HEDEN MOSSELEN, MORGEN GIJ

HANS VERVOORT

Inhoudsopgave

Boekhouder

Mensenkinderen

Bibelebonse Nap

Zeven acht soldaat op wacht

Minstens 10 verhalen

Heden Mosselen, morgen gij

Navrant!

Door u (Kronkel 6000)

Kogels en bananen (een verhaal) Kleine onderbreking

Op pad

Bijna

Langs berg en dal Oom

 

 

 

 

 

Een aantal van deze verhalen werd eerder gepubliceerd in De Nieuwe Linie, Propria Cures en Vrij Nederland.

Boekhouder

Later hoorde ik het volgende: hij kwam een keer het kantoor binnen met een groot vel postzegels in de hand. Hij zei luid en verbaasd: 'Ik vind hier tweehonderd gulden aan postzegels op straat. En er is op gelópen

'0', zei iemand nonchalant, 'dat is naar buiten gewaaid. Legt u het daar maar neer.'

Hij liep de trap op zoals altijd, licht hijgend en met een kleine pauze per 3 treden, want hij was ruim 6o en een zware hartpatiënt en had nog maar een onbekend korte tijd te leven.

Een jaar later zat hij schuldbewust tegenover ons.

'Maar meneer Bakker', zei ik, 'hoe kon u dat nou doen ?

Dertigduizend gulden!'

Geheel zoals het hoorde legde hij het hoofd in de handen en bewoog zijn bovenlichaam gepijnigd heen en weer. Hij was stomdronken en elk moment kon er een adertje knappen waardoor hij levenloos in elkaar zou zakken. Hij had een rood opgeblazen hoofd en zijn vrouw leed aan nierstenen en de hele boekhouding was een grote puinhoop met een gat er in.

'Er zit één prettige kant aan', zei Harry, 'de winst was toch hoger dan we dachten. Jammer dat alleen meneer Bakker ervan geprofiteerd heeft.' We lachten zwart, 3 jonge direkteuren op een rijtje, en keken naar hem en dachten: vuile smeerlap, dertigduizend gulden, ONZE DERTIGDUIZEND GULDEN, lul, ellendeling, zak.

'Weet je wat ik net zit te bedenken', zei Peter, 'de belasting betaalt de helft, want anders hadden we er vennootschapsbelasting over moeten betalen.' Dat luchtte op, maar toch, vijftienduizend gulden was ook een smak geld. Wat heeft u ermee gedaan, meneer Bakker?' vroeg ik.

'Hij heeft er rondjes voor gegeven', antwoordde Peter walgend.

'Lotto', zei Bakker tussen zijn handen.

'En hij heeft in de Duitse Lotto gespeeld', zei Peter.

'Auto', mompelde Bakker.

'En hij heeft er een auto voor gekocht', zei Peter.

'Wat voor auto?' vroegen Harry en ik tegelijk. Bakker keek op, hij keek ons open aan met zijn zwemmerige blauwe ogen.

'Een BMW-tje, heren', zei hij, 'maar heren, ik wil alles terugverdienen. Ik kan gratis voor u werken, ik kan leven van de invaliditeit en dan werk ik gratis voor u.'

'Waarom heeft u er in godsnaam niet iets leuks mee gedaan?' vroeg ik, 'waarom de lotto?'

'Wat brengt die auto op?' vroeg Harry.

'Ik wou het geld terugwinnen meneer', zei Bakker tegen mij, 'als u eens wist wat een angst ik uitgestaan heb.'

'Ja, dat begrijp ik', zei ik. Hij had het nog zo dom gedaan ook, het was niet eens een kwestie van fraude, maar gewoon regelmatig een greep in de kas doen zonder iets te boeken. Bij elke willekeurige controle zou hij tegen de lamp gevlogen zijn en hij had nog bof gehad dat de accountant wat later dan gebruikelijk was met zijn controle.

'Ik heb al geïnformeerd', zei Peter, 'zo'n vierduizend gulden krijgen we wel voor die auto.'

Elfduizend gulden schade dus, toch nog een fors bedrag, je kunt er een aardige reis om de wereld voor maken. We dachten lang en diep na.

'Meneer Bakker heeft nog zelfmoord willen plegen', zei Peter, 'hij reed aan de linkerkant van de weg.' Bakker knikte en we keken met tegenzin naar hem. Vieze enge ouwe man, op sterven na dood en dan nog een paar medeweggebruikers in gevaar brengen ook.

Het liep tegen zes uur, alle lichten waren aan en het kantoor was leeggelopen. 'Ik wil even overleggen', zei ik. We lieten Bakker zitten en gingen naar een zijkamer.

'Moet je horen', zei ik, 'ik zit net te bedenken, hé. Als we een goede boekhouding hadden gehad, dan zou Bakker het niet alleen afgekund hebben. Dan hadden we er nog iemand bij moeten nemen. Reken eens uit wat je dat gekost zou hebben.' We keken elkaar opgelucht aan. Nul gulden verlies, mogelijk zelfs enige winst. Lacherig gingen we terug, maar Bakkers aanblik trok ons direct weer in de juiste stemming.

'Die auto moeten we wel hebben', zei Harry meteen kordaat, 'waar staat hij?'

'Voor de deur', zei Bakker, 'maar heren, ik wil het graag terugverdienen.'

'Maar meneer Bakker nou toch', zei ik, 'u moet toch begrijpen dat we u niet kunnen handhaven als boekhouder. Elke basis voor vertrouwen ontbreekt nu toch ? We kunnen u toch niet meer vertrouwen ?' Met waterige ogen keek hij ons hulpeloos aan. 'Meneer Bakker', zei ik, 'we nemen gewoon ons verlies. Dit is een goede les voor ons geweest. Een dure les helaas. Maar we kunnen u echt niet terug nemen als boekhouder.'

'We zullen geen vervolging instellen', zei Harry, 'maar ik wil wel graag het sleuteltje en de papieren van uw auto.'

Met zijn allen gingen we naar beneden om naar de auto te kijken. Licht hijgend gaf hij ons de papieren en het sleuteltje. 'Nou', zei Harry, 'dan moeten we nu maar afscheid nemen. Meneer Bakker, sterkte.'

We gaven hem allemaal een hand. Hij keerde zich al om voor het wegsukkelen, toen hem een gedachte inviel.

'Heren', zei hij. Hij stond te zwaaien op zijn benen in de avondzon. Er kon nog steeds elk moment een ader knappen.

'Ik heb helemaal geen geld meer, zou ik misschien vijfentwintig gulden kunnen lenen?'

We zwegen en keken hem aan. Toen greep Harry zijn portemonnaie, haalde er een briefje van vijfentwintig uit en gaf het hem. Hij bedankte uitvoerig, keerde zich om en liep weg. We keken hem na en zolang als we hem konden zien ging hij geen café binnen.

Mensenkinderen

1

Ik had niet zoveel op met kippen. Had je een wondkorstje op je been en zat je in de achtergalerij op de gladde tegels te bikkelen (eigenlijk een meisjesspel) dan kon je er staat op maken dat zo'n mager sekreet aan het korstje kwam pikken. Toch had ik geen leedvermaak toen oom Andreas er één slachtte voor de soto ajam.

Hij was al een tijd in de weer met zijn mes, voordat ik het in de gaten kreeg.

'Ajo Hans, help even', riep hij. 'Te snel, deze brandal.'

'Welke, oom ?'

We dreven er drie in een hoek en naderden, half gebukt en met gespreide armen en benen. Luid kakelend en fladderend schoten ze langs onze uitgestrekte handen. Nog een keer. De derde maal had ik er één bij een vleugel.

'Deze, oom?'

Hij aarzelde, deze was niet helemaal de bedoeling van tante On. 'Ach, deze is wel goed, ja', zei hij tenslotte en nam het beest van me over. Hij ging op zijn hurken zitten en klemde haar tussen zijn knieën. Het mes had een kartelrandje en hij sneed krachtig de nek door. Er spatte wat bloed rond en er werd hevig gefladderd. Verschrikt liet hij het beest vallen. Het viel in twee stukken uiteen. De kop bleef liggen met geloken ogen, maar het lichaam krabbelde na een seconde overeind en stormde vooruit, iets meer voorovergeleund dan normaal. Oom Andreas barstte in een verrast gelach uit en de toegelopen baboes sloegen giechelend de handen voor de ogen. De kip liep tegen de schutting op, viel om, stond weer op, rende terug maar er viel natuurlijk weinig meer te redden. Na enige tijd was ze dood. Er liep een rode streep over het zand. Toen ze geplukt was werd ze geopend, en er kwam een klein, geaderd, zacht basisei tevoorschijn. Ik mocht de twee poten hebben. Er zat een pees aan en als je daaraan trok bewogen de tenen.

2

Met Adrie naar school lopend kwamen we bij een driesprong. 'Hier is het gebeurd', zei ze ineens gedecideerd. Adrie was een kop groter dan ik en onaangenaam bazig. Haar haar was zeer kortgeknipt, maar dan mocht ze nog niet eens mopperen, want haar broertje werd telkens geheel kaalgeschoren om hem sterk haar te geven. Ze was sproetig en had een smal gezicht met grijze ogen. Eén klas hoger dan ik.

'Ja?' vroeg ik. Ik keek naar het asfalt. Er was niets te zien, zelfs geen plukje haar.

'Dat meisje was 6 jaar', zei Adrie. Iets jonger dan wij dus. Ik zag het helemaal voor me, een blond meisje van 6 jaar, dat de weg overstak. Er kwam een vrachtwagen aan die haar overreed. 'Was het een vrachtwagen met twee wielen aan de achterkant?' vroeg ik.

'Nee, zo eentje met vier wielen, misschien wel 6 wielen.' Allemaal wielen aan de achterkant.

'En toen zijn ze er nog een keer overheen gereden?' vroeg ik huiverend.

'Dat heb ik toch al verteld,' riep Adrie. Ze slingerde haar schooltas om zich heen en raakte me in de heup.

'Het is niet waar', zei ik.

'Wel waar, ik heb het zelf gehoord van mijn moeder. Dat kleine meisje werd overreden maar ze was nog niet helemaal dood. Toen kwam de dokter er aan. Die heeft naar haar gekeken, maar hij kon niets doen. Toen is die chauffeur achteruit gereden en toen was ze dood.'

'Vier wielen ?'

'Vier wielen, zes wielen, een hele grote vrachtwagen.'

Ik voelde me bang. Het asfalt was warm en zacht. We waren vlakbij Oey Tjeng Hwa, waar we asemkoekjes mochten kopen. 'Ik zal het je moeder vragen', zei ik, maar ik wist dat ik dat toch nooit zou durven, een grof wijf met losse handen. Terneergeslagen liep ik verder. Doodzonde van dat blonde meisje van 6 jaar.

3

Varkens, wat een tuig. Grote vette lichamen en op de kop kleine onverschillige oogjes met witte oogharen. In een uithoek van de tuin stonden ze eeuwig te slobberen aan het stinkende afval dat ze dagelijks met emmersvol van oom Andreas kregen. Het was druk in de tuin want naast kippen liepen er ook drie manilla-eenden rond. De vierde zat al een paar maanden op vijf eieren. Dat werd te gek. 'Hoe lang duurt dat?' hoorde ik oom Andreas vaak vragen aan mensen, maar niemand wist het precies. Op een dag kwam er een KL-er langs, vers uit Holland. Hij zat op een trekker, met twee kleine wielen voor en twee kolossale wielen achter en hij zou een boomstronk uittrekken.

De trekker zette zich schrap, de ketting stond strak maar aan de stronk viel niets te zien, die stond maar. Hij reed achteruit naar de boom, we stonden allemaal te kijken, en nam een aanloopje. Niets gedaan. Hij stapte af, het was een lange jongen met een zacht gezicht en hij kwam uit Noord-Brabant. Oom Andreas nam hem mee naar binnen voor een glas bier. Ik bleef bij de trekker en keek naar de knoppen en stangen. Niet lang daarna kwamen ze weer naar buiten. Oom Andreas was een hoofd kleiner en eigenlijk erg mager. Zijn bruine gezicht zag er een beetje gelig en ziek uit, hij liep een beetje sjokkend. Ze gingen samen naar de broedende manilla-eend. "t Is over, jongen', riep oom Andreas. Hij nam de eend op en zette hem opzij. De vijf eieren lagen er nog. Hij pakte ze op en gaf er een paar aan de KL-er. Samen liepen ze weg en ik volgde ze.

'Wat gaat u doen, oom Andreas?' vroeg ik.

'Kijk maar', zei hij.

We liepen naar de varkens die direct kwamen aanlopen en hun stopcontacten door het hek staken. Oom Andreas gooide één ei stuk, het struif vloog over de grond en de varkens duwden elkaar opzij om het op te slobberen. Snel gooide hij er nog twee achteraan. Toen wierp de KL-er de laatste twee weg. Eén ervan pakte anders uit. De schil brak en er kwam een klein kuiken vrij. Het lag vochtig op de grond in de rommel en het bewoog eigenlijk niet. Pas toen de varkens eraan kwamen liet het een beweging zien met beide pootjes. De drie varkens stortten zich er gelijk op en ik kon eigenlijk niet goed zien hoe het afliep.

Bibelebonse Nap

Geen mens stapte gedweeër en gezagsgetrouwer in het kamp rond dan Dieriks, met stijve vouwen in zijn broek en op zijn rug, de baret recht en plomp op het hoofd, in schoenen die zo glommen dat ze altijd iets meer dan levensgroot leken.

Hij was in Nieuwersluis geweest en bang.

'Mats me nou, man', zei hij, 'een super-ouwe stomp mats je toch even ?'

'Schrijf dan toch een vermissingsrapport jongen. Ze maken je echt niks, na die oefening is iedereen dingen kwijt.'

Maar de angst zat er te diep in. 'Waarom kun je me nou niet even matsen?' begon hij weer geduldig. 'Morgen', riep ik en liep snel weg.

Het fouriershok was op zolder, een groot magazijn vol ondergoed, sokken, baretten, schoenen en warme pakken. Mager licht kwam door een klein raam naar binnen. Aan een balk hing een kalender met zenuwslopend precies geschilderde bloemen van Maria Sibylla Merian en daarnaast mijn 2 meter lange ketting van paperclips, waar ik elke dag één vanaf haalde (nog 79 days).

Direkt na mij kwam Nap binnen. 'Goedenmorgen kanonnier Nap', zei ik.

'Goedenmorgen kanonnier Vervoort.' We scharrelden rond, ordenden de stapels, namen stof af en zochten in het algemeen naar overschotten om zorgvuldig apart te leggen voor de maats. Niet uit liefde, maar omdat je een matennaaier was als je het niet deed.

'Dieriks was weer aan het zeuren over zijn sokken', zei ik. Nap knikte. Hij was geneigd alles nogal kalm op te nemen.

'We moeten die 3 plunjezakken maar eens aanspreken', zei ik.

Nap keek me aan.

'Ja godverdomme, anders krijgt die jongen zijn sokken nóóit.'

Je hield eerder een geweer dan een sok over in de fourierskamer, dat waren nu eenmaal de feiten.

'We zouden 3 weken wachten', zei Nap, 'dat was je eigen idee.' 'OK, maar je weet hoe Dieriks is, ik heb geen dag rust zolang hij zijn sokken niet heeft.'

Nap stak een vinger in zijn neus, woelde daar even rond, haalde hem er weer uit en keek er naar, en veegde hem toen af aan een stapel broeken. Hij had een vrij uitdrukkingloos boerengezicht met fletse blauwe ogen.

'Leg het me nog eens uit van die zakken', zei hij.

Ik vertelde het hem. Elke twee maanden werden plunjezakken met inhoud ingeleverd door de afzwaaiers. Van elke plunjezak werd een inleverstaat gemaakt. De staten gingen naar het ene adres, de plunjezakken naar het andere adres.

'Dus wat we nu gedaan hebben is van 49 inleverstaten er maar 46 boeken. We hebben 3 zakken weggehaald dus onze voorraad klopt. Straks leveren we 46 zakken in bij het centraal depot en we sturen 49 staten naar de centrale administratie. Die twee dingen komen nooit meer bij elkaar, daar heb ik naar geïnformeerd. Er zal dus nooit iemand vragen waarom we maar 46 zakken ingeleverd hebben.'

'Gek hoor', zei Nap, net zoals alle vorige keren.

'Ja jongen, dat is het leger', zei ik tevreden. Drie plunjezakken zouden ons geruime tijd door alle aanvragen heen helpen.

Er kwamen mensen de trap op stommelen. 'Attentie', riep de wachtmeester-fourier terwijl hij binnenkwam en wij sprongen in de houding. Een wat oudere adjudant en een sergeant van de militaire administratie kwamen achter hem aan naar binnen. 'Controle van de centrale', riep de wachtmeester, redelijk vrolijk. Hij wist dat we de voorraden precies bijhielden, geen tekorten tolereerden en de overschotten stil en netjes wegwerkten. Zelf was hij niet administratief onderlegd. Wel zag hij er slank en sportief uit in zijn buitenmodel gladde pak en hij had een lenige babbel over zich. Het liefst liep hij een beetje rond terwijl één hand in zijn broekspijp gedachteloos met zijn geslachtsdeel speelde.

'Even deze stapels nog opruimen, wachtmeester', riep ik en trok Nap snel mee naar de achterste stellingen.

'Waar zijn die inleverstaten?' fluisterde ik. 'Op zijn bureau', zei Nap.

'0 jezus, o jezus.' Dit was de grote onvoorziene ramp, want de 49 inleverstaten waren nog niet weggestuurd en er stonden maar 46 zakken tegenover. Ik leunde duizelig achterover. Een paar weken zwaar? Nieuwersluis was waarschijnlijker. 'Huibregts, Knoet en Zandgraaf waren het', zei ik tegen Nap, 'die moeten er uit.'

De wachtmeester keek om de hoek van de stelling, enigszins bezorgd. 'Is er wat aan de hand?' vroeg hij zacht.

'Nee, wachtmeester.'

'Nou, kom dan tellen.'

We liepen naar voren. 'Afleiden en wegpikken,' fluisterde ik nog tegen Nap. De adjudant en de wachtmeester bleven bij het bureau zitten babbelen en wij gingen met de sergeant aan de slag. Eerst de stellingen, god zij dank. We hadden er 2 gehad en nog niets bedacht toen Dieriks binnen kwam met een paar schoenen. Hij zag de strepen en de stip en wilde alweer weggaan toen de fourier riep: 'Reparatie?' Dieriks nam de houding aan. 'Kanonnier Dieriks meldt zich met 1 paar schoenen voor reparatie.'

'Nap, help even', zei de fourier. Terwijl de sergeant en ik doortelden, ging Nap naar de toonbank en nam de schoenen aan. 'Vuile dief!' riep hij ineens met een hoge overslaande stem, 'mijn schoenen!' Dieriks deinsde terug en keek verschrikt.

'Kom hier, vuile smeerlap', schreeuwde Nap. Zijn gezicht was rood van woede. Hij opende het deurtje van de toonbank en pakte Dieriks bij zijn schouder. 'Matennaaier!'

De adjudant en de wachtmeester stonden op en gingen er op af.

De sergeant bleef toekijken, met een onderbroek in de hand. Ik liep naar de tafel, legde er mijn pakje shag op, nam resoluut de staten ter hand en bladerde ze door. Géén Huibregts, Knoet of Zandgraaf er tussen. Het tumult ging geheel langs me heen. Verbijsterd nam ik het stapeltje nog eens door en legde het tenslotte neer.

'Wat is dat nou voor gekkigheid, Nap', hoorde ik de wachtmeester geïrriteerd vragen.

'Neem me niet kwalijk, wachtmeester', zei Nap onderdanig, 'ik herkende een streep op die ene schoen.'

'Het is niet eens je maat', zei de wachtmeester.

'Nee, wachtmeester.'

Het duurde een kwartier voordat het zaakje tot op de bodem uitgezocht was. Dieriks vertrok verbijsterd en het was koffiepauze. Achter de 3 onderofficieren liepen we naar de kantine.

'Ik snap er niets van', zei ik tegen Nap, 'die drie staten zaten er niet meer tussen.'

'Welke staten?'

'Die staten van Huibregts, Knoet en Zandgraaf, godverju.'

'Nee, die heb ik bij de zakken gedaan. Nogal logisch.' Ik hield hem staande.

'Maar waarom zeg je dat dan niet meteen?' vroeg ik wanhopig. Nap keek me wantrouwig aan.

'Soms begrijp ik je niet', zei hij uiteindelijk, 'ik dacht al: waarom moeten we de zaak afleiden? Je maakt het veel te ingewikkeld. Is het niet goed wat ik gedaan heb?'

'Uitstekend, geweldig.'

Nou dan.'

In de kantine kocht ik een gevulde koek voor hem. Het was mooi herfstweer buiten, een rustig dagje tellen voor de boeg, 's avonds op de fiets naar de film, wat wilde je nog méér?

Zeven acht soldaat op wacht

voor Guus Luijters

 

'Heeheeeeef... ach', riep ik. 'Eééééééchs... fchten!' Dribbeldribbeldribbel deden ze zo goed mogelijk op het losse zand.

Met stramme benen marcheerde ik naar de rand van het rijtje van 6 man dat onder mijn commando stond en liet deze en gene iets naar voren of naar achteren dribbelen totdat een kaarsrechte lijn was ontstaan die alleen onderbroken werd door een toevallige dikke kont of holle rug. Ik draaide me om en marcheerde naar de opperwachtmeester, die niet toevallig mijn wagen gekozen had om mee te gaan. Ik maakte halt en front en salueerde. 'De dienstplichtig korporaal Van Veen meldt zich', zei ik luid en duidelijk. 'Alles in orde', voegde ik er aan toe.

Hij was een kleine magere man die gerust al zo'n 15 jaar meeliep en mij nog onlangs bij de wekelijkse inspectie had toegevoegd: 'Van Veen, je bent een lul.'

Hij zag er ook nu zuur uit maar er viel niets op te merken, alles was in orde.

'Zou je ze niet eens op hun gemak zetten ?' vroeg hij. Ik maakte rechtsomkeert en riep:

'Odde plaaaas... ust!'

'Welke psalm is dat?' vroeg de opper achter mij, maar dat was een versleten grap op mijn warme bariton. Ik keek naar het groepje van 6, ze stonden er verregend maar netjes bij.

'Ust', riep ik. Je had de eerste en de tweede rust, bij de tweede mocht bewogen worden vanuit het middel, mits de voeten op de plaats bleven. Ik liep naar mijn geschutsbemanning toe.

'Er mag gerookt worden', zei ik, 'en zachtjes gepraat.'

'Laat ze maar inrukken', zei de opper achter me.

'Heeheeeeef... ach', riep ik. Ze stampten weer zo goed mogelijk met hun linkerpoot. Het waren geen kwaaie jongens. Ik kende ze geen van allen, maar ze zaten in de wachtmeestersopleiding en dus deden ze hun uiterste best. 'In ... hrukt... ars.' Ze draaiden zich gelijktijdig om op hun rechterbeen, lieten het linker hoog bijkomen, maakten daarna de éne verplichte pas en waren vervolgens bewegingsvrij. Ze gingen meteen zover mogelijk weg samen op een zandrichel zitten om een shagje te rollen.

Voordat de opper zijn mond open kon doen, corrigeerde ik snel mijn fout, liep ze achterna en begon luidruchtig de taken te verdelen. 'Jij zorgt voor de radio', zei ik tegen een roodharige die makkelijk te onthouden was, 'en jullie tweeën gaan over vijf minuten de telefoon aanleggen, de kabel ligt in de auto en je moet die richting uit.'

Ik had me goed voorbereid en wist exact wat er moest gebeuren. Ik liep terug naar de sceptische opper. 'En nu de verdediging', zei ik. Ik had een kladblocje bij me en twee ballpoints voor als één het niet deed. 'De bren had ik hier gedacht', zei ik, 'dan kan hij iedereen die over de heuvel komt wegmaaien.'

'Waarom niet daar ?' vroeg hij en wees in de tegenovergestelde richting. 'Dan schieten we op het hoofdcommando', zei ik. Hij knikte zuur. Ik legde hem mijn andere maatregelen uit en na enige tijd vertrok hij teleurgesteld naar andere klanten. Ik wachtte tot hij uit het gezicht was, liep naar mijn bemanning en ging naast ze zitten, op een metertje afstand, om een shagje te rollen.

We zaten er niet vrolijk bij, 6 cursisten van de kaderopleiding onder leiding van een reeds half gesjeesde cursist van de officiersopleiding.

'Jullie eerste oefening?' vroeg ik aan de dichtstbijzijnde.

'Ja, korporaal.' Hij maakte een frisse en ijverige indruk, een blonde jongen, iets groter dan ik.

'Mijn laatste, denk ik', zei ik.

'O.'

We zwegen en rookten. De blonde rekende het na.

'Maar je wordt toch pas over 3 maanden kornet?' vroeg hij, 'dan moet je toch zeker nog één oefening hebben?'

'Nee, ik wordt geen kornet', zei ik, 'van hogerhand is uitgemaakt dat ik niet het goede karakter heb om de troep te inspireren. Dus over een maand ga ik af naar de parate hap.' 'Jezus, wat goed zeg', zei de blonde bewonderend en richtte zich tot de anderen, 'hoor je, de korp gaat af over een maand.' Ze keken me aan met de mengeling van jaloezie en afkeuring waaraan ik maar moeilijk kon wennen. Aan de ene kant gaf uitstoting je een aureool van onafhankelijkheid, een eigenzinnig type met schijt aan de dienst. Aan de andere kant bleef je toch de lul die niet op kon brengen wat zij presteerden. Niemand wilde met je ruilen.

'Vandaar dat de opper je steeds probeerde te pakken', zei de blonde.

'Ja, dat wilde ik jullie vragen,' zei ik, 'of jullie een beetje mee willen werken. Want als hij me ergens op kan grijpen ga ik met schuld af en dat scheelt 3 maanden, dan moet ik 21 maanden.' Ze knikten en begonnen onderling te praten. Ik zat ook wat te ver van ze af.

Het begon weer te regenen. We droegen onze binnenhelmen, het dunne binnengevechtspak en het dikke gevechtsjack eroverheen dat de wind tegenhield maar het water niet. Het regende al de hele dag op en af en niemand was droog.

'Kom jongens', zei ik, laten we maar weer aan het werk gaan. Jullie tweeën gaan de telefoon aanleggen en de rest zet de tentjes op, ook voor de anderen. Het moet er goed uitzien, anders pakt de opper me.'

Iedereen ging aan de slag. Ik zette mijn tentje op, plaatste de bren, noteerde alle 6 namen en ging op het stuk zitten om een wachtschema op te stellen.

Het begon donker te worden. We waren zes uur onderweg geweest, vanaf 9 uur 's ochtends en daarna moest het zware luchtdoelgeschut afgehaakt worden en waterpas opgesteld worden. Ik kon niet zonder wrevel aan het kanon denken, dat ik na maanden van studie van binnen en van buiten kende. Het was zo'n ouderwets apparaat met twee wieltjes om de loop te richten. Eén man draait aan het wieltje voor de verticale lijn en één voor de horizontale lijn. Door gezamenlijk en in vereniging aan de wieltjes te draaien konden ze de loop elke denkbare stand geven. Geoefende duo's konden op die manier vliegtuigen volgen tot een maximum vliegsnelheid van 150 km per uur en mijn vijandschap met de opper dateerde vanaf het moment dat ik hem vroeg hoe hard vliegtuigen vandaag de dag vlogen.

Cynisch intellectueel broekje, zag ik hem denken, wéér zo'n mannetje dat zich verheven voelt boven de opper met zijn Mulo-opleiding. En gelijk had hij.

De tentjes stonden overeind en de heren lagen erin. Ik tremde ze eruit om de verdedigingsposities te oefenen. 'Jij de Bren.' 'Maar korp, we hebben de bren nog niet gehad.' 'Kan me niet verdommen, als je er maar achter gaat liggen.'

Intussen kraakte de radio voortdurend berichten en ik realiseerde me met schrik dat ik vergeten had erop te letten.

'Hé, je moet roepen joh, als er iets aan de hand is', riep ik tegen de roodharige die op het toestel lette. Hij had een bolle kop en sproeten, zoals dat wel vaker bij roodharigen het geval is. 'Action', riep hij terug en dat betekende dat we bij het kanon plaats moesten nemen, gereed voor het lossen van schoten. Verkleumd zaten en hingen we bij het dikke nutteloze ding met zijn lege hulzen en luisterden naar de radio, die de verschillende graden van actiebereidheid afriep. Soms moesten we op het stuk gaan zitten omdat er zogenaamd vliegtuigen aankwamen, dan weer mochten we slapen, dan weer mochten we ons 15 meter van het stuk verwijderen maar zonder te slapen. Het ging allemaal vrij snel achter elkaar en ik herkende de zenuwachtige stem van collega Bobbert die tot commandant van de oefening was benoemd en kennelijk de luitenantinstructeur achter zijn stoel had staan. We bleven maar zitten en staan waar we waren totdat de lawine van bevelen ophield en er een standby werd aangekondigd dat er nogal definitief uitzag. Het was intussen vrij donker geworden en zoals bekend hoeft men 's nachts geen serieuze bomaanvallen te verwachten.

Ik liet de rooie aflossen en gaf iedereen toestemming om in zijn tent te kruipen.

Ik was doornat en hongerig en werd steeds bozer over het wegblijven van de telefoontrekkers. Ik draaide eens aan het apparaat en kreeg verbinding.

'Wanneer komt nou godverdomme dat eten, Willem', vroeg ik nadat ik de stem aan de andere kant herkend had.

Een nieuwe stem antwoordde. 'Rustig aan, Van Veen', zei luitenant-instructeur Bos, 'we weten dat je alleen aan jezelf denkt, maar de auto moet ook nog 20 andere stukken bezoeken.'

'Ja luitenant', zei ik timide, 'het komt door de regen, het spijt me. '

'Het regent overal, Van Veen', vervolgde de lammeling, 'je wilt me toch niet wijsmaken dat je denkt dat het alleen boven jouw stuk regent?'

'Nee, luitenant.'

'En toch ben jij de enige die opbelt over het eten.'

'Ja luitenant, neem me niet kwalijk.'

Hij hing op en ik ook. Melancholiek keek ik de nacht in en op hetzelfde moment reed een vrachtwagen tegen het stuk aan.

'Weg!' riep ik en sprong opzij. De auto raasde en reed een paar meter achteruit terwijl de radioman en ik vloekend bij het stuk stonden.

Er sprong iemand uit de auto en ik liep naar hem toe: 'Wat is dat nou voor gelul, wie rijdt er nou tegen een levensgroot stuk aan?'

Het was de opper en ik zag mijn kans. 'Ik moet dit rapporteren', zei ik groots.

'Dat heb je uitstekend gezien', antwoordde hij, 'Fransen heet de kanonnier aan het stuur. Je dacht toch niet dat ik reed? Wel?'

Zacht mopperend haalde ik de etensbliken uit mijn pukkel, hield er twee op en kreeg bij het licht van de kleine zaklantaarn een grote kwak met groente doorregen puree in één ervan. De anderen vulden ook hun blik en ik liet nog twee kwakken bewaren voor de afwezige telefoontrekkers. Daarna reed de wagen met gedoofde lichten weg.

'Geen licht maken', riep de opper nog achterom.

'Zijkerd', zeiden drie man tegelijk. In het donker smaakte het voedsel als warme metselspecie. Er was ook zand in mijn blikje gekomen en na enkele happen gooide ik de inhoud weg.

'Niemand meer op het stuk hoor', zei ik, want het viel niet te zien of het nog goed overeind stond.

Na een paar minuten kwamen de telefoontrekkers terug met enthousiaste verhalen over het eten dat zij hadden gehad in de commandopost. Nassi goreng met kip.

's Avonds om tien uur lag iedereen te slapen, behalve de wacht en ik. Ik belde nog eens op. Willem van Eck was nog steeds op post, een droge Zaandammer onderwijzer die niet makkelijk in paniek raakte. Nu maakte hij toch een opgewonden indruk.

'Hele toestanden hier', vertelde hij, luitenant Bos is met een ploegje wachtmeesters gaan infiltreren en één ervan heeft een ander per ongeluk in zijn rug geschoten met een losse flodder.' Ik lachte. 'Nee echt, hij is gewond door de splinters. Hij is nu naar het hospitaal. Ik zou maar uitkijken als ik jou was.'

'Wat doen ze dan?' vroeg ik.

'Ze knippen de telefoon door en dan besluipen ze je,' zei Willem, 'om de paraatheid te testen. De opper is er ook bij en je weet hoe hij over je denkt. Ik moet nu ophangen.'

Ik hing de telefoon op en ging weemoedig zitten nadenken. Na enige tijd vertelde ik de wacht driemaal in verschillende bewoordingen dat hij op infiltranten verdacht moest zijn. 'Meteen schieten', zei ik, 'sla ze op hun kop, het zijn allemaal beroeps. En elk kwartier de telefoon checken. Geef het ook door aan de anderen.'

De jongen knikte en ik kroop in mijn tentje. Ik overwoog nog mijn schoenen uit te trekken, maar liet ze tenslotte toch maar aan. Het regende nog steeds. Koud en nat beleefde ik de dag nog een paar maal en viel tenslotte toch in slaap.

Om twee uur werd ik wakker gemaakt voor mijn wacht. 'Iets gebeurd?' fluisterde ik tegen mijn voorganger.

'Nee', fluisterde hij terug en vertrok naar zijn tentje.

Ik ging naast de radio zitten die zachtjes kraakte en draaide aan het telefoontoestel.

'Hallo', zei de centrale.

'Controle', fluisterde ik.

'OK', zei de centrale en hing op.

Er waren geen sterren maar de regen was opgehouden en tijdens de slaap was ik praktisch opgedroogd. Wel had ik het nog erg koud en moest af en toe pauzeren met klappertanden, om goed te kunnen luisteren.

Tegen drieën kwam het eerste gerucht, van de kant van de hoge zandrichel en even later kon ik tegen de iets lichtere horizon een figuur dichterbij zien komen.

Ik draaide aan de telefoon en kreeg geen gehoor. Het was menens en ik werd bang, moederziel alleen wakker midden op de hei terwijl enge mannen naderbij slopen. Snel liep ik de tentjes langs, trok aan haren en fluisterde scherp 'Alarm, alarm.'

Een minuut later stonden er drie naast me in de duisternis te turen, de anderen waren niet wakker te krijgen zonder lawaai te maken.

Regelmatig kneep ik mijn ogen even dicht om daarna een fractie van een seconde een scherp beeld te krijgen. Na veel gefluister kwamen we tot de conclusie dat er maar één man aankwam.

'Blijf opletten', fluisterde ik, 'ik loop om.'

Ik deed de hinderlijke helm af, haalde mijn vechtpetje uit de zak van mijn jack en zette hem op. Ik gaf mijn zware Lee Enfield aan een van de anderen, leende een karabijn en ging op pad. Losse flodders hadden we niet meegenomen en ik vroeg me af hoe ik de infiltrant neer zou kunnen schieten. Pief paf poef roepen was vermoedelijk toch wel het beste.

Met het geweer voor de borst liep ik gebukt weg van het stuk en maakte een wijde bocht totdat ik achter de kruipende figuur kwam. Mijn hart bonsde onaangenaam maar ik vergat alles toen ik tien meter voor me in het donker een liggende gestalte zag. Stapje voor stapje naderde ik en toen ik bijna aan zijn voeteneind stond richtte ik het wapen en zei: 'Hé, gevangen!'

De figuur krabbelde overeind en ik zag dat het de opper was.

Hij zei niets en kwam naar me toe. 'Halt, sta stil', riep ik achteruitstappend maar hij bleef komen. 'Poef', riep ik terwijl ik de trekker overhaalde, maar het deed hem niets. Toen hij vlakbij was, sloeg ik met de kolf in de richting van zijn kruis, vloekte, duwde hem weg zodat hij viel, gooide het geweer op hem, sprong er zelf op en kreeg bij toeval zijn magere nek in handen. Voor het eerst sinds lange tijd voelde ik dat ik precies deed waar ik zin in had. Dat was het smalle kopje bij de nek pakken en op en neer tegen de grond slaan. Veel effect had het niet op de zachte bodem en voor ik het wist was hij onder me vandaan gekrabbeld en wilde weghollen. Ik greep naar zijn benen en kreeg een klap van een laars tegen mijn hoofd, maar hij kwam neer. Ik sprong op zijn rug, greep opnieuw zijn hoofd en drukte zijn neus in het zand, terwijl ik met één vuist op zijn achterhoofd sloeg. Ik was bezig zijn nek dicht te knijpen toen de bemanning erbij kwam.

'Gevangen!' riep ik triomfantelijk. 'Ik weet niet wie het is', voegde ik er leep aan toe en stond op. De opper werd overeind geholpen, hij proestte wat en begon te vloeken.

Ik leefde in een wolk van opgetogenheid. 'Lopen', commandeerde ik en toen hij niet snel gehoorzaamde gaf ik hem een schop.

Hij was klein en mager en een stuk zwakker dan ik. We marcheerden hem af naar het stuk en bonden hem daar vast.

'Niet trekken', zei ik tegen hem, 'want het stuk heeft een aanrijding gehad en kan omvallen.'

Hij zweeg nog steeds, tot en met het moment waarop hij door een afvaardiging van de commandopost werd opgehaald. Al een week later werd ik van de officiersopleiding verwijderd.

Zonder schuld.

Minstens 10 verhalen

Later is het hele pand nog een keer uitgebrand met veel Marokkanen er in en het staat er nu tamelijk uitgeblust bij in de Amstelstraat.

Dat gaf trouwens wel een schrik om te lezen, met die foto erbij van een verkoolde Marokkaan hangend uit het raam van mijn kamer. Ajakkes zouden een hoop mensen zeggen en daar doe ik aan mee, maar dat neemt niet weg dat zo'n ramp toch een extra dimensie geeft aan het feit dat je jaren in dat gebouw gewerkt hebt.

In die kamer (later mijn kamer) zat ik in juni 1961 om negen uur 's morgens te wachten op mijn onbekende chef. Het was koud voor de tijd van het jaar, maar de zon scheen. Het werd kwart over negen, tien voor half tien, vijf voor half tien. Stipt om zeven over half tien kwam hij binnen. Hans Faverey, marktonderzoeker, onbetwistbaar slank en lenig, een koffiebruine Curagaoenaar of Paramariboos. Hij ging achter zijn bureau zitten, kuchte achter zijn hand, keek mij met zwarte droomogen aan en zei tegen mij: 'Ik hoest vandaag toch al heel wat beter.'

Even verderop was de assistentenkamer waar ik kwam te zitten met Toon Tellegen en Sandra van Erenburg. Er was op deze kamer niets aan te merken behalve dat zij uitkeek op de achterkant van een ander huis en wel precies op de keuken.

Elke dag om vijf uur was daar iets te zien, een vrouw die eten kookte en dat de vorige dag ook gedaan had.

Naar beneden moest je de zeer lange en steile houten trap af, die tien jaar later als schoorsteen voor de Marokkanen-brand fungeerde. Vlak voordat ik er kwam had — naar de verhalen die de ronde deden — de ene directeur de ander op deze trap een klein duwtje gegeven. Deze laatste had zich nog net kunnen redden door trippeltrippel ijlings naar beneden af te dalen en dat leidde korte tijd later tot de oprichting van een nieuw marktonderzoekbureau. Maar daarover een andere keer.

Beneden zat Leo Kool, een uit de verhalen van Bordewijk weggelopen dik varken, hoofd en enig lid van de stencilafdeling. Bij Leo Kool moest je je stencils inleveren. Er stond daar een stencilmachine altijd op topsnelheid te draaien zonder dat er papier uitkwam. Hij zat op een stoel in de deuropening van zijn hokje, als je er aan kwam.

'Leo', zei je dan, 'kun je dit nog even draaien ?'

'Kanniet', zei Leo en wees naar achter. 'Ik zit vol.'

'Wanneer denk je?'

'Weet ik niet man.' Hij sprong dan ongeduldig en kwaad op en keek over je heen, terwijl hij de ingang bleef blokkeren. Als je vertrok voelde je dat hij je triomfantelijk nakeek met zijn varkensoogjes. Little Big Boss Leo schopt even een onderzoekje in de war. Rood haar had Leo Kool, of bijna rood, en op een dag kreeg hij een aanval van kortademigheid. Hij lag onderaan de trap, hij was een paar meter van zijn hokje weggekropen en riep met hese stem help en uurrgh. Ik kon niet zeggen dat ik het hem gunde. Dat doe je niet op zo'n moment, dat stel je uit.

Ik was toevallig beneden en ineens stond Hanneke tegen mijn borst te snikken van 'net als met mijn moeder' die inderdaad kort tevoren was overleden, en ik gaf broederlijke klopjes op haar rug want zij was verloofd. Leo weg, met wat later een onoverzichtelijke epilepsie bleek te zijn. Daarna kregen we korte tijd Willem de Ridder, de latere Hitweek-magnaat en ik moet zeggen, perfecte stencils en geen gezeur, ondanks zijn wat hoge articulatie en blauwe brilleglazen.

Boven op de assistentenkamer zat ik met Toon Tellegen (van de wet van Tellegen: als er twee metingen verricht zijn is niet noodzakelijkerwijs de laatste de juiste) en Sandra van Erenberg. Zij was een wel wat te dik meisje, met een iets te blozend hoofd en een royale stroom blond haar. Onder haar ogen had zij het blauw gemaakt, naar de mode van dat moment en niet zo'n klein beetje ook. Al de eerste middag, om een uur of vijf, liep de kamer ineens vol. Dick Griep met de handjes was er, Harry Karssen, Liesbeth Dupied, Kees Tamboer, Wim van Eijle en vele anderen die ik toen nog niet kende en nu vergeten ben. Voordat ik het wist zat ik in een verjaardagsfeestje. Er was net een onderzoek naar gin gaande, maar de flessen waren nog niet de deur uit.

Ik dronk een lauwe cola-tic, ging eens naar de wc, maar keerde toch steeds weer terug naar de kamer waarin nu wel zo'n man of vijftien aan elkaar geklit zat te gesprekken, roken, flikflooien. Net had ik iemand gevonden voor een ernstig gesprek over het schrijven van verhalen (destijds mijn grote hobby) of het was ineens afgelopen en voordat ik het wist was iedereen weg en zat ik alleen met Sandra. Zeer helderblauwe ogen had ze in haar iets te dikke gezicht en ze was ladderzat. Ze keek me lang en wazig aan en ik kon weinig anders doen dan terugkijken. 'Moet naar huis', vertelde ze, 'mijn ouders komen eten.'

'Ach, voor je verjaardag zeker ?'

Ze zat een beetje voorovergebogen over het bureau, een kleine onderkin was niet weg te denken.

'Ben misselijk', zei ze.

Ja, godkelere, mensenkinderen. Ik had net drie jaar gewerkt op een accountantsbureau. Wij dronken niet, wij deden ons werk.

Ik keek haar een beetje wanhopig aan, wat doe je in 's hemelsnaam met een dronken meisje? In het hele pand was geen mens meer te bekennen, iedereen was ijlings vertrokken. Aarzelend pakte ik mijn tasje en ging staan.

'Misselijk', herhaalde ze.

'Kom, kom', probeerde ik met warme stem, 'een beetje frisse lucht.'

Ze keek me moeizaam aan en maakte een kleine kokhalsbeweging.

Ik ging weer zitten en we zwegen. Na een half uur leek het me toch tijd om eens in actie te komen en Sandra knikte. Ik liep voorzichtig de lange steile trap af waar tien jaar later Marokkanen in doodangst op heen en weer renden. Ik had haar cadeaus onder één arm en mijn tas onder de andere en elk moment verwachtte ik haar iets te dikke lichaam tegen mij aan te krijgen. Trippeltrippel naar beneden rennen zou dan niet meer helpen. In mijn angst ging ik zo snel vooruit dat ik al beneden stond toen zij nog maar halverwege was. Van opzij kon ik haar zien dalen. Ze transpireerde en haar massa blond haar hing voor haar ogen terwijl zij zich langzaam achterstevoren naar beneden palmde. Even later zaten we bij Flora in de Amstelstraat en dronken geruime tijd zwarte koffie. Ik lette scherp en ongerust op haar. Het was etensuur en om ons heen werden alsmaar vette broodjes besteld.

'Kom Sandra', zei ik telkens scherp als ze een kleine kotsbeweging maakte, 'hou je flink.' Ik wist zeker dat ik in paniek zou raken als zij midden in die menigte het tafeltje zou volbraken. Ineens stond ze op, gooide bijna haar stoel om en verdween in snel tempo achter de deur Toiletten. Ik deed alsof er niets aan de hand was. Ongedwongen dronk ik mijn koffie en keek eens om me heen, maar na een minuut of twintig viel er geen stand meer op te houden.

Ik stond nerveus op, de kauwende klanten keken, en ging het damestoilet binnen. Er was een voorportaaltje met wasbak, daarachter de gesloten deur.

'Sandra', riep ik gedempt. Geen geluid. Ik herhaalde het nog een paar maal, in stijgende paniek. Deur opentrappen ? Bonzen ?

Net wilde ik de bazin gaan raadplegen toen de w.c. werd doorgetrokken en Sandra naar buiten kwam. Ze zag er leeg uit.

Haar haar hing in bezwete pieken langs haar hoofd en er hing nog wat slijk aan haar mondhoeken. Mijn opluchting was onuitsprekelijk en terwijl ze haar mond spoelde rekende ik snel af. Even later stonden we bij de taxistandplaats van het Rerbrandtsplein. Sandra was nog wat wankel.

'Gaat het zo', vroeg ik, terwijl er een taxi kwam aanrijden, 'heb je geld bij je?' Ze knikte. Ik gaf haar de cadeaus en deed de deur open. 'Je bent lief', zei ze vlak voordat ze instapte en gaf me een kus op de wang. De taxi reed weg en nadenkend liep ik de Reguliersbreestraat in.

Heden mosselen, morgen gij

1

'Dat kunnen jullie toch niet maken', zei Frieda, 'je baas op die manier wegwerken. En morgen vieren jullie nog wel je jubileum.' Ik lag wat ongemakkelijk naast haar in de donkere tussenkamer. Frieda had geen daglicht in haar kamer en conversatie was moeilijk want aan de voorkant lag een student te luisteren en aan de andere kant maakte een echtpaar lawaai met een baby.

Het bed, ik had het een keer nagemeten, was 80 cm smal. Frieda met haar dikke kontje nam er ruim de helft van in beslag en ik kon net nog op mijn zij tegen haar rug aanliggen.

Misschien had ze mij uitgezocht vanwege mijn mager postuur (als je die jongen van Jansonius door elkaar rammelt hoor je de botten rinkelen), maar toch wel erg weinig rekening gehouden met mijn lengte. De butagaskachel ruiste zacht, maar mijn voeten staken onder de deken uit en waren koud.

'Zaken zijn zaken', zei ik, 'dan moet hij maar niet zo stom zijn.'

'Ik vind hem wel aardig', zei ze.

'Ik ook, maar dan toch liever niet als baas.'

Het was het eeuwige thema en ik begreep niet waar ze zich mee bemoeide, met haar lekkere vette lijfje en haar dikke sportbenen.

Als het gaat om zakelijke dingen wil ik wel graag meteen gelijk krijgen, zonder sociologisch gelul aan mijn kop.

Uit wraak rook ik even aan haar haar, een probaat middel om er meteen genoeg van te krijgen, want de enige kraan in het souterrain was iets te ver voor Frieda.

'Kom, ik moet weg', zei ik. Rillend stapte ik uit bed, hoe langer je bent hoe kouder je het kunt krijgen. Onderbroek, hemd, overhemd, broek, sokken, das, schoenen. In het voorbijgaan keek ik nog even in haar spiegel en kamde mijn haar, blond maar wel steeds minder.

'Zie ik je morgen ?'

'Kweet niet', zei ze, 'eind van de middag heb ik college en 's avonds 2 uur seminarium.'

'Ik kom wel langs, nee heb ik, ja kan ik krijgen.'

Ik kuste haar, ze bleef in bed, zwaaide nog met een hand en vertrok. Als ik in deze stemming bleef was het een definitief afscheid, maar dat dacht ik elke dag.

Buiten stond de auto dood te vriezen onder het licht van een straatlantaarn. Er was geen verkeer, guur kelere-weer was het.

Ik stapte in, bracht de motor met kleine elektrische schokjes tot leven en schokkend en rillend reden we weg.

Thuis zat Eefje in een veel te grote stoel te wachten. Ze had bijna alle lichten al uitgedaan, alleen de schemerlamp brandde nog en de radio stond nog aan.

'Hallohallo', zei ik.

'Hallo.' Zo te zien had ze een kalmerend tabletje geslikt en nogal wat gedronken. Ik schonk mezelf een glaasje cognac in.

Er moest trouwens ook wel weer eens wat gegeten worden. Ik voelde me slap maar te zenuwachtig om te gaan zitten.

'Geef mij ook maar een glas cognac', zei Eef.

'Je weet toch dat dat niet goed valt op zo'n valium-tablet?'

'Wie zegt dat ik een valium-tablet heb gehad?'

'Medunkt, ik ken je toch langer dan vandaag.'

Ze had een mooi tenger hoofd met van die blauwige slapen, Eefje.

'Heb je nog last gehad, vandaag?' vroeg ik terwijl ik een glas inschonk. Ik ging naast haar op de grond zitten en over de stoel heen trok ik haar hoofd op mijn schouders. De tranen kwamen onmiddellijk. 'Je hebt er genoeg van, hé?' zei ze tenslotte treurig. Ik bevocht een aanvechting van eerlijkheid.

'Welnee, meisje.' Ik kuste haar op de ongecontroleerde huilmond. Welnee, ik zou zo eeuwen door kunnen gaan, maar niet heus.

'Kwam je de deur niet uit?'

'Ik was zo goed vanochtend. Nergens last van, ik ben de tuin in geweest. Toen wilde ik boodschappen doen en ja hoor. Ik heb niet eens eten voor je, behalve brood', zei ze en begon weer te snikken. Ik kende het verhaal uit mijn hoofd. Eva Jansonius, Mijn Jaren met Pleinvrees.

'Zijn jullie nog lang bezig geweest?' vroeg ze.

'Jazeker, het is net afgelopen.'

'0, Henk belde geen half uur geleden nog op.' Lul van een Henk, altijd achteraf nog iets bedenken en opbellen.

'Ja, Henk is er niet tot het eind bij gebleven. Ik heb nog een hele tijd met John en Philip door zitten praten.'

'Philip?'

'Ja, Philip Schmidt, de grote engelse baas.'

'Zo, is dat tegenwoordig al Philip?'

'Jazeker mevrouwtje, het is gepiept. Arnold wordt er morgen uitgesodemieterd en dan krijgen we een driemanschap met mij aan de leiding.'

'Jou aan de leiding? En je weet niets van opinie-onderzoek.'

'Dat is zo'n flauwekul. Of je nu bruine bonen of opinies inblikt, dat maakt toch niets uit. Het gaat om het management.'

'Daar weet je toch ook niets van?'

'Moet je horen, die Schmidt is niet gek, hij is niet voor niets miljonair. Als hij het ziet zitten en ik zie het zitten, waarom dan niet?'

De alcohol steeg snel van mijn lege maag naar mijn hoofd. Ik nam nog een cognacje en ijsbeerde heen en weer.

'Jezus Christus', zei Eef.

'Wat?'

'Morgen is dat 10 jarig bestaan van jullie.'

'Je weet dat ik je daar niet wil hebben.'

'Daar gaat het niet om. Je kunt Arnold toch niet afzetten op de dag dat hij 10 jaar bestaat? Dat kun je toch niet maken?'

'Dat kan ik niet helpen. Philip moet de dag erna terug naar naar Engeland en dan duurt het weer een maand.'

'Nou en?'

'Je begrijpt het niet. Die hele zaak ligt op zijn gat, er moet elke maand geld bij. Hoe dacht je dat ik me voel als ik opgebeld word door de drukker die zijn geld moet hebben en door de enqueteurs die al drie maanden op hun centen wachten ? Jezus, waarom kan ik nou niet gewoon gelijk van je krijgen. Dat eeuwige gezijk aan mijn kop.'

Ik ging de kamer uit, naar de keuken, en sloeg de deur achter me dicht. Er was inderdaad nog wat brood van gisteren, met een paar bezwete velletjes kaas. Ik ging zitten op de kruk en kauwde weemoedig voor me uit. Er liep een vlieg over het stenen aanrecht. Mijn klap kwam net te laat.

2

Een paar uur eerder zag het leven er heel wat vrolijker uit.

Schmidt had ons besteld om 7 uur in het Hilton. Vooraf hadden we in café Zwart de zaken nog eens grondig doorgenomen, een half broodje was onverteerd in mijn slokdarm blijven hangen, een vervelend gevoel. Schmidt deed zelf open en nodigde ons binnen. Als je bedacht dat zo'n kamer toch een 100 gulden per nacht kostte, of misschien wel meer, dan was het niet veel zaaks. Schmidt had kennelijk de gewoonte om overal natte handdoeken op te hangen, zelfs over de arm van de bureaulamp, het enige licht dat hij had branden. Het rook een beetje muf, het was halfdonker en de kamer maakte een shabby indruk.

Hij had de boekhouder van het Engelse bedrijf bij zich, een donkere breedgeschouderde women's man, die zich op de achtergrond hield.

'Well ?' zei Schmidt toen we zaten. Hij was een kleine vette man, die nogal eens omhoog moest reiken als hij iemand een schouderklopje wilde geven, wat hij graag deed. Ook plaagstootjes in de zij konden er geregeld af. Op kantoor placht hij de meisjes kneepjes te geven. Maar het meest hield hij van kleine colleges over de eigenschappen die men moest hebben om rijk te worden, en dat alles in een dik soort duits-engels dat moeilijk te volgen was. Men moest vooral slim zijn om rijk te worden, daar kon hij niet genoeg op hameren. En rijk was hij, dat kon ook niet vaak genoeg verteld worden. Kortom, een mannetje uit anti-semitische cartoons, maar hij was niet joods. Integendeel, in de jaren 40-45 was hij boven Engeland uit de lucht komen vallen.

'Well?' herhaalde hij. Hij bood ons geen drankje aan.

'Well what?' liet ik me ontvallen. Hier greep John in. Hij stond op en ging met zijn brede rug voor de priemige bureaulamp staan.

'Well Philip, it's like this', begon hij. Het was te zien dat hij een beetje transpireerde.

'No, I want his opinion', interrumpeerde Schmidt en wees Henk aan. Een slimmigheidje! Laat nooit degene praten die het geprepareerde speechje wil uitbrengen, kies altijd een ander.

'This is our plan', zei Henk, 'I put it on paper.' Hij overhandigde hem het document, een memorandum van een pagina of 8 waarvoor John noch ik geduld hadden kunnen opbrengen, maar dat bestond uit hoofdlijnen en details, uitgerekend tot op het aantal vuilnisemmers dat wekelijks naar alle waarschijnlijkheid (met inachtneming van een beredeneerde marge) buiten de deur gezet zou moeten worden a 2 minuten per stuk (3 minuten voor de verdiepingen) tegen een uurtarief van f 15.- inclusief overheads.

John en ik zuchtten. Schmidt wuifde John van de lamp weg, hield het papier in het schijnsel en begon te lezen.

We zaten allen te wachten, de boekhouder incluis. Henk zag er tevreden uit. Na 2 pagina's was Schmidt al uitgelezen. Hij nam de rest in ijltempo door, pauzeerde nog even bij het slot en sloeg het geheel toen dicht. Hij gaf het niet terug.

'Dus jullie willen VandenAcker weg en een inkrimping van het personeel', zei hij.

'Ja', antwoordden John en ik.

'En dan een driemanschap met John als contactman, Henk als hoofd onderzoek en Michel als algemeen manager?'

'Ja', zeiden wij.

'Dat is geen verrassing voor mij', zei Schmidt, 'maar wat moet ik dan met VandenAcker, Michel?'

'Yes, that's a problem', gaf ik toe.

'Arnold is een heel ervaren marktonderzoeker. What's more, hij wordt ook door anderen als een heel ervaren marktonderzoeker beschouwd.'

'Maar het bedrijf maakt verlies', zei ik.

'Ja', vulde John aan, 'hij is een goed marktonderzoeker, maar geen manager.'

'Heb je je formulieren bij je?' vroeg ik Henk.

Hij deed een greep in zijn tas en bracht een klapper tevoorschijn. 'Hier zijn de formulieren die VandenAcker het laatste jaar heeft gemaakt', zei hij terwijl hij het pakket aan Schmidt gaf, 'U ziet dat hij elke maand de organisatie verandert.'

'Verkopen is er niet bij', zei ik, 'hij blijft maar op kantoor en maakt het ene formulier na het andere.'

'Ja, ja', zei Schmidt, 'ik wil er nu even over nadenken. Gaan jullie naar de bar beneden, dan kom ik over een half uur.'

We stapten de deur uit, gingen zwijgend de lift binnen, lieten ons geruisloos naar beneden spoeden en kwamen daar terecht in een English pub met Europese openingsuren.

'Twee pils en een tonic', zei ik tegen de barman. Ik had de pest in. Ga maar even naar de bar beneden, dan kom ik over een half uur. Wat een beledigingen moet een mens eigenlijk ondergaan om rijk te worden.

'Wat denk je?' vroeg ik John. Hij zag er bezorgd uit. Hij had een stevig postuur, je kon er nog zo hard tegenaan lopen, maar omvallen zou hij niet. Boven dat forse lijf een vierkant maar vriendelijk blozend hoofd met zachte wangen en een belangstellende blik. John was dé man voor moeilijke groepsdiscussies, huisvrouwen op hun gemak stellen en ze vragen welke plaats Drietex nu eigenlijk in hun wereldbeeld innam. Daar schreef hij dan zorgvuldig geformuleerde en begrijpelijke teksten over, met twee dikke vingers op de schrijfmachine. Betrouwbaarheid en meegevoel, dat was John. Een vrouw en drie kinderen stonden achter hem.

'Afwachten maar', zei Henk en nam zijn tonic. Met het glazen staafje bracht hij het schijfje citroen naar de bodem van het glas en begon het daar geduldig uit te persen. Henk was een kleine magere cijferaar, een miereneuker, een stuk rekenmachien. Hij had een rood baardje en een rode snor en kleine uitdrukkingloze blauwe ogen. Henk ging zo zijn gangetje. We zaten sombertjes bijeen en bestelden nog wat.

'Twee pils', zei John, 'neem me niet kwalijk, ik hen even je naam kwijt.'

'Bert', zei de barman.

'Ja natuurlijk, Bert. Sorry hoor', zei John met breed gebaar, 'ik was het even kwijt. Je bent hier pas, zeker?'

'Nee hoor meneer, al een jaar of twee.' De barman spoelde opgewekt zijn glazen.

'0', zei John zwakjes, 'dan heb ik je zeker telkens net gemist.'

'Best mogelijk meneer.'

We speelden met onze glazen en bespraken het risico dat we liepen. Arnold VandenAcker was geen man die over zich liet lopen. Hij had al veel stormen doorstaan en was er tot nu toe elke keer in geslaagd om zelf als de grote reorganisator uit alle reorganisaties tevoorschijn te komen. Als Schmidt niet op ons voorstel in zou gaan en Arnold zou er achter komen dat we hem hadden willen wippen, dan konden we wel inpakken. In de afgelopen jaren had hij al twee financiers, 3 onderdirecteuren en een optocht van projektleiders versleten.

Het duurde een uur voordat Schmidt eindelijk beneden kwam, de ladykiller boekhouder een stap achter hem aan. We gingen aan een tafeltje zitten.

'I like it', zei Schmidt, terwijl hij met zijn hand tikte op het memo van Henk, 'ik doe nu geen definitieve uitspraak want ik wil eerst met Arnold praten. Maar ik voel er veel voor. Ik voel er heel veel voor.' We hieven de glazen hoog en een half uur later ging ik in jubelstemming op weg naar Frieda.

3

Ik was wat aan de late kant, de volgende dag. 'VandenAcker heeft al voor je gebeld', zei Wiesje, 'maar ik heb een kopje koffie voor je warm gehouden. Dat doet een goede secretaresse voor haar baas.'

'I love you', zei ik en het was waar. Wat zou ik zijn zonder Wiesje?

'Ga zo door en je wordt nog eens directrice', zei ik, 'en dan ben ik je vriendje en dan mag ik elke dag om tien uur komen.

En dan krijg ik alle onderzoeken die niet doorgaan.'

Zij kon nog echt giechelen.

'En zo'n stoel die je achterover kunt laten zakken, voor als je eens echt wilt nadenken. Een kleine bar in de hoek en een echte secretaresse met sappige benen, niet zo'n mager scharminkel als jij.'

'Je ziet er verloederd uit', zei ze, 'zeker weer twee nachten gehad.'

Ik voelde me inderdaad belazerd. Grote mensen moeten op tijd eten en flink veel melk drinken en regelmatig slapen. Als ik dacht aan de dag die me te wachten stond kon ik wel kokhalzen.

Wiesje zei iets dat ik niet verstond.

'Wat ?'

'Je moet nog geld geven voor het cadeau voor VandenAcker.'

'Hé gadverdamme. Nee, dat kan ik niet doen.'

Ze was verbaasd en een beetje verontwaardigd. 'Ik heb wél gegeven, hoor. Uiteindelijk meent hij het toch wel goed.'

'Ja', zei ik. Ik ging voor het raam staan. Aan de overkant was een bank waar al hard gewerkt werd. Er liepen mensen druk heen en weer met paperassen, onder een zee van TL-licht. Om half één stonden altijd een hoop mensen beneden op straat tegen het pui geleund wat frisse lucht te happen. Ik voelde me ineens moedeloos worden. Al dat gezeur en gezijk en waar doe je het eigenlijk voor.

'Kom, ik ga maar eens kijken bij meneer', zei ik kregelig en ik ging naar beneden, klopte aan en liep naar binnen.

Hij had een waanzinnig grote kamer, tamelijk kostbaar gemeubileerd en een echt schilderij aan de wand.

'Ga zitten', riep hij met een gebaar naar het zitje. Het duurde een paar minuten voordat hij klaar was met zijn telefoongesprek Toen kwam hij bij me zitten. VandenAcker was geen bullebak, eerder maakte hij een zachtaardige, wat verlegen indruk. Hij zag er fris uit als altijd, de man zonder kleine zwakheden: hij rookte niet en dronk niet en geurde altijd netjes. Zijn nagels waren kortgeknipt en met zijn zakelijk gebouwd postuur (niet te dik, niet te dun, niet te lang, niet te kort) zag hij eruit als een degelijke manager. Maar zijn ogen waren wat te vochtig en keken je te vragend aan. VandenAcker was een onzekere man met charme. Hij werd pas gevaarlijk als zijn positie bedreigd werd en dan kon je wel inpakken.

'Hoe was het in Madrid?'

'Ik ben niet in Madrid geweest', zei hij.

'O.'

Hij liep naar de deur, deed hem open en zei tegen Hannie, zijn secretaresse: 'Ik wil een kwartier niet gestoord worden.' Hij kwam terug en zei: 'Je ziet er slecht uit, een halve nacht gehad, zeker?'

'Ja, een beetje kort geslapen.' Ik begreep er weinig van, Madrid was toch een belangrijk congres.

'Ik ben naar Brussel geweest', zei Arnold. Hij keek me van opzij schattend aan.

'O.'

'Gisteravond belde Philip me op. John, Henk en jij zijn bij hem geweest?'

'Ja, we hebben wat problemen doorgepraat', zei ik voorzichtig en zweeg.

'Sigaret?' vroeg hij.

'Nee dank je'.

Hij stond op, liep even rond en ging weer zitten.

'Dat was eigenlijk wat ik je vragen wou', zei hij tenslotte, 'zijn er nog besluiten genomen?'

'Eh, hoezo?'

'Nou, ik weet niet, beslissingen van het een of ander.'

'Nee hoor. We hebben Schmidt bepaalde voorstellen gedaan en hij zou er vandaag op terugkomen. Heeft hij je niet ingelicht ?'

'Nou nee.'

'Ach, het is allemaal niet zo belangrijk, maar ik geloof dat we beter kunnen wachten tot hij er is. Ja sorry hoor, maar ik vind het een beetje moeilijk om er nu over te praten.'

'OK. Ik heb zelf gisteravond ook een paar ideeën ingeleverd. Er is een heel nieuwe ontwikkeling gaande.'

'Goede zaken gedaan in Brussel ?' vroeg ik om eens van onderwerp te veranderen.

'Ja, daar heb ik het over. Prima zaken. Zaken van verstrekkend belang. Vanmiddag kan ik jou, John en Henk er wel méér over vertellen, denk ik.'

We praatten nog een tijdje over lopende onderzoeken (naast de financiën van de firma deed ik industrieel onderzoek) en hij kwam niet meer terug op Schmidt.

4

Om half een begon de verjaarslunch. Moeder Bas was er al de hele ochtend mee bezig geweest. De codeerafdeling was ontruimd, de tafels tegen elkaar geschoven, witte tafelkleden erop met bordjes. Schalen met broodjes op elke tafel, maar haar trots was toch het hapje dat op elk bord al klaar lag: een sneetje geroosterd brood, daarop dik kaviaar met een leeg rondje in het midden waarin ze een rauw ei gelegd had.

'Recept van meneer Schmidt', zei ze trots. Met een man of twintig hingen we om de tafels rond totdat de direktie beneden kwam, Schmidt voorop en VandenAcker glimlachend en handenwrijvend er achter. Ze zaten aan het hoofd van de tafel.

Moeder Bas schonk wijn in de glazen en VandenAcker tikte er met zijn mes tegen en nam het woord. Op dat moment kwam Eefje binnen, verlegen en schichtig en met een blos op de wangen. Ik stond op, haalde er snel een stoel bij en rook dat ze stevig aan de borrel geweest was.

'Ik was in de buurt', zei ze hevig fluisterend. ' ... bekend dat de resultaten van het afgelopen jaar wat zijn tegengevallen', zei VandenAcker, 'we hebben wat pech gehad met sommige onderzoeken, maar het laatste kwartaal is toch duidelijk al wat beter geweest. Het ziet er dan ook naar uit...'

Hij was weer op het bekende spoor van de goede toekomst. Binnen vijf minuten zou hij een plan ontvouwen van een nieuwe revolutionaire splitsing in afdelingen, een reorganisatie die gegarandeerd succes zou opleveren. Uiteraard zou dit met zich meebrengen dat we binnen korte tijd zouden moeten uitbreiden. Hij dacht hierbij aan het aantrekken van enkele geavanceerde projektleiders met de nieuwste kennis op het gebied van de multivariate analyses. Te verwachten zou zijn dat hiermee een aanpak naar buiten gebracht zou kunnen worden die een ruime toevloed van onderzoeken zou garanderen. Kortom, de toekomst zag er rooskleurig uit.

Midden in de speech kreeg Eefje de hik en na een minuut stond ze op en ging in de richting van het toilet. Ik volgde haar. 'Waarom doe je dat nou, godverdomme', zei ik, 'je weet toch precies hoe het gaat. Straks drink je nog een paar pilsjes of wat wijn en dan word je misselijk en dan wordt het weer een hele toestand. Waarom blijf je verdomme niet thuis, zoals ik zei. Ik heb echt al genoeg sores hier.'

'Ik vertik het om opgesloten te zitten', zei ze. Hik. Ze staarde in de wasbak.

'Eefje, ga dan ergens anders naar toe, alsjeblieft. Ik kan jou niet aan mijn kop hebben vanmiddag.'

'Ja, dat is waar, je gaat Arnold beentje lichten vanmiddag, hé? Dappere kerels.' Hik. Er klonk applaus in de verte.

'Als het je niet bevalt, Eef', zei ik, 'dan zoek je maar een ander heer. Ik heb balen van dat gezeur aan mijn kop, zeker van iemand die zelf nog geen dubbeltje bij elkaar kan verdienen.'

'O, wat voel ik me weer slecht vandaag', bauwde ik woedend, 'ik kan weer geen stap buiten de deur doen. Maar goed dat de slijter aan huis wil bezorgen.'

Ze keek me met grote betraande ogen aan. 'Ga alsjeblieft weg', zei ze.

'Ga zélf alsjeblieft weg, mens', riep ik, 'dit is mijn plek.'

Ze pakte haar tasje en liep het toilet uit, de gang op en ging in de richting van de uitgang. Ik liep achter haar aan, bij de trap had ik al spijt. 'Heb je geld voor de taxi, Eef?' vroeg ik, maar ze ging zonder opkijken naar beneden. Ik volgde haar en vroeg het nog eens bij de deur. Ze liep naar buiten en ik bleef haar in de deuropening nakijken. Op hoge ranke benen liep ze in een vrij rechte lijn weg, stak blindelings over naar de taxi-standplaats, twee auto's toeterden boos, maar ze kwam heelhuids aan.

De taxi vluchtte snel met haar weg. Op naar de snelle pint, ongetwijfeld. Treurig liep ik de trap weer op en voegde me zo onopvallend mogelijk bij de groep. De speechjes waren afgelopen en het eten was nu in volle gang. Ik sneed mijn toastje aan. Rauwe eidooier met kaviaar, mensen verzinnen toch wat af, bah.

'Is er nog iets gezegd?' vroeg ik aan John naast me.

'Hoe is het met Eef?' vroeg hij oprecht belangstellend.

'Ach, je weet het', zei ik, 'ze is nu goddank weggegaan.'

'Michel, je moet geduld met haar hebben', zei hij, 'je weet niet wat het is, zo'n fobie. Ze kan er echt niets aan doen.'

Ik keek naar zijn brede hoofd met de eerlijk verdiende denkrimpels.

'Ik heb laatst nog eens met haar gepraat', zei hij, 'je maakt het haar niet makkelijk.'

Hij nam een broodje, sneed het doormidden, smeerde er dik boter op en belegde het met twee plakken ham en een plak lever, vouwde de helften dicht en keek er even aandachtig naar voordat hij de eerste hap nam.

'In mijn studietijd', zei hij met volle mond, 'wisten ze er absoluut nog niets van. Maar nu met die gedragstherapie valt er een hoop aan te doen. Je moet geduld hebben.'

'Allemaal leuk en fijn, John, en ik krijg elke maand de rekening van de heer gedragstherapeut. Maar als ze er 1 van de 4 keer naar toe gaat is het veel.'

'En nog iets', zei hij, 'dit is niet als kritiek bedoeld hoor, maar je moet haar wat meer opbouwend benaderen. Zoals net toen ze hier kwam. Dan moet je tonen dat je het leuk vindt dat ze het op heeft kunnen brengen om toch ook te komen. Maar ik kon aan je gezicht zien... We kennen elkaar toch langer dan vandaag?' vroeg hij, 'Ik kon aan je gezicht zien dat ze niet welkom was. Dat moet je niet doen joh. Mensen zoals Eefje hebben steun nodig, echt waar. Het is net zoiets als met een mongoloïde kind, of nee, dat is een slecht voorbeeld, het is net zoiets als ..."

'Is er door Schmidt nog iets gezegd, John ?' vroeg ik, 'Sorry dat ik je interrumpeer.'

'Nou ja, het gebruikelijke verhaal, hé. Ga zo door, hard werken en een strak financieel beleid, dat brengt ons er wel weer bovenop. 0 ja, hij heeft me net nog even gezegd dat we direct na de lunch boven verwacht worden.'

'Geen indicaties van wat er gaat gebeuren ?'

'Nee.'

Het duurde eeuwen voordat iedereen uitgegeten was en de groep zich eindelijk kon verspreiden. John, Henk en ik kwamen bij elkaar. 'Zullen we maar eens naar boven gaan ?' zei ik. Er viel onderling weinig meer te praten, we moesten nu maar afwachten wat er gebeuren zou. We meldden ons en werden na enig wachten binnengelaten.

5

Schmidt zag eruit alsof hij wat teveel had gegeten. Hij hing achterover in zijn stoel, de maag een beetje omhoog, en liet af en toe kleine boertjes los. Arnold zat ontspannen tegenover hem. Hij had zijn das uitgedaan en liet een stuk bruingebrande hals zien. Ik voelde al van meet af aan onheil. Arnold zag er veel te zelfverzekerd uit.

'Well, gentlemen', zei Schmidt, 'please be seated.' We gingen zitten.

'Ik wil open kaart spelen', zei hij. Hij deed even zijn ogen dicht, vouwde zijn kleine dikke handen over zijn buik en na een paar seconden hoorden we een klein boertje. Hij opende zijn ogen, glimlachte en zei: 'Het is als volgt. Gisteravond zijn deze drie mensen bij mij gekomen met een eerlijk voorstel. Ik heb natuurlijk direct daarna contact gezocht met jou, Arnold, om je mening te vragen voordat ik een besluit nam. En toen bleek, heren, dat Arnold zelf ook al het gevoel had dat het zo niet langer kon. What's more, hij had al rekening gehouden met de bezwaren die jullie gisteren bij mij naar voren brachten. Niet, Arnold?'

'Inderdaad', zei Arnold glimlachend. Hij keek stralend heen en weer naar ons en Schmidt, stond met een sportieve beweging op, haalde een papier van zijn bureau en ging bij het flip-over bord staan.

'Kijk', zei hij, 'mijn probleem is dat ik alles te lang in mijn eentje heb willen doen. De hele organisatie op peil houden, de kwaliteit van het onderzoek controleren, klantencontacten, de financiële toestand, dat is teveel voor één man. Het is dom van mij dat ik dat al die tijd allemaal zelf heb willen doen, maar dat krijg je als je oprichter bent, dan denk je dat je het zelf allemaal het beste kunt. Ik heb daarin een fout gemaakt, dat wil ik best bekennen. Waar we heen moeten, dat is decentralisatie. Ik zie het als volgt', zei hij en nam een viltstift. 'De firma valt eigenlijk uiteen in 3 groepen. De groep kwantitatief onderzoek, de groep kwalitatief onderzoek en last but not least de groep industrieel onderzoek.' Hij zette drie hokjes naast elkaar op het tekenvel en één hokje erboven. 'Waar ik naar toe wil is dat elk van jullie de leiding neemt over één van die afdelingen, zodat ik alleen de algemene leiding heb. Dat geeft mij de kans om eindelijk eens wat te gaan doen aan de public relations van ons bedrijf.' Hij glimlachte oprecht. 'Ik heb begrepen van Philip, dat jullie het gevoel hadden dat daar weinig van terecht gekomen was, tot nu toe. En dat is waar, dat moet ik toegeven. Als jullie de leiding van die drie hoofdgroepen nemen, dan ben ik van een hoop problemen verlost en dan kom ik eindelijk toe aan de verkoop naar buiten van ons bedrijf.'

'Maar ...' zei ik.

'Ogenblikje, Michel, ogenblikje. Verder liggen er natuurlijk problemen op het gebied van de financiën, het personeelsbeleid en de opleiding. Ook daar heb ik me teveel mee moeten bemoeien en ik heb me deze week gerealiseerd dat ik daar afstand van moet doen. De financiën, nou ja, daar hoef ik Michel niets meer over te vertellen, dat kan ik voortaan rustig aan hem overlaten. Het personeelsbeleid lijkt me iets voor John, niet John? en de opleiding, vooral op statistisch gebied, dat is typisch een taak voor Henk, niet?'

'Ja maar, Arnold ... '

'Nog even, Michel, ik begrijp wat je zeggen wilt. Jullie zijn misschien nog niet helemaal toe aan die verantwoordelijkheid, maar ik zie het wel zitten en daar moet je eigenlijk van uitgaan. Als ik vind dat jullie het kunnen, reken dan maar dat het wel zal lukken. Wel, wat denk je ervan ?'

Hij keek ons stralend aan. De man was werkelijk onverwoestbaar. Vermoedelijk had hij de hele nacht een taktiek zitten uitdenken, na het telefoontje van Schmidt, maar nu stond hij toch weer fris en uitgerust het plan te presenteren. Veel kans leek hij me niet te hebben en zijn zelfvertrouwen kon ik dan ook niet plaatsen.

'Zou dit inhouden dat we volledige zeggenschap krijgen over de gebieden die je daar getekend hebt?' vroeg John.

'Uiteraard', zei Arnold prompt, 'natuurlijk blijf ik wel de leiding houden en de grote lijnen aangeven, maar na een inwerkperiode laat ik het allemaal aan jullie over. Ik werk dit alles natuurlijk nog in detail uit, ik zal ook wat formulieren ontwerpen waar jullie mee kunnen werken, zodat je niet in een niemandsland hoeft te beginnen. Dat zal Michel wel interesseren, ik heb gisteren een ideetje gehad voor een nieuw voortgangscontrole-formulier.' Hij sloeg een nieuw vel van de flip-over op en begon schetsmatig kolommen en regels te tekenen. Ik keek naar Schmidt, hij zat vetjes te glimlachen.

'Arnold, sorry dat ik er even tussenkom', zei ik, 'maar zouden we die formulieren niet zelf mogen ontwerpen ?' Even keek hij gekwetst, maar hij begreep dat dit niet het moment was voor prikkelbaarheid.

'Natuurlijk, Michel, dit is alleen maar een ideetje.'

'Ik wil niet vervelend zijn', zei ik, 'maar ons probleem was juist dat er veel te veel georganiseerd wordt in dit bedrijf en dat er veel te veel formulieren zijn. En dat terwijl we niets te doen hebben. Er moet wérk komen, Arnold, er moet verkocht worden.'

Hier schrok hij een beetje van. Hij keek een paar keer schichtig van Schmidt naar mij, dit was een aanval in de rug.

'Kom Michel, je overdrijft een beetje. Toegegeven, we hebben het een tijdje slap gehad, maar het ziet er naar uit dat het ergste nu toch voorbij is.'

De man was hopeloos.

'Arnold heeft nog iets te zeggen over de financiën', zei Schmidt ineens.

Hij leek uitgesproken geamuseerd.

'Ja, dat zou ik bijna vergeten', zei Arnold, verbaasd over zichzelf, 'het is nog niet helemaal rond dus jullie moeten het wel onder je houden. Het komt erop neer dat ik een andere financier gevonden heb. Philip hier heeft me een tijdje geleden laten weten dat zijn firma zich eigenlijk wil terugtrekken uit ons bedrijf. Het kost hem teveel tijd en ze hebben als nieuwe policy dat ze liever per land losse contacten leggen met de marktonderzoekbureaux, dan dat ze dochterondernemingen gaan creëren. Dat vind ik heel begrijpelijk.'

Inderdaad. Gedrieën keken we naar Schmidt die als een kleine Buddha zat te glimlachen.

'Uiteraard ben ik meteen aan het zoeken geslagen', vervolgde Arnold, 'en gisteravond ben ik in principe rond gekomen met Mar-co, je weet wel, dat grote Belgische bureau. Philip is ook accoord met het bod dat zij gedaan hebben, dus eigenlijk kan er niet veel meer tussen komen. Ze zijn van plan om veel geld en kennis tot onze beschikking te stellen.' Hij ratelde verder, terwijl wij in gedachten verzonken. Tot zover dan onze gouden plannen.

'Meneer Schmidt is het ermee eens, dat dit de beste oplossing is ?' vroeg ik voor alle zekerheid, toen Arnold even zweeg.

Schmidt ging overeind zitten. 'Ik begrijp dat jullie een beetje verrast zijn, en toen Arnold me gisteren belde heb ik lang nagedacht over de vraag wat het beste voor dit bedrijf zou zijn.

En ik kwam tot de conclusie dat ik het beste mijn aandelen aan Mar-co kan verkopen. Ja, inderdaad.'

'Juist', zei ik. Er viel weinig meer te praten, en zodra we konden vertrokken we. In ijltempo naar café Zwart.

'Dat was dat', zei ik, 'het ziet er naar uit dat we een ander baantje moeten zoeken. Je weet precies hoe Arnold is. Hij zal ons doodpesten met zijn formulierentroep.'

John zag er uitgeput uit. Hij dronk snel achter elkaar twee koude pilsen. 'Ik snap het niet', zei hij, 'en gisteren deed Schmidt nog zo enthousiast.'

'Ja, logisch', zei ik, 'toen ging het om de keus tussen ons of Arnold. Nu gaat het tussen ons en een voordelige verkoop van zijn aandelen.'

'Tjongejonge', zei Henk, en goot voorzichtig wat Cassis naar binnen. Hij was onaangetast door het geheel. Tenger en bedachtzaam zat hij op zijn stoel en brak een lucifer in tweeën. Daarna keek hij ons aan, rood baardje en snorretje, blauwe ogen. 'Dan zullen we een eigen bureau op moeten richten', zei hij.

John verslikte zich. 'Eigen bureau?' vroeg hij zwaar fronsend. Een grote vrouw en 3 kinderen zaten thuis op hem te wachten.

Ik zag het meteen zitten, maar John moest niet geforceerd worden. 'We moeten er maar eens over nadenken', zei ik tegen hem, 'Henk heeft geen ongelijk. We moeten het allemaal eens goed uitrekenen!'

John knikte bedrukt. Wéér nieuwe plannen, hij kon er slecht tegen.

Een half uur later stapte ik in de auto. Waarheen? Aan het eind van de avond zou ik Eefje wel ergens in een café kunnen oppikken, suf en misselijk in een hoekje naast de tap. Eerst maar naar Frieda. Het gaspedaal reageerde alert, zoals het ook hoort onder de voet van de algemeen directeur van een nieuw marktonderzoekbureau.

Navrant

Ze was zelfs nog wat slanker geworden, een jongensachtige figuur met kort bruin haar, kleine borsten, smalle billen.

'Hoe lang is het nu geleden?' vroeg ik alsof ik het niet wist.

We gingen de woonkamer binnen. Eén en al raam aan de voorkant en de zon scheen er pal op. In een koel zijportaal zaten twee kinderen te spelen met autootjes. Ze keken op, brede blonde kopjes met grote ogen blauw.

Ze was getrouwd geraakt met zo'n gezellig sportief type met een open hartelijke lach en zo'n prettige lok haar en die nog leuk piano kan spelen ook. In het werk heb je niets aan die mensen. Die denken dat alles maar met een lach op te lossen valt.

'Allebei van jou?' vroeg ik.

Ik ging naar de kinderen toe en gaf ze een hand. 'Hans', zei ik tweemaal. Ze wisten niet wat ze erop moesten antwoorden.

'Een tweeling', zei Brit, 'en dan hebben we nog Marjolein, die is nu op school. Arend Jan en Rogier hebben een middag vrij.' Arend Jan godbetert, roepnaam Aantjan, later door zijn collega's Ajee genoemd, mag je wel aannemen. Mijn beste wensen vergezellen hem, dacht ik. Na enig aarzelen begonnen de jongens maar weer te spelen en Brit en ik gingen tegenover elkaar in de zon zitten.

Ik transpireerde heftig, ook al van de trap. 'Warm is het', zei ik. 'Trek je jas toch uit', riep ze.

'Nee dank je, ik zweet als een otter en er is niets smerigers dan een nat overhemd van iemand anders. Ik hou hem aan.'

Bijna zou ze 'doe niet zo mal' gezegd hebben of misschien wel 'gekkie'. Maar ze slikte het in, ik ben nu eenmaal geen type waartegen men gekkie zegt.

'Tien jaar geleden, is het niet?' zei ze, 'tjonge wat gaat de tijd toch hard.'

Zij behoorde tot de mensen die zoiets vrolijk kunnen zeggen, alsof het gaat om een leuk en interessant fenomeen.

'Mogen we stroop, mam?' werd geroepen uit de zijkamer.

Brit stond op. 'Ik zal het even halen', zei ze, 'wil je ook iets, Hans? Een glas tonic of zo?'

'Prima', zei ik. Uit mezelf zou ik niet om pils vragen.

'Of misschien een pilsje?'

'Nou, als ik je niet ontrief.'

In de keuken hoorde ik haar babbelen. Ik keek rond in de heldere kamer en suite. Mooie dikke meubels, een wollen vloerbedekking, rust en orde overal. Aan de wand hingen twee krissen die ik nog kende, souvenirs uit de tijd van weleer. Mijn hart sloeg regelmatig maar snel tegen het borstbeen, het koude zweet stond op mijn voorhoofd, ik voelde me onthand. Diep, diep, diep, zei ik zacht, maar het hielp niet. Het ging allemaal precies zoals ik had kunnen verwachten.

'Er is hier geen sprake van een ongelukkig huwelijk', zei ik toen zij weer binnen kwam.

Ze had een pijpje pils voor me, 30 cl, je gooit het in je holle kies.

'Nee', zei ze lachend, 'had je dat gedacht?'

'Nee hoor, ik heb altijd geweten dat dat rustig aan Karel overgelaten kon worden.'

Ze had nog dezelfde gewoonte om op een bank te gaan zitten met haar benen onder zich opgetrokken.

Over 5 jaar zou zij de middelbare leeftijd bereikt hebben.

'Heb ik je al gezegd hoe goed je eruit ziet?'

'Dank je.'

'35 ben je nu, volgens mij. Knap hoor. Laatst bedacht ik dat we nu de leeftijd hebben bereikt die onze ouders hadden op het moment dat we ze bewust gingen zien.'

Onwillekeurig keken we naar de tweeling, maar ze waren jonger dan wij toen waren.

'Nog een paar jaar, dan zijn we oud', zei ik met een zucht.

Laat het maar rustig aan mij over om anderen hetzelfde humeur te bezorgen als ik zelf heb.

'Vind je dat erg', vroeg Brit om wat te zeggen. Bij haar lukte het nooit.

'Ja, dat vind ik heel erg.' Zenuwachtig liep ik naar het raam, druppels zweet liepen langs mijn neus, ik wist weer precies hoe het 10, 12, 20 jaar geleden was. Het eindeloze praatwerk, tastend, zoekend, zwoegend en hopeloos.

'Brit, vind je het heel erg om mij nog een pilsje in te schenken ?'

'Nee, natuurlijk', geschrokken sprong ze op en kwam snel terug met een blikje pils, 23 cl. Ze schonk het in, gaf me het glas en kwam naast me staan. Even dacht ik dat ik hysterisch zou kunnen worden. Bijvoorbeeld het glas tegen het raam gooien en dan op het zachte tapijt gaan liggen trappelen en zielig doen.

Ik dronk de pils in één keer op.

'Je krijgt er een vette buik van', zei ik, 'maar helpen doet het wel.'

De visite degradeerde snel, ik was nog geen kwartier binnen maar het werd hoog tijd dat ik eens opstapte.

'Ik moet maar eens opstappen, Brit', zei ik, 'sorry dat ik niet langer kan blijven. Maar je weet hoe het is met zakenlieden. De plicht roept, er moeten weer belangrijke besluiten genomen worden.'

Ze protesteerde niet. In het halletje gaf ik haar een hand. 'Het was een korte vreugde', zei ik, 'het spijt me. De groeten aan Karel in elk geval.'

Ze keek me aan en even dacht ik nog dat ik haar bereikt had.

Maar nee, ze pakte de deurknop beet en deed hem open. 'Dag Brit', zei ik, stak mijn hand uit en tikte haar even tegen het bruine haar.

Buiten keek ik nog omhoog, maar er werd niet gezwaaid, of ik kon het juiste raam niet vinden.

Door u (kronkel 6000)

Weer is het tijd voor de veertiendaagse bloemlezing uit de brieven die lezers en lezeressen mij met verblijdende regelmaat blijven sturen over kinderen in hun omgeving. Mijn hartelijke dank. Ik kan niet alle inzenders terugschrijven en slechts een klein deel van de inzendingen plaatsen.

I

Mijn zoontje is 5 en begint zoals alle kinderen op die leeftijd een beetje te Laatst kwam een vriendin op visite, een tanende schoonheid maar toch nog net jong genoeg om aan de nieuwste mode te kunnen meedoen. Ze had hot pants aan en zat op Mijn zoontje sloeg haar een tijdje gade, trok zijn speelgoedsabeltje en zei: Mama, mag ik

II

Jan heeft een vriendje en diens vader is ingenieur van waterwerken. Laatst mochten Jan en vriend mee om een nieuw gemaal te bezichtigen. Ze liepen langs de pompen en één van de arbeiders stak per ongeluk zijn arm Met grote angstogen keek Jantje naar de dokter die kwam toegesneld. De vader voerde beide vriendjes natuurlijk meteen weg. Toen Jantje thuis kwam was hij erg bedrukt en wilde vroeg naar bed. 's Morgens vond ik hem met zijn hoofd onder de dekens. Na lang aandringen liet hij een piepend zinnetje los: Mama, ik

III

Loesje en haar vriendinnetje waren rustig met hun poppen aan het spelen. Ineens een vreselijk lawaai en in de keuken waar ik bezig was kwam de kat binnenrennen, met een bloedende stomp waar zijn staart had gezeten. Woedend rende ik naar binnen waar de beide poppemoedertjes druk bezig waren de meubeltjes van het poppenhuis af te stoffen. Mét die staart. Ik riep

Ze keken me koekjes aan en terwijl haar vriendinnetje de schouders ophaalde legde Loesje uit: Mama, poes

Kogels en bananen (een verhaal)

1

'Jezus, Ben', zei ik, 'moet dat nou echt ?' Ik had net twee weken besteed om 1200 blikken erwtensoep voor hem te verkopen aan marktkooplui in het hele land. Ze waren niet duur, maar het was al zomer en eigenlijk was de partij niet zo goed meer. Sommige blikken stonden al zichtbaar bol van het gas. Misschien dat ik daarom niet geslaagd was, maar het is ook waar dat ik er geen enthousiasme voor kon opbrengen. Ik heb zelf ooit eens een blikje bedorven worstjes gekocht, die in vloeibare vorm tegen het plafond spoten toen ik de opener in het blikje zette.

'Max', zei Ben, 'al ons geld zit er in. Dit is big business. Met een beetje goede wil verdienen we er twintig miel aan.'

Hij liet me kijken naar zijn eerlijke blauwe ogen in zijn rood werkmansgezicht.

'Denk eens aan, twintig miel in één weekje', zei hij.

Ik zuchtte en knikte. 'Leg het me nog eens uit', zei ik.

'Het staat hier allemaal op papier', zei hij, 'je vliegtuig gaat vanavond. Het is werkelijk doodsimpel, je hoeft niet verkoperig te doen, hoe minder je dat doet hoe meer geld we vangen.'

Anderhalve dag later zat ik in de cantine van het vliegveld van Boerdos te kijken naar mijn enige mede-passagier op de rit van Singapore naar hier. Toen ze voor me uitliep naar het restaurant kon ik zien dat ze een wijde rok aanhad, zoals die tien jaar geleden in de mode waren, een klokrok. Een klokrok en een gezellige blouse. Ze was groot en vrij mager en had een open gezicht met blauwe ogen en blond halflang haar. Ook haar gezicht was wat aan de magere kant. Buiten was geen kip te zien, behalve een enkele donkerbruine Boerdos-employee op een vorkheftruck.

Ze zat vijf tafeltjes van me af, zoals ze ook in het vliegtuig een heel eind weg had gezeten. Ik keek naar haar en bleef gestadig kijken en na een paar minuten keek ze eindelijk op. Ik hief mijn glas melk en zei 'Cheers' en zij knikte. Alhoewel dat geheel buiten mijn type valt stond ik toch maar op om naar haar toe te gaan en zei:

'Do you speak English?'

'A little bit', antwoordde ze.

'I am from Holland', zei ik, 'and I am here for the first time. I wonder if you could give me some information.'

'Dat hangt ervan af', antwoordde ze, 'wat wilt u weten ?' Ik keek verbaasd en opgelucht en ging zitten. 'Ha, u komt ook uit Holland?'

'Ik ben gelijk met u uit Amsterdam vertrokken', zei ze, 'U was toch met die vrolijk uitziende meneer?' Zo kon je Ben wel noemen.

'Ik had u natuurlijk moeten onthouden', zei ik olieachtig, 'maar er zijn tegenwoordig veel te veel mooie vrouwen. Mannen met flaporen daarentegen, worden steeds schaarser nu we van de hoed af zijn.'

Ze keek me even kritisch aan met haar helderblauwe ogen, ik heb geen flaporen, hooguit grote oren die iets te laag geplaatst zijn.

Brah brah, dacht ik. Conversaties met vrouwen, kijken en manoeuvreren, zoeken en tasten, lachen en lullen, wijntje en gijntje, de zak of de klos. Als je er niet voor in de wieg gelegd bent word je er alleen maar erg moe van.

'Wat ik u vragen wilde', zei ik, 'is hoe ik in Bokor kan komen.'

'Bokor, dan moet u... Tja, u zou een taxi kunnen nemen, maar u zou groen aankomen. De taxi's zijn hier niet zo goed.'

'Er gaat geen bus naar toe?'

'Eén keer per dag. Als u op het dak wilt zitten of een paar uur op een treeplank wilt hangen, dan zou u de bus kunnen proberen.'

'Nou, dat wordt dan lopen', zei ik. Een kilometer of dertig, dan zou ik het land ook meteen wat beter leren kennen.

Ze keek me eens kritisch aan. 'U denkt toch niet dat u dat zou kunnen lopen?'

'Waarom niet?' vroeg ik een beetje verontwaardigd, 'ik heb wel eens van Amsterdam naar Haarlem gelopen. Ik heb twee keer de afstand Amsterdam-Maastricht gefietst.' Mensen moeten niet beginnen met opmerkingen over mijn uithoudings vermogen of kracht, want voordat ik het weet lig ik in de voorligsteun mezelf dertig maal op te drukken, of sta ik op één been knie-buigingen te maken.

'Kortom, u komt uit Amsterdam', zei ze, 'maar ik denk niet dat u makkelijk naar Bokor zou lopen. Het is gloeiend om deze tijd van de dag, dat zou beslist gevaarlijk zijn.'

'Ach, als het moet kan alles'. Maar ze had natuurlijk gelijk. Ik had zelfs vergeten mijn steunzolen in te doen, dus veel verder dan 5 kilometer zou ik niet komen. Toch was het geen prettige opmerking, een beetje snibbig en betweterig van toon ook. Ik had haar nu wel door, dacht ik, zo'n onderwijzeres of vrijwilligers-corps-figuur die in de tropen was blijven hangen om beschaving te brengen.

'Waar moet u precies zijn?' vroeg ze. Ze was broodmager, eigenlijk te mager (en trouwens ook te lang) om rank genoemd te kunnen worden en ze had een intens gezicht waarmee ze je voortdurend aankeek. Ik vind dat een beetje onnetjes eigenlijk, om zo open en bloot iemand aan te kijken, vooral van zo dichtbij. Als je met elkaar praat hoor je langs elkaar heen te kijken, vind ik. Af en toe sla je een blik op elkaar. Verder niet. Het moet niet te opdringerig worden.

'Waar moet u precies zijn?' vroeg ze nog een keer.

'Ik kan wel even opbellen', zei ik, 'ik moet bij plantage Mondana zijn, van ene meneer Henrix.'

Dat scheen haar niet aangenaam te stemmen, er kwam een klein fronsje tussen haar ogen.

'Jan Henrix', zei ze, 'ja, die ken ik wel.' Ze peinsde even en zei tenslotte: 'Weet u wat? Ik moet toch ongeveer die kant uit en u kunt wel meerijden. De chauffeur komt zometeen.'

Als op afroep kwam een donkere Boerdosser binnen wandelen.

Hij lachte met veel witte tanden en één gouden en begon direct een hevig gesprek met haar in wat ongetwijfeld Boerdogees was, of Boerdi, of hoe ze het noemen.

'We kunnen meteen vertrekken', zei ze na een tijdje, 'als u tenminste mee wilt?'

'0, heel graag', zei ik, 'maar mag ik even een telegram versturen?'

'Dan gaan wij vast. Akar neemt uw koffer wel mee.'

Ik liep het restaurant uit in de richting van de vertrekhal, waar hopelijk wel een postkantoor zou zijn. Halverwege keerde ik en liep even terug om naar binnen te kijken. Ze waren al bezig mijn koffer te openen. Tevreden ging ik mijn telegram versturen.

'Hook and sinker stop Max', schreef ik op het formulier.

2

Buiten stond een oude Mercedes zachtjes te draaien. Akar zat al achter het stuur, het meisje naast hem.

Ik kroop op de achterbank en zei 'Ontzettend aardig van u dat u me wilt brengen, maar ik heb me nog helemaal niet voorgesteld. Max Kampman.'

'Margreet Oeson', zei ze.

'Oeson', herhaalde ik.

'Oeson', zei ze, 'ik ben hier getrouwd. Mijn man is het dorpshoofd van Bokor, tenminste zo zou je dat wel kunnen noemen.'

We reden weg. Helaas konden de raampjes niet open vanwege het stof en het werd snel bloedheet in de kar. Mijn zonnebril zat natuurlijk in de koffer in de laadbak, zodat ik maar af en toe naar buiten kon kijken. Boerdos waren we snel uit, het vliegveld lag in een buitenwijk. Daarna volgde het bekende tropische landschap, veel bomen en dicht struikgewas, hier en daar onderbroken door rijstvelden en een klein gehucht, waar de kippen over de weg fladderden. Het wegdek was onbeschrijfelijk.

Margreet Oeson praatte druk met de chauffeur. Ik had haar nog wel wat willen vragen maar kreeg geen kans. Geleidelijkaan sukkelde ik in slaap en ik werd pas wakker toen de wagen stopte. 'We zijn er', zei ze.

Ik keek op mijn horloge: 2 uur 's middags, we hadden ruim 2 uur gedaan over die 30 kilometer. We stonden voor een hek met een heus portiershokje er achter.

Vijftig meter achter het hek een groot huis met veel bijgebouwen en een enorme lap grond eromheen, volgeplant met bananenbomen. Ook aan de andere kant van de weg niets dan bananenbomen, een eindeloze zee van wuivende gescheurde bladeren.

'Het spijt me dat ik in slaap gevallen ben', zei ik, 'het zal de overgang zijn.'

Ze keek me strak aan. 'Ik had u zo kunnen ontvoeren', zei ze.

'Waarom zou u?' Het slaapje was me niet goed bekomen, ik had een stekende hoofdpijn.

'Kom, meneer Kampman, laten we elkaar niet voor de gek houden. Ik weet wie u bent en u weet wie ik ben. En we weten allebei wie meneer Henrix is.'

Ik deed de deur van de auto een beetje open. Wie weet kwam er dan wat frisse lucht in.

'Laten we het daar zometeen over hebben', zei ik, 'U gaat toch wel mee een slokje drinken ? Dat is wel het minste wat ik u kan aanbieden.'

'Haha', zei ze, 'dacht u dat meneer Henrix dat prettig zou vinden?'

'Mevrouw Oesin, sorry, mevrouw Oeson, we zijn hier toch in de tropen ? Daar worden toch pilsjes op de veranda gedronken ? Hoe noem je dat, splitjes of zo? Kom, doet u mij een genoegen en drink iets van me, op kosten van meneer Henrix.'

Er stond al enige tijd een man bij het hek naar ons te kijken.

Hij was donkerbruin met gladde zwarte haren en stond mager in een wit hemd met korte mouwen en korte gerafelde broek.

In zijn handen had hij een stengun, waar hij onwillekeurig korte dreigende bewegingen mee maakte. Geen wapen waar je makkelijk mee richt (voor je het weet schiet je jezelf in je rug), maar toch wel iets om zenuwachtig van te worden, want als je er naar wijst gaat hij al af. Ik stapte de auto uit en liep naar hem toe. Mijn broek plakte aan mijn billen, kletsnat doorgezweet. Hij stond zenuwachtig te tandakken, maar hield het ding gelukkig omlaag gericht.

'Hé, please', zei ik, 'we want to see Mr Henrix. Open the gate, will you?'

Hij barstte uit in een schelle lawine Boerdogees. Zijn haar plakte op zijn hoofd en glom, klapperolie ongetwijfeld. Uit zijn mager hoofd met scherpe jukbeenderen keek hij schichtig naar buiten. 'Kalm aan', zei ik, 'kalm aan.' Ik wees op mezelf. 'Kampman', zei ik, 'tuan Kampman voor tuan Henrix.'

Ik wees op het hek en maakte gebaren om te openen. Daarna liep ik terug naar de Mercedes en kroop er weer in.

'En nu naar binnen', zei ik.

Margreet Oeson keek me even aan, knikte, en zei iets tegen de chauffeur, die onmiddellijk losbarstte in een protesterende tekst.

Ik werd er ineens ontzettend kregelig van. Het was toch al zo warm en dan die koppijn en dan nog zo'n kerel die niet wilde wat ik wilde. 'En nu naar binnen', schreeuwde ik, 'In. There!' en ik sloeg op zijn schouder. Ik schrok er zelf van en hij ook. Onwillekeurig bracht hij de wagen in beweging tot voor het gesloten hek. Ik draaide het raampje omlaag en boog me naar buiten. 'Open!' riep ik wild gebarend. Ook deze knecht gehoorzaamde automatisch. Hij opende het hek, trad terug terwijl we voorbij reden en keek ons radeloos na.

We stopten, stapten uit en liepen de veranda op. Er kwam een man naar buiten, eigenlijk meer een mannetje. Hij was een hoofd kleiner dan ik, wat altijd prettig is, en droeg precies wat je van een plantagehouder verwachten zou. Een iets te lange korte khaki-broek, een wit hemd met korte mouwen en een strohoed op het hoofd.

Hij keek ervan op toen hij ons zag. 'Ik ben Kampman', zei ik, 'van Intercontinental Ways and Means'.

Dat zei hem wel iets. 'Henrix', zei hij met zachte stem, 'blij dat u er bent.'

'En dit is mevrouw Oeson', zei ik. Ze schudden elkaar niet de hand, maar keken elkaar aan. 'Mevrouw Oeson was zo vriendelijk me een lift te geven', zei ik.

Henrix had even nodig om dit te verwerken. Hij knikte peinzend en nam toen zijn hoed af. Hij had dun rood haar op zijn hoofd, en een volle rode baard en snor, en maakte een vriendelijke, wat afwezige indruk. Een kleine aardige man, zo te zien.

Na een paar seconden kwam hij in beweging. 'Prettig dat u er bent', zei hij, 'u wilt natuurlijk wel iets drinken na zo'n warme rit.' We zeiden ja. 'Maar frist u zich dan eerst even op.' Hij klapte in zijn handen en er verscheen een donkere bediende.

Mijn koffer werd gehaald en Margreet Oeson en ik volgden de bediende het koele huis in. De vloeren waren betegeld, hier en daar stonden zware houten meubels, het geheel maakte de indruk van een ouderwets hotel zonder klanten. Ik werd afgezet bij een ruime logeerkamer, compleet met tweepersoons bed en hoge klamboe. In de hoek stond een grote vierkante bak van een meter hoog, tot de nok gevuld met water, en op de rand een leeg margarineblik. 'Mandiën', riep ik verrast, maar de bediende kende het woord niet. Hij wees dat ik het blik kon gebruiken om water over mijn hoofd te scheppen en vertrok met Margreet Oeson. Enthousiast sloeg ik aan het werk, trok mijn kleren uit, ging naast de mandiebak staan en goot met het margarineblik helder verkoelend water over me heen. Vroeger, in Indonesië, was ik gewend zeker een uur met mandiën door te brengen. Ik smeerde mijn hoofd in met Life Buoy zeep totdat de vlokken erop stonden en wachtte dan de kakkerlakken af. Telkens als er één verscheen greep ik een dot zeepvlokken van mijn hoofd en smeet die op het beest. Als hij zich dan eindelijk losgeworsteld had kon hij een nieuwe vlok op zijn kop krijgen. Soms waren er wel 4 of 5 tegelijk en dan was je continu in de weer om ze bezig te houden. Ik moest me dan echt losrukken van het karwei, om daar niet tot Sint Juttemis te staan werpen. Ook nu kon ik me er niet van weerhouden om steeds te kijken of er een kakkerlak uit de afvoergoot naar boven kroop, maar dat was niet het geval. Al na een kwartier verscheen ik geheel opgefrist en met natte haren op de veranda. Henrix zat er nog, hij wees één van de rotan stoelen naast zich aan en schonk me ongevraagd en toch gekregen een pilsje in.

Hij zei: 'Dat is Margreet Oeson, die u meegenomen hebt. Dat is niet zo prettig.' Het klonk zeurderig.

'Waarom', vroeg ik.

Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Dus u doet alsof u van niets weet', zei hij.

Ik begon hem minder sympathiek te vinden. Een klein zelfingenomen opdondertje met zijn rode opgetrokken wenkbrauwtjes.

'Ik hou me overal buiten', zei ik, 'mijn handel is mijn handel en verder bemoei ik me nergens mee.'

'U bent ook niet in uw eerste leugen gestikt', zei Margreet achter ons. Ze zag er opgefrist uit. Henrix klapte in zijn handen en ze bestelde citroenlimonade. Ze trok een stoel bij en ging zitten.

'Nee', zei Henrix, 'ik had ook al de indruk dat meneer Kampman niet helemaal eerlijk met ons is.'

Ik begon me een beetje onbehaaglijk te voelen. 'Dat moet u me toch eens uitleggen', zei ik.

'Wel', zei Margreet, 'u weet er dan niets van, laten we dat voor de beleefdheid aannemen. Maar uw compagnon of uw baas in elk geval wel. U bent hier om een partij wapens te verkopen aan meneer Henrix. Hoe uw baas aan die wapens komt weet ik niet maar het zal wel een partij zijn die hier door de Japanners achtergelaten is, na de oorlog. Hij is goed op de hoogte van de situatie want hij heeft een briefje gestuurd naar mijn man en kennelijk ook naar meneer Henrix. Omdat ik toch in Holland was heb ik voor mijn man een bod uitgebracht en daarna nog een paar keer, maar ik kreeg uiteindelijk te horen dat ze aan een hogere bieder verkocht waren. Daar wist u niets van ?'

Ze keek me helder aan.

'Hij heeft er wel vaag iets over gezegd', gaf ik toe.

'Waarom pikte u me eigenlijk op, op het vliegveld?'

'Hoezo?'

'U was er duidelijk op gebrand om contact te leggen.'

'Kom nou. Ik leg graag contacten, vooral als ik ergens voor het eerst ben. Het is tenslotte mijn vak. U was de enige die er was, en trouwens, u leek me een aardig iemand. Het is toch geen zonde om iemand aan te spreken ?'

'Laten we er maar niet verder op doorgaan', zei Henrix, 'meneer hier wil toch niks kwijt. Of u het nu gewild heeft of niet', zei hij tegen mij, 'de situatie is nu zo dat u ons in een dwangpositie brengt. Oeson en ik hebben een conflict, het is hier moeilijk om aan wapens te komen en u hebt ze. Op de een of andere ingewikkelde manier heeft u er nu ook voor gezorgd dat de familie Oeson weet dat ik ze koop. Hoe wist u dat eigenlijk, mevrouw Oeson?'

'Ik heb zijn koffer geopend', zei ze, 'bovenop lag een lijst, met uw naam.'

Henrix knikte en zuchtte. 'De koffer was zeker niet op slot?'

'Nee, dat verbaasde me nogal.'

'Nou, dan is het wel duidelijk allemaal.' Hij stond op en ging het huis binnen. Ik nam nog maar eens een slokje pils.

Eigenlijk geneerde ik me en ik besloot voor de zoveelste maal om Ben eens goed onderhanden te nemen. Het klinkt allemaal zo makkelijk (breng de partijen bij elkaar en speel ze tegen elkaar uit), maar als het aardige mensen zijn voel je je toch een zak. 'Waarom sluit uw man niet gewoon vrede met Henrix?' vroeg ik.

'Omdat dat geen oplossing is. Deze plantage is eigendom van het dorp, maar vlak na de oorlog, toen het een enorme chaos was, heeft de engelse regering hem verkocht aan een firma en die heeft het vijf jaar geleden weer aan Henrix verkocht. De bevolking had niets in te brengen, maar dat is nu anders geworden. Dit is de beste grond in de buurt en mijn man is vast van plan om die grond terug te nemen.'

'Probeer dan een proces of probeer de regering.'

Ze lachte. 'Dit is Holland niet.'

'Kan Henrix niet uitgekocht worden?'

'Dat is geprobeerd, maar we kunnen hem niet genoeg bieden.' 'Tja, dat is moeilijk', gaf ik toe.

Henrix kwam terug. Er zaten grote natte plekken onder zijn oksels, het was ook nog steeds behoorlijk warm.

'Zo, dat is dat', zei hij, 'ik heb uw chauffeur vast laten zetten.

Het spijt me erg, maar ik kan niet toestaan dat u nu weggaat.'

'Dat lag voor de hand', zei Margreet. Ze stond op en streek haar rok glad. Ik keek stomverbaasd van de een naar de ander.

'Zeg maar waar ik naar toe moet.'

'Dat hoeft niet meteen', verzekerde hij haastig.

'Jawel. Ik heb geen behoefte aan een feestelijke gijzeling. Zet me maar bij Akar.'

'Ik heb een aparte kamer voor u in orde laten brengen.'

'Ik wil dezelfde behandeling als Akar.' In moeilijke situaties gaan mensen altijd plechtig doen en Margreet had nu een waarlijk koninklijke houding.

Ik stond op, er schommelde wat pils op mijn hand. 'Zeg kom, wat is dit nu allemaal?' vroeg ik, 'we kunnen de problemen toch gewoon uitpraten ?'

Geen van beiden lette op me.

'OK, zoals u wilt', zei Henrix tegen Margreet Oeson. Hij riep een bediende en Margreet liep achter hem aan, op hoge dunne benen.

Ik staarde haar na, ging zitten en dronk hoofdschuddend mijn glas leeg. 'Wat is dit nou voor iets mafs ?' vroeg ik. Henrix zat peinzend in zijn stoel. Hij zag er nog wat kleiner uit dan eerst. Zijn benen waren zo kort dat ze los boven de vloer hingen. 'Bloody mess', mompelde hij, 'verdomd aardige vrouw. Nou ja.' 'Waar bent u nou mee bezig?' vroeg ik, 'waarom zet u haar knijp?' Hij keek me hoofdschuddend aan.

'Wat moet ik anders doen? Haar laten vertrekken om haar man te vertellen dat ik die wapens koop? Wat denkt u dan dat er gebeurt?'

'Hij zal proberen een hoger bod te doen?'

'Welnee man. Oeson weet best dat hij dat van me verliest. Het enige wat hij kan doen is me aanvallen vóórdat ik die wapens heb. Dan heeft hij tenminste nog een fifty-fifty kans. Nu ik zijn vrouw heb, zal hij misschien wat voorzichtiger zijn. U wordt in elk geval bedankt.' Hij keek me razend aan. 'Wanneer kunnen die wapens hier zijn?'

'Laten we het eerst over de prijs hebben', opperde ik voorzichtig. 'Wat prijs? We zijn toch rond met de prijs? Wat zijn dat nou weer voor chicanes?' Hij sprong met een rood hoofd van zijn stoel en riep naar achteren: 'One more beer!'

'Mag ik er ook één?' vroeg ik.

'And a glass of water!' riep hij naar achteren. Hij was beweeglijk van woede en ging met een plof weer zitten.

'Luister eens meneer Kampman, ik heb een schriftelijk bod gedaan en een briefje van uw compagnon terug gekregen dat het in orde was.'

'Nee, hij heeft geschreven dat er op basis van uw bod zeker mogelijkheden waren om tot een overeenstemming te komen. Maar we willen er echt meer voor hebben.'

'Geen cent meer.'

'Ik moet u nog iets vertellen. Het bod van Oeson was hoger

dan uw bod, maar het had voor ons het nadeel dat hij maar de helft contant kon betalen. De rest zou afbetaald worden.'

'Uit de opbrengst van mijn land zeker.'

'Mogelijk', gaf ik toe, 'maar u begrijpt, daar zitten voor ons wat problemen aan vast. Het is de vraag of hij ooit zal kunnen afbetalen, want als de plantage naar de knoppen gaat is er natuurlijk geen opbrengst. U weet hoe dat gaat in ontwikkelingslanden, ze leven van de rente van hun schulden.' De bediende kwam met een pils en een glas water.

'Nog een bier', zei Henrix en gaf mij zijn flesje. Hij nam het glas water, aarzelde even en gooide het toen overhands tegen de muur achter me. Water spatte tegen me aan, scherven vlogen in het rond. Een kleine uitbarsting van woede, ik kon het me wel voorstellen maar hopelijk was hij het nu kwijt. De bediende die terugkwam met het flesje extra bier klakte bezorgd met de tong, maar verdween op een handgebaar. We zaten enige tijd stil bij elkaar. 'OK', zei Henrix tenslotte, 'neem me maar niet kwalijk, dat moest er even uit. U heeft me goed in de tang. Wat moet u voor die rotzooi hebben ?'

We onderhandelden een uur en minstens tweemaal dacht ik dat er opnieuw glazen zouden sneuvelen. Maar tenslotte kwamen we rond, 200 geweren, 700 handgranaten en een massa munitie, waar Ben en ik netto f 20.000 aan zouden overhouden. 'Wanneer krijg ik ze?' vroeg Henrix.

'Morgen neemt de transportman contact met me op en dan kan het vermoedelijk dezelfde dag geregeld worden.'

'Morgen. Dan nog twee dagen om mijn mensen te laten oefenen Ik hoop dat Oeson me die tijd geeft.'

'Hoe weet u dat uw mannen zullen vechten?'

Henrix lachte. 'Ander dorp. Ze haten elkaar als de pest. Nee, dat is het kleinste probleem. Die mensen van mij zijn trouwens echte vechters. Dat dorp van Oeson, dat zijn vanouds angsthazen, het zal hem nog moeite genoeg kosten ze mee te krijgen.'

Hij zag er een stuk rustiger en zelfverzekerder uit. Nu de onderhandelingen voorbij waren, voelde ik me ook wat meer mens.

'Niet om het een of ander', zei ik, 'maar waarom geeft u het niet gewoon op en begint u ergens anders opnieuw. Dat geld dat u nu uitgeeft aan wapens is toch meer dan genoeg om nieuw land te kopen? Ik hoorde trouwens van mevrouw Oeson dat ze u een bod op de grond gedaan hadden.'

'Moet u horen, meneer Kampman, ik ben in Indonesië begonnen toen het nog kon. In '55 werd ik daar uit geschopt en toen heb ik het in Nieuw-Guinea opnieuw geprobeerd, stommeling die ik ben. Nu zit ik hier 5 jaar, het begint net een beetje te draaien en geen mens die me hier weg krijgt. Ik ga niet nog een keer opnieuw beginnen. Heeft u enig idee wat het is om opnieuw te beginnen?'

'Ja, nou, ik kan me voorstellen.''

'Nee, dat kunt u niet. Het eindeloze gesappel, mensen achter de vodden zitten, geld zien te krijgen, goeie onderbazen opleiden, vervoer regelen, afnemers vinden. Ik heb het nu allemaal voor elkaar, eindelijk begint het geld op te leveren en dan komt meneer Oeson met zijn mooie ideeën. Of Henrix maar even wil opkrassen. Henrix past ervoor, Henrix zit hier goed.'

Daar viel weinig tegen in te brengen.

'Als u die wapens heeft, laat u mevrouw Oeson dan weer gaan?' vroeg ik.

'Natuurlijk, waar ziet u me voor aan?'

Ik knikte. Dat was een pak van mijn hart. 'Hoe is ze eigenlijk hier terecht gekomen?' vroeg ik.

'Aardige meid', zei Henrix, 'ze kwam hier via één of andere Doe-wel-en-zie-niet-om organisatie en ja, wat wil je, ze bleef hangen aan die Oeson. Die heeft nog gestudeerd, zal wel in Moskou geweest zijn en die heeft haar gewoon ingepalmd. Naar wat ik gehoord heb voelt zij niets voor een oorlogje. Dat is die man van haar die zo nodig de held moet spelen. Eindeloos zeuren over de grond van Henrix, dan zien de mensen niet wat een Jan Lul hij zelf eigenlijk is. Er is grond zat hier in de buurt.' 'Maar is dit niet de beste grond?'

'Hoe weet u dat?'

'Nou, mevrouw Oeson zei... '

'Ach, ze praat maar een beetje mee met die man van haar. Wat wil je, ze kan hem niet afvallen. Maar ze had net zo goed u hier kunnen afzetten en snel naar huis kunnen rijden. Toch bleef ze hier en ze wist vantevoren dat ik haar niet kon laten gaan. Ze hoopt natuurlijk dat Oeson niets zal doen, zolang ze hier zit.'

'Het is net iemand uit een boek', zei ik, 'ik kan er geen hoogte van krijgen.'

'Ja, misschien heeft u daar wel gelijk in. Erg idealistisch. Goeie vrouw.'

Hij maakte aanstalten om daarover door te praten, maar ik had het nu wel gehad. Henrix bestelde een jeep en ik stapte in, opgelucht dat het allemaal voorbij was.

'Ik zie u niet meer', zei ik, 'morgen neemt iemand contact met me op en in ik uw cheque voor de helft van het geld. Die man levert u de wapens en krijgt dan van u de cheque voor de andere helft. Ik wens u veel sterkte.' We schudden elkaar niet de hand.

Het was acht uur in de avond voordat ik weer in Boerdos was. De tocht had duidelijke sporen bij me achtergelaten en ik was blij dat de boeking bij hotel Trianon in elk geval klopte. Het was nog vrij warm, maar de hitte was nu toch wel te dragen.

Ik had een fles cognac op de kop getikt, een Time en een oude Playboy die zo te zien al een keer of drie verkocht was. Ik voelde me uitgeteld en ging gekleed op bed liggen. Ik was zo moe dat ik minstens een kilo of tien zwaarder woog dan anders en de gedachte aan de tien mille die ik voor mezelf verdiend had hielp daaraan weinig. Post-coïtale neerslachtigheid. Zo'n portie geld gaat pas tellen als je thuis bent en het op je giroafrekening ziet staan. Nu dacht ik alleen maar aan de manier waarop het verdiend was. Het doet me absoluut niets om een gewone Nederlandse huisvrouw een fraaie tuinparasol van f 25.- voor de speciale aktieprijs van f 85.- te verkopen. Geld moet rollen en anders zou ze er misschien iets veel onnuttigers voor kopen. Ik bedoel maar. De wapenhandel is natuurlijk lucratiever, maar het is toch een soort handel in ellende, laten we eerlijk zijn. Op een afstand van een paar duizend kilometer lijkt het allemaal vrij eenvoudig, maar als je de mensen ziet merk je toch dat het mensen zijn, daar helpt geen lieve moedertje aan. Normaal gesproken zou ik Henrix nog wel iets méér dan dit bedrag afgezet hebben. Zo emmerend viel ik al na één glaasje cognac en 2 pagina's Time in slaap.

3

Ik werd wakker doordat iemand met een hard voorwerp tegen mijn hoofd tikte. Het licht was aan en mijn hart bonsde hevig.

Ik was ergens van geschrokken. Ik keek om me heen en het klopte. Bij de deur stond iemand en naast mijn bed zat iemand op een stoel, met een kleine revolver in zijn hand. De Boerdogezen die ik tot nu toe gezien had leken sterk op Indonesiërs (donkerbruine huid, sluik zwart haar), deze man had de wat lichtere huidskleur van een Chinees en ook aan zijn ogen was te zien dat hij Chinees bloed moest hebben. Hij was tenger en had koolzwarte ogen in een zachtzinnig gezicht.

'Mister Kampman?' zei hij.

'Yes', zei ik, terwijl ik voorzichtig overeind kwam.

'Mijn naam is Oeson', vervolgde hij in het Engels. Nu waren de poppen aan het dansen.

'O', zei ik. Ik keek op mijn horloge, het was 1 uur, ik had pas een paar uur geslapen. Ik voelde me zacht in het hoofd en moest vechten tegen de behoefte om te zeggen 'Ach laat maar' en me weer om te draaien. Ik had hier helemaal geen zin in.

'U bent met mijn vrouw meegereden naar Henrix', zei hij, 'en daar is ze gevangen genomen. Ik wil precies weten wat er gebeurd is.' Met de zijkant van de revolver sloeg hij me vinnig tegen de slaap.

'Au, godverdomme!' riep ik onthutst en wreef. Er zat wat bloed aan mijn hand. Ik was nu wakker genoeg, bij de deur stond een donkere Boerdogees, eveneens met een revolver.

'Ik vertel het u wel, rustig maar', riep ik boos. Bang was ik nog niet.

'Ik ben naar Henrix geweest voor een wapenleverantie', vertelde ik hem, 'uw vrouw was zo vriendelijk me een lift te geven en toen hield Henrix haar vast. Ik deed wat ik kon, maar ja, ik sta er helemaal buiten.'

'Ik wil het precies weten, woord voor woord', zei hij. Hij zag er sereen uit maar gaf me nog een lel met zijn revolver.

Ik babbelde nu maar raak, ik gaf hem een minutieus verslag van wat er allemaal gebeurd en gezegd was.

'Gisteravond heb ik een telegram naar mijn compagnon gestuurd en meteen het geld overgemaakt', zei ik tenslotte, 'Henrix krijgt morgen zijn wapens en hij heeft ook uw vrouw. U moet goed begrijpen, ik sta hier helemaal buiten. Ik handel nu eenmaal in wapens en hij had het beste bod. Ik zou ze ook liever aan u verkocht hebben, eerlijk waar.'

Een tijdlang zwegen we. De man aan de deur ging van zijn ene been op het andere staan. Zoals meestal in hotelkamers was het licht vrij zwak. We vormden een somber groepje, zo midden in de nacht. Het was doodstil buiten en we hadden automatisch op gedempte toon gepraat.

'Ik heb zin om u dood te maken', zei hij tenslotte, 'maar ik zal het niet doen, want de man van dit hotel is een vriend van mij. Kotak zal uw oren afsnijden. Dat zal u helpen om te onthouden dat u hier niet meer moet komen.'

Paniek overviel me. Jezus Christus wat een barbaren. In een fractie van een seconde bedacht ik dat oren weer aangenaaid konden worden en dat het geen pijn deed, was er niet iets met Jezus in de hof van olijven, trouwens ook in Karl May miste iemand zijn oren, de grote vraag was of Boerdos een ziekenhuis had waar men ze weer kon aannaaien. Maar wat als ze de oren meenamen?

'Nee', riep ik luid, ik huilde al bijna, 'don't be a damn fool. Luister nou. Kalm nou even. Ik héb wapens voor jullie.'

Ik bukte me en trok mijn koffer omhoog, maar Oeson duwde me meteen weg.

'Open die koffer', zei ik, 'en in het zijvakje van het deksel zit een lijst'. Terwijl hij het wapen op me gericht hield opende hij de koffer en trok het lijstje eruit.

'Onderaan staat de prijs', zei ik.

Oeson nam de lijst door en dacht na.

'Dat is ongeveer de helft van het aantal dat jullie aan Henrix verkocht hebben', zei hij tenslotte.

'Ja.'

'Tegen de prijs die wij voor de hele partij geboden hebben.'

'Ja, maar die prijs was te laag', zei ik, 'Henrix bood meer. Ik kan jullie alleen deze partij nog bieden.'

Weer waren we een tijdje stil. Toen glimlachte Oeson zuur. 'Margreet heeft me wel eens verteld van Hollands zakendoen', zei hij, 'het is waar, jullie gaan over lijken. Twee partijen tegen elkaar uitspelen en ze dan de hoogste prijs laten betalen.'

'Ik zou het graag goedkoper doen', zei ik, 'maar mijn baas doet het niet.'

'Ook niet als het je een oor kost?' vroeg hij.

'Dat helpt niet', ik huiverde en hoorde mijn stem in paniek omhoog gaan, 'ik zit vast aan de afspraken.'

'OK', zei Oeson, 'U bent bang genoeg om de waarheid te spreken. Ik betaal de helft van het bedrag en morgen krijg ik van u de wapens. Maar eerst gaan we nog iets anders doen. We gaan een paar uur rijden en dan bevrijdt u Margreet voor mij.'

'Hé?'

'We doen een kleine overval en u doet mee', zei hij.

'Nu?'

'Dit is de beste tijd. Als we er zijn loopt het tegen vier uur.' 'Maar ik heb er niets mee te maken!' riep ik.

'Dat dacht u. Henrix heeft Margreet, maar als ik u heb en er loopt iets mis, dan kan ik u misschien toch ruilen tegen haar.'

Ik lachte schamper. 'Waarom zou Henrix dat doen?'

'Omdat ik hem dan zal vertellen dat u nog geen telegram heeft kunnen sturen voor de bestelling, omdat ik u direct te pakken had toen u in Boerdos kwam. En u zult dat beamen, want als het niet lukt, bent u de eerste die een kogel door zijn hoofd krijgt.'

Ik knikte. Het begon allemaal wel erg ingewikkeld te worden en ik zag absoluut niet hoe ik orde in de chaos kon krijgen.

4

Het was ruim 4 uur toen we stopten, een paar honderd meter voor de plantage van Henrix. We hadden eerst alles geregeld met een slaperige bankier van Oeson's keuze, en niets zou hem nu kunnen verhinderen om me na afloop van alle nog te verrichten werkzaamheden met een kogel in mijn rug ergens in een bananenveld achter te laten. Tot mijn verbazing kon het me niet veel meer schelen. Ik viel om van de slaap en gaf het op om Oeson's karakter te peilen. Gedurende de hele voorbereiding van de tocht bleef hij kalm en zonder veel poespas de dingen regelen, zodat we al na een half uur in een weapon-carrier op weg waren naar Henrix. Ik zat achterin temidden van 10 zwarte Boerdogezen die tot de tanden bewapend waren. De ruimte rook erg naar knoflook en ik bracht een uur slapend door, hotsend en schuddend. Toen we arriveerden was het nog pikdonker. We liepen een eind, totdat we de verlichting van hoofdgebouw en bijgebouwen zagen.

Toen zwenkten we af, de bananenvelden in. Vier man gingen vooruit om de wacht onschadelijk te maken. Ze hadden tangen bij zich om een gat in de heg te maken. Het duurde een kwartier voordat het signaal klonk, de hoge gorgelende roep van een vogel met een nachtmerrie. We liepen zo zacht mogelijk in de richting van het gat. Er lagen 4 figuren stil op de grond en onze mannen stonden erbij. Er bleven er twee achter, de rest ging mee. Aan het hoofdgebouw waar Henrix woonde zat een lang bijgebouw vast, een rij kamers met een open gang ervoor. In één van die kamers moesten Margreet en de chauffeur zitten volgens de informatie van Oeson. Een eind verder, in de losse gebouwen, sliepen de arbeiders.

Het bijgebouw was helder verlicht, het was een lang gebouw met naast elkaar 10 deuren. Voor één van de deuren stonden 2 wachten, elk met een stengun.

'Nu', fluisterde Oeson en gaf me een duwtje. Ik was behoorlijk bang maar stond toch maar op, zoals we al in de auto hadden afgesproken. Ik liep rechtstreeks op de schildwachten af en verzuimde niet wat lawaai te maken. Ze richtten hun stenguns op mij en ik bleef vijf meter van ze af staan. Een blanke zouden ze niet zo gauw neerschieten, maar het was toch uitkijken geblazen. 'Mister Henrix here?' vroeg ik en wees op de deur.

Ik herhaalde het nog een keer. 'Henrix?' vroeg ik en deed een paar stappen naar voren. 'No', zei er tenslotte een. 'Missis Oeson here?' Ze keken me alleen maar aan, ze begrepen er niets van, die jongens. Ik stak langzaam een hand in mijn zak, haalde er een pakje sigaretten en een aansteker uit, stak er één op en bood hen er ook één aan. Ze kwamen wat dichterbij.

'Mani par ono', zei ik conversationeel, 'won tara codex. Haha. Onomatopee. In diesen Heilgen Hallen, wat? Schreib mit nach nebst und samt, bei seit von zu zuwieder, entgegen ausser aus, stets mit dem dativ nieder.' Eén van de twee lachte een beetje, hij miste een paar tanden en was zeer donker van huid. Ze stonden nu vrij dicht bij me, wisten niet goed wat ze met me aan moesten. Een blanke stuur je niet zo gauw weg.

'Bevalt het een beetje, zo midden in de nacht ?' vroeg ik, 'weinig te beleven, wat? Zonnetje gaat van ons scheiden, 't avondrood kleurt reeds het veld. Wie niet weg is is gezien. Ik kom.' Tussendoor lachte ik een beetje en probeerde een vrolijke indruk te maken. Geleidelijk aan drong de boodschap tot hen door: een enigszins aangeschoten blanke, kennelijk een gast.

Ze lachten nu allebei breed en begonnen tegen elkaar te praten. Het duurde eindeloos, maar met veel gebabbel en gesjor kreeg ik ze uit het lamplicht. Twee doffe klappen en toen vielen ze eindelijk naast me neer. Ik transpireerde als een otter.

'Uitstekend', zei Oeson. We stonden met zijn allen uit het lamplicht, twee man gingen naar de deur van het hokje. Ze hadden een breekijzer bij zich. Het duurde maar kort en gaf geen geluid. Toen duwden ze de deur open maar er kwam niemand naar buiten.

Op hetzelfde moment stonden we plotseling in schijnwerperlicht en hoorden we de stem van Henrix. 'Ik heb Margreet hier', riep hij in het Engels, 'gooi je wapens neer.'

De groep stond als versteend, maar tenslotte liet Oeson zijn revolver vallen. Hij had nog steeds geen uitdrukking op zijn tengere gezicht. De anderen volgden zijn voorbeeld.

Nu kwam Henrix tevoorschijn met een man of twintig, allen bewapend.

'Zo', zei hij, 'dat was dat. Ik had er zo'n vermoeden van dat er vannacht een overval zou volgen. Ik weet wie je spion hier is', zei hij tegen Oeson. Hij zag er zeer tevreden uit.

'Ach, wat ben ik blij dat u er bent', riep ik en liep naar hem toe, 'ik heb nog geprobeerd om zoveel mogelijk lawaai te maken, maar het was niet nodig, merk ik.'

Henrix schonk geen aandacht aan me. Hij keek alleen naar Oeson en gaf een commando. Oeson's helpers werden weggebracht, er bleven tien man van Henrix over, plus hijzelf, Oeson en ik.

'Dat is het einde van de opstand', hoorde ik Henrix zeggen. Hij liep naar Oeson toe, en drukte de revolver tegen zijn slaap. Er klonk een knal en Oeson zonk omlaag. Aan zijn hoofd zat een groot rood gat, een eindje verder lag een brok rood vlees.

Ik moest ineens braken. Kokhalzend liep ik een eind verder en hurkte neer. Na een minuut of wat kwam ik weer overeind.

Henrix stond bij me, de revolver hing losjes aan zijn rechterhand, en hij keek me belangstellend aan. 'Gaat het weer een beetje?' Ik zuchtte, het braaksel lag smerig op mijn tong.

Ik was een half hoofd langer dan hij en zeker een kilo of vijftien zwaarder en had maar één overheersende behoefte.

'Nog hartelijk bedankt voor uw hulp', zei ik fervent en greep zijn hand. Ik nam hem zijn revolver af, pakte hem met één hand bij zijn boord en hield met de andere het wapen tegen zijn slaap.

'Laat ze allemaal hun wapens op de grond gooien', zei ik.

Hij piepte snel iets en ze deden het.

'Laten ze nu op de grond gaan liggen, goed in het licht', zei ik en na zijn bevel gingen ze braaf liggen.

'En geef nu in het Engels iemand opdracht om de groep van Oeson terug te halen'.

Ook dat gebeurde. We stonden te wachten. Per ongeluk keek ik naar het lichaam van Oeson. 'Vuile smeerlap, waarom moest je dat nou doen ?' zei ik tegen Henrix. Ik trok zijn hoofd naar me toe, hield mijn mond aan zijn oor en schreeuwde er alle vloeken in die ik kende. Het duurde een paar minuten voordat ik weer een beetje bijkwam. Op de grond lag nog steeds het lijk van Oeson en zijn mannen stonden er naar te kijken met verschrikte starende ogen.

'Bent u klaar met dat geschreeuw ?' vroeg Henrix, 'mag ik dan ook eens wat zeggen?'

'Nee, je houdt je bek maar.'

Eén van Oesons mannen sprak een beetje Engels, wist ik. Hij was een kortgebouwde donkere man. Met Henrix aan het pistool liep ik naar hem toe. 'Neem al die wapens en ga hier weg', zei ik, 'neem het lichaam van Oeson mee. Wacht buiten bij de auto op me. Ik ga mevrouw Oeson halen'.

Hij knikte. 'Geen geschiet', zei ik, 'want dan komen er mensen op af. Rustig weggaan.'

Met Henrix liep ik naar het hoofdgebouw. 'En nu naar mevrouw Oeson', zei ik.

'Wat maakt u toch een drukte om niets', zei hij onderweg, 'het was toch het enige wat ik doen kon ?'

'Een man zomaar neerknallen?' vroeg ik.

'Wat dacht u dan dat ik met de wapens gedaan zou hebben die u me zou leveren ?'

Ik zweeg.

We liepen het huis in. Voor een kamerdeur stond een wacht. Henrix gaf hem een kort bevel en hij gaf zijn stengun aan mij. We gingen naar binnen. Het was een kleine kamer. Op het bed zat Margreet, geheel aangekleed en bij het raam stond Akar.

Ze keken ons sprakeloos aan. Toen lachte Margreet. 'Dat is het laatste wat ik verwachtte. Meneer Kampman, bent u bekeerd?'

'Laten we hier weggaan', zei ik, en tegen Henrix: 'Ik wil een jeep van u om naar Boerdos terug te rijden. En u gaat mee. Na een kilometer zet ik u eruit, dan kunt u terug lopen.'

'Nee, daar begin ik niet aan.'

'U heeft niets te willen', zei ik en zwaaide dreigend met het wapen.

'O zeker. Het enige wat u kunt doen is mij neerschieten, maar dan komt u zelf ook niet levend weg. Ik begin er niet aan om me te laten ontvoeren. Me even in het donker ergens te laten afzetten, wat dacht u dat er dan onderweg met me zou gebeuren door de heren die nu buiten staan te wachten?'

Margreet keek me aan. 'Wat is er eigenlijk aan de hand?' vroeg ze.

'Dat kan ik u nu niet uitleggen', zei ik en knikte veelbetekenend in de richting van Henrix. Ik dacht na.

'Het beste wat we kunnen doen is alle wagens onklaar maken, op de wagen van mevrouw Oeson na en één jeep voor mij. Dan kunnen we weg zonder risico achtervolgd te worden.'

'Dat lijkt me een beter idee', zei Henrix. Hij riep de wacht binnen en legde hem uit wat er gebeuren moest. De wacht en Akar vertrokken en we bleven met zijn drieën achter. Een half uur zwijgen is een hele tijd. Margreet Oeson keek me steeds vragend aan, maar ik vermeed haar blik. Henrix keek solide en vreedzaam voor zich uit.

Tenslotte was alles geregeld. Met Henrix liepen we naar buiten. 'U stapt nu in', zei ik tegen haar, 'en u rijdt langzaam in de richting van Boerdos. Na een kilometer komt u bij de wagen van uw man. Ik kom direct achter u aan. Rijdt u vooral langzaam.'

Ze keek me aan. 'Ik weet niet wat ik ervan zeggen moet', zei ze, 'maar ik wil u in elk geval bedanken voor uw hulp.' Ze stapte in, Akar zat al achter het stuur en ze reden weg.

Henrix en ik bleven over, met op enige afstand een aantal van zijn mensen, vermoedelijk bewapend. 'De wapens krijgt u morgen, zoals afgesproken', zei ik, 'u heeft er tenslotte voor betaald.'

Ik stapte in terwijl ik het pistool op hem gericht hield en moeizaam de wagen startte. Het zou allicht een paar kogels kunnen schelen als hij aan de wapenbestelling dacht. Ik spoot weg en er werd inderdaad niet geschoten. Na een paar honderd meter passeerde ik op volle snelheid Margreet Oeson. Ik stak mijn hand op en reed door. Even verderop stond de grote stationcar waarin ik gekomen was. Er was geen mens te zien, ze hadden zich kennelijk verborgen.

Ik hoopte dat ze zo verstandig zouden zijn om een andere weg naar hun dorp te nemen dan de weg langs Henrix en reed zo hard mogelijk door, rechtstreeks naar het vliegveld. Toen ik aankwam werd het net licht en een uur later opende het restaurant. Ik belde de contactman en vertelde hem dat de levering aan Henrix niet doorging, maar dat die wapens naar Oeson moesten.

Ik boekte voor het eerste het beste vliegtuig dat vertrok, en kwam via een grote omweg na vijftig uur op Schiphol aan. Een half uur na de landing stond ik in de aankomsthal, zonder bagage, verdoofd en halfdronken, toen de vrolijke stern van Ben in mijn oor klonk.

'En?' riep hij al van ver, maar aan mijn gezicht kon hij al zien dat het mis was.

'Dus je hebt Henrix' geld teruggestort en Oeson voor de helft van het geld alle wapens geleverd?' zei hij een uur later.

'Ja. '

'Dat levert ons al met al een winst op van een gulden of 100', rekende hij uit, 'na aftrek van reiskosten. Knap staaltje werk.'

'Ik heb toch verteld wat er aan de hand was?' riep ik boos. We zaten in een koffiebar in de stad. Om ons heen was het gezellig.

'Oké Oké. Maar de wapenhandel kunnen we wel vergeten, voortaan. Zoiets wordt bekend en dan krijg je geen poot meer aan de grond. Het is een kwestie van vertrouwen in deze branche, hé?'

'Ik wil naar huis', zei ik en stond op. Hij rekende af en bracht me weg. Voordat ik uitstapte hield hij me nog even bij de arm vast. 'Trek het je niet aan', zei hij, 'iedereen heeft wel eens tegenvallers. Ik maak nog wel eens een goeie verkoper van je.' Ik stapte uit en hij reed weg. Het was donker, maar op een zachtaardige manier, met straatlantaarns. Een warme, windstille augustusnacht. Ik haalde diep adem. In de straat hing de zachte, zoete geur van hondepoep.

Kleine onderbreking

De man van de reclame gedroeg zich op zijn best. 'Ik stel voor', zei hij, 'dat we eerst de samenvatting van het rapport doornemen. U als leden van de commissie kunt dan vragen stellen aan de heren Bakker en Vermolen die hier namens het onderzoekbureau aanwezig zijn. Daarna kan ik u een memorandum presenteren dat wij hebben samengesteld op basis van de onderzoeksresultaten, en dat... '

'Ja', zei de voorzitter van de commissie, 'wie leest voor ? Kan meneer Bakker voorlezen?'

'Ik heb het gevoel dat het misschien', zei Henk.

'Kunt u iets luider spreken ?' De voorzitter was zo'n no-nonsens man die zijn zaakje met deze zelfde handen uit het niets opgebouwd had. Een jaar of zestig, vlezig gebouwd, dun grijs haar, fletse ogen.

'IK ZAL HET PROBEREN', zei Henk, 'MENEER VERMOLEN LEEST VOOR.' De laatdunkende blik verschoof naar Rob naast hem, die haastig met hoge stem de tekst begon op te lezen.

Het verloop van de zitting kon je tevoren uittekenen. Meneer de voorzitter zou regelmatig interrumperen om te laten merken dat hij het allemaal maar onzin vond. Wat had je nou eigenlijk aan zo'n onderzoek, dat zou hij wel eens willen weten. Stond er iets in het rapport wat hij niet allang zelf bedacht had? Hij wilde bepaald niet negatief doen over de moderne marketingmethoden, maar als dit nou een voorbeeld was van de moderne manier van zakendoen, dan hoefde het voor hem niet.

Henk zat zich bij voorbaat al op te winden. Geachte meneer Driessen, er zijn in elke generatie duizenden domme mensen die met deze zelfde handen een zaak proberen op te bouwen.

De meesten gaan failliet, maar er blijven er natuurlijk altijd een paar over die door puur geluk nét geen last hebben gehad van hun angstaanjagende stupiditeit. Dat is niet iets om je op te laten voorstaan, meneer Driessen. En wat dat onderzoek betreft, het waren toch u en uw commissie die onderzoek wilden doen en ondanks al onze waarschuwingen bleven volhouden dat dit onderzoek een blauwdruk voor de komende tien jaar zou gaan opleveren ? En was het niet uw eigen krenterigheid waardoor er van de oorspronkelijke vragenlijst maar de helft overbleef? Hé?

Het gebons van het hart was weer begonnen, zeer duidelijk.

Hij schoof zijn horloge voorbij de manchet, legde de vinger op de ader en begon zo onopvallend mogelijk te meten. 32 slagen in 15 seconden, maal 4 is 128. Rob las monotoon de samenvatting voor, terwijl de zuurstof in de kamer snel verminderde. Aan de overkant zat de enige vrouw, secretaresse, naar hem te kijken. Kalm ademhalen en nergens aan denken.

Tweemaal 4 is 8, 4 maal 8 is 32, ik zal nooit meer smokkelen meneer. Medemblik. Figuurzagen is monsterlijk. Een punt zuigen. Amerika is een groot land. Henk houdt van Maja.

'Ik ben misselijk', fluisterde hij tegen Rob, toen Driessen bezig was met een monoloog tegen de reclameman. Er zat een half broodje onverteerd in zijn slokdarm. De pols was opgelopen tot 140. In de rust is de polsslag van de mens tussen 70 en 8o slagen per minuut (sommige boeken geven 6o a 8o aan), maar er kunnen makkelijk vergissingen bij het meten gemaakt worden.

Als je bijvoorbeeld met je duim je polsslag meet is het mogelijk dat je per ongeluk dezelfde slag tweemaal telt, omdat de duim een soort eigen polsslag heeft, wat toch wel raar is als je er over nadenkt.

'Ik kan geen adem meer krijgen', zei hij tegen Rob, 'ik moet weg. Sorry.' Rob keek hem wanhopig aan, maar hij kon niet anders.

Hij stond op, knikte even verontschuldigend in het rond, wreef met de volle hand over de maag, zodat men het overal zou kunnen zien dat hij misselijk was.

Ook op de gang was weinig zuurstof, met veel diep ademhalen kon er net bij geleefd worden. Slachtoffer van het moderne jachtige leven. Met korte zinnetjes kan er een verhaaltje van gemaakt worden. Achter de vergaderzaal was een klein hokje, waar een misselijk mens op de grond kon liggen. Een raam over de hele breedte van de kamer toonde een lucht met wolken.

Wat een manier om te sterven, op je rug in het zijkamertje van de grote vergaderzaal.

Een grote angst overviel hem. Niks aan de hand, zei hij tegen zichzelf, je bent gewoon overwerkt. Ademnood, druk op de borst, normale verschijnselen. Door de gesloten tussendeur was de hoge stem van Rob hoorbaar, nog steeds bezig met het voorlezen en verklaren van de samenvatting. Hij bleef ademhalen totdat een stevige vrouw van een jaar of dertig binnenkwam. Ze begon de tafel te dekken die in de kamer stond. 'Moet ik hier weg?' zei hij, 'ik hoor hiernaast, maar ik voelde me niet zo goed.'

Ze zette haar handen in haar zij. 'U ziet er uit, niet mooi meer', zei ze, 'kan ik u helpen met een glas melk of zo?'

'Nee dank u', zei hij kokhalzend, 'wanneer moet ik hier weg?'

De direktie moet hier eten, 'O, doet u maar rustig aan hoor. maar dat is pas over 10 minuten.'

Ze verdween en het was duidelijk dat er een besluit genomen moest worden. Doorzetten, dat is altijd het beste. Als er dan toch overleden moet worden, dan maar liever meteen. Loop bijvoorbeeld snel de trappen af, dan zijn er twee mogelijkheden: je overlijdt onderweg of je overleeft het. Hij haalde het, hijgend en opgelucht. Bij de receptie beneden zaten twee meisjes.

'Kunt u voor mij een taxi bestellen', zei hij zo zakelijk mogelijk.

Op een zwart lederen stoel in de hal kon hij adem halen totdat de auto kwam. Ook onderweg bleef het einde uit en thuis was een bed en iemand die achter elkaar 3 koele pilsjes aanvoerde. 'Hoe ging het?' vroeg zij. En toen pas begon hij te klagen.

Op pad

Nu we weg waren uit het Jappenkamp werd het leven heel anders. Weliswaar zaten we opnieuw in een kamp, maar je kon er uit en ik wist dat er allerlei dingen te gebeuren stonden: we zouden weer vertrekken, we zouden met de boot gaan naar mijn vader. Dat reizen met de boot scheen iets machtigs te zijn. Met name kon mijn moeder lang vertellen over de hijskraan op de kade. Ze liet dan haar arm langzaam dalen met geopende hand, die hand kwam ergens op terecht (een blokje, of een stukje brood), sloot zich na enig zoeken, en steeg dan weer op, begaf zich zijwaarts en liet dan de lading weer zakken op het dek van het schip. Dat moest ik mij natuurlijk vele malen groter voorstellen.

We zaten hier in kleine sombere kamertjes zonder raam. Het was een oude kazerne. Buiten scheen de zon, maar je zag er niets van, want de deur kwam alleen uit op een gang.

'Weet je wat we doen', zei tante Aal op een dag binnenkomend, 'we hakken een gat in die muur.'

'Kun je dat nou wel doen, meid?' vroeg mijn moeder ongerust.

'Welja', zei tante Aal, 'als ze er wat op tegen hebben dan plakken ze het maar weer dicht met hun formulieren.'

Dit bracht mijn moeder aan het giechelen. Tante Aal nam de bijl op die ze bij zich had en sloeg aan het hakken. Het was een dunne witte muur, maar toch duurde het nog wel een uur voordat zij en mijn moeder het gat gemaakt hadden. Het was een rond gat, en een beetje gekarteld, maar je kon erdoor naar buiten kijken en er kwam ook licht naar binnen. Het hokje werd er een stuk vrolijker door.

'Zo, nou valt er tenminste in te wonen,' zei tante Aal. We zaten op de bedden en keken tevreden naar het gat.

'Wanneer gaan we nu naar pappie?' vroeg ik om iets te zeggen. Mijn moeder zuchtte. We zaten nu twee weken in het doorgangskamp.

'Nog een paar dagen wachten, jongen,' zei ze, en tegen tante Aal: 'Hij vraagt voortdurend om zijn vader. Ik ben gisteren nog wezen informeren, maar die onderluitenant Onderwater verstopt zich gewoon. We moesten maar eens voor zijn kantoor gaan zingen: Luitenant Onderwater, kom eens boven water.'

Dat leek me erg leuk en ik lachte hard.

Die middag kreeg zij een brief. We zaten bij het washok. Het rook er niet zo fijn, een beetje naar urine. Na een tijdje begon ik me te vervelen. Ik liep naar haar toe, bukte me en keek. 'Waarom huil je, mam?' vroeg ik verlegen, maar kreeg geen antwoord. Ik nam een scherp steentje en begon mijn naam te schrijven in de groene aanslag van de muur van het washok. Hans Vervoort, Hans Vervoort, Hans Vervoort, dat was ik en als we in Makassar waren, zou ik in de eerste klas komen en dan zou blijken hoe handig het was dat ik al schrijven kon. Om de hoek hoorde ik geluiden. Ik keek en er stond een hond raar te doen op het grasveldje buiten, hij kokhalsde voortdurend. Gespannen keek ik toe en na een tijdje kwam een worstje uit zijn bek, toen nog een en nog een, vier in totaal. Bleke saucijsjes, die als een ketting aan elkaar verbonden waren. De zon scheen hard, de hond was hier en daar kaal. Hij keek naar de worstjes, snuffelde er nog eens aan en liep toen schouderophalend weg, op een kalm drafje. Hij liet de vier worstjes achter, bleek en vochtig.

'Hans, ik heb een brief uit Holland gekregen', zei mijn moeder. 'Uit Holland!' riep ik.

'Je opa is overleden', zei mijn moeder. Daar kon ik me niets bij voorstellen. 'Dood?' vroeg ik.

'Ja', zei ze.

Ik knikte nadenkend. Opa dood. Hm. 'Dus we gaan vanmiddag niet wandelen?' vroeg ik ongerust.

Daar moest ze om glimlachen en hoofdschudden en een uur later waren we op pad. Ik hield haar hand vast. Het fijne van dit kamp was dat je er uit mocht, er was wel prikkeldraad omheen, maar je mocht zonder meer door de poort. We wandelden verder dan we ooit gegaan waren. Het was hier frisser, stiller en groter dan in het Jappenkamp. Veel straten en bomen, veel ruimte om je heen. We kwamen op een lange brug, beneden zag je de rivier, traag en bruin. Aan het begin en het eind van de brug kon je van alles kopen. Trossen kippen, met de poten bij elkaar gebonden, allerlei vruchten, rudjak, stroop. Ik kreeg een ijs lilin, een roze blokje waterijs aan een stokje. Heerlijk was het en ik voelde me volkomen gelukkig.

In vrede wandelden we terug, maar bij de poort kwam tante Aal ons al tegemoet rennen. 'Gré, je moet weg', riep ze. 'Het is ineens afgekomen. Je kunt mee met de Queen Emma.'

We holden. Géén paniek, toch paniek, snel inpakken, afscheid nemen (een dikke zoen op de geelbruine malaria-wang van tante Aal) en een paar uur later op de boot.

De hijskranen miste ik. Ze stonden er nog wel en ze waren inderdaad kolossaal, maar ze deden niets meer toen wij aankwamen. Drie zware stoten op de hoorn en we vertrokken. De boot was iets heel geks: enorm groot, en uit alle kranen kwam zout water. Warm zout water en koud zout water in royale dikke stralen. Er waren wel drie of vier verdiepingen en op elke verdieping grote zalen met bedden. Wij hadden twee bedden, ik één en mijn moeder één. Ik lag onder, mijn moeder boven.

In grote waslokalen kon je je wassen, onder elke kraan stond een bloot kind dat door zijn moeder gewassen werd. Het hele schip rook naar etensluchtjes, warm en zoetig, en de etenszalen waren enorm. Je kreeg pap met jam, vlees met jam, brood met jam. Alle kinderen aten tegelijk en als iedereen weg was, zat ik nog achter mijn bord met lange tanden te kauwen. Er kwamen matrozen langs om de tafels schoon te maken. Ze hadden heldere gezichten, lachten tegen me en praatten in een onbekende taal.

Dit duurde mij veel te lang, maar tenslotte kwamen we toch in Makassar aan. Het was net avond geworden en al vrij donker.

We stonden op de kade in de menigte, naast onze koffertjes, toen mijn vader ons vond. Hij tilde me op en drukte mijn moeder tegen zich aan en zo stonden we een tijdje. Ik kende hem wel van een foto, waar hij samen met iemand anders op stond, twee mannen met een enveloppe-achtige pet op het hoofd. Hij was stevig en had een breed, rood gezicht en hij rook prettig naar tabak.

We stapten in een dogkar, een wagen met paard, en reden weg.

Al na een half uur kwamen we aan waar we zouden wonen, Bessiweg no 10. Er woonden drie gezinnen, en wij hadden twee kamers. Je kwam binnen en het was een groot huis, met warm licht uit de lampen. Mijn vader had voor eten gezorgd, boterhammen met kaas uit blik. Het was stil buiten en gezellig binnen en al ver over bedtijd. Ze praatten af en toe met elkaar.

Ik hoorde de naam Robby vallen, terwijl ik met aandacht mijn boterhammen at. Hij was blond met blauwe ogen en een jaar ouder dan ik toen hij dood ging. Hij lag in het ziekenzaaltje van het kamp, heel vrolijk, en vertelde me dat hij een keer moest lachen en niezen tegelijk, gisteren. 'En wat heb je gedaan?' vroeg ik gespannen. 'Allebei', zei hij. Toen hij dood was, mocht mijn moeder de poort uit om hem te begraven. Iedereen was vriendelijk voor mij, die dag, en ik kreeg de soep van hondevlees die anders voor hem bestemd was geweest.

Nu ik zijn naam weer hoorde, in Makassar onder het lamplicht, dacht ik voor het eerst sinds lange tijd aan hem. Ineens begon mijn vader zacht te huilen. Ze stonden tegen elkaar aan, mijn vader en mijn moeder. Na enig aarzelen klom ik van mijn stoel af en ging erbij staan. De hand van mijn moeder kwam naar beneden en trok me tegen haar aan.

Bijna

De bren was duidelijk het prettigste wapen. Je lag rustig ademhalend op de grond, keek door het glasheldere vizier en drukte af. Geen terugstoot, weinig lawaai, je schoot voor je

plezier. De piat was het moeilijkst. Je moest ervoor op je rug liggen en met de benen een veer spannen. Vervolgens het gevaarte op een borstwering tillen en dan richtte je het

globaal op een geduldige ouwe tank. Als je de trekker overhaalde, kreeg je een klap die nauwelijks meer als een waarschuwing bedoeld kon zijn.

Vanachter die borstwering werden trouwens ook de handgranaten gegooid, onder het oog van doodzenuwachtige instructeurs, die regelmatig meemaakten dat een

recruut per ongeluk de vergrendeling wegwierp en de handgranaat naast zich neerlegde inplaats van omgekeerd.

Ook de eerste oefeningen met het geweer waren niet goed voor de zenuwen van de instructeurs. De leerlingen lagen met oorpropjes in de oren op de grond, het geweer aan de schouder. 'Rustig ademhalen, langzaam de trekker overhalen, zoek het moment van de tegendruk', riep de instructeur. Je verstond het niet goed door de propjes. Er werd trouwens ook voortdurend om je heen geknald. 'Wat zegt u, sergeant?' en je richtte je op om hem aan te kijken, vinger aan de trekker, de loop op hem gericht.

Wie kent trouwens niet die verhalen van instucteurs die te laat ontdekten dat er een echte granaat zat tussen de oefengranaten die zij demonteerden? Het was zomer, onder het lover van een paar grote bomen stond de jonge luitenant uit te leggen hoe granaten in elkaar zaten. Ze haalden de vergrendeling eraf en ineens (ja, hoe weet ik ook niet) bleek dat er één echt was. De recruut liet hem van schrik op de grond vallen. Het ding rolde weg, het duurde even voordat iemand reageerde. Toen sprong de luitenant er op. Boem! Au! Maar hij had de groep gered en kreeg posthuum een onderscheiding.

Zelf zag ik 25 jaar geleden mijn eerste handgranaat. We liepen altijd langs de spoorbaan naar huis, Ronnie en ik, om half één als de school uit was. Het was een omweg, maar er stonden altijd wel wat spoorwagons uit te rusten, waar je in kon spelen.

Van de spoorbaan kwam je door een kampong. Op de grens, in de berm, lag een geel-oranje handgranaat. Ik geloofde er niets van. Had ik niet een maand tevoren een dode man ontdekt, op zijn rug in het gras, 50 meter om de hoek van ons huis?

Vliegen liepen over zijn gezicht, maar toen ik mijn vader erbij haalde ('Papa, een dooie man') en die naar hem toe liep, ging hij overeind zitten. 'Apa tuan?' vroeg hij.

Ook om de handgranaat cirkelden vliegen. Hij lag als een geschilderd ei in het hoge gras.

'Een handgranaat', zei Ronnie en keek er van bovenaf op. Ik ook. We hadden allebei een kleine rugzak op onze rug, met onze schriften erin. Op de rugzakken hadden we onze naam geschreven met inktpotlood, wat nog behoorlijk gevaarlijk was want op mijn vaders kantoor werkte iemand en die had met zo'n inktpotlood in zijn neus gezeten en was kort daarna aan vergiftiging overleden.

De gangbare route was dat we eerst langs Ronnie's huis gingen. Daar dronk ik dan een groot glas koude stroop soesoe. Zijn moeder was dik en droeg af en toe nog sarong en kebaja. Zij vond het uitstekend dat Ronnie met mij omging, want dat was goed voor zijn Nederlands. Ook ik was tevreden want Ronnie was de sterkste vechter van onze klas en ik mocht niet mopperen dat hij met me om wilde gaan.

We staarden een tijd op het wapen en liepen toen eendrachtig verder. Ronnie's huis sloegen we over, we gingen direct naar mijn huis, want mijn vader was militair. Er was niemand thuis, behalve Oerip die er niets van begreep. 'Naar tante Mary', zei ik. Dat was aan de overkant. Zij was een dikke jonge vrouw. Tien jaar later, in Nederland en om precies te zijn in Haarlem, overleed zij aan de geboorte van haar tweede kind. Dat hou je niet meer voor mogelijk, maar het gebeurt. Zij ontving ons vrolijk. 'Stroop, Hansje?' vroeg zij. 'Tante, we hebben een handgranaat gevonden', riep ik en we legden het haar wel drie keer uit. Zij was de nicht van de politiecommissaris en mocht graag lachen, al was zij getrouwd met de lelijkste Hollander die ik ooit gezien heb. Ze belde op en al een half uur later kwam een laconieke donkere agent langs. Met zijn drieën gingen we weer terug. Hoofdschuddend liep de agent er naar toe en pakte het op. 'Nog goed', zei hij tegen ons. Hij stopte het in zijn broekzak. We dansten onderweg om hem heen, steeds met een half oog op de dikke bobbel. Maar hij ontplofte niet. Bij Ronnie's huis namen we afscheid.

'Dag', zei de zwarte agent. Al met al was het eigenlijk geen avontuur geworden.

Langs berg en dal

De middag dat het kind van de luitenant stierf gingen we de berg op. De luitenant was een aardige man met zachte bruine ogen en met een sterk kalende bruine schedel. Uit principe sprak hij alleen Bahasa, maar hij deed niet onvriendelijk tegen ons. Zijn kamp lag in de bergen bij Trétés, 50 kilometer van het stoffige Surabaja. Mijn vader reed er dagelijks naar toe om het leger te leren boekhouden, en in de vakantie mochten wij er twee weken logeren. Het was er fris, de zon scheen er helderder en zachter dan beneden, al verbrandde je er eerder door. We waren even hoog als sommige wolken, af en toe kwam er één langs, flarden nevel over je gezicht en armen, vochtig maar niet vies.

Wim en ik tafeltennisten, speelden Jokari, zwommen, reden paard en verveelden ons na een week. De dag dat het kind van de luitenant stierf lazen we lusteloos een boekje, toen er ineens een zenuwslopend gehuil en gesnik uitbrak in het huis aan de overkant. Amok? Mata Gelap? Uit de omliggende gebouwen kwamen al snel wat mannen aansprinten, waaronder mijn vader, maar Ma hield ons vast in de voorkamer. Gespannen wachtten we af en keken naar het huis. Even later kwam Pa naar buiten en liep onze richting uit, Ma hem tegemoet. Ze praatten even, daarna liep ze resoluut naar de overkant, terwijl hij naar binnen kwam.

'Het is het kind van de luitenant', zei hij, 'ze heeft stuipjes.'

Hij schudde zijn hoofd. Hartverscheurend was intussen het gebler aan de overkant.

'Gaat het dood, Pa?' vroeg ik.

'Ik weet het niet, jongen. De luit gaat naar Malang voor een dokter. We moeten er maar het beste van hopen.'

Hij zag er echt bezorgd uit, maar ging toch na zijn pauze weer lesgeven. Het lawaai aan de overkant was zachter geworden en na enige tijd klonk uit het open raam van het lesgebouw zijn luid en eentonig bahasa als vanouds.

Wim en ik keken elkaar aan. Zouden we zonder meer durven vertrekken? We overlegden, ik was een zoon en had het wel gedurfd, maar hij was een meegenomen vriendje en kon zich geen ongehoorzaamheid permitteren. Tenslotte besloten we dat ik het zou gaan vragen. In het huis van de luitenant stond mijn moeder met een bezweet hoofd te discussiëren in haar zelfgemaakte maleis, een natte dampende doek in de hand, 2 vrouwen liepen huilend rond, 3 zaten huilend terneer.

'Nu niet, Hans', zei ze nijdig, toen ik tegen haar begon te zeuren.

'Een klein eindje maar, mam. Pa zegt zelf dat het hier veilig is.'

Ze liep de kamer uit en weer terug en weer er uit, met pannen potten en doeken, één en al competente totok.

'Eventjes maar, mam', zeurde ik, toen zij even bij mij stilstond. 'Ja, ja, maar kijk uit.' Ze wist niet meer wat ik gevraagd had. Verheugd rende ik weg.

'Het mag', riep ik. Snel namen we wat sigaretten uit het tinnetje Chief Whip, Wim vulde zijn aansteker bij en ijlings namen we de benen. Het was een klein kamp dat steil tegen de berghelling aan lag, aan de rand van Trétés. De bovengrens was van prikkeldraad dat we makkelijk opzij konden buigen op een plek waar dat kennelijk al vaker gebeurd was. Erachter liep een pad omhoog.

Eindelijk vrij, en bang waren we niet, Trétés was volkomen veilig. Nee, dan Surabaja waar je dagelijks in de Vrije Pers kon lezen over de rampokpartijen van de vorige nacht, gelukkig meestal bij rijke chinezen.

Na een paar honderd meter lag Trétés al duidelijk beneden ons. We wezen elkaar de riante vakantiehuizen van Aniem en BPM aan en de plek waar zwembad Van Vloten moest liggen. Alle huizen hadden rijke tuinen, een beetje verwilderd nu ze niet zo vaak meer bewoond werden. Dit zijn nu rozen, zei mijn moeder vaak en theerozen wees zij altijd aan.

Overal kabbelde water en dat was geen wonder met die steile hellingen. Op het centrale pleintje kon je paarden huren, sinds de uittocht van de hollanders waren er meer paarden dan huurders en je kon tot op het bot afdingen. Heel ver beneden zagen we langs de weg de groepjes vrouwen staan die fruit verkochten, djeruk bali, pisang susu of pisang ambon, doerian, mangga, gewone djeruk, zuurzak, soms duku of mangistan of kedondong, ramboetan, noem maar op. Als er een auto langs kwam renden zij mee, voorbeelden in de handen of op het hoofd.

We stonden 5 minuten te wachten maar er kwam geen auto langs en Wim wou verder. Hij had weinig geduld, behalve als er iets te winnen viel met sport. Het krachtige zwijgzame type was Wim, kort vlasblond haar, kleine samengeknepen blauwe ogen, een stevig zwemlichaam. Zwaar ademend klommen we omhoog, totdat het pad ophield bij een vlak gedeelte met een droog landbouwveldje waarop jonge onduidelijke aanplant. Na enig aarzelen staken we over en werden halverwege afgesneden door een tierende figuur met een zwaaiende stok. Zenuwachtig hollend raakten we onze richting kwijt. We renden door laag struikgewas en kwamen terecht in een hoog alang-alang-veld, scherp gras dat tot boven onze schouders reikte en sneetjes op armen en benen veroorzaakte.

'Hé Wim, zullen we maar teruggaan?' riep ik tenslotte huilerig. Hij liep 20 meter voor me uit en wachtte. 'Klim eens op mijn schouders.' Ik deed het en kon wankelend zien dat er een eind aan kwam. Tien minuten later waren we zover, 'n oase van kale rots met 'n paar diep buigende bomen rondom een klein stenen hutje. We keken naar binnen en het was een graf, keurig netjes, een stenen vloer en een opschrift op de achterwand. A. F. Schonherre, 1882-1934, admi... Gunung Sa ... was nog te lezen.

'Dit is het graf, riep Wim opgewonden. Zijn stem sloeg even over, hij was in die fase, maar hij maakte nooit de indruk er last van te hebben. 'Nu rechts aanhouden', zei hij zelfverzekerd, 'als we goed luisteren moet het geluid te horen zijn.'

We luisterden en inderdaad, met een beetje goede wil kon je aan het eind van de horizon rechts een zacht geruis van water horen.

We volgden het pad dat bij het graf begon en passeerden een paadje met een stroom van koelies en vrouwen die manden droegen met gele stukken rots erin. Zwavel, je kon het ruiken.

Ze negeerden ons en wij liepen snel verder en na een kwartier kwamen we inderdaad bij een waterval. Van zeker 15 meter hoogte stortte het water zich met een hels lawaai naar beneden, in een grote vergaarbak, van waaruit een vrolijk stroompje naar beneden hobbelde.

De kom was zeker een meter of vijftig rond. Waar de stroom naar beneden kwam was het één en al schuim, maar daaromheen was het water blank, rustig en koud.

Er viel niemand te bekennen. We liepen om de kom heen en achter de waterval langs.

'Waar zijn ze nou?' riep ik. Wim haalde zijn schouders op. We gingen zitten, rookten een sigaret en staarden in het water.

'Ze zouden hier toch komen ?' vroeg ik tenslotte. Je moest hier echt schreeuwen om verstaan te worden. Wim keek me blanco aan, maar had hij zelf niet de vorige avond, voordat we in slaap vielen, het plan precies uiteengezet?

'Vet geloerd, man', riep ik, toch wel enigszins triomfantelijk, 'ze komt niet.'

Maar na een half uur zag ik ze omhoog klimmen, Els en haar zusje. Ze liepen door het stroompje omhoog, schoenen in de hand, en bereikten ons snel.

'Hai', wuifden ze uit de verte, gingen aan de overkant zitten en deden of ze niets met ons te maken hadden. Te horen viel er niets, door het storende geluid van de waterval, maar je kon toch wel zien dat ze druk met elkaar in gesprek waren en veel moesten proesten en lachen.

Wim keek het even aan en stond toen op. Ik volgde, we liepen om en gingen naast hen staan, maar ze hadden geen aandacht voor ons. Els had blond haar, wit gebleekt door de zon, heldere blauwe ogen en een gave gebruinde huid. Ze paste precies bij Wim, daar hielp geen lieve moedertje aan. Ze droeg witte tennisshorts en een witte bloes eroverheen. We stonden een minuut op hen neer te kijken, toen riep Wim: 'Hé Els, je hebt een bloedzuiger!'

Gillend sprong ze overeind en inderdaad, op haar linkerkuit zat een klein, glad, donker lichaampje. Ze stampte met haar voet en begon eraan te trekken.

'Niet doen', riep ik, 'dan blijft het kopje zitten.'

Ze was erg geschrokken en we kregen haar met moeite zover dat ze weer ging zitten. Ik haalde een sigaret uit mijn zak en Wim verpulverde hem en wreef de tabak op het beestje. Het werkte, na een halve minuut liet hij los. Van angst had Els gehuild, maar het ijs was gebroken. We zaten bij elkaar en rookten zwijgend een sigaret.

'Zin in zwemmen ?' vroeg Wim tenslotte.

'Kan toch niet?' zei Els, 'we hebben geen zwempak bij ons.'

'Kan best.' Doodgemoedereerd ging Wim staan, trok met enkele bewegingen zijn kleren uit en sprong naakt het water in. Hij zwom in de richting van het schuim, spartelde wat rond en kwam weer terugzwemmen.

'Kom op', riep hij, 'het is heerlijk.' We aarzelden, Els en haar zusje smoesden met elkaar, stonden op en verdwenen achter een bosje struiken. Als een haas kleedde ik me uit en sprong in het water. Het was ondiep maar koud. Naast elkaar lagen we, halfzwemmend met de voeten op de grond, te kijken naar de plek waar de meisjes vandaan moesten komen.

Het duurde vrij lang, maar toen kwamen ze toch aanrennen, Els achter haar zusje, zo bloot als bloot maar zijn kan.

Ik had me meer van dit moment voorgesteld, Els zag er precies zo uit als ik verwacht had, kleine huppelende borstjes, witter dan de rest van haar huid, tussen haar benen de glimp van een gleufje.

Schaterend stortten wij ons op elkaar in het witte schuimwater, duwden, gooiden omver, lichtten beentje, spatten water, trokken aan haren, slikten golven in. Na een tijdje waren we doodop, we keken elkaar aan en ernst daalde over de situatie. Wim trok Els het water uit. Samen liepen ze in de richting van de waterval en verdwenen achter het watergordijn. Haar billen volgde ik tot ik ze niet meer zag. Toen stapte ik de kant op en trok snel mijn broek aan over mijn natte onderlijf.

Het was me rommelig te moede. Ik ging zitten aan de zijkant zover mogelijk van de waterval, en keek naar het afdalende stroompje. Na enige tijd kwam Martje naast me, ze had niets aangetrokken. Ze was 10 jaar, een kind nog, waar je weinig tegen kon zeggen.

'Hoe gaat het op school?' vroeg ik tenslotte. Ze keek me verbaasd aan, ze had dezelfde keiharde blauwe ogen als Els, maar dan met zwart haar eromheen.

'Hoe gaat het op school?' bauwde ze, 'het is vakantie, jongen.' Ze sprong op en liep weg, op haar dunne blote kinderbenen.

Ik bleef zitten en keek naar beneden. Je kon honderden meters stroomafwaarts kijken.

Ver weg, in een bochtje, maakte een figuurtje zich uit de struiken los. Hij deed zijn broek omlaag en ging gehurkt zitten in het ondiepe randgedeelte van het water. De onderkant van zijn billen hing net in de stroom.

Oom

Voor en van Hans Faverey

De berichten kwamen eerder door dan hijzelf, zodat we goed voorbereid waren toen we op het vliegveld op hem stonden te wachten.

In de aankomsthal was het zo druk, dat je met gemak een koffer kon verliezen.

Temidden van allerlei mensen die elkaar hartelijk kusten stonden vader, moeder en ik door de grote aankomstruit te staren naar de lopende band waar regelmatig koffers op verschenen. Langs de band stonden reizigers te wachten die net aangekomen waren. Toen oom Bouke in zicht kwam kneep mijn moeder me in de schouder terwijl ze begon te springen en te zwaaien. Ook mijn vader lachte en zwaaide, maar zonder te springen. Ik zag oom Bouke naast de lopende band staan, een zwaargebouwde man met een groot rood gezicht en bijna kaal. Hij had een bril in de hand en maakte een zenuwachtige indruk. Regelmatig pakte hij een koffer van de band, zette zijn bril op om het naamkaartje te lezen en zette de koffer dan weer op de band.

Toen zijn koffers langskwamen reageerde hij net te laat en liep haastig langs de band achter ze aan, terwijl hij met zijn groot lichaam iedereen opzij schoof.

Met de twee kleine koffertjes in de handen kwam hij even later de deur uit en zag ons toen pas voor het eerst.

'Mientje', riep hij, sloeg zijn armen met de koffers om haar heen en tilde haar op.

'Wel, wel, Mientje!'

Mijn vader sloeg hem intussen op de schouder.

'En Frans!' zei oom Bouke, terwijl hij mijn moeder neerzette en van bovenaf naar mijn vader lachte.

Hij had een goed, stevig en wit gebit en heel lichte blauwe ogen, waar je weinig uitdrukking uit kon halen. Het moest echt komen van zijn blozende bolle goedlachse kop en zware stem.

'En wie hebben we hier', riep hij, terwijl hij mij bij de twee schouders pakte en heen en weer schudde. 'Hans', zei ik.

'Hans, jongen, wat een kerel ben jij geworden, zeg...' Hij richtte zich weer op.

'Op wie staan jullie hier te wachten?' vroeg hij.

'Op jou natuurlijk, rare', zei mijn moeder.

Mijn oom schrok zichtbaar en keek snel om zich heen.

'Hoe bedoel je Mientje?'

'Nou, we wisten toch dat je zou komen, dus zijn we naar Schiphol gegaan.'

'Hoe wist je dat?' 'Nou, eh, dat hoorden we van die, hoe noem je dat... '

'Die repatriantenzorg', zei mijn vader behulpzaam.

'Zo', zei mijn oom peinzend. 'Gaven ze dat nieuws gewoon door?'

'Ze belden op.'

'Zo', zei oom zacht, 'ze belden op. Zouden ze nog méér mensen gebeld hebben, denk je? Hé?'

'Niemand', antwoordde mijn vader luid, 'echt Bouke, ze bellen alleen de naaste familie. Kom, zullen we nu naar huis gaan? Je logeert toch bij ons, Bouke?'

Hij stond nog steeds peinzend om zich heen te kijken.

'Bouke?'

'Ja Frans?'

'Je logeert toch bij ons?' Mijn oom nam een besluit. 'God, Frans, ik zou graag willen, maar ik heb een afspraak, weet je.' 'Met de Centrale Verpleging?' vroeg mijn vader.

Nu veranderde mijn oom. Hij kreeg een hard gezicht met stekende oogjes en hij stak een hand uit om mijn vader met twee vingers fel in de borst te prikken.

'Frans, vertel meteen hoe je dat weet', zei hij, 'kom mee.' Hij pakte mijn vader bij de schouder en trok hem naar zich toe.

'Ze hebben gebeld, de Centrale Verpleging belde ons', zei vader snel, 'de afspraak is pas over een week, Bouke. Je kunt dus eerst bij ons logeren.'

'Zij belden op', herhaalde oom Bouke, 'Mientje, belden zij op ?' 'Ja Bouke, dat was eergisteren, geloof ik', zei mijn moeder zenuwachtig.

Mijn oom dacht na, terwijl hij langzaam zijn hoofd schudde. Toen begon hij weer te glimlachen.

'Begrijpen doe ik het niet', zei hij schouderophalend, 'maar ze zullen wel weten wat ze doen. Wat mij betreft is een weekje vakantie nooit weg. Nou graag, Mientje, ik kom bij jullie logeren, als dat niet te lastig is.'

Verheugd gingen we op pad.

Na enkele dagen was oom geheel gewend. Hij zat meestal boven op zijn zeer kleine kamertje en keek uit het raam. Als ik hem thee of koffie bracht keek hij mij glimlachend aan.

'Zo', riep hij, 'de lopende cantine, hé?'

Hij dronk weinig koffie maar zeer veel thee. Eénmaal trof ik hem aan toen hij bezig was met zijn vuisten te slaan tegen de matras, die hij overeind tegen de muur gezet had. De klappen waren al op de trap te horen geweest. Oom stond met ontbloot bovenlijf, zijn buikvet hing over zijn broekriem en op zijn rug groeide krullend haar.

'Ha, thee', riep hij. Toen ik hem verbaasd aankeek begreep hij dat een toelichting nodig was. 'Ja jongen, dat wist je niet, hé?' zei hij grijnzend, 'dat je oom kon boksen ?'

'Nee, oom Bouke', zei ik.

'Ja jongen, kampioen van Oost Java was ik', zei hij, terwijl hij zich op de borst klopte, 'kampioen 1947 en 1948. In 1949 stopte ik, want dat kon niet hé, een boksende dokter. Nee, toen had ik mijn praktijk net, dat kon niet. Maar als legerarts kon je best boksen. Trek je overhemd uit, dan zal ik het je leren.'

Het was een erg kleine kamer en ik kon ooms zweet ruiken.

Hij had dikke vettige armen, en zijn gewicht alleen was al voldoende om sterk te zijn.

Ik lachte zenuwachtig. 'Ik moet nog wat huiswerk, oom', zei ik, 'en moeder zit op me te wachten.'

'Niet zeuren, jongetje. Trek je overhemd uit, dan leer ik het je'. Ik trok aarzelend mijn overhemd uit en ging tegenover hem staan, met twee vuisten opgeheven.

'Hoe oud ben je nu?' vroeg hij.

'Dertien', zei ik, 'oom.'

Hij hief zijn dikke vuisten op en liet ze toen weer zakken. Hij boog een beetje door zijn knieën en liet zijn gezicht vlak voor het mijne hangen.

'Sla maar', commandeerde hij.

'Waar oom?'

'Op mijn gezicht natuurlijk, sla dan man.'

Ik tikte hem voorzichtig op de neus.

'Slaan, zei ik, niet aaien', bulderde hij.

Ik sloeg iets harder.

'Harder.'

Toen sloeg ik hard en raakte niets, want hij had zijn gezicht weggetrokken. Ik besloot door te zetten en kwam wankelend tegen zijn buik aan, waar ik een zwakke roffel op gaf. Hij duwde me weg met zijn twee vuisten en bukte zich weer.

'Nee jongen', zei hij terwijl hij zijn hoofd voor me heen en weer bewoog, 'je moet...' Op dat moment raakte ik in paniek zijn neus en het volgende moment smakte ik tegen de muur aan.

Zijn enorme vuist hing voor mijn ogen.

'Wat wil je jongen', gromde hij. 'Oewat oewil jij, man', herhaalde hij met indisch accent. Zijn oogjes waren klein en een beetje bloeddoorlopen.

'Niets oom, niets', riep ik bang. Hij bleef me nog even strak aankijken en richtte zich toen ontspannen op.

'Boksen hé?' vroeg hij, 'jij wilt graag boksen leren, hé ? Nou jongen, als ik tijd heb zal ik het je echt leren hoor. Ik heb nu zo weinig tijd, jongen.' Hij keek uit het raam.

'Ja oom', antwoordde ik. Ik nam het theeblad op en ging snel naar beneden. Moeder stond in de keuken. 'Mam', zei ik, 'wat is er met oom Bouke?'

'Wat is er met oom Bouke?' vroeg mijn moeder.

'Oom Bouke wilde met me boksen', zei ik half huilend, 'en toen ik hem sloeg gooide hij me door de kamer heen. Ik schrok me dood.' Ik streek over mijn achterhoofd, dat pijn deed.

'Nou nou', zei mijn moeder, 'dat zal wel een grapje van oom Bouke geweest zijn. Je moet niet vergeten, hij komt net uit Indonesië en hij is een beetje overwerkt. Dat hebben we je toch verteld?'

Na een week bracht mijn vader oom Bouke weg naar de Centrale Verpleging en dat lag vijftig kilometer verder, bij Ankeveen, in een bos.

Ik was intussen helemaal op de hoogte. 'We kunnen het hem beter vertellen', zei mijn moeder tegen vader op een middag toen oom boven de matras aan het stompen was, 'anders stelt hij Bouke van die stomme vragen en wat schieten we daarmee op.' En mijn vader legde uit dat oom Bouke een beetje in de war was. 'Waarom is hij in de war?' vroeg ik. Pa aarzelde en besloot er niet omheen te draaien.

'Kun je je tante Sjoukje nog herinneren?' Ik probeerde het.

Tante Sjoukje was donker en mollig en praatte tegen je alsof je een klein kind was, hoog en lacherig.

'Kijk hem eens kijken!' riep ze voortdurend achterom als ze met je bezig was. Een erg overdreven mens. Zeker herinnerde ik me tante Sjoukje.

'Ja pa', zei ik.

'Wel, tante Sjoukje hield niet meer van oom Bouke en toen is ze weggelopen met een Indonesier.'

'Ja, dat wist ik Pa', zei ik, 'dat is toch al een jaar geleden ? Dat heeft u toen toch wel eens verteld?'

'Dat is waar, dat is waar. Maar nu heeft tante Sjoukje iets heel gemeens gedaan. Ze heeft tegen de Indonesische politie gezegd dat oom Bouke wapens smokkelde om een opstand voor te bereiden. En toen heeft die politie gegraven in ooms tuin en daar waren wapens. En zelfs in zijn spreekkamer waren wapens, onder de vloer. En oom Bouke wist daar niets vanaf, dus waarom tante Sjoukje dat nou gedaan heeft...'

'Misschien heeft ze het er zélf ingedaan, in de grond, die wapens', riep ik.

'Dat zou best kunnen', knikte mijn vader, 'maar dat kunnen we hier niet beoordelen. Oom Bouke is er voortdurend over aan het piekeren, dat heeft hem in de war gemaakt. Een geluk bij een ongeluk hoor, want anders hadden ze hem nooit laten gaan.'

Oom Bouke kwam af en toe een weekend logeren. Hij at veel, vooral was hij gek op dubbele boterhammen. Hij zat dan in de keuken, terwijl mijn moeder met pannen bezig was en keek naar buiten, terwijl zijn handen de ene boterham na de andere smeerden.

'Ze hebben weer geprobeerd me uit te horen, die psychiaters, Mientje', zei hij soms, glimlachend.

'Ja, Bouke?'

'Ja, Mientje, ze geven het niet op. Maar elke keer krijgen ze een nieuw verhaal van me. Ik hou ze allemaal in de gaten, maar de goeie zit er niet bij. Eén woordje hoeven ze maar te zeggen, maar ze weten het niet.'

'Een wachtwoord, oom?' vroeg ik.

'Hans, ga jij even naar de melkboer', zei mijn moeder op zo'n moment. Of naar de slager, of de bakker.

Op een zaterdag, een half jaar nadat hij gekomen was, zei hij: 'Ik ga straks solliciteren' en stak tevreden een hap in zijn mond. 'Wat ga je doen?' vroeg mijn vader gealarmeerd.

'Solliciteren, bij het Academisch.'

'Als arts?'

'Ja natuurlijk, wat dacht je dan, als hompie kaas? Ik heb een briefje gestuurd naar professor Bimont, Jaap Bimont, mijn ouwe leermeester. Ik kreeg een keurig briefje terug en om vier uur moet ik er zijn. Ja, ja, dat geluier bevalt me niet, ik moet weer eens aan het werk. Assistent kan ik worden, van Jaap Bimont.'

Mijn ouders zwegen bedrukt, terwijl oom opgewekt praatte over operaties die hij had gedaan in Surabaja. Om half vier vroeg hij of ik mee ging, om hem de weg te wijzen. Het Academisch Ziekenhuis lag midden in de stad, er stond toevallig een ambulance voor waaruit een zieke werd gedragen. Mijn oom wreef zich bijna in de handen toen hij het zag. 'Zie je dat', zei hij met een knik, 'een patiënt. Een kans van 1 op 4 dat dat opereren wordt, als het tenminste iemand voor Jaap Bimont is. Opereren jongen, dat is het mooiste wat er is.

Jonge jonge, wat heb ik er weer een zin in.'

We meldden ons bij de portier en die zei dat we het beste op de tweede verdieping konden wachten, bij de ingang van operatiezaal B. Professor Bimont was aan het opereren, legde hij uit.

We gingen de trappen op en vonden operatiezaal B. Voor de ingang stonden een paar banken en daarop zaten enkele familieleden ongerust te wachten. Oom en ik gingen er naast zitten, hij strekte zijn benen languit en snoof met welbehagen de ziekenhuisgeur in. Af en toe liepen verpleegsters snel voorbij, waarbij mijn oom me telkens in de zij porde, éénmaal kwam een patiënt in pyama langs op krukken en met een been in het gips ('Been', fluisterde oom me luid toe).

Na een half uur ging de deur van de operatiezaal open en twee mannen kwamen er ruziënd uit. De familie sprong op en ook oom. 'Dat is Bimont', zei hij en ging met opgestoken hand naar het tweetal toe. Ze negeerden hem én de familieleden en liepen snel de trap op. Oom ging er gehoorzaam achteraan en ik volgde hem.

Een verdieping hoger verdween het tweetal in een kamer waar 'Bimont' op stond, en oom liep mee naar binnen.

Ik ging voor de deur staan tandakken. Na 5 minuten kwam oom Bouke weer terug. Hij zag er een beetje versuft uit en ging meteen de trappen af en naar buiten. Ik volgde hem en pakte zijn hand, toen we buiten stonden.

Zwijgend liepen we terug naar huis. Ik keek hem af en toe vragend aan en toen we vlakbij huis waren ving hij mijn blik op. 'Ze wisten het al, jongen', zei hij. Zonder verder praten kwamen we thuis. Oom pakte zijn racefiets en vertrok onmiddellijk.

Een week later speelde ik piano voor hem. 'Je vader schreef altijd dat je muzikaal talent had', riep hij verontwaardigd, 'maar je kunt geen maat houden.' Hij duwde me weg van het krukje, ging er zelf op zitten en sloeg met grote klauwen op de toetsen, heel snel en heel hard, zodat mijn moeder verschrikt kwam aanlopen.

'Dat is Bach', riep hij terwijl hij het pianokrukje weer ontruimde, 'Nou jij. Ach nee, laat maar.'

Ook bij het eten was hij nog zeer korzelig en hij ging vroeg naar bed. Toen ik 's avonds boven kwam (mijn slaapkamertje lag tegenover het zijne) hoorde ik hem mompelen. Het was diep in de nacht toen hij me wakker maakte.

'Hans', zei hij terwijl hij me heen en weer schudde. Hij had het licht aangedaan en stond geheel gekleed voor me. 'Oom Bouke?' vroeg ik.

'Hans, luister goed, weet jij een open plek hier in de buurt, in een bos, met een hut erop?'

'Ja, oom', zei ik. Mijn vader jaagde wel eens in het Hunnerbos en dan aten we daar onze boterhammen. Ik begon het oom uit te leggen, nog geheel slaperig, maar hij zei: 'Kleed je aan, dan gaan we er naar toe. En geen kik, want je vader en moeder mogen het niet horen.' Hij legde zijn vinger op zijn lippen en deed Sjjj, terwijl hij tegelijk probeerde om geruststellend te glimlachen. Ik voelde me opeens erg bang en kleedde me bevend aan. Ik liet nog een schoen vallen en probeerde te struikelen op de trap, maar niemand werd wakker. Buiten stond zijn fiets.

Hij zette me op de stang en we gingen op weg. Het was pas september maar toch al bitter koud. 'Waarom oom ?' vroeg ik onderweg maar hij bleef licht hijgend doorfietsen.

Diep, diep donker was het in het bos, maar we vonden de hut en oom stak een olielamp aan die hij aan zijn broekriem had meegebracht. De hut had één raam en een bank met een tafel. Oom zette zich naast het raam, trok de tafel naar zich toe en legde er een zwaar pistool op.

'Zo', zei hij, 'en nu maar afwachten.'

'Waarop, oom?' vroeg ik.

'Op de dingen die komen gaan, jongen', zei hij tevreden.

We zwegen. Het was doodstil om ons heen al suisde de lamp een beetje en al hoorde je af en toe een vogel die een kwade droom had.

'Weet je wat het is?' zei oom tegen mij. Ik zat naast hem te rillen en hij praatte zonder zijn blik weg te halen van het raam. 'Ik weet veel, maar net niet genoeg. Ze achtervolgen me, maar wie? Ik zal iedereen moeten dood maken die hier komt. Want wie hier komt volgt me, dat is duidelijk. Dat is toch duidelijk?' zei hij met stemverheffing en voor het eerst keek hij me aan.

Hij zag er kalm en zelfbewust en enigszins dramatisch uit. 'Begrijp je, Hans? Dit is het eindpunt, nu kan ik ze verslaan.

Ze kunnen niet onzichtbaar dichterbij komen.'

'Gaat u schieten, oom?' vroeg ik.

'Ik wel jongen, ik wel', zei hij en keek weer uit het raam. Hij glimlachte. 'Maar zij niet. Ik weet teveel, voel je wel. Ze kunnen me niet doodmaken voordat ze weten wat ik weet en aan wie ik het verteld heb. 0, dat hele gemene complot ken ik. Sjoukje was niet alleen, daar stak een hele organisatie achter, en dat kwam uit Nederland. En toen het mis ging kon Bouke ervoor opdraaien. Ja, Bouke is daar gek. Bouke is daar gek. Weet je', zei hij met stemverheffing, 'Bouke is niet gek en hij heeft er genoeg van om de gek uit te hangen.' Hij zweeg en keek naar buiten.

'Weet je', zei oom Bouke tenslotte, 'ik heb aan drie collega's, nou ja collega's, psychiaters zijn geen echte artsen, maar aan alle drie heb ik verteld dat ik alles opgeschreven heb en aan een vriend heb toegestuurd. En als ik dood ga stuurt die vriend het naar de kranten. Vandaar dat ze niet zullen schieten.'

'En heeft u dat gedaan, oom, die brief weggestuurd?' vroeg ik. Hij stond op en keek op me neer. Angstig blikte ik omhoog, maar hij glimlachte. 'Dat zeg ik jou niet, Hansje', zei hij tevreden, 'ik weet wel wat voor spelletje jij speelt. Je vader heeft je goed opgeleid, kleine spion.' Hij haalde zijn hand even door mijn haar, grinnikte en ging weer voor het raam zitten. 'Heel knap', zei hij tegen zichzelf, 'en heeft u dat gedaan, oom? Zo jong als hij is, toch gemene vraagjes stellen voor zijn pa. Jouw pa', zei hij met stemverheffing, 'is een schoft. Je eigen zwager verraden, hoe is het mogelijk. Alsof ik niet wist dat hij die Bimont opgebeld had om te zeggen dat ik geen werk mocht hebben. Wie geen werk heeft verliest de moed. Wie geen werk heeft verliest de moed. Ja, het was goed bekeken. Maar er zitten dan ook koppen achter, hele slimme koppen.

Om van het geld maar te zwijgen. En nu slapen jongen, hop.' Hij tilde me op de tafel en legde zijn windjack erop neer.

Gehoorzaam ging ik liggen, rillend van de kou en viel prompt in slaap.

Ik werd wakker door het geblaf van een hond. Het was nog steeds erg koud en ik was stijf als een plank. Mijn oom zat nog steeds voor het raam.

'Dat is geen jager', zei hij, 'dat ziet toch een kind. Dat is geen jager.'

Hij hoorde dat ik overeind ging zitten. 'Kom eens hier Hans, kijk eens wat ze op me afsturen. Dat is toch te gek. Een kind ziet dat het geen jager is.'

Ik keek. Er scheen al een beetje zon buiten. Het was heiig en in de verte kon ik een dikkige man zien aankomen in plusfours en met een geweer onder de arm. Hij liep stevig door en struikelde af en toe.

'Het is wel een jager hoor, oom. Een zondagsjager. Je kunt vergunning krijgen om hier zondags te jagen.'

Ik had mijn vader herkend en onze hond Bobbie. Hij keek op noch om en stapte recht op de hut af Ik was doodsbang.

Waarom kwam hij nu juist vandaag jagen, terwijl hij dat helemaal niet van plan was? Toen hij dertig meter ver was, herkende oom Bouke hem ook.

'Frans', mompelde hij, gooide het raam open en stak zijn revolver eruit.

'Frans', riep hij. Mijn vader bleef staan en keek naar het raam. 'Bouke', schreeuwde hij terug en zette zich weer in beweging, 'wel godverdomme, wat doe jij hier? Met Hans notabene.

Hans, je wéét toch dat ik....'

'Gooi dat geweer op de grond, Frans', riep mijn oom, 'en kom dan dichterbij.'

Mijn vader aarzelde, keek naar de revolver, haalde zijn schouders op en liet het geweer vallen.

'Nou Bouke', zei hij terwijl hij dichterbij kwam, 'wat doe je nou, wat is er aan de hand?' Hij kwam de hut binnen en keek verbaasd en verontwaardigd.

'Frans', zei mijn oom, 'dus jij was het al die tijd. Ik had er al een vermoeden van en daarom nam ik Hansje mee, zodat je niet kon schieten. Zo zo, Frans, dus jij was het. Vandaar dat Sjoukje zo geïnteresseerd was in je brieven, hé? De code vis ik er wel uit, want ik heb ze allemaal nog, die brieven.'

'Maar Bouke...'

'En wie steekt er nu uiteindelijk achter? Dat zou ik nu eindelijk wel eens willen weten.'

'Ik weet van niets', zei mijn vader, 'kom laten we naar huis gaan, het is nu mooi genoeg geweest.'

'Jij vertelt me nu wie de baas van het hele spul was. Of moet ik je eerst in je been schieten ? Ik ben arts weet je, ik weet waar het pijn doet.'

Mijn vader zei niets en keek ons aan. Hij leek wel wat op oom Bouke, al waren ze geen familie. Maar dan wat kleiner en molliger.

Oom richtte het pistool op de knie van mijn vader. 'Ik tel tot drie', zei hij. Mijn vader keek hem aan en aarzelde.

'Ik wil er wel om vechten', zei hij tenslotte, 'als je dat durft tenminste.' Hij draaide zich om en liep naar buiten. Oom keek verbaasd, twijfelde of hij schieten zou, maar stak de revolver toch in zijn zak en volgde vader naar buiten.

'Blijf binnen Hans', riep vader van buiten. Ik keek uit het raam en zag oom in bokshouding staan. Hij deed weinig moeite, ontweek de klappen die mijn vader hem probeerde te geven en keek geamuseerd. Vader werd achteruit gedreven en kreeg tenslotte een klap waardoor hij vele stappen achteruit wankelde en op de grond viel. Toen hij overeind kwam had hij zijn geweer in de handen.

'Geen beweging, Bouke', hoorde ik hem roepen. Mijn oom stormde voorwaarts, terwijl hij zijn hand stak in de zak waar de revolver zat. Er klonken twee schoten, hard en kort, en oom viel neer.

Vader richtte het geweer op zijn hoofd en kwam langzaam dichterbij. Met zijn voet duwde hij ooms lichaam omver. Er was weinig te zien, behalve bloed op zijn borst.

Ik kwam de hut uit en ging naast hem staan. 'Is oom Bouke dood, pa?' vroeg ik, terwijl ik aan zijn jas trok. Vader knikte. 'Ga jij naar café Het Hooft, Hans', zei hij, 'en vraag daar of ze de politie laten komen. Zeg maar dat er een ongeluk gebeurd is.' Ik knikte en rende hard weg. Een meter of vijftig verder keek ik nog even om. Mijn vader haalde iets uit de binnenzak van oom Bouke's jasje, het leek een bundeltje papier.

Toen hij weer overeind kwam, zag hij mij staan kijken.

'Schiet op!' hoorde ik hem roepen.

Ik rende verder.

Heden mosselen, morgen gij
title_page.xhtml
index_split_000.html