Gevlucht meisje
Onmogelijk leven
Josje Maas
Steffie komt thuis met een meisje dat ze op straat heeft gevonden. Ze is ziek en het is niet erg duidelijk waar ze vandaan komt. Wel weet ze waar ze heen wil, naar huize Zonzicht. Het meisje blijkt niet eens als vermist opgegeven te zijn. Het duurt even voordat duidelijk wordt wie ze precies is en waar ze vandaan komt. En vooral: waarom ze beslist niet terug naar huis wil.
Met haar hoofd naar de grond gericht liep ze door de straten. Ze keek niemand aan, reageerde nergens op, ook niet als mensen haar per ongeluk aanstootten. Vastberaden liep ze door. Ze wist waar ze heen moest, waar ze moest zijn. Alles was beter dan blijven waar ze vandaan kwam. Daar werd ze niet beter van, eerder slechter.
Ze had er genoeg van, meer dan genoeg. Hoe vaak Rachel het ook beloofde, ze hield zich er toch nooit aan. Het ging dan weer een poosje goed, periodes die soms een week duurden, soms zelfs twee of drie, maar toch begon ze steeds weer opnieuw.
Haar ogen prikten, haar huid voelde pijnlijk aan als haar kleding eroverheen schuurde. Ze had het warm en dan opeens weer ijskoud. Rillingen liepen langs haar rug. Ook haar keel deed pijn, slikken werd steeds moeilijker, pijnlijk ook, alsof er een cactus in haar keel zat. Haar tong leek wel een droge lap leer die nutteloos in haar mond lag. Ze snakte naar een koele slok, al was het water. Dat zou heerlijk zijn. Helder koel water dat langzaam haar keel binnen zou glijden.
Ze voelde de pijn in haar voeten en knieën haast niet meer. Doorlopen, niet blijven staan nu, ze was er nog lang niet.
Lekker dat er een studiedag was voor de juffen en meesters. Nu was ze zomaar een middagje vrij. Ze had afgesproken met Chantal om bij haar te gaan spelen. Maar die stomme griet had opeens geen zin meer om met haar te spelen. Ze hadden ruzie gekregen en Chantal was terug naar huis gegaan.
Steffie had geen zin om te vragen of Chantals moeder naar haar huis wilde bellen en dat tegen tante Rosy te zeggen, of om te vragen of ze haar op kwam halen. Ze kon best dat stuk alleen naar huis lopen, zo ver was het niet eens. Ze was toch geen klein kind meer zoals haar broertje Andy. Tien jaar was ze al, over een paar jaar moest ze toch ook alleen door de stad fietsen als ze naar de middelbare school ging.
Ze wist echt wel waar ze op moest letten en hoe ze moest lopen. Kordaat zette ze er de pas in, maar bij het passeren van verschillende etalages met wel heel fraaie kleren erin uitgestald, minderde ze onbewust vaart. Wauw! Dat waren nog eens jurken. Echte baljurken. Op de middelbare hadden ze ieder jaar een gala-avond, wist ze, met kerst. Zou zij dan ook zo’n mooie jurk mogen hebben van mama? In zo’n jurk moest je je haast wel een prinses voelen. Net als in die films. Dat leek haar heerlijk. Te dansen met de jongen van je dromen in zo’n mooie jurk.
Hmm, jongens. De jongens die zij kende waren van die vervelende kereltjes. Druk bezig met voetbal en het opscheppen tegen hun vriendjes. Maar die grote jongen uit groep acht was anders. Niels heette hij, wist ze. Dromerig staarde ze naar de jurk. Met Niels zou ze best willen dansen op een galabal. In zo’n jurk.
Iemand botste tegen haar aan en verstoorde die perfecte droom. Geërgerd keek ze om. Een meisje met lang, blond haar bleef wankelend staan. Ze droeg een versleten spijkerbroek, een smoezelige sweater en een paar afgetrapte gympen. Haar gezicht had een vreemd rode kleur en haar ogen stonden afwezig.
“Sorry,” mompelde het meisje. Ze wankelde om Steffie heen.
“Hé,” riep Steffie, “wacht eens even.” Tot haar verbazing bleef het meisje staan. Ze deed een paar stappen in haar richting. “Gaat het wel goed met jou? Je ziet er nogal ziek uit.”
“Huh? Ziek?” stamelde het meisje. “Ik moet weg.”
“Waar ga je heen dan?” hield Steffie haar weer tegen met haar stem.
“Zonzicht.”
“Het weeshuis?” vroeg Steffie verbaasd. “Woon je daar?”
“Nee. Ja. Nee.”
Steffie lachte even. “Wat is het nou? Woon je er wel of niet? Mijn moeder komt daar vaak.”
“O, ik… ik weet het niet.”
“Weet je niet of je er woont?” Steffie nam het meisje nog eens goed op. Ze zag er echt ziek uit. Wankelend op haar benen leek het alsof ze ieder moment tegen de vlakte zou gaan. Huize Zonzicht kende ze wel. Ze ging weleens met haar moeder mee als die zieke kinderen moest bezoeken. Carrie Verlaan, de directrice, was een aardige vrouw. En ook met Joyce, de begeleidster van de weeskinderen, kon ze goed opschieten. Ze was altijd lief en aardig tegen haar. Maar het weeshuis lag een heel andere richting uit dan het meisje nu uit ging. “Je loopt verkeerd,” zei ze dan ook.
“Huh?”
“Ja joh, je gaat helemaal de verkeerde kant op. Het weeshuis ligt daar,” wees Steffie. Ze dacht even na. Mama zou haar kunnen brengen als ze straks klaar was met werken. Of misschien moest ze nog wel naar het weeshuis. Dat gebeurde zo vaak.
“Ga maar met mij mee,” besloot ze impulsief. Ik woon hier vlakbij. Mijn moeder kan je later dan wel daarheen brengen. Of tante Rosy, die kan ook rijden.” Ja, dat was een goed plan. “Tante Rosy vindt het vast niet erg om je even weg te brengen. Jij ziet eruit alsof je de hele dag al aan het lopen bent. En volgens mij heb je koorts. Mijn moeder is kinderarts. Het is echt het beste dat je even met mij meegaat. Dan kan mijn moeder je ook onderzoeken.”
Het meisje keek haar aan alsof ze niet goed begreep wat er tegen haar gezegd werd. Ze verstond haar toch wel? Het gebeurde vaak genoeg dat er kinderen van buitenlandse ouders door de straten zwierven. Die kinderen spraken soms amper Nederlands. Maar dat ging niet op voor dit meisje. Ze had dan niet veel gezegd, het had wel accentloos geklonken. Of was ze niet helemaal wijs? Had ze een tik van de molen gehad, zoals Sjaan dat zo mooi kon zeggen.
“Ik moet verder,” mompelde het meisje weer en ze ging door in de eerder gekozen richting.
“Je gaat verkeerd, geloof me nou maar. Kom maar met mij mee, ik breng je wel.” Steffie besloot het over een andere boeg te gooien. Misschien vond het meisje het wel eng om met haar mee naar huis te gaan. Je moest altijd voorzichtig zijn, had ook zij geleerd van haar ouders. Niet zomaar met vreemden meegaan, hoe aardig ze ook deden en eruitzagen. Maar dit meisje zag er niet uit alsof ze haar kwaad zou kunnen doen. Met één pink zou Steffie haar nog wel omver kunnen duwen. Kordaat haakte ze haar arm door die van het meisje en begon verder te lopen in de richting van haar eigen huis.
Zelfs door haar kleren heen voelde ze de gloeiende onnatuurlijke warmte die van het meisje afstraalde. Ze was echt ziek.
Jammer dat ze nu geen mobieltje bij zich had, dan had ze naar tante Rosy gebeld en haar kunnen vragen of ze haar en het meisje op kon pikken. Het geslof van het wankelende meisje deed haar vermoeden dat ze misschien niet eens dat kleine stukje naar Steffies huis kon lopen.
Toch hield ze het vol, al duurde het heel wat langer dan normaal. Steffie loodste haar via de poort en de achterdeur de keuken in.
“Ga maar even in een stoel zitten. Lust je wat te drinken?” Ze drukte het meisje op een stoel bij de tafel en lette erop dat ze niet direct weer van de stoel af zou glijden. Zonder op antwoord te wachten schonk ze een groot glas sinaasappelsap voor haar in. Dat was altijd goed, vol vitamine C, lekker koel en fris ook als je keel pijn deed. “Hier, drink dit eerst maar eens op. Ik ga even kijken waar tante Rosy is.”
Steffie haastte zich naar de woonkamer waar ze vermoedde dat tante Rosy zou zijn. De oudere vrouw zat er inderdaad en stond juist op.
“Ik dacht al dat ik jou hoorde. Jij zou toch bij Chantal gaan spelen? Is je vriendin er ook bij?” vroeg tante Rosy belangstellend.
“Pff, we kregen ruzie. Ik ben naar huis gegaan. Die stomme Chantal wilde per se met haar buurjongen gaan vissen. Als ik iets stom en gemeen vind, is het wel vissen. Net of die beestjes geen gevoel hebben!” spuide Steffie haar ongenoegen over haar vriendin.
“Je had even kunnen bellen, dan had ik je opgehaald,” zei tante Rosy. “Wie is er bij je? Ik hoorde je toch praten tegen iemand?”
“Ik kwam een meisje tegen dat heel erg ziek is. Ze heeft koorts, tante, dat weet ik zeker.”
“Dat is niet zo best. Maar waarom breng je haar dan niet direct naar huis? Daar is ze heel wat beter dan in onze keuken.” Tante Rosy wilde langs Steffie lopen, maar ze hield haar tegen met haar stem.
“Nou, volgens mij heeft ze geen huis. Ze was op weg naar het weeshuis, Zonzicht. Ik dacht dat mama haar dan net zo goed daarheen kon brengen. Die gaat vandaag misschien nog wel naar het weeshuis,” schokschouderde Steffie.
Tante Rosy streek haar glimlachend over haar hoofd. “Jij zult je eens een keer niet bekommeren om zieke en zielige kinderen.” Ze ging naar de keuken, gevolgd door Steffie.
“Hallo, ik ben tante Rosy,” begroette ze het meisje dat nog altijd in de keuken zat.
Het glas sap had ze leeggedronken, zag Steffie. Dat was goed.
“Hoe heet je?” vroeg tante Rosy op vriendelijke toon verder.
“Fleur,” antwoordde het meisje met schorre stem.
“Dat klinkt niet best, kind, die stem van je. Mag ik even aan je voorhoofd voelen? Steffie hier zegt dat je koorts hebt. Hoe voel je je?” ging tante Rosy verder.
Fleur knikte zwijgend, met van koorts schitterende ogen staarde ze naar het lege glas.
“Lust je nog wat?” begreep Steffie uit die blik. Weer knikte Fleur, waarop ze haar voorzag van een vol glas.
Tante Rosy legde haar hand even tegen het voorhoofd van Fleur en keek er ernstig bij. “Hoelang ben je al ziek?”
“Weet ik niet,” mompelde Fleur.
“Van vandaag, of was je gisteren ook al niet lekker?” drong tante Rosy aan.
“Vandaag, denk ik, misschien gisteravond al,” klonk het weifelend.
“Waar doet het allemaal zeer? Je keel, denk ik. Je buik of je hoofd?”
“Mijn keel doet vreselijk zeer. Kan haast niet slikken. Hoofdpijn, ja, en mijn knieën doen pijn.” Fleur dronk nog een paar slokken van het sap en begon te rillen alsof ze het steenkoud had.
“Moet ik mama even gaan halen?” vroeg Steffie.
“Doe dat maar,” knikte tante Rosy. “Loop jij maar even met mij mee, liefje. Je kunt beter even gaan liggen. Ik heb wel een warme deken bij de hand. Kom maar mee.” Ze nam het meisje bij de arm en hielp haar met opstaan en naar de woonkamer lopen.
Steffie haastte zich naar de praktijk die aan het huis was gebouwd. Ze viel bijna met de deur in huis en beende direct door naar de balie waar Corine zat. De assistente van haar moeder keek verbaasd op toen ze haar herkende.
“Hé Steffie, is er iets?” wilde Corine weten.
“Kan ik even naar mama?”
“Er zit een patiëntje binnen. Je zult even moeten wachten.”
Steffie beet op haar lip. Fleur was ziek, ze had hoge koorts. Misschien had ze wel een of andere vreselijke ziekte. Haar moeder moest eigenlijk meteen met haar meekomen naar huis om Fleur te onderzoeken, meende ze. “Het kan echt niet wachten,” zei ze dan ook.
“Dat zal toch wel moeten, ze kan moeilijk haar patiënt in de spreekkamer laten zitten. Dat begrijp je toch wel?” vroeg Corine op vriendelijke toon. “Wat is er aan de hand? Misschien kan ik je wel helpen.”
“Een vriendin van me is heel erg ziek. Ze is binnen, bij ons. Ze heeft heel erge koorts.”
“Oei, dat klinkt niet best. Heb je haar moeder al gebeld?”
“Dat kan niet.”
“Werkt ze?” vroeg Corine. “Er is toch wel iemand die haar opvangt als haar moeder aan het werk is?”
“Dat weet ik niet,” aarzelde Steffie. “Kun je tegen mama zeggen dat ze dadelijk naar huis moet komen? Het is echt heel belangrijk.”
Corine keek haar met een schattende blik aan en knikte uiteindelijk. “Oké, ik bel haar wel even. Ga jij maar terug naar je vriendinnetje.”
“Echt bellen, hè?”
Corine pakte als antwoord de hoorn van de telefoon en drukte op de toets om naar de spreekkamer te bellen.
Lidy hoorde het verhaal van Corine aan. “Oké, ik kom zo snel mogelijk. Ze zal toch even geduld moeten hebben.” Ze verbrak de verbinding en glimlachte tegen de moeder die voor haar zat. “Zo, Emiel, zullen we dan eens gaan kijken wat voor verband er om jouw enkel gaat? Wil je een blauw, een groen of een paars verband? Jij mag het zeggen.”
Niet veel later liet ze Emiel en zijn moeder weer uit. Emiel met een enkel die omwikkeld was met een dik, paars rekverband. Ze knikte vriendelijk naar de enige andere mensen, een man met zijn zoontje, die nog in de wachtkamer zaten en ging naar Corine toe. “Was het echt dringend bij Steffie?”
“Dat leek mij wel. Het meisje schijnt niet naar huis te kunnen,” antwoordde de assistente op zachte toon.
“Pff, tante Rosy is toch bij haar.”
“Ga nu maar even, dan is Steffie ook weer gerustgesteld,” meende Corine.
“Vooruit dan maar. Vang jij dat jochie dan even op? Als ik het goed heb, komt hij voor een inenting,” zei Lidy.
“Komt goed. Ga jij maar even bij Steffie kijken. Je weet ook dat ze niet zomaar hierheen komt.”
Dat klopte inderdaad. De kinderen wisten dat ze hun moeder niet mochten storen voor ieder wissewasje. Als het echt ernstig was, mochten ze naar de praktijk komen, of bellen. Dat Steffie hierheen was gekomen, terwijl tante Rosy ook thuis was, moest toch wel betekenen dat het ernstig was.
Vlug liep ze het korte stukje naar het woonhuis. De keuken was leeg. Uit de woonkamer hoorde ze stemmen komen. Tante Rosy stond gebogen over een figuurtje dat op de bank lag.
Steffie zou toch bij Chantal gaan spelen? bedacht ze opeens. Was dat soms niet doorgegaan?
“Lidy, goed dat je er bent. We hebben een patiëntje,” begon tante Rosy bij het zien van Lidy. “Dit is Fleur, ze heeft koorts en keelpijn en al haar gewrichten doen pijn.”
“Dat klinkt als een flinke griep. Hoi Fleur. Ik ben dokter Van de Poel, de moeder van Steffie.” Het meisje op de bank, toegedekt met een fleecedeken, keek haar met een nietszeggende blik aan. Haar ogen glinsterden van de koorts en op haar wangen lag een rode gloed. Fleur? Ze kende helemaal geen Fleur. Er zat geen enkel meisje in de klas van Steffie met die naam. Dat wist ze vrij zeker.
Ze zakte door haar knieën en onderzocht het meisje vlug. Koorts, keelpijn. Haar knieën, polsen en ellebogen deden geen pijn bij aanraking en beweging, ze voelden ook normaal aan, niet warm of dik. Gewoon een gevolg van de koorts, gokte ze. Dat zag je wel vaker. “Doe je mond maar even open, dan kijk ik even naar je keel.” Juist, precies wat ze al vermoedde: keelontsteking. “Ik zal een receptje voor je moeder meegeven voor een kuurtje tegen die keelontsteking. Zolang je koorts hebt, moet je binnenblijven. En veel drinken, koud drinken, dat verzacht de pijn een beetje.” Ze richtte zich weer op. “Weet je waar Fleur woont, Steffie?”
“Nee, ik kwam haar tegen op straat.”
Lidy nam haar dochter bij een arm en trok haar een eindje uit de buurt van het meisje op de bank. “Je kwam haar tegen op straat, zeg je. Ken je haar eigenlijk wel? Ze lijkt me een paar jaar ouder dan jij,” vroeg ze op zachte toon.
Steffie schokschouderde en keek Lidy niet aan. “Ze heet Fleur en ze is op weg naar het weeshuis. Ik denk niet dat ze ergens woont.”
“Natuurlijk woont ze wel ergens,” zei Lidy zacht doch dringend. “Zit ze niet bij jou op school?”
“Nee, ik ken haar echt niet.”
Lidy liet haar adem in een zucht ontsnappen. Typisch een Steffie-actie, dieren en kinderen die zwak of ziek waren werden door haar al te vaak mee naar huis genomen. Meestal bleef het bij dieren zoals zwerfkatjes, vogels met een lamme vleugel, en een enkele keer een verdwaalde hond. En zo nu dan een kind dat ze niet eens kende, bleek maar weer eens. “Waar komt ze vandaan, Steffie? Weet je dat wel?”
“Nee, ik kwam haar op straat tegen, zeg ik toch. Ze heeft geen huis,” hield Steffie vol.
“Natuurlijk heeft ze dat wel. Jij weet het alleen niet.” Lidy ging hoofdschuddend terug naar het meisje op de bank. “Fleur, kun je me vertellen waar je woont? In welke straat? Dan kan ik je moeder bellen. Ze moet toch weten dat je hier bent en dat je ziek bent.”
De koortsachtige ogen van Fleur volgen alert open. “Geen huis, geen moeder,” stamelde het meisje.
“Niet?” vroeg Lidy verward. “Waar woon je dan?”
“Weeshuis.”
“Woon je in Zonzicht?” Vreemd. Lidy bezocht het weeshuis al jaren als huisarts en ze kende ieder nieuw kind dat binnenkwam. Dit meisje had ze er nog nooit gezien.
“Ja, Zonzicht,” knikte Fleur moeizaam.
“Hoe heet je nog meer? Je achternaam, Fleur?” vroeg ze weer.
“Lange… De Lange,” antwoordde het meisje na enige aarzeling.
“Fleur de Lange,” herhaalde Lidy. “Ik informeer wel even bij Carrie. Blijft u even bij haar, tante Rosy?”
“Natuurlijk,” knikte deze, “bel jij maar even naar het weeshuis.”
Lidy nam de telefoon in de keuken en draaide het nummer van Zonzicht. Ze vroeg direct of ze doorverbonden kon worden met de directrice.
“Lidy. Hallo,” klonk niet veel later de stem van Carrie, “kan ik je ergens mee helpen?
“Ik denk het wel. Ken jij een Fleur de Lange?” vroeg Lidy.
“Hmm, nee, die naam zegt me niets. Behoor ik haar te kennen?”
“Volgens het meisje zelf woont ze op Zonzicht. Mij zegt de naam ook niets, vandaar dat ik even bel.”
“Daar doe je goed aan,” antwoordde Carrie. “Misschien komt ze voor het eerst bij ons. Al heb ik niets gehoord van een nieuw kind dat vandaag zou komen. Wat is er aan de hand?”
“Steffie heeft dat meisje kennelijk op straat gevonden en haar mee naar huis genomen. Ze liep op straat, doodziek, en nu ligt ze hier op de bank. Ze zegt zelf dat ze naar het weeshuis moet.”
“Ik ken haar echt niet. Ik zal wel voor je informeren. Blijft ze bij jou?”
“Voorlopig wel. Steffie heeft geen idee waar ze woont en zelf houdt ze vol op Zonzicht te wonen. Zolang ik niet weet waar ze vandaan komt, blijft ze hier. Ze heeft flinke koorts. Ik stuur geen doodziek kind de straat op.”
“Gelijk heb je, maar je kunt niet met een wildvreemd kind in huis blijven zitten. Ze mag hierheen komen, dan zoeken we hier wel uit waar ze vandaan komt,” stelde Carrie voor.
“Hmm, ik zie nog wel. Alex is een paar dagen weg, dus er is niemand die commentaar op mijn handelen zal geven.” Lidy kende Alex goed genoeg om te weten dat hij nooit toestemming zou geven om een onbekend kind zomaar in huis te nemen. Dan koos hij liever voor de veel veiliger optie van bijvoorbeeld een weeshuis.
“Dat moet je zelf weten, ze mag altijd hierheen komen, dat weet je. Ik zal eens kijken wat ik kan vinden. Zodra ik wat meer weet, bel ik wel,” beloofde Carrie.
“Prima, bedankt alvast.” Lidy verbrak het gesprek en zette de hoorn terug in de houder. Ze ging terug naar de woonkamer waar Steffie nog altijd naast het meisje op de grond zat. Een echt zorgzaam moedertje. Toch zag ze liever dat haar dochter de voorkeur voor zwervers, dieren zowel als mensen, wat meer liet varen.
“Moet ze naar het weeshuis, mam?” vroeg Steffie meteen bij het zien van haar moeder.
“Voorlopig nog niet. Carrie probeert het uit te zoeken.” Lidy boog zich over het zieke meisje heen. “Ben je al eerder in het weeshuis geweest, Fleur?”
Er kwam geen antwoord. Het meisje draaide haar hoofd weg en sloot haar ogen. Hoe moest ze dit nu weer opvatten? Niet willen of niet kunnen antwoorden? Er waren niet veel kinderen die uit zichzelf naar een weeshuis wilden. Dat werd nu eenmaal veel te vaak geassocieerd met slechte toestanden, verwaarlozing en mishandeling. Te danken aan musicals, films en boeken waarin weeshuizen dankbare onderwerpen van misstanden waren. Te veel aandringen had misschien weer een negatief effect.
Ze wenkte naar Steffie dat ze haar moest volgen en liep voor haar uit naar de keuken. “Waar kwam je haar precies tegen?”
“Vlakbij waar Chantal woont. Bij die winkels daar.”
“En je hebt haar nog nooit eerder gezien? Je kent haar echt niet?”
“Nee, dat zei ik toch al. Ze botste tegen me aan en toen zag ik dat ze ziek was. Ik vroeg waar ze heen moest. Het weeshuis, zei ze. Omdat jij daar vaak heen gaat, stelde ik voor dat ze dan even met mij mee naar huis ging. Om iets te drinken. Ik zag dat ze koorts had, mama. Wat moest ik dan doen? Haar op straat laten lopen? Kun je niet naar de politie bellen? Misschien heeft iemand haar wel als vermist opgegeven,” bedacht Steffie.
“Ik wacht even het telefoontje van Carrie af. Zij zou eerst even rondvragen of iemand haar kent. De politie kunnen we altijd nog bellen. Die zijn vaak geneigd om kinderen maar gelijk op te komen halen en ze onder te brengen bij de kinderbescherming.”
“Dan kan ze toch beter naar het weeshuis gaan?” vroeg Steffie.
“Mijn idee,” knikte Lidy, “vandaar dat ik nog even wil wachten met de politie. Carrie heeft zo haar eigen kanalen.” Ze legde een hand op de schouders van haar dochter. “Help jij tante Rosy een beetje met Fleur? Jij hebt haar tenslotte hierheen gebracht. Ik ga weer aan het werk nu. Er wachten nog meer patiënten op mij.”
Fleur hield zich slapend. Tot echt nadenken was ze niet in staat. Haar hoofd bonsde, dan weer had ze het bloedheet en het volgende moment lag ze te rillen van de kou. Keelontsteking had die aardige vrouw gezegd.
Natuurlijk wilde die dokter weten waar ze woonde, maar dat kon ze echt niet vertellen. Daar wilde ze nooit meer terug naartoe. Het weeshuis was wat haar betreft nog de beste optie. Kimmie woonde er ook en zij vertelde dat het daar best leuk was.
Ze kende Kimmie Teunis van toen ze nog bij haar in de flat woonde. Ook al ging ze nu naar een andere school, ze hadden nog wel contact met elkaar. Kimmie had altijd de leukste en grappigste verhalen te vertellen over de dingen die er in het weeshuis gebeurden. Dat wilde Fleur ook. Een tehuis waar ze zichzelf mocht zijn en waar ze veilig kon wonen zonder dat ze ergens bang voor hoefde te zijn.
Vaag hoorde ze hoe die oudere vrouw, die tante, met dat meisje praatte. Ze mocht hier blijven had die dokter toch gezegd? Met die geruststellende wetenschap dommelde ze in.
“Laat haar maar slapen,” mompelde tante Rosy. “Blijf jij hier in de kamer? Ik heb nog het een en ander te doen in huis.”
Steffie knikte. Natuurlijk zou ze bij Fleur blijven. Zij had het meisje hier immers gebracht, dan moest zo voor haar zorgen ook. Nu ze sliep, hoefde ze niet veel te doen. Ze pakte een boek uit de kast en ging daarmee in een andere stoel zitten zodat ze Fleur ook direct kon zien.
Het meisje was echt ziek, had mama gezegd. En ze mocht hier blijven. Mama was er geen voorstander van te veel te leuren met kinderen, wist Steffie. Fleur zou vast hier mogen blijven tot haar ouders gevonden waren. Hoelang dat ging duren wist ze niet, maar tot die tijd moest zij voor het meisje zorgen. Dat was heel wat leuker en spannender dan een middag spelen bij Chantal. Die moest maar lekker gaan vissen met haar buurjongen.
Een stomme sport, vond Steffie. Vissen martelen met haakjes. Ze eerst iets lekker voorhouden en als ze dat dan pakten, hadden ze opeens zo’n gemeen haakje in hun lip. Dat moesten ze eens bij die mensen zelf doen. Ze was benieuwd of ze dan nog zo graag wilden vissen.
Waar zou Fleur vandaan komen? Was ze weggelopen van huis? Of misschien was ze wel ontvoerd door haar vader en was ze aan hem ontsnapt. Dat soort dingen hoorde je toch ook op de tv?
Nee, zoiets spannends zou het vast niet zijn, maar het was wel leuk om over te fantaseren. Haar vader was misschien wel een heel rijke Arabische prins. Dat ze blond was, zei ook niet alles. Ze hadden daar echt wel vrouwen met blond haar. Misschien was haar moeder een Nederlandse. Ja, natuurlijk, dat was het. Haar Nederlandse moeder was met die prins getrouwd. Maar hij had het veel te druk om met zijn gezin bezig te zijn en natuurlijk had hij nog tien andere vrouwen. Zo ging dat daar toch? Daarom was de moeder van Fleur met haar dochter naar Nederland gevlucht.
Die prins was erachter gekomen waar ze heen waren gegaan. Hij wilde natuurlijk zijn mooie blonde vrouw en dochter niet kwijt. Zeker zijn dochter niet. Zij moest later trouwen met de zoon van een andere prins, om zo meer land te krijgen. Daar ging het toch altijd om? De mannen van de prins hadden Fleurs moeder al weer gevonden en ergens opgesloten. Nu moesten ze Fleur nog hebben. Maar Fleur was slim. Helaas was ze ziek geworden, mijmerde Steffie verder.
“Hé, wie is dat?” klonk opeens de stem van haar jongere broertje Andy. Hij stond midden in de kamer en wees naar Fleur.
“Ssst,” siste Steffie vlug. “Maak haar niet wakker, ze is heel erg ziek.”
“O, maar wie is het?” vroeg hij op iets zachtere toon. “Ik ken haar niet. Komt ze hiervandaan?”
“Nee, ze is een Arabische prinses en ontsnapt aan haar vader,” fluisterde Steffie. Opeens besefte ze haar vergissing, werd vuurrood en schudde heftig haar hoofd. “Vergeet dat maar. Ze is ziek en zwierf op straat rond.”
“Arabische prinsessen zijn niet blond, suffie,” mompelde Andy. “Waar komt ze vandaan dan? Ken jij haar?”
“Niet echt. Ik weet niet waar ze vandaan komt. Dat gaat Carrie uitzoeken.”
“Komt ze uit het weeshuis dan?”
“Nee, daar wilde ze naartoe. En nu wegwezen. Ze is heel erg ziek en moet veel slapen,” stuurde ze met die woorden haar broertje de kamer uit.
Terwijl ze moest wachten tot haar volgende patiënt kwam – er was iemand tussenuit gevallen, omdat de moeder opeens geen vervoer had – ging Lidy naar Corine toe en vroeg of ze een paar dingen op wilde zoeken. Het was alweer een paar uurtjes geleden dat ze naar Carrie had gebeld.
“Heet ze echt Fleur de Lange?” wilde Corine weten. Ze had de naam ingetikt op Google. “Deze Fleur lijkt niet bepaald op haar, bovendien woont ze in Venray, niet echt in de buurt.”
Lidy bekeek de foto van het meisje, die Corine gevonden had op een website van een voetbalclub. “Dat is ze inderdaad niet. Komt er niet meer uit? Ik dacht dat iedereen terug te vinden was op internet.”
“Dan moet je wel ergens aangemeld staan en genoemd worden, anders kom je er echt niet uit. Zelfs als ik de zoekresultaten tot deze omgeving beperk, komt ze er niet uit.” Corine keek haar baas aan. “Ik vrees dat jouw Fleur geen gebruikmaakt van internet.”
“Dat doen toch al die kinderen tegenwoordig,” mompelde Lidy. Ze kon zich niet goed voorstellen dat dit meisje geen lid was van een club en nergens genoemd werd bij foto’s of gebeurtenissen. De meeste kinderen hadden toch wel een Hyvespagina?
“Staat ze soms ergens als vermist opgegeven? Misschien niet onder die naam. Kun je zoeken op foto’s van meisjes die vermist zijn?” bedacht Lidy.
“Toch niet zo snel al. Misschien is ze pas net van huis weggelopen, of is ze helemaal niet vermist. Het kind is in de war door koorts,” hield Corine haar voor.
“Dat is natuurlijk ook wel zo. Ik heb ook nog niets van Carry gehoord. Ze zal vast niet bekend zijn in het weeshuis,” verzuchtte Lidy. “Wat moet ik doen als niemand zich meldt? Geen ouders of familie?”
“Bij de politie aangeven?”
“Dat zal ik wel doen, maar dan komen ze haar vast halen. Waar komt zo’n kind dan weer terecht?” mompelde Lidy meer tegen zichzelf dan tegen haar assistente.
“Je kunt haar naar het weeshuis brengen, daar kan de politie toch geen bezwaar tegen hebben?” meende Corine.
“Dat lijkt me niet. Maar wat dan? Stel dat er niemand komt. Dat ze door niemand vermist wordt opgegeven? Ik kan me niet voorstellen dat zo’n jong meisje weggelopen is en op straat zwerft.”
“Ze is echt de eerste niet,” zei Corine. “Ga maar eens een keer kijken bij de jeugdopvang van het Leger des Heils.”
“Natuurlijk! Het Leger. Neem eens contact op met hen,” riep Lidy uit. “Als iemand iets over zwervende kinderen weet, zijn zij het wel.”
De buitendeur van de praktijk ging open en de volgende patiënt kwam binnen. Lidy draaide zich om en begroette het meisje en haar moeder. “Loopt u maar meteen met me mee. U bent gelijk al aan de beurt.”
Een half uurtje later werd ze gebeld door Carrie.
“Niets gevonden, Lidy. Het meisje staat niet als weeskind geregistreerd. Het zou gemakkelijker zoeken zijn als je weet waar ze vandaan komt en hoe oud ze precies is,” zei Carrie.
“Dat begrijp ik,” antwoordde Lidy, “maar dat zijn dingen die ik nu ook nog niet weet. Ik zal haar als gevonden opgeven bij de politie. Voorlopig wil ik haar hier houden omdat ze ziek is. Gaan ze moeilijk doen, dan probeer ik of ik Fleur bij jou onder mag brengen.”
“Prima, als je hulp nodig hebt, hoor ik het wel.”
“Bedankt Carrie. Ik kom morgenmiddag langs voor het spreekuur,” beloofde Lidy nog voordat ze ophing.
Niet geregistreerd als weeskind. Dan zat er niets anders op dan de politie in te seinen. Ze moest nu eenmaal haar taak als oppassend burger vervullen. Een kind dwaalde niet zomaar doodziek op straat rond. Iemand moest haar kennen, haar missen. Misschien zat haar moeder op dit moment enorm in de zorgen, omdat haar dochter niet thuis was gekomen. Het meisje praatte dan wel over het weeshuis, maar wat ging er in je hoofd om als je zo koortsig was? Misschien haalde ze van alles door elkaar.
Het aangeven van een gevonden kind ging nog niet zo eenvoudig. Ze moest een aantal keer het verhaal afdraaien omdat ze steeds werd doorverbonden met een andere afdeling en agent. “Nee, ik weet niet waar ze vandaan komt. Ze is te ziek om veel te zeggen. En ja, ik ben kinderarts, dus ik heb daar wel kijk op.”
“Hebt u een foto van haar?” vroeg de zoveelste agent met wie ze doorverbonden was.
“Nog niet. Die kan ik wel maken met mijn telefoon. De foto kan ik dan wel doorsturen per mail. Heeft u geen meisjes met die beschrijving als vermist opgegeven staan? Ik heb geen idee hoelang ze van huis weg is,” vertelde Lidy weer, tot het uiterste toe haar geduld trachtend te bewaren.
“Is de naam die ze opgaf wel de juiste naam?” wilde de agent weten.
“Hoe moet ik dat nu weten? Ik neem aan van wel. Waarom zou zo’n kind liegen?” vroeg Lidy verontwaardigd.
“Misschien omdat ze weggelopen is of betrokken is geweest bij een misdrijf. Kinderen zwerven doorgaans niet zomaar op straat. Daar gaat altijd iets aan vooraf. Ruzie, misbruik, mishandeling, er zijn talloze redenen waarom kinderen van huis weglopen.”
“U gaat er nu al direct van uit dat ze weg is gelopen.”
“Wat zou een andere reden moeten zijn? Dat ze buiten is gezet door haar ouders? U hebt het over een kind van hooguit twaalf jaar, dokter Van de Poel. Die worden doorgaans niet buiten gezet,” hield de man haar voor. Zijn toon was lange tijd geduldig geweest, maar begon nu toch wat meer gespannen te klinken. Geïrriteerder. “Ik stel voor dat u een foto van haar maakt en die hierheen stuurt. Omdat ze ziek is, mag het meisje zolang bij u blijven, maar zodra ze beter is, wil ik dat u haar overdraagt aan jeugdzorg.”
“Mag ze niet naar het weeshuis? Huize Zonzicht?” probeerde Lidy. “Ze zei dat ze daarheen moest, dat ze er woonde. Dat is niet het geval, weet ik inmiddels, maar ik neem aan dat ze een speciale reden had om daarheen te willen gaan.”
“Dat zullen wij dan wel uitzoeken. Zorgt u nu maar dat u meer gegevens van haar krijgt. Een geboortedatum, woonplaats, dat soort dingen. En vergeet die foto niet, dan komen we tenminste nog ergens. Houdt u er ook rekening mee dat er een collega langs zal komen om met het meisje te praten.”
Kwam er een agent naar haar huis? Dat wilde ze helemaal niet. Stel dat Fleur inderdaad was weggelopen, dan kreeg ze natuurlijk de schrik van haar leven. Toch besefte Lidy ook dat dit de normale gang van zaken was. Ze moest de politie helpen, niet tegenwerken.
“Die collega moet er wel rekening mee houden dat ze erg ziek is. Een normaal gesprek zit er vast nog niet in. Ik ga in ieder geval mijn best doen om meer te weten te komen,” mompelde ze. Na een korte groet verbrak ze de verbinding. Wat een gedoe. De politie ging er dus meteen al van uit dat Fleur weggelopen was. En ze hielden er ook rekening mee dat ze een valse naam op had gegeven.
Tante Rosy had wat soep gemaakt voor Fleur. Kippensoep was altijd goed voor mensen met koorts en griepverschijnselen. Steffie zat nog altijd in de kamer bij Fleur, maar aan haar draaien in de stoel en het steeds open- en weer dichtklappen van haar boek merkte ze wel dat het meisje het beu begon te worden.
“Ga nog maar even buiten spelen, ik blijf wel even bij Fleur,” zei tante Rosy.
“Weet u het zeker?” aarzelde Steffie.
“Vooruit, ga nu maar.”
Steffie liet het boek op de stoel achter en rende naar buiten. Tante Rosy nam het op en bekeek het met een glimlach. De avonturen van Huckleberry Finn. Treffender had Steffie het niet uit kunnen zoeken. Het was een oud boek van haar neef Alex en nog altijd geliefd bij kinderen.
Op de bank kreunde Fleur en bewoog zich onder de deken.
“Hé meisje, ben je weer wakker? Ik heb de medicijnen voor je keel. En misschien lust je wel wat kippensoep. Ik heb wat voor je gemaakt.”
Knipperend met haar ogen keek Fleur om zich heen alsof ze niet goed wist waar ze was. Nou, dat kon ook wel kloppen.
“Je bent in het huis van dokter Van de Poel. Steffie, haar dochter heeft je mee naar hier genomen. Je liep op straat rond met flink wat koorts. Weet je daar nog iets van?” vroeg tante Rosy op vriendelijke toon.
“Weet ik niet,” stamelde het meisje met schorre stem. Af en toe hoestte ze klagelijk.
“Het is al goed, praat maar niet te veel. Neem deze pil maar in met wat water, en hier heb je kippensoep. Lust je dat toch wel? Je zult er vast een beetje van opknappen als je wat eet.” Tante Rosy schoof een klein bijzettafeltje naast de bank waarop ze een glas water met de pil en een kom met soep zette. Ze hielp het meisje rechtop te gaan zitten.
Met kleine schepjes begon Fleur te eten. Ze liet het zich goed smaken en binnen niet al te lange tijd was de kom leeg.
“Jij had vast honger. Wil je nog iets? Een boterham misschien of nog wat soep?” vroeg tante Rosy.
“Soep alstublieft.” Fleur stak haar de kom toe.
Tante Rosy glimlachte naar het meisje, ging naar de keuken om de kom weer te vullen en zette hem gevuld weer op het bijzettafeltje neer. “Alsjeblieft, eet het maar lekker op.”
Opnieuw werd de soep gulzig gegeten.
“Hoelang is het geleden sinds je voor het laatst normaal hebt gegeten?” wilde tante Rosy weten. Het kind leek haar uitgehongerd. Ze was ook zo mager, niet smerig, zelfs haar kleren niet, al waren die wel aardig versleten.
“Vanochtend,” antwoordde Fleur tussen twee happen door.
“Voordat je naar school ging?”
Ze knikte.
“Op welke school zit je?”
Fleur begon met het noemen van een naam, maar hield abrupt haar mond en keek tante Rosy met een verschrikte blik aan.
“Waarom wil je me dat niet vertellen? Is er soms iets ergs gebeurd?” vroeg ze.
De ogen van Fleur vulden zich met tranen “Ik wil niet meer terug, nooit meer,” fluisterde ze.
“Was het zo erg, kindje?” Medelijden doorstroomde haar. Ze ging naast het jonge meisje zitten en sloeg haar arm om de smalle schouders heen. Dat leek voor Fleur het teken om haar zelfbeheersing te laten varen en snikkend drukte ze zich tegen de schouder van tante Rosy aan.
“Ach, kindje toch, stil maar,” mompelde ze. “Het komt vast wel goed. We vinden wel een oplossing.” Waarvoor en wat er goed moest komen, wist ze op dat moment nog niet, maar dit mensenkind was te verdrietig om verder te vragen. Als de tijd rijp was, zou ze daar vast zelf wel mee komen, was tante Rosy’s overtuiging. Alles had zijn tijd.
Ze liet Fleur huilen tot het meisje uit zichzelf wat kalmeerde en haar neus snoot met de tissue’s die tante Rosy haar toestak. De koorts kwam weer opzetten en uitgeput liet het meisje zich weer terug in de kussens zakken. Ze sloot haar ogen en snifte nog wat na, waarna tante Rosy zachtjes met de kom terug naar de keuken ging.
Slaap was in dit geval nog het beste medicijn. Bovendien kon ze de jas van Fleur ongezien aan een nader onderzoek onderwerpen nu ze weer in slaap was. Dat had ze eerst niet gedaan in de hoop dat het meisje zelf met enige antwoorden kwam. Nu die uitbleven zou ze gaan zoeken, haar moeder moest op de hoogte worden gebracht. Dus moest de jas het ontgelden.
Ze ploos alle zakken na, haalde er papiertjes, haarelastiekjes en speldjes uit. Een klein stukje gum, een losse knoop, maar nergens iets van een adres of een telefoonnummer. Ten einde raad begon ze de in elkaar gefrommelde papiertjes voorzichtig plat te strijken. Misschien werd ze daar nog wat wijzer van.
Een kassabon. Het viel niet mee om het adres erop te ontcijferen. Het frommeltje had vast allang in die jaszak gezeten. Toch lukte het haar. Het was een bonnetje van een supermarkt in Noord. Kwam ze daar helemaal vandaan? Had ze dat hele stuk gelopen? Geen wonder dat ze zo moe was en uitgehongerd.
Het bonnetje stak ze in de zak van haar broek, de rest van de spulletjes stopte ze weer terug in de jas van Fleur en hing die netjes op de stoel.
Lidy was die middag toen ze terug naar huis ging niet veel wijzer geworden omtrent Fleur de Lange, als dat al haar echte naam was natuurlijk. Die politieagent had haar aan het twijfelen gebracht. Was een meisje van die leeftijd al zo gewiekst dat ze wist wat ze moest doen om niet gevonden te worden? Zoals liegen over haar naam?
Eenmaal thuis ontdekte ze dat Andy en Steffie opvallend stil waren. Ze zaten ieder met een leesboek voor zich aan tafel. Verbaasd keek ze dan ook naar tante Rosy die met het eten bezig was.
“Hé Lidy, was het druk in de praktijk?” vroeg tante Rosy opgewekt.
“Dat viel wel mee. Ik had geen spoedgevallen, dat scheelt altijd enorm,” antwoordde ze ietwat afwezig. “Waarom zijn jullie zo rustig? Jullie zitten stil.” Ze keek van haar kinderen naar Alex’ tante.
“Fleur slaapt nog steeds. We willen haar niet wakker maken,” verklaarde Steffie. “Volgens tante heeft ze heel ver gelopen voordat ze hier kwam.”
Nu richtte Lidy haar blik op tante Rosy. De oudere vrouw knikte en haalde haar schouders op. “Ze komt uit Noord. Ik vermoed dat ze hierheen gelopen is.”
“Hoe weet u dat zo zeker? Heeft ze dat soms verteld?” vroeg Lidy nieuwsgierig.
“Dat niet. Ze vertelt vrij weinig, maar ik vond een kassabon in haar jaszak,” legde tante Rosy op zachte toon uit zodat de twee kinderen dat niet zouden horen.
“Heeft u haar zakken doorzocht?” Dat had ze niet van tante Rosy verwacht.
“Wat moest ik anders? Ze vergiste zich even in de naam van de school waar ze op zit. Die slikte ze half in, maar het klopt wel met Noord.”
“Oké, dan weten we weer iets meer. Bij de politie is ze niet als vermist opgegeven. Ik heb beloofd dat ik een foto op zal sturen naar hen en misschien komt er nog wel iemand langs om met Fleur te praten.”
“Hmm, politie, daar ben ik niet zo’n voorstander van op dit moment,” mompelde tante Rosy.
“Ik ben er ook niet kapot van, als ze echt is weggelopen, zal ze die ook niet willen zien. Maar stel je eens voor dat haar moeder op haar dochter zit te wachten. Het is nu al een paar uur na de normale schooltijd. Die begint zich nu dus goed zorgen te maken,” hield Lidy haar voor.
“Daar heb je gelijk in,” knikte tante Rosy. “De politie moet in ieder geval op de hoogte zijn van haar verblijfplaats.”
“Mag ze vannacht wel hier blijven?” wilde Steffie weten, die kennelijk haar best had gedaan het gesprek te volgen.
“Dat zien we nog wel. Voorlopig blijft ze hier, maar het kan best zijn dat over een uur haar moeder voor de deur staat,” hield Lidy haar dochter voor.
“Maar als haar moeder nu niet komt, mag ze dán hier blijven?” drong Steffie aan.
“We zien wel, zei ik toch. Zoals ze nu is, lijkt het me niet verstandig om haar ergens anders onder te brengen. Ze is ziek en heeft rust nodig.”
Steffie keek haar met iets van triomf aan en verdiepte zich opnieuw in haar boek.
Lidy ging een kijkje nemen bij hun zieke gast. Fleur sloeg haar ogen juist op toen ze bij de bank bleef staan.
“Hé, hoe voel je je?” vroeg ze op vriendelijke toon.
“Gaat wel.” Fleurs stem klonk nog altijd schor. Haar kleur was iets minder rood nu.
“Fleur, we zitten een beetje met een probleem. Ik denk dat je wel kunt raden wat dat is,” ging Lidy verder.
Het meisje haalde haar schouders op en keek van Lidy weg.
“Ik heb zelf ook een dochter, dat weet je. Steffie is iets jonger dan jij, maar ik moet er toch niet aan denken dat ze na school niet thuis zou komen en dat ik niet zou weten waar ze is. Begrijp je me? Jouw moeder maakt zich vast vreselijk ongerust over jou. Ze weet niet waar je bent en of je terugkomt, wat er is gebeurd.”
“Ik denk het niet.”
Lidy keek het meisje verbaasd aan. Iets in de stem van Fleur gaf haar de indruk dat ze veel wijzer was dan paste bij haar leeftijd. “Waarom zou je moeder zich niet ongerust maken? Verwacht ze je niet thuis? Is dat het? Denkt ze dat je ergens bent? Bij je vader misschien?”
“Die ken ik niet eens,” mompelde Fleur.
Oei, was het zo’n gezin, ging het door Lidy heen. Vader niet in beeld, moeder interesseerde zich niet voor de kinderen. “Verwacht je moeder je dan niet thuis?”
“Dat interesseert haar helemaal niets.” Ze hoestte langdurig en greep naar het glas water dat op het bijzettafeltje stond. Gulzig nam ze een paar flinke slokken.
“Fleur, ik kan me haast niet voorstellen dat je moeder je niet gaat missen. De eerste paar uur misschien niet, maar als je helemaal niet thuiskomt, zal ze naar vriendinnen van je gaan bellen. En die vertellen vervolgens dat je niet eens op school bent geweest.”
“Nou en. Denkt u nou echt dat zij mij gaat zoeken?” Ze begon weer te hoesten.
“Vast wel. Wil je me in ieder geval vertellen waar ik je moeder kan bereiken? Waar je woont?”
“Wat wilt u dan doen? Haar bellen en zeggen dat ik hier ben? En wat dan?”
“Dan zien we dan wel weer, maar dan kan ik haar in ieder geval laten weten dat er niets met je aan de hand is en dat je hier bent.”
“Dokter, het interesseert haar geen bal hoe het met me gaat of waar ik ben.” Opnieuw werd ze overvallen door een hoestbui en kon ze pas verder praten toen die voorbij was. Hijgend bleef ze even stilliggen. “Ik bel haar straks zelf wel,” zei ze op vermoeide toon. Ze sloot haar ogen. Op haar wangen lagen alweer koortsblosjes.
Lidy besefte dat ze het meisje te veel had vermoeid met haar gevraag. Dat ze nog altijd koorts had, was geen goed teken. Een simpele keelontsteking kon ook een voorbode zijn van het veel ernstigere roodvonk. Al kwam dat niet zo heel vaak voor bij oudere kinderen.
Lidy, tante Rosy en de kinderen aten met hun vieren in de keuken. Fleur bleef in de woonkamer op de bank liggen. Dat leek Lidy verstandiger omdat ze nog altijd koorts had. Veel meer dan de soep van tante Rosy en wat pap kreeg het meisje toch niet weg.
Alex was een paar dagen voor zijn werk weg en zou vanavond niet thuiskomen. Wat dat betreft had Lidy dus vrij spel. Alex zou er zeker op aandringen Fleur ergens anders onder te brengen dan haar hier te laten overnachten, als het daarop aan kwam.
Andy kletste honderduit, hij had niet zo’n boodschap aan het onbekende zieke meisje dat bij hen op de bank lag. Vervelender vond hij het dat hij straks zijn lievelingsprogramma niet kon zien.
“Fleur zal het heus niet erg vinden dat je tv gaat kijken,” verzekerde Lidy hem. “Ze slaapt echt niet constant. O, Steffie, als ze hier blijft, dan wil ik haar bij jou op de kamer laten slapen. Van jouw stapelbed is het onderste bed immers vrij. En dan is er iemand bij haar voor het geval ze iets nodig heeft.”
“Best hoor,” zei Steffie snel. “Mag ik dan morgen thuis blijven van school als Fleur de hele nacht ligt te hoesten en ik niet kan slapen?”
Gewiekst was die dochter van haar ook, dacht Lidy. Ze schudde met een lachje rond haar mond haar hoofd. “Nee, jongedame, die vlieger gaat niet op. Ik zal haar iets geven tegen de hoest zodat ze zelf ook kan slapen.”
De vaat was net weggeborgen in de vaatwasser, de tafel afgeruimd en het aanrecht schoon, toen de bel ging. Lidy droogde haar handen af en liep naar de hal. Politie, zag ze al door het ruitje van de voordeur. “Goedenavond,” begroette ze de man en vrouw in uniform, die voor de deur stonden.
“Goedenavond, klopt het dat hier ene Fleur de Lange verblijft? U hebt vandaag aangifte gedaan van een meisje dat door u gevonden is?” begon de man.
“Dat klopt. Mijn dochter kwam het meisje tegen op straat. Omdat ze erg in de war was en er ziek uitzag, heeft ze haar mee naar hier genomen. Is er al bekend of iemand haar als vermist heeft opgegeven?”
“Nog niet. Mogen we even binnenkomen? Misschien even met het meisje in kwestie praten?” vroeg de vrouw.
“Natuurlijk, komt u verder.”
De vrouwelijke agent stak haar hand uit. “Mia Krans, en mijn collega Henk Reders,” stelde ze hen voor.
“Lidy van de Poel. Loopt u maar met me mee. Fleur is nog altijd ziek en ligt op de bank. Ze heeft koorts en ik acht het niet verstandig om haar vanavond ergens anders dan naar haar eigen huis te brengen.” Zo, dan wisten ze in ieder geval wat zij ervan dacht.
“U bent kinderarts, toch?” vroeg Mia.
“Dat klopt. Ze heeft keelontsteking, hoest behoorlijk, en ze loopt het risico dat ze roodvonk onder de leden heeft.”
“Oei, is dat niet ernstig?” vroeg Mia geschrokken.
“Ernstiger dan een keelontsteking in ieder geval,” knikte Lidy.
“Moet ze dan niet naar een ziekenhuis?” meende Henk.
“Nee hoor, zolang haar temperatuur niet te hoog oploopt, is dat niet nodig,” verzekerde ze hem. “Ik kan haar hier ook in de gaten houden en zo nodig behandelen.”
“Dat is wel een grote impact op uw gezin,” vond Mia.
“Die zijn wat dat betreft wel wat gewend. Vermoeit u haar alstublieft niet te veel. Ze hoest behoorlijk als ze veel moet praten,” waarschuwde Lidy nog voordat ze de deur naar de woonkamer opende.
Steffie en Andy keken behoorlijk onder de indruk naar de twee agenten die opeens in de woonkamer stonden.
“Kom, dan gaan wij op mijn kamer televisiekijken,” stelde tante Rosy voor. Gehoorzaam liepen de beide kinderen met haar mee.
Lidy wees de agenten een stoel aan. Ondertussen hield zij het nerveuze gezichtje van Fleur in de gaten. Ze had de deken iets hoger opgetrokken voor haar gezicht en staarde met koortsige ogen naar de man en de vrouw in uniform.
“Hai Fleur, ik ben Mia en mijn collega heet Henk. We hoorden van dokter Van de Poel dat jij hier bent. Kun je ons vertellen hoe je hier terecht bent gekomen?” De agente keek haar vriendelijk glimlachend aan.
“Steffie heeft me mee naar huis genomen,” mompelde het meisje.
“Waarom deed ze dat? Kent ze jou?”
Fleur draaide geërgerd met haar ogen en hoestte even. “Weet ik veel. Ik ben ziek, misschien daarom.”
“Kun je ons vertellen hoe je heet en waar je precies woont?” probeerde Mia.
“Fleur de Lange. Ik moet naar het weeshuis, Zonzicht.”
“Woon je daar?”
“Nee, daar wil ik heen.”
“Waarom dan?”
“Daarom.”
“Dat is een vaag antwoord, Fleur. Vertel me eens waarom je naar het weeshuis wilt. Heb je geen ouders meer?”
“Rachel, mijn ma, interesseert het toch niet waar ik ben, dus kan ik net zo goed naar een weeshuis gaan.” Die lange zin maakte weer dat ze een hoestbui kreeg. Droog en raspend hoestte het meisje enige tijd.
Lidy reikte haar een beker water aan die ze dankbaar aannam.
“Ik weet zeker dat je moeder graag wil weten waar je bent en waar je heengaat,” hield Mia vol.
“Hoe weet jij dat nou? Je kent haar niet eens!”
“Vertel me dan eens wat meer over je moeder. Slaat ze je?”
“O, gaan we op de mishandelingtoer,” klonk het vijandig. “Nee hoor, zij slaat me niet.”
“Wie dan wel?”
Fleurs ogen knipperden vlug. Bingo, dacht Lidy weinig triomfantelijk. Ze werd dus geslagen, maar niet door haar moeder. Arm kind. Wat had zij al te verduren gehad in haar jonge leventje?
“Ik heb niet gezegd dat ik geslagen word,” bromde Fleur.
“Maar erg veel liefde ontvang je thuis ook niet, anders zou je niet weglopen. Drinkt je moeder? Of gebruikt ze drugs?” Mia leunde iets naar voren, de armen op de knieën. “Je kunt ons alles vertellen, Fleur. Wat je vertelt, zullen we niet gebruiken tegen je moeder of wie dan ook, tenzij jij zegt dat we dat wel mogen doen.”
Fleur rolde met haar ogen. “Zijn jullie achterlijk of zo? Waarom moet er iets aan de hand zijn? Mag ik niet gewoon naar een weeshuis willen?”
Ze nam iemand in bescherming, meende Lidy, haar moeder?
“Ik vind het niet normaal dat een kind van jouw leeftijd naar een weeshuis wil. Hoe oud ben je? Elf, twaalf jaar?” gokte Mia.
“Dat is mijn zaak.”
“Je bent minderjarig, Fleur, dan is het ook onze zaak. Het is fijn natuurlijk dat dokter Van de Poel jou op heeft gevangen, maar hier blijven kun je niet.”
“Ik ga toch ook naar het weeshuis,” zei Fleur weer.
“Oké, maar ook daar zul je moeten vertellen wie je bent. Je mag daar niet zomaar blijven,” zei Mia.
“Waarom niet? Ik ga er vrijwillig heen.”
“Je bent minderjarig, je ouders zijn verantwoordelijk voor je. Zij moeten toestemming geven in dit geval, tenzij je mishandeld wordt of zo waardoor het voor jou onmogelijk is om thuis te blijven wonen.” Mia keek haar nog altijd vriendelijk aan.
Nu begon Fleur toch zichtbaar te twijfelen. Ze keek naar Lidy en zocht duidelijk hulp.
“Mia heeft gelijk, Fleur,” knikte Lidy. “Het weeshuis mag je alleen onderdak verlenen als je ouders uit de ouderlijke macht zijn gezet of als je geen ouders meer hebt. En dan nog alleen als je nergens anders heen kunt gaan. Zolang er familie is die zich over jou kan en wil ontfermen, worden zij vaak aangewezen als je voogd door de rechter. Jij kunt niet zomaar beslissen waar je wilt wonen.”
“Waarom kan dat bij een scheiding dan wel? Als je twaalf bent, mag je zelf beslissen bij wie je gaat wonen, waarom mag ik dat dan niet?” Fleurs stem klonk schor en weer werd ze overvallen door een stevige hoestbui.
“Ik denk dat het genoeg is geweest voor vanavond, Mia. Fleur heeft rust nodig,” besliste Lidy.
Mia keek even vragend naar haar collega die nauwelijks zichtbaar knikte. “Oké.” Ze stond op. “Dat was het voorlopig. We komen morgen nog wel een keer terug, dan ben je vast alweer wat verder opgeknapt.”
Lidy liep met hen mee naar de hal. “Wat gaan jullie nu doen?”
“Voorlopig niets,” nam Henk dit keer het woord. “Er is geen melding gedaan van vermissing van een meisje dat op Fleur lijkt. Zoals mijn collega al zei, komen we morgen terug. Het blijft een vreemd verhaal natuurlijk. Ik vermoed dat er toch mishandeling of op zijn minst verwaarlozing in het spel is. Een eenoudergezin, waarschijnlijk drank of drugs in het spel. Misschien heeft haar moeder niet eens in de gaten dat haar dochter er niet is. Door drank– of drugsgebruik.”
Lidy knikte begrijpend. Zoiets moest het haast wel zijn. “Jullie hebben contact met andere regio’s? Ze hoeft natuurlijk niet per se hiervandaan te komen.”
“We sluiten geen enkele mogelijkheid uit, dokter. We zien u morgen wel weer en nemen eerder contact met u op als we meer weten. Graag horen we het van u ook als u meer te weten komt.”
“Uiteraard,” beloofde Lidy.
Ze zat er toch een beetje mee in haar maag. Nee, niet een beetje. Een beetje heel erg veel. Een kind dat van huis wegliep en dat zo over haar moeder dacht, moest al veel meegemaakt hebben. Drank, drugs, mishandeling. Er konden verschillende redenen zijn waarom Fleur niet meer terug wilde naar haar moeder.
Lidy ging tegenover haar in de stoel zitten. “Ben je erg geschrokken?”
Het meisje keek haar met een waterige blik aan. “Die stomme juten denken altijd dat ze het beter weten.”
“Ze kennen de wet, hebben hem aan hun kant, en daar zwaaien ze mee,” moest Lidy haar gelijk geven. “Kun je me vertellen wat er aan de hand is? Waarom je niet meer naar huis terug wilt?”
Tranen gleden over de wangen van het meisje. Ze schudde haar hoofd. “Nee, dat kan ik nog niet,” fluisterde ze haast. “Dat kan ik echt niet.”
“Geeft niets. Het komt vast nog wel een keer. Vannacht blijf je lekker hier. Je slaapt bij Steffie op de kamer. Beloof je me dat je dan niet weg zult lopen?”
“Moet ik morgen met de politie mee?” vroeg Fleur met bibberende stem.
“Als het aan mij ligt niet. Ik ken de directrice van het weeshuis vrij goed. Ik ben daar huisarts. Als je om wat voor reden dan ook niet meer thuis kunt blijven wonen, kun je aan de rechter vragen of je naar het weeshuis mag.”
“Weet u dat zeker?”
Lidy knikte. “Maar heb je geen familie waar je liever heen zou gaan? Het weeshuis is natuurlijk geen gezin.”
“Nee, ik wil naar het weeshuis,” hield Fleur vol. “Ik ken de rest van mijn familie niet eens. Daar hebben we geen contact mee.”
“Wie zijn we?”
“Ik wil er niet over praten.” Fleur sloot haar ogen.
“Oké, we laten het rusten. Kan ik je vertrouwen? Blijf je hier? Je hebt koorts en keelontsteking. Het is niet verstandig om dan weg te gaan.” Ze keek het meisje recht aan.
Fleur knikte. “Ik blijf hier. Zolang ik mag.”
“Mooi zo,” glimlachte Lidy. “Dan zal ik de anderen weer gaan halen. Steffie gaat over een uurtje naar bed. Het lijkt me verstandig dat je dan gewoon meegaat. Je krijgt nog een drankje van me die de hoest zal onderdrukken. Probeer wel veel te drinken, dat is belangrijk als je koorts hebt.” Lidy stond op om tante Rosy te roepen dat ze weer terug mochten komen.
Andy en Steffie keken vol ontzag naar het meisje dat nog altijd doodziek op de bank lag. Toch zeiden ze niets en vroegen ze ook niets.
Een poosje later ging Lidy met de drie kinderen naar boven. Ze ondersteunde Fleur, die toch wat slapjes in de benen was, en zocht voor haar een pyjama en wat ondergoed van Steffie op die groot genoeg waren. Ze gaf haar het hoestdrankje en zette een beker water op het nachtkastje naast het bed.
Fleur ging zich ook even wat opfrissen in de badkamer en kwam in Steffies pyjama terug. Ze kroop in bed en luisterde naar Lidy die nog even met Steffie en Andy praatte.
“Welterusten, meiden,” zei Lidy voordat ze het licht uitdeed.
Beneden keek tante Rosy haar verwachtingsvol aan. “Vertel je het aan Alex?”
“Ik weet het niet,” verzuchtte Lidy. “Hij zal het er vast niet mee eens zijn.”
“Hij zal echt niet op stel en sprong naar huis komen vliegen als je het hem vertelt,” deed tante Rosy laconiek.
Lidy lachte even. Ze moest het Alex eigenlijk wel vertellen. Als hij weer thuis was en het verhaal van de kinderen hoorde, zou hij dat zeker niet leuk vinden. Ze knikte. “Ik vertel het hem straks wel als ik hem aan de lijn heb.”
“Mooi. Misschien vertelt Fleur morgen wel meer uit zichzelf. Ik heb het idee dat er heel wat speelt daar in dat gezin.”
“Dat lijkt me ook.”
Tante Rosy ging koffiezetten voor hun beiden en Lidy zette de televisie aan. Ze keken een poosje naar een actualiteitenprogramma en naar het nieuws.
Tegen tien uur ging de telefoon over. Lidy pakte het toestel dat ze expres naast zich op de bank had gelegd. “Met Lidy van de Poel.”
“Hoi schat, hoe gaat het daar bij jullie?” klonk de stem van Alex in haar oor.
“Goed hoor, en bij jou? Lukt het een beetje met je klanten? Jullie zijn nog flink laat doorgegaan.”
“Maar het gaat voorspoedig. We hebben vrij lang getafeld en nog wat zaken besproken, maar ik denk niet dat ik morgenavond al thuis ben.”
“Hè, dat zou je toch ook niet? Je bleef toch twee nachten in dat hotel slapen?” Zo herinnerde ze het zich in ieder geval. Of had ze zich daarin vergist?
“Hmm, tja, als het niet anders gaat. Ik ben liever thuis bij jou dan dat ik hier in een kil hotel zit.”
“Is het niet naar je zin dan?”
“O jawel,” zei Alex snel, “het is een schitterend hotel. Het ligt ook heel erg fraai tussen de bergen. Vanuit het restaurant heb je een mooi overzichtspunt over een kleine vallei. Je weet wel, kleine plukken met huizen, een groot klooster, zelfs een paar wijngaarden tegen de berg aan. Een treintje in het dal. In Limburg heb je tenminste nog echte bergen. Je waant je hier in Duitsland. En het eten is ook heel erg goed. Maar als de gesprekken zijn afgelopen, zit ik toch alleen op een kamer. En dat vind ik echt niets.”
“Het zijn maar een paar nachten. Je bent nu toch ook nog laat bezig geweest met je werk. Morgen nog een dag, voor je het weet ben je weer thuis.” Lidy zag vanuit haar ooghoek dat tante Rosy zat te gebaren dat ze het moest vertellen. Ze knikte. “Ik heb nog wel een nieuwtje voor je. We hebben een gast vannacht,” zei ze dan ook.
“O ja? Wie dan? Een vriendin van tante Rosy soms?”
“Nee, niet echt. Steffie bracht iemand mee naar huis,” hield ze het nog even cryptisch.
“Iemand of iets? Steffie neemt toch altijd de zielenpootjes mee naar huis. Katjes en vogels.”
“Dit keer een meisje,” zei Lidy snel. “Ze kwam haar tegen op straat, behoorlijk ziek.”
“Wat vertel je nu toch weer? Lidy, dat kan toch niet zomaar. Heeft ze echt een kind van straat geplukt en dat mee naar huis genomen? Waar komt dat kind vandaan? Heb je al contact met die ouders gehad?”
“Dat is een beetje het probleem. Ze is weggelopen van huis. Ze was op weg naar het weeshuis. De politie is zelfs al aan de deur geweest.”
“Oké, ik kom naar huis,” zei hij abrupt.
“Nee, dat doe je niet. Er is verder niets aan de hand. Blijf nou maar gewoon in je hotel. Fleur is ziek, ze heeft koorts en keelontsteking. Ik heb met de politie afgesproken dat ze vannacht in ieder geval hier kan blijven. Zij zoeken verder naar een mogelijke moeder. Ze wil niet zeggen waar ze vandaan komt. Het is een beetje een moeilijk geval, Alex.”
“Dat hoor ik. Waar ben je nu toch weer mee bezig, meisje? Je haalt toch geen wildvreemde in huis? Je dochter heeft zeker te weten de aard naar haar moeder. Lidy toch. Straks besteelt dat kind je nog. De criminelen worden steeds jonger en gewiekster, besef je dat weleens?”
“Doe niet zo raar! Natuurlijk is dat hier niet het geval. Ik heb haar bovendien een hoestdrankje gegeven dat een licht slaapmiddel bevat. Ze slaapt de hele nacht, daar hoef je niet bang voor te zijn.”
“Lieverd, je bent veel te goed van vertrouwen. Herinner je je nog dat bericht laatst van die meisjes van twaalf en dertien die een oude vrouw in elkaar hadden geslagen voor een paar tientjes? Dat waren ook kinderen waarvan niemand gedacht had dat ze tot zoiets in staat waren. Ik heb liever dat je de politie belt en hen voor onderdak voor dat meisje laat zorgen.”
“Alex, je stelt je belachelijk aan,” riep Lidy uit. “Dat doe ik natuurlijk niet. Nogmaals, ze is ziek.” Ze keek met een geërgerde blik naar tante Rosy die het gesprek grotendeels kon volgen doordat Alex vrij hard praatte. “Je komt niet eerder naar huis dan dat je klaar bent, hoor je me? En geen haastwerk. Tante Rosy en ik hebben het hier prima onder controle.”
“Ik bel je morgenvroeg,” zei Alex. “Als er ook maar iets mis is, kom ik naar huis. Bel anders naar de buurman dat hij het een beetje in de gaten houdt. Straks laat dat meisje haar kompanen nog binnen om de boel leeg te houden. Draai de deuren op slot. Ook die van de slaapkamers. Laat geen sleutels slingeren en neem die honkbalknuppel van Andy mee naar bed. Is je telefoon opgeladen? Het alarmnummer staat onder nummer 2. En vergeet dit keer niet het alarm aan te zetten.”
“Alsof ik dat iedere avond vergeet! Alex, doe niet zo overdreven. Je lijkt wel niet wijs. Kijk je niet te veel naar die CSI series? Pfff, jij maakt overal een drama van. Ik had het je niet willen vertellen, maar tante Rosy vond het beter van wel.”
“Gelijk heeft ze. Ik wist wel dat ik je niet alleen kon laten,” bromde hij.
“Alex Snijdewind, je overdrijft vreselijk. Er gebeurt ons echt niets. Fleur slaapt de hele nacht door en morgen gaat ze naar het weeshuis of naar haar eigen huis. Dat zien we nog wel. En jij blijft waar je bent en komt pas naar huis als die zaak daar naar aller tevredenheid is afgerond. Niet eerder.”
“Let maar eens op. Als het moet, ben ik zo thuis.”
“Ja, ja, doe nou eens rustig aan. Neem nog een wijntje en ga lekker slapen, daar doe je beter aan.”
“Hè, Lidy, ik wou dat je het niet had gezegd,” viel hij opeens uit. “Nu ben ik daar de hele nacht mee bezig en zie de meest vreselijke dingen gebeuren met jullie.”
“Schat, maak je niet zo druk. Er gebeurt helemaal niets. Jij gaat heerlijk slapen en wij ook. Beloof je me dat?”
“Alleen als jij me belooft direct te bellen als je iets vreemds hoort,” dwong hij af.
“Natuurlijk, dat zal ik zeker doen,” beloofde ze hem om ervan af te zijn. Alsof Fleur tot zoiets in staat zou zijn. Het idee alleen al. “Geen zorgen over ons, lekker slapen en morgenvroeg spreken we elkaar weer. Kusje.”
Even later had hij de verbinding verbroken. Lidy stond hoofdschuddend op en schonk voor tante Rosy en haarzelf nog een wijntje in. Wat was Alex toch een fantast. En dan durfden ze te zeggen dat advocaten fantasieloze figuren zijn. Dan kenden ze haar Alex nog niet.
Niet veel later ging ook tante Rosy naar bed. Lidy dronk haar glas leeg, liet Basil nog even uit en controleerde voordat ze naar bed ging alle deuren nog eens extra én zette het alarm erop.
In bed bleef ze toch liggen piekeren ondanks haar eigen grootspraak dat er niets aan de hand was en dat Alex spoken zag. Stel je voor dat Fleur wel deel uitmaakte van een bende? Dat zij midden in de nacht opstond en van binnenuit de deuren voor haar kameraden opende. Zo iedereen binnenliet om de boel leeg te halen en haar en de kinderen ik weet niet wat aan te doen. Ze huiverde even. Nee, belachelijk. Natuurlijk was Fleur zo niet.
Lidy sloeg het dekbed terug en liep op haar tenen naar de kamer van Steffie. Voorzichtig opende ze de deur en tuurde naar binnen. Dankzij het kleine stopcontactlampje kon ze de kinderen zien liggen in hun bedden. Zowel Steffie als Fleur was diep in rust. Fleur had ook niet meer gehoest. Met een beetje geluk zou ze doorslapen tot morgenvroeg. Nee hoor, die werd vast niet wakker. Alex zag echt spoken, en overmorgen als hij weer terug was, zouden ze daar hartelijk om lachen.
Gerustgesteld ging Lidy terug naar bed, controleerde haar wekker en trok het lampje boven haar bed uit.
Uren later schrok ze wakker van lawaai. Doodstil bleef ze liggen luisteren. Op de wekker zag ze dat het bijna half drie was. Waar was ze wakker van geworden? Was er iets gevallen? Of was er iemand binnengekomen? Basil, hun teckel, was niet zo’n bijster goede waakhond. Soms sloeg hij wel aan als hij iets hoorde, maar vaker nog had ze het idee dat Basil eventuele inbrekers kwispelend tegemoet zou lopen en ze zou wijzen waar ze de kostbaarheden konden vinden. Voor zover aanwezig.
Op de deuren en ramen zat een inbrekersalarm dat afging zodra er een deur of raam openging. Dat was verplicht vanuit de verzekering. Ook vanwege de praktijk, waar ze toch een kleine voorraad met medicijnen had. Kon dat alarm omzeild worden? In films was het altijd een koud kunstje om het alarm onklaar te maken. Daar knipten ze eenvoudig een paar draadjes door.
Hoor, daar was het geluid weer. Met haar ogen wijd open in het donker starend, bleef ze trillend in bed liggen. Liep er iemand op de trap? De vierde tree kraakte altijd. Of was het tante Rosy? Die kwam er ’s nachts nog weleens uit om naar het toilet te gaan. Natuurlijk, liet ze met een zachte zucht haar adem ontsnappen, het was tante Rosy. Ze had zich gewoon gek laten maken door die indianenverhalen van Alex. Ze rekte zich uit en schikte het dekbed opnieuw om zich heen. Lekker warm.
Maar dat geluid… Nee, dat klopte niet. Dat was niet de badkamer. Dit was niet tante Rosy die op de gang rondsloop. Met een wild kloppend hart sloeg ze zo stil mogelijk het dekbed terug en pakte ze de honkbalknuppel van Andy, die tegen het nachtkastje stond. Ze sloop op haar blote voeten naar de deur en bleef daar aarzelend staan, haar hand boven de deurklink.
Moest ze gaan kijken of niet? Stel je voor dat er inderdaad inbrekers binnen waren. Zolang ze dachten dat iedereen sliep, zouden ze vast niemand kwaad doen. Als zij nu opeens voor hun neus stond, schrokken ze zich een ongeluk. Wie weet wat er dan allemaal gebeurde. Bij ‘Opsporing verzocht’ hoorde je toch wel vaker dat de bewoners gemolesteerd werden, omdat ze de inbrekers stoorden? Even zo vaak werden de bewoners toch wel in elkaar geslagen om meer geld los te krijgen. Of een code van de pinpassen. Geld had ze niet eens in huis, bedacht ze met een schok.
Weer klonk datzelfde geschuifel op de gang, nu was het vlak voor haar deur! Ze hield haar adem in en greep de knuppel nog iets steviger vast. Haar hart dreunde in haar oren, dat moest die inbreker vast horen.
Opeens bewoog de klink en ging de deur open.
“Mam, wat doe jij nou?” klonk de geschrokken stem van Steffie.
“Goedemorgen, lieverd,” begroette Alex haar telefonisch. “Is er nog iets gebeurd vannacht?”
“Dat kun je wel zeggen,” mompelde Lidy slaperig. “Ik heb Steffie betrapt toen ze iets te eten ging halen beneden.”
“Hè, waarom dat dan? Dat doet ze normaal toch nooit?” vroeg haar man verbaasd.
“Normaal niet, nee, maar Fleur werd wakker en had heel erge honger. Ze had een hele dag niets gegeten op een paar bordjes soep en wat pap na.” Dat ze zelf zowat een hartaanval had gekregen toen haar dochter door het huis sloop en zo opeens haar kamer binnen was gekomen, vertelde ze er maar niet bij. Ook niet dat Steffie het wel heel vreemd vond dat haar moeder met een honkbalknuppel in de hand naar het toilet wilde gaan. Waar was ze bang voor? Dat de muggen zouden steken?
“Dus jouw wilde gok dat ze een stel inbrekers binnen zou laten, is niet uitgekomen,” ging Lidy verder.
“Gelukkig niet. Ik zou niet graag gelijk krijgen in deze. Als ik het red kom ik vanavond naar huis,” zei hij op een toon die geen tegenspraak duldde.
“Als je na zeven uur klaar bent, blijf je daar. Het is niet verantwoord om dan nog dik tweeënhalfuur te gaan rijden. Dat wil ik echt niet hebben, Alex,” zei Lidy op net zo’n besliste toon.
“Ach kom, hele volksstammen zitten dan nog op de weg.”
“En die zijn het vast stuk voor stuk gewend om dergelijke afstanden te rijden. Jij bent dat niet,” hield ze vol. “Ik wil het niet. Eén man kwijt door een verkeersongeval vind ik meer dan genoeg voor een mensenleven.” Nu bleef het langere tijd stil aan de andere kant. Ze kon hem haast horen denken. Het was misschien niet eerlijk om het ongeluk aan te halen, dat haar eerste man, Werner van de Poel, het leven had gekost. Noch was een aanrijding door een dronken chauffeur te vergelijken met het afleggen van tweehonderdvijftig kilometer snelweg, toch gebruikte ze nu dit argument om haar man ervan te weerhouden dat hij met alle geweld naar huis kwam rijden. Het was nergens voor nodig om risico’s te nemen.
Dat laatste zei ze hem ook. “Er gebeurt hier echt niets, bovendien verwacht ik dat Fleur vandaag naar huis zal gaan of anders naar het weeshuis.”
“Hmm, ik vind het maar niets, Lidy,” bromde Alex onwillig.
“Dat weet ik, lieverd. We staan hier echt wel ons mannetje, of vrouwtje,” voegde ze er lachend aan toe.
“Hou je me op de hoogte?”
“Dat zal ik doen,” beloofde ze. “Nu ga ik ophangen, ik hoor de kinderen naar beneden komen. Tot morgen.”
Weer een korte aarzeling voordat hij antwoordde: “Oké, tot morgen, maar vanavond bel ik nog even.”
“Natuurlijk, als je klaar bent met je werk, bel je me maar. Werk ze.” Lidy legde de telefoon terug op tafel en stond op. Ze moest bij haar patiëntje gaan kijken. Hopelijk was de koorts gezakt en voelde ze zich vandaag wat beter, misschien wel goed genoeg om inderdaad naar het weeshuis te gaan.
Steffie kwam de woonkeuken binnen en plofte op een stoel neer. “Nog enge muggen gevangen vannacht, mam?” Ze giechelde achter haar hand.
“Een hele grote, maar ik vond het een beetje jammer om haar dood te slaan.”
“Je bent gewoon een bangeschijter. Waarom had je die knuppel eigenlijk op je kamer staan?” ging Steffie erop door.
“Om lastige meisjes terug naar hun kamer te drijven.”
“Ben je bang als papa er niet is?” De geamuseerde blik verdween van haar gezichtje. “Ik vind het ook altijd eng als papa niet thuis is, hoor. Maar gisteravond niet omdat Fleur bij mij sliep.”
Lidy keek haar dochter verrast aan. Ze sloeg even haar armen om haar heen en drukte een kus op haar hoofd. “Maar goed dat papa dan niet zo vaak weg is. Morgen komt hij weer thuis.”
“Gelukkig,” verzuchtte Steffie. “Blijft Fleur vanavond ook bij ons?”
“Dat weet ik nu echt nog niet. We zien wel wat er vandaag allemaal gebeurt. Nu ga ik even bij haar kijken. Was ze al wel wakker?”
“Ja, hoor.”
“Mooi, dek jij de tafel dan maar eens voor ons,” zei Lidy. “Tante Rosy is even met Basil lopen. Verras haar maar als ze terugkomt met een gedekte tafel.” Ze ging naar boven en spoorde Andy aan zich aan te kleden en zijn stripboek weg te leggen. In Steffies kamer was het nog stil en donker. Ze klopte even op de deur en deed hem verder open. “Ben je wakker, Fleur?”
“Ja, hoor,” klonk de stem van het meisje uit het onderste bed.
Lidy ging de kamer verder binnen en schoof het gordijn open zodat het direct al een stuk lichter werd. “Hoe heb je geslapen?”
“Goed, denk ik.”
Lidy bekeek hun gast aandachtig. Haar gezicht was niet meer zo rood als gisteravond. Ze ging op de rand van het bed zitten en legde haar hand op het voorhoofd van Fleur. De temperatuur was bijna normaal. “Nog gehoest?” Niet dat zij er iets van had gehoord.
“Vannacht niet.”
“Mooi zo. Hoe is het met je keel?”
“Gaat wel, die doet nog zeer met slikken.”
“Dat duurt ook nog wel een poosje voordat het helemaal beter is. Kom je uit bed om te ontbijten? Of heb je vannacht genoeg gegeten?” Lidy stond op en pakte het bordje dat Steffie vannacht mee naar boven had genomen, waar nog een paar kruimels op lagen.
“Ik heb best wel honger nu.”
“Mooi. Steffie heeft helaas geen kleren die jou zullen passen. Vind je het erg om je kleren van gisteren nog een keer aan te doen?”
“Neuh,” schokschouderde Fleur.
“Goed, ik ga naar beneden, kom je dan ook zo?”
Het meisje knikte. Lidy ging nog een keer naar de kamer van Andy. Hij had zich nu aangekleed, maar zat opnieuw met zijn neus in het stripboek.
“Kom op, joh, laat dat boek nu eens liggen. Eerst eten, anders ben je nog te laat op school,” spoorde ze hem aan.
Hij sprong van zijn bed en holde voor haar uit naar de trap, denderde naar beneden en kon maar net voorkomen dat hij in botsing kwam met tante Rosy die net binnenkwam.
“Goedemorgen, jongeman, wil je nog snel even een been breken voordat je naar school gaat?” Tante Rosy roefelde door zijn haar. “Goedemorgen, Lidy. Hoe is het met ons logeetje?”
“Beter, ze komt er zo aan.” Lidy volgde Andy en tante Rosy naar de woonkeuken en niet veel later kwam ook Fleur binnen.
Ze schoof aan de tafel en wachtte netjes tot Lidy zei dat ze brood mocht pakken. Hongerig begon ze te eten en dronk zelfs twee bekers thee.
Lidy kon niet langer thuisblijven, ze moest naar de praktijk, hoe graag ze ook nog even met Fleur had willen praten als Steffie en Andy naar school waren. Ze vertrouwde erop dat tante Rosy dat straks zou doen als ze met hun tweeën thuis waren. Tante Rosy lukte het vast wel om nog meer uit het meisje los te krijgen. Ondertussen zou zij zelf nog eens naar Carrie bellen en naar de politie. Er moest toch een oplossing voor Fleur gevonden worden.
Steffie en Andy waren weg. Het huis werd weer stil zoals het altijd was als iedereen naar school en het werk was. Tante Rosy ruimde de tafel af. Zonder dat ze iets hoefde te vragen, hielp Fleur haar mee.
“Heb je goed geslapen?” vroeg tante Rosy.
“Best wel.”
“Ik kan nooit slapen, de eerste nacht als ik in een vreemd bed slaap,” vertrouwde tante Rosy haar toe. “Daarna wel, maar dat komt vast omdat ik dan zo moe ben dat ik overal wel zou kunnen slapen.”
Fleur grijnsde even. Van tijd tot tijd kreeg ze nog een hoestaanval. “Denkt u dat ik nog wat van dat hoestdrankje mag?” vroeg ze na weer een hoestbui.
“Beter van niet, het hoesten heeft een functie. Je hoest zo je longen schoon. Dat hoestdrankje moet je alleen ’s nachts gebruiken.”
“Maar mijn keel gaat zo’n pijn doen als ik steeds moet hoesten,” zei Fleur.
“Daar heb ik wel iets tegen.” Ze pakte een doosje met hoestpastilles en gaf er Fleur een paar. “Niet alles achter elkaar opeten. Het verzacht je keel wat. En veel drinken, dat helpt ook.”
“Blijft u hier de hele dag?” wilde Fleur weten.
“Ja, ik woon hier immers. Misschien dat ik straks nog even boodschappen ga doen. Sjaan, onze hulp komt straks, dan kan zij bij jou blijven, terwijl ik weg ben.”
“Bent u bang dat ik de boel leeghaal?” Fleur keek haar opeens met een vreemd strakke blik aan.
“Natuurlijk niet, kindje. Hoe kom je daar bij?”
“Omdat u me niet alleen wilt laten.”
“Dat wil ik niet, omdat je je dan misschien zelf niet zo prettig voelt. Je bent hier toch vreemd in huis. Ikzelf zou het ook niet prettig vinden om bij een vreemde helemaal alleen in huis te zijn. Je weet niets te vinden, vindt het vervelend om dingen ongevraagd te pakken. Daarom laat ik je niet graag alleen, nergens ander om,” verzekerde ze Fleur.
Het meisje schokschouderde weer en richtte haar aandacht op de hond die naast haar op de grond was gaan liggen. “Ik ben toch niet alleen. Basil is bij me.”
Tante Rosy lachte even. “Je hebt gelijk, maar Basil kan je niet vertellen waar je drinken kunt vinden.”
“Maakt me niet uit, hoor. Ik ben het gewend om alleen in huis te zijn.”
“O ja? Ben je zo vaak alleen thuis?” Tante Rosy zette ondertussen de borden en gebruikte bekers en kopjes in de vaatwasser. Ze maakte een doekje nat om de tafel schoon te vegen.
“Zo vaak,” schokte de schouders van Fleur weer omhoog.
“Wat voor werk doet je moeder?”
Een diepe zucht als antwoord.
“Of werkt ze niet?”
“Als ze zin heeft, of geld nodig heeft.”
De tafel was schoon. Ze pakte het voerbakje van de kat en begon dat schoon te maken. Zolang ze Fleur niet aankeek, zou het meisje niet het gevoel hebben dat ze haar uit wilde horen. “Houd je vandaag nog maar een beetje rustig, je bent nog wat koortsig.”
“Denkt u dat ik vandaag naar het weeshuis kan?” wilde Fleur weten. Ze was weer aan tafel gaan zitten met een koud glas sinaasappelsap voor zich.
“Dat weet ik echt niet, meisje. Wil je daar zo graag heen dan?” Tante Rosy poetste ijverig verder op het meer dan schone aanrecht.
“Ja, dat wil ik heel erg graag,” knikte het meisje.
“De meeste kinderen vinden het niet zo geweldig om naar een weeshuis te gaan. Die zitten liever in een gezin.”
“Een weeshuis is beter. Daar ben je nooit alleen.” Fleurs gezicht kreeg een gesloten uitdrukking. Ze stond op en ging naar de woonkamer.
Tante Rosy volgde haar even later en zag dat ze zich opnieuw op de bank had geïnstalleerd. “Ga je nog wat rusten?”
“Ik voel me nog niet zo lekker.” Ze sloot haar ogen om ze een paar tellen later weer te openen. “Denkt u dat die politieagenten weer terug zullen komen?”
“Dat hebben ze wel gezegd. Vind je dat vervelend?”
Fleurs schouders schokten. “Die juten vragen altijd zoveel.”
“Tja, ze proberen je te helpen, dat kunnen ze alleen als ze meer van je weten. Vandaar ook hun vragen.”
“Het gaat ze niks aan waar ik vandaan kom en nog minder waarom ik naar het weeshuis wil,” antwoordde het meisje op stugge toon.
“Hoe moeten ze je anders helpen?”
“Ik hoef niet geholpen te worden. Dat kan ik prima zelf.”
“Soms is een beetje hulp van volwassenen best handig,” hield tante Rosy haar voor.
“Niet van juten. Dokter Van de Poel heeft beloofd me te zullen helpen. Dat is toch genoeg.”
“Ik hoop het, meisje.” Tante Rosy streek over haar rok, aarzelde even tussen weggaan en blijven, maar draaide zich toch weer om naar Fleur. “En als je moeder nu naar je op zoek gaat?”
“Dat doet ze niet. Ze is allang blij dat ze me zo gemakkelijk kwijt is geraakt. Het interesseert Rachel echt niet waar ik ben, zolang ik haar maar niet voor de voeten loop.” Fleur sloot haar ogen demonstratief om aan te geven dat het gesprek wat haar betreft was afgelopen.
“Ook al denk jij dat je moeder je niet zult missen, er komt een dag dat ze naar je op zoek zal gaan. En dan?”
“Weet ik veel,” bromde ze met gesloten ogen. “Ze heeft het bij mij voorgoed verpest. Ik hoef haar niet meer.”
Fleur hield haar ogen gesloten en kneep haar lippen samen tot een dunne streep. Ze wilde niet meer horen wat tante Rosy van haar moeder vond. Rachel verdiende de naam ‘moeder’ niet eens. Dat had ze nooit gedaan. Wat tante Rosy of de dokter ook zeiden, ze ging nooit meer terug naar die vrouw. En als die juten kwamen, zou ze hen ook geen antwoord geven. Op geen enkele vraag. Ze konden haar toch niets maken. Ze had niets misdaan. Weglopen was geen misdaad, en als je niet als vermist op werd gegeven door je ouders kon niemand haar dwingen terug te gaan. Ze was twaalf, dan mocht ze zelf beslissen bij wie ze wilden wonen!
Het duurde een poosje voordat Lidy de kans kreeg naar Carrie te bellen. Ze moesten iets afspreken over Fleur, liefst voordat de politie daar een beslissing in nam. Die agenten zouden vandaag beslist terugkomen, misschien wel met iemand van de kinderbescherming. Bij hen blijven kon immers niet. Dus moest er een oplossing zijn gevonden, voor zover Fleurs moeder niets van zich had laten horen. Wat ze zich niet goed voor kon stellen. Een beetje moeder ging toch op zoek naar haar kind als dat niet op de normale tijd thuiskwam?
Het vermoeden dat die moeder mogelijk verslaafd was aan drank of drugs werd steeds sterker. Waarom anders zou ze geen contact opnemen met de politie?
Carrie was haar echter voor. Corine meldde dat ze de directrice van het weeshuis aan de lijn had.
“Schakel haar maar door, Corine.” Er zat nu toch even niemand in de spreekkamer. “Goedemorgen, Carrie.”
“Hé Lidy. Heb je tijd om hierheen te komen?” begon Carrie Verlaan.
“Heb je een zieke?”
“Zoiets.”
“Dat klinkt geheimzinnig,” grinnikte Lidy. “Je hebt een zieke of niet, iets tussenin is er niet.”
“In dat geval heb ik een zieke die de aandacht van een kinderarts nodig heeft. Kun je hierheen komen?”
“Is het dringend? Ik heb nog twee patiënten in de wachtkamer zitten,” wist Lidy.
“Als je daarna hierheen kunt komen, zou ik dat zeer op prijs stellen.”
“Oké, je ziet me verschijnen.” Lidy hing op, liep naar de deur, maar bleef even peinzend staan voordat ze die opende en de volgende patiënt binnenriep. Er was iets in de stem van Carrie. Ze praatte alsof er iemand bij haar had gezeten, waardoor ze niet voluit had kunnen praten. Wat zou er aan de hand zijn? Ze had een zieke die niet echt ziek was, had ze begrepen. Hmm, daar was iets niet in orde. Ze duwde de klink naar beneden. “Ramon Wester,” riep ze haar volgende patiënt.
Een kleine drie kwartier later was ze op weg naar het weeshuis. Gespannen, omdat ze niet wist wat haar te wachten stond. Ze parkeerde haar wagen op de gebruikelijk plek en haastte zich naar de hoofdingang. Op haar bellen deed Joyce de deur open.
“Hé Joyce, alles in orde?” begroette ze de kinderverzorgster.
“Ja hoor, ik moest je van mevrouw Verlaan naar haar kantoor sturen als je kwam,” zei de jonge vrouw.
“Waar gaat het over?” kon Lidy niet laten te vragen.
“Dat vertelt mevrouw Verlaan je wel.”
Hè, nu wist ze nog niets. Joyce hielp niet echt mee haar nieuwsgierigheid te bevredigen. Lidy liep met stevige passen naar het kantoor van de directrice. Het was rustig op dit tijdstip. De oudere kinderen waren naar school, alleen de baby’s en de jonge peuters waren in het gebouw. En een ziek kind. Wie zou het zijn? En wat zou er aan de hand zijn?
Ze klopte op de deur van Carries kantoor en wachtte tot ze haar binnen hoorde roepen.
“Dokter Van de Poel, fijn dat u zo snel kon komen.” Carrie stond op van achter haar bureau en liep naar Lidy toe. Ze schudde haar de hand.
Wat was hier aan de hand, ging het door Lidy heen. Carrie deed nooit zo formeel als ze alleen waren. Er was toch niemand anders aanwezig in haar kantoor? Ze keek om zich heen en ontdekte in een grote stoel een tenger meisjesfiguur. Het kind verdronk haast in de grote stoel. Geen wonder dat ze haar over het hoofd had gezien.
Het donkere gezichtje van het meisje stond somber, en in haar ogen lag een bijna vijandige blik. Lidy keek vragend naar Carrie.
“Kimmie Teunis is vandaag ziek, schoolziek,” begon Carrie.
Oké, dat was iets nieuws. Carrie hield kinderen niet graag thuis als er niet echt iets aan de hand was. Schoolziek waren de kinderen zelden.
“En wat heeft Kimmie precies?” vroeg Lidy dan ook.
“Ze wil je iets vertellen. Kimmie?” Carrie wendde zich naar het meisje. “Vertel jij dokter Van de Poel eens wat je mij vanochtend hebt verteld.”
Kimmie – Lidy schatte haar een jaar of elf, twaalf – was een meisje van negroïde afkomst. Ze ontweek de blik van Carrie en ook die van Lidy. Ze was netjes gekleed, zoals alle kinderen van het weeshuis, geen uniform, maar normale kleren zoals een spijkerbroek, een vlotte trui en een paar stevige stappers. Haar donkere haren waren in kleine vlechtjes op haar hoofd bij elkaar gebonden.
“Hoi Kimmie, wat wil je mij vertellen? Je bent niet echt ziek, vermoed ik,” begon Lidy.
Het meisje keek haar nu recht aan, strak, haar mond een rode smalle streep in het donkere gezicht. “Fleur,” was het enige wat ze zei.
Fleur? Wat moest ze daar nu weer mee? Opeens begreep ze het. Natuurlijk: Fleur. “Ken je haar?” vroeg Lidy.
Kimmie knikte.
“Was ze op weg naar jou soms?” gokte Lidy.
Weer knikte Kimmie.
“En hoe weet jij dat Fleur bij mij is?”
“Ze heeft me gebeld,” was het stugge antwoord.
“O ja? Wanneer dan?”
“Vannacht.”
Oké, Fleur had dus naar dit meisje gebeld. Midden in de nacht. Hoe dan?
“Naar mijn mobiel,” gaf Kimmie het antwoord al.
“Heb jij een mobiele telefoon?” vroeg Lidy verbaasd. Ze keek vragend naar Carrie.
“Sommige kinderen hebben een gsm, gekregen van familie. Het beltegoed wordt ook door die familie betaald,” legde Carrie uit. “Kimmie vertelde vanochtend dat Fleur naar haar had gebeld.”
Allemaal leuk en aardig, maar hoe had Fleur naar haar vriendin kunnen bellen? Ze had geen telefoon bij zich, dat wist Lidy absoluut zeker. Dus had ze met de huistelefoon moeten bellen. Vannacht. Dan klopte het toch dat Lidy die vreemde geluiden had gehoord. Het was dus niet alleen Steffie geweest die uit bed was gekomen om iets te eten te gaan halen. Kennelijk was Fleur vannacht ook op stap geweest door haar huis.
“Ze heeft naar jou gebeld. Kun je me ook vertellen waarom?” vroeg Lidy. Ze had nog veel meer vragen, maar het was vast beter het rustig aan te doen. Zolang Kimmie wilde praten, was het goed. Zij kon haar vast meer vertellen over Fleur de Lange.
“We hadden afgesproken dat ze gisteren naar hier zou komen,” vertelde Kimmie.
“Waar kennen jullie elkaar van?”
“We hebben bij elkaar op school gezeten.”
“Kimmie woont hier nu bijna een half jaar,” legde Carrie uit. “Ze komt uit Noord. Nadat haar moeder overleed, is ze hier terechtgekomen. Er is verder geen familie die zich over haar kon ontfermen, alleen haar oma.”
“Oma is te oud om voor mij te zorgen,” nam Kimmie het gesprek over. “Ze kan niet goed meer lopen en zit in een bejaardentehuis.”
“En zo kwam jij hier terecht. Je kent Fleur van school. Waren jullie vriendinnen?” wilde Lidy weten. Ze wilde begrijpen wat er aan de hand was met Fleur, waarom het meisje weg liep van huis. Nu was het weglopen op zich niet zo heel vreemd, dat deden zoveel kinderen. Al kwamen de meesten niet verder dan de volgende straathoek, kregen spijt of werden bang en gingen terug naar huis zonder dat hun ouders ooit te weten zouden komen dat hun kind weg wilde lopen.
“Beste vriendinnen. We woonden in hetzelfde flatgebouw,” vervolgde Kimmie. “Mijn moeder en die van Fleur werkten samen.”
Aha, nu kwam ze verder. “Wat voor werk was dat?”
“Heeft Fleur niets verteld?” vroeg Kimmie achterdochtig.
“Ik denk dat Fleur vooral bang is dat ik haar terugstuur naar haar moeder. Kun jij me vertellen waarom ze weg is gelopen?”
Kimmie zuchtte en draaide met haar ogen alsof Lidy zojuist iets heel doms had gevraagd.
“Mijn moeder was een heroïnehoer,” zei Kimmie hard. “Ze is aan een overdosis overleden.”
Lidy schrok door de haat die nu in haar ogen lag. Toch probeerde ze haar gezicht in de plooi te houden, niet te laten merken dat ze hiervan heel erg schrok. “Dus de moeder van Fleur is ook een… prostituee?”
“Zeg maar gewoon hoer. Want dat is ze. En verslaafd,” gooide ze er op diezelfde harde en boze toon uit.
Wat voor leven moesten die meisjes hebben gehad. Kimmie was aan dat leventje kunnen ontsnappen door de dood van haar moeder, begreep Lidy nu. Was dat wat Fleur voor ogen had gehad met haar weglopen? Ontsnappen uit die troosteloze wereld van verslaving?
“De moeder van Fleur, leeft zij nog?” Lidy moest het weten. Ook al gaf ze het meisje het grootste gelijk van de wereld, zolang haar moeder in leven was, had zij het meest te vertellen over haar dochter. Tenzij ze natuurlijk onbekwaam als ouder werd verklaard en uit de ouderlijke macht werd gezet.
Mijn god, ging het door Lidy heen, waarom bestonden er van die zeer uitgebreide procedures als je een kind wilde adopteren, maar kon de grootste verslaafde zo een kind op de wereld zetten? Niemand die daar iets aan kon doen. Een enkeling werd als baby direct afgestaan of bij de moeder weggehaald, maar lang niet alle verslaafden klopten aan om hulp.
“Kimmie en Fleur hebben contact met elkaar gehouden al die tijd. Kimmie adviseerde haar vriendin weg te lopen van huis als ze twaalf was en dan hierheen te komen,” legde Carrie uit.
“Waarom hangen jullie zo aan die leeftijd?” vroeg Lidy zich af.
“Als je ouders gaan scheiden, mag je vanaf die leeftijd zelf bepalen bij wie je wilt gaan wonen. Waarom zou dat dan niet mogen als je nog maar één ouder hebt bij wie je niet wilt wonen?” beantwoordde Kimmie die vraag, met een blik op haar gezicht die iedereen ervan moest weerhouden hier tegenin te gaan.
“Dat ligt anders als er geen sprake is van een scheiding,” waagde Carrie het toch op zachte toon.
“Dat is toch onzin! Dat slaat helemaal nergens op.” Kimmie sprong op uit de stoel, met gebalde vuisten. “Waarom zou een kind van gescheiden ouders wel iets te zeggen hebben over haar eigen leven en wij niet?”
“Ook kinderen die met een scheiding te maken krijgen, mogen niet zonder meer bij de ouder van hun keuze gaan wonen,” probeerde Lidy op rustige toon uit te leggen aan het geagiteerde meisje. “Er wordt terdege gekeken of dat wel een geschikte ouder is, die voor het kind wil en kan zorgen. Het is zeker geen beslissing die je licht moet nemen. Hoeveel kinderen van twaalf hebben er geen ruzie met hun ouders? Op die leeftijd verandert er nogal veel in je leven én in je lichaam. Je gaat rond je twaalfde naar een andere school, met andere kinderen, een andere omgeving. Meisjes worden rond die tijd voor het eerst ongesteld. Hormonen lijken je leven over te nemen. Er komt nogal wat op je af als je twaalf jaar bent. Dan is het niet zo vreemd dat het er thuis niet altijd even rustig aan toe gaat. Dat je je onbegrepen voelt en dat je niet goed raad weet met jezelf. Stel je voor dat al die kinderen die niet zo lekker in hun vel zitten kunnen besluiten dat ze liever niet meer thuis willen wonen.”
“En als je mishandeld of misbruikt wordt?” Kimmie keek haar met zo’n minachtende blik aan dat Lidy het er koud van kreeg.
“Dat ligt anders, dat zul jij vast ook wel begrijpen. Maar weglopen is dan een verkeerde keuze. Zoek hulp als je in zo’n situatie zit. Je kunt je nog zo groot en volwassen voelen op die leeftijd, je hebt toch echt hulp nodig om verder te komen.”
“Die hulp komt vaak te laat. Er zijn kinderen vermoord omdat die geweldige hulp te laat kwam. Doordat kinderen niet werden geloofd, signalen niet werden opgepakt en omdat die grote heren elkaar tegenwerken,” schreeuwde Kimmie nu. De tranen – van woede? – trokken donkere strepen over haar wangen.
Carrie liep naar haar toe en legde een hand op de schouder van het meisje. Ze probeerde niets goed te praten, zei niet dat het niet waar was wat het meisje schreeuwde. Alleen die hand op de schouder deed het werk.
Kimmie liet haar schouders hangen, boog haar hoofd en stond er uitgeteld bij. Ze liet toe dat Carrie haar in een stoel zette en haar haren streelde.
“Je hebt gelijk, Kimmie, absoluut,” knikte Lidy. “Er gaan dingen verkeerd, gruwelijk verkeerd. Toch wordt er gelukkig ook een hoop goed gedaan. Lang niet alles gaat verkeerd, alleen komt dat niet in het nieuws. De media laat ons helaas alleen de missers en de fouten zien die er gemaakt worden. Als Fleur mishandeld of misbruikt wordt, kan ze natuurlijk niet bij haar moeder blijven. Maar dan zal ze daar wel over moeten praten. Zoiets zal uitgezocht moeten worden.”
“Denkt u dat ze daarover liegt?” vroeg Kimmie met een blik vol afschuw.
“Toen het haar gevraagd werd, ontkende ze dat ze mishandeld werd. Ze nam haar moeder in bescherming toen de politie haar vroeg of ze drank of drugs gebruikte.”
“Politie?” Kimmie snoof verachtelijk. “Denkt u echt dat het zin heeft iets tegen de juten te zeggen daarover?”
“Dat lijkt me wel een logische stap,” knikte Lidy.
“Om Fleur te kunnen helpen, moeten er aanwijzingen zijn dat haar moeder niet voor haar kan zorgen, door drank– of drugsgebruik. Dat ze mishandeld wordt, of zelfs misbruikt,” ging Carrie verder. “Je zei dat Fleurs moeder een hoertje is. Gebruikt ze net als jouw moeder drugs?”
Kimmie knikte zwijgend.
“Kun je ons iets meer over de situatie vertellen, Kimmie?” probeerde Carrie. “Jij kent haar langer en hebt nog altijd contact met haar.”
Kimmie zweeg een poosje alsof ze erover na moest denken wat ze wel of niet kon vertellen tegen de beide vrouwen. Uiteindelijk haalde ze haar schouders op en begon ze weer te praten. “Rachel is een gebruiker. Ze tippelt om aan geld voor haar drugs te komen. Toen Fleur jonger was, ging het nog wel. Ze werkte in een huis en had een kamer waar ze haar klanten ontving. Daar is ze buiten geschopt, omdat ze te vaak stoned was. Op straat moet je jezelf maar zien te redden. Proberen uit de handen van de pooiers te blijven. Ze beschermen je, maar ze slaan je met hetzelfde gemak ook in elkaar als ze denken dat je geld achterhoudt of te weinig je best doet.”
De stem van Kimmie klonk vlak, zonder emotie, alsof het haar niet aanging. Het kon het verhaal van haar eigen moeder zijn dat ze vertelde. Heroïnehoertjes gleden steeds verder af en deden alles om aan voldoende geld voor hun volgende shot te komen.
“Fleur was vaak alleen thuis, net als ik. We zochten dan onze toevlucht bij een oude vrouw die ook in de flat woonde. Oma Dibbie ving ons op en gaf ons te eten. Ook al had ze zelf maar heel weinig geld om van rond te komen. Maar oma Dibbie ging dood, vorig jaar.” Kimmie snoof even. “Vanaf toen was er niemand meer waar we heen konden gaan als we alleen of bang waren. Als Rachel iemand mee naar huis nam, een klant, moest Fleur maken dat ze wegkwam. Het is al eens gebeurd dat ze lastig werd gevallen door zo’n kerel.”
Die Sjaan was een vreselijke kwebbel, ondervond Fleur al snel. Ook al had tante Rosy gezegd dat ze rust nodig had vanwege die keelontsteking, toch kwam ze iedere keer de kamer binnen om te kletsen met haar schelle stem. Zelfs als Fleur demonstratief haar ogen dichthield, was dat voor Sjaan geen reden om te stoppen met praten.
Nu was Sjaan naar boven gegaan om daar schoon te maken, en tante Rosy was in de keuken bezig. Het was bijna half twaalf. Steffie en Andy zouden zo wel thuiskomen uit school. Dokter Van de Poel kwam dan vast ook thuis om te lunchen.
Het was een geweldig gezin waarin ze terecht was gekomen. Als ze zelf zo’n moeder had en een broer en een zus, zag haar leven er vast heel wat leuker uit. Deze moeder hield echt van haar kinderen. Zij had het natuurlijk ook wel goed voor elkaar, besefte Fleur. Lidy was dokter met een eigen praktijk en verdiende vast veel geld. En haar man was een bekende advocaat met een eigen kantoor, wist ze van Steffie. Zij en haar broertje Andy waren door die man, Alex, geadopteerd. Hun eigen vader was door een ongeluk overleden.
Hier zou ze best willen blijven, maar dat deed ze niet. Dokter Van de Poel zou haar dat vast ook niet vragen. Nee, ze ging naar dat weeshuis, Zonzicht. Daar was Kimmie, haar beste vriendin. In dat weeshuis konden ze tenminste weer samen zijn. Daar was ze veilig voor die smerige kerels die Rachel steeds mee naar huis nam.
Had Rachel dat zelf nu niet in de gaten? Steeds als zij lam door de drank en drugs op bed lag, kwamen die kerels naar haar kamer. Alsof zij ook bij de deal hoorde. No way! Ze had zo’n vent al eens een flinke lel met een knuppel, die ze van school had meegepikt, verkocht.
Ze glimlachte bij die herinnering. Wat was die kerel tekeergegaan.
Jammer was wel dat hij zich daarna op Rachel had gewroken door haar af te tuigen. En zij begreep maar niet waar ze dat aan verdiend had. Nou, medelijden had ze absoluut niet met haar moeder. Rachel had haar niet geholpen toen het een keer wel was gelukt. Hoe ze ook gegild, geschreeuwd en gesmeekt had die kerel van haar af te halen, haar moeder had erbij gestaan en niets gedaan.
Ze riep het over zichzelf af, was Fleurs overtuiging. Rachel hoefde dit niet te doen. Als ze wat meer wilskracht toonde, kon ze er toch mee stoppen? Clean worden en een normaal leven gaan leiden. Daar zou ze haar best bij willen helpen, maar dan moest ze wel stoppen met die rommel te gebruiken, uit dit leven stappen dat haar alleen maar dichter bij de afgrond bracht.
Kimmies moeder was in die afgrond gestort door een overdosis drugs. Dat was Kimmies geluk geweest, al had ze er natuurlijk verdriet van gehad dat haar moeder was gestorven.
Zijzelf wilde niet wachten tot het met Rachel een keer zover kwam, of dat ze werd doodgeslagen door die idioten op straat. Het leven van een heroïnehoer was niet veel waard in de jungle van de straat.
Zo wilde Fleur niet eindigen. Ze wilde weg uit die wereld voordat ze er zelf in mee werd gezogen. Ze had voorbeelden genoeg daarvan gezien. Ze kende een meisje uit de derde, dat opeens met school was gestopt. Dorien had een vriendje gekregen die haar de straat op stuurde, om te tippelen. Niet goedschiks, dan kwaadschiks. Hij had haar een keer een blauw oog geslagen, niet slim natuurlijk om je eigen handelswaar zo te beschadigen.
Maar evengoed was Dorien in zijn ban geraakt en lukte het haar niet om zich daaraan te onttrekken. Toen Fleur haar had gezegd dat ze gewoon weg moest gaan bij hem, had ze verteld dat hij haar zou weten te vinden en haar dan vast zou vermoorden. Dat snapte Fleur niet; dan ging ze toch zo ver mogelijk hiervandaan, desnoods naar Groningen of Limburg of naar een ander land.
“Om wat te doen?” had Dorien gevraagd. “Wat kan ik? Ik heb niet eens een diploma, ik heb geen geld. Hij heeft mijn ID-kaart ingepikt. Julian houdt op zijn manier van me, en ik hou van hem, daarom blijf ik.”
Fleur wist dat Doriens moeder ook tippelde. Goed voorbeeld doet goed volgen, dacht ze wrang. Zo ver wilde zij het dus niet laten komen. Ze had te veel ellende gezien om daarin verzeild te willen raken. Zij zou het anders gaan doen, had ze zich vast voorgenomen na de dood van Kimmies moeder. Maar dan moest ze wel in dat weeshuis zien te komen.
Dezelfde twee agenten die gisteravond voor de deur hadden gestaan, meldden zich ’s middags bij de balie van Corine. Lidy liet juist een patiënt uit en stond op het punt de volgende binnen te roepen toen ze hen zag staan.
“Agent Krans en Reders, was het toch?” begroette ze hen. “Kom verder.” Ze volgden haar de spreekkamer binnen.
“Mogen we nog eens met u praten?” nam Mia Krans het woord.
“Natuurlijk, ik heb alleen niet zo heel veel tijd. Zoals u ziet, wachten er patiënten op me.”
“Het hoeft ook niet lang te duren.” Mia en Henk gingen op de stoelen tegenover Lidy’s bureau zitten.
“Weet u al meer over Fleur?” vroeg Mia.
“Dat doe ik zeker. U bent toch nog niet naar het huis gegaan?” bedacht ze opeens. Fleur zou zich bedreigd kunnen voelen. Ze had duidelijk niet veel op met agenten.
“Dat zijn we niet. We wilden eerst even met u praten.”
“Goed zo. Ik ben vanochtend namelijk naar het weeshuis geweest en daar ben ik meer te weten gekomen over Fleur en haar moeder,” gaf Lidy toe.
“U zou ons bellen als u meer wist.” Mia keek niet erg blij bij die mededeling.
“Dat klopt, maar ik wil eerst een en ander overleggen met Fleur. Daar heb ik nog geen kans voor gezien. Ik hoop straks met haar te kunnen praten.”
“Oké, vertelt u dan maar wat u te weten bent gekomen,” drong Mia aan.
“Als u me belooft Fleur nog even met rust te laten.” Lidy keek de beide agenten strak aan. Zonder hun hulp zou het niet lukken.
“We kunnen u niets beloven, eerst moeten we het hele verhaal kennen. Ik kan u wel verzekeren dat we met zorg om zullen gaan met alles wat u vertelt,” beloofde Mia haar.
“Oké, daar vertrouw ik dan maar op.” Ze vertelde wat ze van Kimmie had gehoord.
“Dat meisje zit in het weeshuis?” wilde Henk weten.
“Daar woont ze sinds de dood van haar moeder,” knikte Lidy.
“Als het waar is wat zij u verteld heeft, is dit een zaak voor de kinderbescherming,” ging hij verder. “We zullen wel het verhaal van dat meisje moeten controleren. We moeten met de moeder van Fleur gaan praten en met Fleur zelf. Daar mag u bij aanwezig zijn als u dat wilt.”
“Ho even, dat gaat me te snel. Jullie laten Fleur even met rust. Ga eerst maar eens op zoek naar die moeder. Rachel Langeveld is haar naam. Zegt die naam jullie iets?”
Mia schudde haar hoofd. “Zo direct niet. Daarvoor zal ik contact op moeten nemen met onze collega’s in Noord. Daar komt het meisje toch vandaan?”
Lidy knikte. “Fleur Langeveld, dus niet De Lange zoals ze zichzelf noemt. Is zij wel als vermist opgegeven?”
“Nee, ook niet. We gaan niet alleen op achternamen af. Ze heeft haar voornaam niet veranderd, dus ook bij een vermissing van Fleur Langeveld waren we bij haar uitgekomen. Bovendien hebben we de foto’s doorgenomen van vermiste meisjes van die leeftijd.”
“Dat sterkt mijn vermoeden, en dat van Fleur, dat haar moeder het niet echt interesseert wat er met haar dochter gebeurt. We zijn nu bijna een dag en een nacht verder en nog altijd heeft ze haar kind niet als vermist opgegeven. Hoe duidelijk kan het zijn?” Ze keek vragend naar de beide agenten.
“Daarin hebt u gelijk. Er zou echter ook iets anders aan de hand kunnen zijn,” zei Mia.
“Zoals?”
“Dat ze niet kán weten dat haar dochter niet thuis is,” ging Mia verder. “Misschien is ze opgepakt, of is ze om een andere reden niet thuis geweest de afgelopen dagen. Dat zullen we eerst uit gaan zoeken.”
“Wat gebeurt er ondertussen met Fleur?” wilde Lidy weten. “Ze kan in het weeshuis terecht. Dat heeft de directrice, mevrouw Verlaan, me verzekerd.”
“Dat is een zaak van de kinderbescherming, daarover mag ik geen uitspraken doen.” Mia maakte wat aantekeningen in een notitieboekje.
“Ze zal toch ergens ondergebracht moeten worden,” hield Lidy aan. “Dat kan dan ook in het weeshuis.” Ze wilde niet dat Fleur alsnog ergens anders heen gestuurd zou worden, of erger nog: terug naar haar moeder.
“Daarover kan ik geen uitspraak doen, dat is aan de kinderbescherming, maar ik zal uw advies doorgeven,” beloofde Mia.
“Daar heb ik niets aan. Ik wil zekerheid. Anders blijft ze bij mij!” zei ze ferm.
“Het is niet aan u, dokter Van de Poel, om daarover te beslissen,” zei Mia nogmaals.
“Vast niet, maar ik voel me wel verantwoordelijk voor haar.”
“Ze kan toch niet bij u blijven?” bemoeide Henk zich er nu mee. “Overweegt u een adoptie?”
“Nee, dat niet,” stamelde ze, dat ging toch ook niet? “Maar ik wil het beste voor het meisje. Ze heeft al zo’n ellendige tijd gehad. Vanaf nu moet het beter worden voor haar. In de eerste plaats moet ze daar zelf iets over te zeggen hebben. Het gaat tenslotte om haar leven.” Bovendien had het wantrouwen van Kimmie in instanties als politie en kinderbescherming haar aan het denken gezet. Het ging natuurlijk lang niet altijd fout. Zoals ze tegen het meisje had gezegd, hoorde je in de media alleen maar van de gevallen waarin het heel erg fout was gegaan. Tussen goed fout en goed lag echter nog een heel brede lijn met allerlei andere mogelijkheden. Een beetje fout was ook niet goed.
Dus als ze daar zelf een beetje sturing aan kon geven, zou ze dat zeker niet laten. Misschien kon Alex daar ook wel iets in betekenen. Hij was ten slotte advocaat, had als zodanig vast wel vaker met dit soort zaken te maken gehad. Al was hij geen uitgesproken scheidingsadvocaat.
Hoe dan ook, ze had zich voorgenomen zich honderd procent in te zetten voor Fleur Langeveld. Dat was ze aan het meisje verplicht. De agente beloofde rekening te zullen houden met de wens van het meisje om naar Zonzicht te gaan. “Kunnen we dan nu nog even met haar praten?”
“Is dat nog nodig in dit stadium?” vond Lidy. “Is het niet beter om eerst te gaan onderzoeken waarom Rachel Langeveld haar dochter niet mist, en misschien wel belangrijker: wat is er waar van wat Kimmie over Rachel en Fleur vertelde?”
“Twijfelt u daaraan, dokter Van de Poel?” vroeg Mia als een echte agent die antwoorden wilde horen, maar zelf geen vragen ging beantwoorden.
“Nee, daar twijfel ik niet aan,” antwoordde Lidy gedecideerd. “Carrie Verlaan, de directrice van Zonzicht, is ook op de hoogte van het verleden van Kimmie. Ze kende de situatie van het meisje toen ze nog bij haar moeder woonde. De twee meisjes waren vriendinnen, steunden elkaar door dik en dun. Kimmie heeft geen enkele reden om daarover te liegen. Het moet toch eenvoudig na te gaan zijn of Rachel haar dochter inderdaad op een dergelijke manier aan haar lot overlaat. De verslaving, prostitutie. Ze komt vast wel ergens in jullie bestanden voor. Zelfs die verkrachting van Fleur, waarover Kimmie mij vertelde, zou onderzocht kunnen worden.” Steek dat maar in je zak, wilde Lidy er nog aan toevoegen, maar hield zich net op tijd in. Ze wilde niet dat deze agenten Fleur nog meer van streek maakten. Laat ze eerst hun werk maar eens doen, dan mochten ze terugkomen.
Het duurde nog tot het avondeten voordat ze de beide agenten weer terugzag. Fleur was weer iets verder opgeknapt en voelde zich goed genoeg om mee te eten in de woonkeuken. Ze had geen koorts meer, al hoestte ze nog wel veel en had ze nog altijd keelpijn. Dat had nu eenmaal tijd nodig. Het hoesten zou vast nog wel een week of langer aanhouden, had Lidy haar verteld.
Ze had het meisje even apart genomen nadat ze thuis was gekomen uit de praktijk die avond.
“Ik heb met je vriendin Kimmie gesproken,” begon ze.
“Dat weet ik, dokter. Ze heeft mij al gebeld en alles verteld,” antwoordde Fleur.
Even was Lidy uit het veld geslagen, maar ze herstelde zich snel. Het was alleen maar goed dat Kimmie het had verteld. Fleur was gebleven, dat betekende dat ze Lidy voldoende vertrouwde om hier te blijven zolang ze mocht.
“Mooi, dan weet je dus ook dat ik op de hoogte ben van wat er zich allemaal in jouw leventje heeft afgespeeld.”
Fleur knikte, ze keek echter niet weg van Lidy. “U weet nu ook waarom ik niet meer naar Rachel terug wil. Nooit meer.”
“Dat begrijp ik volkomen. Ik zal dan ook alles doen wat in mijn macht ligt om je te helpen je doel te bereiken. Voor zover dat het beste is in jouw geval.”
“Wat bedoelt u daarmee?” vroeg Fleur met schrik op haar gezicht. “Moet ik ergens anders heen?”
“Van mij niet, maar het moet nog blijken of het weeshuis in jouw geval de beste optie is. Je moet begrijpen dat Zonzicht in eerste instantie een doorgangsstation is en geen definitieve verblijfplaats,” hield Lidy haar voor.
“Waarom niet? Waarom zou ik daar niet mogen blijven tot ik oud genoeg ben om voor mezelf te zorgen? Kinderen van mijn leeftijd worden vast niet meer geadopteerd. Daar zijn we gewoon te oud voor. We zijn geen baby’s en niet meer zo kneedbaar als kleine kinderen. Kimmie wil er ook niet meer weg. Nooit meer,” besloot Fleur ferm.
“Zegt ze nu. Ze is er nog niet zo lang. Het is niet ongebruikelijk dat weeskinderen inderdaad geadopteerd worden. Ook oudere kinderen vinden nog weleens een plaatsje in een nieuw gezin.”
“Ik ga niet naar een pleeggezin,” onderbrak Fleur haar.
“Oké, dat lijkt me iets wat je met mevrouw Verlaan moet bespreken. Als je daar eenmaal bent, is zij verantwoordelijk voor jou. Niemand kan je dwingen naar een pleeggezin te gaan, zelfs zij niet als je dat echt niet wilt. Je weet echter op dit moment ook nog niet wat de toekomst je brengen zal. Sluit niet bij voorbaat alle deuren voordat je weet wat erachter zit.”
“Ik ga nooit naar een gezin.” Fleur keek haar fel aan. “In pleeggezinnen gaat er ook van alles fout. Daar zitten ook mannen die hun handen niet thuis kunnen houden.”
Lidy keek haar even geschokt aan en schudde haar hoofd. “Fleur, wat ik ook tegen je vriendin hebt gezegd, zal ik tegen jou ook zeggen. Wat in de media komt over dergelijke pleeggezinnen zijn de ernstige fouten die daar gemaakt zijn. Je hoort zelden of nooit dat het goed gaat, omdat dat voor de media nu eenmaal een stuk minder interessant is. Lang niet overal zijn misstanden, niet in alle pleeggezinnen, en ook niet in alle weeshuizen. Er zitten rotte appels tussen, dat geef ik toe, maar dat is een klein deel. Daar mag ik hopelijk toch van uitgaan, anders zou het maar triest gesteld zijn met de hulpverlening naar kinderen toe.”
“Die is ook triest,” hield Fleur vol. “Ik wil zelf uit kunnen maken waar ik terechtkom.”
“Daar heb je ook inspraak over, samen met de kinderbescherming en een kinderrechter.”
“Dus ik hoef niet per se naar een pleeggezin als ik dat niet wil?” Fleur wilde, heel begrijpelijk, zekerheid over haar toekomstperspectieven.
“Nee, dat hoef je niet,” wist Lidy. “De politie is nog langs geweest vanmiddag. Ze zullen beslist nog een keer terugkomen, maar ik heb hen gevraagd eerst verder te zoeken naar je moeder en te achterhalen waarom zij jou niet als vermist heeft opgegeven.”
“Omdat ze blij is dat ze van me af is,” riep Fleur. “Rachel is geen moeder zoals u dat bent. Ze heeft me nooit gewild.”
“Dat kan ik me haast niet voorstellen,” zei Lidy op zachte toon. “Oordeel niet te hard over je moeder, Fleur. Je kent vast ook niet alle omstandigheden waardoor ze zo geworden is. In ieder mens schuilt iets goed.”
“Dat heb ik dan nog niet kunnen ontdekken,” klonk het wrang. “Wat mij betreft had ze me beter direct bij mijn geboorte weg kunnen geven. Dan had ik al die ellende niet mee hoeven maken.”
Lidy legde even een troostende hand op de arm van het meisje en glimlachte droevig naar haar. “Wie weet hoe je leven er dan uit had gezien. Helaas is het anders verlopen. Kom, we gaan eten. Tante Rosy heeft iets lekkers gebrouwen.” Ze stond op en hield de deur van Alex’ kantoor open. “Weet je dat tante Rosy jarenlang in Afrika heeft gewoond met haar man?”
“Dat vertelde ze me,” knikte Fleur. “Dat lijkt me wel gaaf.”
Lidy knikte glimlachend en luisterde afwezig naar wat het meisje nog meer vertelde over Afrika en haar eigen dromen. Ze had nog een hele toekomst voor zich. Als het in haar vermogen lag, zou ze ervoor zorgen dat deze nieuwe start daarvan in ieder geval beter was dan de eerste keer.
Lidy had net haar bord leeg toen er gebeld was. Met een stille zucht schoof ze haar bord weg en stond op. Het waren de beide agenten weer. Maakten zij zulke lange dagen? Nou ja, zelf deed ze daar vaak niet voor onder. Hoe vaak gebeurde het niet dat ze in de avond nog naar spoedgevallen moest.
“Kom binnen,” nodigde ze hen uit. “Is het gelukt?”
“We hebben Fleurs moeder gevonden,” knikte Mia. “Kunnen we met het meisje praten?”
“Mag ik daarbij blijven? Zie me maar als een vertrouwenspersoon.”
“Dat bent u in zekere zin ook,” knikte Henk. “Wat mij betreft mag u erbij blijven. Dat is vast ook beter voor het meisje.”
“Goed, wacht u maar even in het kantoor van mijn man. Ik haal Fleur even.” Lidy wees ze de weg naar Alex’ kantoor en ging zelf naar de keuken terug. “Fleur, ga je even met me mee?”
“Wat moet Fleur gaan doen, mam?” wilde Steffie weten. “Is de politie er soms weer?”
“Inderdaad. Ze willen nog even met haar praten. Ik blijf erbij,” zei ze bij het zien van de boze uitdrukking die meteen op het gezicht van het meisje verscheen. “Eten jullie maar gewoon verder.”
Fleur volgde Lidy met afhangende schouders naar het kantoor. “Moet ik nu weg hier?” vroeg ze op zachte toon.
“Dat weet ik niet, meisje. We zullen het zo horen. Ze hebben nieuws over je moeder, daarom zijn ze hier. Ik blijf bij je.” Met die woorden hoopte Lidy haar toch een beetje gerust te stellen. Ze legde een hand op de schouder van het meisje en gaf er een bemoedigend kneepje in voordat ze de deur opende van het kantoor.
De beide agenten keken op. Mia stond op en stak haar hand uit naar Fleur. “Hai, gaat het wat beter met je? Ga zitten.”
Fleur keek haar ronduit vijandig aan en ging op het puntje van een stoel zitten. Lidy ging op de rand van het bureau zitten, bij gebrek aan een vierde stoel.
“Je hebt van dokter Van de Poel misschien al wel gehoord dat wij op zoek zijn gegaan naar je moeder,” begon Mia.
Het meisje wierp even een korte blik op Lidy, die knikte.
“We hoorden van dokter Van de Poel ook het hele verhaal van je vriendin Kimmie Teunis. Klopt het dat je op weg was naar haar? Zij woont toch in Zonzicht?” ging Mia verder.
Fleur knikte, haar armen over elkaar gevouwen en haar lippen strak op elkaar geperst.
“Je moeder heeft je overigens niet als vermist opgegeven om de eenvoudige reden dat ze niet wist dat je weg was.” Mia keek haar strak aan. “We zijn bij je ouderlijk huis geweest en troffen je moeder daar niet aan. Ze zit in een afkickkliniek, vandaar dat ze van niets wist. Wist jij daar niets van?”
Nu was het Lidy’s beurt om verbaasd naar het meisje te kijken. Een afkickkliniek? Dat hoorde ze voor het eerst en Fleur blijkbaar ook.
Fleur schudde verward haar hoofd. “Niet toen ik wegging, toen lag ze bewusteloos op bed. Echt waar, u moet me geloven.”
Het viel Lidy op dat ze de agent nu opeens met ‘u’ aansprak, gisteren was het nog ‘je’ en ‘jij’ geweest.
“Rachel lag op bed toen ik wegging, bewusteloos,” ging Fleur op hoge toon verder. “Ze heeft het wel vaker over een afkickkliniek gehad, meestal als ze weer eens een slechte trip had of in elkaar geslagen was door een klant. Dan besloot ze opeens dat ze clean wilde worden. Een paar uur later was ze dat voornemen meestal weer vergeten. Als ze toe was aan haar volgende shot.”
“We vonden haar toch echt in een afkickkliniek. Ze is nu vastbesloten om haar leven te beteren,” zei Mia.
“Dat gelooft u toch niet echt? En nu? Moet ik terug naar haar soms? Kan ze nu opeens wel voor mij zorgen?” Ze keek met een wanhopige blik naar Lidy. “U heeft alles verteld wat Kimmie zei, ook wat er mij is overkomen? Van de klanten van Rachel? Dat ze mij meer dan eens lastig hebben gevallen?” Tranen blonken in haar ogen.
“Dat heb ik allemaal verteld,” zei Lidy. “Ik begrijp ook niet dat jullie het zelfs maar overwegen om Fleur terug naar huis te sturen. Haar moeder zit in een afkickkliniek zegt u. Dan is ze dus niet thuis. Wie zorgt er dan voor Fleur?”
“Zolang haar moeder in het afkickkliniek zit, mag Fleur in het weeshuis blijven. Die regeling hebben we met de kinderbescherming getroffen. Dat wilde ze toch graag?” Mia keek vriendelijk glimlachend naar het meisje. “Je mag bij je vriendin blijven tot je moeder weer beter is.”
“Beter? Rachel is niet ziek. Ze kan niet beter worden. U hebt geen idee hoe ze is. Ze heeft al zo vaak geprobeerd clean te worden. Dat is nog nooit gelukt. Waarom zou dat nu opeens wel gaan?”
“Misschien omdat ze in de gaten heeft dat ze jou anders kwijtraakt,” opperde Mia.
“Huh, hoe weet ze dat? Ze lag nog op bed toen ik wegging. Wanneer is ze bij die afkickkliniek aangekomen zegt ze? Je maakt mij niet wijs dat ze zo bezorgd om mij was dat ze daarom maar niet gebeld heeft naar de politie, ook niet naar Kimmie. Ze kent Kimmies mobiele nummer. Ze heeft haar niet eens gebeld. Het is wel heel toevallig dat ze nu opeens in een afkickkliniek zit. Vindt u ook niet?” Ze veegde wild met haar hand over haar wang waarover een traan naar beneden glibberde.
Het leek Lidy ook nogal onwaarschijnlijk. “Dus als ik het goed begrijp, heeft Rachel zich gisteren vrijwillig bij een afkickkliniek gemeld. Wat was ze van plan voor haar dochter te regelen? Of moet die het zelf maar uitzoeken? Zien jullie dan niet dat die vrouw compleet onbekwaam is om voor een kind te zorgen?”
“Tja, het klinkt wat vreemd,” begon Henk nu te praten, “dat moet ik toegeven, maar toen wij haar vertelden dat Fleur van huis was weggelopen, barstte ze in tranen uit. Ze vond het echt heel erg. Op ons kwam ze heel oprecht over. Fleur hoeft nu nog niet naar huis. Ze mag in het weeshuis blijven totdat haar moeder bekwaam is om weer voor haar te zorgen.”
“Vergeet het maar,” zei Fleur ferm. “Ik ga echt niet meer terug naar haar. Dan loop ik gewoon weer weg.”
“Dat lijkt me niet erg verstandig. Je loopt het risico dat de kinderbescherming je dan voor je eigen veiligheid in een jeugdinrichting plaatst,” hield Henk haar voor.
“Een jeugdinrichting? Alsof ik een of andere crimineel ben?” vroeg Fleur verbluft. “Dat nooit!”
“Rustig, Fleur, zo ver is het nog niet.” Lidy legde een hand op haar arm. “Voorlopig mag je naar het weeshuis.”
“Voorlopig, dat zegt u goed. En als Rachel denkt dat ze weer beter is begint het gedonder weer van voren af aan. Ik ben verkracht door die smeerlappen die zij binnenhaalt,” gilde ze nu tegen Mia en Henk. “Ik was tien jaar en mijn moeder deed niets om die smeerlappen tegen te houden.” De tranen stroomden nu over haar van woede verwrongen gezicht. “Ik ga nooit meer terug naar haar. Sluit me dan gelijk maar op in de gevangenis.”
Mia en Henk keken elkaar met ontstelde blikken aan. Lidy begreep wel dat ze dit niet hadden verwacht. Ze sloeg haar armen om het huilende meisje heen en drukte haar tegen haar borst. Het smalle lijf van het kind schokte en trilde van verdriet en woede.
Lidy parkeerde haar auto op het terrein van het weeshuis. Ze moest een paar kinderen onderzoeken die vermoedelijk waterpokken hadden. Met haar tas in haar hand liep ze naar de hoofdingang en belde aan.
“Dokter Van de Poel, kom verder,” begroette Joyce haar. Ze ging de kinderarts voor naar het zaaltje waar de zieke kinderen lagen. Om besmetting te voorkomen, werden zieke kinderen meestal apart gehouden.
Lidy onderzocht de kinderen en gaf een kalmerende zalf om de blaasjes mee in te smeren. “Met een paar dagen zijn ze vast weer een heel stuk opgeknapt. Mocht de koorts terugkomen, dan moet je me maar weer bellen.”
“Dat doen we zeker. Mevrouw Verlaan wil je nog even spreken als je klaar was met de kinderen,” zei Joyce.
“Is ze in haar kantoor?”
Joyce knikte.
“Oké, dan ga ik eerst naar haar toe. Tot kijk, Joyce, en succes met de zieken.”
“Bedankt, dokter.”
Lidy wist de weg in het weeshuis en nam de trap terug naar beneden waar het kantoor van Carrie zich bevond.
“Dokter,” hoorde ze opeens vanuit een deuropening.
Lidy bleef staan en keek om het hoekje van de kamer. “Fleur. Wat leuk je weer eens te zien. Maar… moet jij niet naar school?”
“Vandaag niet. Het schijnt dat Rachel hierheen komt,” antwoordde Fleur. “Ze komt voor het eerst op bezoek.”
Het was alweer enige tijd geleden dat ze het meisje voor het laatst had gezien. Meestal zat ze inderdaad op school als Lidy hier kwam om zieken te bezoeken. Steffie was een keer op bezoek geweest met tante Rosy, wist Lidy. Ze werd door Carrie op de hoogte gehouden hoe het met het meisje ging. Een paar keer had ze met Fleur alleen gesproken, maar het meisje was steeds heel erg gesloten geweest tegen haar. Bijna alsof ze het Lidy kwalijk nam dat ze hier zat, tijdelijk en niet definitief.
“O? Is ze ontslagen uit de afkickkliniek dan?” vroeg Lidy.
“Het schijnt,” schokschouderde het meisje. “Mijn tot inkeer gekomen moeder heeft niets meer van zich laten horen al die tijd, dus ik ben weer eens de laatste die iets te horen krijgt,” klonk het bitter.
Lidy wist dat Fleur weer bij haar moeder moest gaan wonen als ze afgekickt was. Dat was de uitspraak van de kinderrechter geweest. Haar moeder moest een kans krijgen te bewijzen dat ze wel voor haar dochter kon zorgen. Drie maanden was het nu geleden dat Fleur bij hen was gebracht door Steffie. Het vertrek was dramatisch geweest, niet omdat ze naar het weeshuis moest, maar omdat het slechts voor korte duur was.
Alex had de zaak nog bekeken toen hij thuis was gekomen, maar ook hij kon niets tegen het oordeel van de rechter inbrengen. Mevrouw Langeveld was van goede wil en ze wilde haar dochter graag bij zich houden als ze weer clean was.
“Denken ze nu echt dat Rachel clean blijft?” hoonde Fleur. “Hoe dan? Hoe moet ze rondkomen? Van een uitkering? Ze is wel beter gewend. Wat ze op haar rug verdiende, is tien keer zoveel als die armzalige uitkering die ze straks krijgt. Ze vervalt binnen de kortste keren weer terug in hetzelfde patroon. Drugs, en de hoer spelen om die drugs te kunnen betalen.”
Lidy liet niet merken dat ze schrok van de taal die het meisje gebruikte. Het paste niet echt bij een kind van twaalf jaar. Opnieuw besefte ze dat het leven Fleur ouder had gemaakt dan ze in werkelijkheid was. Ze ging op de rand van Fleurs bed zitten. “Het kan toch dat ze wel is veranderd? Dat het haar wel lukt om een nieuw leven op te bouwen.”
“U kent Rachel niet.” Fleur wendde haar hoofd af. “En wat moet ik doen als het weer fout gaat? Weer weglopen? Dan sluiten ze me vast op in zo’n jeugdinrichting.”
Lidy’s hart stroomde over van medelijden. Ze wist dat Fleur het hier heel erg naar haar zin had. Ze had hier haar vriendin Kimmie, ging naar een andere school dan voorheen, ook al was het maar tijdelijk. Het meisje was opgebloeid tot een vrolijke tiener in die drie maanden dat ze hier was. En nu? Nu leek het wel alsof er helemaal niets veranderd was.
“Wat kan ik voor je doen, Fleur?” vroeg ze.
“Zorgen dat ik hier kan blijven. Ik wil niet terug naar mijn moeder, dokter. Dat kan ik echt niet. Dan maak ik er nog liever een eind aan.”
“Praat zo niet, lieverd. Ik wil niet dat je daarmee bezig bent. Als het niet gaat, bel je me, beloof je me dat? Ik kan je niet bij je moeder vandaan houden. De rechter heeft het zo beslist, daar kunnen wij niets aan veranderen. Rachel moet een kans krijgen.”
“Die verpest ze binnen de kortste keren,” mompelde Fleur.
“Dan bel je me. Dan kom ik je halen. Als Rachel weer gaat gebruiken of zichzelf gaat prostitueren, zal geen enkele rechter je kunnen dwingen bij haar te blijven. Het gaat hen tenslotte om jouw welzijn.”
Fleur trok een gezicht. “Als het om mijn welzijn gaat, waarom sturen ze me dan terug? Komen ze me halen als het te laat is? Als ik weer word verkracht door die kerels die ze steeds mee naar huis neemt? Geloof maar niet dat er iets verandert in het leven van Rachel. Daar zorgen die zogenaamde vrienden van haar wel voor. Clean kunnen ze niets aan haar verdienen. Een maand geef ik het, voordat ze weer aan de drugs zit. Maar ondertussen moet ik wel met haar mee. Weer weg bij mijn vrienden en terug naar die rotschool.”
Lidy wist net zo goed als Fleur dat het zo zou kunnen gaan als het meisje het uittekende, toch kon ze daar niets aan doen. Het was een beslissing door hogerhand genomen. Ze kon het meisje daar niet aan onttrekken.
“Ik vind het net zo vreselijk als jij, Fleur, het is helaas niet anders. Ik heb je nummer. Zullen we afspreken dat ik je op vaste dagen bel? Dat kost jou geen beltegoed. Bovendien zal de kinderbescherming je moeder ook in de gaten houden. Ze blijft voorlopig onder toezicht staan tot ze er zeker van zijn dat het goed blijft gaan.”
Fleur knikte somber. “Bel me dan maar als u wilt, dokter.”
Lidy knikte, legde haar hand op de tengere schouder en gaf er een bemoedigend kneepje in. “En jij belt me als het fout dreigt te gaan, als je lastig wordt gevallen.”
Terwijl ze naar het kantoor van Carrie liep, overdacht ze hetgeen Fleur had verteld. Natuurlijk verdiende haar moeder een kans, maar moest dat over de rug van haar dochter? Met het gevaar dat het opnieuw fout ging. Fleur was al een keer verkracht, misschien wel meerdere keren. Het meisje was ouder nu, kon zich verbaal goed verweren, maar was dat niet juist een prikkeling voor mannen die uit waren op een ‘lolletje’?
“Wat kijk je zorgelijk?” vroeg Carrie zodra Lidy binnenkwam.
Lidy zuchtte diep en legde uit waarover ze zich zorgen maakte.
“Ik begrijp je redenatie en ik deel die zorg ook,” beaamde Carrie. “Het wordt helaas zo besloten door hogerhand. Ik heb geprobeerd degene die erover gaat ervan te overtuigen dat het veel belangrijker is eerst te kijken of die vrouw wel in staat is om voor zichzelf te zorgen. Als ze dat kan en als ze bewezen heeft dat ze clean kan blijven en een normaal leven kan leiden, om dan pas Fleur terug naar huis te sturen. Niet eerder.” Carrie schudde haar hoofd. “Helaas wordt Fleur gezien als extra stimulans voor Rachel om clean te blijven.”
“En dan mogen jij en ik de brokstukken straks weer bij elkaar gaan rapen,” meende Lidy. “Of het kind keert zich helemaal af van het systeem dat haar moet helpen en zoekt haar eigen weg in die rimboe die het leven heet. Met alle gevolgen van dien.”
Carrie kon niet anders dan het met haar eens zijn. “Daarom wilde ik ook even met je praten, maar ik begrijp dat je Fleur al gezien hebt en met haar hebt gepraat.”
“Het zou me niets verbazen als ze opnieuw wegloopt bij haar moeder,” mompelde Lidy.
“Als ze dan maar zo verstandig is dat ze contact met jou of mij opneemt.”
De vrouw die in de kamer zat, leek haast een ander dan haar moeder. Het was dan ook drie maanden geleden dat ze haar voor het laatst had gezien. Hier zat ze dan, zonder make-up, bleek, mager, met een flinke uitgroei in het steile, vettige blonde haar. Gekleed in normale kleding. Niets extreems of uitdagends, eerder sober en degelijk. Zo niet passend bij de vrouw die ze als haar moeder kende.
Fleur liet zich onwillig op een stoel vallen en kantelde het ding achterover zodat ze op twee poten balanceerde met haar voeten tegen de tafelrand.
“Dag Fleur,” begon Rachel op zachte toon. “Hoe gaat het met je?”
“Goed.”
Rachel slikte en knikte. “Het spijt me dat het zover is gekomen dat je weg bent gelopen.”
“Nu pas?”
De vrouw tegenover haar knipperde met haar ogen en slikte opnieuw zichtbaar een paar keer. Ze glimlachte beverig en onzeker.
“Hoe gaat het met jou? Ben je al teruggevallen in je oude gewoontes?”
“Ik doe mijn best weerstand te bieden.”
“O, is het niet zo dat je het zelf moet willen?” Fleur was niet van plan haar moeder op wat voor manier dan ook tegemoet te komen. Dit was de vrouw die haar leven had verziekt en die van plan was dat opnieuw te gaan doen.
“Ik hoop dat jouw aanwezigheid me daarbij helpt, Fleur. Samen kunnen we dat best aan,” mompelde Rachel.
“Denk je dat? Moet ik jouw handje vast gaan houden, of je vastbinden op een stoel als je snakt naar drugs? Ik ben een kind, Rachel. Twaalf jaar oud. Ben ik verantwoordelijk voor jouw leven?” snauwde ze de vrouw toe.
Rachel kromp in elkaar bij die harde woorden. Fleur was echter niet van plan haar woede en verontwaardiging in te dammen. “Heb jij me ooit geholpen? Toen ik gilde van pijn, omdat die klootzak me verkrachtte? Heb jij mij geholpen al die keren dat jouw klanten mij lastigvielen? Waar was je toen, ‘moeder’?”
“Het… het spijt me,” fluisterde Rachel. “Ik wilde dat niet. Wat kon ik daaraan doen?” Tranen biggelden over haar wangen.
“Wat kon jij daaraan doen?” bitste Fleur. “Zorgen dat die gasten niet binnenkwamen. Waarom moest jij je werk mee naar huis brengen? Je laten aftuigen door die idioten? Waarom moest ik daar bij betrokken worden?”
“Ik wil het anders gaan doen, Fleur. Geef me alsjeblieft die kans.”
Het gezicht van Rachel stond deemoedig en verdrietig. Fleur geloofde best dat ze spijt had van wat er gebeurd was. Absoluut. Rachel was vast geen masochist die graag in elkaar geslagen werd of misbruikt werd door mannen. Maar zíj was de volwassene. Zíj had haar dochter moeten beschermen tegen het kwaad. En daarin was ze fors tekortgeschoten. Dat viel niet licht te vergeven of te vergeten.
Als ze dan toch met Rachel mee naar huis moest, zou dat wel zijn op haar voorwaarden. “Je weet dat je onder toezicht van de kinderbescherming komt te staan?” Ze keek haar moeder met een harde blik aan.
Rachel knikte en friemelde met haar handen aan een draadje aan haar mouw.
“Mooi, dat betekent dus geen mannen, geen drugs, geen drank. Je blijft ’s avonds thuis bij mij. Je mag me zelfs helpen met mijn huiswerk. En je gaat een baan zoeken.” Het voelde goed om haar moeder zo te commanderen. Ze slikte alles als zoete koek. Was het zo eenvoudig om haar te krijgen waar ze hebben wilde? Nee, wist Fleur, vroeger zou dat geen enkel effect hebben gehad. Onder invloed van drank en drugs was Rachel niet voor rede vatbaar geweest. Nu pas leek ze te beseffen dat ze het al die tijd verkeerd had gedaan. Het zou nog beter zijn als ze weg konden uit die oude buurt. Daar had Rachel immers al haar zogenaamde vrienden wonen. Het was zo gemakkelijk om dan weer in het oude patroon terug te vallen.
De deur ging open en Carrie kwam binnen. “Hallo Rachel, hoe gaat het ermee?” begroette ze vriendelijk de andere vrouw.
“Goed hoor,” mompelde ze met een schichtige blik op Fleur.
“We zijn wat afspraken aan het maken,” zei Fleur.
“Dat is alleen maar goed. Besef dat je het niet alleen hoeft te doen, Rachel. Je kunt hulp inroepen als je er niet uit denkt te komen. En je hebt een slimme dochter. Probeer elkaar te helpen waar je kunt. Fleur,” Carrie keek haar met een glimlach aan, “je weet ons te vinden als je hulp nodig hebt, of wanneer je zomaar op bezoek wilt komen. Dat zal Kimmie ook heel erg leuk vinden. Laat je me weten hoe het gaat?”
“Natuurlijk, en als het niet goed gaat, ben ik zo weer hier terug,” zei ze ferm. “Maar veel daarvan zal afhangen van Rachel.”
“Mag ik met je mee, mam?” smeekte Steffie. “Ik wil ook weleens zien waar Fleur woont.”
“Een ander keertje, lieverd,” antwoordde Lidy. “Je mag echt nog wel een keer mee, maar niet vandaag. Ik moet hierna nog een huisbezoek afleggen.”
Mokkend ging Steffie naar buiten. Lidy keek haar na. Ze wilde eerst met eigen ogen zien hoe Fleur woonde bij haar moeder voordat ze daar haar dochter aan bloot wilde stellen. Voor Steffie, die nogal beschermd opgroeide, kon het weleens een te grote schok zijn. De vrijheid die Fleur had, was natuurlijk ongekend in de ogen van haar tienjarige dochter, en dat kon nog weleens een ongewenst effect hebben op het jonge meisje.
Lidy had al een aantal keer telefonisch contact gehad met Fleur. Tot nu toe ging alles goed. Wonder boven wonder. De eerste maand was bijna voorbij. Fleur zelf had gegokt dat Rachel tegen die tijd terug zou zijn gevallen in oude en slechte gewoontes. Maar niets was minder waar.
Ze zette een doos met spullen, die ze mee moest nemen van tante Rosy, op de achterbank en stapte in de auto. Tante Rosy had niet willen zeggen wat erin zat. “Dat zie je wel als Fleur hem openmaakt,” had ze gedecideerd gezegd.
Daar moest Lidy het dan maar mee doen. Al kon ze wel een beetje raden wat erin zou zitten. Levensmiddelen, als ze tante Rosy goed kende, lekkere dingen die iemand met een zeer laag budget vast niet kon kopen. En misschien wat praktische dingen zoals leesboeken, schrijfgerei en zo. Ook Steffie had een cadeautje voor Fleur meegegeven. Een beeldje van Basil, althans, een hond die er op leek. Op een flat kon ze vast geen hond houden, dan was een beeldje een povere vervanging, maar beter dan niets, meende Steffie.
Lidy ging op weg naar Noord. De straat waarin de flat stond waar Fleur woonde, had ze snel gevonden. Ze lette niet te zeer op de omgeving, maar nam de doos uit de wagen en sloot hem zorgvuldig af.
De flat was wel beveiligd met een intercom zodat niet iedereen zomaar naar binnen kon lopen. Ze drukte op het knopje naast Rachels naam.
“Hallo?” klonk het metalig en krakerig door de intercom.
“Lidy van de Poel hier,” antwoordde ze.
“Kom boven, dokter.”
Ze herkende nu pas de stem van Fleur. Een zoemer klonk en ze duwde tegen de deur om naar binnen te gaan. In de oude flat kwam de geur van urine haar tegemoet. De muren waren bedekt met teksten, waarvan vele schunnig en seksistisch, en graffiti. Volgens het bordje dat aan de deur hing, was de lift buiten werking zodat ze de trap op moest met de doos. Vier verdiepingen omhoog.
Hijgend duwde ze een poos later de deur naar de galerij open. Fleur stond haar al op te wachten in de deuropening van hun flat. Nadat Lidy de doos in de hal neer had gezet, legde ze een hand op Fleurs schouder en bekeek haar wat beter. “Dag meisje, alles goed met je?”
“Ja hoor. Best. Wat hebt u allemaal meegenomen?” vroeg Fleur nieuwsgierig.
“Kijk zelf maar. Hij is van tante Rosy en van Steffie.” Lidy volgde Fleur naar de woonkamer. De flat was niet overdadig ingericht, armoedig zelfs, met oude meubels en een kaal gesleten vloer op de grond, maar het was schoon. Het rook er fris en er stonden zelfs planten in de vensterbank. “Is je moeder niet thuis?”
“Rachel is aan het werk,” zei Fleur die ondertussen de doos uitpakte en kreten van verrukking liet horen. “Lekker! Lief van tante Rosy om dat allemaal mee te geven.”
Lidy lachte en bekeek de uitgestalde etenswaren. Het leek wel een kerstpakket dat ze samen had gesteld. Eindelijk ging Fleur zitten en had ze tijd om met Lidy te praten.
“Hoe gaat het echt, Fleur?” wilde Lidy weten. Ze had niets aan nietszeggende algemeenheden, het ging haar om het welzijn van het meisje.
“Goed, eigenlijk wel. Eerlijk, dokter, Rachel doet haar best. Ze werkt nu een paar dagen per week in een supermarkt. Ze blijft thuis, heeft voor zover ik weet geen contact meer met haar oude vrienden. En ze drinkt of gebruikt niet. Wel is ze gaan roken, maar dat vind ik niet zo vreemd. Nee, ze rookt niet binnen, dat wil ik echt niet hebben. Zo smerig.”
Lidy had natuurlijk al eerder van Fleur gehoord dat Rachel zich aan de afspraken hield, maar steeds had het meisje daar met enige reserve over gesproken. Nu klonk ze een stuk enthousiaster over haar moeder.
“Ze gaat regelmatig naar de bijeenkomsten van de kliniek. Ik heb wel het idee dat ze het redt,” ging Fleur verder.
Ze praatten nog een poos verder over het leven van Fleur en Rachel en over allerlei andere dingen tot het tijd werd voor Lidy om verder te gaan.
“Ik moet nog een huisbezoek afleggen. De moeder van de patiënt wilde er beslist bij zijn. Ze kon echter niet voor drie uur thuis zijn,” legde ze uit. “Ik ben blij dat het zo goed gaat met je.”
“Ik ook, dokter. Eerlijk gezegd zag ik het niet zo zitten om terug te gaan, maar Rachel doet echt haar best. Ze is er nog lang niet, maar ze waardeert mijn hulp en neemt ook dingen van mij aan.”
“Je praat in ieder geval een stuk anders over haar dan een maand geleden. Positiever,” merkte Lidy op.
“Nou ja, als het niet goed gaat, mag ik dat zeggen, maar als het wel goed gaat, moet ik dat ook vertellen, toch? Als het zo blijft gaan, heb ik er geen bezwaar tegen om hier samen met mijn moeder te blijven wonen. Dan heb ik er alle vertrouwen in.”
Fleur was zich er zelfs misschien niet van bewust dat ze Rachel nu voor het eerst ‘moeder’ had genoemd. Als het zo bleef gaan… Lidy hoopte het zo voor het meisje. Ze verdiende een goede toekomst, en dan het liefst samen met een moeder die er voor haar was.
Met een tevreden gevoel omdat het, voor zover ze nu kon beoordelen, toch nog allemaal ten goede was gekeerd voor Fleur, verliet ze het flatgebouw.
Fleur zwaaide nog een keer naar haar vanaf het balkon toen ze wegreed.
Over TWEE WEKEN verschijnt alweer de volgende uitgave in deze populaire Favoriet-serie. Ook voor LIDY VAN DE POEL nr. 447 hebben we weer twee meeslepende romans geselecteerd. Welke verhalen dat zijn, houden we nog even voor u geheim.
Eén ding is zeker: van begin tot eind vieren spanning en emotie weer hoogtij! U mag de verhalen dus zeker niet missen. Over TWEE WEKEN is LIDY VAN DE POEL nr. 447 verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.