaag aanhoudend! “Op mij kun je vertrouwen,” zei hij, in de hoop het gesprek te kunnen beëindigen.

Het lukte. Saskia hing op en Ruben tolde terug zijn bed in, nadat hij de wekker op 14.00 uur had gezet. Hij zou dan een half uur hebben om zich te douchen, aan te kleden en naar de dorpswinkel te lopen. Dat moest lukken.



Ruben werkte nog snel een banaan weg voor hij naar buiten ging. Als hij rende, zou hij nog om half drie bij Piet en Mia zijn. Ditmaal was hij wél wakker geworden van de wekker. Hij was alleen niet meteen uit zijn bed gekomen, waardoor hij de douche maar had overgeslagen. Hij had een oude joggingbroek en een vale, zwarte trui van een stapel op de stoel getrokken en was snel in zijn afgetrapte sneakers geglipt. In deze kleren voelde hij zich het lekkerst. Jammer genoeg verfoeide Saskia zijn oude kloffie, maar zij kon hem nu toch niet zien. Hij zou zich wel omkleden als hij vanavond naar haar toe zou gaan.

Over zijn kleding droeg hij zijn lievelingsjack. Het was een baseballmodel en hij had het al meer dan tien jaar. Hij kon er geen afscheid van nemen, al zaten er een paar kleine gaatjes in. 

In een drafje ging Ruben naar de dorpswinkel. Onderweg zag hij dat Saskia hem alweer een sms had gestuurd met de boodschap dat hij de melk niet moest vergeten.

De extra slaap had hem goedgedaan, maar door het rennen begon zijn hoofd toch weer te dreunen. Gelukkig was hij er al. Toen hij voor de deur stond, keek hij op zijn horloge: 14.30 uur precies! Wie deed hem dat na? Met een joviale zwaai gooide Ruben de deur van de winkel open, terwijl hij bij wijze van grap riep: “Volluk!” 

Wat was dat? In het midden van de winkel stond een camera! Niet zo'n kleintje waarmee amateurs films maken om in huiselijke kring te laten zien, maar een heuse televisiecamera. Een cameraman met dezelfde schoenen als Ruben, maar dan nieuw, richtte het apparaat op hem. Er stonden nog twee mannen en een vrouw in de winkel, die bij de televisieploeg hoorden. Een van de mannen had een lange stok in zijn handen waar een microfoon aan zat.

Achter de toonbank stonden Piet en Mia te lachen. Els was er ook. Wat Ruben het meest van alles verbaasde, was dat Saskia in een hoek van de winkel stond. Ze had zich tussen de grote, glazen stolpen met drop geposteerd. Aan de muur boven de stolpen hing een groot, donkerrood doek. Met gouden letters stond erop geschreven: ‘Ja, ik wil!’ Was dat niet de naam van dat televisieprogramma waarvan hij laatst de aankondiging had gezien? Een bang vermoeden bekroop Ruben, maar het kwam niet in hem op iets te zeggen of te doen. Hij stond als aan de grond genageld bij de ingang van de winkel. Onbeholpen keek hij vanaf die plek naar Saskia.

Ze wenkte hem met stralende ogen.

Ruben wist niets anders te doen dan naar haar toe te lopen. De camera volgde hem. “Wat is dit?” stamelde hij, toen hij voor Saskia stond.

“Dit is de verrassing!” zei Saskia, met een lach waarbij haar lippen trilden.

“Kom ik op tv?” vroeg Ruben. Alles wees daarop, maar hij wilde graag zekerheid.

“Ja!” Saskia besloot niet langer te wachten. Ze slaakte een bibberige zucht en zei toen: “Liefste Ruben. Ik ken je al mijn hele leven. Op de kleuterschool speelden we met elkaar, op de basisschool hadden we verkering. Daarna heb jij andere vriendinnen gehad en ik andere vrienden, maar in ons hart hebben we altijd een plaatsje voor elkaar bewaard. En nu, na al die jaren, weet ik het heel zeker: jij bent de ware voor mij! Daarom vraag ik je: mijn schat, wil je met me trouwen?”

Ruben zag vanuit zijn ooghoeken hoe Mia een traantje van ontroering wegpinkte. Els was ineens druk met haar mobiele telefoon in de weer. Het verbaasde hem dat Els een mobiel had. Zij liet zich altijd laatdunkend uit over de moderne techniek. Het verbaasde hem nog meer dat zijn gedachten nu – op dit netelige moment – uitgingen naar de telefoon van Els. Was het een afleidingsmanoeuvre van zijn eigen hoofd? Dat was het vast. Ruben was met stomheid geslagen door Saskia's aanzoek en hij voelde zich enorm in verlegenheid gebracht!

Wat toevallig! Nu voelde hij zijn eigen telefoon afgaan in de zak van zijn oude joggingbroek. Zijn mobiel stond in de trilstand en hij voelde de vibratie tegen zijn been. Dat betekende dat er een sms was.

Had hij geweten wat hem te wachten stond, dan had hij trouwens wat netters aangetrokken. Saskia keurde het ongetwijfeld af dat hij nu in zijn versleten outfit voor een televisiecamera stond, al had ze niets van die afkeuring laten merken.

Wat maakte zijn hoofd – dat weliswaar niet meer zo'n pijn deed, maar door de vorige avond wel flink wazig was – toch een vreemde sprongen! Allemaal spinsels die hij nu niet kon gebruiken. Hij moest nadenken over wat hij Saskia hier en nu zou antwoorden. Ze had hem zojuist een vraag gesteld. En niet zomaar een vraag!

Ze keek hem met glanzende ogen verwachtingsvol aan.

Ruben wist dat er tussen nu en een paar seconden een antwoord van hem werd verwacht. Maar wat moest hij in vredesnaam zeggen? Nee, hij wilde niet trouwen. Hij wilde Saskia ook geen pijn doen, en al helemaal niet in het bijzijn van een televisiecamera.

Weer voelde Ruben de vibratie van zijn telefoon. In een reflex haalde hij het toestel uit zijn zak. Het was natuurlijk totaal ongepast om op dit moment een binnengekomen sms te lezen, maar het gaf hem wel een moment van uitstel. Wat extra tijd om koortsachtig na te denken hoe hij zich uit deze situatie kon redden.

Saskia zag hoe Ruben zijn telefoon pakte en keek hem stomverbaasd aan. Het kon toch niet waar zijn dat haar aanstaande op dit moment doodleuk een sms ging lezen? Het was wel waar. Ruben had de sms al geopend.

Els was intussen naar Ruben gelopen. De opnameleider gebaarde druk dat zij uit beeld moest gaan, maar daar trok zij zich niets van aan. Ze ging pontificaal naast Ruben staan, keek ongegeneerd mee op zijn telefoon en begon de binnengekomen sms hardop voor te lezen: “Dag, lieve Ruben, het was fijn gisteravond. Wanneer zie ik je weer? Kusjes en meer. xxx”

Toen ze de tekst had voorgelezen, keek Els recht in de camera. Haar blik was trots, alsof ze zojuist een glansrijke carrière als televisiepersoonlijkheid was begonnen.

Ruben leek met stomheid geslagen, terwijl Saskia lijkbleek zag. Dit terwijl de opwinding een paar minuten geleden nog blosjes op haar wangen had getoverd.

“Wat heeft die sms te betekenen?” stamelde ze verward.

“Ik weet het niet,” antwoordde hij eerlijk. “Ik heb gisteravond helemaal niets bijzonders gedaan. Er waren wel twee vrouwen in een café, maar toen ze bij ons wilden komen zitten, zijn Tom en ik naar huis gegaan. Ik kan me niet voorstellen dat ze mijn telefoonnummer hebben achterhaald. Ik zou niet weten hoe. Ik heb mijn naam niet eens gezegd.” Ruben was de camera helemaal vergeten. Anders zou hij nooit verteld hebben wat hij nu allemaal vertelde.

Saskia keek hem weifelend aan. Ze moest haar best doen om niet te huilen. “Echt waar?” vroeg ze.

“Je kent me toch, Sas. Ik zou je nooit bedriegen. Waarom vraag je Tom niet wat er gisteravond wel en niet is gebeurd? Dan weet je het zeker.”

Saskia veegde de tranen uit haar ogen en zei dapper: “Ik wil je zo graag geloven, maar die sms is echt aan jou gericht. Je naam staat erin.”

“Ik weet het, ik heb echt geen idee wie mij zoiets zou sturen,” zei Ruben nog maar eens. Hij stond nog steeds met de telefoon in zijn handen.

Ineens pakte Saskia het apparaat van hem af. Gedecideerd begon ze een nummer te toetsen.

“Wat doe je?” vroeg Ruben.

“Ik bel het nummer waarvan de sms afkomstig is,” zei Saskia. “Zo komen we erachter wie jou dat bericht heeft gestuurd.”

Dat was een goed idee. Ruben wilde nu zelf ook wel weten wie hem deze streek leverde en waarom. Gespannen keek hij naar Saskia, die de telefoon aan haar oor hield. Hij zag haar mond langzaam openzakken van verbazing. Ze had geen woord gezegd, maar ze was erg in de war toen ze de telefoon aan Ruben teruggaf.

“Wie was het?” vroeg hij.

“Ik kreeg de voicemail van mijn moeder,” antwoordde Saskia. “Zij heeft wat uit te leggen!”

Zonder een jas aan te doen, rende ze de winkel uit. Ze merkte niet eens hoe koud het buiten was. Woedend belde ze even later bij haar moeder aan. 



 

Trudy zat in het hoekje van haar rode bank, naast de telefoon. Ze frummelde zenuwachtig aan de kussens. Els zou haar bellen zodra hun plan was uitgevoerd. Dat was de afspraak en die zou Els ongetwijfeld nakomen. Ze vertrouwde er sowieso op dat Els hun plan nauwkeurig had uitgevoerd. De huishoudster had misschien haar eigenaardigheden, maar uiteindelijk was niemand zo betrouwbaar en secuur als zij. Toch gingen er spookgedachten door Trudy's hoofd. Het was immers mogelijk dat dingen anders waren verlopen dan ze hadden kunnen voorzien. Welke dingen? Daar wilde Trudy niet aan denken. Dan zou ze nóg zenuwachtiger worden. Nee, het plan dat Els en zij bedacht hadden, leek waterdicht. Ze moest erop vertrouwen dat alles goed was verlopen.

Waarom belde Els nou niet? Trudy verlegde de kussens nog maar eens. Ze moest rechtop zitten om zo weinig mogelijk last van haar rug te hebben. Straks, als Els had verteld dat alles goed was gegaan, zou haar rug minder zeer doen. Trudy had in de loop der jaren wel geleerd dat naast de versleten wervels ook stress verantwoordelijk was voor haar pijn. Kennelijk nam ze automatisch een verkrampte houding aan als ze veel last had van spanningen.

Wat was Trudy blij dat ze nu niet hoefde te werken! Govert had haar zonder probleem een vrije middag gegeven toen ze daarom had gevraagd. Ze moest er niet aan denken nu in de dokterspraktijk te zitten. Ze zou haar gedachten niet bij het werk kunnen houden en vast en zeker fouten maken.

Wat duurde dat wachten toch lang! Trudy trok de witte plaid, die ze 's winters altijd op de bank legde, over haar benen. Zo bleven die lekker warm. Ze reikte naar de witgeverfde, houten salontafel tegenover de bank. Daar stond, op een warmhoudplaatje, een pot met kaneelthee. Ze had hem zojuist gezet. Naast de theepot stond haar lievelingsmok. Het was er één met hartjes. Toen Saskia nog veel jonger was, had ze hem voor haar gekocht. Het was een moederdagcadeau geweest. Trudy was de mok altijd blijven gebruiken. 

Ze wilde de thee net inschenken, toen de deurbel ging. Het was een elektrische bel, die een hard geluid maakte. Antje Looyen van twee huizen verderop had weleens gezegd dat ze hem ook kon horen. Trudy schrok elke keer enorm van het geluid. Al zolang ze in dit huis woonde, was ze van plan uit te zoeken hoe ze de bel zó kon instellen dat hij niet zo'n oorverdovend lawaai maakte. Uit gemakzucht had ze het alleen nog nooit gedaan en daar had ze op dit moment spijt van. Ze was namelijk zo geschrokken dat ze de pot met thee omver had gegooid. Gelukkig was de gloeiend hete drank niet over haar handen gekomen, maar de donkerbruine vloeistof verspreidde zich over het witte oppervlak van de tafel. De plas werd langzaam groter, bereikte de rand en begon naar beneden te druppelen. Kleine vlekjes werden zichtbaar op het vloerkleed, dat Trudy pas vorige maand had gekocht. Ze had de koop lang uitgesteld, omdat de prijs eigenlijk boven haar budget lag. Maar ze had het kleed niet meer uit haar hoofd gekregen. Het was een Perzisch tapijt, maar niet de donkerrode variant die je meestal zag. Dit exemplaar was uitgevoerd in lichtbeige tinten. Het zou prachtig staan in Trudy's woonkamer. Na lang twijfelen was ze overstag gegaan en had ze er een maandsalaris aan gespendeerd, daartoe aangemoedigd door Saskia. Toen Trudy haar over het mooie maar peperdure kleed had verteld, had haar dochter gezegd: “Geld maakt niet gelukkig, mooie spullen wel.” Die variatie op het bekende spreekwoord kwam niet van haarzelf; die had ze overgenomen van Ruben. Niet dat die nou zoveel bezittingen had, maar hij bestempelde ze al snel als 'mooi'. Trudy had besloten zich voor één keer achter een uitspraak van Ruben te scharen. Dat wilde immers niet zeggen dat ze zijn verdere levensstijl ook waardeerde.

De zwaartekracht deed zijn werk en de thee druppelde gestaag verder op het tapijt. “Nee!” riep Trudy.

Zonder nadenken, griste ze de plaid van haar benen en legde hem op de plek waar de thee op het vloerkleed drupte. Op de hagelwitte stof van de plaid vormde zich binnen enkele seconden een vlek die met elke druppel groter werd.

Intussen was de bel een tweede keer gegaan en een derde. Er stond een ongeduldig persoon voor de deur, zoveel was duidelijk. Die persoon zou waarschijnlijk Els zijn. Kennelijk had ze besloten Trudy niet te bellen, maar persoonlijk langs te gaan om te vertellen dat het huwelijk tussen Saskia en Ruben Sanders was afgeblazen.

Door de onverwachte bewegingen die ze daarnet had moeten maken, deed Trudy's rug nu extra veel pijn. Als een krom, oud vrouwtje liep ze naar de deur. Toen ze die opendeed, bleek niet Els de bezoeker te zijn. Het was Saskia, die binnenstormde met een grimmige trek om haar mond en ogen die vuur spuwden.

Op het Perzische tapijt bleef ze staan. De plas thee op de tafel en de druppels die naar beneden vielen, leek ze niet op te merken.

“Mam, hoe kon je?” brieste ze. 

Trudy stond in tweestrijd. Moest ze nu eerst een vaatdoek pakken om de tafel droog te maken, zodat de thee geen verdere schade kon veroorzaken? De plaid ving de druppels weliswaar goeddeels op, maar hoelang nog? Straks zou de stof doorweekt zijn en zou de thee erdoorheen sijpelen. Er waren al een paar vlekjes op het kleed gekomen. Moest ze het nu maar lijdzaam verder laten ruïneren?

Aan de andere kant wilde Trudy natuurlijk horen waarom haar dochter zo woedend op haar was. Het moest te maken hebben met het plan dat zij en Els hadden bedacht. Wat was er misgegaan?

Daar ging de telefoon. Ook dat nog. Die kon Trudy er niet bij hebben. Ze besloot hem te laten rinkelen.

“Waarom heb je me zo'n rotstreek geleverd? Je hebt mijn geluk verpest. Mijn eigen moeder gunt me niet dat ik gelukkig ben!” Saskia's stem sloeg over. Tranen stroomden over haar wangen.

“Maar kindje toch…”

“Hou op! Ik ben je 'kindje' niet meer! Ik wil je nooit meer zien!”

De telefoon was opgehouden met rinkelen. De voicemail was aangegaan en de beller begon een boodschap in te spreken. Het was Els. Haar stem was luid en duidelijk in de kamer te horen. Nadat ze zich op een officiële manier had gemeld met haar voor- en achternaam, riep ze paniekerig: “Trudy, waar ben je? Bel me alsjeblieft meteen terug! Ons plan is mislukt. Of eigenlijk niet mislukt, want de bruiloft gaat niet door. Maar Saskia is woedend op jou. Dat is niet mijn schuld, écht niet. Ze is onderweg naar jouw huis en kan elk moment voor je deur staan.”

“Ons plan?” riep Saskia uit. “Hoor ik goed dat Els zegt ‘ons plan’? Heb je het lef gehad haar te betrekken bij jouw valse streken? Els was daarnet in de winkel. Laat me raden: zij was er natuurlijk van op de hoogte dat ik Ruben daar een aanzoek ging doen. Zij wist dat ik was uitgekozen om mee te doen aan het televisieprogramma 'Ja, ik wil'. Dat geroddel ook altijd in dit stomme dorp!”

Nooit had Saskia afgegeven op Lierbeek. Integendeel: ze woonde er al haar hele leven met veel plezier. Ze zou nooit willen verhuizen, als was het maar omdat Ruben hier ook woonde.

“En Els – onze roddelkoningin – heeft uiteraard ook haar mond niet kunnen houden,” ging Saskia smalend verder. “Die heeft jou meteen op de hoogte gebracht. Jij vond het nodig om samen met Els mijn toekomst om zeep te helpen en mij compleet af te laten gaan op de nationale televisie. Nou, gefeliciteerd! Je plan is geslaagd!”

Trudy was haar vloerkleed nu helemaal vergeten. Ze vond het vreselijk haar dochter zo overstuur te zien en dat allemaal door háár toedoen. Saskia wist kennelijk niet precies hoe de vork in de steel zat, maar ze had wel in de gaten dat haar moeder het brein was achter datgene wat haar zojuist was overkomen. Trudy wist dat ontkennen geen zin meer had. Ze kon nu alleen nog maar proberen de schade zoveel mogelijk te beperken. Want het leek haar vreselijk als deze gebeurtenis voor eeuwig een wig zou drijven tussen haar en haar dochter.

“Liefje,” probeerde ze zo kalm mogelijk te zeggen. “Ik heb alles gedaan voor jouw bestwil.”

“Ik ben geen kleuter meer! Ik kan mijn eigen beslissingen nemen. Wie ben jij om te kunnen bepalen wat goed voor mij is?”

“Ik ben je moeder,” zei Trudy wanhopig. “Ik hou van je en ik wil het allerbeste voor je. Ruben is heus een aardige jongen, maar hij kan je toch nooit onderhouden?”

“Waar heb je het over, mam? We leven niet meer in de middeleeuwen. Ik onderhoud mijzelf. Dat doe jij toch ook?”

“Jawel, maar als jullie kinderen zouden krijgen, kun je toch niet zoveel blijven werken?”

“Wie zegt dat wij kinderen krijgen? Wie zegt dat ik dan thuis zou moeten blijven om voor ze te zorgen? Dat kunnen vaders ook, hoor. Bovendien bestaat er zoiets als kinderopvang.”

“In Lierbeek zijn maar heel weinig plaatsen.” Trudy moest ineens denken aan de lijst met handtekeningen voor meer kinderopvang in Lierbeek. Rob Venderbos had haar gevraagd te tekenen, toen hij laatst met Tessa op het spreekuur kwam.

“Ik snap werkelijk niet waar je je mee bemoeit!” benadrukte Saskia nog eens. Ze wilde nog meer zeggen, maar op dat moment ging de telefoon weer. Sneller dan de vorige keer sprong hij op de voicemail.

Weer klonk de wanhopige stem van Els. “Trudy, ik ben zo ongerust! Waarom bel je niet terug? Ben je boos op mij? Ik kan er niks aan doen dat het zo gelopen is. Ik heb ons plan volgens afspraak uitgevoerd. Ik zal alles uitleggen. Toen Saskia…” Tuut… tuut… tuut… De spreektijd was afgelopen.

“Nou, ik ben wel benieuwd naar die uitleg,” zei Saskia grimmig. Met haar handen in haar zij was ze naast de telefoon gaan staan. Els zou zo ongetwijfeld terugbellen om de rest van haar verhaal te doen.

Trudy wist niet wat te doen. Ze kon moeilijk de stekker uit de telefoon trekken. In een onhandige poging zich een houding te geven, raapte ze de plaid van het vloerkleed, en begon ermee over de tafel te vegen. Dit sloeg nergens op; de fleecestof absorbeerde slecht. “De theepot is omgevallen,” zei ze ten overvloede. “Er zijn vlekken op mijn nieuwe vloerkleed gekomen.”

Alsof dat Saskia iets kon schelen. Zelfs Trudy kon het op dit moment niets meer schelen.

Daar ging de telefoon alweer. Els praatte verder: “Hè, dat apparaat stopt steeds. Hoor je mij wel?” Ze was duidelijk geen voicemails gewend. “Na het huwelijksaanzoek van Saskia heb ik gauw op het knopje gedrukt van de telefoon die jij mij hebt gegeven. Dat knopje links onderaan, zoals jij had gezegd. Ik heb…” Tuut… tuut… tuut…

“Jij hebt Els een telefoon gegeven? Dus jij hebt haar die sms aan mij laten sturen?” De puzzelstukjes begonnen in elkaar te vallen en Saskia werd zo mogelijk nog bozer op haar moeder. Het was Saskia inderdaad opgevallen dat Els een mobiel bij zich had. Dat vond ze vreemd, want zo'n toestel paste helemaal niet bij Els. Door haar zenuwen voor het aankomende huwelijksaanzoek had Saskia er verder geen aandacht aan besteed. “En jij hebt die sms zeker voorgeprogrammeerd in het toestel dat Els bij zich had?”

“Eh, ja, schat, dat heb ik inderdaad gedaan.” Trudy schaamde zich nu. Ze wist niet waar ze moest kijken.

“Hoe wist je dan dat Ruben gisteravond uit was geweest? In de sms stond dat het ‘gisteravond’ zo fijn was.”

“Dat heeft Els me verteld. Die had in het doktershuis opgevangen dat Tom en Ruben gisteravond uit zouden gaan in de stad.”

“Tjonge, vind je het niet laag van jezelf om die huishoudster op zo'n manier bij je snode plannen te betrekken?” Saskia wachtte het antwoord niet af, want de telefoon was wederom overgegaan.

Els ratelde nu heel snel. “Saskia heeft Rubens telefoon afgepakt en het nummer van de sms gebeld. Het was maar goed dat je het geluid van de telefoon had uitgezet, anders was hij in mijn tas afgegaan. Toen zei Saskia dat ze jouw stem op de voicemail had gehoord en is ze naar jou gegaan.” Weer was de spreektijd voorbij.

“Waar had je die telefoon eigenlijk vandaan?” vroeg Saskia, nu snikkend. Ze wist niet eens dat haar moeder een mobiele telefoon bezat. “Of heb je die speciaal voor dit doel gekocht?”

“Een paar jaar geleden zat hij in mijn kerstpakket. Het was Toms idee om Els en mij een mobiele telefoon te geven, maar allebei wisten we niet goed wat we ermee moesten. Els heeft hem aan haar buurmeisje gegeven. Ik heb het toestel al die tijd in een la bewaard. Eerst wilde ik de telefoon aan jou geven, maar jij had net zelf een nieuwe gekocht.”

“Je hebt je telefoon nooit gebruikt, maar je hebt wel de voicemail ingesproken,” merkte Saskia op. Haar keel leek wel dichtgesnoerd.

“Ik heb de eerste avonden geprobeerd uit te vinden hoe de telefoon werkte. Kennelijk heb ik toen de voicemail ingesproken. Ik kan het me niet meer herinneren. Stom!”

“Heel stom,” beaamde Saskia. “Je hebt jezelf ermee verraden.”

“Kun je mij vergeven?” vroeg Trudy, nu met een klein stemmetje.

“Jou vergeven dat je mijn toekomst hebt vergooid en mij voor schut hebt gezet op de nationale televisie? Nooit!” Saskia draaide zich resoluut om en liep met grote stappen het huis van haar moeder weer uit. Met een klap viel de voordeur dicht. 

Ze heeft niet eens een jas aan, ging het door Trudy's hoofd. Haar dochter zou kou vatten. Ze was toch al zo gevoelig voor voorhoofdsholteontstekingen. Als Saskia ziek zou worden, zou dat haar schuld zijn.

Trudy liet zich moedeloos terugzakken in de kussens van de bank. Ze keek naar de plaid, die inmiddels zo bevlekt was dat hij rijp was voor de prullenbak. Ook het vloerkleed zou voortaan de sporen dragen van deze afschuwelijke dag. Trudy kreeg op slag een hekel aan het kleed. Wat had ze er eigenlijk zo mooi aan gevonden?

Alweer rinkelde de telefoon. Trudy zou nu kunnen opnemen, maar ze deed het niet. Ze wilde Els op dit moment niet spreken, want die zou het vast en zeker zijn. Inderdaad. De huishoudster wilde nog een laatste boodschap kwijt: “Met Els Kersten. Ik vergat nog te zeggen dat het antwoordapparaat van je telefoon kapot is. Ik kan elke keer maar een paar zinnen zeggen en dan hoor ik 'tuut, tuut, tuut'. Ik denk dat je een reparateur moet laten komen.”

Die Els, dacht Trudy. Wat er ook gebeurde, zij bleef altijd aandacht houden voor bijzaken.



“Heb je dat artikel over kraakbeentransplantatie bij een versleten heup gezien in het laatste nummer van Medical Science Journal? Ook in Nederland is een experiment gestart.” De vraag kwam van Tom, die samen met Govert aan een tafel in Het Anker zat.

De tafeltjes om hen heen waren ook bezet. Het was vrijdagavond en zoals altijd hadden veel Lierbekers zin hun weekend in te wijden met een drankje en een praatje.

“Ik heb het gelezen. Een heel interessant artikel,” antwoordde Govert.

“Ik moest meteen aan Johan Verrijk denken,” zei Tom. Johan woonde met zijn gezin in de straat achter de dokterspraktijk. Hij was pas veertig jaar, maar had al een versleten heup.

“Johans heup is er slecht aan toe,” beaamde Govert. “Vroeger voetbalde hij bij VV Lierbeek. Hij was de topscoorder. Nu kan hij niet meer pijnvrij lopen.”

“Het lijkt me moeilijk om al op zo'n jonge leeftijd slecht ter been te zijn,” stelde Tom zich voor.

“Maar dat gaat binnenkort waarschijnlijk veranderen,” zei Govert nu monter. “Zoals je weet, is Johan onder behandeling van orthopeed Mertens in de stad. Hij wil Johan binnenkort een nieuwe heup geven. Hij is nog wat jong voor zo'n gewrichtsvervangende operatie, maar ik denk dat hij er veel profijt van zal hebben.”

“Het nadeel van een kunstheup is dat hij maar een jaar of vijftien meegaat,” zei Tom peinzend. “Als Johan 55 is, moet hij dus weer geopereerd worden, en op zijn zeventigste een derde keer. Bij mensen met een kunstheup komt botverlies in het dijbeen veel voor. Dat maakt het plaatsen van een tweede of een derde prothese moeilijk of zelfs onmogelijk. Johan kan in de toekomst dus blijvend gehandicapt raken.”

Govert had daar ook aan gedacht. “Maar de techniek wordt steeds beter. Ik vertrouw erop dat het vervangen van een prothese in de toekomst minder problemen geeft. Bovendien heeft Johan weinig keus. Hij heeft veel pijn. Zijn kinderen zijn nog jong en hij wil met ze ravotten, spelen en uitstapjes maken. Vergeet niet dat hij bij Van Tuijl werkt, die herenmodezaak in de stad. Hij moet de hele dag staan en lopen. Zonder nieuwe heup raakt hij zijn baan kwijt. Uitstel van de operatie is voor hem eigenlijk geen optie.”

“Maar we kunnen hem wel aanmelden voor het experiment, uiteraard in overleg met dokter Mertens.” Tom keek Govert enthousiast aan. “Johan voldoet aan alle eisen voor deelname: hij is jonger dan zestig jaar, hij rookt niet, heeft geen overgewicht en geen andere aandoeningen.”

Govert keek bedenkelijk. “Ik vind het nogal wat om een patiënt van ons mee te laten doen aan zo'n proef. Dergelijke experimenten zijn natuurlijk heel belangrijk. Als ze niet bestonden, zou de medische wetenschap geen vooruitgang boeken. Maar wat als het experiment faalt? Heb je daar ook over nagedacht? In hoeverre zal Johan ons dat kwalijk nemen? Kunnen wij ermee leven als hij straks nog verder van huis is?”

Tom antwoordde dat hij daar niet bang voor was. “Johan zou geweldig geholpen zijn met nieuw kraakbeen in zijn heup. Daar kan geen prothese aan tippen. Bovendien: de resultaten van een kraakbeentransplantatie bij proefdieren waren heel goed!”

“Proefdieren zijn geen mensen. Je mag er nooit zonder meer vanuit gaan dat het menselijk lichaam op dezelfde manier reageert.”

“Ik vind dat we het serieus moeten overwegen,” meende Tom echter.

Govert antwoordde dat hij eerst meer over het experiment wilde weten. Hij beloofde dat hij zich er de komende week in zou verdiepen. Ook wilde hij een telefoontje plegen naar dokter Mertens. De orthopeed was ongetwijfeld bekend met het experiment en kon er zijn kijk op geven.

“Als Mertens veel vertrouwen had in het experiment, zou hij Johan er zelf al voor hebben aangemeld, denk je niet?” vroeg Govert nog. 

Er kwam geen antwoord meer. Govert zag waarom. Maartje was zojuist binnengekomen. Tom wenkte haar enthousiast. Maartje liep naar de dokters toe en schoof aan, nadat ze haar jas over de leuning van de stoel had gehangen. Haar wangen waren rood van de kou.

“Wat zie je er leuk uit!” zei Tom welgemeend. “Die jurk staat je goed.”

Het was een gebreid exemplaar met rendieren erop. Maartje droeg er een dikke maillot en halfhoge laarsjes onder.

“Dank je wel,” zei ze. “Hoe gaat het met de dokters?”

Govert vertelde dat de schilders waren geweest. Die hadden de muren in de spreek- en wachtkamer een zachtgeel tintje gegeven. Voorheen waren ze spierwit geweest. Verder waren de oude, donkerbruine stoelen in de wachtkamer vervangen door nieuwe exemplaren in verschillende, moderne kleuren.

“Dan heeft Tom dus naar me geluisterd,” lachte Maartje. “Hij vroeg me een tijdje terug of ik tips had voor de inrichting van jullie praktijk. Ik heb hem toen een foto gegeven uit een glossy.”

Tom keek wat verlegen.

Govert moest lachen. Hij had het kunnen weten! Toen hij Tom had gevraagd wat ze zouden doen met de muren en de stoelen in de praktijkruimte, had die in eerste instantie zijn schouders opgehaald. Voor interieuradviezen moest je niet bij hem zijn, had hij gezegd. Hij hield zich liever bezig met het beter maken van patiënten. Een paar dagen later had Tom zijn oudere collega ineens een foto overhandigd. De foto was uit een duur magazine gescheurd en toonde een spreekkamer in een modern Amerikaans ziekenhuis. De wanden waren zachtgeel en tegen de muur stonden stoelen in diverse kleuren. Tom had er niet bij verteld dat hij de foto van Maartje had gekregen. Waarschijnlijk was hij bang geweest voor goedmoedige plagerijtjes van Govert. Die wist immers heel goed wat Tom voor Maartje voelde.

“Ik kom gauw eens kijken,” beloofde Maartje.

“Hopelijk niet als patiënt,” grapte Govert, die nu wilde weten hoe het met Maartje was. “Druk geweest met school de laatste tijd?”

Maartje vertelde over het bezoek aan het Draaiorgelmuseum. Iedereen had genoten. De schrik had er wel even in gezeten toen kleine Jordi zomaar was verdwenen. Gelukkig hadden ze hem teruggevonden in het restaurant van het museum. Daar zat hij in zijn eentje aan een verlaten tafeltje. Hij deed zich tegoed aan een broodje dat iemand half opgepeuzeld had achtergelaten.

Maartje kon inmiddels gelukkig lachen om het verhaal. “Hij was zich van geen kwaad bewust!”

“En hoe gaat het privé met je?” durfde Tom nu te vragen.

Maartje dacht even na. Zou ze datgene wat haar was overkomen aan de dokters vertellen? Welja, waarom ook niet?

“Kennen jullie Manuel van Aken, die schrijver?” vroeg ze.

Govert knikte en Tom mompelde onhoorbaar: “Helaas wel.”

“Dan weten jullie waarschijnlijk ook van zijn verblijf in Lierbeek.”

Govert en Tom zeiden dat ze op de hoogte waren.

“Hij had me uitgenodigd voor een weekend Amsterdam. Hij zou me meenemen naar een schrijverscafé en me voorstellen aan zijn collega's. Het leek me geweldig! Ik zou een aantal auteurs gaan ontmoeten die ik heel erg bewonder.”

“Leuk.” Tom probeerde vergeefs iets van enthousiasme in zijn stem te leggen. Hij deed of hij voor het eerst over het weekend in de hoofdstad hoorde. 

“Vorige week vrijdag zouden we gaan,” vervolgde Maartje. “Manuel zou me na mijn werk ophalen met zijn auto. Ik stond thuis te wachten met mijn weekendtas. Maar wat denk je? Hij kwam niet! Eerst heb ik hem gebeld, maar hij nam niet op. Toen ben ik naar zijn huis gegaan. Daar werd niet opengedaan. Ik begon aan mijzelf te twijfelen. Had ik me soms in de dag vergist? Of in het tijdstip? Net toen ik weer weg wilde gaan, kwam mevrouw Van Dijk naar buiten. Ze had me zien staan voor het huis van Manuel. Ze vertelde dat hij van de ene dag op de andere met stille trom is vertrokken. Zelfs Frederik Looyen, van wie hij het huis huurde, was niet op de hoogte. Dat is toch belachelijk?”

Govert en Tom keken elkaar veelbetekenend aan. De oudere dokter had de jongere verslag gedaan van zijn bezoek aan de schrijver. Hij had verteld dat hij Manuel van Aken had gesommeerd Lierbeek te verlaten. Dat de schrijver dat ook daadwerkelijk zou doen, had Govert nooit verwacht. Hij voelde iets van trots over de daadkracht die hij kennelijk had uitgestraald. Tegelijkertijd had hij medelijden met Maartje. Zij was in de steek gelaten en dat was een gevolg van zijn actie. Uiteindelijk was Maartje veel beter af zonder Manuel, maar dat kon zij niet weten. Zij wist immers niets van zijn streken.

“Vond je het erg dat hij zomaar was vertrokken?” vroeg Tom aan Maartje.

“De eerste dagen was ik best van slag. Jullie moeten me niet uitlachen, maar ik geloof dat ik een beetje verliefd was op Manuel van Aken.”

Tom zag geen enkele reden daarom te lachen.

“Maar nu gaat het wel weer. Iemand die mij zó laat zitten, kan ik maar beter kwijt dan rijk zijn, toch? Ik kom er wel overheen. Maar die arme mevrouw Van Dijk! Eerst hielp Manuel haar met alles en toen liet hij haar ineens vallen als een baksteen. Hoe kon hij dat nu doen?”

“Met Nel van Dijk komt het goed,” wist Govert. “Ik ben met haar naar verzorgingshuis De Cirkel geweest. Ze dacht altijd dat het er vreselijk was, maar het is haar erg meegevallen. Het personeel was heel vriendelijk, ze kwam twee vroegere vriendinnen uit Lierbeek tegen en het restaurant op de begane grond vond ze geweldig! Toen ik beloofde dat ik regelmatig bij haar op bezoek zou komen, was ze om. Ze wil in De Cirkel wonen.”

“Dat is goed nieuws,” vond Maartje. “Ik zal haar ook af en toe bezoeken.”

Dikke Willem was inmiddels bij het tafeltje van Maartje en de dokters komen staan. Een dienblad vol glazen balanceerde op zijn handpalm.

“Heb jij nog wat van Manuel van Aken gehoord?” vroeg Willem aan Maartje. “Frederik Looyen vertelde dat hij met de noorderzon is vertrokken. Die schrijver heeft nog een forse rekening bij me openstaan.”

“Helemaal niets,” zei Maartje.

“Wat een rare snuiter!” vond Willem. “Volgens Frederik heeft hij niet alleen zijn eigen spullen, maar ook al het linnengoed uit het huis meegenomen. Het enige dat Frederik nog van hem heeft gevonden, is een print waar met grote letters op stond: 'Een onbeschreven blad'. Kennelijk de titel van zijn aankomende boek.”

Maartje kleurde tot diep in haar nek.



Intussen waren ook Saskia en Ruben binnengekomen. Ze waren met zijn tweeën aan een apart tafeltje gaan zitten. Kennelijk hadden ze wat te bespreken.

“Ben je nog steeds boos op je moeder?” vroeg Ruben.

“Ik heb gisteravond lang met haar gepraat,” zei Saskia. “Ik begrijp wel dat ze het beste met mij voorheeft, maar wat ze gedaan heeft, kan natuurlijk echt niet. Dat lijkt zij nu ook in te zien. Ze heeft beloofd zich nooit meer met mijn keuzes te bemoeien. Ik heb haar die idiote actie dus maar vergeven.”

“Ik denk dat ze oprecht spijt heeft,” zei Ruben. “Ze heeft mij een grote bos bloemen gestuurd. Er zat een kaartje bij, waarop ze 'Sorry' had geschreven.”

“Daar heeft ze me niks over verteld,” zei Saskia. “Maar neem jij haar dan niet kwalijk wat ze gedaan heeft?”

“Ik?”

“Ja, ze wilde voorkomen dat wij gaan trouwen. Kennelijk heeft ze geen hoge pet van je op. Vind je dat dan niet erg?”

Zo had Ruben het nog niet eens bekeken. Voor hem was Trudy's daad als een geschenk uit de hemel gekomen, maar hoe kon hij dat subtiel tegen Saskia zeggen?

“Het klinkt misschien gek, Sas, maar ergens begrijp ik je moeder wel en zij begrijpt mij. Zij zag dat ik nooit een voorbeeldige echtgenoot kan zijn. Ik zou je ongelukkig maken. Ik pas niet in een strak keurslijf. Ik ben niet zoals al die snuffers die hier in een doorzonwoning neerstrijken, elke dag om kwart over acht de kinderen naar school brengen en daarna doorrijden naar hun werk in de stad. Ik zou ongelukkig worden van zo'n ritme. Ik zou me gevangen voelen.”

Saskia voelde een traan over haar wang lopen. Zei Ruben nu dat hij niet wilde trouwen? Dat hij nog lang niet toe was aan het stichten van een gezin? Dat hij daar misschien wel nooit aan toe zou zijn? Ja, dat zei hij. Ze begreep dat hij daarmee niet haar afwees, maar een bestaan dat niet bij hem paste.

“Niet huilen, lieverd,” zei Ruben.

“Ik snap wat je zegt,” zei Saskia dapper. “Ik heb geprobeerd je in een richting te duwen die jij zelf nooit zou kiezen. Alleen maar omdat ik dat zo graag wilde. Ik heb er zo'n spijt van, Ruben.”

“Dat is helemaal niet nodig. Ik weet dat je het deed uit liefde voor mij.”

“Dat is waar.” Saskia lachte door haar tranen heen. Ze stroomden nu vrijelijk over haar wang.

Met een lief gebaar veegde Ruben ze weg. Toen zei hij: “Zullen we gezellig bij Govert, Tom en Maartje gaan zitten?”

Dat vond Saskia een goed idee. Ze zetten zich bij de anderen aan tafel. De dokters en Maartje wisten natuurlijk allang wat er in de dorpswinkel was gebeurd.

“Worden de opnames nog uitgezonden?” vroeg Maartje bezorgd.

“Gelukkig niet!” antwoordde Saskia lachend. “Ik vond de situatie zo al penibel genoeg.”

Ze wilde nog vertellen over de bos bloemen die haar moeder naar Ruben had gestuurd, maar er was ineens een luid gejoel opgestegen vanaf de bar. Daar zat een groepje jeugd dat – net als iedereen die regelmatig in Het Anker kwam – op de hoogte was van de weddenschap tussen Govert en Willem.

“Willem heeft een borrel achter de jukebox verstopt!” gilde een meisje, alsof ze zojuist de ontdekking van haar leven had gedaan.

Onder grote hilariteit pakten drie jongens Willem vast en zetten hem op een stoel midden in Het Anker. Willem deed alsof hij tegenspartelde, maar natuurlijk moest hij zijn verlies erkennen.

“Nee, niet mijn baard!” jammerde hij quasi-dramatisch.

Nu was het tijd voor Govert om in actie te komen. Lachend kwam hij overeind. Overtuigd als hij was geweest dat hij de weddenschap zou winnen, had hij – met medeweten van Willem – al die tijd een fles scheerschuim en een scheermesje achter de bar bewaard. Het was tijd die nu tevoorschijn te halen.

“Je gaat me toch geen pijn doen?” vroeg Willem. Hij keek een beetje angstig nu hij Govert met de scheerattributen zag naderen. 

“Maak je geen zorgen. Ik zie dat wij een kapper in de zaal hebben,” zei Govert, met een knikje naar Anton Derksen van Kapsalon De Knip. Ik laat de eer graag aan hem.”

Anton kwam in de benen. Dit was een kolfje naar zijn hand. Hoe vaak kwam het tegenwoordig nog voor dat mannen een grote baard lieten afscheren?

Bij wijze van kapmantel werden er een paar theedoeken over Willems schouder gedrapeerd. Het werk kon beginnen. Terwijl de aanwezigen lachten en klapten, vielen lange plukken haar van Willems baard op de grond. Toen Anton klaar was, leek het of Het Anker een nieuwe kastelein had.

“Je lijkt tien jaar jonger,” riep Maartje naar Willem. Die liep naar de enige spiegel in het café. Hij hing naast de deur en er stond een logo van een biermerk op.

“Dus jullie vinden dat ik er goed uitzie?” vroeg Willem. Hij voelde onwennig aan zijn kin en probeerde zijn gezicht van verschillende kanten in de spiegel te bekijken. 

“Ja!” riepen de bezoekers in koor. 

Op dat moment ging de deur open. Harm kwam binnen. De eerste persoon die hij zag was Willem. Hij staarde de kroegbaas seconden lang met open mond aan. Toen riep hij ontsteld: “Willem is een nette meneer geworden!”

“Vind je het mooi?” informeerde Willem.

“Nee, want jij bent geen nette meneer, jij bent een zeeman!”

“Daar heeft Harm wel gelijk in,” zei Willem. “Weet iemand hoelang het duurt voordat mijn baard weer is aangegroeid?”

Er kwam geen antwoord. De Lierbekers waren alweer druk met het doornemen van hun besognes van de afgelopen week. Uit de jukebox klonk Wim Sonneveld die ‘Het Dorp’ bezong. Govert had de plaat gekozen, onder luid protest van de jongeren die om het apparaat heen stonden. Ze vonden het oubollige muziek.

Govert sloot nu even zijn ogen en genoot. Van de muziek, van het geroezemoes om hem heen en van de geur van verschraald bier. Lierbeek was ‘zijn’ dorp en er was geen plek op aarde waar hij liever wilde zijn.