De bitch in huis

Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten

De bitch in huis

26 vrouwen over seks, single-zijn,

werk, moederschap en huwelijk

Onder redactie van Cathi Hanauer

Vertaald door Waldemar Noë

Amsterdam · Antwerpen

Eerste druk november 2003

Tweede druk oktober 2004

Copyright © 2002 Cathi Hanauer

Copyright Nederlandse vertaling © 2003 Waldemar Noë/

Uitgeverij Archipel, Amsterdam

Oorspronkelijke titel: The bitch in the house

Uitgave: William Morrow, HarperCollins Publishers Inc., New York Published by arrangement with William Morrow, HarperCollins Publishers Inc.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Uitgeverij Archipel, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from Uitgeverij Archipel, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslagontwerp: Ron van Roon

Foto omslag: Kato Tan

isbn 97 8 90 630 59965 / nur 740

www.boekboek.nl

Voor Dan, natuurlijk.

Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten

Het is mogelijk dat jij, afkomstig van een jongere en gelukkigere generatie, haar niet kent. Het zou kunnen dat je niet weet wie ik bedoel met de Engel in Huis. Ik zal haar zo beknopt als ik kan beschrijven. Ze was zeer sympathiek. Ze was zeer innemend. Ze was volkomen onzelfzuchtig. Ze blonk uit in de gecompliceerde kunst van het huishouden. Ze offerde zichzelf dagelijks op. Als er kip op tafel stond, dan nam zij een poot; als er iets gedaan moest worden dan was zij erbij. Kortom: ze was zo gevormd dat ze geen eigen gedachten of verlangens had, en er de voorkeur aan gaf om altijd te sympathiseren met de gedachten en verlangens van anderen.

Virginia Woolf, Professions for Women, uit een lezing voor de Women’s Service League

Ik ben gulzig. Puriteinen verwijten me

dat ik de inhoudsopgave van het leven

eindeloos blijf doornemen

en dat ik alles wens en verlang.

Nina Cassian

Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten

Inhoud

Voorwoord 13

mij, mezelf en ik

Verstrikt in woede en trots: mijn moeder en mezelf

E. S. Maduro 25

Gratis melk

Veronica Chambers 36

Op veilige afstand

Jen Marshall 43

Komen. Gaan. Verder leven

Sarah Miller 54

Vader heeft niets te vertellen

Kerry Herlihy 64

Memoires van een ex-bruid: een terugblik. Een vooruitblik Daphne Merkin 72

in voor en tegenspoed

Ja, ik wil. Niet: waarom ik niet zal trouwen

Catherine Newman 83

Hoe ik de innerlijke puritein tot zwijgen bracht

Kate Christensen 91

Bezoek: een bezoeking. Mijn huis is niet jouw huis

Chitra Divakaruni 104

De man van mijn hart

Hazel McClay 110

Hoe ik in Elisabeth Taylor veranderde: en mijn moeder altijd gelijk had (nou ja, bijna altijd)

Karen Karbo 121

Hoe we vreemden werden

Jill Bialosky 131

Erotica 102: hoe blijf ik ondeugend en getrouwd

Cynthia Kling 142

Mijn huwelijk. Mijn verhoudingen

Hannah Pine 152

moeders kwaadste

De ring van mijn moeder: gevangen tussen twee families Helen Schulman 167

Pas op, ik ben thuis

Kristin van Ogtrop 178

De mythe van het co-ouderschap: hoe het had moeten zijn. Hoe het was

Hope Edelman 189

De ideale pappa: wat gebeurt er als hij méér dan zijn helft doet?

Laurie Abraham 199

De grens trekken: mamma is boos

Elissa Schappell 211

De moederlijke bitch

Susan Squire 223

Afkomst, voortplanting en verwachting van een boze feministe Natalie Angier 234

kijk mij nu eens

Op mijn zesenveertigste getrouwd: in voor-en tegenspoed Nancy Wartik 245

De dikke dame spreekt

Natalie Kusz 258

De Midden-Weg: leren om gezin en werk in evenwicht te brengen Ellen Gilchrist 267

Wat onafhankelijkheid voor mij is gaan betekenen: de pijn van het single-zijn. Het genot van de zelfkennis

Vivian Gornick 274

De perfecte gelijkheid van onze zelfgekozen paden: moeder worden. Of niet

Pam Houston 281

Nawoord 293

Dankwoord 299

Medewerksters 301

Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten

Voorwoord

Dit boek is uit woede geschreven. In het bijzonder mijn eigen huishoudelijke woede, die voortkwam uit een combinatie van schuldgevoel, rancune, uitputting, naïviteit en de chaos van mijn leven in die tijd. Maar het is uiteindelijk geen woedend boek geworden. Het is een boek dat ons laat zien dat we niet de enigen zijn die worstelen met werk en relaties, met kinderen en gezinnen en sekslevens – met alle passies, gebreken en frustraties – maar dat er zoveel anderen zijn met dezelfde of soortgelijke zorgen en problemen. Het is een boek dat onthult dat als het gras bij de buren groener lijkt dat soms ook zo is. En soms ook zeker niet.

Het boek begon twee jaar geleden, vlak nadat mijn gezin – mijn echtgenoot, Dan, en onze twee kinderen, die toen vier en één jaar oud waren – New York City had verlaten om naar een kleine stad in Massachusetts te verhuizen waar de kinderen elk een kamer konden hebben en Dan parttime thuis kon werken, wat hem in staat stelde om zijn tweede roman te schrijven en zijn deel van onze afspraak over het co-ouderschap na te komen, zoals we dat ons beiden altijd (hoe vaag ook) hadden voorgesteld. De verhuizing kwam, voor mij, na een decennium waarin ik me als twintiger had overgegeven aan alle dingen die ik op waarde had leren schatten – een bevredigende, lucratieve carrière gecombineerd met lichaamsbeweging, romantiek, tijd voor mezelf en goede vriendschappen – gevolgd door zes stormachtige jaren waarin ik trouwde, drie keer verhuisde, twee kinderen kreeg die ik verzorgde, en dat allemaal terwijl ik mijn noodzakelijke deel van het gezinsinkomen bijdroeg door een maandelijkse column voor een blad te schrijven, een roman te publiceren, en onder contract een tweede roman te voltooien. Tegen het einde was ik zover dat ik voor tweederde van de tijd betaalde kinderopvang had, die meestal plaatsvond in ons appartement (waar ik ook zat te werken). 13

Ons laatste jaar in New York was een ware marathon geweest: met een baby op schoot zat ik achter de computer te werken om een deadline te halen; van mijn dochters peuterspeelzaal sprintte ik naar huis, twee kinderen meesjouwend, om telefoontjes te beantwoorden; ik overhandigde Dan de kinderen als hij ’s avonds binnenkwam zodat ik me naar een koffiebar kon haasten om mijn werk af te krijgen. Toen we verhuisden verwachtte ik dat alles eindelijk eens anders zou worden. Ik zou in staat zijn om geconcentreerd en efficiënt te werken

– om me volledig op iets te richten zoals ik dat vroeger deed – wetend dat het op zulke momenten Dan zijn beurt was. We zouden rust kennen, we zouden met zijn allen fietstochtjes gaan maken... ons Nieuwe Leven zou beginnen.

In plaats daarvan voelde het alsof mijn leven, mijn huwelijk en mijn programma me meer overweldigden dan ooit. De telefoon rinkelde onophoudelijk. (We hadden drie verschillende lijnen met hun eigen gerinkel: Dans werk, mijn werk en de huistelefoon. Een complete nachtmerrie.) FedEx-pakketten en kartonnen dozen met boeken die ik verondersteld werd te lezen – ik schreef op dat moment de maandelijkse boekenpagina van Mademoiselle –arriveerden wekelijks, om bij de stapels ongeopende pakketten gevoegd te worden die in elke kamer lagen weg te stoffen. Het lukte me zelden om een goede maaltijd te koken, zoals mijn moeder dat praktisch elke avond had gedaan, en ik joeg mijn kinderen de hele dag op zodat ik alle dingen kon doen die ik moest doen, woedend als ze niet naar bed wilden, of als ze me ’s nachts riepen. Dan deed meer in huis dan hij ooit had gedaan (en voelde zich, zo stelde ik me voor, een betere vader dan die van voorgaande generaties, simpelweg omdat hij er voor de kinderen was), en toch had ik nog steeds het gevoel dat ik degene was die alles regelde en die verantwoordelijk was voor de kinderen – van hun maaltijden tot het aankleden, dingen met ze doen, schoolactiviteiten, babysitters, verjaardagen – en alle ‘huishoudelijke’ dingen die ik altijd al had gedaan (boodschappen, koken, de was, school en sociale verantwoordelijkheden, enzovoort). Ik had nog steeds hetzelfde werk – mijn inkomen was nu zelfs nog belangrijker – en het leek of ik minder tijd dan ooit had om het te doen. Mijn dagen verliepen non-stop op topsnelheid, mijn hoofd liep over van de lijstjes en verplichtingen. De hele dag liep ik, gestresst en geïrriteerd, stampend door het 14

huis bevelen te schreeuwen. Ik was boos op de kat omdat hij me wakker maakte, op de auto omdat er geen benzine in zat als ik erin stapte (te laat voor iets – altijd te laat), op het speelgoed waar ik net over gestruikeld was... en op Dan. Omdat hij de vloeibare handzeep of de koffiefilters had opgemaakt zonder ze op het lijstje te zetten; omdat hij klaar was met zijn werk en tijd had om de New York Times en Salon te lezen terwijl ik zo’n moeite deed om tijd voor het mijne te vinden; omdat ik altijd bezorgder en opgefokter was dan hij. Natuurlijk, mede vanwege deze zelfde rust ben ik verliefd op hem geworden, maar zijn vermogen zich te ontspannen terwijl ik dat nooit kon scheen me oneerlijk toe, onnadenkend, bot zelfs. Ik baalde van hem en de chaos waarin ik me bevond, ook al bleef ik altijd dankbaar voor de elementen die deze hadden gecreëerd. Twee gezonde kinderen, een prettig huis, een interessante baan... waar was ik nu eigenlijk woedend over? En toch, ik was woedend.

Dus, avond na avond, als de kinderen eenmaal (min of meer) sliepen liet ik de was liggen, telefoontjes onbeantwoord, schoolformulieren oningevuld, en mijn eigen werk voor wat het was om online te gaan en mijn vrienden te bestoken met woedende e-mails om erachter proberen te komen wat het nu was. En ik begon me iets te realiseren. Veel van deze vrouwen – in het bijzonder zij die, net als ik, ambitieuze vrouwen (vaak schrijfsters) waren die werk en huwelijk en, soms, kleine kinderen combineerden – waren eveneens bitter, gestresst en voelden zich schuldig.

‘Ik wil een partner als echtgenoot, niet nog een kind erbij,’ brandde de eerste los. ‘Ik heb hem gezegd dat ik vertrek als er niets verandert, ook al zijn we pasgetrouwd,’ zei een volgende, om eraan toe te voegen: ‘Gisteren fantaseerde ik dat we gingen scheiden, apart gingen wonen en weer begonnen uit te gaan met elkaar.’ ‘Ik voel me de hele dag goed op mijn werk, maar zodra ik thuiskom ben ik een verschrikking,’ zei een derde. ‘Ik ben de bitch in huis.’

De bitch in huis. Dat is precies hoe ik me voelde. Het tegenovergestelde van wat Virginia Woolf ‘de Engel in Huis’ noemde, en nu met woede als drijfveer. Soms bespraken mijn vriendinnen en ik onze sekslevens, of, zo leek het geval bij hen die getrouwd waren, het ontbreken ervan. ‘Geef me een bed en ik wil slapen,’ zei een moeder. De pasgetrouwde vrouw betreurde het verlies van de opwindende seks die ze met haar echtgenoot had voordat ze in het spreekwoordelijke 15

bootje stapten. Een jonge alleenstaande vriendin die zojuist bij haar vriend was ingetrokken voelde nu al dat haar passie aan het verwelken was. (In één adem door vertelde ze hoe beangstigend en verbazingwekkend ze het vond dat ze soms zo kwaad op hem kon worden; hoe ze een woedeaanval kreeg als ze van haar werk kwam en een aanrecht vol vuile vaat aantrof terwijl haar arme vriend vanaf de bank verbijsterd toekeek met een biertje in zijn hand, de krant voor hem uitgespreid terwijl de Dave Matthews Band uit de speakers knalde.) In kranten en tijdschriften verschenen regelmatig verhalen die onze gevoelens bevestigden. ‘Waarom vrouwen hun mannen haten’, was de schreeuwende kop van het blad Talk. (De ondertitel van het artikel luidde: ‘Liefde, seks, gezin, carrière... het leek allemaal zo makkelijk voor de moderne vrouw. Maar waarom zijn al deze therapiepatiënten dan zo kwaad?’) In een stuk in het New York Times Ma- gazine bezocht een modern werkend stel het Love Lab (een onderzoeksinstituut voor gezinshulp dat, nadat ze geobserveerd hebben hoe een stel op elkaar reageert, voorspelt of ze zullen scheiden) en de mannelijke helft van het stel meldde: ‘Mijn vrouw noteerde in tien minuten honderdendertig momenten van kritiek. Mijn bijdrage bestond uit honderdentweeëndertig momenten van verdediging.’ (Zijn vrouw, vervolgde hij, was een fanatieke critica van een instituut waar ze twee keer in was gestapt. Het huwelijk, met zijn mythe van de eeuwige romantische liefde, werd volgens haar foutief aangeprezen, en zijn verantwoordelijkheden beperkten de groei van een vrouw.) Vrouwenkwestie nummer één bij sekstherapie is niet meer het niet kunnen krijgen van orgasmen maar het ontbreken van lustgevoelens; een vriendin uit Californië die arts is vertrouwde me toe dat de twee grootste klachten van haar vrouwelijke patiënten gebrek aan libido en een ‘onverklaarbare woede’ waren. Een vriendin (fulltime werkende moeder, twee kleine kinderen) vertelde me: ‘Elke vrouw die ik ken is kwaad op haar man, gewoon kwaad kwaad kwaad op alles. Elke keer als ik er tegenover een vrouw als ik over begin, dan is ze niet meer te stoppen... R. en ik hadden gisteravond ruzie waarbij hij zei dat hij het gevoel heeft dat ik hem altijd afwijs en ik het gevoel heb dat hij altijd tekortschiet... We hebben die ruzie ongeveer één keer per maand.’

Ik was uiteraard geïnteresseerd in deze woede-uitbarstingen. Ik begon de vrouwen te vragen naar hun meningen en ervaringen, om 16

dieper te graven en de mogelijke redenen van deze klaarblijkelijke epidemie van vrouwelijke woede te overdenken en vergelijken. Er schoten me enkele dingen te binnen: te veel bezigheden in te weinig uren. Te weinig steun van de maatschappij en, soms, partners. De invasie van technologie in ons leven, die de al zo opgesplitste tijd nog meer opdeelt. Financiële verantwoordelijkheid gecombineerd met de verantwoordelijkheid en inherente verlangens van het moederschap. De wens, los van de financiële verantwoordelijkheid, om een bevredigende carrière te hebben, iets waar we ons altijd op hebben voorbereid. De druk, dankzij een maatschappij die geobsedeerd is door uiterlijk, gecombineerd met de groei van de plastische chirurgie, de cosmetische en de afslankindustrie, om er niet alleen onberispelijk maar ook jonger uit te zien dan we eigenlijk zijn. Een gebrek aan voorbeelden in ons leven voor hetgeen we proberen te doen. (Mijn moeder zat op mijn leeftijd in het midden van een vijftienjarige onderbreking van haar carrière. Dit om vrolijk vier kinderen op te voeden, in de ouderraad te zitten en de Brownie-groep te leiden, en om ons drie complete maaltijden per dag voor te zetten. Daarnaast moest ze aan al mijn vaders eisen tegemoetkomen; mijn schoonmoeder had haar carrière voor het grootste gedeelte opgegeven om mijn schoonvaders carrière te kunnen steunen en hun twee zonen op te voeden.) Gebrek aan steun van onze families. (Mijn moeder had haar onderbroken carrière weer opgepikt en was op drieënzestigjarige leeftijd op haar hoogtepunt beland. Ze werkte fulltime en had de supervisie over de zorg voor mijn tweeënnegentigjarige grootmoeder en mijn jongere broer die in een verpleegtehuis zat. En daarbij moest ze nog steeds mijn vader op zijn wenken bedienen, die – hoe geriefelijk voor hem – in de jaren vijftig was blijven hangen.) Het was het geloof en het gedachtegoed – het patent van een cultuur die steeds verder is weggezakt in materialisme, consumentisme en misleidende informatie – dat we alles moeten hebben, moeten doen, moeten ervaren en Gelukkig zijn. En als we dat niet doen, mijn God, dan zit er iets fout.

Rond dezelfde tijd las ik een boek dat Flux heette, waarin journaliste Peggy Orenstein na het interviewen van tweehonderd vrouwen van in de twintig, dertig en veertig concludeerde dat ‘vrouwenlevens een complex web van economische, psychologische en sociale tegenstellingen zijn geworden, waarbij kansen zo nauw verbonden zijn met 17

restricties dat een keuze op een bepaald gebied tien jaar later onverwachte consequenties (of voordelen) kan hebben in een ander gebied’. Orenstein noemt de moderne wereld ‘half veranderd’, een wereld waarin ‘oude patronen en verwachtingen zijn afgebroken, maar waarin nieuwe ideeën fragmentarisch, onrealistisch en vaak contradictoir lijken.’ En ik begon me af te vragen – en ik was nu absoluut niet irrationeel (of gewoon een verwend kreng) – of mijn woede en die van mijn vriendinnen geen duidelijke oorsprong had, en oorzaken kende die niet verdwenen omdat we meer keuzes hadden dan vrouwen van andere generaties, terwijl we liefhebbende, begrijpende partners hadden of zelfs terwijl we rijke, bevoorrechte levens hadden.

Aan het eind van Flux komt Orenstein met suggesties voor vrouwen. Eén daarvan is om ervaringen met elkaar te delen, ‘om over de grenzen van leeftijd en situatie heen te praten’. Toen ik deze woorden las realiseerde ik me dat ik daar al mee bezig was: vriendinnen van alle leeftijden en in verschillende situaties verschaften me troost en advies, sympathie en wijsheid. Of ze nu kwaad waren of niet; hoe meer vrouwen ik sprak, hoe beter ik me voelde. En hoe meer inzicht ik in mijn eigen leven en de levens van andere worstelende vrouwen verkreeg, wat hun problemen ook waren. Ik bemerkte dat ik deze correspondentie kon uitbreiden en meer vrouwen kon vragen om ontboezemingen te delen: vrouwen die waren opgegroeid in huizen als het mijne en vrouwen uit minder traditionele gezinnen; vrouwen die voor het huwelijk hadden gekozen maar niet voor kinderen, of die voor kinderen hadden gekozen maar niet voor een huwelijk; vrouwen die gescheiden waren, soms twee keer of meer. Vrouwen die single en zonder kinderen waren gebleven. Vrouwen in ‘ongewone’ situaties; een open huwelijk bijvoorbeeld, of iemands minnares zijn. Om maar iets te noemen.

Ik heb ze gevraagd: de meest interessante, welbespraakte vrouwen die ik kende en waar ik van gehoord had. Ik benaderde voornamelijk schrijfsters en professionele scribenten, maar ook enkele slimme, nadenkende vrouwen van wie ik wist dat ze een verhaal te vertellen hadden. Ik vroeg deze potentiële medewerkers of ze een keuze die ze hadden gemaakt, of hun levenssituatie, of hun woede (als ze die hadden) konden uitwerken in een essay. En zo een interessante blik in hun privé-leven boden, alsof ze met een vriendin in een café aan het 18

praten waren. De één na de ander stemde toe. En het boek was gelanceerd. Tegen de tijd dat ik het in elkaar ging zetten had ik veel meer dan ik ooit had durven hopen. De auteurs varieerden in leeftijd van tweeëntwintig tot zesenzestig; hun onderwerpen en ervaringen behelsden een breed gebied. Woede, huishoudelijk en daarbuiten, komt in vele gedaantes terug, vooral in het derde gedeelte van het boek:

‘Moeders Kwaadste’. Een schrijfster, Hope Edelman, is razend omdat haar man niet genoeg aanwezig was toen hun baby klein was; een andere, Laurie Abraham, omdat de hare zó aanwezig was dat ze zich bedreigd voelde en als moeder een concurrent had. Schrijfster Helen Schulman beschrijft hoe ze overweldigd werd toen ze tegelijkertijd zowel voor haar ziekelijke, bejaarde ouders als voor haar twee kleine kinderen moest zorgen, en daarnaast nog haar huwelijk en haar carrière had. En twee vrouwen, Pulitzer Prize-winnares Natalie Angier en schrijfster Elissa Schappell, schrijven beiden openhartig over hun langdurige woede en wat het betekent – en waar ze op hopen – wanneer het hun kinderen betreft. Maar toen het boek vorderde bleek dat woede maar een kleine invulling van een veel groter geheel was. Veel van deze vrouwen waren niet woedend, in sommige gevallen omdat eerdere onvrede hen ondanks alle twijfels op een minder traditioneel spoor had gezet. In het eerste gedeelte ‘Ik, Mezelf en Mij’ vertelt Kerry Herlihy hoe ze zwanger raakt van een getrouwde man – na eens in de steek te zijn gelaten door een andere getrouwde man – en het besluit neemt de baby alleen op te voeden en de vader niets vraagt en niets verwacht (hoewel ze blij is met alles wat hij wil geven); later in het boek, doet Pam Houston haar zelfgekozen pad uit de doeken – één van autonomie en avontuur – en vertelt van haar tweestrijd, op negenendertigjarige leeftijd, over het wel of niet krijgen van een baby. Jen Marshall vertelt haar verhaal over het betrekken van een huis in Massachusetts, samen met haar langdurige relatie, hoe ze zich al snel verstikt en depressief voelt en uiteindelijk alleen weer verhuist – en dan nog wel naar New York – en aldus kiest voor een romance op afstand met de man van wie ze nog steeds onvoorwaardelijk houdt. In het tweede gedeelte van het boek, ‘In Voor-en Tegenspoed’, peinst Catherine Newman – biseksueel als twintiger – over het hoe en waarom; ze vindt het huwelijksinstituut politiek en sociaal gezien 19

weerzinwekkend, zo niet ronduit absurd en woont nu samen met haar geliefde (en vader van haar zoon) zonder zijn wettige echtgenote te worden. Schrijfster Hannah Pine verklaart haar keuze voor een open huwelijk: hoe het zo gekomen is, hoe het werkt, wat het haar oplevert, en hoe ze omgaat met de onvermijdelijke jaloezie als ze alleen wakker ligt om vijf uur ’s morgens en weet dat haar man uit is met een andere vrouw.

Ook vele andere auteurs – in het eerste en in het laatste gedeelte

‘Kijk mij nu eens’ doen een boekje open over hun huwelijk of seksleven (of beide) om ons hun passies en wegen naar verlichting te tonen. Cynthia Kling onthult hoe ze in haar huidige huwelijk haar fantasie leerde gebruiken – en haar creatieve en ‘verboden kant’

behouden – om het sexy en seksueel te houden; schrijfster Kate Christensen biedt ons eendere sentimenten met haar worsteling, op vijfendertigjarige leeftijd en als dochter van een moeder die drie huwelijken heeft beëindigd, te leren hoe een echtgenote te zijn, iets wat ze aanvankelijk bijna onverdraaglijk vond. Schrijfster en dichteres Jill Bialosky bekent het verdwijnen van intimiteit en seksuele begeerte na de geboorte van haar zoon, terwijl Hazel McClay overdenkt waarom ze een man koos van wie ze houdt boven de mannen met wie ze gepassioneerde seks had, hoewel haar huidige en ware liefde haar

‘nooit in zijn armen heeft genomen, haar mond met de zijne had bedekt en haar kuste tot ze naar adem hapte’. Daphne Merkins stuk over haar slecht bekomen huwelijksfeest –

de ongemakkelijke, maar misschien passende prelude voor haar even slecht bekomen huwelijk – herhaalt nog eens dat een scheiding, hoewel het voor de meeste getrouwde vrouwen en mannen een geïdealiseerde fantasie kan zijn (en een goede en noodzakelijke oplossing voor vele slechte huwelijken), niet echt zaligmakend is, vooral niet wanneer je op middelbare leeftijd bent, wanneer, zoals zij het stelt,

‘iedereen opeens getrouwd lijkt te zijn – er warmpjes bij liggend voor de nacht in hun degelijke Ark van Noach van het echtparendom –

terwijl jij buiten in het eenzame bos hunkert naar een warm lichaam om tegenaan te kruipen’. Memoiresschrijfster Natalie Kusz beschrijft een ander soort eenzaamheid – en overwinning – in haar essay over een vrouw met overgewicht in een onsympathieke en ongevoelige maatschappij. En dat is maar een greep uit de woorden en onderwerpen die dit 20

boek vormen, onderwerpen die behandeld worden met gratie, scherpzinnigheid, humor, diepgang, ironie, verdriet en verbijsterende openhartigheid. Veel van de zesentwintig medewerkers overdenken beslissingen en aspecten van hun leven die ze nog nooit eerder publiekelijk onderzocht hebben; ze zijn nietsontziend en gemeen op een manier die schokkend en prikkelend kan zijn. Hun stukken reflecteren, in een koor van verschillende stemmen, de verrukkingen en teleurstellingen van onze levens als hartstochtelijke en ambitieuze vrouwen van vandaag.

Wat mij betreft, mijn leven en de woede waaruit dit boek is voortgekomen, ik laat het achter me, gelukkig vanuit een ietwat minder opgefokte plek, gedeeltelijk omdat mijn gezin en ik gesetteld zijn geraakt in dit stadje (we hebben babysitters gevonden, een werkster en een werkplek buitenshuis voor Dan) en onze kinderen zijn nu zes en drie in plaats van vier en één (meer slaap, minder fysiek uitputtende, alles opslokkende zorg) en gedeeltelijk omdat we in de praktijk beter zijn geworden in het co-ouderschap: ik heb geleerd te vrágen om de dingen die ik wil (in plaats van ze zelf te doen terwijl ik in stilte ziedend ben) en Dan heeft geleerd om zijn gedeelte regelmatig en efficiënt te volbrengen. Hoewel ik als moeder waarschijnlijk altijd het gevoel zal houden dat ik de hoofdverantwoordelijkheid draag voor de zorg en opvoeding van mijn kinderen (Zoals Daphne Merkin het eens stelde: het feminisme kan komen en gaan, en egalitaire modes kunnen heersen of niet, maar het huishouden waar het zwaartepunt van de zorg en aandacht voor de kinderen – en, ik zou eraan willen toevoegen: voor de gemeenschap – bij de vader ligt is zeldzaam). Hoewel dit me nog steeds wel eens woedend kan maken als ik het gevoel heb dat mijn leven te volgepropt zit, geniet ik ook van het betekenisvolle gevoel dat het moederschap in mijn leven heeft gebracht, zoals ik in dezelfde mate floreer door de bevrediging die mijn carrière me brengt. Ik wil geen van deze dingen opgeven, zelfs als uitputting de consequentie is. Het werkt kalmerend en bevrijdend om mezelf hier zo vaak als nodig is aan te herinneren. In feite is mijn leven op velerlei wijze – in ieder geval gedurende de goede maanden: genoeg inkomen, geen alles beheersende deadlines, niemand die griep heeft – zo dicht bij wat ik me had voorgesteld als het ooit zal kunnen zijn. Wat niet wil zeggen dat er niets meer is waar ik me kwaad over maak. De claustrofobie van het huwelijk, 21

zelfs met zijn veiligheid en gezelligheid. De chaos van het opvoeden van de kinderen, ondanks hun lieve, zachte ademhaling en de grappige dingen die ze zeggen. De stress van het combineren van een carrière met beide voornoemde zaken, een carrière die me vitaal en kalm houdt. En meer van dat. Nu ik het allemaal zo beschouw, moet ik steeds maar aan een t-shirt denken dat ik een keer zag, waar een rivier die berucht is om zijn stroming werd aangeprezen met de tekst

This place sucks. Let’s stay. ’ Ik heb voor dit leven gekozen, en ik zou het elk moment weer kiezen, maar zoals vele vrouwen in dit boek ben ik een perfectionist en een dwarsligger met een overladen schema, gulzig om elk fragment van mijn korte tijd op deze aarde te benutten. En als dat betekent dat ik nooit ‘de engel in huis’ zal zijn, en zoals ik geleerd heb is dat het geval: ik hoop dat mijn gezin het me vergeeft. Maar genoeg hierover. Ik lever je uit aan zesentwintig andere vrouwen: provocerende, intrigerende, zeer nadenkende vrouwen, in al hun glorie. Dat ze je mogen ontroeren, amuseren en verlichten zoals ze dat bij mij hebben gedaan.

Cathi Hanauer

22

Mij, mezelf en ik

Oh, life is a glorious cycle of song,

A medley of extemporanea;

And love is a thing that can never go wrong;

And I am Marie of Roumania.

Dorothy Parker, Comment

Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten

Verstrikt in woede en trots: mijn moeder en mezelf

E. S. Maduro

Op dezelfde dag dat mijn ouders elkaar ontmoetten hadden ze hun eerste afspraakje, ze waren toen dertien. Vijfenveertig jaar later begint mijn vader nog steeds te stralen als hij vertelt hoe hij mijn moeder zag op haar eerste dag op zijn school, en hoe hij haar diezelfde middag aanbood om met haar mee naar huis te lopen. Ze bleven met elkaar gaan gedurende hun middelbare schooltijd, gingen naar dezelfde universiteit en trouwden op hun eenentwintigste, één dag voordat ze afstudeerden, drie jaar jonger dan ik nu ben. Na de universiteit studeerde mijn vader door en werd uiteindelijk professor Geschiedenis; mijn moeder heeft een tijdje als lerares op een school gewerkt; ze kochten een goedkoop huis op het platteland en stichtten een gezin. Oftewel, de American Dream in een notendop. Toen mijn oudere zus was geboren stopte mijn moeder met werken buiten de deur, en werd de moeder zoals ik haar ken. De moeder die een smetteloos huis en een kloppend huishoudboekje bestierde en de tijd vond om twee opgroeiende kinderen te prijzen en op te voeden, dit alles terwijl ze elke avond om halfzeven het eten op tafel had staan. De moeder die tot haar vijfenveertigste geen carrière najoeg zodat ze beschikbaar kon zijn voor haar gezin, wat ze nog steeds is, hoewel dat niet wil zeggen dat ze niet werkte. Mijn moeders werk hield onder andere in dat ze komkommers inmaakte, jam maakte, de was voor vier mensen deed, luiers verschoonde, twee kinderen leerde lezen, alle boodschappen voor het gezin deed, hen drie maaltijden per dag voorzette (en nooit vergat dat er één vegetarische bijzat), het huis schoonmaakte, kunstprojecten deed, sneeuwpoppen bouwde, de hond te eten gaf, ons naar de dokter reed of van pianoles ophaalde, naar ouderavonden ging, scheuren in schooluniformen naaide, de overhemden van mijn vader streek... enzovoort. Ik denk dat er weinig cv’s zijn waar meer op zal staan dan dat van mijn moeder, als ze 25

ooit de moeite zou nemen om het op te schrijven (wat ze nooit zal doen).

Ik kan me niet echt herinneren dat ik me als jong kind er bewust van was dat mijn moeder bestond tussen het moment dat ik naar school vertrok en het moment dat ze me bij de bushalte ophaalde om naar huis te gaan. De was, afstoffen en boodschappen doen waren dingen waar ik niet aan dacht als meisje van de lagere school, en als er na school huishoudelijke taken verricht moesten worden dan had dat zeker niet mijn aandacht. Toen ik echter ouder werd begon mijn houding jegens het huishouden te veranderen. Mijn moeder ging weer naar school en werd op vijfenveertigjarige leeftijd lerares op een school voor bijzonder onderwijs. Sindsdien kwam ze vaak om halfzes uitgeput thuis en begon het eten klaar te maken. Op zaterdag en zondag stond ze vroeg op om in vliegende vaart schoon te maken, te koken, boodschappen te doen en de agenda door te nemen. Op maandagochtenden stond ze om halfvijf op om een rapport te schrijven waar ze in het weekend niet aan toe was gekomen, waarna ze ontbijt voor me klaarmaakte en naar haar werk snelde. Ik begon langzaamaan te beseffen dat ze nooit een moment voor zichzelf leek te hebben. Tegelijkertijd realiseerde ik me dat mijn vader, die alle

‘mannelijke’ huishoudtaken op zich nam, zoals houthakken en het doden van muizen, nog steeds tijd had voor een gerespecteerde carrière en een hele trits vaste hobby’s. Ik begon de hele situatie behoorlijk oneerlijk te vinden. Vrije tijd was voor mij als meisje van de middelbare school een absolute noodzakelijkheid, en ik was getuige van het feit dat mijn moeder die niet had.

Wat niet wil zeggen dat ik opeens voor haar op mijn knieën viel om haar te bedanken, me realiserend dat ze een heilige was. In plaats daarvan raakte ik in haar teleurgesteld en, tot mijn tegenwoordige schande en spijt, maakte ik haar belachelijk omdat ze niet opkwam voor haar eigen behoeftes en zichzelf zo vol overgave wijdde aan het huishouden en ons. Ik werd kwaad op allebei mijn ouders: op mijn vader omdat zijn taken (het uit elkaar halen en weer in elkaar zetten van de gootsteen, werken in de tuin, het ruimen van de sneeuw op de oprit) interessant en uitdagend leken en altijd indruk maakten op familie en vrienden, terwijl mijn moeders eindeloze taken een opeenstapeling van routine en monotonie leken. Allebei mijn ouders hadden nu carrières, maar mijn moeder mocht nog steeds alle triviale en 26

stompzinnige dingen doen die moesten gebeuren, en het frustreerde me dat ze dit nooit erg leek te vinden of meer hulp van mijn vader eiste.

Als tiener heb ik vele uren met haar zitten praten (zelden geluisterd), waarom ze haar rol binnen ons gezin zo makkelijk accepteerde. Ik wijdde uit over de manier waarop mijn vader na zijn werk het huis binnenstapte en zij hem beleefd opwachtte met het eten; de manier waarop er in ons huis het onuitgesproken gevoel heerste dat zijn carrière belangrijker was dan de hare. ‘Waarom scheid je niet van hem en zoek je een man die aanbiedt om de keuken schoon te maken na het eten, zodat je even kan gaan zitten?’ schreeuwde ik dan, of: ‘Hoe komt het dat zijn baan voorrang krijgt boven alles, terwijl jij de jouwe moet inpassen in de andere dingen die je doet en altijd hebt gedaan?’ Op de één of andere manier wist mijn moeder me altijd van zich af te schudden, door te antwoorden dat het goed met haar ging, dat ik het op een dag zou begrijpen. Maar ik was er helemaal niet zeker van dat ik dat zou begrijpen, of dat zij dat deed. Sterker nog, ik zag mezelf als een feministe, en ik zwoer dat ik nooit in dezelfde val van huiselijke verveling en onderdanigheid zou trappen waar mijn moeder tot over haar oren in zat; dat ik nooit zou instemmen met een leven waarbij het volgens mij aan onafhankelijkheid, gezag en respect ontbrak.

Tijdens mijn laatste studiejaar heb ik mijn vriend Paul ontmoet. Hij was absoluut het volledige tegendeel van mijn vader, en dat was precies waar ik naar op zoek was op dat moment. Hoewel ik gek ben op mijn vader wist ik zeker dat de man van mijn leven zou weten hoe je moest koken en het huis schoonmaken, dat hij zou aanbieden de afwas te doen en de was zou opvouwen zonder dat hem dat gevraagd werd. Het was mijn doel om het huiselijke leven dat mijn moeder had gevonden te vermijden; de eerste stap was om een vrijzinnige, ruimdenkende vriend te vinden. Ik vond er één met dreadlocks, een neusring, en een passie voor het meest non-academische vak: muziek. Precies het tegenovergestelde van mijn traditionele en overdreven intellectuele vader. Voor ons eerste afspraakje bood Paul aan om voor me te koken, en toen we gegeten hadden deed hij de afwas. Toen ik bij hem langskwam (hij deelde het huis met drie vrienden) bewonderde ik de ma27

nier waarop hij de keuken schoonmaakte, en de manier waarop hij afkeurend naar het vuile ondergoed van zijn huisgenoten op de badkamervloer keek. Zijn boeken stonden netjes gerangschikt op een plank in zijn slaapkamer, zijn kleren lagen opgevouwen in de kast, en hij had zelfs een waszak met zijn naam erop. Ik was verkocht. Deze man leek te weten hoe je alle dingen moest doen die mijn vader nooit kon of wilde doen. Nadat we een paar maanden met elkaar uitgingen belde ik op een avond een oude vriendin en had het er uitgebreid met haar over hoe perfect deze jongen was; zo verantwoordelijk, zo nadenkend; hoe ik me gewoon niet kon voorstellen dat hij ooit van me zou verwachten dat ik het hele huishouden, de kinderverzorging en het eten zou doen als we ooit zouden trouwen.

Mijn moeder en ik hadden lange gesprekken over het feit dat ze van haar vader naar haar echtgenoot was gegaan, zonder ooit een periode in haar leven onafhankelijk te zijn geweest. Ze merkte vaak op dat ik zo’n geluk had gehad, en hoe blij ze voor me was, dat ik deel uitmaakte van een generatie die onderbouwde keuzes maakte over het verloop van hun leven. ‘Jij hebt keuzes,’ zei ze dan. ‘Wees dankbaar dat je je zo bewust bent van de kwaliteiten die je zoekt in een echtgenoot voordat je gaat trouwen. Toen ik jouw leeftijd had, hadden meisjes er geen flauw idee van wat ze te wachten stond als ze gingen trouwen. Het was gewoon iets wat je deed.’ Op een keer vroeg ik haar tijdens zo’n gesprek of ze het anders zou doen als ze het over mocht doen. In één van haar meest open en eerlijke momenten met mij zei ze: ‘Ja. Absoluut.’ Hoewel ik me nu realiseer dat dit antwoord niet alleen haar huishoudelijke verantwoordelijkheden betrof, was ik op dat moment zielsblij dat ik haar niet zou opvolgen in haar huiselijke lot, en dat ik niet het huis van mijn vader zou verruilen voor het huis van mijn echtgenoot. Ik was er trots op dat ik met mijn echtgenoot een huishouden zou creëren dat gebaseerd zou zijn op gedeelde inbreng en verantwoordelijkheid; trots dat ik in feite al op weg was om dit te realiseren.

Toen ging ik bij Pauls familie op bezoek.

Paul en ik zaten boven naar een film te kijken toen zijn moeder ons riep dat we gingen eten. De tafel was gedekt, het eten was klaar en we gingen zitten. Even later arriveerde Pauls vader en hij klaagde er meteen over dat zijn favoriete hete saus niet op tafel stond. Zijn 28

moeder sprong op om die te halen. De maaltijd was na ongeveer acht minuten afgelopen, en het leek wel toverij: nog voordat ik mijn vork had neergelegd was iedereen de keuken al uit. Paul zat achter de piano een lied voor me te improviseren; zijn vader was naar boven om de krant te lezen. De volgende twintig minuten waren Pauls moeder en ik aan het opruimen, we ruimden de afwasmachine in en zetten het eten weg. Als moeder van twee zonen mocht ze me onmiddellijk en dat is sindsdien zo gebleven. Ze was verrukt van Pauls keuze. Ik voelde daarentegen mijn eerste steek van woede en afgunst jegens Paul. Hij weet vast niet dat ik nog steeds in de keuken ben en zijn bord sta af te wassen, dacht ik. Maar ik wist dat hij dat wel deed. En het was alsof zijn persoonlijkheid binnen enkele minuten een heel nieuwe kant had gekregen die ik nog niet eerder had gezien. Deze man, die eerst zo van mijn vader verschilde, was ogenblikkelijk net als hij, en dat allemaal omdat hij niets deed of zelfs maar iets merkte. En ik denk, als ik terugkijk op deze avond, dat ik het helemaal niet zo erg zou hebben gevonden om met Pauls moeder de afwas te doen als ik niet al een soort kwaadheid in me had over de makkelijke manier waarop zoveel mannen de dagelijkse taken die vrouwen voor ze deden over het hoofd zagen. En ik zou zeker niet opeens besloten hebben om deze trend van hem in de gaten te blijven houden, om te beginnen met het verschrikkelijke en heimelijke proces van optellen en onthouden en scores bijhouden van waar hij me bij hielp en waarbij niet. Het is nu bijna drie jaar later, en dezelfde vriend ligt in ons bed, in ons appartement, te herstellen van een wintergriep. Ik werp hem een zijdelingse blik toe terwijl ik dit opschrijf, en ik voel totale liefde voor hem als ik zijn rustige ademhaling zie stijgen en dalen onder ons gewatteerde dekbed. Hij is geweldig – nadenkend, attent en vriendelijk

– en ik ben blij dat ik mijn leven met hem deel. Nu kijk ik echter de andere kant op, de keuken in, en als ik de stapel vuile borden op het aanrecht zie verval ik in de stille conversatie in mijn hoofd die er is sinds we hier de afgelopen herfst gelukkig, al is het met oogkleppen op, zijn gaan samenwonen.

Het begint ongeveer zo: ‘Komt het niet in zijn hoofd op dat ik graag wil thuiskomen op een plek waar ik niet meteen de boel moet gaan schoonmaken om me er rustig te voelen als ik de hele dag ge29

werkt heb? Ben ik de enige die zich er druk over maakt dat ons huis een puinhoop is?’

En dan ontrolt de onafzienbare lijst met wat hij niet of verkeerd heeft gedaan zich in mijn hoofd. Ik tel de keren dat ik deze week op weg naar huis bij de supermarkt ben gestopt, en vergelijk het met de keren dat hij vrijwillig hetzelfde heeft gedaan. In mijn hoofd laat ik het voorval van afgelopen weekend nog eens passeren, toen we vrienden te eten zouden krijgen en hij na een hele dag skiën om halfzes kwam opdagen met een vriend en beweerde dat hij ‘vergeten’ was dat we verantwoordelijk waren voor het koken van een maaltijd voor vier.

Of ik denk aan de talloze keren dat ik na een hele dag werken en een vergadering na school uitgeput om zeven uur thuiskwam, terwijl hij op internet naar muziek aan het zoeken was in plaats van een maaltijd voor ons te bereiden. Op zulke dagen wandelde ik stilletjes de keuken in en begon groente te snijden of zette water op voor de spaghetti, en met elke snijbeweging, elke pan die ik uit het kastje nam werd ik kwader en kwader, totdat ik zelfs zijn aanwezigheid in dezelfde ruimte niet meer kon verdragen. Hij kon dan komen binnenlopen en iets onschuldigs als ‘Zal ik je even helpen?’ of zelfs

‘Waarom ga je niet even zitten en laat je mij koken?’ zeggen en ik ging volledig over de rooie en bitste: ‘Nou, ik ben uitgeput en uitgehongerd en ik heb er geen zin in om te wachten tot jij met je kloteinternet klaar bent zodat ik nog voor negen uur iets kan eten!’

Bij zulke gelegenheden ben ik een halfuur kwaad, of misschien totdat ik iets gegeten heb. Ik overpeins de plaats van de vrouw in de

‘moderne’ maatschappij van vandaag. Ik kook en maak schoon, en de hele tijd moet ik eraan denken dat ik in dezelfde val van huishoudelijk werk trap als mijn eigen moeder. Terwijl ik de gootsteen boen hoor ik haar stem ‘je hebt keuzes’ zeggen en ik lach schamper om het concept van een keuze. Ik concludeer dat mijn moderne, vrijzinnige en ruimdenkende vriend, opgevoed door een moeder die thuis alles deed (naast haar baan), nooit zal merken of zich er druk over zal maken dat zijn vriendin of vrouw dezelfde huishoudelijke verantwoordelijkheden van hem overneemt. Hij is in staat om het allemaal te doen, maar als het voor hem wordt gedaan, zo denk ik, dan realiseert hij zich niet eens meer dat het gedaan moet worden. Maar dan, langzaam, begin ik na te denken over deze dag, en be30

denk dat hij ook lang heeft gewerkt, dat hij van muziek houdt, dat het vinden en opnemen van nieuwe cd’s op zijn computer een manier voor hem is om zich te ontspannen, om tot rust te komen. Het komt bij me op dat hij misschien wel op me aan het wachten was zodat we samen konden eten; dat hij niet wist dat ik zo laat thuis zou komen; dat hij oprecht was, in plaats van een poging deed om ruzie te vermijden, toen hij aanbood om voor me te koken. Misschien herinner ik me wel dat hij ook een vergadering had na school, en dat hij hoogstens een kwartiertje eerder dan ik was thuisgekomen. Mijn woede begint beetje bij beetje af te nemen, om plaats te maken voor een schuldgevoel, verwarring en droefheid. Ik stel me mijn eigen moeder voor, hoe ze thuiskomt na een lange dag, of, erger nog, hoe ze de hele dag in huis bezig is geweest, en hoe ze niets liever wil dan gaan zitten en de krant lezen; haar echtgenoot zou nog in geen miljoen jaar aanbieden om een maaltijd voor haar klaar te maken, zoals mijn vriend dat zojuist heeft gedaan. De vraag die zich dan in mijn hoofd vormt is: waarom heb ik hem dat niet laten doen? Waarom, terwijl hij daar bereidwillig voor me stond, heb ik de kans om mezelf een glas wijn in te schenken en twintig minuten op de bank te gaan zitten terwijl hij voor me kookt laten schieten? Waarom werd ik, in plaats daarvan, zo snel kwaad?

Het is treurig, verbazingwekkend en onpraktisch maar het antwoord is dat ik kwaad wil zijn. Of liever gezegd, ik verkies woede boven de inwisselbare lijst van emoties die me te wachten staat: schuld, verdriet, de uitputting van het willen veranderen, van het allemaal op te willen lossen. Ik voel me kwaad omdat het verwarrend is dat ik mijn moeder vereer, omdat ze een geweldige vrouw is die haar kinderen deugdelijk en stijlvol heeft opgevoed, als ik eraan denk dat ik er alles voor zou geven om als haar te zijn... en tegelijkertijd kijk ik op haar neer om alles wat ze in stilte heeft geaccepteerd, en weet ik dat ik niet zo wil worden. Ik voel me kwaad omdat het verwarrend is dat ik een evenwichtige relatie wil waarin alle verantwoordelijkheden gelijk verdeeld zijn, terwijl ik tegelijkertijd de dingen op mijn manier wil hebben, met de netheid en stiptheid die ik van mijn ouders heb overgenomen. Ik voel me gefrustreerd door de schuldgevoelens die me vergezellen als ik Paul vraag om eens uit zichzelf de afwasmachine aan te zetten, om de was te doen zonder mijn truien te laten krimpen, om met gezonde boodschappen thuis te komen... 31

om te vragen om dingen, wat mijn moeder nooit zou hebben gedaan, om te zijn wat zij een ‘zeur’ zou hebben gevonden. Door mijn huis net zo goed georganiseerd te willen hebben als mijn moeder het hare, heb ik het gevoel alsof ik moet kiezen tussen alles zelf doen of Paul voortdurend te vragen om meer te doen.

Ik weet al hoe ik een huishouden moet runnen, niet doordat ik iemand heb gevraagd me het te leren, maar doordat ik naar mijn moeder keek en het leerde doordat ik me, al die zaterdagen dat ze van zeven uur ’s morgens tot bedtijd werkte om ons huis draaiende te houden, ontelbare uren aan haar zijde (of onder haar rokken) bevond. Ik heb nooit om deze kennis gevraagd. Ik heb nooit de interne klok willen hebben die me vertelt dat het nu werkelijk tijd is om onze lakens te verschonen; ik heb er nooit om gevraagd te weten hoe lang het duurt lasagne klaar te maken, en zodoende bereid te zijn om er een hele middag voor op te geven zodat het eten klaar zal zijn wanneer de gasten arriveren. Ik heb nooit iemand gevraagd me te leren mijn zijden hemden met de hand te wassen. Maar ik heb het uiteraard geleerd, zoals bijna alle meisjes dat doen, en nu zit ik eraan vast. En hoe ik soms ook wens dat ik niet degene ben in mijn relatie die dit allemaal weet, ik geef toe dat ik er ook wel eens trots op ben dat ik het allemaal weet, en trots dat ik het allemaal goed doe. Paul en ik pasten het afgelopen weekend op het huis en de vier kinderen van onze buren. Bijna onmiddellijk nam ik alles over, in plaats van Paul te laten zien hoe het moest. Hoewel hij me verschillende keren heeft gevraagd hoe je de ingewikkelde wasmachine moest bedienen heb ik het hem nooit uitgelegd. In plaats daarvan deed ik zelf de was, en daalde drie of vier keer per dag de trap af naar de kelder, woedend omdat hij met de kinderen naar een film zat te kijken terwijl ik corvee deed. Toen de zesjarige Keith ontbijt wilde hebben zei ik het niet tegen Paul, of vroeg hem niet te helpen, maar bakte simpelweg voor iedereen pannenkoeken en was pislink toen we ze met z’n allen op zaten te eten. Toen Paul vroeg wat de beste manier was om een gietijzeren braadpan schoon te maken antwoordde ik hem bits dat hij het maar zo moest laten en dat ik het wel zelf zou doen. Het weekend was ogenschijnlijk een eindeloze stroom van momenten waarop ‘ik het zelf wel deed’, in plaats van dat ik hem liet zien hoe het moest gebeuren. Elk bord dat hij over het hoofd had 32

gezien en dat ik voor hem had opgepakt, elke hap die hij nam die ik voor hem had gekookt, iedere traptrede die ik nam op weg naar de droger was een volgend streepje in mijn innerlijke logboek van dingen om hem kwalijk te nemen. Ik keerde mentaal, psychisch en emotioneel uitgeput terug van het weekend, steeds maar weer zeggend hoe blij ik was dat we geen kinderen of huisdieren hadden of zelfs maar een eigen wasmachine. Maar toen mijn woede afnam realiseerde ik me dat ik ook iets anders voelde: een gevoel van kracht en trots, omdat ik het hele weekend een supermoeder was geweest. Ik was degene geweest die alles onder controle had. Ik was degene die ervoor gezorgd had dat de kinderen op tijd werden opgehaald, dat ze elke avond in bad gingen en genoeg groenten aten. Het voelde alsof ik het allemaal alleen had kunnen doen. Het pakket was compleet: woede en trots.

Daar heb je het. In een poging een man te vinden die zo veel mogelijk verschilde van mijn eigen vader, in een poging het overspannen huisvrouwenleven te vermijden dat mijn moeder in mijn opinie al meer dan dertig jaar bezighoudt, in het kiezen van een vriend, mede omdat hij bereid was om het ‘vrouwenwerk’ met me te delen, kom ik steeds dichter uit bij alles waaraan ik altijd had willen ontsnappen, woedend bij elke stap die ik doe. Ergens lijkt het of een gedeelte van deze cyclus onvermijdelijk en onveranderbaar is. Paul zal lezen wat ik geschreven heb en zo oprecht vragen: ‘Wat kunnen we doen om dit probleem op te lossen?’ en ik weet nu al dat ik het weg zal wimpelen. ‘Het heeft met mij te maken,’ zal ik antwoorden, ‘dit is iets waar ik mee zal moeten leren omgaan.’

Eerder dan iets van mijn huishoudelijke kennis en gevoel van verantwoordelijkheid met hem te delen, ben ik bang dat ik boos zal blijven omdat hij het vanaf het begin niet heeft meegekregen; boos dat hij niet, zoals ik, heeft opgelet, voor zijn toekomst, tijdens de vele uren dat zijn moeder voor alle gezinsleden zorgde, en daarom nu geen stem in zijn hoofd heeft die hem zegt dat hij zich constant bewust zou moeten zijn van de taken die gedaan moeten worden, of om eerst aan de behoeftes van een ander te denken en dan pas aan de zijne. Maar toch, samen met deze woede zal er trots zijn, het bevredigende gevoel dat ik weet dat ik eens een geweldige moeder zal zijn, 33

altijd beschikbaar voor mijn kinderen en met een goed draaiend huishouden, en dat met een kind aan mijn zijde of op mijn heup, zoals mijn eigen moeder. Ik ben bang dat ik alles zal doen wat ik kan, klem tussen woede en trots, razend op mijn afgematheid en Pauls onvermogen. Bijna om mijn woede een plek te geven, om een frustratie die er al is te rechtvaardigen of zelfs te voeden zal ik, in ieder geval nu, hulp van iemand weigeren en me zodoende wentelen in de razernij van te veel te doen en te weinig tijd voor mezelf. Laatst dacht ik terug aan de jaren die ik als kind in mijn ouderlijk huis heb doorgebracht. Pas nu, nu ik een eigen huis heb en de verantwoordelijkheid draag voor mijn eigen maaltijden, was en afwas en alle andere dingen, begin ik een vollediger idee te krijgen van wat mijn moeder deed tussen vijf of zes of zeven uur ’s ochtends en bedtijd. Het hebben van een eigen huis, het opvoeden van een gezin, zorgen dat iedereen thuis gezond blijft: dat is heel veel werk, en mijn moeder volbracht het allemaal bekwaam, zelfs nadat ze een carrière aan de lijst had toegevoegd. Hoewel ik graag had gewild dat ze iets rustiger zou zijn geweest, en dat zij en mijn vader de huishoudelijke taken evenwichtiger verdeeld zouden hebben, begin ik nu te begrijpen waarom zij hem niet verlaten heeft. Ik begin in te zien dat ze zich er niet bij neerlegde en alles vanaf het begin accepteerde, maar dat haar rol, haar taken en haar onvrede geleidelijk kwamen, over een periode van jaren. Wat voor een soort boosheid ze ook voelde onder de onverstoorbare buitenkant, vanuit de wetenschap dat ze zo een integraal onderdeel van ons gezin was, er moet daarnaast ook een enorm gevoel van trots zijn geweest. Ik weet nog niet of ik in haar voetsporen zal treden en mijn eigen gezin zal stichten. Ik weet dat ik een vreemde combinatie van liefde en frustratie voel als ik deze woorden opschrijf en naar mijn nog steeds slapende partner kijk. We hebben samen een geweldige relatie, open en vertrouwensvol, maar soms vraag ik me wel eens af of de vijandigheid in mij, en mijn behoefte om boos te zijn op iets of iemand onze band niet uiteindelijk zou kunnen kapotmaken. De tijd zal het leren. Ik hoef niet zoals mijn moeder van mijn vaders huis naar dat van mijn echtgenoot te gaan. En misschien bedoelde ze wel deze tijd en ruimte om over de toekomst na te denken – en dat ik kan leven met en leren en houden van wie ik wil – toen ze zei dat ik keuzes had. Op vierentwintigjarige leeftijd en in deze tijd waarin ik leef, 34

heb ik nog jaren de tijd om het uit te zoeken; om te proberen te leren trots en zelfs macht te voelen zonder er zelf aan onderdoor te gaan; om samen te zijn met een man zonder voor de rest van mijn leven woedend te zijn. Ik hoop dat ik het kan.

35

Gratis melk

Veronica Chambers

De waarheid is dat ik me nooit zo veel heb voorgesteld van het huwelijk. Als kind van een heftige scheiding heb ik er nooit van gedroomd om de bruid te zijn. Een lange, golvende witte jurk deed me niets. De sluier heeft me nooit romantisch geleken; het schrijden over het middenpad, een knol van een verlovingsring, een huwelijksreis naar een afgelegen strand... geen van deze dingen beklijfde in mijn dromen. Zelfs toen ik nog maar tien of elf was reageerde ik bij het zien van een tv-programma of film met een blozende bruid of een stralende bruidegom al zo blasé als een tachtigjarige die drie keer gescheiden was. ‘Wacht maar tot je thuiskomt,’ gromde een lage stem diep in mij. ‘Dan begint de ellende pas goed.’ In het jaar dat mijn eigen ouders scheidden kwam Kramer vs. Kramer uit. Dat ik dit als een teken zag is nog mild uitgedrukt. Ik omhelsde het als een levensles in het stramien van een sprookje van Grimm. Het was naar, het was hartverscheurend en het was levensecht.

Mijn eerste en duidelijkste herinnering stamt uit de tijd dat ik drie was. Ons gezin woonde in Engeland, in de legerplaats Petersborough. Mijn vader zat bij de luchtmacht. Het was diep in de nacht en mijn zwangere moeder had zich jammerend op het bed laten vallen. Mijn vader verscheen in de deuropening en mijn moeder begon tegen hem te schreeuwen. ‘Waar ben je geweest? Waar ben je geweest?’ Mijn vader liep stampend naar de kast en trok er een koffer uit. Hij begon er zijn kleren in te gooien en schreeuwde verwensingen naar mijn moeder, die schreeuwend en huilend met haar armen en benen op het bed sloeg. Toen draaide mijn vader zich naar mij om, alsof hij me voor de eerste keer zag, en zei: ‘Ik vertrek. Wil je met mij mee of bij haar blijven?’ Ik kon aan de toon in zijn stem horen dat er maar één juist antwoord was, dus ik zei: ‘Met jou mee.’

36

Mijn moeder schreeuwde nog harder, alsof mijn woorden kogels, pijlen of stenen waren. ‘Ik moet nu ergens heen,’ zei mijn vader. ‘Ik kom je later ophalen.’ Hij pakte zijn koffer en vertrok. Zelfs nu ik dit schrijf twijfel ik aan de betrouwbaarheid van mijn geheugen. Ik was nog maar drie, moet je weten. Maar ik herinner me het zo helder, misschien wel omdat het een scène was die steeds opnieuw gespeeld zou worden. In het huis op Beverly Road, met zijn blauwe eetkamer en zijn kristallen kroonluchter die glinsterde en me het gevoel gaf dat ons gezin eindelijk rijk was geworden (dat waren we niet) en dat we eindelijk gelukkig zouden worden (ook niet waar). In het huis op Rutland Road, waar de geiser niet werkte en mijn moeder water kookte om ons in bad te doen wanneer de leidingen bevroren waren. In het bakstenen huis bij Kings Highway, recht tegenover de openbare school.Verschillende huizen, hetzelfde scenario. Mijn moeders tranen. Mijn vaders temperament. En altijd hetzelfde dramatische vertrek waarbij een ultimatum werd gesteld: bij wie wilden mijn kleine broertje en ik wonen? Van wie hielden we meer? Kwamen we of gingen we? Steeds weer dwong mijn vader ons mijn moeder te verraden door zijn naam uit te spreken als degene van wie we het meeste hielden. Dan verraadde hij ons door de deur uit te lopen. Toen ik tien jaar was en hij voorgoed wegging was ik uitgeput. ‘We gaan scheiden,’ zei hij. Eindelijk, dacht ik. Hierna herinner ik me een zondagmiddag in onze achtertuin, mijn vriendinnetje en ik waren met de Barbies aan het spelen. ‘Barbie trouwt met hem,’ zei ik, en pakte Malibu Ken. ‘En met hem trouwt ze nadat ze van hem gescheiden is,’ zei ik en pakte een brunette versie van Ken. De moeder van mijn vriendinnetje hoorde ons gesprek en was duidelijk geschrokken. ‘Barbie hoeft niet te scheiden,’ zei ze op de sussende toon waarop een volwassene met een kind spreekt.

‘Wel als ze gelukkig wil worden,’ zei ik snauwerig. In de jaren na de scheiding van mijn ouders besloot ik enkele dingen over het leven dat ik zou hebben als volwassen vrouw. Toen ik twaalf was legde ik een aantal plechtige geloftes af. Ten eerste zou ik geen baby krijgen voor mijn eenentwintigste, wat de norm was in mijn familie en de buurt waarin we woonden. Ten tweede zou ik eerst samen gaan wonen met een man voordat ik met hem wilde gaan trouwen. Om precies te zijn, ik zou vele jaren met hem gaan samenwonen, misschien wel tien. Zodat ik hem volledig zou kennen tegen 37

de tijd dat we zouden gaan trouwen. De kans was toch groot dat we zouden scheiden, maar ik was dan tenminste niet blind in de Faustiaanse val van het huwelijk getrapt. De eerste gelofte bleek makkelijk vol te houden. De tweede bleek iets ingewikkelder. Sterker nog, het werd iets waar ik de volgende vijftien jaar mee bleef worstelen.

Ik kan me niet meer herinneren wanneer ik voor het eerst de uitdrukking ‘Waarom zou je de koe kopen als je de melk gratis kunt krijgen?’ hoorde. Maar ik weet wel dat het me niet onmiddellijk tegen de borst stuitte. Ik had al ontdekt dat mijn maagdelijkheid een prijs had. Sommige mensen zeiden me hem ‘vooral niet prijs te geven’. Anderen waarschuwden me om hem niet ‘goedkoop weg te geven’. Jongens en later mannen boden me iets aan, zowel geestelijk als materieel, als ze me mochten ontmaagden. Toen ik voor het eerst het oude gezegde van de koe en de melk hoorde, was ik niet beledigd om met een koe te worden vergeleken. Ik dacht: ‘dit is interessant. Zelfs aan seks na de maagdelijkheid is een prijs verbonden.’

Toch scheen het me toe dat het samenleven met een man de beste manier was om hem te leren kennen. En ik wilde een man verschrikkelijk graag eerst leren kennen voordat ik me levenslang aan hem verbond. Vriendinnen van mij spraken over de verenigbaarheid van dagelijkse gewoontes. Ben je slordig of netjes? Ben je een dagmens of een nachtmens? Ik wilde met een man samenwonen, omdat ik anders cruciale informatie zou missen over zijn verborgen donkere kant. Als iemand die altijd eerst het slechte nieuws wil horen en dan het goede, wilde ik de volgende dingen weten: zal hij thuiskomen op het tijdstip dat hij gezegd heeft thuis te komen? Zullen er onbekende dames opbellen? Zal hij zijn aandacht naar de tv verleggen als de eerste golf van romantiek voorbij is? Zal hij met zijn vuist tegen de muur slaan als hij gefrustreerd is? Zal hij mij slaan?

Direct nadat ik was afgestudeerd leek het alsof al mijn beste vriendinnen met een man gingen samenleven. Terwijl ze meubels kochten bij Ikea, voor gastvrouw speelden bij etentjes en meewerkten aan Martha Stewart-achtige projecten, van tuinieren tot het brouwen van je eigen bier, keek ik met niet geringe afgunst toe. Nu begon het verlangen om met een man samen te leven een andere betekenis voor me te krijgen. Ik zag hem nu niet meer als huwelijksmateriaal dat ik 38

grondig diende te inspecteren. Vergeet dat huwelijk. Ik wilde doen wat mijn vriendinnen deden. Ik wilde huisje, boompje, beestje hebben. Een paar jaar later woonde ik in Californië en ontmoette een man waar ik krankzinnig verliefd op werd. Het was een relatie op afstand en al snel verhuisde ik terug naar New York om bij hem te zijn. Hij was een worstelende schilder en woonde in een armoedig gebouw in een armoedige buurt waar ik zelf nooit zou gaan wonen. Ik had een goede baan en vond mijn eigen appartement, een zonnige maisonnette in een fijne oude straat die niet te ver van zijn huis was. In het begin sliep hij doordeweeks bij mij en ging hij in het weekend in zijn eigen huis schilderen. Maar al snel werd mijn huis ons huis. Het was bijvoorbeeld goed bevoorraad. In zijn huis kon je een pak uitgedroogde pasta en wat muffe cornflakes vinden, en dan heb ik het over een goede dag. Ik ging wekelijks naar de lokale delicatessenwinkel en de kwaliteitsslijterij, wat betekende dat mijn hok gevuld was met wijn en bier, vlees en vis, verse olijven en fruit. Het appartement van mijn vriend was het soort huis dat je niet werkelijk schoon kon krijgen als je het probeerde. Het gebouw bevond zich tussen een rij fabrieken, en hij woonde boven een stel krakers. De ramen waren permanent met een laag roet bedekt; de tweedehands meubelen waren afgetakeld als een lappenpop die een been mist en een belangrijk deel van de vulling. Er was een kleine tv en een stereo, maar hij had geen kabel. Mijn vriend zei dat hij als artiest niet om materiële zaken gaf, maar dat weerhield hem er niet van om bij mij op zondagmiddagen uitgestrekt op mijn comfortabele Shabby Chic-bank naar kabeltelevisie te kijken.

De gebruikelijke lade in een kast die stellen in elkaars huizen reserveren voor schoon ondergoed en extra kleren werd bij mij een van de twee kasten in het huis, waar hij zijn halve garderobe en een enorme stapel schetsboeken en schilderspullen in had gepropt. Mijn vriend begon zijn meeste telefoontjes en al zijn belangrijke post op mijn plek te ontvangen. In wezen leefden we gewoon samen. Maar hij betaalde nooit huur en droeg niets bij aan de boodschappen of energierekening.

Achteraf gezien kan ik me voorstellen dat het lijkt alsof er schaamteloos misbruik van me werd gemaakt. Maar het feit was dat mijn 39

vriend erg lief en absoluut niet achterbaks was. Hij kon nauwelijks de huur van zijn eigen appartement betalen; zijn ouders grepen regelmatig in om ontruiming te voorkomen. Dus hoe, vroeg ik mezelf af, kon ik hem vragen bij te dragen (laat staan de helft te betalen) aan mijn eigen aanzienlijke huur? Ik hou van hem, hield ik mezelf voor. Ik wil dat hij mijn voedsel eet en elke nacht bij me slaapt. Dus ik bood hem alles aan, vroeg niets en maakte mezelf wijs dat ik de perfecte vriendin was. De waarheid is dat ik nooit geweten heb hoe ik hem in alle redelijkheid kon vragen wat ik wilde. Het enige wat ik wist wat je met een man kon doen had ik van mijn ouders geleerd: vechten of niet vechten. Ik had geen idee hoe je behalve dat een relatie kon opbouwen. En daarbij, gesprekken over financiën of het huishouden leken zeer onbelangrijk in vergelijking met de Belangrijke Dingen. Mijn vriend sloeg me niet en hij schreeuwde niet tegen me. Wat kon ik nog meer verlangen? Het enige wat geweld werd aangedaan was mijn bankrekening. Natuurlijk wreekte het zich na een tijd; door onze relatie zo hoog te verzekeren gaf ik mijn vriend de kans niet om mijn partner te zijn, en ik begon me te ergeren aan de onevenwichtigheid ervan. Maar oude gewoontes verdwijnen niet zo snel, en ik vroeg hem niet dringend om verandering. Mijn vriend werkte op zijn beurt niet echt mee aan veranderingen. Hij herinnerde me eraan dat het samenwonen mijn idee was geweest. Hij zei dat hij mijn appartement niet ging schoonmaken omdat hij zijn eigen appartement/studio had om zich druk over te maken. Hij hoefde niet voor risotto en de beste Parmezaanse kaas te betalen: hij herinnerde me eraan dat hij in zijn eigen huis de goedkoopste macaroni met kaas at en dat was oké. Hij kende zijn grenzen, zo ging hij door. Als ik van bepaalde dingen wilde genieten, dan moest ik daar zelf maar voor betalen. En dat deed ik, ik betaalde en betaalde en betaalde. Voor een werkster en de boodschappen en de kabel en onze vakanties, want ik wilde niet alleen in de Shark Bar zitten of zonder hem naar South Beach gaan. Het oude gezegde over samenwonen kreeg een compleet andere klank in onze relatie. Mijn vriend kreeg niet alleen gratis melk, de koe kwam met logies en ontbijt, kaartjes voor Broadwayshows en geheel betaalde vakanties. Ik kan nu wel zeggen dat de koe slagroom produceerde.

40

Het is nu vijf jaar geleden dat er een einde kwam aan onze relatie, en sindsdien heb ik eens goed nagedacht over het onderwerp ‘samenwonen’. Ik besloot dat ik niet met een man wilde samenwonen tenzij we getrouwd waren, tenzij we officieel verloofd waren. Dit kwam natuurlijk gedeeltelijk door het analyseren en uitpluizen van de gebeurtenissen gedurende deze jaren met mijn vriend. Maar een ander gedeelte kwam van een vriendin die iets kreeg met een jongen die we allemaal aanbeden. Toen ik haar vroeg waarom ze niet bij hem ging wonen, legde ze me uit dat ze dat niet zou doen voordat ze verloofd waren. Ik stond perplex. Probeerde ze hem te manipuleren? Was dit een nieuwe variant op De Regels? Toen we er verder over praatten werd duidelijk dat de houding van mijn vriendin een interessante mix van ouderwetse waarden en moderne feministische idealen was. Ze was de vrouw die ze wilde zijn, met haar eigen appartement, die haar eigen rekeningen betaalde.Waarom zou ze die onafhankelijkheid opofferen, zo vroeg ze me, voor iets anders dan het samen opbouwen van een leven met iemand anders? Ze zou niet bij haar vriend intrekken voordat ze op het punt zouden staan om te gaan trouwen, want ze wilde haar autonomie niet opgeven behalve in ruil voor een diepgaande, levenslange verbintenis. Ik begon anders te denken over het leven met een man (en dan heb ik het niet over wat ik zou willen en verlangen van een toekomstige vriend, dat is een compleet ander verhaal). Samenwonen was niet langer een stap op weg naar het huwelijk, eerder een offer dat ik zou brengen in ruil voor iets anders: iets wat net zo groots was maar geheel anders. Het soort van relatie dat ik wilde met de man met wie ik zou samenleven moest het waard zijn om alle rijkdom van mijn vrijgezellenbestaan op te geven. Ik dacht aan mijn goedgevulde ijskast, mijn mooie sneeuwlaarzen en warme winterjassen, de honderden boeken die me omgaven als ansichtkaarten van verfijnde mondaine vrienden, de schilderijen waar ik zoveel moeite voor had gedaan, in wier wervelingen ik me urenlang kon verliezen. Al deze dingen vervulden me met een gevoel van trots en diepe tevredenheid over het huis dat ik voor mezelf had opgebouwd, elk stukje ervan met geld dat ik door hard te werken verdiend had. Ik realiseerde me, misschien voor de eerste keer, dat het een prestatie was dat ik zo goed voor mezelf kon zorgen, vooral omdat ik, in tegenstelling tot mijn ex-vriend, geen ouders had die me konden helpen. En als ik 41

misschien een dure smaak had – ik heb liever champagne dan goedkoop bier, of liever verse tortellini dan macaroni – dan had ik daar recht op, en niet te vergeten het geld om het te kopen en ik was er trots op om het in huis te hebben. En ik zou nooit meer alles delen zonder er iets voor terug te vragen. In de naam van de liefde of wat dan ook.

Ongeveer een jaar geleden ontmoette ik een andere man en werd verliefd op hem. Hij woonde in Philadelphia in een fris, ruim huis; ik woonde in New York in een charmant, zonnig appartement met een open haard die het deed en een mooi uitzicht (beiden goud waard in deze stad). Vanaf het begin hadden we het erover hoeveel we van onze huizen hielden en de tijd die we alleen konden doorbrengen. En we zeiden vaak tegen elkaar dat het zo goed was dat we in verschillende steden woonden. We genoten van onze weekenden samen, maar we konden ook genieten van de tijd die we voor onszelf hadden. Toen gebeurde er iets grappigs; we konden er steeds minder goed tegen om niet bij elkaar te zijn. Ik bracht lange middagen door terwijl ik op zijn bank in zijn woonkamer zat te lezen. Hij bracht meer en meer avonden door terwijl hij bij mijn open haard zat. We waren twee behoorlijk teruggetrokken mensen die makkelijk konden delen, misschien omdat we allebei respecteerden hoe hard de ander had gewerkt om een eigen huis op te bouwen. We waren binnen een jaar verloofd. We verhuurden onze huizen onder en vonden een plek in de staat ertussen in: New Jersey.

Onze reis om samen een leven op te bouwen is nog maar net begonnen, en het kleine meisje in mij is nog steeds op haar hoede voor wat de toekomst zal brengen. Maar dit is wat ik tot nu toe te melden heb: we kopen allebei de melk, en allebei de champagne. En ik denk dat we dat samen een goed uitgangspunt vinden.

42

Op veilige afstand

Jen Marshall

Een week nadat ik was afgestudeerd trok ik in bij mijn vriend Doug, nu zeven jaar geleden. Zoals de meeste studentenstellen op dezelfde faculteit waren we praktisch onafscheidelijk. Doug was mijn eerste vriend en het was hemels, totdat hij afstudeerde. Ik deed een vervolgstudie en had nog een jaar te gaan. Om een campus te vermijden die oneindig veel saaier zou zijn zonder hem (het was namelijk een universiteit in het midden van Pennsylvania) bracht ik een halfjaar in het buitenland door. We schreven elkaar bijna elke dag; mijn brieven bestonden uit beschrijvingen van kangoeroes en regenwouden, zijn kroniek bestond uit sollicitaties en verkenningen van plekken waar hij zou willen leven.

Op een dag arriveerde er een brief van Doug die niet was geschreven op het gebruikelijke lichtblauwe luchtpostpapier. De envelop en de inhoud waren zwaar en ondoorgrondelijk van het nieuws. ‘Ik heb een baan gevonden als milieu-ingenieur in het westen van Massachusetts,’ schreef hij. ‘Ik ga verhuizen naar een plaats die South Hadley heet. Het is er leuk en er zijn bergen en veel universiteiten. Ik denk dat je het hier wel leuk zal vinden.’ Hij had er een brochure bij gedaan van het appartementencomplex waar hij met behulp van zijn moeder een huis gevonden had. ‘Welkom in Riverboat Village,’

viel er te lezen. Er waren pentekeningen van één-of tweekamer woningen, en ook wat illustraties van bomen en, natuurlijk, een rivier. Er was een quote van een gelukkige bewoner die alles zei: ‘Ik heb vandaag een hert gezien.’ Ik las Dougs brief met een mengeling van ongerustheid en aarzelend enthousiasme. Ik had me zo voorgesteld dat ik een baan zou krijgen bij een uitgeverij, of dat ik na mijn studie docent Engels zou worden. Zou ik een van deze carrières in South Hadley kunnen najagen? Ik was er niet zeker van, maar ik wist wel dat ik bij Doug wilde zijn. En van deze twee verlangens kon ik er één 43

verwezenlijken met een schriftelijke reactie. Ik zette mijn twijfel opzij, en schreef Doug dat ik het geweldig zou vinden om in South Hadley, Massachusetts te wonen.

Toen ik een paar maanden later de spullen van mijn roze-paarse kamertje in het ouderlijk huis te Connecticut inpakte, voelde het alsof ik op de rand stond om een echte volwassene te worden. Ik had de sentimentele romans gelezen, de juiste films gezien en Days of our lives bijna elf jaar lang gevolgd, dus ik wist dat het Samenwonen een belangrijke mijlpaal was in de progressie van de liefde. Ik was vol verwachting, en het kon me niets schelen dat Riverboat Village een grijs complex in een imitatie koloniale stijl bleek te zijn met een overvloed aan eekhoorns en parkeerplaatsen in plaats van herten. Het maakte me niet uit dat Doug weigerde een geschilderde gipsen lamp die hem als hockeyer moest voorstellen de deur uit te doen, of dat de lamp nu op een ladenkast stond in wat onze slaapkamer zou worden. Ik vond het prima dat de enige baan die ik kon vinden die van winkelbediende in een pseudo- headshop was en vijfenhalf dollar per uur betaalde. Wat South Hadley betrof, ik hield mezelf voor dat ik de landelijke charme zou leren waarderen. Wat maakte het uit dat er geen musea waren, geen stoepen om over te lopen, geen uitgeverijen waar ik mijn droom kon najagen om eens de great American Novel te redigeren... en er zelfs niet eens een gelijkgestemde groep vrouwen van mijn leeftijd was? Het maakte allemaal niet uit, want ik had een vriend en we gingen samenwonen.

Ik had mijn leven lang geleerd dat een romance die in een huwelijk eindigde de heilige graal was, het antwoord op iedere vraag. Mijn pubertijd had uit een serie ademloze gesprekken over jongens bestaan, wat ze deden en wie ze mochten en hoe mijn onhandige vriendinnen en ik er ooit één zo ver konden krijgen verliefd op ons te worden. Ze hadden het natuurlijk in productieve banen kunnen leiden, maar mijn ouders stimuleerden dit lege gebabbel, en vroegen zich hardop af of het niet door al dat eenzame lezen van mij kwam dat ik nog geen verkering had. Uiteindelijk vonden de meeste van mijn vriendinnen bereidwillige jongens om mee te zoenen; vrijdag ’s avonds op de parkeerplaats van de Burger King. Maar ik niet. In plaats daarvan had ik nachtmerries dat ik vijfentwintig was en nog nooit verkering had gehad.Tijdens mijn laatste schooljaar vroeg mijn 44

vader zich half schertsend af of er geen jongens meekwamen omdat ik lesbisch was, wat niet echt hielp. Toen ik hem verzekerde dat ik van jongens hield – ze hielden alleen nog niet van mij, tot nu toe – zag ik in zijn gezicht voor de eerste keer hoe opluchting iemands gelaatstrekken volledig kan transformeren. Het is begrijpelijk dat ik het idee kreeg dat het vinden van een man het centrale doel was in het leven. En nu ik Doug had zou alles verder goed komen.

In het begin was het samenwonen met Doug precies zo gezellig als ik het me had voorgesteld. We sierden ons kleine appartement op met leuke tweedehands spulletjes. Doordeweekse maaltijden liepen spontaan uit in kaarslichtsessies, compleet met intieme toasts en klassieke muziek, terwijl we alleen maar tofu met bonen aten. Om kort te zijn, we hadden veel plezier totdat de grauwe werkelijkheid inzette. Ten eerste was daar de badkamer. Geen van ons wilde hem schoonmaken. Of delen. En toen was er het probleem van het geld, want hij verdiende vier keer zo veel als ik. Het was beangstigend om te merken hoe machteloos ik me voelde, alleen maar omdat ik minder verdiende dan hij. Ik begon te vermoeden dat het samenwonen niet zo simpel was als het eruitzag op tv.

Een andere kwestie was mijn baantje bij de headshop. Ik had niet gestudeerd om neptatoeages en patchouli aan zestienjarigen te verkopen. Natuurlijk, veel mensen die pas zijn afgestudeerd hebben soortgelijke ervaringen, en werken vrolijk als ski-instructeur of badmeester terwijl ze nog aan het bedenken zijn of ze een vervolgstudie zullen gaan doen. Waarschijnlijk dacht ik daarom dat een oriënterend jaar goed te doen zou zijn. Ik had echter moeten bedenken waar ik vandaan kwam. Toen ik opgroeide, wentelden we ons thuis nu niet echt in rijkdom. Dus vanaf de dag dat ik oud genoeg was om te werken ben ik achtereenvolgens babysitter, caissière bij een supermarkt, serveerster, winkelbediende bij Caldor en kamermeisje geweest. De meeste van deze baantjes hielden polyester schorten met ritsen, plastic zonnekleppen en constante vernedering in. Rijkere kinderen kwam bij Caldor of de supermarkt langs om me uit te lachen. Een van de redenen dat ik ben gaan studeren is om nooit meer zo’n baantje te hoeven hebben. En hier stond ik dan met mijn diploma kaarsen en wierook te verkopen.

Dougs relatieve succes maakte het alleen maar erger. In tegenstel45

ling tot mij had hij zijn eerste echte baan gevonden in het terrein van zijn keuze. Elke avond kwam hij terug van zijn werk, vol verhalen hoe interessant het was om een eigen kantoor en gelijkgestemde collega’s te hebben. Mijn verhalen over het werk gingen meestal om de zoveelste poging tot winkeldiefstal bij de Hacky Sack-display. Hij had een ziektekostenverzekering en had een visitekaartje met zijn naam erop geprint. Ik had een kastje en een fles Glassex om de juwelenetalage schoon te maken. Ik vind het nu ongelooflijk, maar ik voelde me eerder schuldig dan afgunstig als ik zijn werk met het mijne vergeleek. Misschien ben ik er niet voor in de wieg gelegd om iets anders dan een winkelbediende te zijn, dacht ik bij mezelf, en misschien bedoelen mensen dit als ze zeggen dat je geen kwartje kunt worden als je voor een dubbeltje geboren bent. In een ongelukkige poging om mijn gebrek aan geld en een gelijkwaardige werksituatie in ons leven samen te compenseren, kookte ik ingewikkelde maaltijden en nam huishoudelijke taken op me zoals het reorganiseren van de klerenkast en het sorteren van Dougs sokken op kleur en textuur. Met kerstmis naaide ik zelf een Victoriaans pakje voor het knuffeldiertje dat we boven op de kerstboom hadden gezet. Al snel begon ik op een huisvrouw uit een soapserie te lijken, compleet met een geheim verdriet dat erom smeekte om ondergedompeld te worden in valium. Op een avond was ik een gruwelijk moeilijke schotel aan het bereiden, en ik zette per ongeluk een grote glazen ovenschotel op een gloeiend hete elektrische pit. Ik draaide me om voordat ik mijn vergissing bemerkte, en een halve seconde later klonk er een verschrikkelijk knal in de kleine keuken. De ovenschotel was geëxplodeerd, en elk denkbaar hoekje was bedekt met glasscherven; grote fritesvormige stukken en piepkleine splinters als insectenvleugeltjes en alle maten daartussen.Wonderbaarlijk genoeg was ik niet geraakt. Ongelovig staarde ik naar de glinsterende bende. En de eerste gedachte die bij me opkwam was om weg te lopen. Laat maar zitten. Want bij het idee om iedere centimeter van de keuken nauwgezet uit te moeten kammen wilde ik alleen maar mijn bed in, en er niet meer uitkomen voordat ik ergens anders woonde, ergens waar ik geïnteresseerd zou zijn in het leven dat ik leidde.

Zelfs wanneer het me na dit voorval lukte om een maaltijd te bereiden zonder huiselijke ongelukken die me in een poel van ellende de46

den belanden, dan was het geen garantie dat ik aardig deed tegen Doug als hij ’s avonds terugkwam van zijn werk. In feite was het geluid van zijn schoenen op de gestoffeerde trap naar ons appartement al genoeg om me te verliezen in woede en frustratie. Doug glimlachte altijd als hij binnenkwam, hij was blij me te zien en alles wat ik kon denken was: is dit alles? En dit wás blijkbaar alles, en dat maakte me bedroefd en tegelijkertijd schaamde ik me voor dit verdriet, en deze twee emoties samen verstikten me. Ik kon mezelf er niet van weerhouden om over alles stomme ruzies te beginnen, van de temperatuur in huis tot de muziekkeuze van dat moment. Later, als we zwijgend in bed lagen met de ruggen naar elkaar toe voelde ik me verschrikkelijk, en bleef mezelf de halve nacht van alles afvragen. Wat was mijn probleem? Ik leefde samen met een verstandige, gevoelige, knappe man met wie ik op een dag zou trouwen! Waarom voelde ik me als een horzel die gevangen zit onder een glas, die als een razende probeert te ontsnappen? Was de euforie van het samenwonen niet de hoofdprijs die ik in mijn jaren als twintiger zo fanatiek diende na te jagen? En nu had ik hem al, op mijn tweeëntwintigste, acht jaar voor op het schema! Ik moest toch wel dolgelukkig zijn. Halsstarrig kwam ik tot het besluit dat ik moest proberen gelukkiger te zijn met het lot dat me ten deel was gevallen. Want zo’n heerlijk leventje geef je niet zomaar op. Iedereen wist dat. Stap één in mijn South Hadley Zelfverbeteringsplan was het in de wacht slepen van een baan bij de plaatselijke boekhandel, wat me in staat stelde om te stoppen bij de afschuwelijke headshop. Vervolgens begon ik aan het spotten van vogels, want het is bekend dat hobby’s verveling en wanhoop verdrijven. Ik besloot om in plaats van leegheid schoonheid te vinden in de boerenvelden van de omgeving. Ik meldde me aan als vrijwilliger bij de lokale abortuskliniek zodat ik eens wat andere problemen had om over na te denken. Ik slikte zelfs elke dag multivitaminen.

Hoewel deze maatregelen kleine (en, later, veel grotere) voordelen brachten, veranderden ze weinig aan de echte kwesties die me elke nacht wakker hielden: waarom maakte het leven met Doug me niet gelukkig? Was ik een soort maffe June Cleaver/Carol Brady-hybride uit West-Massachusetts geworden, ondanks mijn fanatieke verzet hiertegen? Ongehinderd wist mijn huiselijke ellende al snel door te lekken naar andere aspecten van mijn leven. In de boekhandel 47

snauwde ik klanten af die biografieën tussen de tuinierboeken terugzetten. Ik had bijna geen eetlust meer. Ik was bang om iemand anders te zien dan een paar goede vriendinnen, want er konden gênante vragen gesteld worden over mijn carrière na het afstuderen. Mijn belangrijkste bezigheden werden: me verborgen houden op Riverboat Village, en obsessief lezen. Doug begon zich af te vragen of ik misschien niet een beetje gestoord was. Misschien was ik dat wel. Uiteindelijk kon ik zelf ook niet meer tegen mijn slechte humeur. Ik had genoeg van mijn ‘onverklaarbare’ teleurstelling in het leven. Uit wanhoop besloot ik een psycholoog op te zoeken. Dr. Jerald. Omdat hij een boekenplank vol historische militaire titels in zijn praktijkkamer had staan twijfelde ik al direct aan hem. Maar meer kon mijn verzekering niet dekken. Twee sessies later schreef hij me antidepressiva voor. Ik hield van de kleine witte pillen want ze zorgden ervoor dat ik als een normaal mens sliep. Maar het medicijn deed weinig aan mijn gebrekkige eetlust of het onbevredigde gevoel dat ik had over mijn huidige leven, en over wie of wat ik geworden was.

De breuk kwam toen mijn beste studievriendin me voor een weekend in haar appartement in New Jersey uitnodigde. Tijdens het bezoek zijn we een middag wat gaan rondlopen op Manhattan. Ik was maar twee keer eerder in New York geweest: één keer met mijn grootmoeder om Cats te zien (voor mijn twaalfde verjaardag), en later, in mijn studietijd, toen een aardige professor een kleine groep studenten erheen reed om Sharon Olds op de Academie of American Poets te horen. Van beide keren herinner ik me dat elk aspect van de stad me op vreemde en intense wijze goeddeed, alsof het mijn thuis was. Nu ik met mijn vriendin over de George Washington Bridge Manhattan binnenreed werd ik door hetzelfde bedwelmende gevoel van ergens thuiskomen overvallen. Later die dag, toen we door het Museum of Modern Art liepen, kreeg ik voor het eerst sinds maanden weer honger. Die avond heb ik genoeg gegeten voor twee mensen van mijn postuur. Toen ik dit aan dr. Jerald vertelde, keek hij me met half dichtgeknepen ogen aan en ging rechtop in zijn stoel zitten. ‘Wel, ik weet niet of dit in een medisch tekstboek valt terug te vinden. Ik heb er nog nooit van gehoord, maar je ervaring klinkt als een geografische gene48

zing. Laten we het er eens over hebben hoe het zou zijn als je naar New York zou verhuizen.’ Mijn maag draaide zich om. Doug aanbad het westen van Massachusetts en het buitenleven tot het laatste blaadje. Dat hij nooit naar een stad zou verhuizen was een zekerheid die zowel beangstigend als – opeens – opwindend was. Terwijl ik mijn tegenstrijdige gevoelens met dr. Jerald besprak, begonnen er mogelijkheden op te doemen die ik nooit eerder overwogen had. Misschien dat ik er nog niet klaar voor was om met een vriend samen te wonen. En misschien was dat wel gewoon goed, en geen maatstaf voor mijn liefde voor hem. Per slot van rekening was ik erachter gekomen dat het samenwonen met je liefje het sluiten van compromissen op vele niveaus inhield. Hoe kon ik grote stukken van mezelf onvoorwaardelijk aan een ander geven als ik nauwelijks wist wie ik was of wat ik wilde worden? New York, een carrière bij een uitgeverij, en tijd voor mezelf leek nu opeens eerder logisch dan belachelijk. Toch heb ik Doug gevraagd om mee te komen naar New York, zelfs terwijl ik wist dat hij niet van grote steden hield en ik op mezelf moest zijn. De waarheid is dat ik het hem heb gesmeekt. Ik was echt bang om er in mijn eentje heen te gaan. Maar elk gevoel van onbehagen werd al snel verdrongen door woede. In zijn breedsprakige weigering liet de liefde van mijn leven zich ontvallen dat hij niet geloofde dat ik zou slagen in een grote stad. Wanneer ik constant zo depressief was in South Hadley, beredeneerde hij, dan was er geen garantie dat ik me goed zou voelen in New York, of waar dan ook, eigenlijk. Waarom zou hij verkassen als er een grote kans was dat ik nog steeds ongelukkig zou zijn, en dat ik binnen een halfjaar naar weer een nieuwe plek zou willen vertrekken? Wat als depressiviteit in mijn bloed zat? Een minuut lang haatte ik hem en toen realiseerde ik me dat ik het hem nauwelijks kwalijk kon nemen. Ik was de afgelopen anderhalf jaar ellendig geweest. Het was duidelijk dat als ik New York wilde proberen, dat ik het dan zelf moest doen. En toen we het eenmaal eens waren voelde ik me op een vreemde manier bevrijd. Ik zou dit gaan doen, alleen. Nu moest ik alleen nog een baan en een plek om te wonen vinden.

Het bleek niet moeilijk te zijn. Omdat mijn baan bij de boekhandel gedeeltelijk uit het organiseren van auteursevenementen bestond, had ik aardig wat mensen uit de New Yorkse uitgeverswereld leren kennen, en een telefoontje naar één van hen resulteerde bijna direct 49

in een sollicitatiegesprek. Hetgeen tot mijn eerste baan bij een uitgeverij leidde, op de afdeling promotie. Het betaalde 24.000 dollar per jaar, wat vergeleken met mijn baan bij de boekhandel een fortuin was. Net toen ik in paniek begon te raken over waar ik zou moeten wonen kwam er een vriendin van Dougs familie de boekhandel binnenlopen. Ze vertelde me dat ze een stel jonge vrouwen kende die net buiten het centrum woonden, die misschien wel een huisgenoot zochten. Twee weken later verhuisde ik naar New York, met Dougs zegen. Geen van ons dacht eraan om het uit te maken. Ik hield nog steeds veel van hem, en ik wist dat hij er net zo over dacht. En zo begon onze langdurige monogamie op lange afstand.

Na een paar maanden in New York vroeg ik me echter af of ik er wel goed aan had gedaan om een liefje in het dorp te blijven houden. Het grote stadsleven was leuker dan ik ooit had gedacht. Zou het niet beter zijn als de helft van mij niet constant in een andere richting werd getrokken? Dat mijn nieuwe vriendinnen dachten dat ik gek was om met niemand af te spreken, vooral omdat Doug en ik zelfs niet eens verloofd waren, hielp de zaak niet echt. Werken op de afdeling promotie van een grote uitgever hield in dat ik op veel hippe boekpresentaties met gratis eten en felroze cocktails kwam. Wie wist wat voor een geweldige mannen ik zou tegenkomen? Mijn aantrekkelijke, gesoigneerde bazin boog zich over haar gigantische bureau naar me toe en fluisterde: ‘Zonder ring ben je een vrije meid! Maak het uit met hem en laat het achter je! Draag wat vaker een rok. Ga elke avond uit. Hij is niets voor jou.’ Ik luisterde hiernaar, en vroeg me af of ik het welgemeende advies van deze sophisticated New-Yorkse moest opvolgen, zelfs al had ze Doug nog nooit gezien of met hem gepraat. Ik besloot tot een compromis: ga onbevooroordeeld naar feestjes, maar zoek nog steeds elk weekend je zo hevig gemiste vriend op. En dat is wat ik deed. Ik kwam erachter dat de feestjes onveranderlijk werden bezocht door zenuwachtige auteurs, dronken redactie-assistenten die opschepten over hun bazen, en vele elegante en alleenstaande vrouwen met geweldige handtassen. Een interessante partij was ver te zoeken hier. Na een paar van dit soort verschrikkelijke avonden, besloot ik mijn tijd niet meer te verspillen aan de speurtocht naar leuke mannen. Ten eerste, ik was ongelooflijk saai, en ten tweede was ik hiervoor niet naar New York gekomen. Gedurende het volgende jaar maakte ik meer vrienden, vond ik 50

een appartement op Manhattan en kreeg een baan bij de uitgever waar ik altijd van gedroomd had om bij te werken. Ik was helemaal gelukkig. En toen besloot ik dat ik net nóg iets gelukkiger zou zijn als Doug hierheen zou verhuizen. Ik dacht eraan hoe leuk het zou zijn om ’s morgens de New York Times te delen, om iemand te hebben die mijn zwaardere veroveringen op de vlooienmarkt van Chelsea kon dragen. Dan hoefde ik ook nooit meer alleen naar etentjes van andere stellen. Dus ik vergat maar even alle natuurverenigingen waar Doug actief lid van was, en begon campagne te voeren om hem naar de stad te krijgen. Om het zover te krijgen schreeuwde ik onbenulligheden in zijn oor als: ‘Als je werkelijk van me hield, dan zou je hierheen verhuizen!’ en ‘Alle interessante dingen zitten in New York!’

Niet één van mijn subtielere momenten, weet ik nu. Erger nog, toen hij weigerde om zijn koffers te pakken en naar Manhattan te komen vertelde ik al mijn vriendinnen dat hij mijn leven ruïneerde. Maar er begon me iets op te vallen. Onze relatie, die uit opbeurende telefoongesprekken en meestal geweldige weekends (de ene keer bij hem, de andere keer bij mij) bestond, gaf me iets heel bijzonders: een grote hoeveelheid tijd waarin ik precies kon doen waar ik zin in had. Zeeën van tijd voor jezelf hebben in een wereldstad als New York is een onbeschrijflijke luxe, en het beste cadeau dat ik mezelf ooit heb kunnen geven. Toen ik me dat eenmaal realiseerde, hield ik ermee op Doug over te halen om naar New York te komen en kon ik volledig genieten van mijn dubbelleven. Van maandag tot vrijdag wijdde ik mezelf aan het werk bij de uitgeverij, volgde ik cursussen op de kunstacademie, ging ik naar lezingen en wandelde ik door Central Park. Er waren eindeloze stapels goede boeken om te lezen en ik ging naar de bioscoop. En Doug trad in mijn voetsporen. Terwijl ik verf zat te mengen op de kunstacademie, haalde hij zijn diploma zakelijke administratie en plande een wandeltocht door het noordelijke gedeelte van de Appalachen. Als we nog steeds samen in Massachusetts hadden gezeten, dan zou ik groen van jaloezie zijn geweest. Maar nu, met mijn eigen leven als basis, bewonderde ik hem en hield alleen maar meer van hem.

Toch was er een prijs die we moesten betalen voor deze onconventionele constructie. Het merendeel van onze familie en vrienden steunde onze langeafstandsrelatie, maar ze wilden ook weten wanneer ik ‘klaar zou zijn’ met New York en terug zou verhuizen naar 51

Massachusetts. Het was alsof er een vervaldatum op mijn onafhankelijke leven zat die iedereen kon zien behalve ik. Tijd om naar huis te gaan, werd er dan gezegd. Tijd om aan trouwen te gaan denken. En als ik dat niet overwoog, tijd om uit elkaar te gaan. Iedereen had er wel een mening over, vooral onze ouders. Dan zei Dougs vader na een glas wijn: ‘Nou, Jen, het derde jaar in New York is wanneer je besluit er voor altijd te blijven of te vertrekken.’ Mijn eigen vader bezigde wat krassere uitspraken als: ‘Op de pot schijten of anders eraf.’ Tot mijn ongenoegen zinspeelde Dougs moeder in haar wijdverspreide familienieuwsbrief erop dat hij en ik ons gingen verloven. Iedereen vroeg wanneer de trouwerij was, maar bijna niemand vroeg of Doug van plan was om in New York te gaan wonen. Het was om razend van te worden, hoe mensen verwachtten dat ik mijn leven radicaal zou wijzigen en inperken, zodat het makkelijk in het zijne zou passen.

In het begin reageerde ik op zulke meningen door het persoonlijke leven van de ander af te kraken. Mijn favoriete openingstreffer ging ongeveer zo: ‘Nou, ik zie het als een mogelijkheid om op prettige wijze een rampzalig eerste huwelijk te vermijden. Jammer dat je daar zelf niet op gekomen bent.’ Maar naarmate de tijd verstreek veranderde ik drastisch van tactiek. Drie jaren alleen in een grote stad hadden ervoor gezorgd dat ik mijn eigen wensen en waarden had leren kennen, en ik begreep eindelijk dat het er niet toe deed wat andere mensen dachten. De afstand tussen ons bracht natuurlijk enkele kleine ongemakken met zich mee, zoals torenhoge telefoonrekeningen en de tijd die we doorbrachten in halfduistere stations. Maar Doug en ik waren gelukkiger en verliefder dan we ooit waren toen we samenwoonden. En hij had er net zo weinig zin in als ik om weer samen te gaan hokken. Dus ik liet mijn moeder doorzuchten als ze langdurig in Modern Bride zat te bladeren, en ik liet de kerkvriendinnen van mijn mogelijke toekomstige schoonmoeder roddelen over mijn onwil om me te conformeren aan de conventionele rolpatronen. Als ze daar hun tijd aan wilden verspillen, dan moesten ze dat maar doen. Ik kon mijn tijd beter gebruiken.

Het is nu vijf jaar geleden dat ik naar New York ben verhuisd, en Doug en ik, respectievelijk eenendertig en negenentwintig, zijn nog steeds tevreden met onze lat-relatie. We kibbelen nooit over zaken als wie de dop niet op de tandpasta heeft gedaan, en als samenwonende 52

vriendinnen met een langdurige relatie klagen over het schijnbaar natuurlijke afnemen van de begeerte, kan ik slechts glimlachen en haal mijn schouders op. Doug ziet er behoorlijk goed uit in zijn boxershort als ik hem twee weken niet heb gezien. Soms beveel ik mijn vriendinnen een beetje afstand aan, maar ze zeggen dat ik niet realistisch ben. O nee? Natuurlijk missen Doug en ik elkaar door de week; natuurlijk hebben we het er wel eens over om ooit weer te gaan samenwonen. We hebben het zelfs over trouwen en kinderen, misschien wel snel. En ik verheug me over deze mogelijkheden. Maar ik zou liegen als ik zei dat ik me er geen zorgen over maakte. Mijn huisgenoot (die ook al sinds lange tijd niet meer bij haar lief woont) zegt dat zij en ik verpest zijn door al die zaterdagochtenden waarop we precies kunnen doen wat we willen. Wij zouden nooit in staat zijn om getrouwd te zijn en kinderen te hebben. Te veel gezeur. Dit is natuurlijk niet serieus bedoeld, maar iets in mij vraagt zich soms af of ze niet eigenlijk gelijk heeft.

Als ik paniekerig wordt omdat mijn vrijheid geheel zal worden opgeslokt door het huwelijk, dan denk ik altijd aan een passage uit Elegy for Iris van John Bayley, de man van wijlen Iris Murdoch, die me zeer dierbaar is. Over het begin van hun lange en gevierde huwelijk schreef hij: ‘We waren reeds aan dat vreemde en weldadige proces in het huwelijk begonnen waarbij een stel – in de woorden van de Australische dichter A.D. Hope – ‘‘dichterbij en verder weg’’ geraakt. Het verder weg zijn is een onderdeel van het dichterbij zijn, misschien een bevestiging ervan, in ieder geval een bewijs van volledig begrip.’ Als ik deze woorden overlees, dan denk ik dat Doug en ik wanneer we getrouwd zullen zijn zeker iets van Bayley’s ‘verder weg zijn’ zullen hebben (zonder alle affaires die Iris had natuurlijk), en dat het onze relatie ten goede zal komen. Ik stel me voor dat er achter elk huis waar we zullen wonen een klein bijgebouw voor mezelf zal zijn. Wie weet? Maar één ding weet ik zeker: we hebben geen haast om erachter te komen.

53

Komen. Gaan. Verder leven

Sarah Miller

Ik ontmoette Mike in Brooklyn, in een bar op Atlantic Avenue waar ik nog nooit geweest was en sindsdien nooit meer ben geweest. Het was ter gelegenheid van de verjaardag van iemand die ik niet kende en nooit meer gezien heb. De hele avond probeerde ik tevergeefs in zijn blikveld te komen, en ik deed onzekere, maar niet aflatende pogingen om een gesprek met hem te beginnen. Wanneer ik me tot hem richtte keek hij me licht verrast aan: ben je hier nog steeds? Zijn antwoorden waren neutraal en kortaf, misschien wel enigszins minachtend. Ik vertelde hem dat ik binnen een week voor de eerste keer naar Europa zou gaan. ‘Ah, Europa. Leuk,’ antwoordde hij met ijzige beleefdheid. Ik vroeg me meteen af of ik er nog wel heen wilde. Hoe meer halve antwoorden ik van hem kreeg, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat hij de informatie over het leven had die ik hard nodig had. Ik verliet de bar met de vriendin waarmee ik gekomen was, en we liepen over Atlantic Avenue. Toen we in een taxi stapten zei ik: ‘Met die jongen ga ik trouwen.’

Het is nu bijna vier jaar geleden. Ik was achtentwintig jaar en schreef een sekscolumn voor een af en toe inspirerend, doorgaans banaal, korte tijd verdwenen, en weer raadselachtig gereïncarneerd mannenblad. Het verschilde eigenlijk niet zo veel met het bestaan van een prostituee, behalve dat ik mijn kleren aanhield en een cheque van de uitgever kreeg in plaats van twintig dollar biljetten. Ik schreef verhalen over naaien en genaaid worden. Ik dacht wel eens dat ik iets grappigs had geschreven. Meestal schaamde ik me ervoor. Elke maand had ik een seks-en liefdesleven in de aanbieding dat wel iets van een wilde rit in de achtbaan had; in werkelijkheid vormden beiden een bron van verdriet en eindeloze teleurstelling. Toen ik begon met de columns voelde ik me nogal onzeker over mijn liefdesleven, en ik begon het vermoeden te krijgen dat mijn gedrag eerder uit ma54

sochistische dan hedonistische neigingen leek voort te komen; tegen de tijd dat ik een jaar sekscolumnist was walgde ik volkomen van mezelf. Hoe kon iemand die de intieme details van haar leven aan een half miljoen vreemden had verteld ooit een echtgenote of moeder zijn? Ik voelde me geruïneerd, vies en volledig ongeschikt voor de liefde. Ik had het idee (zoals Madonna dat ook gehad moet hebben toen ze wollen rokken ging dragen, anders begon te praten en er een traditioneel leven op na ging houden) dat ik verlost zou zijn als iemand met me wilde trouwen, en misschien zelfs weer maagdelijk zou worden.

De meeste mannen waren zeer geïnteresseerd wanneer ze hoorden dat ik over seks schreef. Ze hadden iets van ‘Zo, wat hebben we hier?’ Mike had daarentegen onaangedaan en verveeld geknikt, en ik zag even de geringste schaduw over zijn gezicht glijden, alsof hij wist hoe ik over mezelf dacht, en daar gelijk in had. Ik zou willen zeggen dat het een onbewuste gedachte was, maar achteraf gezien denk ik dat het wel duidelijk was: ik hou van hamburgers, ik haat winters, ik denk dat ik weer een kat moet nemen, ik moet trouwen, omdat ik een hoer ben.

Het viel niet mee om een afspraak met hem te maken, maar uiteindelijk kwam hij in mei een keer eten. Hij keek argwanend naar mijn aluminium pannen, en zei dat ik er darmkanker van kon krijgen. Hij bleef maar uit het raam kijken, hoewel er niets te zien viel dan een muur. Ik had maandenlang aan hem zitten denken, en nu hij hier was voelde ik me vreemd en opgelaten. We staarden naar ons eten, en pretendeerden toen om met speciale aandacht naar mijn saaie appartement te kijken, en keken elkaar vervolgens aan met zo’n overdreven verbaasde blik: en hoe is het er nu mee? Ik was vastbesloten om hem niet te laten gaan. Ik kuste hem. Het was niet eens zo’n geweldige kus, maar even later merkte ik dat hij net zo op zoek naar mij was geweest als ik naar hem. Ik voelde me enorm opgelucht, de last van het verlangen en hunkeren viel van me af en ik voelde dat hij me accepteerde, dat hij van me hield. We brachten de nacht samen door, en werden een stel. De week erna heb ik al mijn vriendinnen verteld dat ik verliefd was.

We waren sinds een week samen. Het was een warme middag. We zaten op de bank in mijn donkere, bedompte en veel te dure apparte55

ment. Hij vertelde me dat hij eraan dacht om buiten de stad een baan te gaan zoeken. Ik word gedumpt, dacht ik en voelde niet alleen verslagenheid maar ook angst: hoe overleefde ik in godsnaam weer zo’n erotische farce van 1200 woorden waar de leegheid en ellende van deze afwijzing uit sprak? Daarbij woonde ik eigenlijk bij een vriendin in en stond ik op het punt om naar een eigen appartement te verhuizen. Ik kon de gedachte niet verdragen om daar helemaal alleen te zijn, in een eindeloze, verschrikkelijke stilte. Het huis was groot, goedkoop en er moest veel aan gebeuren.

‘Ik wil hier blijven,’ zei hij, ‘maar ik kan het me niet veroorloven.’

‘Laten we gaan samenwonen,’ zei ik. Hij protesteerde. Hij wilde me niet tot last zijn, hij was dringend op zoek naar werk en zou een tijdlang niet in staat zijn om de volledige huur te betalen, hij zou niet op tijd kunnen betalen. ‘Dat vind ik niet erg,’ zei ik hem, ‘ik wil dat je een goede plek hebt om te wonen en werken.’ Hij zou gaan zitten en een boek produceren, de rechten aan Talk/Miramax verkopen en we zouden rijk zijn. In zijn boek zou hij me bedanken: ‘Voor S. die in me geloofde.’ Hij bleef protesteren. Ik had gewerkt om dit appartement te krijgen, zei hij, wilde ik het niet voor mezelf hebben? Ik keek hem liefdevol in de ogen. ‘Doe niet zo gek,’ zei ik, ‘het zou niets voor me betekenen als jij er niet bij was.’ En: ‘Begrijp je het niet?

Alles wat ik heb is van jou.’

Er wordt veelal aangenomen dat het huwelijk minder druk op een vrouw legt dan vroeger. Als dat waar is, als de situatie verbeterd is, dan moet het vroeger wel erg slecht zijn geweest. Ik wil wel geloven dat er minder druk is als je het jawoord geeft, maar er wordt veel druk op je gelegd om niet alleen te zijn, om een belangrijke verbintenis met een man aan te gaan. Ik herinner me dat omstreeks deze tijd een vriendin me vroeg of ze haar vriend, die van een lange reis terugkwam, van het vliegveld moest halen. Zijn vlucht zou om zes uur

’s morgens arriveren. Ik zei dat ik het wel een beetje vroeg vond voor zo’n geste. ‘Maar het is zo romantisch,’ zei ze, ‘het is zo romantisch als iemand je van het vliegveld komt ophalen.’ Ik kon niet antwoorden, want ik was opeens bang dat ik zou gaan huilen. ‘Denk je niet dat het romantisch is?’ hield ze vol. ‘Welke jongen waar ik ooit mee ben uitgeweest zou me van het vliegveld hebben opgehaald?’ vroeg ik haar. Ze rolde met haar ogen alsof ik iets belachelijks zei, maar ik 56

wilde een antwoord. ‘Welke jongen waar ik ooit mee ben uitgeweest zou me van het vliegveld hebben opgehaald?’ Ze gaf geen antwoord.

‘Precies,’ zei ik en negeerde haar dilemma nu volkomen. ‘Er zijn meisjes die altijd jongens hebben die hen van het vliegveld ophalen, en ik ben niet een van hen.’ ‘Ik denk niet dat het zo werkt,’ zei ze. En ik lachte, want volgens mij werkt het juist wel zo. Volgens mij is er een hiërarchie tussen vrouwen: er zijn er van wie de meeste mannen houden, er zijn er van wie sommige mannen houden en er zijn er van wie niemand schijnt te houden. Als je in de buurt van de huwbare leeftijd komt begint de stress die je op dit gebied mogelijk al sinds je twaalfde voelt zijn hoogtepunt te bereiken. Ik zag mezelf altijd als iemand die zich tussen het midden en de top bevond, en toen ik de leeftijd bereikte waarop verlovings-en trouwringen niet onopgemerkt bleven was het niet alleen een kwestie om ze te spotten. Wie er wel één droeg en wie niet, ik las er mijn hele levenslot in. Ik raakte verwikkeld in een vreemde, pseudo-wetenschappelijke studie van waarden: zij is zo jong en helemaal niet zo knap, de jongen met wie ze gaat trouwen zal misschien wel niet zo veel voorstellen... deze vrouw hier is zo perfect, ze ziet er goed uit, en is slim, natuurlijk is ze mooi, natuurlijk gaat ze trouwen... deze vrouw is waanzinnig, en wat een geweldig lichaam, maar ze draagt geen ring... zou ze lesbisch kunnen zijn? Ik besefte natuurlijk dat er bij de vrouwen die ik kende niet zoveel logica zat (hoewel deze er toch was) in wie er bezet was en wie niet. Maar ik kon niet stoppen met dit spel. Wie was Uitverkoren? En wie niet?

Het was vanuit dit paniekgevoel dat ik zo graag wilde dat Mike bij me introk: zodat ik een Uitverkorene kon zijn. Een van de redenen dat ik dit appartement had kunnen krijgen was dat ik moest beloven om voor de twee katten van de vorige huurders te zorgen, terwijl zij de zomer buiten de stad doorbrachten. Maar Mike was allergisch, dus ik ben het grootste gedeelte van de week voordat we gingen verhuizen bezig geweest met het oplossen van dit probleem, dit tot groot ongenoegen van mijn vrienden, om maar niet te spreken van een oudere, ziekelijke tante die opeens eigenaar van twee katten werd. Ik belde iedereen die ik kende, en was ongevoelig voor hun schema’s en agenda. ‘Ja, ik weet dat je over drie dagen naar India of Zweden of weet ik veel waarheen vertrekt, maar het spijt me, ik weet werkelijk niet wat ik anders zou moeten doen.’ Mijn vrienden erger57

den zich dood aan me, niet alleen omdat ik me als een supertrut gedroeg, maar ook omdat het pijnlijk was om naar me te luisteren, volhardend als ik was dat mijn leven in enkele dagen volledig was veranderd. Mike en ik gingen tweeënhalve week na ons eerste afspraakje samenwonen. Toen we op een zaterdag de woonkamer aan het schilderen waren kwam mijn vriendin Melissa langs. We vormden zo’n speciale mix, we waren zowel aanbiddelijk als vreselijk. We glimlachten, we lachten, we spoelden de kwasten voor elkaar uit en brachten elkaar bier. Wat later liep ik met mijn vriendin mee naar haar huis.

‘Jullie zijn zo verliefd op elkaar,’ zei ze. ‘Ik ben zo jaloers.’ Ik wist dat ik me superieur voelde aan haar. Op de terugweg stopte ik bij de buurtsuper, en liep naar huis terwijl de boodschappen weelderig uit de zakken puilden. Ik koesterde me in de warmte van haar afgunst en dacht: dit zijn mijn boodschappen, ze zijn voor mijn vriend, voor ons appartement. Een paar dagen later vroeg hij of ik met hem wilde trouwen. Ik zei ja.

Weken later viel het me in dat ik nog niet had nagedacht over ‘het samenwonen’ sinds we, inderdaad, aan het samenwonen waren. Ik had gefantaseerd over het gezamenlijke doel van het verwijderen van het tapijt, het schilderen van de muren en het uitpakken van de boeken en het keukengerei. Ik had nog niet veel nagedacht over wat we tegen elkaar zouden zeggen als we klaar waren. Het kostte me niet veel tijd om erachter te komen dat de schoonheid en functionaliteit van de structuur die we hadden gecreëerd geen weerklank vond in het leven en de relatie die wij erin hadden.

We begonnen onze relatie met geld dat hij me schuldig was, en deze erfenis bleef ons, helaas, tot het einde in de weg zitten. In het begin nam ik genoegen met deze tekortkoming. Ik zei hem geen baan te nemen als ik dacht dat deze niet goed genoeg was voor hem. Stiekem hoopte ik natuurlijk dat hij de hint zou begrijpen en hem toch zou nemen. Ik hield sommige uitgaven voor hem verborgen, en betaalde voor dingen die ik wilde doen maar hij zich niet kon veroorloven, waarbij ik zei dat ik het niet erg vond. En een tijdlang was dat ook zo. Ik dacht namelijk dat hij het zo slecht had omdat hij het slachtoffer was van omstandigheden, en dat hij zou opbloeien als zijn situatie beter werd: een rustige plek om te werken in een aangenaam en stabiel huis.

58

Het zal geen verbazing wekken dat dit de kroon spande in een leven vol verkeerde inschattingen. Deze jongen was slim, getalenteerd en een goed mens. Helaas had hij er geen enkel idee van hoe hij enige lijn in zijn leven kon aanbrengen; als je hem de sleutels van de stad gaf dan zou hij ze binnen vijf minuten in een rioleringsput hebben laten vallen. Ik zag hem tukjes doen, ik zag hem videospelletjes spelen en ik zag hem wiet roken. Hij kreeg een baan, maar hij haatte het, zo erg dat hij alleen nog maar energie had om (zeg het met me mee!) tukjes te doen, videospelletjes te spelen en wiet te roken nadat hij was thuisgekomen.

Ik denk dat ik in het begin best wel vriendelijk was. Geduldig suggereerde ik dat de ervaringen met lethargie, verdoving en joysticks enigszins beperkt zouden moeten worden als hij verder wilde komen in het leven. Toen zijn gedrag echter geen merkbare veranderingen toonde begon ik ziedend te worden als ik hem op activiteiten betrapte die niets opbrachten. Onze ruzies gingen zo: hij was ongelukkig, depressief, blut of alledrie. Ik suggereerde dat hij enige verantwoordelijkheid zou nemen voor de staat waarin zijn leven en carrière verkeerden. Hij zei me dat ik gemeen was en dat ik ervan genoot hem een slecht gevoel te geven. Ik benadrukte dat dit niet waar was en dat het niet gemeen was om iemand de realiteit van zijn leven te laten zien. ‘Je trapt naar beneden als ik me slecht voel,’ zei hij, ‘hoe kun je zo verschrikkelijk zijn.’

Deze ruzie moeten we wel vijftig keer gehad hebben. Elke keer verliep hij precies hetzelfde, en elke keer gaf ik uiteindelijk toe: ja, ik was verschrikkelijk, want alleen verschrikkelijke mensen trappen naar beneden als iemand zich slecht voelt. De waarheid – dat het een ernstige vergissing was geweest om met hem een verbintenis aan te gaan – kon ik niet onder ogen zien, zelfs niet voor mezelf. Dus ik verontschuldigde me, er kwamen tranen en we gingen weer verder. Als twee mensen die elkaar niet kennen besluiten om samen te gaan wonen, dan moeten ze hun beeld van de ander bijstellen; van wat ze hopen dat de ander zal zijn naar van wat die persoon in werkelijkheid is. Het was mijn idee dat zijn leven een miraculeuze ommekeer zou maken door middel van enkele kleine veranderingen, hulp en aandacht. Zijn idee van mij was dat ik een eindeloze voorraad geduld en vriendelijkheid bezat omdat ik zo genereus tegen hem was geweest.

59

Sindsdien denk ik dat het voor een man een rampzalig idee is om geld te lenen van zijn liefje, tenzij hij van haar af wil en te laf is om het haar recht in het gezicht te zeggen. Er zijn weinig dingen die een man zo onaantrekkelijk maken als financiële instabiliteit. We kunnen mannen in therapie hebben, we kunnen huilende mannen hebben, maar ik denk dat de vrouwenemancipatie nooit het punt zal bereiken dat we mannen die blut zijn kunnen hebben. Ik realiseer me dat zij van hun kant ook niet willen dat wij blut zijn, maar als het om geld gaat bevinden hun wensen en eisen zich niet op dezelfde schaal als de onze. Vrouwen kunnen hun geloofwaardigheid verliezen als ze op financieel gebied worstelen, maar het tast onze identiteit als vrouw niet aan. Het maakt ons seksueel niet minder aantrekkelijk. Dit is niet het geval als de situatie omgekeerd is, als de man het financieel niet redt. Een van de vele dingen die ik door mijn relatie met Mike heb geleerd is dat ik nooit van zijn leven zal uitgaan met een man die onder normale omstandigheden niet in staat is om voor zijn eigen inkomen te zorgen. Het kan me niet schelen dat ik chauvinistisch of ouderwets klink, misschien denk ik dat af en toe ook wel van mezelf. Maar ik zal dit altijd zo blijven voelen.

Ik zeg niet dat vrouwen nooit financiële steun en hulp aan hun echtgenoot of vriend zouden moeten bieden, of dat de meeste vrouwen het vervelend zouden vinden om de huur of hypotheek te betalen in die ene moeilijke maand. Alles wat ik bij Mike wilde weten was of ik op hem kon rekenen als de zaken omgedraaid waren, en ik had geen reden om erop te vertrouwen dat dit zou gebeuren. Nee toch? Oké, ik kende hem niet lang, maar was er enig bewijs dat hij in staat was om voor zichzelf te zorgen, laat staan voor mij? Wat als ik zwanger was geworden, een baby zou krijgen en deze zonder inkomen een tijd zou moeten verzorgen?

Alleen het idee al dat hij seks met me zou willen hebben, maar totaal niet zou weten hoe hij met de consequenties om moest gaan –

zelfs als dat me zou doen besluiten om een abortus te laten doen –

vervulde me met walging.

‘Jij denkt dat je me bezit,’ schreeuwde hij, ‘je denkt dat je mijn tijd bezit omdat ik je geld verschuldigd ben.’ Tegen de tijd dat onze ruzies naar dit niveau waren afgezakt haatte ik hem en haatte ik mezelf. We hadden ons voorgesteld dat een wederzijds verlangen om lief te hebben en geliefd te zijn, gecombineerd met een passende huiselijke 60

omgeving een prachtige relatie zou voortbrengen. In plaats daarvan kwamen we in een stomme, clichématige en verachtelijke impasse terecht. Hij wilde dat ik zijn mannelijkheid zou bevestigen door in hem te geloven; ik wilde dat hij mijn vrouwelijkheid zou bevestigen door voor mij de zelfverzekerde, succesvolle, rustige en begripvolle man te zijn waar ik hem eerst voor aanzag en die ik nog steeds wenste dat hij zou worden. Toen we net iets met elkaar hadden vroegen we elkaar iedere nacht voor het slapengaan of er iets was wat de één tegen de ander wilde zeggen, dingen die overdag nog niet waren uitgesproken. Maar nu waren deze ‘dingen’ te lelijk en gecompliceerd om in de vijf of tien minuten voor het slapengaan op te lossen. Het was nu zo dat we snel onze tanden poetsten, onder de dekens kropen om te praten over hoe we onze relatie op noodzaak en afhankelijkheid baseerden, en een nare overeenkomst hadden gesloten door het liefde te noemen. Onveranderlijk werd me gevraagd: ‘Hoe gaat het nu met je vriend?’ En omdat ik mezelf er niet toe kon brengen om te antwoorden: ‘Klote. Door een abjecte, noodlijdende en domme onvolwassen jongen ben ik in een verschrikkelijke situatie terechtgekomen waarin ik niet kan winnen.’ In plaats daarvan zei ik zoiets als: ‘Soms vraag ik me af of we geschikt zijn voor elkaar.’

‘O, dat heeft iedereen wel eens,’ was dan het geruststellende antwoord. ‘Geen relatie is perfect.’ Ik wist dat als mensen dit zeiden, dat ze dan intimiteit bedoelden, dat je niet altijd tot over je oren verliefd op je partner kunt zijn, of zelfs maar gewoon verliefd. Ik wist ook dat ik een wat duidelijker antwoord zou krijgen als ik de moed had gehad om mijn ellendige situatie in al zijn details mee te delen. Dat ik me strikt hield aan vage verslagen van mijn ongenoegen had als gevolg dat ik me kon wentelen in banale adviezen: we waren net als ieder ander stel met problemen, en dat was zo omdat iedereen het zei.

Op mijn slechtste momenten liep ik door de straten, of zat ik in de metro furieus mijn goede eigenschappen te catalogiseren. Soms serieuze, algemene dingen zoals het hebben van een goed karakter en persoonlijkheid; soms wat oppervlakkiger, dat ik fijn beddengoed had en mooie schoenen en dat mijn ouders aardige en gezonde mensen met genoeg geld waren. Ik zal mezelf nu niet meer in verlegen61

heid brengen met nog meer bewijs dat ik een schitterend en briljant individu ben. Het punt was dat ik me realiseerde hoeveel ik wilde en nodig had van een echtgenoot nu ik werkelijk ging trouwen (in tegenstelling tot het huwelijk als doel dat bereikt moest worden): er moesten zoveel kwaliteiten zijn, zowel algemene als specifieke, om in te stemmen met het weggeven – want daar komt het op neer – van mezelf. Voor het leven. Voor het leven! Het begon me te dagen wat voor een gelofte ik aan deze man zou doen, en ik realiseerde me dat mijn behoeftes misschien wel uitgebreid waren, maar niet onredelijk, en dat ik als onderpand enige eisen mocht stellen. In vroeger tijden had ik me altijd afgevraagd: wie zou er met me willen trouwen? Nu het werkelijk zou gebeuren maakte ik een draai van 180 graden: wie gaat er met me trouwen?

Door al dit gepeins zonk in weg in een moeras van schuldgevoelens. We hadden elkaar per slot van rekening beloftes gedaan; er werd aan de plannen gewerkt, er waren verwachtingen geschapen, we werden dagelijks gefeliciteerd en de kaarten kwamen binnen. Daarbij waren er momenten dat we het goed met elkaar konden vinden (zoals wanneer we een spelletje deden, tv keken of naar het café

gingen; als er een soort van bemiddelende kracht was die ervoor zorgde dat we elkaar niet alleen maar in de ogen hoefden te kijken, in al onze naakte menselijkheid), dus misschien was niet alles zo slecht. Terwijl de dagen voorbijgingen lukte het me altijd om de absolute angst en verschrikking een paar stappen voor te blijven. Toen, op een avond, hadden we ergens op een straathoek afgesproken. Ik had één van die dagen die schrijvers van tijd tot tijd wel eens hebben, de dagen waarop we ons afvragen waar we een grotere hekel aan hebben: de armoede of het gebrek aan talent. Alles wat ik wilde was even zitten met een sympathieke, begrijpende vriend, het liefst iemand die mijn drankjes zou betalen. Zodra ik Mike in de menigte ontwaarde wist ik dat hij die persoon niet was. Hier kwam iemand op me af gelopen wiens behoeftes, kwesties, problemen en beperkingen lijnrecht tegenover de mijne stonden. Ik had er genoeg van om er voor hem te zijn. Ik had er genoeg van om te doen alsof de geestdrift waarmee we op elkaar af liepen krachtiger was dan de angst om alleen te zijn, mijn angst om niet ‘uitverkoren’ te zijn. Ik wist dat ik mezelf er nooit meer van kon overtuigen dat alles goed was. Die avond vertelde ik hem dat het voorbij was. 62

Hij was woedend op me, en wilde mijn redenen waarom niet horen. Ik wist al dat ik iets gemeens had gedaan. Dus ik pakte een weekendtas in, vertrok naar een vriendin en zei Mike dat hij een maand had om een andere plek te vinden. Ik heb hem nooit meer gezien.

Ongeveer een week voor mijn dertigste verjaardag, lang nadat Mike weg was, ging ik terug naar het appartement dat we hadden gedeeld. Een seconde lang bleef ik in de deuropening staan, en nam de treurige overblijfselen van onze ongelooflijk domme pogingen in me op: het stof, de half afgeschilderde muren, krassen op de vloer waar het meubilair woedend was weggeduwd. Daarna liep ik naar binnen, sloot de deur achter me en deed hem op slot.

De volgende twee jaar heb ik er alleen gewoond. Uiteindelijk ben ik gestopt met het schrijven van de sekscolumn, en ben dankbaar begonnen aan het schrijven over andere mensen dan mezelf. Ik begon met een redelijke blik naar mensen met trouwringen te kijken. Er was niets speciaals aan de vrouwen die ze droegen, en er was niets misvormds aan de vrouwen die dat niet deden.

Ik ben nu tweeëndertig. Meestal wil ik nog steeds een man, en kinderen, maar op een vreemde manier maak ik me geen zorgen meer over wanneer dit allemaal zal gebeuren. Ik stel me voor dat ik op een gegeven moment iemand zal ontmoeten met wie ik wil trouwen en die met mij zal willen trouwen. We zullen trouwen en kinderen krijgen, en dan zal ik andere problemen hebben. Soms, als ik ’s avonds alleen in het appartement zit, kan ik bijna niet geloven hoe heerlijk de stilte is. Ik denk aan alle mensen op de wereld die een moord zouden plegen voor de privacy, de ruimte en de stilte die ik vier jaar geleden zo verschrikkelijk vond. Het is vreemd dat ik dit tamelijk ellendige menselijke experiment nodig had om het alleenzijn te kunnen waarderen. Ik zou willen dat ik hier op een andere manier terecht was gekomen. Maar zo is het niet gegaan. 63

Vader heeft niets te vertellen

Kerry Herlihy

Hoewel de katholiek in mij me smeekt om te gaan biechten en daarna deze hele toestand te vergeten, kan ik haast niet wachten om de wereld de waarheid te vertellen. Misschien is het omdat ik onlangs dertig ben geworden, misschien is het wel iets geheel anders, maar goed, hier komt het: ik ben met getrouwde mannen geweest. Ja, in de bijbelse betekenis ervan. Ja, met meer dan één (nee, niet op hetzelfde moment). Vooruit, zeg maar wat je denkt, dan kunnen we verdergaan met dit verhaal: Slet. Een huwelijk kapotmaken. Zielig. Dom. Kun je niet op een normale manier aan je gerief komen? Misschien dat sommigen van jullie zachtjes zullen zeggen: ‘Jij durft tenminste.’ Wacht tot je de rest hoort. Ik raakte zwanger en kreeg een baby van een van deze getrouwde mannen. Nee, hij heeft haar niet voor mij verlaten. Nee, dat was mijn plan ook niet. Ja, ik ben gelukkig. Maar ik loop op de zaken vooruit. Misschien dat je nu denkt: waarom heb ik haar niet op tv gezien? Bij Ricki, Jerry, Maury of Mon- tel? Ze zouden er alles voor over hebben om me te krijgen. De waarheid is dat ik een zeer tevreden leven leidt op het platteland van Maine. Ik woon met mijn zes maanden oude dochter bij mijn ouders en maak dagelijks een strandwandeling. Klinkt dit te gezond? Vraag je je af hoe een meid als ik dit heeft kunnen overkomen? Ik denk dat er een heleboel meiden zijn die hetzelfde hebben gedaan, maar dat ze bang zijn om het iemand te vertellen. Daarom ga ik het nu publiekelijk opbiechten, en omdat ik het één en ander wil rechtzetten. Ik heb nooit zo’n losbandig type willen zijn. Het was niet zo dat ik de Penthouse las terwijl mijn vriendinnen de Libelle lazen. Ik droomde ervan om later te gaan trouwen. Er waren jongens die ik al naast me voor het altaar zag staan. Maar elke keer als ik in mijn jongere jaren een relatie kreeg die potentie leek te hebben – één die me zou kunnen maken waar de meeste vrouwen van dromen: een vaste 64

partner of echtgenote – dan kreeg ik het gevoel dat ik niet mezelf was. En als ik erover nadacht realiseerde ik me dat ik gewoon doodongelukkig was. Ik had het gevoel alsof ik de rol van huisvrouw aan het spelen was, terwijl ik eigenlijk de gekke meid met de mysterieuze middernachtelijke gasten wilde zijn. Misschien dat ik nooit ‘de ware’

heb ontmoet. Maar ik wist dat ik iets anders wilde dan een volgende versie van het bekende liedje. Je kent het wel: Jongen ontmoeten. Uitgaan. Neuken. Verliefd worden. Verloven. Trouwen. Kinderen krijgen. Weer gaan werken en proberen jongen, kind en werk te combineren. Indien gewenst, herhaal kinderen krijgen. Dus, nadat ik tien jaar geleden klaar was met mijn studie begon mijn voorkeur uit te gaan naar wat je vreemde bedgenoten zou kunnen noemen. Een oudere man hier, een vrouw daar, en af en toe een acceptabele jongen om het wat pit te geven. Meestal ging het ongeveer zo: jongen of meisje ontmoeten. Tegelijkertijd neuken en verliefd worden. Er zeker van zijn dat jongen of meisje de ideale seksuele partner is. Tijdje omgaan met jongen of meisje. Tot helder inzicht komen met betrekking tot jongen of meisje. Verhuizen of het uitmaken met jongen of meisje. Jongen of meisje op lijstje ‘seksueel interessante ex’ zetten. Hele cyclus herhalen als de gemoederen bedaard zijn. De waarheid is dat ik er dol op was om verliefd te zijn. Ik hield van het begin, het drama en de intriges. Ik hield van de passie. Het was daarom dat ik nog één keer een poging wilde wagen. Even terzijde, getrouwde mannen maakten pas sinds kort deel uit van mijn repertoire. En het waren er maar twee. Daarbij was de eerste niet geheel mijn fout. Om naast mijn vaste baan als docent wat extra geld te hebben had ik er een bijbaantje bij als serveerster. Deze man – laten we hem Kokkie noemen – bracht me in verleiding en kwelde me met viskoekjes, risotto en de genadeslag... gebakken vijgen met gorgonzola. De vijgenhemel, in combinatie met het feit dat hij groot geschapen was, betekende het einde van mijn deugdzaamheid. Ik vond het romantisch als hij tegen zijn vrouw zei dat hij naar het platteland moest om zichzelf te hervinden. In werkelijkheid reed hij vanaf Brooklyn Bridge rechtstreeks naar mijn appartement, waar we naakt wiet rookten en ons toekomstige leven in New Orleans planden. Hij zou in een hip Creools restaurant werken en ik zou mijn roman schrijven. Na een week stuurde ik hem zelfverzekerd terug naar zijn vrouw om zijn spullen te pakken en de laatste eindjes van 65

zijn vijfjarige huwelijk aan elkaar te knopen. Er ging een week voorbij, ik was kalm. Ik ging drie keer naar yoga en wachtte geduldig op mijn lief. Twee weken later had ik de yoga tot vijf keer opgevoerd en ik begon de mantra ‘Uw wil geschiedde, in voor-en tegenspoed’ te reciteren. Na drie weken had ik spierpijn van alle posities die liefdesverdriet verlichtten, en ik zocht mijn vriend Morty op. Morty wist dat Zen-mama gevaarlijk dicht in de buurt zat van een kosmische depressie. Terwijl ik om shanti zat te hummen zei hij: ‘Ik denk niet dat hij haar gaat verlaten.’

Eerst lachte ik erom. Ik bedoel, de reis die hij verleden week met haar had gemaakt was al maanden geleden gepland. En de therapie die ze samen hadden? Nou, hij wilde dat ze zonder ruzie uit elkaar gingen. Hij zei dat hij van me hield. Hij huilde toen hij me verliet. Godallemachtig, hij bakte vijgen voor me. Klinkt dat als iemand die zijn huwelijk wil redden? Blijkbaar wel. Kokkie belde me twee dagen later, hysterisch huilend, om me te laten weten dat hij het niet kon doen, ook al was ik de ware voor hem, ook al had ik hem geleerd wat echte liefde was; hij kon zijn vrouw niet op deze manier kwetsen. Ik denk dat hij haar vanwege haar riante inkomen nog meer dacht te kwetsen. Nadat hij verscheidene keren midden in de nacht op mijn deur had geklopt om de fysieke troostprijs binnen te halen, bande ik hem uit mijn inmiddels geruïneerde leven.

Ik bleef drie dagen lang in bed uithuilen tot mijn baas belde waar ik bleef. Het was boven alles mijn trots die me zei dat ik er bovenop moest komen. Ik was voor de oudste jongenstruc uit het boekje gevallen, en kon het gefluisterde ‘Ik had het je nog zo gezegd’ dat ik achter mijn rug meende te horen niet uitstaan. Ik lijmde de stukken weer aan elkaar, pakte mijn creditcard en kocht mijn vrouwelijke waardigheid terug. Het was geloof ik de lekkere salsadanser die de wonden van Kokkie voorgoed heelde. Ik bezwoer mijn vergevende geëmancipeerde zusters nooit meer een getrouwde man te nemen en hernam het acceptabele leven van een alleenstaande meid. Ik hield het een jaar vol. Er viel geen spoor van een getrouwde man in mijn huis te bekennen. Maar ik werd in de val gelokt door een aanbod dat een ingreep van bovenaf leek. Het was een jaar na Kokkie en ik was verliefd op een Texaanse cowgirl die me aan het lijntje hield, en ik heb vaak op het punt gestaan om de zuidgrens van Brooklyn te overschrijden.

66

Ik besloot dat wat afleiding me goed zou doen. Opkomst (links) van een absoluut heerlijke zwarte getrouwde man van 1.93 die we Michael zullen noemen, waar bij de rolverdeling met vette letters

‘fantaseert over blanke vrouwen’ achter geschreven staat. Toevallig had ik mijn eigen fantasie, waardoor ik zonder problemen de hoogte inschoot. Nou, ik was ook wel zonder zijn kleur de hoogte ingeschoten want hij was erg lief. Ik weet nu wat je denkt: heb je nu compleet je verstand verloren, of lijkt het maar zo? Ik dacht echter dat ik een andere vrouw was geworden. Het gedoe met Kokkie was een belangrijke les voor me geweest: 1. Probeer niet om van een echtgenoot jouw echtgenoot te maken. 2. Neem hem niet serieus als hij over zijn vrouw klaagt. 3. Wacht nooit tot hij belt.

4. Geloof nooit dat jij het antwoord op al zijn problemen bent. Tot slot, en het meest belangrijk:

5. Je redt je ook wel zonder hem.

Met dit lijstje van wijsheden in mijn g-string luisterde ik naar Michael, die me een one night stand voorstelde. Hij zei dat hij de perfecte kandidaat was om me mijn problemen te doen vergeten. Hij zei dat ik een foto op zijn hoofd mocht plakken en elke naam uitschreeuwen die ik wilde. Hij verzekerde me ook dat hij na afloop niet zou blijven hangen voor loos gebabbel met een hapje erbij. Toen ik dat hoorde was ik om. Ik hield van het zakelijke karakter van het aanbod, iets wat vele alleenstaande mannen van zijn leven niet zouden durven doen omdat ze denken dat vrouwen altijd even gezellig willen blijven liggen. Zoals het nu was leek het wel therapie, maar dan goedkoper. Mijn geëmancipeerde zusters zouden het als een delegerende daad van een millenium-meid zien. Toch?

Voor het geval dat: ik heb het aan niemand verteld. We spraken af dat hij op een vrijdagavond na het werk bij mij langs zou komen. We hadden een paar uur voordat mijn huisgenoot thuis zou komen. Ik was zo zenuwachtig dat ik twee glazen tequila opdronk voordat hij arriveerde. Ik weet niet of het door hem of de tequila kwam of om er zeker van te zijn dat de cowgirl achter de horizon verdwenen was, maar we spraken af voor een volgende sessie de week daarop. Al snel strekte mijn one night stand zich over enkele maanden uit en zagen we elkaar drie keer per week. Het noodlot leek 67

elk moment toe te kunnen slaan, maar het kon me niets schelen. Ik had een minnaar die bij me langskwam, eten meebracht, afwaste, me tot enkele tenenkrullende orgasmen bracht en daarna weer naar huis ging. Ik dacht dat ik er eindelijk achter was hoe je het moest aanpakken met getrouwde mannen. En deze getrouwde man was perfect, want hij en zijn vrouw hadden een soort van overeenkomst. Ze kregen beiden de speelruimte van een buitenechtelijke affaire zolang het maar discreet bleef. Nu kon ik niet zeker weten of deze overeenkomst zo simpel was als hij het deed voorkomen. Maar toch bleef ik daardoor op een karmische wijze uit de wind. En omdat ik wilde dat Michael bleef komen stelde ik verder geen vragen. Natuurlijk, mijn huisgenoot sprak niet meer met me, en mijn andere vriendinnen wachtten tot mijn hart weer gebroken zou worden. Maar wat maakte het uit. Ik was gelukkig en verliefd op een tijdelijke manier. We leefden verder in zonde totdat de grens werd bereikt. Of moet ik zeggen, totdat er twee grenzen werden bereikt. Ja, ik was zwanger. Eerst raakte ik in paniek. Ik wist niet hoe ik dit dilemma op moest lossen zonder door iemand gekruisigd te worden. Een baby van een getrouwde man? Het aantal vijanden was grenzeloos. Nation of Islam, ultrarechts, vrouwen van alle kleuren, iedereen die monogaam en gelukkig was, mijn familie... zowat iedereen die ik me voor de geest kon halen zou het afkeuren.

Maar in deze fase van het spel zag ik niets in een abortus. Ik was dertig, met een moederinstinct en ik geloofde in hemelse timing. Ik belde Michael, die een uur met me praatte tot mijn handen niet meer trilden en hij er zeker van was dat de Iers-katholieke demonen me in deze fragiele staat niet gek zouden maken. Hij was lief, rustig en steunde me. Hij dacht dat ik niet zo gek zou zijn om mijn onafhankelijke leven voor een kind op te geven. We hingen op, en ik deed wat ik meestal doe als ik in een crisis zit: de hoela hoep. Ik liet hem twee uur om mijn middel draaien voordat er een antwoord kwam. Ik ging een baby krijgen. Ik wist dat het eigenlijk volkomen gestoord was. Ik had geen verzekering, geen vast huisadres, geen conventionele partner en een voorkeur om bij belangrijke beslissingen van gedachten te veranderen. Maar ergens, op een diepe, irrationele en waarheidlievende plek in mezelf, wist ik dat het niet alleen het beste was om te doen, maar dat het ook was wat ik wilde. Misschien dat ik op een vreemde manier tegemoetkwam aan het traditionele meisje in me. 68

Hoe dan ook, de volgende dag zat ik met Michael te praten en deelde hem mijn besluit mee. Hij knikte en zei dat hij mijn besluit begreep en dat hij het er mee eens was. Ik denk dat hij nog steeds dacht dat ik van gedachten zou veranderen. Ik gaf hem de optie om de hele situatie de rug toe te keren en mij – of de baby – nooit meer te zien. Ik had echt de beslissing genomen om dit alleen te doen. Maar ik kende hem goed genoeg om aan te nemen dat hij wel in de buurt zou blijven.

Zoals ik het nu vertel zou het makkelijker zijn om te zeggen dat ik niet wist hoe het was gebeurd, dat ik niet wist dat hij getrouwd was en dat ik niet wist hoe je een condoom moest gebruiken. Maar de waarheid is dat ik indertijd wist dat het scenario van mijn daden elke kant op kon gaan. En dit was het scenario dat ik gekozen had. Het zou een flinke afknapper voor me zijn geweest om het slachtoffer van omstandigheden te zijn, iets wat voor de massa een populaire optie is.

De tijd brak aan om het aan mijn ouders te vertellen. Ik was er bang voor; laten we eerlijk zijn, wanneer is het wél leuk om je ouders te vertellen dat je een kind krijgt van een getrouwde man? Na de gebruikelijk hysterie was mijn moeder blij dat ze oma ging worden, hoe dan ook. Ik huilde tien minuten voordat ik het mijn vader kon vertellen, die zo opgelucht was dat ik niet binnen dertig dagen zou sterven dat hij simpelweg zei dat ik me geen zorgen moest maken, hij zou er zijn als ik iets nodig had.

Ik hervatte mijn leven; veertig uur per week leerde ik kinderen en volwassenen lezen en ik hing rond in mijn appartement in Brooklyn. Ik probeerde me mijn toekomstige leven voor te stellen. Terwijl de maanden voorbijgingen checkte ik mezelf tijdens de baby-yogaklassen en ik vond mezelf opmerkelijk rustig. Begrijp me goed, ik heb ook wel mindere dagen gehad. Maar de meeste dagen liep ik in minirokken en bovenstukjes rond en ik had me nog nooit zo sexy gevoeld. Michael en ik bleven een goede relatie hebben.

Toen ik vijf maanden zwanger was kwam ik Kokkie tegen. Hij was met zijn zwangere vrouw en zijn dochter. Hij keek me niet in de ogen en ik wist het verlangen te onderdrukken om de waarheid te vertellen. In plaats daarvan dankte ik de hemel in stilte dat het niet was doorgegaan, vijgen of geen vijgen.

Ik voelde mijn dochter in me bewegen en ik besloot dat het tijd 69

was om New York te verlaten en naar mijn ouders in Maine te verhuizen. Toen ik achtenhalve maand was zei ik Michael en mijn leven in New York gedag. Hij kuste mijn gezicht en mijn buik en zei: ‘We hebben het goed gehad, schatje.’ Ik huilde zo hard dat ik dacht dat ik er weeën van zou krijgen. Maar toen ik Brooklyn uit reed wist ik dat ik het juiste had gedaan. Ik wist ook dat het misschien niet zo hip was om weer bij mijn ouders te gaan wonen, maar ik wist ook dat ze voor mij zouden zorgen, zelfs als ik mijn serene gloed kwijt was. Ik baarde mijn dochter samen met mijn vroedvrouw terwijl de familie buiten wachtte. Michael was op mijn verzoek in New York gebleven. Ondanks al zijn steun vond ik nog steeds dat het mijn keuze was en ik wilde dat haar komst iets heiligs tussen haar en mij was. Sinds mijn dochter er is heb ik het gevoel dat mijn leven zich op haar details richt: de groeiende wimpers, het lachen dat harder en langer wordt, ogen die niet kunnen wachten om mij ’s morgens te zien. Dit zijn de mijlpalen en ik blijf er verbaasd over hoe ze mijn wereld door elkaar heeft geschud. Ik voel hoe mijn New Yorkse kanten, voorlopig, zijn afgevlakt. Mijn leren broek hangt naast haar sneeuwpakje in de kast. Mijn dildo ligt weg te stoffen in de garage. Alles bij elkaar genomen ben ik zonder al te veel moeite in het moederschap terechtgekomen. Ja, met de hulp van mijn ouders; ja, zonder een man aan mijn zijde; ja, zonder een langetermijnplanning voor de toekomst; en, ja, daar ben ik zeker van, met de afkeuring van velen; maar tot nu toe ben ik gelukkig. Gisteren kreeg ik een brief van een vriendin die me vertelde dat ik de meest vredige persoon was die ze kende. Ze zegt dat dit haar verrast. Ik denk dat ze, zoals de meeste mensen, verwachtte dat ik zou toegeven aan het drama van mijn omstandigheden. Maar op de meeste dagen verkies ik vrede boven drama omdat het gewoon beter voelt.

Wat Michael betreft, we verlengen onze one night stand nog steeds tot een onconventionele liefdesrelatie die op de een of andere manier werkt. Hij belt elke dag en komt soms langs, maar meestal houdt hij afstand van ons. Er zijn momenten dat ik wil dat hij er is, en nog lang en gelukkig bij ons zal zijn. Maar ik herinner me dat toen ik ervoor koos om mijn dochter te krijgen, ik ook voor hem koos, als getrouwde man. Zoals het nu gaat is het goed. Als mijn dochter oud genoeg is zal ik haar vertellen hoeveel ik van Michael hield. Misschien dat hij er dan ook is om zijn kant van het verhaal te vertellen.

70

Ik ben weer begonnen met yoga-oefeningen, om de wirwar van vragen die ik in deze dagen heb, te verlichten en beantwoorden. Hoe kan ik ooit mijn dochter bij een vreemde achterlaten? Wat als ik geen baan kan vinden die genoeg betaalt? Wat als ik alleen maar goed ben in het beginnen van dingen? Ik realiseer me dat mijn keuze om moeder te zijn gevaarlijk dicht tegen het traditionele meisjespad aan ligt dat ik uit mijn leven had gebannen. Alleen de echtgenoot ontbreekt. Maar de route die ik heb genomen voelt oorspronkelijker en eigener, ondanks al het drama en de onbeantwoorde vragen. Dus ik pleeg een telefoontje, redigeer mijn cv, e-mail een makelaar en herinner mezelf eraan dat kleine stapjes net zo goed werken als sprongen. Ik ken mezelf goed genoeg om niet ‘dit nooit meer’ te zeggen. Ik kan me niet voorstellen dat ik tijd zal krijgen voor onwettige relaties, maar toen ik twee jaar geleden onder de dekens lag uit te huilen kon ik dat ook niet. Misschien ben ik wel een typische meid van het nieuwe millennium die er na het jarenlang combineren van kinderen, werk, seks en scandaleuze partners eindelijk achterkomt hoe ze het allemaal moet doen. Als dat zo is, dan zal ik het je laten weten. 71

Memoires van een ex-bruid: een terugblik.

Een vooruitblik

Daphne Merkin

Even een klein feitje dat je misschien zal helpen te begrijpen waarom ik, zoals ik pas recentelijk heb ontdekt, een fobische kijk heb op het onderwerp ‘echtelijke staat’: hoewel ik nog steeds twee dozen trouwfoto’s heb met het discrete insigne van de fotograaf erop (‘Fred Marcus, New York’) ben ik nooit aan het maken van mijn trouwalbum begonnen. Toen niet, in de maanden erna niet en sindsdien nooit meer, ondanks de duizend dollar die mijn moeder had gestort. Je zou dit onvermogen om dingen af te sluiten kunnen wijten aan een soort van verlammende malaise die me bevangt als het gaat om het documenteren van mijn eigen leven, gevuld als het is geweest met een schijnbaar onevenredig aantal beslissingen die angstig begonnen en ongelukkig eindigden. Bij zulke gelegenheden heb ik altijd impulsief mijn blik afgewend; van wat op film bewaard zal worden verhul ik de werkelijkheid liever. Ik weet nog dat ik in het jaar daarop meer dan één afspraak heb gemaakt om naar de fotostudio te komen en foto’s uit te zoeken, wat suggereert dat ik een soort van halfslachtige intentie had om de gebeurtenis voor de toekomst te bewaren. Maar één jaar werden er twee, en op een gegeven moment hoorde ik dat meneer Marcus was overleden, en de zaak aan zijn zoon naliet. Wat er in feite niets toe deed, behalve dat ik op dat moment aan een scheiding zat te denken. Dus, ja, ik denk dat je mijn onvermogen om een trouwalbum te maken kunt wijten aan mijn chronische ambivalentie ten opzichte van alle beslissingen die genomen zijn, klein en groot. Maar ik wijt mijn inertie aan iets diepers, wat er misschien maar zijdelings mee te maken heeft, en dat is de reële mogelijkheid dat het in wezen niet voor mij was weggelegd om getrouwd te zijn. O, ik neem aan dat ik ooit een onvervalste Huwelijksfantasie had, net zoals ik een Bruiloftsfantasie had, waarin ik figureerde als superslanke Barbiepop72

bruid die op een glanzende witte taart stond: ware liefde die was ingebed in een werveling van romig glazuur en suikerbloemetjes. Deze tuttige verwachtingen zijn toch cultureel bepaald en sociaal opgelegd; kleine meisjes groeiden op met Moederdromen in deze dagen en zover ik weet doen ze dat nog steeds, enkele aanpassingen daargelaten. Ik was weinig anders, behalve in één opzicht: ik kon niet het beeld oproepen van een man die naast me op die taart stond; de bruidegom, de echtgenoot, het Ken-achtige personage. Deze omissie is tekenend, zou ik zeggen, en hij suggereert dat het huwelijk, hoezeer ik ook mijn best deed, niet in mijn beeld van een volwassen leven voorkwam, zelfs niet toen ik een meisje met suikerzoete dromen was. Om je de waarheid te zeggen, ik ben er niet zeker van of ik ooit werkelijk de essentie van het huwelijk begrepen heb, behalve als ceremoniële abstractie, een cruciale stap in de ontwikkeling die alleen homoseksuelen en onaangepasten niet namen. Het hele geheiligde instituut zei me niets, zelfs niet op het allerlaatste moment ervóór, toen ik in de ouderlijke woonkamer onder de met bloemen versierde chuppa stond, in misleidend maagdelijk wit gehuld, mijn make-up te oranje en mijn glimlach te geforceerd, op het punt staand een Echtgenote te worden tenzij iemand de tegenwoordigheid van geest had om me tegen te houden. Helaas, ik was niet Elaine Robinson met haar reeënogen uit The Graduate en er was geen Benjamin Braddock om op dramatische wijze de kerkdeur open te breken, me op te tillen en me weg te voeren van mijn noodlot. Die is er nooit, volgens mij, behalve in films.

Laat andere gewezen bruiden zwelgen in hun betraande herinneringen, bladeren door hun in leer gebonden trouwalbums om zich de glorieuze dag beter voor de geest te kunnen halen. Ik heb twee armetierige dozen met kiekjes, weggezet op een plank, om eruit gehaald te worden wanneer de juiste stemming daar is of als mijn dochter ze weer eens wil bestuderen. En hoewel ik meestal vol afschuw terugkijk wil dat niet zeggen dat er geen foto’s zijn die nostalgische herinneringen oproepen: een van mijn twee nichten bijvoorbeeld, die voor de gelegenheid uit Israël waren overgekomen. Daar staan ze in hun ouderwetse jurken, hun opwinding tastbaar, hand in hand een lied kwelend dat mijn zus voor ze geschreven had. De jongste werd in haar verlegenheid steeds zachter terwijl de oudste doorging tot het 73

einde. De tekst, vol tedere wensen, was op een Hebreeuwse melodie gezet; ik herinner me dat ik wenste dat ik de modelbruid was die zij zo graag wilden zien, toen ik ernaar luisterde. En dan zijn er de bloemen: een onmiskenbaar succes, afkomstig van Ronaldo Maia, een bloemist van de Upper East Side die gespecialiseerd is in ‘minder is meer’ – bloemstukken voor een ‘meer is meer’ – prijs. Maar zelfs nu, twaalf jaar en een scheiding later, zijn de pijnlijke herinneringen levendiger dan die paar feestelijke beelden die voor het oog van de camera vereeuwigd zijn. Om te beginnen haatte ik mijn jurk die, waar ik te laat achter kwam, behoorlijk onflatteus was, met een strook extra stof die eindige in een krul op mijn rug, als een konijnenstaartje, net onder mijn middel. Ik had hem uitgezocht in Kleinfeld’s mythische bruidsimperium in Brooklyn met behulp van een vriendin wiens modegevoel ik dacht te kunnen vertrouwen. Hij was ontworpen door Carolina Herrera, die Caroline Kennedy’s jurk had ontworpen toen ze ging trouwen. Maar Caroline Kennedy was zo mager als een lat, en Herrera was een vriendin van haar moeder. De ontwerper kende mij of mijn familie niet en had zeker niet iemand met mijn fysiek – meer mollig dan delicaat – in gedachten toen ze deze onbehouwen creatie ontwierp. Maar goed, ik kan me niet voorstellen dat iemand er goed zou hebben uitgezien in die jurk, uitgezonderd misschien Elton John.

‘And here I am, getting married...’ Ik kan me nog steeds de staat van intense ontzetting herinneren waarin ik verkeerde toen ik op die zondagavond in december de trap van mijn ouderlijk huis afliep, de vreugdeloosheid straalde er waarschijnlijk vanaf. De zestig-en-zoveel gasten zaten in de woon-en eetkamer aan weerszijden van het geïmproviseerde gangpad op sierlijke klapstoeltjes te wachten op mijn triomfantelijke binnenkomst. Ik had me er thuis moeten voelen, maar in plaats daarvan voelde ik me een vreemde. Waarom had ik besloten om tegen de geaccepteerde, traditionele manier in te gaan en te opteren voor deze intieme, kleinschalige bijeenkomst? Het was elegant, zeker, maar vreemd bescheiden, zeker voor iemand met mijn achtergrond. De meeste van mijn vrienden, en ook enkele gezinsleden trouwden uitgebreid in een hotel, met copieuze maaltijden, honderden gasten en genoeg vloerruimte waarop de vereiste ‘mitzvah tenzel’ gedanst kon worden. Het was alsof ik iemand imiteerde wier 74

leven verliep volgens een veilig uitgestippelde route, maar met wie ik niets gemeen had: een onnozel type, wier naam Muffie was en die rooskleurige verwachtingen had. Ik had daarentegen weinig verwachtingen, rooskleurig of niet. Ik was geen innig geliefde en liefhebbende dochter die besloten had om in de boezem van haar zorgzame familie te trouwen, met juwelen om die uit de tijd van de Mayflower stamden. Ik was eerder de dochter van hardvochtige, ongevoelige orthodoxe joden die Hitlers Duitsland waren ontvlucht en niet veel meer dan dat. Sterker nog, ik had enkele jaren eerder een autobiografische roman gepubliceerd waarin ik een emotioneel beschadigende kindertijd had opgeroepen als een van de zes kinderen. Waarom had ik dan besloten om deze reuzenstap vooruit te nemen in hetzelfde huis waarin ik vroeger zoveel ellende had meegemaakt?

Inderdaad, waarom. Dit voert me terug naar wat misschien wel het vreemdste aspect aan dit vreemde verhaal is, wat te maken heeft met de bizarre omstandigheden waaronder het originele besluit om te gaan trouwen tot stand was gekomen. Je moet weten dat het niet echt mijn beslissing was, en dat hij niet samen met de man die mijn echtgenoot zou worden was gemaakt. Deze bewuste echtelijke onderneming was het gevolg van een groepsgesprek tussen mijn moeder, mijn psychiater en mijzelf, waarin besloten was dat ik a) moest gaan trouwen en b) snel moest gaan trouwen, zo snel mogelijk omdat ik zo minder tijd zou hebben om in gepeins te verzinken en van gedachten te veranderen. (Ik had dit al een keer eerder gedaan, en de verloving met mijn toekomstige echtgenoot verbroken om een paar maanden later weer met hem in zee te gaan.) Als ik erop terugkijk ben ik er niet eens zeker van of mijn toekomstige echtgenoot en ik tot een definitief besluit over een huwelijk waren gekomen vóórdat deze bijeenkomst plaatsvond, maar zijn belang werd als vanzelfsprekend aangenomen. Wat mijn eigen hyperventilerende ambivalentie betrof; natuurlijk zou ik in een toestand van relatieve vreugde raken als het glas eenmaal gebroken was, en de mazzel tovs uitgesproken. Ik herinner me hoe mijn psychiater en mijn moeder in wijze overeenstemming hun hoofden knikten toen het ging over de zekerheid dat ik nooit zou scheiden. Daar was ik te ‘loyaal’ voor, zei de psychiater. Absoluut, beaamde mijn moeder. Waarmee ze volgens mij beiden bedoelden dat ik te besluiteloos was, zo niet te bang voor veranderin75

gen, om zo een belangrijk besluit teniet te doen. Wisten zij veel. De simpele waarheid was als volgt: ik kon niet uit mezelf besluiten om op de normale manier te gaan trouwen, omdat ik er niet kláár voor was om iemand mijn jawoord te geven. Ik geloof niet dat ik er ooit klaar voor ben geweest, in ieder geval niet op de manier waarop vele andere vrouwen dat volgens mij zijn, vanuit een sterk en altijd aanwezig instinct. Het was niet zo dat ik tevreden was met mijn status van alleenstaande vrouw: ik was vierendertig, niet piepjong, en iedereen om me heen was al getrouwd. Ik was eerder verliefd geweest (of iets wat daarbij in de buurt kwam), en er waren genoeg mannen gek op mij geweest. Maar ik was nog nooit de man tegengekomen die bij mij een vurig verlangen opriep zijn vrouw te worden; ik heb nooit iemands blik gevangen in een volle kamer, zoals Maria en Tony in West Side Story, om direct te beseffen dat dit mijn ontbrekende wederhelft was. O, er was de Britse wereldreiziger die me op onze eerste afspraak een aanzoek deed en me de volgende dag een enorme bos witte lelies stuurde. Nog ruik ik de zware lucht van de bloemen in mijn appartement. Maar ik ondernam niets, zijn luidruchtige enthousiasme riep twijfels bij me op en uiteindelijk vond hij andere afleiding. Terugblikkend denk ik dat ik er slechter aan had kunnen doen dan hem te trouwen; ik bedoel, gezien mijn diepe en voortdurende terughoudendheid om met iemand te trouwen. Wat betreft het huwelijk dat wél doorging, je zult nu toch begrijpen dat er vanaf het eerste moment een vloek op rustte. Ik had me voorgesteld dat mijn onderliggende paniekgevoel weg zou gaan als het eenmaal achter de rug was, maar het werd alleen maar erger. Ik huilde op mijn huwelijksnacht, en zat met mijn nieuwe levenspartner opgesloten in een elegante maar koude suite van een hotel dat bekendstond om zijn gigantische ontbijten, binnen loopafstand van mijn ouderlijk huis.

Ik veronderstel dat je tot de milde conclusie zou kunnen komen dat mijn tranen het gevolg waren van een teveel aan nerveuze opwinding, een geval van huwelijksnachtkriebels. Maar laten we wel wezen: ik was geen postorder-bruid die eindelijk haar penvriend in levenden lijve zag. Af en aan had ik zes jaar met deze persoon samengeleefd, en in die tijd had ik elke moedervlek op zijn lichaam leren kennen. En toch hadden we twee appartementen aangehouden, het Zijne en het Mijne, en achteraf gezien denk ik dat ik heb onderschat 76

hoe afhankelijk ik was geworden van de bewegingsvrijheid die onze voorechtelijke constructie me bood. De lusten, en niet de lasten van het huiselijke leven. Zo had ik bijvoorbeeld de gewoonte om meestal alleen naar etentjes en feestjes van mijn werk te gaan, en er waren doorgaans één à twee nachten per week dat we alleen in ons eigen appartement sliepen. Zonder dat ik me er volledig bewust van was probeerde ik me zo veel mogelijk los te maken van de benauwdheid van het stellendom. Ik voelde me nu volkomen klem zitten, alsof iemand ons in een kast had gestopt en de sleutel had weggegooid. Alle lucht was er direct uit verdwenen en, erger nog, ik kon het licht niet vinden. Hoe moest ik mezelf vinden, tegen iemand aangedrukt in zo’n krappe ruimte?

Het kostte me niet veel tijd om tot de conclusie te komen dat degene die ik eens was – onafhankelijk, gedreven, op zichzelf, intellectueel en ook enigszins dwangmatig met een neiging tot depressiviteit

– niet langer meer bestond. Het scheen me toe dat mijn identiteitsgevoel, dat al nooit zo sterk was geweest, verbrokkelde waar ik bij stond. Dit alarmerende inzicht drong zich enkele dagen na de huwelijksplechtigheid met een schokkende helderheid aan mij op. Ik lag op een strandstoel in Maui en was verdiept in een boek over de labiele persoonlijkheid (ik probeerde er onder meer achter te komen of ik dat niet was, en of dat misschien de verklaring was voor het constante gevoel van angst dat het huwelijk in mij teweeg had gebracht) terwijl mijn man aan het duiken was. We waren een pasgetrouwd stel op huwelijksreis dat net deed alsof het een pasgetrouwd stel op huwelijksreis was. Zo voelde ik het toen ik een moment opkeek van mijn boek en naar het claustrofobische uitzicht staarde dat zich voor me uitstrekte. Sinds we op deze paradijselijke plek waren beland hadden mijn man en ik hevig zitten ruziën, en ik wilde niets anders dan de klok terugzetten naar een tijd waarin ik mezelf nog niet had verbonden aan deze onderneming. Ik voelde me een karakter uit een film van Polanski of Bergman, iemand die in een permanente nachtmerrie leeft. Het verliezen van de identiteit, de potentiële claustrofobie, het gevoel volkomen klem te zitten; waarom was ik hier niet voor gewaarschuwd door hen die me voor waren gegaan, zwevend in meters tule en ingetogen hun boeket vasthoudend? Door mijn moeder, god betere het, of mijn psychiater, die achteraf gezien hun krachten had77

den gebundeld om mij hierin te luizen? Of was het onmogelijk informatie door te geven als je er eenmaal ‘inzat’, omdat het hele geloofssysteem van het huwelijksinstituut op leugens was gebaseerd? Terugkijkend denk ik dat ik een acuut geval was van wat ik het Stepford Wife-syndroom zal noemen: ik was een onwerkelijke figuur in een onwerkelijke constructie geworden. Ik mocht eruitzien en gepraat hebben als mijn voorechtelijke ik, maar was vanbinnen, in mijn eigen paniekerige fantasie, verworden tot een passieve, willoze Echtgenote. Door niets anders te doen dan te trouwen was ik een schortdragende, man-behagende, eten-opdienende robotachtige vervanging van mezelf geworden. Nu was het zo dat ik geen schort bezat, en mijn man kookte meestal, maar bij dit soort zaken gaat het niet echt om de feiten. Het ging erom dat ik geen adem kreeg. Ik heb het in deze verstikkende toestand zo lang als ik kon volgehouden, en zorgde toen dat ik weg was.

Dit is niet een verhaal over de geweldige vrijheid buiten het huwelijk, of de van wijsheid doordrenkte catharsis die na een scheiding het licht aan het einde van de tunnel vertegenwoordigt. Naast en achter de zweem van mislukking die om een scheiding heen hangt valt weinig te vinden wat aanbevelenswaardig is: niet het juridische getouwtrek, de pijnlijke verdeling van goederen, de nooit echt bevredigende voogdijregeling, noch het geruzie over geld. Wat betreft de ontnuchterende realiteit van het leven na het huwelijk: het is ten eerste en voornamelijk eenzaam, vaak seksloos (tenzij je gescheiden bent omdat er een ander was dan je echtgenoot), en als je een kind hebt verhoogt het vaak je schuldgevoel. Tot op de dag van vandaag weet ik dat er niets is wat mijn dochter gelukkiger zou maken dan dat ik haar vader hertrouw. Hoewel ze te ontwikkeld is om deze wens zo luidruchtig te uiten als toen ze klein was, ben ik nooit het gevoel kwijtgeraakt dat ik haar heb laten vallen.

En toch, als ik niet helemaal begrijp hoe ik de moed heb verzameld om in de eerste plaats te gaan trouwen, dan begrijp ik al helemaal niet hoe ik het lef heb gehad om vervolgens te gaan scheiden. Ook al hebben grote geesten zich door de eeuwen heen vernietigend uitgelaten over de monotonie en het verlammende effect van de gehuwde staat. Uiteindelijk blijft het huwelijk voor de meesten van ons het enige 78

wat haalbaar is, de standaard van interrelationele vaardigheid waaraan we ons meten. (Hoewel ik nu even mijn eigen privé-theorie naar voren zou willen brengen: dat het huwelijk misschien wel eerder minder volwassenheid vereist dan méér. Dat hoe minder kinderachtig je bent, hoe meer het idee een stel te zijn een flinterdun verweer lijkt tegen de onvermijdelijkheid van existentiële eenzaamheid.) Ik kan niet voor de mannen spreken, maar ik denk dat maar zeer weinig heteroseksuele vrouwen werkelijk geloven dat ze niet geschikt zijn voor het huwelijk, of uit overtuiging ongehuwd blijven. Zeker, er zijn nog andere, meer bekoorlijke of louter excentrieke mogelijkheden, maar slechts weinigen zijn in de gelegenheid om deze uit te proberen en werkelijk volgens deze alternatieve scenario’s te leven.Wanneer ik over een driehoeksverhouding hoor, dan is mijn eerste gedachte dat er iemand aan het kortste eind zal trekken. Tot slot heb je het feit dat iedereen opeens getrouwd lijkt te zijn als je gescheiden bent – er warmpjes bijliggen in hun degelijke Ark van Noach van het echtparendom – terwijl jij buiten in het eenzame bos hunkert naar een warm lichaam om tegenaan te kruipen. Zowel seks als eenzaamheid worden zwaardere kwesties na een scheiding, en vereisen een nieuwe psychologische instelling en andere strategieën. En het wordt er allemaal niet makkelijker op met het verstrijken van de jaren: mensen hebben de neiging om zich in te zetten voor jonge, ongetrouwde vrouwen. Het prikkelt hun eigen romantische nieuwsgierigheid en ze zien vele mogelijkheden voor je. Maar als je eenmaal getrouwd en gescheiden bent nemen ze de rol van koppelaar niet meer zo graag aan. Het zijn vooral vrouwen die aan hun lot worden overgelaten, als ze niet al als een regelrechte bedreiging voor de status quo worden gezien. Dat wil zeggen, dat ze een sociale naaktheid uitstralen die niet zo makkelijk bij ouderavonden of etentjes past. Dat er van gescheiden vrouwen dertien in een dozijn gaan – terwijl gescheiden mannen als een kostbaar product worden behandeld – maakt het er niet beter op.

Nee, ik heb het allebei geprobeerd en ik kan je vertellen dat het op vele fronten makkelijker is om getrouwd te zijn. Het betekent niet dat je er langer door zult leven, maar je zult minder in stress leven. Hoewel meer dan de helft van de huwelijken in dit land in een scheiding eindigt is het niet vreemd dat de meeste gescheiden mensen ervoor kiezen om te hertrouwen. Ik heb zelfs gemerkt dat het makke79

lijker is om het huwelijk te bekritiseren als je getrouwd bent; je klinkt in dat geval wijs en gedesillusioneerd en niet ronduit bitter. ‘Ik ken alleen maar ongelukkige stellen,’ zei een getrouwde vriendin van me toen ik haar vertelde dat ik dit stuk aan het schrijven was. (Ik durfde niet te vragen of ze ook zichzelf bedoelde met deze zure opmerking.) Dus waar sta ik nu? Hoewel ik niet ben hertrouwd sluit ik niet uit dat het echtelijke experiment de tweede keer een beter resultaat zal opleveren. Acht jaar na mijn scheiding begin ik echter ook de gedachte te koesteren dat ik een te grillig persoon ben voor de verstikkende en onophoudelijke huiselijkheid van het huwelijk. Dat ik een van die mensen ben die beter is uitgerust om met de risico’s van eenzaamheid dan die van intimiteit om te gaan. Mijn onvermogen om een trouwalbum te maken was misschien wel een verhuld positief bericht, dat me duidelijk wilde maken dat mijn ware bestemming ergens anders lag: in het open veld waar het leven kwetsbaar, maar ook onvoorspelbaar is. Misschien minder ‘makkelijk’, maar ook boeiender. Wat er ook gebeurt, mocht ik ooit weer een bruid worden, dan weet ik één ding zeker: ik heb me voorgenomen om mezelf te spelen, en niet Muffie. Als er ooit een volgende keer komt, dan zal het hopelijk een feestelijk en exotisch huwelijk worden en geen bleke, gereserveerde stijve toestand. En wie weet, misschien heb ik het begeerde artikel dan in mijn bezit: een huwelijksalbum om te koesteren. 80

In voor-en tegenspoed