Witkop-aap (Pithecia leucocephala). ½ v.d. ware grootte.

Witkop-aap (Pithecia leucocephala). ½ v.d. ware grootte.

Het vaderland van dezen Aap is het noordwesten van Brazilië ten noorden van den Amazonen-stroom, doch vooral de bosschen langs de oevers van de rivieren van Nieuw-Granada en Ecuador; naar men zegt, komt hij echter nergens veelvuldig voor. Hij is slechts éénmaal levend naar Europa gebracht.


Een slank lichaam met slanke ledematen en een zeer langen, dunnen en slappen staart, een ronde kop met baardeloos gelaat en korten snuit, heldere oogen en groote ooren, vijfteenige handen en voeten kenmerken een kleine groep van Amerikaansche Apen, die, wegens hunne vlugge bewegingen, Springapen (Callithrix) genoemd worden.

De Springapen leven, tot kleine gezelschappen vereenigd, in de stille wouden van Zuid-Amerika en trekken hier door hun luide stem zeer de aandacht. Deze stem, welke na die van de Brulapen, de krachtigste en verst hoorbare is, welke bij de daar inheemsche Apen voorkomt, verraadt hun aanwezigheid reeds van verre aan den jager, die ze wegens hun malsch en lekker vleesch ijverig vervolgt. Zij zijn buitengewoon zachtaardig van natuur, en worden in de hoogste mate tam en aanhankelijk. [52]

Een van de fraaiste leden van dit geslacht is de Weduwen-aap (Callithrix lugens). Zijne lengte bedraagt 90 cM., waarvan 50 cM. voor den staart gerekend moeten worden. “Dit kleine dier,” zegt Alexander von Humboldt, “heeft fijn, glanzig, fraai zwart haar; op zijn aangezicht bevindt zich een witachtige, in ’t blauwe spelende, onbehaarde plek, waarin oogen, neus en mond staan; zijn klein, goed gevormd, bijna onbehaard oor heeft een omgebogen rand. Voor aan den hals ziet men een witte streep, die ongeveer 2½ cM. breed is, en een halsband vormt; de voeten zijn zwart, evenals het overige lichaam, de handen echter van buiten wit en van binnen glanzig zwart. Deze witte lichaamsdeelen worden door de zendelingen vergeleken met den sluier, den halsdoek en de handschoenen van een weduwe in rouwgewaad.”

Deze in ’t zuiden van Venezuela inheemsche Aap gaat alleen als hij eet, op de achterste ledematen staan. Zijn gemoedsaard is anders dan zijn uiterlijk zou doen vermoeden. Schijnbaar is hij schuchter en zachtaardig. Wanneer hij echter vrij is in zijne bewegingen, zal hij bij ’t zien van een Vogel zeer opgewonden worden, met verbazende behendigheid klimmend en loopend dit dier besluipen, het als een Kat bespringen, en elke prooi dooden die hij grijpen kan.


Als overgangsvormen tusschen de Breedneuzen met slingerstaart en die met slappen staart kan men de Saimiri’s (Chrysothrix) beschouwen. Deze Apen zijn slank gebouwd; zij hebben lange ledematen en een zeer grooten, sterk verlengden, vooral van achteren ontwikkelden kop met hoog voorhoofd, kort aangezicht, groote, dicht bij elkander geplaatste oogen en eenvoudige, groote oorschelpen. De vacht bestaat uit haren, die met verschillend gekleurde ringen geteekend zijn en is niet zeer gevuld.

De meest bekende soort is het Doodshoofd-aapje, ook wel Titi genaamd (Chrysothrix sciurea); het onderscheidt zich door zijn bevallige gedaante en fraaie, aangename kleur en evenzeer door de sierlijkheid zijner bewegingen en door zijn vroolijkheid. Het is een der schoonste Apen van de Nieuwe Wereld. Zijn eenigszins afschrikwekkende volksnaam zou een zeer verkeerd denkbeeld kunnen geven van de uitdrukking van zijn gelaat; het dier dankt dien alleen aan een hoogst oppervlakkige en bij nauwkeuriger beschouwing dadelijk verdwijnende overeenkomst. Het zeer slank gebouwde Doodshoofd-aapje heeft een zeer langen staart; zijn fijne vacht is aan de bovenzijde roodachtig zwart (bij zeer oude exemplaren echter helder oranjegeel), aan de ledematen grijs gesprenkeld en aan de onderzijde wit. Bij sommige exemplaren heeft de grijze kleur de overhand; bij andere is de kop koolzwart, het lichaam kanariegeel met zwart doorsprenkeld, de ledematen goudgeel. De totale lengte bedraagt ongeveer 80 cM., de staart is 50 cM. lang.

Dit lieve diertje heeft hoofdzakelijk Guyana tot vaderland; het bewoont vooral de rivieroevers van dit rijk gezegende gebied. Het leeft daar tot groote gezelschappen vereenigd. Volgens Schomburgk is het in dit land een der meest verbreide Aap-soorten. Evenals de daar voorkomende Kapucijner-apen bevolkt hij in talrijke groepen, uit honderd en meer stuks bestaande, niet het hoogstammige woud, maar het struikgewas van den woudzoom, zoowel aan de kust als in heuvelachtige gewesten tot op 600 M. hoogte boven den zeespiegel. Niet zelden komen zij te midden van Kapucijner-apen voor. Overdag vindt men ze voortdurend in beweging. Den nacht brengen zij in de kronen der palmen door, die hun de veiligste schuilplaats bieden. Dit dier is zeer schuw en vreesachtig: des nachts durft het zich niet te bewegen; overdag neemt het onmiddellijk de vlucht, zoodra het eenig gevaar, hoe gering ook, opmerkt. Dan ziet men de bende in lange reeksen over de boomkronen wegtrekken. De leidsman, die de geheele optocht regelt, brengt zijne onderhoorigen, dank zij hunne vlugge bewegingen, zeer spoedig in veiligheid.

Kappler heeft in Guyana gedurende 26 jaren altijd drie van deze Aapjes gehouden, en als er een van stierf, steeds het getal weder aangevuld. Volgens hem worden zij Akalimas en Kaboeanamas genoemd. “Zij zijn zeer wakker en altijd in beweging, hoewel zij ook over dag een slaapje doen; zij zijn echter zeer gevoelig voor koude. Ik kreeg ze altijd zeer jong, en kon ze spoedig aan melk, brood en rijpe bananen gewennen. In den eersten tijd liet ik ze vrij in de kamer rondloopen, waar zij dan uren achtereen als kleine kinderen op hun duim zogen. Wegens hun aardig, wit gezichtje, met het scherp begrensde kophaar, den zwarten mond, de groote, heldere oogen, en wegens hun opgewekten, vertrouwelijken aard waren zij ieders lievelingen. De valschheid, die aan vele Apen eigen is, komt bij hen niet voor; wel wordt hun toorn licht opgewekt, maar even spoedig herkrijgen zij hun goed humeur. Zonder aanleiding trachten zij nooit te bijten; bij goede behandeling zijn zij de onschuldigste, vroolijkste diertjes, die men zich denken kan. Dikwijls, als zij vrij rondliepen, gingen zij op de Zwijnen zitten, en lieten zich door de savannahs ronddragen. Iederen avond om 5 uur, nadat de luiken der besten vertrekken gesloten waren, werden zij los gelaten. Dan begon een dol jagen en stoeien op den broodvruchtenboom en de kokospalmen achter het huis; dit duurde, totdat het donker was, dan kwamen zij uit zich zelf terug, om in hun huisje opgesloten te worden. Ofschoon zij Insecten eten, kunnen zij, naar het schijnt, de vergiftige niet van de andere onderscheiden; drie van mijne dieren stierven, omdat zij de Vlinders van de Kokosrups opgegeten hadden. Leerzaam zijn zij niet; hun verstand is veel geringer dan dat van den Kapucijner-aap. Als zij zich prettig gevoelen, spinnen zij als jonge Katten; bij schrik laten zij een kort afgebroken gehemeltegeluid hooren, bij toorn schreeuwen zij als Eksters. De meeste werden mij van ’t zeestrand gebracht, waar zij vlug op de awarra-palmen rondspringen, ofschoon deze over en over met 8 cM. lange, naaldscherpe stekels bezet zijn. De Indianen schieten de moeders, als zij hunne jongen nog op den rug hebben, of schudden de jongen van de boomen af, wanneer zij daar door de moeders neergezet zijn, Zelden krijgt men een mannetje in handen; bijna alle exemplaren, die mij gebracht werden, waren wijfjes.”


De Nachtapen zijn vertegenwoordigers van een geslacht (Nyctipithecus). Aan Azara danken wij de eerste berichten over dit geslacht, een der merkwaardigste van de geheele Apen-orde. Kort na hem werd het door Humboldt, later door Rengger en Schomburgk, eindelijk ook door Bates beschreven. Deze dieren vormen in zekeren zin den overgang van de Eigenlijke Apen tot de Half-Apen, die evenals zij een nachtelijke levenswijze hebben en ook in andere opzichten op hen gelijken. Aan den kop en de uitdrukking van het gelaat zijn zij dadelijk te onderscheiden van alle tot dusver genoemde Apen; deze eigenaardigheden [53] karakteriseeren hen zeer goed. De kleine rondachtige kop heeft groote oogen, welke aan die van Uilen herinneren; de snuit steekt weinig vooruit en is breed en groot; de neusgaten zijn benedenwaarts gericht, de ooren klein. Hun romp is langgerekt, zacht en los behaard; de eenigszins ruige staart is langer dan het lichaam. De nagels zijn samengedrukt en gebogen.

Het schrale lichaam van den Mirikina (Nyctipithecus trivirgatus) is 35 cM., de staart 50 cM. lang. De kleur van de vacht is aan de bovendeelen grijs-bruin, meer of min roestkleurig; de staart heeft een zwarte spits. Op de kruin komen drie even breede, zwarte, onderling evenwijdige streepen voor; van den nek tot aan het begin van den staart strekt zich een breede, helder geelachtig bruine streep uit.

Het verbreidingsgebied van den Mirikina omvat het oosten van tropisch Zuid-Amerika, waar hij echter slechts in enkele gewesten voorkomt. Rengger beweert, dat dit dier in Paraguay alleen aan den rechteroever van den stroom (en daar niet verder zuidwaarts dan 25° Z.B.) gevonden wordt, zich aan den linker oever echter niet ophoudt. Van zijn leven in vrijen toestand is slechts weinig bekend. Hij brengt zijn leven op en in de boomen door, gaat gedurende den nacht voedsel zoeken, en verschuilt zich des morgens in een gat van een boom om hier overdag te slapen. Bij het brandhout inzamelen vonden de lieden van onzen natuuronderzoeker eens een paartje van de Apen, die in een hollen boom sliepen. De uit hun slaap opgeschrikte dieren trachtten dadelijk te ontvluchten, waren echter door het zonlicht zoozeer verblind, dat zij geen juisten sprong maken en ook niet goed klimmen konden. Zij werden daarom zonder moeite gevangen, ofschoon zij zich met hunne scherpe tanden zochten te verdedigen. Het leger bestond uit bladen, belegd met een soort van mos, dat op de boomen groeit; hieruit schijnt te blijken, dat deze dieren op een bepaalde plaats leven en geregeld in hetzelfde leger gaan rusten. Rengger beweert, dat men altijd slechts één paar van deze dieren vindt, dat zij nooit grootere gezelschappen vormen; Bates bericht echter, dat dit wel gebeurt.

De jonge Mirikina laat zich licht temmen, de oude daarentegen blijft altijd wild en bijtlustig. Met zorg behandeld, verdraagt hij de gevangenschap goed; bij onzindelijke verzorging leeft hij echter niet lang. Men houdt hem in een ruim hok of in de kamer; men laat hem vrij rondloopen, daar hij licht in het touw verward raakt, wanneer men hem vastlegt. Gedurende den geheelen dag blijft hij in den donkersten hoek van zijn verblijfplaats zitten slapen. Hij zit met opgetrokken pooten en sterk voorover gebogen rug en verbergt het gelaat tusschen de over elkander gekruiste armen. Als men hem wekt, en niet door aaien of dergelijke liefkoozingen wakker houdt, slaapt hij onmiddellijk weer in. Op heldere dagen kan hij geen voorwerp onderscheiden; zijn pupil is dan nauwelijks zichtbaar. Als men hem uit de duisternis plotseling in ’t licht brengt, toonen zijne gebaren en klagende geluiden, dat het licht bij hem een pijnlijke gewaarwording teweeg brengt. Zoodra echter de avond valt, wordt hij wakker; zijn pupil vergroot zich al meer en meer, naarmate de duisternis toeneemt, en wordt ten slotte zoo groot, dat men het regenboogvlies nauwelijks meer waarneemt. Zijn oog licht in ’t donker, evenals dat van de Katten en Nachtuilen. Als de schemering aanvangt, begint hij zijn hok rond te gaan en naar voedsel uit te zien. Hij beweegt zich gemakkelijk, hoewel hij op den vlakken bodem niet zeer behendig is, omdat zijne achterste ledematen langer zijn dan de voorste. In ’t klimmen is hij zeer bekwaam; het springen van den eenen boom op den anderen verstaat hij meesterlijk. Rengger liet zijn gevangen Mirikina soms bij helder sterren- of maanlicht in een met sinaasappelboomen bezetten, maar aan alle zijden ingesloten hof vrij rondloopen. Dan ging hij vroolijk van den eenen boom op den anderen en het was onmogelijk het dier ’s nachts weder op te vangen. Eerst des morgens kon men hem grijpen, als hij, door ’t zonlicht verblindt, rustig in de dichtste gedeelten van de boomkroon zat. Gedurende zijne nachtelijke zwerftochten maakte hij bijna elken keer een op de boomen slapenden Vogel buit. Andere Nachtapen, die door Rengger nagegaan zijn, toonden een buitengewone geschiktheid tot het vangen van Insecten. Des nachts hoorde men dikwijls een sterk dof geluid van den Mirikina; hij herhaalde dit altijd verscheidene malen achtereen. Door sommige reizigers werd dit geluid vergeleken met het gebrul van den Jaguar in de verte. Zijn toorn geeft hij te kennen door herhaaldelijk “Grr, grr,” te roepen.

Van alle zintuigen is waarschijnlijk dat van ’t gehoor het volkomenst ontwikkeld. Het geringste gedruisch trekt onmiddelijk zijn aandacht. Des nachts, bij ’t licht der sterren is zijn gezichtsvermogen het scherpst. Zijne geestvermogens schijnen gering te zijn. Nooit leert dit dier zijn meester kennen, het volgt diens roep niet en is onverschillig voor zijne liefkoozingen.

Dat er een groote genegenheid tusschen mannetjes en wijfjes bestaat, werd door Rengger opgemerkt. Als van een gevangen paar er een sterft, kniest de andere zich dood. De vrijheid gaat bij deze dieren boven alles; van iedere zich aanbiedende gelegenheid om te ontsnappen maken zij gebruik, zelfs wanneer zij jong gevangen zijn en reeds jaren in gevangenschap geleefd hebben.


Enkele natuuronderzoekers brengen de dieren, die wij hier tot een afzonderlijke familie vereenigen, nog tot de vorige afdeeling; de punten van verschil tusschen hen en de vroeger behandelde Apen zijn echter belangrijk genoeg, om een scheiding, zooals die, welke wij voorstaan, te rechtvaardigen.

De Klauwapen of Eekhoornapen (Arctopitheci) onderscheiden zich van alle tot dusver genoemde leden der Apen-orde hoofdzakelijk hierdoor, dat zij aan alle vingers en teenen, met uitzondering van den duim of binnenteen van den voet, smalle klauwen, aan den bedoelden duim echter een dakpanvormigen, platten nagel hebben. Andere kenmerken van deze dieren zijn: de rondachtige kop, met kort, plat aangezicht, kleine oogen en groote, dikwijls in een haarkwast eindigende ooren, de slanke romp, de korte ledematen; de staart is lang en ruig, de beharing zijdeachtig zacht. De handen gelijken op de voorvoeten van andere Zoogdieren, daar de duim niet van de overige vingers verwijderd staat en ook niet aan deze tegenovergesteld kan worden, terwijl dit met den duim van de achterhand wel kan geschieden. De handen zijn dus bij hen voorvoeten geworden; alleen de eigelijke voeten hebben nog een soortgelijk maaksel als die der overige Apen.

Het verbreidingsgebied van de Klauwapen omvat alle noordelijke landen vau Zuid-Amerika, en strekt zich noordwaarts tot Mexico uit, terwijl het in zuidelijke richting ternauwernood voorbij Brazilië reikt. Het laatstgenoemde rijk, benevens Guyana en Peru bevatten de meeste soorten; in Mexico komen er, voor [54] zoover men thans weet, slechts twee voor. Hoe ver zij zich in ’t gebergte omhoog begeven, is tot nu toe niet met zekerheid uitgemaakt; Schomburgk ontmoette ze nog op een hoogte van 500 M. boven de oppervlakte der zee; in de Andes komen zij echter ongetwijfeld op nog grootere hoogte voor.

Alle Klauwapen zijn boomdieren in den eigenlijken zin van ’t woord. In de uitgestrekte bosschen van de landen waar zij inheemsch zijn, komen zij in grooten overvloed voor; niet alleen in de hoogstammige, vochtige bosschen langs de kust of van de vlakten, maar ook in de lagere, minder welige wouden van het binnenland. Wat aard en gewoonten betreft, gelijken zij minstens evenveel op Eekhoorntjes als op de eigenlijke Apen. Een opgerichte houding zooals bij deze komt bij hen niet voor: zij rusten op handen en voeten, of liggen zelfs plat op den buik, in welk geval de lange, dicht behaarde staart recht naar beneden hangt; ook houden zij er niet van om zich, evenals hunne verwanten—de bekwaamste klimmers die ons bekend zijn—te midden van de dunne twijgen te bewegen, maar blijven liever op de dikken takken; zij gedragen zich hier geheel op de wijze van de Eekhoorntjes en gebruiken hunne lange klauwen als deze Knaagdieren. Altijd laten zij de geheele zool op den grond rusten. Nooit ziet men ze op twee voeten gaan; evenwel richten zij, als zij iets naar den mond willen brengen, bij uitzondering het voorste deel van ’t lichaam omhoog: de houding, die zij dan aannemen, komt trouwens ook bij de Eekhoorntjes voor.

Ook in andere opzichten gelijken zij veel op Eekhoorntjes; zij zijn even ongedurig en rusteloos, even schuw en vreesachtig als deze. Zij houden hun kopje geen oogenblik stil; de donkere oogen richten zich nu eens naar het eene dan weer naar een ander voorwerp, altijd echter met een zekere haast; naar het mij voorkomt, heeft de werkzaamheid van hun geest niet veel te beteekenen, terwijl zij hunne blikken van de eene plaats naar de andere laten zwerven, hoewel het den schijn heeft, dat zij intusschen nu eens aan de eene, dan weer aan de andere zaak denken. Ik geloof niet, dat men aan de Klauwapen een diep nadenken mag toeschrijven; integendeel, volgens mijn overtuiging staan zij wat hunne geestvermogens betreft, beneden alle overige Apen; het zijn zeer bekrompen wezens, welker verstand waarschijnlijk niet grooter is dan dat van de Knaagdieren van gelijke grootte. Vreesachtig, wantrouwend, terughoudend, kleingeestig en vergeetachtig van aard, handelt de Klauwaap als ’t ware zonder zelfbewustzijn, laat zich, zonder dat zijn wil invloed schijnt te oefenen op zijne daden, door de indrukken van het oogenblik beheerschen, let niet meer op hetgeen hij zooeven heeft nagejaagd, zoodra een andere prikkel, van welken aard dan ook, op hem werkt. Hij bezit alle eigenschappen van een lafaard: de klagende stem, de duidelijk merkbare ongeschiktheid of onwil om te berusten in iets, wat hij niet keeren kan, de neiging om alle gebeurtenissen van de ongunstigste zijde te beschouwen, de ziekelijke zucht om iedere handeling van een ander aan te merken als tegen hem gericht, het vurig verlangen om te schitteren, gepaard met de neiging om zich op den achtergrond te houden, de veranderlijkheid van de uitdrukking van ’t gelaat zoowel als van de houding van ’t lichaam, de onstandvastigheid in ’t willen zoowel als in ’t volbrengen.

Allerlei vruchten, zaden, jonge bladen, bloemen vormen de hoofdbestanddeelen van het voedsel onzer aapjes; bovendien echter maken zij met den grootsten ijver jacht op allerlei kleine dieren; aan Insecten, Spinnen enz. geven zij stellig de voorkeur boven kleine Gewervelde Dieren, die zij echter ook niet versmaden. In allen gevalle zijn zij meer dan alle overige Apen roofdieren, d.w.z. zij eten meer dan de overige leden hunner orde dierlijk voedsel naast het plantaardige.


In de familie der Klauwapen kan men drie hoofdgroepen onderscheiden, die alle tot één geslacht (Hapale) behooren: de Leeuwaapjes, die nevens het naakte gelaat ook onbehaarde ooren hebben, daarentegen manen op den kop, die zich soms ook over den hals en de schouders uitstrekken, een in een haarkwast eindigenden staart, die zoo lang is als het overige lichaam: de Tamarins—in onze afbeelding op p. 55 vertegenwoordigd door het Zilveraapje (Hapale argentata)—, die zich van de eerstgenoemde alleen onderscheiden door den langeren staart en het meestal ontbreken van de manen, en de Zijdeaapjes met een haarkwastje aan de ooren.

Van de laatstgenoemde groep komt, naar het schijnt, het Sahoei-aapje, de Sagoeïen, Oeïstiti of Marmoset (Hapale jacchus) het veelvuldigst voor; dit is een middelmatig groot, sierlijk gebouwd Klauwaapje van 22 à 27 cM. lichaams- en 30 à 35 cM. staartlengte. De kleur van de lange en zachte vacht is over ’t algemeen een mengeling van zwart, wit en roestgeel. Zij wordt veroorzaakt door de eigenaardige afwisseling van kleuren op ieder haar afzonderlijk beschouwd: aan den voet is het zwartachtig, verderop roestkleurig, nog hooger zwart en aan den top witachtig. Op het voorste deel van den rug zweemt de kleur naar roestgeel, verder achterwaarts wisselen smalle, zwarte en witte, golvende dwarsstrepen met elkander af. Aan het onderlijf en aan de ledematen zijn alle haarspitsen witachtig grijs en heeft deze kleur dus de overhand. De staart is zwart met ongeveer 20 smalle, witachtige ringen en een witten top. Een witachtige, driehoekige voorhoofdsvlek en een schitterend wit oorkwastje steken vroolijk af bij de donkerbruine kleur van den kop. Het aangezicht is donker vleeschkleurig en spaarzaam begroeid met witachtige haartjes.

Oeïstitis komen vaker levend naar Europa dan eenige andere soort van de familie der Klauwapen. Men kent ze reeds sedert de ontdekking van Amerika, en is al spoedig begonnen ze te temmen. Men kan ze met vruchten, groenten, Insecten, Slakken en vleesch zeer goed voederen; ook hechten zij zich in den regel zeer spoedig aan de menschen, doch slechts aan die, welke hen bestendig verzorgen. Tegenover vreemden toonen zij zich wantrouwig en prikkelbaar; over ’t algemeen zijn zij zeer eigenzinnig en gedragen zich als stoute kinderen. Hun misnoegen geven zij door fluitende toonen te kennen. Alles wat hun vreemd voorkomt, brengt bij hen ontroering teweeg: zij zijn zoo vreesachtig, dat het zien van een voorbijvliegende Wesp hun grooten angst inboezemt. Die, welke al oud waren, toen zij gevangen werden, zijn in den beginne nog al wild en schreeuwen reeds bij de geringste toenadering; het duurt vrij lang, voordat zij dulden, dat men ze aanraakt. Als zij eenmaal getemd zijn, sluiten zij niet alleen met de menschen vriendschap, maar ook met de huisdieren, vooral met de Katten, waarmede zij spelen en in welker nabijheid zij zich gaarne te slapen leggen, waarschijnlijk ter wille van de warmte. Voortdurend trachten zij zich zorgvuldig tegen de koude te beschutten; zij dragen het katoen, de lompen, de vlokjes wol enz., die men hun geeft [55] naar een hoek van hun hok, maken zich daarvan een leger, en hullen zich in, zoo goed zij kunnen. Het is een aardig schouwspel, het diertje zijn sierlijk kopje uit zijn bedje te zien steken, zoodra bekenden hem met lekkernijen naderen.

1) Oeïstiti (Hapale jacchus).—2) Zilveraapje (Hapale argentata).—3) Penseelaapje (Hapala penicillata). ¼ v.d. ware grootte.

1) Oeïstiti (Hapale jacchus).—2) Zilveraapje (Hapale argentata).—3) Penseelaapje (Hapala penicillata). ¼ v.d. ware grootte.

De Oeïstiti heeft in Europa reeds meermalen jongen geworpen, eenmaal in Petersburg, en hier zelfs in zeer ongunstige omstandigheden. Men hield daar deze dieren zelfs gedurende vrij ruwe herfst- en lentedagen in een vertrek, waar niet gestookt werd, en gaf hun volstrekt geen vrijheid; toch brachten zij er in twee jaren drie maal jongen ter wereld. In weerwil van de geringe zorg, die aan deze dieren besteed werd, groeiden de jongen voorspoedig op. Deze mededeeling danken wij aan den natuuronderzoeker Pallas, die tevens van de levenswijze van de bedoelde dieren een zeer uitvoerige beschrijving geeft, waaraan het volgende ontleend is: “Even als alle langstaartige, kleine, op Meerkatten gelijkende Apen Van de Nieuwe Wereld is ook de Oeïstiti bij wijze van spreken veel minder “Aap” dan de grootere soorten van deze diergroep. Wel springt en klimt hij zeer behendig, wanneer hij dit wil; hij is echter niet, evenals de andere Apen, voortdurend in beweging, maar toont, vooral wanneer hij verzadigd is en zich in de zon wil koesteren, een groote traagheid; uren lang blijft hij dan stil in gezelschap van zijne stamverwanten aan de draden van zijn kooi hangen. Hij klimt op allerlei wijzen, dikwijls met den kop naar beneden; altijd zijn zijne bewegingen vrij phlegmatisch: soms laat hij zich met den kop naar beneden hangen, terwijl hij zich alleen met de achterpooten vasthoudt, of rekt zich als een lui mensch uit, terwijl hij aan de voorpooten hangt. Bij warm, zonnig weder reinigen deze dieren elkander op de wijze der Apen met de voorpooten en de tanden; soms doen zij dit, terwijl zij nevens elkander aan het traliewerk hangen, soms terwijl zij op den bodem rusten, waarbij dan de eene lang uitgestrekt op den rug ligt. Daarbij laten zij een zacht getjilp en een kirrend geluid hooren. Gewoonlijk kruipen zij met hetzelfde gekir des avonds bijna altijd op klokslag van zessen in een van hunne alleen met stroo gevoerde slaapplaatsen, die aan de zijde van het hok aangebracht zijn; zij vertoonen zich vóór ’s morgens 6 of 7 uur niet weder: in den tusschentijd hoort men geen geluid van hen. Zelden kwam het voor, dat een van hen gedurende den voor ’t slapen bestemden tijd zijn leger verliet, om aan een natuurlijke behoefte te voldoen; toch bevuilen zij nooit hun nest. Gedurende de overige 11 of 12 uren waren zij steeds wakker, en buiten de nesten bezig; soms maakten zij veel, soms minder beweging, in den regel kon men ze duidelijk hooren. Behalve hun gewoon gekir, vernam men van hen, vooral als hun aandacht op het voedsel gevestigd werd, een sterker geluid, dat door hun naam “oeïstitie” vrij goed nagebootst wordt; dit riepen zij dikwijls meermalen achtereen. Als zij verzadigd waren en uitrustten, of zich in de zon koesterden, lieten de oudste dieren soms met wijd opengesperden bek een langdurig, eentonig gefluit hooren. Door ze op te jagen of toe te roepen, kon men dit geluid, dat buitengewoon doordringend was, zoodat de ooren er zeer van deden, niet doen ophouden. Als zij iets ongewoons zagen, b.v. Honden, Kraaien enz., vernam men van hen een gesnater, dat bijna als dat van den Ekster klonk; daarbij bewogen zij het bovendeel van het lichaam met den teruggetrokken kop telkens heen en weer, evenals een mensch die loerend naar iets kijkt en het juiste gezichtspunt zoekt. Een soms knarsend, soms knorrend gekijf hoorde men van de oude mannetjes, als zij geplaagd werden, b.v. door hun van verre iets aan te bieden en het dan niet te [56] geven. Daarbij rekten zij hun gelaat uit, zooals de andere Apen doen, als zij toornig worden, stotterden op ongewone wijze en zochten den plaaggeest met de voorpooten te grijpen en te krabben; zij werden echter zeer angstig, als de poot intusschen door iemand buiten het hok gegrepen en vastgehouden werd.

“Omdat zij in Zuid-Amerika thuis behooren, had men mogen verwachten, dat de Oeïstitis veel kouwelijker zouden zijn, dan werkelijk het geval is. Gedurende de koude herfstdagen, waarop ik ze bij mij had, verdroegen zij in het niet verwarmde vertrek, voor welks venster zij zich ophielden, een temperatuur, die steeds dicht bij het vriespunt gelegen was. Wel zochten zij er den zonneschijn op, of kropen zoo dicht mogelijk bij den vuurpot, die naast het hok geplaatst was; uren lang warmden zij zich hieraan, terwijl zij aan het traliewerk van hun hok hingen. Zeer vreemd is het, dat zij de groote hitte van den zomer hier in Petersburg niet aangenaam vonden. Hun meester verzekerde, dat hij ze op heete zomerdagen dikwijls met krampachtige stuiptrekkingen had zien neervallen, hetgeen in andere tijden zelden gebeurde. Roerend was het te zien, hoe ijverig de gezonde dieren zich oogenblikkelijk met hun op deze wijze ziek geworden kameraad bezig hielden, en hoe zij trachten hem hulp te bieden”.


Het Penseelaapje of Witbandaapje (Hapale penicillata, vergelijk de afbeelding 3 op p. 55), komt bijna even veelvuldig voor als de Oeïstiti, en is ongeveer even groot als deze; ook de kleur verschilt niet veel.

De tot de Tamarins behoorende Pinche (Hapale oedipus) wordt zeer zelden naar Europa gebracht, en verdraagt de gevangenschap nog minder lang dan zijne geslachtsgenooten. Deze kleine, fraai geteekende diertjes zijn vooral merkwaardig door hun stem, welke bedriegelijk gelijkt op die van een Vogel en nu eens uit zuivere, langgerekte, fluitende toonen, dan weer uit trillers bestaat.


1 Zeer interessante mededeelingen over het leven van den jongen Orang-Oetan in gevangenschap komen voor in een opstel van H.A.A. Niclou, getiteld “Jacob, mijn Orang-Oetan. (Dier of meer?)”, geplaatst in het “Album der Natuur”, 1882, pp. 195–211, en in een pas verschenen werk van Dr. Emil Selenka (“Sonnige Welten. Ost-Indische Reiseskizzin”), waarvan een uittreksel onder den titel: “Een jonge Orang-Oetan, door Dr. T.C. Winkler” voorkomt in het “Album der Natuur”, 1896, p. 71.







End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***

***** This file should be named 16701-h.htm or 16701-h.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
http://www.gutenberg.org/1/6/7/0/16701/

Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/


Updated editions will replace the previous one--the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties. Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research. They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.



*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
http://gutenberg.net/license).


Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement. See
paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works. See paragraph 1.E below.

1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States. If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed. Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
a constant state of change. If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.net

1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges. If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.net),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
has agreed to donate royalties under this paragraph to the
Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
must be paid within 60 days following each date on which you
prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
address specified in Section 4, "Information about donations to
the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."

- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
License. You must require such a user to return or
destroy all copies of the works possessed in a physical medium
and discontinue all use of and all access to other copies of
Project Gutenberg-tm works.

- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
electronic work is discovered and reported to you within 90 days
of receipt of the work.

- You comply with all other terms of this agreement for free
distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from. If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation. The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund. If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.


Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.


Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations. Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
[email protected]. Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation's web site and official
page at http://pglaf.org

For additional contact information:
Dr. Gregory B. Newby
Chief Executive and Director
[email protected]


Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment. Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements. We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance. To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit http://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
ways including including checks, online payments and credit card
donations. To donate, please visit: http://pglaf.org/donate


Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.


Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.


Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

http://www.gutenberg.net

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.